Open Joodse Gemeente Klal Israël 23 mei 2014. Drasjá voor Sidrát Be-Midbár, Numeri/BeMidbár 1:1–4:20
Deze week begonnen we met de lezing en studie van het derde boek van de Torá. De Hebreeuwse naam van dit boek is “BeMidbár” – “In de woestijn”, maar in andere talen is dit boek bekend als ‘Aantallen’. Dit zijn twee logische namen: de sidrá van de week opent met “En de Eeuwige sprak tot Mosjé in de woestijn – BeMidbár’ (dus dat klopt) en dan zegt God: ‘Tel de hoofden van de hele gemeenschap Israël’s’. Waarom wilde HaSjem dat Mosjé onze voorouders zou tellen? HaSjem wist toch allang hoeveel zij waren, want Hij is toch alwetend? Het ging de Eeuwige er niet om, dat HIJ het zou weten, maar dat onze voorouders het zouden weten: God wilde een telling van Zijn troepen, opdat onze voorouders zouden zien wat een groot en sterk volk zij vormden, wanneer zij zich verenigden. Daarnaast gaf Hij door middel van deze opdracht aan, dat elke Jood belangrijk is: het gaat God niet om de massa als anoniem geheel, maar om alle individuele jidden. Er zijn 33 eeuwen verstreken sinds Sinái en nog altijd heeft de wereld de Eeuwige nog niet algemeen erkend. Ons volk is een impopulair volk gebleven, klein-in-aantal gehouden door Inquisitie, pogroms en Sjoá. Dat is bijna voorbij, want in de nabije toekomst zal de Masjíach komen en met de openlijke, zichtbare, steun van God de mensheid onderwerpen aan de Eeuwige. Dan zal ons piepkleine volkje overal ter wereld aan de slag gaan als Toráleraren en als voorgangers, als priesters van God, zoals Hij ons opdroeg in Exodus 19:6: “Jullie zullen Mijn Koninkrijk van Priesters zijn, een heilig volk.” En wanneer wij aan alle volkeren de Opdrachten van de God van Israèl hebben verklaard, zullen de volkeren zich bij ons willen aansluiten en dan zullen alle volkeren van de wereld één volk zijn, de hele wereldbevolking één volk onder de God van Israèl. Dan hoeft er geen nieuwe telling te komen, want dan zal IEDEREEN tot het volk van de Eeuwige behoren. Geteld werden van de twaalf stammen de mannen in de leeftijd van 20 tot 60 jaar: mannen die oorlog konden voeren voor en onder de God van Israèl, want er zouden oorlogen komen. 603.550 Mannen werden geteld. De stam Levi werd apart geteld: alle mannen van 1 maand en ouder: 22.300 in totaal. De stam Levi zou niet oorlog voeren, maar dienen in het Heiligdom. De stam Levi moest compenseren voor de zonde van de eerstgeborenen die gedanst hadden rond het Gouden Kalf. Dat waren er 22.573 geweest. De 273 eerstgeborenen voor wie geen Leviet was ter compensatie, moesten zichzelf lossen door betaling van 5 zilveren sjekkels. (Dat was 56.7 gram zilver, dat is 27 euro in NL geld…) Nu vragen jullie meteen: “Waarom 5 sjekkels? Waarom niet 3, of 7?” Wel, toen 400 jaar eerder Josééf door zijn broers werd verkocht als slaaf, was dat voor 5 sjekkels. De 1
© Izzy Tal van Kekem
Open Joodse Gemeente Klal Israël 23 mei 2014. Drasjá voor Sidrát Be-Midbár, Numeri/BeMidbár 1:1–4:20
lossing van die 273 eerstgeborenen onder de gevluchte Kinderen Israèl’s compenseerde de verkoop van Josééf in slavernij. Het losgeld ging naar Aharon en zijn priesterzonen. Rabbi Náchman zegt, dat de Joden zijn als de letters van de Torá: zoals die letters alleen samen en ieder op haar eigen plaats de Torá vormen, zo vormen de Joden alleen het Joodse volk als ze allemaal meedoen, verenigd zijn, en elk hun voorbestemde taak uitvoeren. En zo lezen we over de eenheid van onze voorouders juist in deze week, zo vlak voor Sjavoe’ót – Wekenfeest, het feest van de ‘Matán Torá’ – ‘De schenking van de Torá’ aan onze voorouders. Het kamp dat onze voorouders opzetten in de woestijn, leek in niets op een kamp van zwervers. Het was een gestructureerd en gereglementeerd kamp, waarin alles en iedereen zijn eigen plek had. Eerst werd het Heiligdom (het Tabernakel) opgebouwd door de families uit de stam Levi. Het Heiligdom had de ingang aan de oostzijde. Aan de zuidzijde kwamen de tenten van de Levieten van Kohat, die tijdens de tochten de Heilige voorwerpen droegen (de Ark, de Menorá, het altaar enzovoorts), aan de westzijde de Levieten van Gérsjon, die de dakkleden en de kleden voor de omheining verzorgden, en aan de noordzijde de Levieten van Merári, die de wanden en pilaren vervoerden. Aan de oostzijden, dus direkt bij de ingang van het Heiligdom, stonden de tenten van de profeet Mosjé, en van de hogepriester Aharón en diens zonen. Rondom was er een breed pad en daar omheen stonden de tenten van de twaalf stammen, vier stammen per windrichting. En het interessante is, dat wanneer het kamp verplaatst werd, er tijdens de tocht gelopen werd in de formatie van het kamp. Alsof dus het hele kamp opstond en zich verplaatste. De stammen hadden elk hun eigen leider, die ‘nasí’- ‘prins’ werd genoemd, en ook had elke stam zijn eigen vlag en was dus duidelijk herkenbaar. De vlag van de stam Issachár was donkerblauw, bijna zwart, en droeg een tekening van een zon en een maan. De stam Issachar stond bekend als de stam van de sterrenkundigen. Astrologen dus. (en ik doe ook aan kaartleggen en in mijn auto ligt een kristallen bol…) De Levieten hadden als embleem het borstschild van de Hogepriester met daarop de 12 stenen: de effód. Waarom was het belangrijk dat al onze voorouders rond het Heiligdom kampeerden? In het Heiligdom verbleef de Sjechiná, de Goddelijke Aanwezigheid, de zorgende kant van God. De Sjechiná manifesteerde zich door middel van de gebeden van onze voorouders, en Zij zal zich binnenkort in de Derde Tempel ook manifesteren door en dankzij onze gebeden. Elke Jood heeft een aandeel in de Sjechiná, in God dus, door en 2
© Izzy Tal van Kekem
Open Joodse Gemeente Klal Israël 23 mei 2014. Drasjá voor Sidrát Be-Midbár, Numeri/BeMidbár 1:1–4:20
vanwege zijn gebeden. En Rabbi Náchman zegt dan ook, dat hoe meer Joden ertoe over gaan te bidden, des te eerder de Derde Tempel gebouwd zal worden.
Waarom werden de Levieten genomen ter compensatie voor de ontheiliging van de eerstgeborenen? In psalm 111:10 staat: “De eerste is wijsheid.” De eerstgeborene symboliseert wijsheid. (Zijn hier eerstgeborenen aanwezig? Ja? Voor alle duidelijkheid: dit geldt alleen voor mannen. En bovendien: de psalmdichter bedoelde niet dat alle eerstgeboren mannen wijs zijn…) De Egyptenaren aanbaden hun eerstgeborenen: zij zagen hun eerstgeboren zonen als tekenen van de superioriteit van hun afgodendienst. Daarom besloot God dan ook om hun eerstgeborenen te doden: zo maakte Hij hen duidelijk dat hun afgodendienst niets voorstelde. Rabbi Náchman zegt dat JUIST door de dood van de Egyptische eerstgeborenen de weg werd vrijgemaakt voor de ECHTE wijsheid: het geloof in de Enige, de Schepper. En daarmee de Uittocht naar een zelfstandig en vervullend Joods bestaan. Ook vandaag de dag worden de eerstgeborenen van Israèl nog gelost. De eerstgeboren zonen dus. En het geld gaat ook vandaag de dag nog naar een Kohén. In Nederland gebruikt men daarvoor zilveren guldens, in de VS zilveren dollars. Jaren geleden heb ik dat lossingsritueel in Holland een keer meegemaakt. De jonge vader had zelf geen echt zilveren guldens, maar daar had de Joodse gemeente in voorzien: de vader kocht 5 zilveren guldens van de gemeente, betaalde met hen het losgeld aan de Kohén en de Kohén droeg de zilveren guldens vervolgens af voor het heiligdom, d.w.z. aan de Joodse gemeente. Goochem gedaan, hè? Rabbi Náchman legt dit als volgt uit: Rijkdom is een grote zegen, en wanneer men zijn rijkdom op de juiste manier gebruikt, kan het de mens spiritueel hoog verheffen. Maar helaas wordt rijkdom helaas door de mensen gebruikt om zich te verwijderen van HaSjém. Toen Mosjé te lang op de berg Sinái bleef en het volk bang werd, eisten de hoofden van de stammen en de hoofden van de families (de eerstgeborenen dus) een afgodsbeeld om te aanbidden. De hoofden doodden de man Choer, die hen in de weg stond en drongen op naar Aharón. Aharón zei: “Doe jullie gouden ringen af en geef die aan mij.” Hij zei hen dus, dat zij hun rijkdom moesten afstaan, dan zou hij voor hen een afgodsbeeld maken, en hij maakte van hun rijkdom een afgodsbeeld, het Gouden Kalf, en zij aanbaden de afgod. En daarmee gebruikten zij hun rijkdom als een middel om zich van de God van Israèl af te keren. 3
© Izzy Tal van Kekem
Open Joodse Gemeente Klal Israël 23 mei 2014. Drasjá voor Sidrát Be-Midbár, Numeri/BeMidbár 1:1–4:20
Omdat zij zich met hun rijkdom hadden verontheiligd, verloren zij hun recht God te dienen met offers. Toen het Heiligdom was gebouwd losten zij zich door van hun rijkdom aan Aharón te geven, die het gebruikte voor de dienst in het Heiligdom. Zo verkregen de eerstgeborenen toch nog een aandeel in het Heiligdom en in de offerdienst aan God.
In de Zóhar op deze sidrá staat onder andere het volgende: Toen de Schepper Adám schiep naar Zijn evenbeeld, betekende dat dat de Schepper alle wijsheid van de Hemelen en van de Aarde in Adám plantte. Adám placht de Wijsheid van Boven en de Wijsheid van Beneden te overpeinzen, maar toen hij zondigde door te eten van de Boom van de Kennis, verloor hij God’s wijsheid, en had hij alleen nog maar aandacht voor fysieke zaken. Oorspronkelijk was Adám een reusachtig schepsel: staand op de Aarde reikte hij tot in de Hemelen, maar nadat hij zondigde, verkleinde de Schepper hem: drukte hem in, tot hij niet groter was dan de dieren. De schepping was nog niet stabiel toen. God had weliswaar in de eerste dagen een zekere orde geschapen door water van land te scheiden en door de Aarde te bevolken met vissen in het water, dieren op het land en vogels in de lucht, maar de Aarde was nog lang niet compleet en niet stabiel. De schepping van Adám & Chavá liep uit op een teleurstelling. Hun eerste zonen Káin en Hével ruzieden, Hével vermoordde Káin en zijn nageslacht werd uitgeroeid in de zondvloed. Pas toen hun derde zoon werd geboren, Sjet, begon de schepping te stabiliseren: van Sjet stamde Nóach af, en Avrahám. Maar de Lagere Wereld was verre van perfect of volledig tot de komst van Avrahám. Avrahám vatte de wereld met zijn rechterhand, zoals je iemand vastgrijpt die dreigt om te vallen. Toen kwam Jitschák en greep de wereld vast met zijn linkerhand, en toen stond de wereld al aardig stevig. Toen kwam Ja’akóv werd de wereld vast en onwankelbaar. Maar toch, ook onder Ja’akóv schoot de wereld nog geen wortel. Pas toen Ja’akóv 12 zonen had, en zijn hele familie 70 zielen telde (de 70 zielen waarmee Ja’akóv afdaalde naar Egypte) schoot de wereld voor eeuwig wortel. Maar toch, ook toen nog was de wereld niet perfect, tot de Eeuwige, gezegend is Hij, vanaf de berg Sinái de Torá gaf. En ook toen nog, pas toen Zijn Woning (het Heiligdom) was gebouwd, toen pas waren zowel de Wereld van Boven (de Hemelen) als de Wereld van Beneden (de Aarde) stevig verankerd. En toen dat werk volbracht was, wenste HaSjém dat de Troepen van de Torá zouden worden geteld, opdat elke strijder voor de Torá zijn belangrijkheid en zijn plaats zou weten.
4
© Izzy Tal van Kekem
Open Joodse Gemeente Klal Israël 23 mei 2014. Drasjá voor Sidrát Be-Midbár, Numeri/BeMidbár 1:1–4:20
Moge de God van onze voorouders, de God van Israèl, de almachtige Schepper van Hemelen & Aarde, geven, dat spoedig ook wij hier geteld zullen worden: geteld in de Troepen van de Torá, opdat ieder van ons zijn belangrijkheid en zijn plaats in God’s v olk van Priesters zal kennen, en opdat alle leden van ons volk als één kracht zullen bidden en wij zo het Heiligdom in Jeroesjalájiem tot stand zullen brengen. Dan zal HaSjém naar ons afdalen, dan zal de Sjechiená weer in ons midden wonen, en dan zal God voor ieder van ons benaderbaar en bereikbaar zijn. Dan zullen alle volkeren komen om van ons te leren – dan zullen alle volkeren zich met ons verenigen tot één Volk van God, en dan zullen eindelijk weer, net als in het Paradijs, volmaakte rechtvaardigheid en totale vrede heersen. Moge dit Zijn wil zijn – Keen jehíe ratsón – כן יהי רצון Améén ! אמן
5
© Izzy Tal van Kekem