Branchetoezichtplan Tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen
Programma Brabant Veiliger 2011-2014
2
Auteurs
Wilco Nellen, gemeente Eindhoven Ignace Cichy, SRE Milieudienst Henri van der Velden, SRE Milieudienst Datum
september 2011
Voorwoord Binnen het uitvoeringsprogramma Brabant Veiliger 2011-2014 is aandacht gevraagd voor het aspect Externe Veiligheid bij de uitvoering van toezicht en handhavingsactiviteiten. Binnen het uitvoeringsprogramma Brabant Veiliger 2011 is daarom gestart met een kwaliteitsverbetering op een aantal geselecteerde deelgebieden. Om dit project te kunnen uitvoeren is een koppeling gelegd met het meerjarenprogramma handhaving Noord Brabant 2010-2012, waarin externe veiligheid als speerpunt is benoemd. In het actieprogramma “Speerpunt Externe Veiligheid” is op basis van onderzoek en interviews een drietal activiteiten m.b.t. de handhaving van externe veiligheid naar voren gekomen, namelijk: 1. Ontwikkelen (branche)toezichtplannen / gerichte handhavingacties / gebruik Brzo-tools bij andere risicovolle bedrijven. 2. Netwerk oprichten en ontsluiten. 3. Kennis opbouwen: voorlichting / cursus. Inclusief voorlichting aan raadsleden / bestuur (en eventueel management). Dit toezichtplan is bedoeld als hulpmiddel voor de toezicht en handhaving van het aspect Externe Veiligheid bij tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen bij opslag- en transportbedrijven. Recentelijk is de richtlijn voor het veilig opslaan van gevaarlijke stoffen (de PGS15) aangepast met betrekking tot de tijdelijke opslag van deze stoffen, verder te noemen PGS 15:2011. De materie blijft echter complex en het is daarom goed om toezichthouders en handhavers te voorzien van instrumenten ter ondersteuning van hun taak. Het toezichtplan is voor de toezichthouder en handhaver bruikbaar om voldoende toegerust externe veiligheidsaspecten binnen deze bedrijfstak te kunnen beoordelen.
3
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ........................................................................................................... 3 1
INLEIDING ........................................................................................................ 6
2
BESCHRIJVING BEDRIJFSTAK ............................................................... 8 2.1 BRANCHEANALYSE ......................................................................................... 8 2.2 ONTWIKKELINGEN ......................................................................................... 9 2.3 AANDACHTSPUNTEN ...................................................................................... 9 2.4 PROCESBESCHRIJVING ................................................................................. 10 2.4.1 Opslag / warehouse ............................................................................. 10 2.4.2 Distributiecentrum ............................................................................... 11 2.4.3 Groothandel ........................................................................................... 11 2.5 PROCESONDERSTEUNENDE ACTIVITEITEN .................................................. 12
3 WETTELIJKE EISEN TIJDELIJKE OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN ................................................................................................................... 14 3.1 DEFINITIE GEVAARLIJKE STOFFEN .............................................................. 14 3.2 PUBLICATIEREEKS GEVAARLIJKE STOFFEN 15 (PGS15:2011) ..................... 14 3.2.1 Aanleiding .............................................................................................. 14 3.2.2 Deskundig personeel ............................................................................ 15 3.2.3 Tijdelijkheid van opslag ....................................................................... 16 3.2.4 ADR-stoffen die apart gehouden moeten worden ........................... 17 3.2.5 Onverenigbare combinaties bij tijdelijke opslag ............................. 17 3.3 BESLUIT ALGEMENE REGELS VOOR INRICHTINGEN MILIEUBEHEER (ACTIVITEITENBESLUIT) ........................................................................................... 18 3.3.1 Regels voor tijdelijke opslag verpakte gevaarlijke stoffen ............. 18 3.4 BESLUIT OMGEVINGSRECHT ........................................................................ 19 3.5 BESLUIT EXTERNE VEILIGHEID INRICHTINGEN ......................................... 20 4
ACHTERGRONDINFORMATIE ............................................................... 21 4.1 OPGEDANE ERVARING .................................................................................. 21 4.2 MOMENT VAN TOEZICHT .............................................................................. 21 4.3 VERSCHILLENDE PICTOGRAMMEN TRANSPORT EN MILIEUWETGEVING...... 22 4.3.1 Gelimiteerde hoeveelheden (LQ) ........................................................ 23 4.3.2 Uitgezonderde hoeveelheden (EQ) ..................................................... 24 4.3.3 Milieugevaarlijke stoffen ..................................................................... 24 4.3.4 Niet geëtiketteerde gevaarlijke stoffen .............................................. 24 4.3.5 Exotische stoffen ................................................................................... 25
5
RISICOWAARDERING ................................................................................ 26 5.1 5.2
KANS ............................................................................................................ 26 EFFECT ......................................................................................................... 26
4
5.3 6
FIGUUR RISICOMATRIX ................................................................................ 27
HANDLEIDING UITVOERING TOEZICHT ......................................... 29 6.1 6.2
PRIORITERING VAN VOORSCHRIFTEN .......................................................... 29 WIJZE VAN CONTROLE ................................................................................. 29
BIJLAGEN ................................................................................................................. 30
5
1
Inleiding
Logistiek gezien ligt de provincie Noord-Brabant erg gunstig tussen de Rotterdamse en Antwerpse haven en het Duitse Ruhrgebied, waar veel afnemers van goederen zitten. Daarbij heeft het ook nog een eigen haven in Moerdijk. In de diverse gemeenten binnen de provincie Noord-Brabant is daarom een groot aantal opslag- en transportbedrijven gevestigd. Verschillende daarvan beschikken over een gemeentelijke of provinciale vergunning. Een groot aantal van deze bedrijven slaat tijdelijk gevaarlijke stoffen op. Door gewijzigde wetgeving en inzichten rondom de veiligheidsrisico’s en veiligheidsmaatregelen is het afgelopen jaar veel veranderd. Ook door de invoering van de Wabo is een aantal zaken gebundeld rondom de bouw- en milieuvergunningen. De maatschappelijke onrust rondom de gevaren van tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen legt eveneens een grote druk op het toezicht en handhaving. Voor een effectief en doelmatig toezicht is kennis over de veiligheidsmaatregelen en –voorschriften noodzakelijk. Totstandkoming Tijdens een provinciale bijeenkomst in 2010 over toezicht en handhaving bij de opslag van gevaarlijke stoffen, is naar voren gekomen dat er behoefte is aan een branche toezichtplan, specifiek voor bedrijven waar (gevaarlijke) verpakte goederen tijdelijk worden opgeslagen. Dit toezichtplan wordt geïntroduceerd en toegelicht tijdens de themabijeenkomst op 29 september 2011. Het is bedoeld als handreiking voor de Brabantse toezichthouders en handhavers. Dit toezichtplan zal ook via de bestaande Seph-netwerken worden uitgezet en bijgehouden. Aanpak Voor de activiteit “tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen” is de hernieuwde PGS 15, zoals deze spoedig zal worden gepubliceerd, als uitgangspunt genomen. In dit plan wordt een handreiking gegeven voor de beoordeling van de ernst van het niet voldoen aan een voorschrift van PGS-15:2011 volgens een risicogerichte benadering. Administratief toezicht krijgt daarbij een beperkte plaats. Door deze aanpak van het toezicht wordt bereikt dat er op gestructureerde wijze diepgaand toezicht op de belangrijkste risico’s bij een bedrijf wordt uitgevoerd. Dit toezichtplan is geschreven vanuit een generieke benadering voor de aangegeven activiteit bij opslag- en transportbedrijven. Op basis van toepassing ervan in de uitvoering zal het plan worden geëvalueerd en verbeterd. Het betreft hier vooral verbetering op basis van de nieuwe inzichten over de PGS-15 opslagen.
6
Bij de uitvoering zal volgens de provinciale handhavingafspraken worden gewerkt, indien handhaving aan de orde is. Leeswijzer In dit toezichtplan wordt eerst een algemene beschrijving van het bedrijfsproces en de overige bedrijfsactiviteiten gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie ingegaan op relevante wetgeving. In hoofdstuk vier staat achtergrondinformatie die de problematiek van het toezicht op de branche illustreert en dient als inhoudelijke bagage voor de toezichthouder. Hoofdstuk vijf beschrijft de methode waarmee verschillende prioriteiten aan voorschriften worden toebedeeld. Tenslotte wordt in hoofdstuk zes beschreven op welke manier de naleving van de voorschriften bij een inspectiebezoek kan worden gecontroleerd.
7
2 2.1
Beschrijving bedrijfstak Brancheanalyse
Nederland is Logistiek Dagelijks zijn in Nederland meer dan 1,5 miljoen ton grondstoffen, onderdelen, eindproducten, voedsel en vee onderweg. Ondanks een flinke dip in 2009 (de hoeveelheid vervoerde goederen daalde met 12%), zal het goederenvervoer over de weg de komende jaren naar verwachting weer groeien. Het aantal transportbedrijven in Nederland stijgt de laatste jaren. De meeste transportbedrijven (52%) zijn gevestigd in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland. Het grootste deel (68%) bestaat uit kleine bedrijven met maximaal vijf vrachtwagens. De werkgelegenheid in het wegvervoer (inclusief dienstverleners, koeriersbedrijven en eigen vervoer) bedraagt circa 250 000 personen. Dat is bijna 3% van het Nederlandse Bruto Nationaal Product (BNP). Jaarlijks gaat er 22 miljard euro om in het wegtransport. Brancheorganisaties Opslag- en transportbedrijven zijn aangesloten bij één of meerdere brancheverenigingen. De belangrijkste zijn de EVO, TLN, VHCP Deltalinqs en VNCW. Binnen sommige van deze organisaties is uitgebreide kennis aanwezig van de hernieuwde PGS 15:2011 en de toepassing daarvan. Deskundigen van TLN, VNCW Deltalinqs en VHCP zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze publicatie. Zij communiceren de ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving veelal actief met de achterban. Bij de uitvoering van het project is het wellicht raadzaam om een ondernemer te wijzen op de mogelijkheid om informatie in te winnen bij een brancheorganisatie. Ligging Opslag- en transportbedrijven hebben zich grotendeels gevestigd op industrieterreinen. Dit betreft echter hoofdzakelijk het midden- en grootbedrijf. Op de plaatsen waar zij van oudsher waren gevestigd, in of nabij woonkernen, nemen startende ondernemers met enkele koeriersvoertuigen de bestaande faciliteit in gebruik. Ook deze kleinere bedrijven komen veelal in aanraking met gevaarlijke stoffen en in een bestelauto past al snel 1 ton lading. Opleiding en kennis Met name bij de kleinere bedrijven ontbreekt de kennis op de wetgeving in relatie tot de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen. Hier worden, indien er in de klantenkring afzenders van gevaarlijke stoffen zitten, veelvuldig tekortkomingen aangetroffen.
8
Ook heerst er een wijdverbreid misverstand, zowel bij de kleine zelfstandige als de grote multinationals, dat beperkte (LQ) en uitgezonderde (EQ) hoeveelheden gevaarlijke stoffen zijn uitgezonderd van eisen. Voor de aanwezigheid van deze stoffen binnen een inrichting zijn namelijk wel eisen gesteld. Alleen voor het vervoer van deze categorieën zijn er, mits op de juiste wijze verpakt, vrijstellingen van eisen aan voertuig, documentatie of personeel. De kans op een slecht naleefgedrag is hierdoor aanzienlijk. 2.2 Ontwikkelingen Door aanscherping van het toezicht op wet- en regelgeving sinds de vuurwerkramp, worden bedrijven veelvuldig geconfronteerd met oplopende kosten voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Aangezien de kosten direct samenhangen met de omvang van de opslag, kiezen steeds meer bedrijven ervoor om hun gevaarlijke stoffen `just in time’ te laten bezorgen zodat ze enkel werkvoorraden hebben. Voor de omgeving van deze bedrijven is dit een goede ontwikkeling. Dit betekent echter tevens dat het aantal logistieke handelingen met gevaarlijke stoffen toeneemt. Ten behoeve van deze activiteit wordt gebruik gemaakt van inrichtinggebonden faciliteiten om zendingen te hergroeperen. Voor veel overheden is dit, in termen van veiligheidsbewustzijn, een blinde vlek. Meer hierover is terug te lezen in hoofdstuk 4, waar we ervaringen schetsen van de gemeente Eindhoven. 2.3 Aandachtspunten Belangrijk is er op toe te zien dat het personeel op een transportbedrijf weet wat zij behoren te doen op het gebied van acceptatie en registratie van binnenkomende goederen, de opslagfaciliteiten, de veiligheidsaspecten, e.d. Kortom: wanneer het personeel niet goed is geïnstrueerd, vormt dit een grote risicofactor. Alhoewel dit niet een direct vereiste is vanuit de PGS 15, is dit wel een belangrijke indicator hoeveel aandacht er idealiter aan een individueel bedrijf wordt besteed. Ook is het belangrijk om te weten dat de terreinindeling (omvang, toegang, gebouwen, opslag gevaarlijke stoffen) conform de vergunning dan wel melding is. Bij calamiteiten is van groot belang dat de hulpverlenende organisaties over een actuele plattegrondtekening kunnen beschikken. Indien er sprake is van meer tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen dan 2,5 ton, dient er tevens een actueel stoffenjournaal aanwezig te zijn. Daarnaast is het belangrijk dat de kwaliteit van de opslagvoorzieningen voldoet aan de geldende normen (opslagvakken, bodembeschermende voorzieningen, e.d.).
9
Zelfde bedrijfstak, zelfde toezicht Bij transportbedrijven is een veelgehoorde klacht dat er een grote mate van concurrentievervalsing ontstaat door een handhavingstekort op andere plekken. Zo is een zeer veel gehoorde klacht dat er in andere gemeenten nooit opmerkingen worden gemaakt over de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de betreffende gemeenten niet ’s avonds en/of ’s nachts op pad gaan om deze bedrijven te controleren. Ook verwarring omtrent de etikettering van gevaarlijke stoffen kan mogelijk een rol spelen. 2.4 Procesbeschrijving Transport vindt plaats nadat een fabrikant iets heeft geproduceerd en dit wil opslaan, bij in- en export en als een klant een product bestelt. De klant kan daarbij een groothandel zijn die zijn voorraden wil aanvullen, maar het kan ook een gebruiker van een goed zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een autospuiterij die nieuwe thinner heeft besteld. De zending van producent of importeur naar warehouse vindt veelal plaats door middel van een rechtstreeks transport. Indien een zending een volle vrachtauto omvat, is het overbodig om een route via een distributiecentrum te rijden.
Productie/ import
transport
Warehouse
groothandel
transport transport
Klant/gebruiker
transport transport
Distributie centrum
Distributie centrum
Figuur: Doelgroep project. 2.4.1
Opslag / warehouse
Zodra een groothandel een bestelling plaatst, worden bij een warehouse zendingen gereed gezet voor transport. Zodra een zending gereed staat, gaat de zending op transport. Daar waar het een dedicated warehouse betreft voor de opslag van gevaarlijke stoffen, zal de omvang van dien aard zijn dat er meer gevaarlijke stoffen tijdelijk worden opgeslagen dan 30 ton, daar gaat dit project dus niet over. Het is namelijk aannemelijk dat er meerdere zendingen per dag worden klaargezet. Ook zullen deze zendingen veelal met een direct transport naar een ontvanger gaan omwille van het volume, hetzij met een route of door middel van een rechtstreeks transport. Daar waar het geen dedicated warehouse betreft kan een gedeelte van de goederenstroom ADR geklasseerd zijn. Deze goederen dienen separaat van de andere goederen in een daarvoor bestemde voorziening opgesteld te worden, indien deze goederen voorafgaand
10
aan transport gereed gezet worden (tijdelijk worden opgeslagen). De eisen waar deze voorziening aan moet voldoen is terug te vinden in hoofdstuk 2 van dit branchetoezichtplan. 2.4.2
Distributiecentrum
De wat kleinere zendingen worden veelal met een externe dienstverlener getransporteerd. Kenmerkend voor deze bedrijfstak is dat, terwijl voor de gemiddelde Nederlander de werkdag voorbij is, hun werkdag dan pas begint door bij diverse partijen zendingen op te halen. Klanten bestellen een product en willen dit, als het even kan, de volgende ochtend ontvangen. Door alsmaar strenger wordende opslageisen voor gevaarlijke stoffen in combinatie met een goed distributienetwerk, kan er door middel van `just in time delivery’ voorkomen worden dat de opslageisen al te streng worden. Een expeditiebedrijf zal de zendingen aan het einde van de werkdag ophalen en naar een distributiecentrum brengen om deze naar regio of land van bestemming klaar te zetten in afwachting van verder transport. Dit is veelal enkele uren later, zodra álle zendingen zijn verzameld en gesorteerd, maar kan incidenteel ook tot een week later zijn waar het bijvoorbeeld een internationale zending betreft. ADR zendingen dienen hierbij op een apart vak te worden geplaatst. Als de goederen aankomen in de regio of het land van bestemming, worden deze ook hier weer naar een distributiecentrum gebracht. Daar worden de goederen wederom uitgesorteerd, ditmaal echter naar het postcodegebied van de geadresseerde. Ook hierbij zal er aan gedacht moeten worden om gevaarlijke stoffen apart te plaatsen. Een dergelijk distributiemodel staat bekend als het “Hub and Spoke model”. 2.4.3
Groothandel
Zodra een groothandel een zending heeft ontvangen zal deze, in afwachting van opname in de voorraad, eerst personeel beschikbaar maken om dit te doen. Vervolgens kan het ook nog enkele uren vergen, afhankelijk van de omvang van de zending en de complexiteit van het eigen (interne) logistieke complex. Voor een ontvanger kan het daarom handig zijn om een voorziening aanwezig te hebben om deze gevaarlijke stoffen tijdelijk op te slaan. Op deze manier ontstaat er ook geen discussie of gevaarlijke stoffen ergens wel of niet mogen staan; het is geregeld. Tevens kan deze voorziening gebruikt worden om te verzenden goederen klaar te zetten als klanten op hun beurt weer iets bestellen bij de groothandel. Vanaf daar zal er weer een vergelijkbaar proces plaatsvinden als bij het warehouse: er worden goederen door middel van eigen transport rechtstreeks naar klanten gebracht als het wat grotere klanten zijn, terwijl andere zendingen weer door een logistieke dienstverlener naar een distributiecentrum worden gebracht.
11
2.5 Procesondersteunende activiteiten Om een goede naleving van wetgeving te bereiken dient er bij meerdere afdelingen binnen een organisatie samengewerkt te worden. Onderstaand worden enkele relevante afdelingen benoemd inclusief de bijdrage die zij kunnen leveren. ADR deskundigheid Een belangrijk aspect binnen een bedrijf om te borgen dat wet- en regelgeving met betrekking tot gevaarlijke stoffen wordt nageleefd, is de mate van deskundigheid op het gebied van gevaarlijke stoffen. Zodra een bedrijf meer dan 2,5 ton gevaarlijke stoffen opslaat, of meer dan 2,5 ton in voorzieningen als bedoeld in paragraaf 10.5 van de nieuwe PGS 15, dient er een deskundige binnen het bedrijf aanwezig te zijn op momenten dat er werkzaamheden worden verricht met gevaarlijke stoffen. Indien er echter gevaarlijke stoffen tijdelijk worden opgeslagen overeenkomstig de paragrafen 10.6 of 10.7 van de PGS 15, dient er een deskundige aanwezig te zijn binnen het bedrijf zolang gebruik wordt gemaakt van deze faciliteiten. Deze deskundige kan het overige personeel ondersteunen bij het uitvoeren van werkzaamheden en kennis overdragen, zoals het herkennen van gevaarlijke stoffen, het screenen van potentiële nieuwe klanten, het opstellen van interne instructies en procedures en het formuleren van functieprofielen. Verkoop Om te voldoen aan wet- en regelgeving, biedt de afdeling Verkoop de mogelijkheid te borgen dat de wetgeving met betrekking tot de toegestane hoeveelheden gevaarlijke stoffen evenals ADR klassen waar bijzondere eisen voor gelden correct wordt nageleefd. Een potentiële nieuwe klant kan door deze partij gescreend worden of ze gevaarlijke stoffen verzenden en zo ja wat de potentiële volumes en ADR klassen zullen zijn. Op deze wijze kunnen problemen vroegtijdig worden gesignaleerd. Ook kunnen er afspraken worden gemaakt met een klant over de wijze van het aanbieden van gevaarlijke stoffen. Logistieke planning Om te voldoen aan wet- en regelgeving is planning eveneens een voor de hand liggende plaats om te borgen dat de toegestane hoeveelheden gevaarlijke stoffen evenals ADR klassen waar bijzondere eisen voor gelden tijdig worden gesignaleerd. Zij kunnen in een vroegtijdig stadium signaleren dat bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn. Sommige logistieke dienstverleners verlangen van hun klanten dat ze specifieke ADR klassen evenals grotere volumes moeten aanmelden. Technisch/ facilitair beheer Om te kunnen voldoen aan wetgeving zijn er diverse eisen welke fysieke maatregelen verlangen, zoals het aanwezig zijn van absorptiemiddelen, het
12
beheer over eventuele brandbeveiligingsinstallaties en zo nog diverse voorbeelden.
13
3
Wettelijke eisen tijdelijke opslag gevaarlijke stoffen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de definitie van gevaarlijke stoffen, evenals het wettelijke kader bij de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen, evenals relevante jurisprudentie. 3.1 Definitie gevaarlijke stoffen Zowel de PGS 15 als het Barim definieert gevaarlijke stoffen als volgt: Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code. 3.2 Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 15 (PGS15:2011) In artikel 4.7 van het Barim wordt de PGS15-richtlijn van toepassing verklaard op de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze richtlijn staat op het punt om te worden aangepast, naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen en onduidelijkheden. In deze paragraaf staan de belangrijkste voorwaarden die de nieuwe PGS-15 (hoofdstuk 10) aan tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen stelt. 3.2.1
Aanleiding
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is besloten om in de reeds geplande actualisatie van de PGS 15 voorschrift 3.1.6 te repareren. In uitspraak van 26 juni 2009 (200904264/1/M2) werd namelijk geoordeeld dat voorschrift 3.1.6 van de PGS 15:2005 op een alternatieve wijze uitgelegd dient te worden. De passage “2 m verwijderd van andere goederenopslag” zou betrekking hebben op goederenopslag welke niet tijdelijk wordt opgeslagen. Hierdoor vervalt de essentie van dit voorschrift omdat een hal voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen geen andere goederenopslag bevat. In de PGS 15:2011 is dit hersteld. Ook mocht er 2 ton ADR klasse 3 per laad- en losgedeelte tijdelijk worden opgeslagen. Door te stellen dat één lijn straatverf verder het volgende laad- en losgedeelte begint, verloor dit voorschrift eveneens z’n werking. Tevens is onderkend dat tijdelijke opslag nogal summier was geregeld in de PGS 15. Dit terwijl het ontleend is aan het voorgaande Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer waar wel van alles geregeld was. De zogenaamde “paardenbox”, een voorziening waar gevaarlijke stoffen aan drie zijden worden omgeven met een wand met een WBDBO van tenminste 60 minuten uit dit besluit, was niet opgenomen en evenzo overige voorschriften
14
welke bedoeld waren om de veiligheid voor werknemers, hulpdiensten en de omgeving op een acceptabel niveau te brengen. Daarom is de zogenaamde “paardenbox” gerehabiliteerd, zij het met een summiere reparatie. Was het voorheen mogelijk om zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van de paardenbox tegen de wand aan te stapelen tot boven de bovenzijde van deze wand, dient er nu een afstand in acht te worden genomen gerelateerd aan de hoogte van de scheidingswand. Ook is een duidelijke omschrijving gemaakt van het begrip tijdelijke opslag. Ter reparatie van de uitspraak van de Raad van State is, naast een aanpassing in het Besluit omgevingsrecht, tevens een maximering aangebracht in de PGS 15 met betrekking tot de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die gelijktijdig bij een brand betrokken kunnen worden. Een brandcompartimentering kan een brand gedurende 60 minuten tegenhouden waardoor de hulpdiensten voldoende tijd hebben om een inzet te bepalen en materieel ter plaatse te laten komen. Binnen een brandcompartiment mag, afhankelijk van het voorzieningenniveau, 10 of 30 ton worden opgeslagen. De aanwezigheid van een brandcompartiment is overigens geen vereiste, enkel een beperkende voorwaarde indien er grootschalige tijdelijke opslag plaatsvindt. 3.2.2
Deskundig personeel
Er is in het stellen van voorwaarden aan de wijze van opslag onderscheid gemaakt in de al dan niet aanwezigheid van deskundig personeel. Gevaarlijke stoffen mogen slechts gedurende de tijd dat er deskundig personeel aanwezig is worden opgeslagen in voorzieningen die slechts uit een belijning bestaat (paragraaf 10.6 of 10.7). Als de voorziening bestaat uit een vak wat aan drie zijden is omsloten door een brandwerende muur, mogen er ook gevaarlijke stoffen aanwezig zijn tijdens de afwezigheid van deskundig personeel. Het gaat dan om personeel dat bekend is met de gevaren van de opgeslagen stoffen, situaties die gemeden moeten worden en weet hoe te handelen in het geval van een calamiteit. Ook kunnen zij in het geval van een calamiteit hulpdiensten bijstaan door hen te informeren over wat er in het pand aanwezig is. De fysieke aanwezigheid is dus van groot belang. Indien er geen deskundige (fysiek) aanwezig is, mogen er géén gevaarlijke stoffen meer aanwezig zijn in een voorziening voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen, die niet voldoet aan de voorschriften uit paragraaf 10.5. Dit betekent dat een bedrijf dat ’s avonds en ’s nachts of in de weekeinden gesloten is, op deze momenten geen gevaarlijke stoffen mag opslaan in een voorziening die voldoet aan paragraaf 10.6 of 10.7.
15
Aan de hand van het stellen van vragen kan de mate van deskundigheid in relatie tot de aanwezige stoffen makkelijk getoetst worden. Ook informatie over stoffen aan de hand van eventueel aanwezige veiligheidsinformatiebladen, internet, etc. kan betrokken worden om de deskundigheid te toetsen. In de paragrafen 10.5 tot en met 10.7 is uitgewerkt hoe de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen, afhankelijk van de aanwezigheid van deskundig personeel, plaats dient te vinden. Uit het onderstaande schema is te herleiden aan welke paragraaf voldaan moet worden, of dat er een beschermingsniveau gerealiseerd dient te worden conform hoofdstuk 4 van de PGS 15.
Tijdelijke opslag
ja Paragraaf 10.2 & 10.4 PGS 15:2011
altijd
Uitsluitend aanwezig tijdens aanwezigheid deskundig personeel?
ja
Paragraaf 10.5/ 10.6 PGS 15:2011
Paragraaf 10.7 PGS 15:2011
ja
ja
nee
0~10 ton per brandcompartiment
0~10 ton per brandcompartiment
nee
nee
10~30 ton per brandcompartiment
>10 ton per brandcompartiment
nee
Ja
>30 ton per brandcompartiment
ja
ja
Paragraaf 10.6 PGS 15:2011
Beschermingsnive au volgens PGS 15:2011
Tabel: Werking hoofdstuk 10 nieuwe PGS 15. 3.2.3
Tijdelijkheid van opslag
De voorschriften uit hoofdstuk 10 hebben uitsluitend betrekking op een tijdelijke situatie. De tijdelijkheid moet eruit bestaan dat de datum van het vervolgtransport bekend is van alle gevaarlijke stoffen die in een voorziening staan overeenkomstig hoofdstuk 10 van de PGS 15.
16
Tijdens de afwezigheid van deskundig personeel mogen er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, op voorwaarde dat de opslagvoorziening bestaat uit een vak dat aan drie zijden is omsloten door een brandwerende muur. Deze stoffen moeten bovendien geadresseerd zijn aan derden. Hiermee is uitgesloten dat de ontvanger / gebruiker van een gevaarlijke stof een verkapte permanente opslag gebuikt onder de voorwaarden van tijdelijke opslag. Een tussenschakel in een transportketen kan eveneens geen gebruik maken van deze faciliteit. Er is namelijk sprake van een adressering aan de tussenschakel, weliswaar niet als eindgeadresseerde, maar adressering slaat op een bestemming die een zending heeft. Op deze wijze wordt voorkomen dat er met een summier voorzieningenniveau sprake kan zijn van een commerciële opslag voor derden. 3.2.4
ADR-stoffen die apart gehouden moeten worden
Indien tijdens het toezicht zendingen worden aangetroffen met bepaalde ADR kenmerken, moet middels maatwerk bij een Barim inrichting of een vergunningvoorschrift bij een vergunningsplichtige inrichting vastgelegd zijn onder welke omstandigheden deze stoffen aanwezig mogen zijn. Het gaat om de volgende ADR kenmerken: - ADR, verpakkingsgroep I; - ADR, klassen 1, 2.3 en 7; - ADR klasse 5.2 (m.u.v. LQ tot 1 000 kg); - ADR klasse 6.2, (m.u.v. UN3291 en UN3373); - gasflessen (tenzij de tijdelijke opslag in de buitenlucht plaats vindt). Deze gevaarlijke stoffen moeten in ieder geval op een veilige wijze opgeslagen worden. Indien deze in een potentieel onveilige situatie worden aangetroffen kan er rechtstreeks op de PGS 15 opgetreden worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan organische peroxides die klimaatbeheersing nodig hebben terwijl dit niet is gerealiseerd. Onverenigbare combinaties bij tijdelijke opslag De PGS 15 heeft regels voor het scheiden van stoffen. Gevaarlijke stoffen die met elkaar kunnen reageren, waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van de gevaarlijkste stof van de opgeslagen stoffen is te verwachten, moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen. 3.2.5
Omdat er hierdoor niet werkbare situaties kunnen ontstaan is ervoor gekozen om stofscheiding plaats te laten vinden overeenkomstig de regels zoals deze in het ADR zijn opgenomen. Het zou immers nogal bewerkelijk en risicoverhogend zijn als een transportondernemer pallets moet afstapelen alvorens de gevaarlijke stoffen binnen de inrichting aanwezig mogen zijn.
17
Daarom is ervoor gekozen om de regels van het ADR te volgen. In het ADR kunnen alle combinaties, zolang als er geen sprake is van gevaren overeenkomstig klasse 1 van het ADR, al dan niet in de vorm van een bijkomend gevaar. In bijlage 1 is het voorschrift uit het ADR met de daarbij behorende tabel opgenomen. 3.3
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)
3.3.1
Regels voor tijdelijke opslag verpakte gevaarlijke stoffen
In onderstaand kader is aangegeven wat het Barim en het Rarim regelen. Artikel 4.7 1.
De tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking voldoet aan de volgende eisen:
a.
er zijn één of meerdere laad- en losgedeelten in de inrichting aanwezig waarin
opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking plaatsvindt die binnen 48 uur de inrichting verlaten en aan derden zijn geadresseerd. Deze tijdelijke opslag voldoet aan voorschrift 3.1.6 van PGS 15. Op enig moment bedraagt in deze laad- en losgedeelten, de gezamenlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen niet meer dan 10.000 kilogram; b.
onverminderd onderdeel a en voorschrift 3.1.6 van PGS 15 kunnen gevaarlijke
stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking aan derden geadresseerd, die langer dan 48 uur binnen de inrichting verblijven, worden opgeslagen in één of meerdere speciaal hiervoor bestemde opslagvoorzieningen binnen de inrichting; c.
de constructie van de opslagvoorziening als bedoeld in onderdeel b is zodanig
dat ten minste drie zijden van de opslagvoorziening worden omgeven door zodanige wanden met een minimale hoogte van 3 meter en een WBDBO van ten minste 60 minuten ten opzichte van een naastgelegen ruimte wordt bereikt; d.
in de opslagvoorziening als bedoeld in onderdeel b worden gevaarlijke stoffen
in verpakking en CMR-stoffen in verpakking: 1°.
opgeslagen op ten minste 50 centimeter van de open zijde; en
2°.
gestapeld tot een hoogte van ten hoogste 50 centimeter onder de bovenrand
van de scheidingswand; en 3°.
die heftig met elkaar kunnen reageren gescheiden van elkaar opgeslagen.
De bovengenoemde afstanden worden op een duidelijke wijze gemarkeerd op de wanden en de vloer. Nabij de opslagvoorziening, bedoeld in onderdeel b, is voldoende absorptiemiddel aanwezig. e.
op enig moment bedraagt in de opslagvoorzieningen, bedoeld in onderdeel b,
de gezamenlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking niet meer dan 10.000 kilogram. Gevaarlijke stoffen van verpakkingsgroep I en gevaarlijke stoffen van de klasse 1, 6.2 behoudens categorie I3 en I4, en 7 van het ADR, alsmede een hoeveelheid van meer dan 2.000 kilogram brandbare vloeistoffen
18
van klasse 3 van het ADR zijn niet in een opslagvoorziening als bedoeld in onderdeel b aanwezig. 2.
De tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in
verpakking, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, voldoet aan voorschrift 3.18.1 van PGS 15.
Gelet op een uitspraak van de Raad van State van vrijdag 26 juni 2009 200904264/1/M2 dient de volgende passage betrokken te worden op een individueel laad- en losgedeelte c.q. vak te worden betrokken: “Op enig moment bedraagt in deze laad- en losgedeelten, de gezamenlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen niet meer dan 10.000 kilogram.” Door aanpassing van de wetgeving per 1 oktober 2010 (Besluit omgevingsrecht, zie onderstaand) is deze omissie eveneens hersteld. 3.4 Besluit omgevingsrecht Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 december 2008 (200808645/1) dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen reguliere opslag en tijdelijke opslag. In deze uitspraak werd gesteld dat een transportbedrijf met de tijdelijke opslag van maximaal 400 ton gevaarlijke stoffen niet kon aangewezen als een inrichting type C als bedoeld in het Barim. Het ging daarbij over onderstaande passage uit bijlage 1 van het Barim: Inrichtingen waar een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen, anders dan kunstmeststoffen van meststoffengroep 1 of 2, of CMR-stoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 kilogram aanwezig is.
De Raad van State oordeelde dat tijdelijke opslag iets anders is dan opslag als bedoeld in de bijlage van het Barim. Aangezien met de komst van het Barim het “systeem” was omgedraaid, betekende dit dat er sprake was van een Barim type B inrichting. Naar aanleiding van deze uitspraak is met de introductie van het Besluit omgevingsrecht onderstaande passage toegevoegd: 4.4, onder i; Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden inrichtingen aangewezen waar: 2°. op enig moment binnen de inrichting in totaal meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking, of CMR-stoffen in verpakking aanwezig is in één of meerdere laad- en losgedeelten voor de tijdelijke opslag van deze stoffen die binnen 48 uur de inrichting verlaten en aan derden zijn geadresseerd, of 3°. op enig moment binnen de inrichting in totaal meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking, of CMR-stoffen in verpakking aanwezig is in één of meerdere opslagvoorzieningen voor de tijdelijke opslag van deze stoffen die langer dan 48 uur binnen de inrichting verblijven en aan derden zijn geadresseerd.
19
Hieruit volgt eenduidig dat er sprake is van een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zodra er meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen tijdelijk worden opgeslagen. 3.5 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen In artikel 2, id 1, onder b, is het volgende opgenomen in het Bevi: Dit besluit is van toepassing op de besluiten, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, met betrekking tot een inrichting die bestemd is voor de opslag in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, waar gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage I van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan de in kolom 2 van de delen 1 onderscheidenlijk 2 van bijlage I van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 genoemde hoeveelheden.
Voordat er sprake is van een inrichting waarop het Bevi van toepassing is, moeten de drempelwaarden zoals deze zijn opgenomen in het BRZO worden overschreden. In het Bevi is echter geen verwijzing opgenomen naar de sommatieregel in het BRZO. Er moet dus een individuele categorie uit deze tabellen worden overschreden voordat het BEVI van toepassing zal zijn op een inrichting voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen. Overigens zal het BRZO nooit van toepassing zijn op een inrichting waar uitsluitend tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
20
4
Achtergrondinformatie
4.1 Opgedane ervaring Tijdens een controle bij opslag en transportbedrijven binnen de gemeente Eindhoven begin 2006 is geconstateerd dat gevaarlijke stoffen voor transport klaar worden gezet op diverse locaties binnen het bedrijf. Dit bleken toen vele tientallen pallets beladen met spuitbussen te zijn. Deze activiteiten was voorheen niet bekend bij de gemeente Eindhoven. Bij de tijdelijke opslag bleek dat er geen vaste, herkenbare locatie aangewezen was voor die stoffen, of enige andere vorm van beheersing. Uit navraag bij de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant is gebleken dat ook zij geen zicht hebben op deze bedrijven. In geval van calamiteiten loopt de brandbestrijder bovendien gevaar als de betreffende stoffen betrokken raken bij calamiteit. Gevolgen: ernstige overtredingen Wet milieubeheer; ontoelaatbaar gevaar voor hulpverleners in geval van calamiteiten; verhoogde risico’s omwonenden en omliggende bedrijven. Naar aanleiding hiervan zijn er vanaf 2006 diverse controles bij opslag-, transport- en distributiebedrijven uitgevoerd en is gebleken dat er veel tekortkomingen waren met betrekking tot de tijdelijke opslag en omgang met gevaarlijke stoffen. Meestal was dit ook niet bekend bij het bevoegde gezag. Hierbij is eveneens een tendens geconstateerd dat er een toename is van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die door de genoemde bedrijven wordt opgeslagen en behandeld. Diverse bedrijven hebben dusdanig veel gevaargoed tijdelijk opgeslagen dat een substantieel aantal bedrijven in het RRGS register is opgenomen. In één geval werden er zelfs ruim 200 pallets spuitbussen aangetroffen. Voor het vinden van relevante bedrijven zijn we in een belangrijke mate afhankelijk van signalen tijdens bezoeken. Dit kunnen vervoersdocumenten zijn waarop andere spelers in de transportketen staan vermeld, gesprekken met ondernemers, transporteurs die bedrijven met gevaarlijke stoffen bedienen, labels op opgeslagen gevaarlijke stoffen bij gebruikers, etc. 4.2 Moment van toezicht Uit doorvragen tijdens het toezicht is gebleken dat goederen (doorgaans) in de namiddag bij verzendende partijen worden opgehaald en volgens het “hub and spoke model” op een locatie bijeen worden gebracht om deze daarna door te transporteren naar een volgende hub (zie ook paragraaf 2.4.2). In 2009 hebben we in de gemeente Eindhoven de handhavingsinspanning verminderd en hebben we geen toezicht gehouden in de avond/ nachtelijke uren. Dit hebben we in 2010 wel weer gedaan, waarbij veelvuldig strijdigheden
21
zijn aangetroffen. Bij een bedrijf gaf het personeel zelfs aan in de veronderstelling te verkeren dat de maatregelen uitsluitend overdag van toepassing waren. Dit onderschrijft eveneens maar weer het nut en de noodzaak om het toezicht `vast te houden’ en in het geval van recidive beslist handhavend op te treden. Ook is het goed om in het achterhoofd te houden dat elk bezoek een momentopname is. Het aanwezig hebben van een voorziening voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen biedt al snel de mogelijkheid om tot 10 ton gevaarlijke stoffen tijdelijk op te slaan, wat in de praktijk ook best voor kan komen. Ook deze bedrijven kunnen klanten hebben die grotere of grote volumes gevaarlijke stoffen verzenden. We hebben bij transportbedrijven gezien dat zij telkens een of enkele dozen gevaarlijke stoffen hebben, wat nauwelijks risicorelevant is, maar waar vervolgens 2 ton giftige stoffen worden aangetroffen. Dit is toegestaan, maar wellicht wil je dit als overheid weten.
4.3 Verschillende pictogrammen transport en milieuwetgeving Zoals reeds eerder aangegeven wordt er bij transportbedrijven nogal eens kenbaar gemaakt dat ze bij andere vestigingen geen maatregelen hoeven te treffen voor gevaarlijke stoffen die zijn verpakt als gelimiteerde hoeveelheid of uitgezonderde hoeveelheid. Uit ervaring is bekend dat veel transportondernemers in de veronderstelling verkeren dat ze gelimiteerde en uitgezonderde hoeveelheden binnen een inrichting anders kunnen behandelen als reguliere partijen gevaarlijke stoffen. Voor het transport hoeft een ondernemer immers ook niets `aparts’ te doen voor deze goederen. Dit is echter niet juist. Gelimiteerde hoeveelheden zijn voor het Barim gevaarlijke stoffen en de tijdelijke opslag ervan dient dus plaats te vinden overeenkomstig het aanstaande hoofdstuk 10. Voor een gedeelte komt deze misvatting voort uit het verschil in wetgeving bij het transport en de Wet milieubeheer. Voor een gedeelte is het ook verklaarbaar dat het een complexe materie is. Onderstaand een overzicht van de meest voorkomende kenmerkingsetiketten uit het ADR, die een ieder wel herkend. Vervolgens lichten we gevaarlijke stoffen die zijn verpakt als gelimiteerde hoeveelheid (zie paragraaf 4.4.1) of uitgezonderde hoeveelheid (zie paragraaf 4.4.2) nader toe.
22
Figuur:Overzicht meest voorkomende kenmerkingsetiketten ADR. 4.3.1
Gelimiteerde hoeveelheden (LQ)
Er bestaan echter ook alternatieve pictogrammen die onder specifieke omstandigheden gebruikt kunnen worden. Bij al deze pictogrammen zijn de gevaarlijke stoffen verpakt in een primaire en een secundaire verpakking, waardoor de risico’s minder groot zijn. Dit is ook terug te zien in de drempels zoals deze zijn opgenomen in tabel 1.2 van de (nieuwe) PGS 15. Ondanks de beperktere risico’s is er echter nog steeds sprake van een gevaarlijke stof.
UN 1950
LQ, één stof, oud
LQ
LQ, meerdere stoffen, oud
LQ nieuw
De meeste toezichthouders zullen het etiket met de aanduiding “UN1950” wel herkennen, maar rechts daarvan staat een minder bekend etiket voor gevaarlijke stoffen. Deze werden gebruikt indien er meerdere gevaarlijke stoffen samen in een secundaire verpakking zitten. Werden, omdat er vanaf 1 januari 2011 met een overgangstermijn, een nieuw etiket is geïntroduceerd voor (alle) gelimiteerde hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Dit betreft de ruit met een zwarte punt boven- en onderin het vlak. In de IATA (luchtvaart) is eenzelfde etiket opgenomen maar dan met de letter Y in het midden van het vlak. De volledige regeling is terug te vinden in hoofdstuk 3.4 van het ADR.
23
Uitgezonderde hoeveelheden (EQ) Ook is er in 2009 een nieuwe term geïntroduceerd: uitgezonderde hoeveelheden. In het Engels wordt dit aangeduid als Excepted quantity (EQ). Het bijbehorende etiket is hieronder links en midden weergegeven. Dit betreft gevaarlijke stoffen welke, afhankelijk van de stof, maximaal 1 of 30 gram per primaire verpakking mogen bevatten en maximaal 300 tot 1000 gram per buitenverpakking. Een voorbeeld van een dergelijke gevaarlijke stof zouden aanstekers kunnen zijn, mits de buitenverpakking niet te groot is. 4.3.2
EQ (blanco)
EQ Ingevuld
Milieugevaarlijk
Milieugevaarlijke stoffen Op 1 januari 2009 is het classificeren van milieugevaarlijke stoffen gewijzigd. In het ADR is het volgende opgenomen: 4.3.3
Stoffen of mengsel worden geclassificeerd als een milieugevaarlijke stof (aquatisch milieu), indien daaraan de categorie(ën) Aquatisch Acuut 1, Aquatisch Chronisch 1 of Aquatisch Chronisch 2 zijn toegekend overeenkomstig Verordening 1272/2008/EG. Deze wijziging zorgt voor synchronisatie tussen het EU-GHS en het ADR. De verwachting is dat dit voor nog meer gevaarlijke stoffen gaat gebeuren. Daarbij hoort het pictogram wat we van de Wet milieugevaarlijke stoffen kennen om aan te duiden dat een stof milieugevaarlijk is. Niet geëtiketteerde gevaarlijke stoffen Tot slot is het ook van belang om hoog te hebben voor pallets die met een folie zijn omwikkeld. Bij transport is het vrij gebruikelijk dat kostbare of andere diefstalgevoelige spullen om begrijpelijke redenen met een ondoorzichtige folie worden omwikkeld. Hier kunnen echter ook gevaarlijke stoffen tussen zitten. Indien dit het geval is dan dienen de bij die gevaarlijke stoffen behorende pictogrammen op de folie aangebracht te worden. Aan de hand van documentatie op of aan deze zending (stukslijst, bestelformulier, vrachtbrief, etc.) kan worden nagegaan wat er aanwezig is op de pallet. Indien blijkt dat er gevaarlijke stoffen op zitten, of er ontstaat een gerede verdenking omdat er bijvoorbeeld op de lijst wordt gesproken van “spray”, “cleaner” etc. is het ook verstandig om onder deze folie te kijken. Als toezichthouder ben je bevoegd om dit te doen. Ook kan het voorkomen dat er géén documentatie aanwezig is. Aan de hand van afzender en eventueel door het voelen van de vorm van de 4.3.4
24
dozen door de folie kan vaak al aardig bepaald worden of een zending `verdacht’ is. Een doos spuitbussen heeft namelijk een herkenbare vorm en een goede kans dat een zending afkomstig van een verfgroothandel ook terpentine bevat is goed mogelijk. Ook is het mogelijk dat een zending juist geëtiketteerd is, maar dat de labels niet te zien zijn omdat diverse pallets tegen elkaar staan. Ook dan is het zaak om alert te zijn op signalen, zoals een gedeelte van een pictogram, afzenders, etc. In een dergelijk geval is er geen sprake van een overtreding van de etiketteringeisen en is het aan de toezichthouder om dit op te pikken.
Voorbeeld van correct geëtiketteerde spuitbussen, alléén de punt van het LQ etiket is echter slechts zichtbaar. 4.3.5
Exotische stoffen Nog een noemenswaardig verschijnsel is het feit dat er dat nogal eens stoffen worden aangetroffen die je als toezichthouder niet frequent zult aantreffen. Onderstaand een voorbeeld van een zending giftig gas welke ook nog eens niet correct is geëtiketteerd (enkel de aanduiding UN1953) en daarnaast een zending organische peroxiden, welke volgens de WMS zijn aangeduid als explosief. Deze mogen volgens de nieuwe PGS 15:2011 slechts aanwezig zijn als dit expliciet is geregeld.
25
5
Risicowaardering
Het niet voldoen aan een voorschrift van hoofdstuk 10 van PGS 15 kan enerzijds de kans op het ontstaan van een calamiteit vergroten en anderzijds de effecten van een calamiteit onvoldoende inperken. Niet alle voorschriften hebben, indien deze niet worden opgevolgd, een zelfde vergroting van de kans tot gevolg. Ook het effect bij een onverhoopte calamiteit varieert per voorschrift waaraan niet wordt voldaan. Daarom is er voor gekozen voor de beoordeling zowel naar de kans als naar het effect te kijken. Hierbij is de beoordeling vooral gericht op externe veiligheidsaspecten. In dit hoofdstuk is een risicobenadering uitgewerkt. Daarbij is beoordeeld wat de mogelijke gevolgen zijn van het niet naleven van de in hoofdstuk 10 van de PGS 15:2011 opgenomen voorschriften. Van alle voorschriften is een beoordeling gemaakt van kans en effect. Daarbij zijn de volgende criteria gebruikt: 5.1 Kans De waardering van de kans (K) is als volgt gemaakt: 1. verwaarloosbare/geringe verhoging van de kans dat niet voldoen aan het voorschrift leidt tot een calamiteit, 2. aanzienlijke verhoging van de kans dat niet voldoen aan het voorschrift leidt tot een calamiteit, 3. grote verhoging van de kans dat niet voldoen aan het voorschrift leidt tot een calamiteit, 5.2 Effect De waardering van het effect (E) is als volgt gemaakt: 1. Geen/nauwelijks verhoging van effect, 2. effecten blijven beperkt tot binnen de inrichting, 3. effecten treden buiten de inrichting. Per voorschrift van hoofdstuk 10 van PGS 15 is een waardering gegeven van het risico (R) dat het niet voldoen aan het betreffende met zich meebrengt. Het risico is het product van: - de waardering van de kans dat een calamiteit ontstaat, - de waardering van het effect van een calamiteit. R=KxE Deze risicowaardering kan gebruikt worden als hulpmiddel bij prioriteitstelling van toezicht en vaststelling van het te volgen handhavingtraject. Hoe hoger de beoordeling van het risico is, hoe belangrijker het is dat het betreffende
26
voorschrift goed wordt nageleefd. Dit kan men in de toezichtpraktijk tot uiting brengen door de naleving van de voorschriften met een hoge risicowaardering frequenter te controleren. Ook kan men de hoogte van de risicowaardering mee laten wegen in het handhavingtraject dat volgt op de constatering dat niet wordt voldaan aan het voorschrift. Bijvoorbeeld voorschrift 10.2.9: De verpakking van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanig zijn dat niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen, het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen en de verpakking tegen normale behandeling bestand is.
Kans: Indien niet wordt voldaan aan dit voorschrift is er een grote kans dat er lekkage optreden die leiden tot een calamiteit K=3 Effect: Indien niet wordt voldaan aan dit voorschrift heeft dit dat bij een calamiteit tot gevolg dat de effecten tot buiten de inrichtingrens kunnen reiken. Verpakkingen zij immers niet betrouwbaar. De calamiteit kan zich dus snel uitbreiden E=3 R=3x3=9 In de uiteindelijke waarderingstabel is de risicowaardering opgedeeld in 3 prioriteiten:
5.3
Hoogste prioriteit (rood): risicowaardering 6 / 9 Tweede prioriteit (oranje): risicowaardering: 3 / 4 Laagste prioriteit (geel)): risicowaardering: 1 / 2 Figuur risicomatrix Effect
Kans
-
1
2
3
3
3
6
9
2
2
4
6
1
1
2
3
27
In deze uitwerking van risico’s is uitgegaan van toezicht en handhaving Wet milieubeheer. Het kan zijn dat door de bril van de brandweer of arbeidsinspectie tot een andere beoordeling wordt gekomen. In het kader van toezicht Wet milieubeheer (Wabo) zou het accent van een controle moeten liggen op de voorschriften met de hoogste risicowaardering (rood). Bij handhaving zou de hoogste prioriteit gekoppeld kunnen worden aan een categorie 1 overtreding, de tweede aan een categorie 2 overtreding en de laagste aan een categorie 3. In de tabel “risicowaardering per voorschrift” in bijlage 2 is per voorschrift van hoofdstuk 10 de risicowaardering weergegeven. Aan de hand daarvan kan worden bepaald welke voorschriften in ieder geval wel en welke mogelijk niet bij een controle worden meegenomen, met welke frequentie de naleving wordt gecontroleerd of welke handhavingsactie wordt ingezet bij het niet voldoen aan een voorschrift. Opmerking: De waardering is geen absolute waardering van de grootte van de kans of het effect, maar een relatieve waardering van de voorschriften ten opzichte van elkaar.
28
6
Handleiding uitvoering toezicht
Bij de uitvoering van het toezicht is het van belang om het toezicht zowel te focussen op de belangrijkste risicovolle activiteiten als rekening te houden het mogelijke effect op de omgeving. 6.1 Prioritering van voorschriften Er zijn 17 voorschriften die op basis van de risicobeoordeling de hoogste prioriteit hebben bij toezicht en handhaving. In hoofdstuk drie zijn deze voorschriften beschreven met een globale beschrijving van de wijze waarop controle van deze voorschriften mogelijk is. Voor het toezicht op naleving is dan voor alle risico-significante voorschriften een overzicht gemaakt van de wijze waarop het toezicht kan worden uitgevoerd. Deze voorschriften zijn overgenomen uit bijlage 2. In bijlage 3 is aangegeven op welke manier de controle hierop kan worden ingevoerd. 6.2 Wijze van controle Waar sprake is van zowel een fysieke (F) als een administratieve controle (A), is in feite een meer auditachtige aanpak gewenst. De controle kan ook worden uitgevoerd door middel van een interview (I). Daarbij wordt niet alleen de situatie op dat moment gecontroleerd, maar wordt ook onderzocht op welke manier de vergunninghouder ervoor zorgt dat het optreden van dat risico zoveel mogelijk wordt voorkomen. Hier is sprake van een diepgaande controle. Vragen hierbij kunnen zijn: zijn er instructies voor het personeel/ontdoeners? Is het personeel goed opgeleid? Vindt er een interne controle plaats op naleving van de instructies? Wordt er regelmatig onderhoud aan de voorzieningen gepleegd? Gelet op de opzet van de handreiking is het meest voor de hand liggende om met betrekking tot de tijdelijke opslag van brandbare, niet milieugevaarlijke stoffen en de aanwezigheid en het onderhoud van brandblusmiddelen, ondanks de eventuele mogelijkheid van (rechtstreekse) handhaving op grond van de milieuregelgeving, ook signaaltoezicht voor andere toezichthoudende instanties uit te voeren.
29
Bijlagen
30
Bijlage 1
Stofscheiding volgens het ADR
Colli die voorzien zijn van verschillende gevaarsetiketten mogen niet samen in éénzelfde voertuig of container geladen worden, tenzij de samenlading toegelaten is volgens onderstaande tabel, gebaseerd op de gevaarsetiketten waarvan zij voorzien zijn.
x: a: b: c:
d:
samenlading is toegelaten samenlading toegelaten met stoffen en voorwerpen van 1.4S samenlading toegelaten tussen klasse 1 en reddingstoestellen van klasse 9 (Un 2990, 3072 en 3268) samenlading toegelaten tussen gasgeneratoren (voor airbags) of airbagmodules of aanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels van subklasse 1.4 compatibiliteitsgroep G (UN 0503) en de gasgeneratoren voor airbags of airbagmodules of aanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels van klasse 9 (UN 3268) samenlading toegelaten tussen springstoffen(met uitzondering van UN 0083 springstoffen type C) en het ammoniumnitraat en de organische nitraten van klasse 5.1 (UN 1942 en 2067), op voorwaarde dat het geheel beschouwd wordt als springstoffen van klasse 1 voor doeleinden van etikettering met grote etiketten, segregatie, stuwage en maximaal toelaatbare lading.
31
32
Bijlage 2
Risicowaarderingstabel
33
34
Bijlage 3
Variaties in toezicht
35
36
Bijlage 4
Relevante passages uit het ADR “Hoofdstuk 3.4
Gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden 3.4.1
In dit hoofdstuk zijn de voorwaarden opgenomen van toepassing op het vervoer van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen in gelimiteerde hoeveelheden. De beperkingen voor de hoeveelheden van toepassing per binnenverpakking of voorwerp, zijn voor elke stof aangegeven in kolom (7a) van Tabel A van hoofdstuk 3.2. Bovendien is de hoeveelheid “0” aangegeven in deze kolom voor alle posities die niet ter vervoer overeenkomstig dit hoofdstuk zijn toegelaten. Gelimiteerde hoeveelheden gevaarlijke goederen die in dergelijke gelimiteerde hoeveelheden verpakt zijn, die voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn niet onderworpen aan enige andere bepalingen van het ADR, met uitzondering van de desbetreffende bepalingen van: a) Deel 1, hoofdstukken 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 1.8, 1.9; b) Deel 2; c) Deel 3, hoofdstukken 3.1, 3.2, 3.3 [behalve bijzondere bepalingen 61, 178, 181, 220, 274, 625, 633 en 650 e)]; d) Deel 4, paragrafen 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8; e) Deel 5, 5.1.2.1 a) i) en b), 5.1.2.2, 5.1.2.3, 5.2.1.9, 5.4.2; f) Deel 6, constructievoorschriften van 6.1.4 en paragrafen 6.2.5.1 en 6.2.6.1 t/m 6.2.6.3; g) Deel 7, hoofdstuk 7.1 en 7.2.1, 7.2.2, 7.5.1 (behalve 7.5.1.4), 7.5.7, 7.5.8 en 7.5.9; h) 8.6.3.3;
3.4.2
Gevaarlijke goederen mogen uitsluitend zijn verpakt in binnenverpakkingen die in geschikte buitenverpakkingen zijn geplaatst. Tussenverpakkingen mogen worden gebruikt. Het gebruik van binnenverpakkingen is echter niet noodzakelijk voor het vervoer van voorwerpen zoals spuitbussen of “houders, klein, met gas”. De totale bruto massa van het collo mag 30 kg niet overschrijden.
3.4.3
Trays omwikkeld met krimp- of rekfolie, die voldoen aan de voorwaarden van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8 zijn aanvaardbaar als buitenverpakking voor voorwerpen of binnenverpakkingen die gevaarlijke goederen bevatten, vervoerd overeenkomstig dit hoofdstuk. Binnenverpakkingen die gemakkelijk kunnen breken of worden doorboord, zoals die welke zijn
37
vervaardigd van glas, porselein, aardewerk of bepaalde kunststoffen, moeten in geschikte tussenverpakkingen worden geplaatst die voldoen aan de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8 en zodanig zijn ontworpen dat zij voldoen aan de constructievoorschriften van 6.1.4. De totale bruto massa van het collo mag 20 kg niet overschrijden. 3.4.4
Vloeibare goederen van klasse 8, verpakkingsgroep II in binnenverpakkingen van glas, porselein of aardewerk moeten zijn omhuld in een inerte en stijve tussenverpakking.
3.4.5
(Gereserveerd)
3.4.6
(Gereserveerd)
3.4.7
Colli die gevaarlijke goederen in gelimiteerde hoeveelheden bevatten moeten – behalve bij vervoer door de lucht – zijn voorzien van de hieronder afgebeelde kenmerking:
Y De kenmerking moet duidelijk zichtbaar zijn, leesbaar en in staat blootstelling aan weer en wind te weerstaan zonder een wezenlijke vermindering van de doeltreffendheid. De bovenste en onderste gedeelten en de omringende lijn moeten zwart zijn. Het middelste gebied moet wit of een geschikte contrasterende achtergrond zijn. De minimale afmetingen moeten 100 mm x 100 mm bedragen en de minimum dikte van de lijn die de ruit vormt moet 2 mm zijn. Indien de grootte van het collo dit vereist, mogen de afmetingen worden verkleind, maar niet kleiner zijn dan 50 mm x 50 mm, onder voorwaarde dat de kenmerking duidelijk zichtbaar blijft. 3.4.8
Colli die gevaarlijke goederen bevatten bestemd voor verzending door de lucht overeenkomstig de bepalingen van Deel 3, hoofdstuk 4 van de Technische Instructies van de ICAO moeten van de hieronder afgebeelde kenmerking zijn voorzien:
De kenmerking moet duidelijk zichtbaar zijn, leesbaar en in staat blootstelling aan weer en wind te weerstaan zonder een wezenlijke vermindering van de doeltreffendheid.
38
De bovenste en onderste gedeelten en de omringende lijn moeten zwart zijn. Het middelste gebied moet wit of een geschikte contrasterende achtergrond zijn. De minimale afmetingen moeten 100 mm x 100 mm bedragen en de minimumdikte van de lijn die ruit vormt moet 2 mm zijn. Het symbool “Y” moet in het midden van het kenmerk zijn aangebracht en moet duidelijk zichtbaar zijn. Indien de grootte van het collo dit vereist, mogen de afmetingen worden verkleind, maar niet kleiner zijn dan 50 mm x 50 mm, onder voorwaarde dat de kenmerking duidelijk zichtbaar blijft. 3.4.9
Colli die gevaarlijke goederen bevatten, die zijn voorzien van de kenmerking getoond in 3.4.8 worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van de secties 3.4.1 t/m 3.4.4 van dit hoofdstuk en hoeven niet te zijn voorzien van de kenmerking afgebeeld in 3.4.7.
3.4.10
(Gereserveerd)
3.4.11
Indien colli die gevaarlijke goederen bevatten verpakt in gelimiteerde hoeveelheden in een oververpakking zijn geplaatst, zijn de bepalingen van 5.1.2 van toepassing. Bovendien moet de oververpakking zijn voorzien van de kenmerkingen voorgeschreven in dit hoofdstuk, tenzij de kenmerkingen representatief voor alle gevaarlijke goederen in de oververpakking zichtbaar zijn. De bepalingen van 5.1.2.1 a) ii) en 5.2.1.4 zijn alleen van toepassing indien de oververpakking andere gevaarlijke stoffen bevat die niet verpakt zijn in gelimiteerde hoeveelheden en dan slechts in verband met deze andere gevaarlijke goederen.
3.4.12
Afzenders van gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden moeten voorafgaand aan het vervoer aan de vervoerder de totale bruto massa van dergelijke te verzenden goederen op aantoonbare wijze meedelen.
3.4.13
a)
b)
Transporteenheden met een maximale massa van meer dan 12 ton, die colli vervoeren met gevaarlijke goederen in gelimiteerde hoeveelheden moeten overeenkomstig 3.4.15 aan de voorzijde en de achterzijde van merktekens zijn voorzien, behalve indien een kenmerking met oranje borden overeenkomstig 5.3.2 zichtbaar is. Containers waarin colli worden vervoerd met gevaarlijke goederen in gelimiteerde hoeveelheden op transporteenheden met een maximale massa van meer dan 12 ton, moeten aan alle vier zijden overeenkomstig 3.4.15 van merktekens zijn
39
voorzien, behalve indien reeds grote etiketten overeenkomstig 5.3.1 zijn aangebracht. De dragende transporteenheid hoeft niet van merktekens te voorzien, behalve indien de merktekens die op de containers aangebracht van buiten deze dragende transporteenheid zichtbaar zijn. In het laatste geval moet dezelfde kenmerking aangebracht aan de voorzijde en de achterzijde van transporteenheid.
zijn zijn niet zijn de
3.4.14
Van de kenmerking aangegeven in 3.4.13 kan worden afgezien indien de totale bruto massa van de vervoerde colli, die gevaarlijke goederen bevatten, verpakt in gelimiteerde hoeveelheden, 8 ton per transporteenheid niet overschrijdt.
3.4.15
De kenmerking moet overeenkomen met die welke is voorgeschreven in 3.4.7, behalve dat de afmetingen ten minste 250 mm x 250 mm moeten bedragen”.
Hoofdstuk 3.5 "HOOFDSTUK 3.5 GEVAARLIJKE STOFFEN, VERPAKT IN VRIJGESTELDE HOEVEELHEDEN 3.5.1 Vrijgestelde hoeveelheden 3.5.1.1 Vrijgestelde hoeveelheden van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen - met uitzondering van voorwerpen - die aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoen, zijn aan geen enkele andere bepaling van het ADR onderworpen, behalve aan: a) de voorschriften voor de opleiding in hoofdstuk 1.3; b) de procedures voor de classificatie en de criteria voor de verpakkingsgroepen in deel 2; c) de verpakkingsvoorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 en 4.1.1.6. Opmerking: In het geval van radioactieve stoffen zijn de voorschriften voor radioactieve stoffen in vrijgestelde colli in 1.7.1.5 van toepassing. 3.5.1.2 Gevaarlijke goederen die als vrijgestelde hoeveelheden mogen worden vervoerd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn in kolom (7b) van tabel A van hoofdstuk 3.2 als volgt door een alfanumerieke code aangegeven:
40
Code
Grootste netto hoeveelheid per binnenverpakking (in grammen voor vaste stoffen en in ml voor vloeistoffen en gassen)
E0 E1 E2 E3 E4 E5
Grootste netto hoeveelheid per buitenverpakking (in grammen voor vaste stoffen en in ml voor vloeistoffen en gassen, of de som van grammen en ml in het geval van gezamenlijke verpakking) Niet toegestaan als vrijgestelde hoeveelheid 30 1000 30 500 30 300 1 500 1 300
Bij gassen heeft het volume aangegeven voor binnenverpakkingen betrekking op de waterinhoud van de binnenhouder en het volume aangegeven voor buitenverpakkingen heeft betrekking op de gecombineerde waterinhoud van alle binnenverpakkingen binnen één enkele buitenverpakking. 3.5.1.3 Indien gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden, waaraan verschillende codes zijn toegekend, gezamenlijk zijn verpakt, moet de totale hoeveelheid per buitenverpakking zijn beperkt tot die welke overeenkomt de meest restrictieve code. 3.5.2 Verpakkingen Verpakkingen, gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden, moeten in overeenstemming zijn met het volgende: a) Er moet een binnenverpakking zijn en elke binnenverpakking moet zijn vervaardigd van kunststof (met een minimumwanddikte van 0,2 mm bij gebruik voor vloeistoffen) of van glas, porselein, steengoed, aardewerk of metaal (zie ook 4.1.1.2) en de sluiting van elke binnenverpakking moet op veilige wijze zijn gefixeerd met draad, band of andere werkzame middelen; houders die een hals met gegoten schroefdraad hebben, moeten zijn voorzien van een vloeistofdichte schroefdop. De sluiting moet bestand zijn tegen de inhoud; b) Elke binnenverpakking moet op veilige wijze zijn verpakt in een tussenverpakking met opvulmateriaal op een zodanige wijze, dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen breken, worden doorboord of de inhoud verliezen. De tussenverpakking moet de inhoud volledig kunnen bevatten in geval van breuk of lekkage, ongeacht de stand van de verpakking. De tussenverpakking moet in het geval van vloeistoffen genoeg absorberend materiaal bevatten om de volledige inhoud van de binnenverpakking te absorberen. In dergelijke gevallen mag het absorberend materiaal het opvulmateriaal zijn. Gevaarlijke stoffen mogen niet gevaarlijk reageren met het opvulmateriaal, het absorberend materiaal en het materiaal van de verpakking
41
of de ongeschonden staat of de functie van de materialen reduceren; c) De tussenverpakking moet op veilige wijze worden verpakt in een stevige, stijve buitenverpakking (hout, karton of een ander even stevig materiaal); d) Elk type collo moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van 3.5.3; e) Elk collo moet zo groot zijn dat er voldoende ruimte is voor het aanbrengen van alle noodzakelijke kenmerkingen; en f) Oververpakkingen mogen worden gebruikt en mogen ook colli met gevaarlijke goederen bevatten of goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR. 3.5.3 Beproevingen voor de colli 3.5.3.1 Het volledige collo als voor het vervoer gereed gemaakt, met binnenverpakkingen die in het geval van vaste stoffen tot ten minste 95 % van hun inhoud en in het geval van vloeistoffen tot ten minste 98 % van hun inhoud zijn gevuld, moeten in staat zijn , zoals aangetoond door beproevingen die op passende wijze zijn gedocumenteerd, zonder breuk of lekkage van een binnenverpakking en zonder aanmerkelijke vermindering van de doeltreffendheid te doorstaan: a) Valproeven op een op een star, niet veerkrachtig vlak en horizontaal oppervlak van een hoogte van 1,8 m: i) Indien het monster de vorm heeft van een kist of doos, moet de valproef worden uitgevoerd in alle volgende oriëntatierichtingen: - plat op de bodem; - plat op de bovenzijde; - plat op de langste zijde; - plat op de kortste zijde; - op een hoek; ii) Indien het monster de vorm heeft van een vat moet de valproef worden uitgevoerd in alle volgende oriëntatierichtingen: - diagonaalsgewijs op de bovenrand met het zwaartepunt loodrecht boven het trefpunt; - diagonaalsgewijs op de bodemrand; - plat op de zijde; Opmerking: Elke hierboven genoemde valproef mag met verschillende doch identieke colli worden uitgevoerd. b) Een kracht die gedurende 24 uur op het bovenoppervlak wordt aangebracht en die overeenkomt met de totale massa van identieke colli, gestapeld tot een hoogte van 3 m (het monster inbegrepen). 3.5.3.2 Voor beproevingsdoeleinden mogen de stoffen die in de verpakking vervoerd zullen worden door andere stoffen worden vervangen behalve indien dit de resultaten van de beproevingen ongeldig zou maken. Indien in het geval van vaste stoffen een andere stof wordt gebruikt, dan moet deze dezelfde fysische eigenschappen (massa, korrelgrootte, etc.) bezitten als de te vervoeren stof.
42
Indien bij de valproef voor vloeistoffen een andere stof wordt gebruikt, dan moet de relatieve dichtheid en viscositeit daarvan vergelijkbaar zijn met die van de vervoeren stof. 3.5.4 Kenmerking van colli 3.5.4.1 Colli die vrijgestelde hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten, die overeenkomstig dit hoofdstuk gereedgemaakt zijn, moeten duurzaam en leesbaar van het kenmerk, afgebeeld in 3.5.4.2, zijn voorzien. Het eerste of het enige nummer van het gevaarsetiket, aangegeven in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2 van elk gevaarlijk goed dat zich in het collo bevindt moet worden vermeld op het kenmerk. Indien de naam van de afzender of geadresseerde niet elders op het collo is vermeld, moet deze informatie op het kenmerk worden opgenomen. 3.5.4.2 De afmetingen van het kenmerk moeten ten minste 100 mm x 100 mm bedragen.
Kenmerk voor vrijgestelde hoeveelheden Arcering en symbool dezelfde kleur, zwart of rood, op een witte of voldoende contrasterende achtergrond. * Het nummer van het eerste of het enige gevaarsetiket aangegeven in kolom (5) van Tabel A van hoofdstuk 3.2 moet op deze plaats zijn aangegeven. ** De naam van de afzender of de geadresseerde moet op deze plaats zijn aangegeven indien deze niet elders op het collo is te zien. 3.5.4.3 Op een oververpakking die gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden bevat, moeten de kenmerken voorgeschreven in 3.5.4.1 zichtbaar zijn, tenzij dergelijke kenmerken op colli in de oververpakking duidelijk zichtbaar zijn. 3.5.5 Hoogste aantal colli in een voertuig of container Het aantal colli in een voertuig of container mag 1000 niet overschrijden. 3.5.6 Documentatie Indien een document of documenten (zoals een cognossement, een luchtvrachtbrief of een CMR/CIM-vrachtbrief) bij de gevaarlijke goederen in
43
vrijgestelde hoeveelheden aanwezig is/zijn, moet in ten minste één van deze documenten de verklaring "Gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden" en het aantal colli zijn opgenomen.".
44