RICHTLIJN opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
INLEIDING
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die risico’s of hinder kunnen veroorzaken voor mens en milieu. In de banden- en wielenbranche worden verschillende gevaarlijke stoffen gebruikt. In de Arbocatalogus voor de Banden- en Wielenbranche (bandenenwielen-arbocatalogus.nl) wordt veel informatie verstrekt om veilig te werken met gevaarlijke stoffen. De inhoud van deze brochure beperkt zich tot de opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen. De brochure beschrijft de belangrijkste eisen in de huidige wet- en regelgeving. Dat is het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling (versie 1-1-2013) met de normen waarnaar door het Activiteitenbesluit wordt verwezen (onder andere PGS 15, PGS 30). De meeste bedrijven in de banden- en wielenbranche vallen onder de directe werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit wordt in deze brochure aangeduid als ‘het Besluit’ en de bijbehorende regeling (met algemene regels en voorschriften) als ‘de Regeling’. Aanvullende informatie kunt u via Vereniging VACO verkrijgen.
2
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
WERKVOORRADEN
Werkvoorraden vallen niet onder de opslageisen van het Besluit en de Regeling. Maar er zijn wel enkele zaken waar u zich aan moet houden. Een werkvoorraad gevaarlijke stoffen is een aangebroken voorraad gevaarlijke stoffen die voor normaal gebruik in de werkplaats aanwezig is. U kunt denken aan een in gebruik zijnde jerrycan super cleaner, een aangebroken verpakking vulcaniseervloeistof en ook aan de gasflessen op een laskar.
Omvang van de werkvoorraden De grootte van de werkvoorraad moet zodanig zijn, dat de productie normaal doorgang kan vinden. Dus niet zo groot dat er een aantal niet geopende eenheden onnodig dagenlang in de werkruimte blijven liggen. Anders zou er sprake zijn van een ‘verkapte opslag’. Deze eenheden moeten worden bewaard in een opslagruimte. Waar exact de grens ligt is overigens moeilijk aan te geven. Het is aan het bedrijf om aannemelijk te maken dat verpakte gevaarlijke stoffen binnen een redelijke tijd (enkele dagen of hooguit enkele weken) inderdaad zullen worden gebruikt.
Omvangrijke verpakkingen Als een leverancier geen kleinere verpakkingen levert, kan beter een grotere verpakkingseenheid als werkvoorraad worden gebruikt dan dat er wordt overgegoten van een grotere naar een kleinere verpakking. Als de werkvoorraad per stof meer dan 50 liter vloeistof bedraagt, moet de werkvoorraad (gassen uitgezonderd) wel boven een lekbak of een gelijkwaardige voorziening zijn geplaatst (een vloer die minimaal vloeistofkerend is voldoet hieraan). Voor een werkvoorraad van meer dan 50 liter brandbare vloeistof (ADRklasse 3) is een lekbak altijd vereist. Per gevaarlijke stof mag ten hoogste één aangebroken verpakkingseenheid per werkplek, (bijvoorbeeld per hefbrug), werkplaats of gereedschapskar aanwezig zijn, plus één reserve. De werkvoorraad mag zich niet bevinden in een rijroute van vorkheftrucks of andere transportmiddelen.
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
3
OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN IN HET ALGEMEEN
Bedrijven met een opslag van meer dan 2.500 kg gevaarlijke stoffen moeten een medewerker van het bedrijf als deskundige aanstellen. De vakbekwaamheid van deze medewerker moet u kunnen aantonend met ervaring of opleiding (certificaat/diploma) en in de RI&E moet hieraan aandacht zijn besteed.
Indeling van stoffen In de wet- en regelgeving is aansluiting gezocht met de codering van de transportsector (ADR-klassen). In de tabel zijn de ADR-klassen weergegeven die van toepassing kunnen zijn. Het is daarbij belangrijk om onderscheid te maken tussen viskeuze (stroperig) en niet-viskeuze verven, lakken en overige brandbare vloeistoffen. De viskeuze brandbare verven, lakken en dergelijke vallen namelijk niet onder een ADR-klasse en dus ook niet onder de PGS 15. In het veiligheidsinformatieblad staat dan aangegeven dat het product is vrijgesteld volgens sectie 2.2.3.1.5 van het ADR.
Voorschriften van PGS 15 De voorschriften van PGS 15 voor de opslag van gevaarlijke stoffen zijn niet van toepassing als binnen de vestiging minder dan de aangegeven ondergrens van een stofklasse (exclusief werkvoorraad) aanwezig is. Deze stoffen moeten echter wel verantwoord worden opgeslagen (niet op de werkvloer, tenzij er sprake is van werkvoorraad). Als verschillende stoffen van diverse ADR-klassen zijn opgeslagen (wat meestal het geval is) moet worden vastgesteld wat de vrijgestelde hoeveelheid is. Zie hiervoor de formule op pagina 21 van de PGS 15.
Veiligheidsinformatiebladen De ADR-klasse en verpakkingsgroep van een stof moeten altijd zijn vermeld in het begeleidende veiligheidsinformatieblad. U moet over deze veiligheidsinformatiebladen beschikken. Uw leverancier is wettelijk verplicht deze bladen gratis en in de Nederlandse taal beschikbaar te stellen.
Voorkomen van onverenigbare combinaties Bij opslag van gevaarlijke stoffen moet worden voorkomen dat door het vrijkomen van twee gevaarlijke stoffen (uit hun verpakking) een groter effect ontstaat dan wanneer ze afzonderlijk vrijkomen. Een overzicht van onverenigbare combinaties is te vinden in de PGS 15. Een onverenigbare combinatie wordt voorkomen door stoffen gescheiden op te slaan. In een brandveiligheidsopslagkast mag dit ook gedaan worden door onverenigbare stoffen boven aparte lekbakken te plaatsen. Een voorbeeld voor VACO-leden is accuzuur. Dit is een ADR-klasse-8-stof (bijtend: zuur) en zal een onverenigbare combinatie vormen met bijvoorbeeld bepaalde velgenreinigers die loog bevatten (klasse 8, bijtend: base/alkalisch). Deze stoffen moeten dus apart van elkaar worden opgeslagen.
Lege ongereinigde verpakkingen Lege ongereinigde verpakkingen moeten op een vergelijkbare wijze worden opgeslagen als volle verpakkingen. Als volgens de wet- en regelgeving opvangcapaciteit (een lekbak) voor volle verpakkingen noodzakelijk is, is dit geen vereiste voor lege verpakkingen en gasflessen.
4
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
Opslag in verkoopruimten Gevaarlijke stoffen moeten in verkoopruimten brandveilig worden geplaatst. Hieraan kan worden voldaan door de hoeveelheden te limiteren. Doorgaans kan in een verkoopruimte maximaal 1.500 liter worden neergezet, waarvan maximaal 800 liter van ADR-klassen 2 en 3 (gebruiksklare ruitensproeiervloeistof met een vlampunt groter dan 40ºC hoeft bij deze berekening niet te worden meegenomen). Bij deze hoeveelheid mag er geen woning of andere gevoelige bestemming boven de ruimte zijn gesitueerd. Daarnaast moeten de gevaarlijke stoffen boven lekbakken staan. Als er geen lekbakken in gebruik zijn dan gelden kleinere hoeveelheden, respectievelijk 1.000 en 300 liter. Als een grotere opslag in een verkoopruimte gewenst is, kunt u Vereniging VACO om advies vragen.
Onderhoudsproducten in de verkoopruimte
ADR-klassen van gevaarlijke stoffen ADRklasse 2
2
3
5.2 6.1 8
Afvalstof 1 2
3
Omschrijving van de meest gebruikte gevaarlijke stoffen in Brandgevaar VG1 de banden- en wielenbranche Spuitbussen en gaspatronen: n.v.t. zeer licht ontvlambaar copper plus zeer licht ontvlambaar kruipolie (bijvoorbeeld WD40) zeer licht ontvlambaar liquid bufferspray / ruwvloeistof licht ontvlambaar remmenreiniger (bijvoorbeeld Car Rep) zeer licht ontvlambaar teflonspray undercoating zwart (underbodycoatingspray op bitumenbasis) zeer licht ontvlambaar zeer licht ontvlambaar verf n.v.t. koelmiddel R 134 A (airco) Meest voorkomende gassen in gasflessen: Acetyleen: n.v.t. zeer licht ontvlambaar stikstof, zuurstof, acetyleen airco middelen LPG (voor heftrucks) Brandbare vloeistoffen: II III licht ontvlambaar beadsealer licht ontvlambaar benzine (maar geen diesel) licht ontvlambaar CFK-vrije cement (bijvoorbeeld SC4000) geconcentreerde ruitensproeiervloeistof (gewoon en antivries) licht ontvlambaar ontvlambaar kant-en-klare ruitensproeiervloeistof en antivries (bevat meer dan 20-30% alcohol) licht ontvlambaar innerlinersealer licht ontvlambaar liquid buffer licht ontvlambaar ontdooier licht ontvlambaar oplosmiddelen (solutie, wasbenzine, aceton) licht ontvlambaar supercleaner (bijvoorbeeld Car Rep) licht ontvlambaar verharder (bijvoorbeeld Hardener E40) licht ontvlambaar vulkaniseervloeistof / cement BL Organische peroxiden: II, III butanox M50/60 Giftige stoffen: II, III Bijtende stoffen: II, III accuzuur (37% zwavelzuur) ontvetter remspoelmiddel velgenreiniger (met loog of op zuurbasis) Gevaarlijke afvalstoffen voor zover deze qua eigenschappen vallen in een ADR-klasse van PGS15: afgewerkte olie (ADR-klasse 3)
Ondergrens in kg of liters2, 3 50
125l waterinhoud exclusief brandblussers II: 25 III: 50
Geen 50 250
VG = verpakkingsgroep II of III. Staat aangegeven op de verpakking of in het veiligheidsinformatieblad (VIB of MSDS). Voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en onder druk opgeloste gassen wordt de nettomassa in kg gehanteerd. Voor vloeistoffen en samengeperste gassen wordt de nominale inhoud van de houders in liters gehanteerd. Voor LQ geldt de dubbele hoeveelheid ten opzichte van de genoemde ondergrens. (LQ = Limited Quantities ofwel kleine verpakkingseenheden, zoals flesjes. Dit wordt altijd met het LQ-pictogram aangegeven).
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
5
OPSLAGVOORZIENING SPECIFIEKE STOFFEN
Gasflessen Minimumeisen Gasflessen zijn voorzien van de vereiste ADR-gevarenetiketten. Ongekeurde gasflessen of gasflessen waarvan de keuringstermijn is verlopen mogen niet binnen het bedrijf aanwezig zijn. Zichtbaar beschadigde flessen of lekkende flessen worden apart gezet op een plek binnen het bedrijfsterrein (bij voorkeur buiten) waar het eventueel uitstromende gas zo min mogelijk gevaar oplevert. Check in het desbetreffende veiligheidsinformatieblad welke maatregelen moeten worden genomen.
Werkvoorraad In gebruik zijnde gasflessen (bijvoorbeeld twee flessen op een laskar (zuurstof en acetyleen) of één batterij stikstofflessen) vallen onder de werkvoorraad en mogen in de werkplaats staan opgesteld. Deze moeten beveiligd zijn tegen omvallen en aanrijden. De flessen op de laskar moeten door een metalen plaat van elkaar zijn gescheiden.
Voorraad Een voorraad gasflessen inclusief lege gasflessen met een waterinhoud van meer dan 125 liter (excl. werkvoorraad en brandblussers) moet worden opgeslagen in een aparte opslagvoorziening (binnen of buiten). In deze opslagvoorziening mogen geen andere goederen aanwezig zijn. Gasflessen kunnen ook in een brandveiligheidsopslagkast worden opgeslagen. De voorkeur bij gasflessen bestaat voor buitenopslag. Bij iedere opslagvoorziening moet een draagbare brandblusser binnen handbereik zijn.
Beveiliging tegen omvallen en aanrijden Gasflessen moeten beveiligd zijn tegen omvallen en aanrijden. Dit geldt voor gasflessen die als werkvoorraad dienen (ook op de laskar) en voor flessen die zijn opgeslagen. Omvallen kan worden voorkomen door de flessen dicht bij elkaar op te slaan en gebruik te maken van kettingen, beugels of spanbanden. Bescherming tegen aanrijden is alleen nodig als er sprake is van frequente voertuigbewegingen bij de opslag. Bescherming tegen aanrijden kan worden gerealiseerd met een afschermende muur of een staalconstructie.
Opslag van gassen van verschillende soorten In de opslagvoorziening voor gasflessen mogen gassen van verschillende soorten (soort bij soort) naast elkaar worden opgeslagen. Het wordt aanbevolen om stikstofflessen tussen zuurstofflessen en acetyleenflessen te zetten. Verder moeten volle en lege gasflessen gescheiden worden opgeslagen. Aanbevolen wordt om met een bordje aan te geven waar volle en waar lege flessen moeten worden opgeslagen.
Stappenplan voor correcte opslag van gasflessen In de bijlage ‘stappenplan gasflessen’ op pagina 12 wordt uitgebreid uitgelegd hoe u op de juiste manier (binnen of buiten) gasflessen opslaat.
6
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
Batterij gasflessen
Motorolie, smeerolie en afgewerkte olie Onderscheid Het Besluit en de Regeling maken onderscheid tussen motorolie, smeerolie en afgewerkte olie (afgewerkte olie kan namelijk nog andere gevaarlijke stoffen bevatten).
Motorolie en smeerolie in vaten en jerrycans Schone motorolie en smeerolie hebben geen ADR-klasse en vallen qua vlampunt ook niet onder PGS 30. Het zijn echter wel vloeibare bodembedreigende stoffen. De opslag ervan in vaten en jerrycans moet plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of lekbak, tenzij het gaat om opslag van uitsluitend gesloten en deugdelijke UN-verpakkingen. Dan volstaat een vloeistofkerende vloer en is een lekbak niet verplicht.
Motorolie in bovengrondse tanks Voor opslag van motorolie en smeerolie in tanks gelden de volgende maatregelen voor bodembescherming: De opslag moet plaatsvinden in een enkelwandige tank boven een lekbak. Een lekbak is niet noodzakelijk als een dubbelwandige tank wordt toegepast met een lekdetectiesysteem waarvan de aanleg en (jaarlijkse) inspectie volgens BRL K910 en BRL K903 worden uitgevoerd. De vulpunten en aftappunten van een bovengrondse opslagtank zijn geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak. De opslagtank en de vulleiding zijn voorzien van een overvulbeveiliging.
Afgewerkte olie in vaten, jerrycans en IBC-containers
Motorolie in tank
Afgewerkte olie is een gevaarlijke stof die gezien wordt als een ADR-klasse-3-stof. Afgewerkte olie moet daarom in een brandveiligheidskast of een andere opslagvoorziening zoals een kluis (zie pagina 9) worden opgeslagen (uitgezonderd werkvoorraad). Als de opslag plaatsvindt in een UN-goedgekeurde verpakking (zoals een IBC-container) dan volstaat een vloeistofkerende vloer. Voorwaarde hierbij is dat na het vullen van de tank, de tank onmiddellijk weer wordt afgesloten. Denk bij het gebruik van IBC’s aan het grotere brandgevaar (door de samenstelling van de verpakking).
Afgewerkte olie in bovengrondse tanks Voor opslag van afgewerkte olie in bovengrondse tanks gelden de volgende maatregelen: De tanks en bijbehorende leidingen en appendages moeten uitgevoerd zijn en geïnstalleerd volgens BRL K903. Enkelwandige en dubbelwandige tanks die vóór 1 januari 2000 zijn geïnstalleerd vallen onder het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit. Deze tanks moeten uiterlijk op 1 januari 2015 zijn voorzien van een certificaat volgens BRL K903. Opslagtanks voor afgewerkte olie mogen doorgaans niet op een verdiepingsvloer worden geplaatst. Mocht dat wel noodzakelijk zijn, dan moet dit beargumenteerd worden en zullen maatwerkvoorschiften worden gesteld door het bevoegde gezag. De opslag van afgewerkte olie moet plaatsvinden in een enkelwandige tank boven een lekbak. Een lekbak is niet noodzakelijk als een KIWA-gecertificeerde dubbelwandige tank wordt toegepast met een lek-detectiesysteem. De opslag moet voldoen aan de PGS 30-eisen die in artikel 3.71d van de Regeling worden gesteld. Deze eisen hebben onder meer betrekking op installatie, constructie van de tank, de appendages, de leidingen, de ontluchting en het gebruik. De vul- en aftappunten van een bovengrondse opslagtank voor afgewerkte olie moeten geplaatst zijn boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak. De opslagtank en de vulleiding zijn voorzien van een Tank met afgewerkte olie overvulbeveiliging.
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
7
Spuitbussen Spuitbussen die niet behoren tot de werkvoorraad moeten zijn opgeslagen in een opslagvoorziening volgens PGS 15, opslag van spuitbussen en gaspatronen. Dit houdt onder meer in dat spuitbussen in een opslag-voorziening moeten worden opgeslagen. Bijvoorbeeld in een brandveiligheidsopslagkast met een brandwerendheid van minimaal 60 minuten. Hierin mag de temperatuur niet oplopen boven 50°C. Spuitbussen mogen bij andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen zolang het vloeroppervlak van de opslagvoorziening voor de spuitbussen kleiner 2 is dan 100 m en er tussen de opslagvoorziening en het plafond minimaal een halve meter ruimte bestaat.
Accu’s Voor de opslag van accu’s gelden de volgende maatregelen: Voor nieuwe accu’s is geen speciale opslagvoorziening nodig, maar ze moeten wel rechtop staan. Oude accu’s moeten rechtop worden opgeslagen boven een lekbak of boven een vloeistofdichte vloer / verharde ondergrond. De lekbak, vloeistofdichte vloer of verharde ondergrond biedt voldoende weerstand tegen de eventueel vrijkomende vloeistof. 2 Het oppervlak van de voorziening is niet groter dan 20 m en de opvangcapaciteit is ten minste gelijk aan de totale inhoud van de opgeslagen accu’s.
8
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
ALGEMENE EISEN VOOR OPSLAG IN BRANDVEILIGHEIDSKASTEN EN OVERIGE OPSLAGVOORZIENINGEN Brandveiligheidskasten De opslag van gevaarlijke stoffen (exclusief werkvoorraad) zal doorgaans moeten plaatsvinden in brandveiligheidsopslagkasten. Deze kasten bestaan in verschillende soorten en maten (zie bijlage opslagkasten voor gevaarlijke stoffen op pagina 11). Kasten, die na 1 januari 2006 in gebruik zijn genomen, moeten voldoen aan NEN-EN14470-1 en moeten een brandwerendheid (wbdbo = weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag) van minimaal 30 minuten hebben. Per kast mag maximaal 150 liter (brandwerendheid 30 minuten) of 250 liter (brandwerendheid 60 of 90 minuten) worden opgeslagen. Kasten die vóór 1 januari 2006 in gebruik zijn genomen, moeten ten minste voldoen aan NEN 2678.
Lekbakken In de kasten moeten lekbakken aanwezig zijn. Hieraan wordt ook voldaan als de onderkant van de kast door een opstaande rand zelf een lekbak vormt. De inhoud van de lekbak moet minimaal 110% bedragen van de grootste verpakkingseenheid van een vloeistof en minimaal 10% van de totale inhoud van alle verpakkingen van alle vloeistoffen samen.
Overige opslagvoorzieningen Behalve in brandveiligheidskasten, is het ook mogelijk om de gevaarlijke stoffen op te slaan in andere in- of uitpandige opslagvoorzieningen, zoals een bouwkundige kluis (opslaghok) of een container. U hebt dan te maken met veel meer regels dan wanneer u brandveiligheidskasten gebruikt. Deze regels gaan vooral in op de plaatsing en op constructieve brandveiligheidsaspecten en zijn vermeld in de PGS 15.
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
9
STOFFEN ZONDER ADR-KLASSE
Om het aanzienlijke pakket aan opslageisen te beperken kan het toepassen van alternatieve stoffen die niet onder de PGS 15 vallen aantrekkelijk zijn. Het gaat dan om producten die geen ADR-klassenummer hebben. Het Besluit en de Regeling geven voor dergelijke stoffen alleen eisen voor de bodembescherming. Als alternatieve stoffen – stoffen die niet onder PGS 15 vallen – door leveranciers worden aangeboden, heeft het de voorkeur om zelf aan de hand van het veiligheidsinformatieblad vast te stellen of het aangeboden product inderdaad niet onder een ADR-klasse valt. Uiteraard moet het alternatieve product vergelijkbare of betere resultaten of prestaties leveren voor de beoogde toepassing in vergelijking met het al gebruikte product.
Voorbeelden van veelgebruikte stoffen zonder ADR-klassenummer:
motorolie in vaten en jerrycans dieselolie en gasolie in vaten en jerrycans autoshampoo bandenmontagepasta dikke (eventueel pasta-achtige) smeervetten (bijvoorbeeld Moton Techno-lube) glasreiniger met minder dan 15% alcoholen handreiniger (bijvoorbeeld Dreumex) koelvloeistof remvloeistof schoonmaakmiddelen op basis van (synthetische) zepen (bijvoorbeeld Unex D10, Piek vloeibaar schuurmiddel) talkpoeder
Voor stoffen die geen ADR-klasse hebben, geldt dat u ze niet in brandveiligheidskasten hoeft op te slaan. Viskeuze en vloeibare stoffen met deugdelijke gesloten verpakkingen en zonder ADR-klasse (dus niet aanwezig zijn als werkvoorraad), hoeven niet boven een vloeistofdichte vloer of lekbak te worden opgeslagen. Een vloeistofkerende vloer zonder lekbak volstaat in dat geval.
10
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
BIJLAGE OPSLAGKASTEN VOOR GEVAARLIJKE STOFFEN
Opslagkasten zijn er in verschillende soorten en maten, afhankelijk van onder andere de brandwerendheid. In deze kasten kunnen stoffen van verschillende ADR-klassen bij elkaar worden opgeslagen, mits op de juiste wijze gescheiden, als dat noodzakelijk is (zie onderstaande tabel).
Overzicht opslagkasten Overeenkomstig NEN-EN-14470-1 Brandwerendheid
Type 30
Type 60
Type 90
30 minuten
60 minuten
90 minuten
Maximale hoeveelheid
150 liter
250 liter
250 liter
Toegestaan voor de opslag van gevaarlijke stoffen behorende tot de ADR-klassen (zie tabel op pagina 5)
3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen
2, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen
2, 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen
Klasse 2: voor zover het spuitbussen betreft
Klasse 2: voor zover het spuitbussen betreft
Klasse 5.2 volgens PGS 8, tenzij wordt voldaan aan hoofdstuk 9 PGS 15
Klasse 5.2 volgens PGS 8, tenzij wordt voldaan aan hoofdstuk 9 PGS 15
Klasse 5.2 volgens PGS 8, tenzij wordt voldaan aan hoofdstuk 9 PGS 15
Eisen opslagkasten Voor alle opslagkasten geldt: dat de opstelling niet in een vluchtroute is gelegen; dat de kast is voorzien van een lekbak met een opvangcapaciteit van tenminste 110% van de inhoud van de grootste emballage, maar (als dat méér is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage (geldt alleen voor vloeistoffen) en dat de compartimentering binnen de kast plaatsvindt door het plaatsen van de verschillende categorieën stoffen in afzonderlijke lekbakken. Voor iedere te compartimenteren categorie moet een lekbak aanwezig zijn; dat maximaal twee kasten per brandcompartiment mogen worden geplaatst als zij zijn opgesteld op een verdieping of in een kelder.
Voorbeeld 1 Stel: de volgende vaten zijn aanwezig: 1 vat met 100 liter, 4 vaten met 75 liter en 2 vaten met 50 liter. Gezamenlijk betekent dit een opslag van 500 liter. 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid = 110% van 100 liter = 110 liter 10% zijn van de inhoud van alle opgeslagen stoffen = 10% van 500 liter = 50 liter De grootste waarde telt, dus de opvangcapaciteit moet 110 liter bedragen.
Voorbeeld 2 Stel: de volgende vaten zijn aanwezig: 1 vat met 30 liter, 20 vaten met 25 liter. Gezamenlijk betekent dit een opslag van 530 liter. 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid = 110% van 30 liter = 33 liter 10% zijn van de inhoud van alle opgeslagen stoffen = 10% van 530 liter = 53 liter De grootste waarde telt, dus de opvangcapaciteit moet 53 liter bedragen.
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
11
BIJLAGE STAPPENPLAN GASFLESSEN
Stap 1: Maak een duidelijk onderscheid tussen werkvoorraad en opslag Gasflessen mogen niet ‘rondslingeren’ in de werkplaats en het magazijn. Er moet een duidelijk onderscheid zijn tussen de opgeslagen gasflessen en de gasflessen die in gebruik zijn, ofwel de werkvoorraad. Werkvoorraad: dit zijn bijvoorbeeld de gasflessen op een laskar, de in gebruik zijnde stikstoffles(sen) of een batterij stikstofflessen die op een leiding is aangesloten. Opslag: de reserveflessen en de lege flessen die niet in gebruik zijn.
Stap 2: Bepaal de totale inhoud van de opgeslagen gasflessen (vol en leeg) Aan de hand van onderstaande figuren kunt u bepalen wat de totale inhoud is van de opgeslagen volle en lege gasflessen. De werkvoorraad en de brandblussers tellen dus niet mee.
De grootste gasflessen worden geleverd in de maten vanaf 30 liter (zie afbeelding) tot 50 liter. De inhoud staat gegraveerd op de fles. Is de totale inhoud van de opgeslagen gasflessen meer dan 125 liter waterinhoud? Nee: dan gelden enkel de minimumeisen voor de opslag (zie pagina 6). Ja: ga dan verder naar stap 3.
Stap 3: Verlaag (indien mogelijk) de totale opslag tot minder dan 125 liter Probeer het aantal opgeslagen lege en volle gasflessen tot een minimum te beperken. Dit kan door: retourneren van lege gasflessen; beperken van de voorraad; werken met kleinere flessen; ze als werkvoorraad in een batterij te schakelen.
12
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
Stap 4: Is de hiervoor genoemde verlaging tot 125 liter niet mogelijk: sla de gasflessen dan op in een speciale PGS-opslagruimte Als de totale opslag nog steeds meer is dan 125 liter, dan zijn er de volgende oplossingen.
Oplossing 1: maak (indien mogelijk) een buitenopslag Een buitenopslag is een geschikte ruimte voor de opslag van gasflessen. Kies hiervoor een blinde muur aan de achter- of zijkant van het gebouw. Gasflessen met een totale waterinhoud van minder dan 2.500 liter kunnen worden opgeslagen tegen een buitenmuur of tegen een erfgrens. Deze muur of erfgrens moet wel een minimale brandwerendheid hebben van 60 minuten. Als de afstand tot een ander bouwwerk, brandbaar object of inrichtingsgrens vijf meter of meer is, geldt er geen brandwerendheidseis. Bij een afstand van drie meter tot de gevel en één meter tot de erfgrens geldt een minimale brandwerendheid van 30 minuten. Gasflessen moeten voor derden onbereikbaar te zijn. Dit kan bijvoorbeeld door afsluiting van (dat deel van) het bedrijfsterrein.
Afstandseisen buitenopslag Totale waterinhoud van de opgeTotale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen minder dan 2.500 l slagen gasflessen meer dan 2.500 l 60 min
30 min
0 min
60 min
30 min
0 min
Afstand in m tot de inrichtingsgrens
0
1
3
0
3
5
Afstand in m tot bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting
0
3
5
0
5
10
Brandwerendheid
Bij de opslag van gasflessen tegen een gebouw moet de wand een brandwerendheid van ten minste 60 minuten hebben. Als de wand hoger is dan 4 m geldt deze eis enkel voor de eerste 4 m. Als de wand aan de linker- of rechterzijde doorloopt, geldt deze eis enkel voor de eerste 2 m vanaf de opslagvoorziening.
Minimale diktes bij verschillende wandtypes om 60 minuten brandwerendheid te realiseren Wandtype baksteen kalkzandsteen betonsteen cellenbeton dragende betonnen wanden (afhankelijk van de wapening en belasting) sandwichpanelen (vulling van steenwol >100 kg/m3) sandwichpanelen (vulling PUR of PIR)
Dikte éénsteenswand 100 mm minimaal 90 mm minimaal 90 mm minimaal 75 mm minimaal 110-140 mm minimaal 80 mm niet mogelijk!
Vraag bij twijfel advies aan Vereniging VACO. De vloer van de opslagvoorziening mag niet lager zijn gelegen dan de omliggende vloer, van aangrenzende ruimten of van het omringende maaiveld. Deze vloer moet vlak zijn en vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Bij een open opslagvoorziening (bijvoorbeeld een voorziening zonder dak) moet deze afwaterend zijn uitgevoerd. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat zich onder de vloer geen gas kan verzamelen. De opslag moet zich minimaal op 5 m afstand bevinden van aanzuigopeningen van ventilatie die lager dan 1,5 m boven maaiveld zijn gelegen, of van kelderopeningen, putten en straatkolken die in verbinding staan met het riool.
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
13
Aanzicht buitenopslag gasflessen
Gebouwgevel 4 m ten minste 60 minuten brandwerend
4 m ten minste 60 minuten brandwerend
gasflessen
maaiveld 2 m ten minste 60 minuten brandwerend 5 m afstand tot: bouwwerken, brandbare objecten binnen de inrichting en 3 m afstand tot de inrichtingsgrens (0 minuten brandwerendheid); aanzuigopeningen ventilatie die zijn gelegen lager dan 1,5 m boven maaiveld, kelderopeningen, putten en straatkolken die in verbinding staan met het riool.
Een eventueel dak moet van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd en zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel vrijgekomen gassen zich daaronder niet kunnen ophopen. Het is op grond van de PGS 15 niet noodzakelijk om gasflessen tegen weersinvloeden te beschermen. Reden hiervoor is dat de risico’s van gasflessen hoofdzakelijk worden bepaald door hittestraling van een brand in de omgeving. Weersinvloeden vormen een verwaarloosbaar risico.
Oplossing 2: maak een inpandige opslagvoorziening Als een buitenopslag niet mogelijk of wenselijk is, mogen de gasflessen ook binnen worden opgeslagen. In zijn algemeenheid moet de gasflessenopslag aan de volgende eisen voldoen: Bij een inpandige opslagvoorziening geldt onder andere dat ten minste één wand een buitenmuur moet zijn waarin zich ten minste één deur bevindt. Tevens mag maximaal 2.500 liter aanwezig zijn (lege gasflessen tellen als volle). De voorziening mag niet op een verdieping zijn geplaatst als er meer dan 500 liter aanwezig is. Natuurlijke ventilatie moet altijd gewaarborgd zijn.
Oplossing 3: maak gebruik van een brandveiligheidskast Gasflessen kunnen in een brandveiligheidskast worden opgeslagen. Wel moet de kast dan ten minste 60 minuten brandwerend zijn. Dit moet aangetoond worden met een certificaat volgens norm NEN-EN-14470-2.
14
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
COLOFON
Deze brochure is samengesteld in opdracht van Vereniging VACO in samenwerking met CNV Dienstenbond, FNV Bondgenoten en De Unie. De realisatie is tevens mogelijk gemaakt door het Fonds Collectieve Belangen voor de Banden- en Wielenbranche. Hoewel aan de inhoud van deze uitgave uiterste zorg is besteed, kunnen de genoemde organisaties en andere betrokkenen geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor onvolledigheden of onjuistheden in deze uitgave. Niets uit deze uitgave mag op welke wijze dan ook worden verveelvoudigd of openbaar worden gemaakt zonder schriftelijke toestemming van Vereniging VACO. Vereniging VACO Postbus 33, 2300 AA Leiden Archimedesweg 31, 2333 CM Leiden Telefoon (071) 568 69 70 Fax (071) 568 69 71 E-mail
[email protected] Internet vaco.nl
FNV Bondgenoten Postbus 9208, 3506 GE Utrecht Varrolaan 100, 3584 BW Utrecht Telefoon (030) 273 82 22 Fax (030) 273 82 25 E-mail
[email protected] Internet fnvbondgenoten.nl
CNV Dienstenbond Postbus 3135, 2130 KC Hoofddorp Polarisavenue 175, 2132 JJ Hoofddorp Telefoon (023) 565 10 52 Fax (023) 565 01 50 E-mail
[email protected] Internet cnvdienstenbond.nl
De Unie Postbus 400, 4100 AK Culemborg Multatulilaan 12, 4103 NM Culemborg Telefoon (0345) 85 18 51 Fax (0345) 85 15 00 E-mail
[email protected] Internet unie.nl
Realisatie Uitgever: Stichting SUBP Redactie en coördinatie: Stichting SUBP Vormgeving: Stichting SUBP www.bandenenwielen-arbocatalogus.nl © Vereniging VACO April 2014
Opslag van gevaarlijke en brandbare stoffen en gasflessen
15