VROM-Inspectie Regio Oost Veiligheid & Risico Pels Rijckenstraat 1 Postbus 136
Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
6800 AC Arnhem Telefoon 026 3528400 Fax 026 3528455 www.vrom.nl
Meer informatie
Dit is een publicatie van het Ministerie van VROM VROM-Inspectie Regio Oost Bezoekadres : Pels Rijckenstraat 1, Arnhem Postadres : Postbus 136, 6800 AC Arnhem www.vrom.nl
Publicatiedatum: november 2003
Dit rapport bevat een zeer beknopte en vrije weergave van de wettelijke bepalingen. Bij een geschil kunt u zich niet op deze publicatie beroepen. Raadpleeg in zo’n geval altijd de wetten en regelingen zelf. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 2/29
Samenvatting
De VROM-Inspectie heeft in de periode augustus 2002 – januari 2003 een onderzoek gehouden binnen de branche van de verf- en drukinktfabrikanten. Het doel van het onderzoek was het inventariseren van de maatregelen die bij bedrijven worden toegepast ten aanzien van (externe) veiligheid en risico’s van de groep van verf- en drukinktfabrikanten op de (woon)omgeving en daar waar nodig aanzetten tot verbeteren van ongewenste situaties. Het onderzoek was gericht op de verplichtingen die de verf- en drukinktfabrikanten hebben volgens de milieuvergunning voor zover betrekking op de opslag en handelingen met gevaarlijke stoffen en de wijze waarop het bevoegd gezag hiermee omgaat. Voor zover van toepassing is de actuele situatie met betrekking tot het gebruik van hi-ex brandbestrijdingssystemen in kaart gebracht. Tevens is de ruimtelijke situatie van de bedrijven onderzocht in relatie tot het vigerende bestemmingsplan. De vergunningverlening met betrekking tot opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen laat nog te wensen over. De implementatie van CPR 15-richtlijnen in vergunningen blijkt een lastige kwestie. Meestal zijn de voorschriften te weinig specifiek en op de bedrijfssituatie toegesneden. De milieuvergunningen bevatten veelal te weinig voorschriften om de risico’s die ontstaan door de werkzaamheden met gevaarlijke stoffen in de productiehallen in te perken. Verder blijkt dat de potentiële risico’s ten aanzien van verf- en drukinktfabrikanten bij de gecontroleerde bedrijven voornamelijk te vinden zijn in het niet deugdelijk opslaan van gevaarlijke stoffen. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door te krappe opslagcapaciteit waardoor gevaarlijke stoffen deels buiten of elders op het bedrijfsterrein of in bedrijfsgebouwen worden opgeslagen op locaties die niet daartoe zijn ingericht. Anderzijds vormt de vaak te grote opgeslagen hoeveelheden gevaarlijke stoffen in de productiehallen een groot risico. De productiehallen zijn daarvoor niet bestemd en meestal onvoldoende veilig ingericht. Bij een viertal bedrijven bleek de aangetroffen milieuhygiënische situatie zodanig slecht (sterk verouderde bedrijfssituatie en daardoor niet voldoen aan de stand der techniek en/of achterstallig onderhoud) dat geconcludeerd is dat de handhaving door het bevoegd gezag danig te kort geschoten heeft. De bevoegde instanties zijn daarop aangeschreven en bij deze bedrijven zijn acties gestart om de situaties te verbeteren. Daarnaast schiet de handhaving van niet deugdelijke opslagplaatsen en de ongewenste opslag van gevaarlijke stoffen in productiehallen doorgaans te kort. Tien bedrijven hadden een hi-ex brandbestrijdingssysteem in hun opslagplaats geïnstalleerd. Op een enkel bedrijf na bleken de meeste bedrijven op de hoogte van de discussies rond de beperkingen van het gebruik van dit brandbestrijdingssysteem. De meeste bevoegde instanties hadden geen gevolg gegeven aan de brief van de Minister van VROM waarin deze de bevoegde instanties verzocht een nader onderzoek in te stellen bij bedrijven binnen hun bevoegdheid teneinde vast te stellen of de toegepaste systemen afdoende bescherming biedt bij een eventuele brand. Twintig van de dertig onderzochte bestemmingsplannen bleek verouderd. Bevoegde instanties dienen hieraan meer aandacht te besteden.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 3/29
Samenvatting
3
1
Inleiding
5
1.1 1.2 1.3
Aanleiding Doel Leeswijzer
5 5 6
2
Beschrijving en kenmerken van de branche
7
2.1
Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF)
7
3
De onderzoeksaspecten en het juridisch kader
9
3.1 3.2 3.3
Vergunning in het kader van de Wet milieubeheer Verplichtingen in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) Opslag van gevaarlijke stoffen volgens CPR-richtlijnen
9 9 10
3.3.1 3.3.2
Opslag in emballage Opslag in tanks
10 11
3.4 3.5
Hi-ex brandbestrijdingssysteem Bestemmingsplannen volgens de op de ruimtelijke ordening
12 12
4
Projectuitvoering
14
4.1 4.2 4.3
Communicatie Selectie bedrijven Werkwijze
14 14 15
5
Resultaten
16
5.1
Kwaliteit van de vergunning
16
5.1.1 5.1.2
Onderzoeksaspecten Kwaliteit vergunning
16 18
5.2 5.3 5.4 5.5
Handhaving door bevoegd gezag Bestemming bedrijven in bestemmingsplan Naleving van de milieuvergunning door bedrijven Acties VROM-Inspectie
19 20 21 24
6
Conclusies en aanbevelingen
25
6.1 6.2
Conclusies Aanbevelingen
25 26
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Geselecteerde bedrijven Afkortingen Geraadpleegde informatiebronnen
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
27 28 29
Pagina 4/29
1
1.1
Inleiding
Aanleiding
In 2001 is de toenmalige Inspectie Milieuhygiëne betrokken geraakt bij een tweetal cases bij verffabrikanten waarvan de externe veiligheid ten gevolge van niet deugdelijke opslag van gevaarlijke stoffen niet gewaarborgd was. In het bijzonder betrof het de opslag van collodiumwol. Collodiumwol is een cellulosenitraat dat onder bepaalde omstandigheden gemakkelijk kan exploderen en daarom onder speciale omstandigheden moet worden opgeslagen. Zo is het belangrijk dat collodiumwol niet droog wordt opgeslagen, slechts voor een beperkte duur wordt opgeslagen en niet in de buurt van een warmtebron staat. Om uitdroging te voorkomen dienen vaten met collodiumwol regelmatig te worden gekeerd. Aan de opslagplaats dienen verder eisen te worden gesteld vergelijkbaar aan eisen voor opslag van gevaarlijke stoffen in emballage (zie voor nadere toelichting paragraaf 3.3.1). Deze kwesties leidden tot de hypothese dat dergelijk ongewenste situaties mogelijk bij meerdere verffabrieken aan de orde zou kunnen zijn. Daarnaast is in 2001 het rapport “Toepassing van Hi-Ex inside air brandblussystemen” (Tebodin) in opdracht van de Ministerie van VROM gereed gekomen. In dit rapport is een analyse opgenomen van de (on)mogelijkheden van het blussen van een brand met behulp van een hi-ex inside air brandbestrijdingssysteem. De bluswerking van dit systeem berust voornamelijk op het effect van afdekken en isoleren en verdringen van zuurstof en brandbare gassen. Het gebruikte schuim valt in de categorie “lichtschuim”. Lichtschuim wordt gemaakt van synthetische schuimvormende vloeistoffen met een expansievoud van meer dan 200. Kenmerkend is het gebruik van veel schuim met relatief weinig water. Lichtschuim wordt geproduceerd met lichtschuimgeneratoren. Door de enorme expansie kunnen grote ruimten in korte tijd worden volgeschuimd. Het blijkt dat het blussysteem enkele beperkingen heeft waardoor niet alle stoffen met het hi-ex schuim geblust kunnen worden. Een grondige inventarisatie van de opgeslagen stoffen is derhalve gewenst. Naar aanleiding van het Tebodin rapport heeft het Ministerie van VROM in 2001 een brief uit doen gaan aan alle bevoegde instanties in het kader van de Wet milieubeheer met betrekking tot het gebruik van het hi-ex brandbestrijdingssysteem met het verzoek om de bedrijven waar een dergelijk brandbestrijdingssysteem in gebruik is, nader te onderzoeken teneinde vast te stellen of het systeem in de onderhavige situatie afdoende bescherming biedt bij een eventuele brand.
1.2
Doel
Naar aanleiding van bovenstaande is het onderhavige onderzoek uitgevoerd door de VROM-Inspectie. Het doel is het inventariseren van de maatregelen die bij dergelijke bedrijven worden toegepast om de veiligheid van de groep van verf- en drukinktfabrikanten op hun (woon)omgeving te waarborgen en daar waar nodig aanzetten tot verbeteren van ongewenste situaties. Het onderzoek is gericht op de verplichtingen die de verf- en drukinktfabrikanten hebben volgens de milieuvergunning voor zover betrekking op de opslag en handelingen met gevaarlijke stoffen en de wijze waarop het bevoegd gezag hiermee omgaat. Voor zover van toepassing is de actuele situatie met betrekking tot het gebruik van hi-ex brandbestrijdingssystemen in kaart gebracht. Tevens is de ruimtelijke situatie van de bedrijven onderzocht in relatie tot het vigerende bestemmingsplan. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 5/29
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 zijn de kenmerken van de branche opgenomen. In hoofdstuk 3 zijn de onderzoeksaspecten in relatie tot het juridisch kader beschreven. De hoofdstukken 4 en 5 zijn gewijd aan de opzet, uitvoering en de resultaten van het onderzoek. In hoofdstuk 6 tenslotte zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. In bijlage 2 (pagina 28) is een lijst met in dit rapport gebruikte afkortingen opgenomen. In bijlage 3 (pagina 29) is een lijst met geraadpleegde informatiebronnen opgenomen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 6/29
2
Beschrijving en kenmerken van de branche
Verf- en drukinktfabrikanten zijn middelgrote tot grote bedrijven. Ze behoren tot de groep van de compounders. Dat zijn bedrijven die grondstoffen van derden betrekken en deze in bepaalde verhoudingen mengen. De bewerkingen die plaatsvinden zoals oplossen, voormengen, dispergeren of malen, op kleur brengen en op viscositeit brengen, zijn fysisch-mechanische bewerkingen. Chemische processen spelen geen rol. Bij een klein aantal verf- en drukinktfabrikanten wordt op beperkte schaal bindmiddelen vervaardigd. In deze kleine groep van bedrijven vinden wel chemische processen plaats. Verfproducten en drukinkten worden vervaardigd uit dezelfde typen grondstoffen. De grondstoffen zijn mengsels van individuele chemische verbindingen. De grondstoffen worden verdeeld in pigmenten, oplosbare kleurstoffen, vulstoffen, bindmiddelen, weekmakers, oplosmiddelen en hulpstoffen en kunnen zowel vast als vloeibaar zijn. De grondstoffen worden, volgens recept, bij elkaar gevoegd. De grondstoffen bepalen tezamen in een verf, vernis of drukinkt het eindresultaat. Het van oudsher ambachtelijke productieproces van verf en drukinkt wordt tegenwoordig steeds meer 1 geautomatiseerd. Ook doen continu processen hun intrede in de sector.
2.1
Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF)
In 1907 hebben de verffabrikanten zich verenigd in de Vereniging van Vernis- en Verffabrikanten en – Handelaren. In 1975 werd gefuseerd met de Vereniging van Drukinktfabrikanten tot de huidige Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF). Het overgrote deel van de verffabrikanten in Nederland is aangesloten bij de VVVF. In het jaar 2001 telde de VVVF 90 gewone leden (aantal productievestigingen is onbekend). Zij produceren ca. 95% van de verfproductie in Nederland. De verffabrikanten hadden in 2001 ca. 6200 medewerkers. De verfproducten hadden in 2000 een afzet van ongeveer 370 kT verf, waarvan ongeveer 30% voor export bestemd was. Ten aanzien van de aangesloten drukinktfabrikanten (11 in het jaar 2001) zijn de cijfers anders. De aangesloten leden produceren ca. 50-70% van de productie in Nederland. De drukinktfabrikanten hadden in 2001 ca. 900 medewerkers. De drukinktfabrikanten hadden in 2000 een afzet van ongeveer 84 kT drukinkt waarvan ongeveer 65% voor de export bestemd was. De Conféderation Européenne des Associations de Fabricants de Peintures, d’Encres d’imprimerie et de Couleurs d’Art (CEPE) is de Europese organisatie van (verenigingen van) verf- en drukinktfabrikanten. De VVVF is hierin vertegenwoordigd. De VVVF is een actieve branchevereniging die via haar technisch secretaris regelmatig contacten onderhoudt met het Ministerie van VROM teneinde voor de bedrijfstak relevante milieuaspecten en nieuwe wet- en regelgeving te bespreken. Voorbeeld daarvan vormt het convenant dat de branche met het Ministerie van VROM heeft gesloten ten aanzien van de CPR 15-2 richtlijn.
1
Bron: Handboek milieuvergunningen (Kluwer)
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 7/29
Daarnaast is de branchevereniging intern actief en heeft onder andere het Coatings Care programma voor haar leden ontwikkeld, welke in 1996 is geïntroduceerd. Het Coatings Care programma is een algeheel zorgsysteem waardoor de verf- en drukinktfabrikanten hun producten op een verantwoorde manier kunnen produceren, verhandelen, laten verbruiken en na gebruik weer op een verantwoorde wijze uit het milieu laten verwijderen. In het jaar 2000 nam de helft van de VVVF-leden deel aan dit systeem (waarbij 80% van de afzet was vertegenwoordigd). Van de 30 bij dit onderzoek betrokken bedrijven namen 23 bedrijven deel aan het programma en 7 bedrijven niet. De gecontroleerde bedrijven waren allemaal lid van de branchevereniging VVVF.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 8/29
3
De onderzoeksaspecten en het juridisch kader
Het onderzoek bij de verf- en drukinktfabrikanten richtte zich op de volgende aspecten: 1. de kwaliteit van de vergunning op basis van de Wet milieubeheer en de naleving en handhaving van de milieuvoorschriften met betrekking tot opslag van gevaarlijke stoffen met bijzondere nadruk op het aspect externe veiligheid (waaronder implementatie van de richtlijnen CPR 15 en de bijbehorende Circulaire CPR 15); 2. toetsing aan het Brzo 1999; 3. de toepasbaarheid van hi-ex brandbestrijdingssysteem in de specifieke bedrijfssituatie; 4. een beoordeling van de actuele situatie van de bestemming van de betreffende verf- of drukinktfabriek in relatie tot het vigerende bestemmingsplan In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht van de, binnen dit project gecontroleerde onderzoeksaspecten in relatie tot de bijbehorende wet- en regelgeving en richtlijnen.
3.1
Vergunning in het kader van de Wet milieubeheer
Verf- en drukinktfabrikanten zijn vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer. Volgens bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn de verf- en drukinktfabrikanten op grond van hun activiteiten ingedeeld in categorie 4.1.a: “inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, opslaan, of overslaan van de volgende stoffen, preparaten of andere producten; stoffen of preparaten of preparaten die zijn ingedeeld krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen”. Bedrijven die collodiumwol vervaardigen, bewerken, verwerken, verpakken of herverpakken, opslaan of overslaan vallen onder categorie 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De gecontroleerde bedrijven vielen allemaal binnen de wettelijke kaders van het gemeentelijk bevoegd gezag. Binnen het project is de milieuvergunning van de bedrijven vooral gecontroleerd voor het aspect van de externe veiligheid, waaronder opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. De controle betrof enerzijds een toets op de kwaliteit, actualiteit en handhaafbaarheid van de vergunning en anderzijds is de naleving van de vergunning door de gecontroleerde bedrijven gecontroleerd. Bij de controleactie zijn zowel het bevoegd gezag als de dertig geselecteerde bedrijven bezocht en geïnterviewd.
3.2
Verplichtingen in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo 1999)
Op 19 juli 1999 is het Brzo 1999 in werking getreden. Het Brzo 1999 heeft als doel mens en milieu te beschermen tegen ernstige ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat erom dergelijke ongevallen zo veel mogelijk te voorkomen en als zich toch een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken. Bij het voorkomen van zware ongevallen speelt het veiligheidsbeleid van het bedrijf een belangrijke rol. Daarom stelt het Brzo 1999 eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die veel met gevaarlijke stoffen werken. Dergelijke bedrijven moeten niet alleen weten welke 2 risico’s zij veroorzaken, maar moeten die risico’s ook beheersen. 2
Bron: Brochure Veiligheidsbeleid voor bedrijven met veel gevaarlijke stoffen, vrom 990286/b/11-99 22691/210
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 9/29
De groep van verf- en drukinktfabrikanten wordt gezien als een bedrijfstak waarin veel gevaarlijke stoffen omgaan. Getoetst is of de gecontroleerde bedrijven binnen de kaders van het Brzo 1999 vallen en of zij aan de daarmee samengaande verplichtingen hebben voldaan.
3.3
Opslag van gevaarlijke stoffen volgens CPR-richtlijnen
De Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen (CPR) is ingesteld door de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat ten einde hen te adviseren ten aanzien van technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van ongevallen en rampen veroorzaakt door gevaarlijke stoffen, dan wel ter beperking van de gevolgen van zodanige ongevallen en rampen. Bij de totstandkoming van de richtlijnen wordt invulling gegeven aan het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). Op grond van art. 8.11 van de Wet milieubeheer moeten aan een vergunning de voorschriften worden verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voor zover het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken niet kunnen worden voorkomen, moeten aan de vergunning de voorschriften worden verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Toepassing van het ALARA-principe houdt in, dat in beginsel de beste technieken die beschikbaar zijn, worden voorgeschreven. Afweging van alle in het geding zijnde belangen kan er toe leiden dat met een lager beschermingsniveau genoegen wordt genomen dan met de beste beschikbare techniek bereikbaar zou zijn. Technische, economische en maatschappelijke factoren worden hierbij afgewogen tegen het milieubelang, waaronder ook externe veiligheid. In het kader van de CPR-richtlijnen is de keuze van het beschermingsniveau in deze belangenafweging niet alleen bepaald door het milieubelang, maar ook door de interne veiligheid en de brand- en rampenbestrijding. De maatregelen in de richtlijnen vormen het basisniveau voor de betreffende activiteit(en) en zijn afgestemd op wat binnen de bedrijfstak als redelijk wordt ervaren in relatie tot de technische mogelijkheden. De richtlijnen vervullen daarmee een belangrijke functie bij de toepassing van het ALARAprincipe. Omdat de maatregelen zijn gebaseerd op een (normale) industrieomgeving, moet het bevoegd gezag voor de concrete situatie afwegen of de specifieke omgeving noodzaakt tot het voorschrijven van 3 extra maatregelen. 3.3.1
Opslag in emballage
Voor het opstellen van vergunningvoorschriften voor de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage zijn de richtlijnen CPR 15 ontwikkeld. Momenteel loopt een traject waarbij de richtlijnen CPR 15-1, CPR 15-2 en CPR 15-3 worden samengevoegd. CPR 15 De richtlijnen CPR 15 zijn van toepassing op alle bedrijven die gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage opslaan. De richtlijnen zijn specifiek gericht op het terugdringen van risico’s buiten de inrichting. Derhalve is in de richtlijnen CPR 15-2 en CPR 15-3 veel aandacht besteed aan de risico’s van brand en extra wordt aandacht besteed aan brandpreventie, brandbestrijding en bodembeschermende maatregelen. Afhankelijk van de hoeveelheid en aard opgeslagen stoffen is de richtlijn CPR 15-1 (tot 10 ton per opslagplaats) of CPR 15-2 (meer dan 10 ton per opslagplaats) van toepassing. Voor stoffen met een sterk aquatoxisch karakter geldt 1 ton als maximum per opslagplaats. Voor de opslag van bestrijdingsmiddelen in emballage geldt de richtlijn CPR 15-3 (vanaf 400 kg).
3
Bron: website Infomil
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 10/29
Voor de implementatie van de richtlijn CPR 15-2 zijn in 1992 implementatie afspraken gemaakt met diverse brancheorganisaties, waaronder de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten. Deze zijn verwoord in de “Circulaire betreffende werkprogramma aanpassing opslagplaatsen gevaarlijke stoffen en chemisch afval” van de Minister van VROM, van 31 augustus 1992. Voor het implementeren van de richtlijn is de einddatum van 1 januari 1995 overeengekomen.
In deze circulaire zijn, naast implementatieafspraken, ook de aan te houden afstanden en het omgaan met groepsrisico’s van opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen in emballage ten opzichte van kwetsbare bestemmingen opgenomen. Van de circulaire is in 1997 een herziene versie (“Circulaire CPR 15”) uitgekomen. Collodiumwol Binnen dit project is speciaal aandacht geweest voor de opslag van collodiumwol. Collodiumwol is de naam die gegeven wordt aan cellulosenitraat waarvan het gehalte aan stikstof niet meer bedraagt dan 12,6 %, berekend op drooggewicht. In droge vorm is cellulosenitraat gevaarlijk omdat het dan gemakkelijk door vlam, stoot of wrijving kan exploderen. Indien cellulosenitraat ten minste 25 massaprocent bevochtigingsmiddel bevat (alcohol of water) is het, verpakt in vaten, ongevaarlijk. Wel dienen maatregelen tegen uitdrogen te worden getroffen en dient een limiet aan de tijdsduur van bewaring te worden gesteld, omdat cellulosenitraat na verloop van tijd ontleedt. Cellulosenitraat waarvan het gehalte aan stikstof wel meer bedraagt dan 12,6 % wordt gebruikt voor het fabriceren van dynamiet en buskruit. Cellulosenitraat, ook wel ten onrechte nitrocellulose genoemd, is een witte vezelige explosieve stof die verkregen wordt door inwerking van een mengsel van salpeterzuur en zwavelzuur op houtcellulosenitraatlakken, celluloselijm en drukinkten. De opslag en verwerking vindt veelal plaats bij lak-, lijm- en drukinktfabrieken. Een oplossing van cellulosenitraat in alcohol en ether wordt in de geneeskunde onder andere gebruikt voor het dichten van kleine wonden, omdat na verdamping van de alcohol en ether een dun huidje overblijft dat de wond afsluit. Cellulosenitraat zal onder de gebruikelijke transportcondities niet tot ontploffing komen. Bij onzorgvuldige hantering of opslag kan echter ontploffingsgevaar aanwezig zijn. Op grond daarvan is deze stof in de 4 categorieomschrijving van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer opgenomen.
3.3.2
Opslag in tanks
Voor de opslag van vloeibare aardolieproducten in tanks zijn de CPR 9 richtlijnen ontwikkeld. Voor opslag van andere dan aardolieproducten of gevaarlijke stoffen zijn geen specifieke richtlijnen voor handen. Overigens wordt bij de herziening van enkele richtlijnen deze definiëring van opslag van aardolieproducten ruimer gesteld en zullen ze gaan gelden voor opslag van producten met een bepaalde stofeigenschappen. CPR 9-1 en CPR 9-5 3 De richtlijnen CPR 9-1 (opslag tot 150 m ) en CPR 9-5 (opslag in kunststof tanks) bevatten voorschriften voor de opslag van aardolieproducten in ondergrondse tanks. Momenteel loopt een project waarbij deze beide richtlijnen worden samengevoegd. CPR 9-2 en CPR 9-3 De richtlijnen CPR 9-2 (kleine installaties) en CPR 9-3 (grote installaties) zijn bestemd voor de opslag van aardolieproducten in bovengrondse tanks. Deze richtlijnen zijn voornamelijk ontwikkeld ten behoeve van verticale, cilindrische tanks. Thans loopt een project waarbij de beide richtlijnen CPR 9-2 en 9-3 worden samengevoegd. CPR 9-6 De richtlijn CPR 9-6 bevat voorschriften voor de opslag van vloeibare aardolieproducten, buitenopslag van 3 brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100° C in bovengrondse tanks (0,2 tot 150 m ). Deze richtlijn is voornamelijk bedoeld voor kleine, horizontale tanks. Tijdens de controleactie zijn bij controle van opslagtanks de voorschriften uit de richtlijnen in acht genomen en gecontroleerd of een juiste implementatie heeft plaatsgevonden, dan wel of de specifieke vergunningvoorschriften in de Wm-vergunning voor opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen adequaat zijn. 4
Bron: Handboek milieuvergunningen (Kluwer)
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 11/29
3.4
Hi-ex brandbestrijdingssysteem
Een brandbestrijdingssysteem vormt in bepaalde gevallen onderdeel van de vereisten voor een opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Eén van de keuzemogelijkheden hiervoor is, naast bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie of bedrijfsbrandweer, het hi-ex brandbestrijdingssysteem. De eisen die aan dit systeem gesteld zijn voor de specifieke bedrijfssituatie dienen in de milieuvergunning te zijn verwoord. In 2000 heeft een ongeval plaatsgehad bij ATF in Drachten. Het geïnstalleerde hi-ex brandbestrijdingssysteem bleek een grote brand niet te kunnen voorkomen of beperken. De Minister van VROM heeft naar aanleiding van dit incident een onderzoek laten instellen naar de oorzaak van het falende brandbestrijdingssysteem en de werking van hi-ex brandbestrijdingssystemen in meer algemene zin. De bevoegde instanties voor verlenen van milieuvergunningen in het kader van de Wet milieubeheer zijn door middel van een brief op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek. Tevens zijn zij verzocht de bedrijven binnen hun ambtsgebied opnieuw te controleren teneinde te verifiëren of deze een dergelijk brandbestrijdingssysteem hebben en of deze deugdelijk is voor de opslagplaats in relatie tot de aanwezige gevaarlijke stoffen. De VROM-Inspectie heeft tijdens de onderhavige controleactie daar waar relevant, gecontroleerd of de bevoegde instanties aan het verzoek van de Ministerie van VROM tegemoet gekomen zijn. Daarnaast is nagegaan of de bedrijven zich bewust waren van de beperkingen van het brandbestrijdingssysteem en of zij actie hebben ondernomen om een goede werking van het systeem mogelijk te maken.
3.5
Bestemmingsplannen volgens de op de ruimtelijke ordening
Hoe de ruimte in Nederland er nu en in de toekomst uit moet zien wordt geregeld in ruimtelijke plannen. Zowel het Rijk, de Provincies en de Gemeente maken plannen voor de beperkte ruimte. Hoe deze plannen tot stand komen is geregeld in de Wet op de ruimtelijke ordening. Deze wet bepaalt de taken van de overheid en de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen. Het Rijk stelt 'planologische kernbeslissingen' op (afgekort met pkb). Omdat Nederland verandert, worden er steeds nieuwe plannen over verschillende onderwerpen gemaakt. Al deze plannen zijn een kader voor provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Provincies stellen streekplannen op. Hierbij moeten zij rekening houden met de uitgangspunten van de pkb's. In een streekplan staat al iets nauwkeuriger aangegeven wat de bedoeling is met de ruimte. Streekplannen vormen richtlijnen voor gemeentelijke plannen. Gemeenten maken bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan is een bijzonder ruimtelijk plan. Het is namelijk het enige ruimtelijke plan dat juridisch bindend is. Het is bindend voor iedereen, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en overheden. Een bestemmingsplan zegt iets over het gebruik van de grond en de opstallen en het bepaalt de bouwmogelijkheden van de grond, en vormt daarmee toetsingskader voor aanvragen om bouwvergunning (i.g.v. het oprichten van bouwwerken) en aanvragen om aanlegvergunning 5 (i.g.v. het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde) . Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen: een toelichting, een plankaart en de voorschriften. De toelichting verduidelijkt de bedoeling van het plan. De juridische kracht komt voort uit de voorschriften en de plankaart. Op de plankaart wordt de precieze bestemming aangegeven. De voorschriften geven de regels die aangehouden moeten worden voor die bestemming. Er zijn allerlei soorten regels mogelijk over bijvoorbeeld de locatie waar gebouwd mag worden, de bouwhoogte, de manier waarop de grond en de opstallen gebruikt mogen worden. Teneinde het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid, b.v. voor wat betreft het aspect externe veiligheid, door te laten werken in bestemmingsplannen, staat de WRO een tienjaarlijks herzien van bestemmingsplannen voor.
5
Ingevolge artikel 44 Woningwet dienen aanvragen om bouwvergunning te voldoen aan het bestemmingsplan, het bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening en aan de redelijke eisen van welstand. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 12/29
In het kader van onderhavig onderzoek heeft de VROM-Inspectie met betrekking tot elk van de gecontroleerde bedrijven getoetst of en zo ja in hoeverre deze in overeenstemming met de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming zijn te oordelen. Daarnaast is aandacht besteed aan de gedateerdheid van de bestemmingsplannen en de wijze waarop de bedrijfsbestemmingen in de afzonderlijke bestemmingsplannen nader zijn omschreven en afgekaderd.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 13/29
4
4.1
Projectuitvoering
Communicatie
Voor aanvang van de controleactie is contact gezocht met de VVVF en heeft een gesprek met een vertegenwoordiger van de VVVF plaatsgevonden. De aankondiging van de controleactie aan de verf- en drukinktfabrikanten is via de technisch secretaris van de VVVF per e-mail gedaan. De bevoegde instanties zijn in algemene zin in het voortraject via een vertegenwoordiger van het IPO/VNG benaderd en direct in het stadium van aanvang project (voor zover een geselecteerd bedrijf binnen hun bevoegdheid viel) per telefoon en aankondigingbrief. De resultaten van de actie worden met de bevoegde instanties en de branche gecommuniceerd.
4.2
Selectie bedrijven
Voor de controleactie zijn landelijk 30 bedrijven geselecteerd en bezocht. De geselecteerde bedrijven en hun bevoegde instanties liggen verspreid over heel Nederland. Per VROM-Inspectie regio zijn 6 bedrijven geselecteerd en bezocht. Bij de selectie is het volgende in acht genomen: de ligging van bedrijven ten opzichte van kwetsbare bestemmingen; de potentiële aanwezigheid van collodiumwol; een redelijke verdeling van grote en kleinere bedrijven. Gecontroleerd zijn 24 verffabrikanten, 4 drukinktfabrikanten, 1 bedrijf dat zowel verf als ook drukinkt produceert en 1 lijmen/kitten producent. Bij 4 bedrijven is collodiumwol aangetroffen. De onderstaande figuren geven inzicht in de aantallen werknemers bij verf- en drukinktfabrikanten. De linker figuur betreft de verdeling bij de 30 geselecteerde bedrijven, de rechterfiguur betreft de verdeling bij alle (100) leden van de VVVF in 2000 (bron: VVVF). aantal bedrijven naar aantallen werknemers bij de 30 gecontroleerde bedrijven
aantal bedrijven naar aantallen werknemers bij de VVVF in 2000 11
6 10
0 < 25
0 < 25 25 < 50
5
2
16
45
25 < 50 50 < 100
50 < 100
100 < 250
100 < 250
26
>1000
9
In bijlage 1 (zie pagina 27) is een overzicht van de geselecteerde bedrijven opgenomen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 14/29
4.3
Werkwijze
Van de geselecteerde bedrijven zijn de milieuvergunningen bij het bevoegd gezag opgevraagd en tegelijkertijd is met het bevoegd gezag een afspraak gemaakt voor een interview. Bij het bevoegd gezag is gesproken met de behandelend ambtenaar van het bedrijf. Met de bedrijven is contact gezocht en zijn afspraken gemaakt voor een bedrijfscontrole. Bij de bedrijven is gesproken met de directeur en (indien aanwezig) de milieucoördinator van het bedrijf. Bij het bevoegd gezag is getoetst en nagegaan: ! wat de actuele situatie is bij het bedrijf ten aanzien van de milieuvergunning in relatie tot bedrijfsontwikkelingen; ! wat de kwaliteit is van de milieuvergunning; ! of het bedrijf binnen de kaders van het Brzo 1999 valt; ! of het bedrijf een hi-ex brandbestrijdingssysteem heeft en de wijze waarop het bevoegd gezag met de brief van Minister van VROM is omgegaan; ! op welke wijze het bevoegd gezag toezicht uitvoert bij het betreffende bedrijf; ! of de bestemming van de gecontroleerde bedrijven past binnen het vigerende bestemmingsplan. Tijdens de bedrijfscontroles is getoetst ! of de milieuvergunning actueel is ! of de vergunningvoorschriften, voor zover betrekking op de onderzoeksaspecten, worden nageleefd ! (indien relevant) of het bedrijf zich bewust is van de beperkingen van het hi-ex brandbestrijdingssysteem en daarop adequate maatregelen heeft genomen
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 15/29
5
5.1
Resultaten
Kwaliteit van de vergunning
De kwaliteit van de vergunning is bepaald aan de hand van diverse parameters. Begonnen is echter met de inventarisatie van de ouderdom van de milieuvergunning. Deze zijn in onderstaand figuur weergegeven.
ouderdom vergunningen 1
0 < 5 jr 13 16
5 < 10jr > 10 jr
Het blijkt dat iets minder dan de helft van de vergunningen jonger dan vijf jaar en iets meer dan de helft van de vergunningen tussen de vijf en tien jaar oud zijn. Eén vergunning was dermate oud dat de implementatie van de CPR 15 richtlijnen nog niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat deze nog niet verschenen waren ten tijde van de vergunningverlening.
5.1.1
Onderzoeksaspecten
De onderzoeksaspecten waren niet allemaal op alle bedrijven van toepassing. In onderstaande tabel een overzicht. In tabel 5.1.1 zijn de onderzoeksaspecten weergegeven. In de eerste kolom staan de getoetste onderzoeksaspecten opgesomd. In de tweede kolom is weergegeven het aantal bedrijven waarbij het onderzoeksaspect van toepassing is. Aangezien het totaal aantal gecontroleerde bedrijven 30 bedraagt, is het per onderzoeksaspect het aantal bedrijven uit 30. De getallen zijn een weergave van het voorkomen per onderzoeksaspect, de getallen kunnen dus niet verticaal opgeteld worden! In de derde kolom is weergegeven het aantal onderzoeksaspecten (uit tweede kolom) dat niet adequaat in de vergunning is geïmplementeerd.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 16/29
Tabel 5.1.1 Overzicht aangetroffen onderzoeksaspecten en implementatie in Wm-vergunning Onderzoeksaspecten
Opslag collodiumwol
3)
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 1) 15-1 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 2) 15-2 Opslag gevaarlijke stoffen in bovengrondse tanks Opslag gevaarlijke stoffen in ondergrondse 4) tanks Brzo ’99
5)
Hi-ex brandbestrijdingssysteem
6)
Van toepassing (aantal uit 30)
Waarvan niet adequaat in Wm-vergunning geïmplementeerd
4
2
22
15
20
16
16
7
14
6
5
5
10
8
1)
Het meest opvallende gebrek in de milieuvergunningen is het niet adequaat toepassen van de richtlijnen. Dit wordt meestal veroorzaakt doordat de vergunningvoorschriften te weinig specifiek zijn en niet op de bedrijfssituatie toegesneden. Zo wordt vaak slechts in algemene zin naar de richtlijn verwezen en zijn de specifieke voorschriften die op het bedrijf van toepassing zijn onvoldoende uitgewerkt. 2)
Evenals bij de richtlijn CPR 15-1 wordt de richtlijn CPR 15-2 slechts in enkele vergunningen adequaat geïmplementeerd. De vergunningvoorschriften zijn veelal te algemeen en onvoldoende eenduidig verwoord. Hierdoor zijn de vergunningvoorwaarden voor het bedrijf onvoldoende duidelijk hetgeen tot ongewenste discussies kan leiden in het stadium van de handhaving. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking indien een bedrijf een opslaghal dient in te richten conform beschermingsniveau 1 van de richtlijn CPR 15-2. De voorschriften die gelden zijn afhankelijk van het gekozen brandbestrijdingssysteem. Zo is er verschil in aan te houden afstanden tot kwetsbare bestemmingen en vereiste bluswateropvangcapaciteit- en productopvang. 3)
In slechts 4 milieuvergunningen is aan bedrijven collodiumwol vergund. Het blijkt dat in 2 gevallen de vergunningvoorschriften met onvoldoende zijn bestempeld. De tekortkomingen waren daarbij; geen maximaal toegestane hoeveelheden, onvoldoende bouwkundige eisen en geen afstandseisen. 4)
Voor de ondergrondse tanks is, indien naar een richtlijn verwezen wordt, naar de CPR 9-1 verwezen. De tekortkomingen in de vergunning zijn deels vergelijkbaar aan eerder geplaatste opmerkingen waarbij is gesteld dat een enkele verwijzing naar de richtlijn onvoldoende is. Een enkele keer is opgemerkt dat de verwijzing alleen in de considerans is opgenomen en niet meer in de vergunningvoorschriften. Verder is in een enkel geval opgemerkt dat de vergunningverlener na afgifte van de vergunning pas heeft aangegeven dat de CPR 9-1 van toepassing is. 5)
Uit de controles van de VI blijkt dat geen van de gecontroleerde bedrijven Brzo-plichtig is. Daarbij waren 25 bedrijven zeker niet Brzo-plichtig. Bij 5 bedrijven is nog een nader onderzoek nodig. Meestal is de vergunning te ruim opgezet waardoor een bedrijf grotere hoeveelheden vergund heeft gekregen dan daadwerkelijk aanwezig zijn. Aangezien het Brzo 1999 uitgaat van vergunde hoeveelheden valt een bedrijf daardoor ongewild binnen de kaders van het Brzo 1999 en dienen deze vergunningen te worden aangepast aan de actuele situatie. 6)
De bevoegde instanties zijn gevraagd of zij bekend zijn met de actuele gegevens over het hi-ex brandbestrijdingssysteem en welke actie zij in dit specifieke geval genomen hebben, mede naar aanleiding van de brief van de Minister van VROM (zie paragraaf 1.1). De meeste bevoegde instanties kenden de problematiek wel maar hadden geen nader onderzoek ingesteld dan wel de vergunning op de nieuwe onderzoeksgegevens aangepast. De instanties zijn verzocht in de vergunning een bepaling op te nemen waarin wordt gesteld dat gevaarlijke stoffen die niet met een hi-ex blussysteem geblust kunnen worden ook niet in die opslagplaats opgeslagen mogen worden. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 17/29
Advies brandweer De bevoegde instanties zijn gevraagd of zij in het voortraject van milieuvergunningaanvraag overleg voeren met de brandweer teneinde brandpreventieve zaken door te nemen en adequaat in de vergunning op te nemen. Het blijkt dat bij 24 bedrijven de brandweer advies heeft uitgebracht en in 6 gevallen niet. De VI adviseert de bevoegde instanties voor de milieuvergunning bij alle bedrijven met een opslagplaats voor gevaarlijke stoffen de brandweer in te schakelen en om advies te vragen met betrekking tot brandpreventieve aspecten.
5.1.2
Kwaliteit vergunning
De kwaliteit van de vergunning is beoordeeld aan de hand van de volgende parameters: ! wordt naar de juiste, vigerende richtlijnen verwezen en zijn de richtlijnen correct in de milieuvergunning geïmplementeerd, is de vergunning eenduidig en bevat het geen tegenstrijdigheden; ! actualiteit vergunning, ofwel dekt de vergunning de aangetroffen situatie. Tabel 5.1.2 Kwaliteit Wm-vergunning Kwaliteit Wm-vergunning voldoende
onvoldoende
Juiste verwijzing naar richtlijnen en correcte implementatie
6
24
Dekt vergunning aangetroffen situatie
14
16
1)
1)
Het blijkt dat met name een correcte implementatie van de richtlijnen (meestal CPR 15) tot de score onvoldoende leidt bij het onderdeel “juiste verwijzing naar richtlijnen”. Meer specifiek betreft dit: ! onvoldoende specifieke voorschriften door ofwel in algemene zin naar de richtlijn te verwijzen dan wel onvoldoende specifieke voorschriften op te nemen in de milieuvergunning (waardoor het bijvoorbeeld niet duidelijk is aan welk beschermingsniveau en bijbehorende voorschriften de opslagplaats dient te voldoen) of onvolledig te zijn in de aard van de voorschriften (bijvoorbeeld wel opnemen van een voorschrift voor verplichte aanwezigheid van absorptiemateriaal, maar niet opnemen een voorschrift voor het bijhouden van een registratie van de aanwezige gevaarlijke stoffen); ! de opslagplaats bevat veel meer dan 10 ton maar is volgens de richtlijn CPR 15-1 ingericht en vergund, de voorzieningen zijn dan onvoldoende. De mate waarin de 10 ton overschreden wordt, bepaalt of het een handhavingskwestie betreft of een tekortkoming in de vergunning. Het gebruik van de Circulaire CPR 15 is over het algemeen goed. Slechts in een enkel geval is bij de partiële herziening van het bestemmingsplan de afstanden tot kwetsbare bestemmingen niet volgens de Circulaire toegepast. Voorschriften voor productiehallen Anders dan voor opslag van gevaarlijke stoffen zijn voor productiehallen geen uitgewerkte richtlijnen voor handen. Het blijkt dat voor de productiehal vaak geen (8) of weinig (4) specifieke voorschriften zijn opgenomen. De voorschriften zijn veelal verpakt in de totale vergunning en bieden vaak onvoldoende bescherming ten aanzien van met name veiligheidsaspecten. Aangezien in de productiehal de meeste activiteiten plaatsvinden en daarmee het meest kwetsbare onderdeel is van het bedrijf is dat opmerkelijk. Deze situatie doet zich onder andere voor bij bedrijven waarbij grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen in de productiehal worden opgeslagen. (zie daarvoor meer in paragraaf 5.4 Naleving vergunning door bedrijven) Verder is bij 9 bedrijven geconstateerd dat de vergunning meer voorschriften zou moeten bevatten om de brandveiligheid in de bedrijfsgebouwen, met name de productiehallen, te garanderen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 18/29
5.2
Handhaving door bevoegd gezag
De handhaving door het bevoegd gezag is getoetst door de combinatie van informatiebronnen van de controles te beoordelen. Deze informatiebronnen waren: ! het interview met het bevoegd gezag; ! rapportages van handhavingsbezoeken; ! brieven naar aanleiding van handhavingsbezoeken aan het bedrijf; ! controlefrequentie; ! de aangetroffen situatie bij het bedrijf in relatie tot bovengenoemde informatie.
Frequentie handhaving 20 15 10 5 0
15 8
ar x 1
1
1
x
x
/
/4
ja
ja
ar
2
/3
2
/j
ja
aa
r
ar
2
x 1
2
x
/j
aa
r
3
Op basis van de verzamelde gegevens is een oordeel uitgesproken over de handhavingsfrequentie en de diepgang van de controles. Voor categorie 4 bedrijven geldt volgens de bekende BUGM-kengetallen een controlefrequentie van 2 keer per jaar. Verf- en drukinktfabrieken vallen binnen de categorie 4 bedrijven. In onderstaande tabel een weergave van de resultaten. Tabel 5.2 Handhaving door bevoegd gezag Handhaving door bevoegd gezag Totaal aantal beoordeelde bedrijven
Waarvan onvoldoende
30
13
Handhavingsfrequentie )
30
8
Handhavingsdiepgang
30
11
Handhaafbaarheid
1) 2)
1)
Het betreft hier de handhaafbaarheid van de vergunning en is een globale aanduiding. Het is getoetst door een oordeel te geven over de eenduidigheid en helderheid van voorschriften. Voorschriften dienen voor slechts één uitleg vatbaar te zijn en het dient duidelijk te zijn welk voorschrift op welk bedrijfsonderdeel van toepassing is. 2)
Ook hier betreft het een globale beoordeling, gebaseerd op de eigen bevinding van de VROM-controleur (op basis van de interviews en het bedrijfsdossier, er is niet naar achterliggende beleidsdocumenten geïnformeerd). Het kan voorkomen dat een bevoegd gezag een bepaald bedrijf minder frequent bezoekt (ten opzichte van de kengetallen) omdat het bedrijf goed presteert, en daardoor toch een voldoende beoordeling heeft gescoord voor de handhavingsfrequentie. Omgekeerd kan de frequentie van handhaving normaal zijn en het bevoegd gezag voldoende scoren op de handhavingsfrequentie terwijl de diepgang onvoldoende is. Een dergelijke situatie doet zich voor bij een bevoegde instantie die weliswaar twee keer per jaar een controlebezoek aflegt, maar geen of onvoldoende opvolging geeft aan de geconstateerde tekortkomingen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 19/29
De diepgang is een aantal gevallen als onvoldoende bestempeld. De diverse VROM-controleurs hebben daarbij onder andere opgemerkt: ! bevoegde instantie heeft verouderde situatie bij het bedrijf niet adequaat aangepakt; ! bevoegde instantie bezoekt weliswaar het bedrijf maar is dan slechts informatief aanwezig; ! bevoegde instantie heeft slechts een klein onderdeel gecontroleerd; ! bevoegde instantie voert te lang en te veel overleg en komt niet tot handhaving.
25
21
In dit figuur is de tijdsduur tot het laatste handhavingsbezoek door het bevoegd gezag bij het bedrijf, inzichtelijk gemaakt.
20 15 10
7
5
2
0 0-1 jaar geleden
1-2 jaar geleden
> 4 jaar geleden
Hieruit blijkt dat ruim tweederde van de bevoegde instanties het laatste jaar een bezoek hebben gebracht aan de bedrijven. Bij twee bedrijven is het bevoegd gezag erg lang (meer dan 4 jaar) niet meer geweest. Een dergelijke frequentie is, zelfs bij een goed presterend bedrijf, voor deze categorie bedrijven te laag.
5.3
Bestemming bedrijven in bestemmingsplan
Bij de bevoegde instantie is het bestemmingsplan geldend voor de specifieke bedrijfssituatie getoetst. De ouderdom van de bestemmingsplannen is in onderstaand figuur weergegeven.
Ouderdom bestemmingsplannen 6 10 < 10 jaar 10 < 20 jr
4
20 < 30 jr > 30 jr 10
Het blijkt dat slechts eenderde van de bestemmingsplannen jonger zijn dan tien jaar. Daarmee is het overgrote deel van de bestemmingsplannen verouderd, waarbij 6 bestemmingsplannen ouder zijn dan dertig jaar en daarmee wel heel zwaar verouderd. De oudste twee bestemmingsplannen dateren uit de vijftiger jaren. De constatering dat het overgrote deel van de bestemmingsplannen verouderd is, komt overeen met resultaten uit andere VROM onderzoeken. Het onderwerp verdient derhalve ook in de toekomst onverminderd aandacht bij de nog komende VROM-onderzoeken. De bestemming van 25 bedrijven is in het vigerende bestemmingsplan gedekt (niet getoetst is of bouwvergunningen binnen de regels van het bestemmingsplan verleend zijn). Daarbij dient te worden opgemerkt dat de bestemmingen meestal heel algemeen beschreven zijn. Bij de controles zijn de ruimtelijke gevolgen van milieuhygiënische risico’s slechts globaal beoordeeld. Voor één bedrijf is de verffabriek apart beschreven als een afwijkende aparte bestemming. Bij een tweetal bedrijven is de woonomgeving rond het bedrijf opgerukt en komt het bedrijf daarbij in de knel. Bij een bedrijf is bij een partiële herziening geen rekening gehouden met de aanwezigheid van een CPR 15-2 loods, waardoor de afstandeisen in het gedrang komen. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 20/29
5.4
Naleving van de milieuvergunning door bedrijven
De naleving van de milieuvergunning door de bedrijven ten aanzien van de onderzoeksaspecten is door middel van een bedrijfscontrole getoetst. (Voor een overzicht van het voorkomen van de onderzoeksaspecten zie tabel 5.1.1.) In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de getoetste aspecten en het oordeel over de naleving. Tabel 5.4 Naleving vergunningvoorschriften door bedrijven Naleving vergunningvoorschriften door bedrijven Totaal aantal gecontroleerd (zie tabel 5.1.1)
Opslag collodiumwol
1)
Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 15-1) Opslag gevaarlijke stoffen 2) in emballage (CPR 15-2) Opslag gevaarlijke stoffen 3) in bovengrondse tanks Opslag gevaarlijke stoffen 4) in ondergrondse tanks Bekendheid hi-ex 5) problematiek
Waarvan onvoldoende
4
2
22
18
20
12
16
2
14
2
10
4
1)
Bij 4 bedrijven is collodiumwol aangetroffen. In 2 gevallen is de opslagplaats als ‘onvoldoende’ beoordeeld. Het betreft tekortkomingen van bouwkundige aard, tekortkomingen ten aanzien van afstandseisen en te grote hoeveelheden in opslag. 2)
Van de 20 gecontroleerde opslagplaatsen met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen bleken 8 bedrijven de voorschriften voldoende en 12 bedrijven de voorschriften onvoldoende na te leven. Bij 1 bedrijf voldeed het bedrijf wel aan de vergunning maar niet aan de vereisten zoals gesteld in de richtlijn CPR 15-2. Het betrof een verouderde milieuvergunning. Bij 5 bedrijven is geconstateerd dat de opslagplaats niet conform het juiste beschermingsniveau is ingericht. Bij 4 bedrijven is de brandwerendheid als ‘onvoldoende’ beoordeeld. Daarnaast kwamen omissies voor als ontbreken van een laad- en losplaats, niet vloeistofdichte vloeren, onvoldoende uitgewerkte calamiteitenplannen en dergelijke. Het grootste probleem bij de bezochte bedrijven is het capaciteitstekort voor opslag van gevaarlijke stoffen. Derhalve worden gevaarlijke stoffen soms op onacceptabele wijze opgeslagen, zoals hieronder, in garageboxen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 21/29
opslag van gevaarlijke stoffen in garageboxen 3)
De naleving van de voorschriften voor bovengrondse tanks zijn over het algemeen goed. Echter bij enkele bedrijven bleken de opvangputten niet waterdicht en waren de tanks meer dan 10 jaar niet meer gekeurd. 4)
De naleving van de voorschriften met betrekking tot ondergrondse tanks zijn over het algemeen goed. Bij een enkel bedrijf zijn tekortkomingen geconstateerd zoals zodanig verouderde ondergrondse tanks dat een volledige keuringsprocedure nog gestart moet worden. Bij meerdere bedrijven is geconstateerd dat geen speciale losplaats voor tankwagens beschikbaar is. Zo bleek een bedrijf de tanks vanuit de openbare weg te vullen of had een bedrijf nog zodanig verouderde ondergrondse tanks dat ook de vulpunten nog niet in een vloeistofdichte bak waren geplaatst.
niet deugdelijke buitenopslagplaats voor gevaarlijke stoffen in emballage
een koeler is in een (niet vloeistofdichte) opvangbak geplaatst
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 22/29
vulpunten van sterk verouderde ondergrondse tanks 5)
Hier is niet echt sprake van (on)voldoende naleving van de vergunning. Het betreft meer een inventarisatie van de kennis bij de bedrijven en eventueel noodzakelijke maatregelen. De meerderheid van de bedrijven blijken op de hoogte van de actuele zaken rond het gebruik van hi-ex brandbestrijdingssystemen. Een leverancier van het brandbestrijdingssysteem heeft veel gebruikers op de hoogte gesteld. Diverse bedrijven hebben zelf een onderzoek gestart naar de stoffen die ze in huis hebben en of deze potentiële problemen kunnen veroorzaken in geval van brand.
Schuimgenerator van een hi-ex installatie Algemeen oordeel naleving door bedrijven De VROM inspecteurs gaven voor de naleving van de vergunningsvoorschriften door bedrijven naast de aspectgerichte benadering ook een algemeen oordeel. Dit betrof de aangetroffen situatie en de algemene bedrijfsvoering in relatie tot de milieuvoorschriften. Dit oordeel was voor de grootste groep bedrijven “redelijk”. Bij 4 bedrijven is de aangetroffen milieuhygiënische situatie echter met slecht betiteld. Het betreft dan situaties waarbij gevaarlijke stoffen op volstrekt ontoereikende wijze worden opgeslagen, waaronder bijvoorbeeld de eerder genoemde opslag in garageboxen. Bij deze bedrijven is zijn inmiddels acties ondernomen teneinde aan de vergunning en aan de huidige stand van techniek te kunnen voldoen. Naast bovenstaande is de VROM controleurs opgevallen dat ten aanzien van de productiehal blijkt dat vaak (bij 19 bedrijven) opslag van gevaarlijke stoffen in relatief grote hoeveelheden (veel meer dan werkvoorraad) plaatsvond in de productiehal terwijl daarvoor geen of onvoldoende voorschriften in de vergunning waren opgenomen en geen of onvoldoende voorzieningen waren aangebracht. Tegen dit aspect wordt over het algemeen door het bevoegd gezag niet of onvoldoende adequaat opgetreden.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 23/29
5.5
Acties VROM-Inspectie
Naar aanleiding van de in paragraaf 5.1 tot en met 5.3 beschreven resultaten heeft de VROM-Inspectie de bevoegde instanties aangeschreven met het verzoek om tot actie overgegaan. In deze paragraaf een overzicht van de acties van de VROM-Inspectie richting bevoegde instanties. Tabel 5.5 VI-actie VI-actie
Aantal
Verzoek om aanpassen Wm-vergunning
19
Verzoek om handhaving Wm-vergunning
27
Verzoek om aanpassing bestemmingsplan
6
Bij een aantal bedrijven bleek de naleving ten opzichte van de vergunning redelijk maar was de situatie niet overeenkomstig de stand der techniek. Het betrof verouderde of kwalitatief minder goede vergunningen. In dergelijke gevallen is het noodzakelijk de vergunning spoedig aan te passen teneinde het bedrijf op ALARA niveau te krijgen.
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 24/29
6
6.1
Conclusies en aanbevelingen
Conclusies
Collodiumwol Het lijkt erop dat de twee gevallen waarbij de VROM-Inspectie ondeugdelijke opslagplaatsen van collodiumwol heeft aangetroffen, als incidenten aangemerkt kunnen worden. Het gebruik van deze grondstof is slechts zeer beperkt aangetroffen en wordt, voor zover dit onderzoek laat zien, niet breed toegepast. Eén verffabrikant gaf aan dat met name voor de Belgische markt nog collodiumwol houdende verven geproduceerd worden. Daarnaast is gebleken dat bepaalde drukinktfabrikanten collodiumwol gebruiken omdat, zo vertelde een drukinktfabrikant, bijvoorbeeld de kunststof folie van melkpakken geen drukinkt kan vasthouden als geen collodiumwol is toegevoegd. Externe veiligheid en risico’s bij verf- en drukinktfabrikanten Het blijkt dat de potentiële risico’s ten aanzien van verf- en drukinktfabrikanten bij de gecontroleerde bedrijven voornamelijk te vinden zijn in het niet deugdelijk opslaan van gevaarlijke stoffen. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door te krappe opslagcapaciteit waardoor gevaarlijke stoffen deels buiten of elders op het bedrijfsterrein of in bedrijfsgebouwen worden opgeslagen op locaties die niet daartoe zijn ingericht. Anderzijds vormt de vaak te grote opgeslagen hoeveelheden gevaarlijke stoffen in de productiehallen een groot risico. De productiehallen zijn daarvoor niet bestemd en meestal onvoldoende veilig ingericht. De milieuvergunningen bevatten veelal te weinig voorschriften om de risico’s die ontstaan door de werkzaamheden met gevaarlijke stoffen in de productiehallen in te perken. Vergunningverlening Ten aanzien van de opslag van gevaarlijke stoffen blijkt dat deze in zodanig grote hoeveelheden aanwezig zijn dat de richtlijnen CPR 15-1 en/of 15-2 bij alle verf- en drukinktfabrikanten van toepassing zijn. De implementatie van deze richtlijnen in vergunningen blijkt ook nu, evenals uit andere VROM onderzoeken blijkt, weer een lastige kwestie. Meestal zijn de voorschriften te weinig specifiek en op de bedrijfssituatie toegesneden. Het blijkt dat van de onderzochte bedrijven 25 bedrijven in ieder geval niet binnen de verplichtingen van het Brzo 1999 vallen. De verwachting is dat ook voor de overige 5 bedrijven dit niet het geval is, echter nader onderzoek is nog gaande. In ongeveer de helft van de onderzochte gevallen bleek de vergunning de actuele situatie niet meer te dekken. Voorschriften voor productiehallen (bijvoorbeeld ten aanzien van brandpreventieve voorzieningen) ontbreken vaak volledig of zijn zeer summier opgenomen. Naleving Diverse bedrijven overtreden de vergunningvoorschriften met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen. De vergunning is gebaseerd op de richtlijn CPR 15-1 terwijl in werkelijkheid meer dan 10 ton wordt opgeslagen. De vergunning dient in dat geval gebaseerd te zijn op de richtlijn CPR 15-2 en derhalve dienen aanvullende voorzieningen te worden opgenomen in de vergunning en door het bedrijf te worden geïmplementeerd. De vigerende vergunning wordt dan overtreden. Dit werd regelmatig niet door het bevoegd gezag geconstateerd. Het grootste knelpunt bij de bedrijven bleek dan ook de opslagcapaciteit en naleving van de vergunningvoorschriften met betrekking tot opslag van gevaarlijke stoffen. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 25/29
Handhaving Bij een viertal bedrijven bleek de aangetroffen milieuhygiënische situatie zodanig slecht (sterk verouderde bedrijfssituatie en daardoor niet voldoen aan de stand der techniek en/of achterstallig onderhoud) dat geconcludeerd is dat de handhaving door het bevoegd gezag danig te kort geschoten heeft. De bevoegde instanties zijn daarop aangeschreven en bij deze bedrijven zijn acties gestart om de situaties te verbeteren. Daarnaast schiet de handhaving door het bevoegd gezag van niet deugdelijke opslagplaatsen en de ongewenste opslag van gevaarlijke stoffen in productiehallen doorgaans te kort. Hi-ex brandbestrijdingssysteem Tien bedrijven hadden een hi-ex brandbestrijdingssysteem in hun opslagplaats geïnstalleerd. Op een enkel bedrijf na bleken de meeste bedrijven op de hoogte van de discussies rond de beperkingen van het gebruik van dit brandbestrijdingssysteem. De meeste bevoegde instanties hadden geen gevolg gegeven aan de brief van de Minister van VROM waarin deze de bevoegde instanties verzocht een nader onderzoek in te stellen bij bedrijven binnen hun bevoegdheid teneinde vast te stellen of de toegepaste systemen afdoende bescherming biedt bij een eventuele brand. Bestemmingsplannen Twintig bestemmingsplannen zijn verouderd en moeten herzien worden. Hiervan zijn tien bestemmingsplannen ouder dan 20 jaar en zes bestemmingsplannen zelfs ouder dan 30 jaar. De bestemming van de te onderscheiden bedrijven is veelal te algemeen beschreven. Bij het herzien van bestemmingsplannen dienen bevoegde instanties meer rekening te houden met de gevolgen voor de externe veiligheid door de bedrijven. Overigens komt het aantal VI-verzoeken om aanpassing van de bestemmingsplannen (6) binnen dit project niet overeen met het grote aantal te oude plannen (20). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat bij een diverse gemeenten recentelijk ook een ander VROMonderzoek is uitgevoerd en via deze weg is dan al een verzoek om aanpassing van het bestemmingsplan uitgegaan.
6.2
Aanbevelingen
Collodiumwol Ten aanzien van de risico’s met betrekking tot collodiumwol lijkt verder onderzoek niet nodig. Eventueel kan de groep van de drukinktfabrikanten nog eens nader onderzocht worden. Overigens is het wel van belang dat bevoegde instanties wel alert blijven bij de vergunningverlening van bedrijven die collodiumwol gebruiken om de veiligheid onverminderd te kunnen garanderen. Vergunningverlening en handhaving De implementatie van CPR richtlijnen verloopt onvoldoende adequaat. Dit is ook bij eerdere VROM-onderzoeken gebleken. De bevoegde instanties dienen hieraan nadrukkelijker aandacht te besteden. Om de aandacht voor dit aspect bij de bevoegde instanties te verscherpen kan de VROM-Inspectie dit aspect standaard bij andere VROM-onderzoeken (zoals gemeenteonderzoeken) meenemen. Bevoegde instanties dienen alerter te zijn op de naleving van de vergunningvoorschriften ten aanzien van opslag van gevaarlijke stoffen zowel in opslagplaatsen die daarvoor bestemd zijn als ook op locaties die daarvoor niet bestemd zijn. Bevoegde instanties dienen bij het opstellen van de milieuvergunning vaker voorschriften op te nemen voor de productiehallen met name ten aanzien van brandpreventieve aspecten. Milieuvoorschriften met betrekking tot productiehallen Voor het opstellen van vergunningvoorschriften met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen zijn diverse richtlijnen voor handen. Voor het opstellen van vergunningvoorschriften met betrekking tot productiehallen echter niet. Het verdient aanbeveling voor de CPR commissie om voor productiehallen algemene richtlijnen op te stellen teneinde de vergunningverlenende instanties een handvat te bieden bij het opstellen van milieuvergunningen. Bestemmingsplannen Bestemmingsplannen blijken in veel gevallen zwaar verouderd. Gemeenten dienen deze te actualiseren. Daarbij dient bijzondere aandacht te zijn voor het juist bestemmen van bedrijven met name ten aanzien van potentiële risico’s voor de (woon)omgeving. Het opnemen van een (milieu)zonering wordt hiervoor nodig geacht. VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 26/29
Bijlage 1
Geselecteerde bedrijven
Naam bedrijf
Vestigingsplaats
Bevoegd gezag
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
Wapenveld Groot-Ammers Terwispel Heerhugowaard s-Hertogenbosch Doetinchem Almere Lelystad Sittard Delfzijl Den Haag Winschoten Enschede Oss s Gravenzande Veghel Hoogeveen Vlaardingen Moordrecht Kampen IJmuiden Rotterdam Rhenen Marrum Zaandam Roosendaal Dinxperlo Zevenaar Venlo Leeuwarden
gemeente Heerde gemeente Liesveld gemeente Opsterland gemeente Heerhugowaard gemeente 's-Hertogenbosch gemeente Doetinchem gemeente Almere gemeente Lelystad gemeente Sittard-Geleen gemeente Delfzijl gemeente Den Haag gemeente Winschoten gemeente Enschede gemeente Oss gemeente 's-Gravezande gemeente Veghel gemeente Hoogeveen gemeente Vlaardingen gemeente Moordrecht gemeente Kampen gemeente Velsen gemeente Rotterdam gemeente Rhenen gemeente Ferwerderadiel gemeente Zaandam gemeente Roosendaal gemeente Dinxperlo gemeente Zevenaar gemeente Venlo gemeente Leeuwarden
Akzo Nobel Coatings BV Akzo Nobel Coatings BV Anker-Stuy Ardo Verffabriek Baril coatings BASF Bichemie Coatings De Beer Lakfabriek CPS Color Desi-Devefa De Vos Drenth Verven Drywood Eques Coatings Flint Ink Fortis Coatings HCI Hempel coatings IJsselcoatings Kamper lakfabriek Korthals Groep Kroonint Mol Coatings Nelf Lakfabrieken O+R Inktchemie Rust-Oleum SABA Sicpa Sinclair Verfindustrie Drost Zandleven
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 27/29
Bijlage 2
Afkortingen
ALARA bg Brzo 1999 CPR CPR 9-1 CPR 9-2 CPR 9-3 CPR 9-5 CPR 9-6 CPR 15-1 CPR 15-2 CPR 15-3 IPO VI VNG VVVF Wm Wro
As Low As Reasonably Achievable bevoegd gezag Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 Commissie Preventie van Rampen Richtlijn CPR 9-1 Richtlijn CPR 9-2 Richtlijn CPR 9-3 Richtlijn CPR 9-5 Richtlijn CPR 9-6 Richtlijn CPR 15-1 Richtlijn CPR 15-2 Richtlijn CPR 15-3 Inter Provinciaal Overleg VROM-Inspectie Vereniging Nederlandse Gemeenten Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten Wet milieubeheer Wet op de ruimtelijke ordening
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 28/29
Bijlage 3 ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
Geraadpleegde informatiebronnen
Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 Circulaire CPR 15 Afstanden aanhouden (oktober 1997) Coatings Care Jaarverslag 2000 (VVVF) CPR 9.1 Vloeibare aardolieproducten (1993, vijfde druk) CPR 9.2 Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in kleine installaties (1985, eerste druk) CPR 9.3 Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag grote installatie (1984, eerste druk) CPR 9.5 Vloeibare aardolieproducten, ondergrondse opslag van vloeibare producten in kunststof tanks (1992, eerste druk) 3 CPR 9.6 Opslag tot 150 m van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 55 tot 100° C in bovengrondse tanks (buitenopslag) (1999, tweede druk) CPR 15-1 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage in hoeveelheden tot 10 ton (1994, tweede druk) CPR 15-2 Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage in hoeveelheden meer dan 10 ton (1991, eerste druk) CPR 15-3 Opslag van bestrijdingsmiddelen in emballage vanaf 400 kg (1990, eerste druk) CPR 15S Handboek bestrijdingssystemen (1993, eerste druk) Handboek Milieuvergunningen (Kluwer) Jaarverslag VVVF 2000 Jaarverslag VVVF 2001 Rapport “Toepassing van Hi-Ex inside air brandblussystemen” (Tebodin, 2001) website van Infomil: www.infomil.nl Wet milieubeheer Wet op de ruimtelijke ordening Zakboek Handhaving Milieuwetgeving 2002/2003
VROM-Inspectie september 2003 Opslag en gebruik gevaarlijke stoffen bij verf- en drukinktfabrikanten
Pagina 29/29