Ontwikkeling van een kindmethodiek bij Blijf Groep een e valuatieonderzoek onder kinderen, medewerkers, moeders en vaders © Sietske Dijkstra en Lenke Balogh (Bureau Dijkstra)
Ontwikkeling van een kindmethodiek bij Blijf Groep een e valuatieonderzoek onder kinderen, medewerkers, moeders en vaders
Bureau Dijkstra in opdracht van Blijf Groep Utrecht, oktober 2011 © Sietske Dijkstra en Lenke Balogh Met medewerking van Wil Verhoeven, Edith Geurts en Jessica van Rossum
inhoud sop gav e
4
vo orwo ord
7
sa men vat ting
8
1 . achtergrond en, probleemsche t s en uit werking 1.1 Inleiding 1.1.1 Achtergrond en uitgangspunten Blijf Groep 1.1.2 Pilot kinderen als focus van onderzoek 1.2 Ondersteuning aan kinderen in de opvang 1.2.1 Ontwikkeling landelijke basismethodiek 1.3 Doel en onderzoeksvragen 1.4 Evaluatieonderzoek kindmethodiek 1.5 Specifieke eisen, kenmerken en context van dit onderzoek 1.6 Opzet van het onderzoek en methodische uitwerking 1.6.1 Ontwikkeling formats, vragen en verwerking 1.6.2 Uitvoering en uitwerking onderzoek 1.6.3 Kernbegrippen 1.7 Inhoud en leeswijzer
12 12 12 13 13 14 14 15 16 17 18 18 19 20
2 . liter atuur 2.1 Inleiding 2.2 Wie zijn de kinderen in de vrouwenopvang? 2.2.1 Kenmerken 2.2.2 Problematiek 2.2.3 Krachtbronnen 2.3 Gezinnen van de kinderen in de vrouwenopvang 2.3.1 Kenmerken 2.3.2 Problematiek 2.3.3 Krachtbronnen 2.4 Begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang 2.4.1 Begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang 2.4.2 Kind als zelfstandige cliënt 2.5 Uitgangspunten begeleiding Blijf Groep 2.6 Kenmerken werkmodel kindmethodiek Blijf Groep
21 21 21 21 22 23 23 23 24 24 24 24 25 25 26
3 . nul me ting : analyse kinderen in de blijf groep op ba sis van v r agenlijsten 3.1 Inleiding 3.2 Opzet (vragenlijsten) en uitwerking 3.3 Onderzoeksgroep en (non) response 3.3.1 Achtergrondkenmerken jonge kinderen 3.3.2 Achtergrondkenmerken jongeren 3.3.3 Analyse SKM en TSCYC en TSC 3.4 Resultaten SKM, TSCYC en TSC 3.4.1 Sterke Kanten en Moeilijkheden voor jonge kinderen 3.4.2 Trauma Symptomenvragenlijst voor jonge kinderen (TSCYC) 3.4.3 Sterke Kanten en Moeilijkheden voor jongeren 3.4.3 Trauma Symptomen Vragenlijst voor Kinderen (TSC) 3.5 Krachtbronnen kind en moeder 3.6 Samenvatting
29 29 29 29 30 30 31 31 31 32 32 33 33 33
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
4
utrecht, oktober 2011
4 . 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
kindme thod iek volgens mede werkers Inleiding Respondenten Vragen aan medewerkers Ervaringen van medewerkers Waardering van de pilot: rapportcijfers Aanbevelingen van medewerkers Samenvatting
35 35 35 35 36 37 39 40
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
kindme thod iek volgens moeders Inleiding Respondenten Vragen aan moeders Ervaringen met de kindmethodiek Rapportcijfers Wensen voor de toekomst Samenvatting
41 41 41 42 43 47 48 48
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.5 6.6
kindme thod iek volgens kinderen en jongeren Inleiding Respondenten Vragen aan kinderen en jongeren: 6.3.1 Vragenlijsten 6.3.2 (Groeps)interviews Ervaringen met de kindmethodiek Rapportcijfers Wensen voor de toekomst Samenvatting
50 50 50 51 51 51 51 57 57 58
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
kindme thod iek volgens vaders Inleiding Respondenten, vragen en analyse Casusportret I: de valse aangifte Casusportret II: de verblijfsvergunning en traditionele rollen Casusportret III: de jaloerse en controlerende echtgenoot Samenvattende conclusie
60 60 60 61 63 65 69
8 . 8.1 8.2 8.3
conclusies en a anbe v elingen Inleiding Conclusie aan de hand van de onderzoeksvragen Aanbevelingen voor kindmethodiek, thema’s en vervolgonderzoek
71 71 71 73
liter atuur
7 3
bijl agen I Methoden van onderzoek II Vragenlijsten voor kinderen en jongeren III Gespreksleidraad voor groepsgesprek met moeders, met kinderen/ jongeren en met medewerkers, en voor individuele gesprekken met vaders IV Non response V Cruciale vragen bij methodiekontwikkeling
77 77 78
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
5
85 96 99
utrecht, oktober 2011
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
6
utrecht, oktober 2011
voorwoord Hierbij vindt u het evaluatieonderzoek van het Amsterdamse pilot-project ‘Hulp aan kinderen in de opvang’, gefinancierd door gemeente Amsterdam, uitgevoerd in opdracht van Blijf Groep door Bureau Sietske Dijkstra en Lenke Balogh (beiden experts op het thema huiselijk geweld en hulp aan kinderen). Het R.K. Maagdenhuisfonds heeft Blijf Groep in de jaren 2007-2009 in staat gesteld om een hulpverleningsmethodiek voor kinderen in de vrouwenopvang te ontwikkelen. Het gaat om kinderen die met hun moeder zijn gevlucht naar de opvang vanwege ernstig huiselijk geweld in het gezin. Gemeente Amsterdam, Dienst Wonen, Zorg en Samenleven, heeft Blijf Groep in de gelegenheid gesteld om gedurende een jaar deze methodiek uit te proberen in de Amsterdamse opvanglocaties: de crisisopvang en de doorstroomprogramma’s 24-uurs lang verblijf en begeleid wonen. Wij zijn hen daar zeer erkentelijk voor. Het is een leerrijke tijd geweest, zoals ook blijkt uit dit onderzoek. Het opstarten van een nieuwe methodiek vraagt om een geduldig veranderingsproces, zeker als er contact met vaders gelegd moet worden, wat tot dan toe nog niet de praktijk was. Voor de medewerkers én voor de vaders was het soms zoeken (wat kan en mag ik verwachten van de andere partij?). Eén van de conclusies van dit onderzoek is dat op het aspect van vaderbetrokkenheid nog methodische verdieping nodig is. Nu weer een half jaar later kunnen wij als Blijf Groep in ieder geval constateren dat de aanvankelijke schroom van medewerkers om met vaders in gesprek te gaan over de veiligheid en het welzijn van het kind (als de veiligheid dat toelaat) nu verdwenen is – daar heeft de pilot toe bijgedragen. Blijf Groep is blij met de conclusie dat de aanpak effect heeft op het welzijn en de veiligheid van kinderen. Kinderen, moeders en medewerkers zijn allen enthousiast over de aanpak en moeders en medewerkers zien ook direct effect bij de kinderen. Natuurlijk zijn er leerpunten: naast het bovengenoemde ontwikkelpunt met betrekking tot de vaders gaat het onder andere om de samenwerking met ketenpartners – de noodzaak om deze samenwerking goed te borgen in de werkprocessen, en het gebrek aan activiteiten voor jongeren. Allemaal zaken die Blijf Groep ter harte heeft genomen en waar wij wegen voor zoeken om dit te verbeteren. Zo wordt in het opvolgende samenwerkingsproject met Altra (gestart in september 2011) de aansluitende ketensamenwerking verder verkend en beschreven. Een externe begeleidingscommissie van jeugdzorginstellingen en daderhulpverlening heeft gedurende het project meegekeken en geadviseerd. Wij willen hen danken voor hun open, onderzoekende houding en steunende adviezen. De Bascule en De Waag hebben geparticipeerd in het project door het bijwonen van casuïstiekbesprekingen en in de coaching van onze medewerkers. Sietske Dijkstra en Lenke Balogh (en anderen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt, waaronder de wetenschappelijke klankbordgroep) willen wij danken voor hun grote inspanningen om dit onderzoek zorgvuldig uit te voeren. Het onderzoek helpt ons weer om nog beter aan te sluiten bij de behoeften van de moeders en kinderen in de opvang. Aleid van den Brink Directeur-bestuurder Blijf Groep ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
7
utrecht, oktober 2011
samenvatting Blijf Groep biedt preventie, opvang en ambulante hulp bij huiselijk geweld in Noord-Holland en Flevoland op zeven locaties. Er worden drie hulpvormen aangeboden: crisisopvang, begeleid wonen en lang verblijf (intensieve begeleiding). De crisisopvang biedt kortdurende opvang waarbij het verblijf en de begeleiding erop gericht is dat de vrouw (met haar kinderen) tot rust komt en zich beraadt op haar toekomst. 40 % van de vrouwen gaat daarna naar een doorstroomvoorziening (lang verblijf of begeleid wonen). Op 1 maart 2010 is Blijf Groep gestart met een jaar durende pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ die wordt ingezet op twee locaties en bij drie hulpvormen, namelijk de locatie waar zowel de crisisopvang als het programma lang verblijf wordt uitgevoerd én de locatie waar vrouwen en hun kinderen begeleid wonen. In de pilot maakt de Blijf Groep bij de individuele kindmethodiek gebruik van gedachten uit de al bestaande methodiek Als het misgaat … bel ik jou die ontwikkeld is door Van Harten (2006) bij JSO. Deze methodiek is gericht op het creëren van een veiligheidsnetwerk om kinderen heen die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld in hun thuissituatie. De Blijf Groep snijdt deze methodiek (intussen opgenomen in www.jeugdinterventies.nl) toe op de specifieke groep kinderen in de vrouwenopvang en wat zij nodig hebben. Tevens voegt zij elementen toe uit de benadering van Signs of Safety (Turnell & Edwards, 1999), zoals het instrument van de drie huizen. Het doel van de in ontwikkeling zijnde kindmethodiek is om de veiligheid en het welzijn van de kinderen centraal te stellen. Mits de veiligheid het toestaat, is het van belang om een positieve relatie met beide ouders mogelijk te maken. Kinderen die in de Amsterdamse opvangvoorzieningen van Blijf Groep verblijven en deelnemen aan de pilot, ontvangen individuele ondersteuning en hulp. Deze begeleiding is toegespitst op hun eigen ervaringen en situatie tijdens en na de opvangperiode. Zo nodig worden ze doorverwezen voor specifieke hulp. De ontwikkelde kindmethodiek is erop gericht het doel – veiligheid en welzijn voorkinderen – te verwezenlijken en de opgedane ervaringen met de methodiek te toetsen en overdraagbaar te maken. Dit rapport bevat de beschrijving van de resultaten van het uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de bovengenoemde kindmethodiek die bij de Blijf Groep in ontwikkeling is.
Doel en onderzoeksvragen Het doel van dit evaluatieonderzoek is om inzichtelijk te maken op welke manier de ontwikkelde individuele kindmethodiek op beide locaties van Blijf Groep in de praktijk uitwerkt. Dit door het effect na te gaan op het (brede) welzijn en de veiligheid van een diverse groep kinderen volgens professionals, kinderen en ouders. Deze doelstelling vereiste antwoord op de volgende twee onderzoeksvragen: 1. Hoe werkt de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – uit in de praktijk van de twee locaties van de Blijf Groep? 2. Wat zijn de effecten van de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – op het (brede) welzijn en de veiligheid van de kinderen? ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
8
utrecht, oktober 2011
Uitvoering onderzoek Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, is een evaluatieonderzoek verricht op twee locaties en bij drie hulpvormen in Amsterdam. Het evaluatieonderzoek richt zich op kinderen, medewerkers, moeders en vaders waarbij zowel aandacht is voor het proces van de (door)ontwikkeling van de methodiek als voor de concrete vraag wat de kindmethodiek oplevert (het product). De data zijn multimethodisch verzameld vanuit het perspectief van medewerkers, kinderen/jongeren, moeders en vaders. Ten eerste is een beknopte literatuurstudie verricht. Ten tweede is om de beginsituatie van de kinderen en hun moeders te bepalen, bij de nulmeting aan het begin van het verblijf gebruikgemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten over psychosociaal functioneren en trauma. In de samenstelling van de nulmeting zijn ook vragen opgenomen over steun, kracht en toekomst die goed aansluiten bij de beleving van kinderen en hun moeders en bij de uitgangspunten van de Blijf Groep (zie bijlage II). Het positieve van de nulmeting is dat de resultaten uit twee gestandaardiseerde vragenlijsten vergeleken kunnen worden met de landelijke resultaten van het onderzoek van Brilleslijper e.a. (2010). Uit de resultaten van dit onderzoek blijken geen afwijkingen of opmerkelijke veranderingen te zijn in de scores van de kinderen tijdens de nulmeting, waardoor aangenomen kan worden dat de diverse groep ingestroomde kinderen bij de Blijf Groep niet noemenswaardig verschilt met de landelijke populatie. De nulmeting levert ondanks extra inspanningen minder ingevulde vragenlijsten op dan verwacht. In totaal hebben 25 kinderen deelgenomen, voor zeventien kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar hebben de moeders de vragenlijst ingevuld, acht jongeren van 12-18 jaar hebben de vragenlijsten zelf ingevuld. Dat is een kleine onderzoeksgroep om een evaluatiestudie op te baseren. Daar komt nog bij dat in deze periode verhoudingsgewijs veel moeders (8) instroomden met kinderen jonger dan drie jaar. De gestandaardiseerde vragenlijsten waren echter geschikt voor kinderen vanaf drie jaar. Daardoor konden tien kinderen niet meedoen met deze onderdelen. Ten derde zijn er groepsgesprekken en individuele interviews gehouden met kinderen, moeders, medewerkers, de projectleider, de opdrachtgever, de stafmedewerker en vaders (telefonisch). Ten vierde is een diepteonderzoek gehouden waarbij drie casussen zijn geselecteerd uit twaalf dossiers.
Resultaten 1 . liter atuuronder zoek Kinderen in de vrouwenopvang worden door de buitenwereld en zeker door beleidsmakers nog maar relatief kort gezien als een belangrijke doelgroep met eigen kenmerken, problemen en (hulp)behoeften. Voor het werk met de kinderen zijn ook slechts beperkte financiële middelen beschikbaar (Dijkstra, 2010a). Sinds 2009 krijgen kinderen in de opvang expliciet aandacht in het landelijk beleid: ze zijn als onderwerp van onderzoek opgenomen in het Verbeterplan van de Federatie Opvang en er is een landelijke basismethodiek in ontwikkeling (Jongepier, 2010; 2011). Wie zijn de kinderen in de vrouwenopvang? De 187 onderzochte kinderen in de Nederlandse VO zijn gemiddeld tussen de 7 1/2 en 8 jaar oud; waarvan het merendeel meisje is (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Medewerkers in de VO beoordelen de algemene kwaliteit van leven, gezondheid en psychosociaal functioneren van de kinderen als redelijk. Volgens de medewerkers heeft 62 % van de kinderen een goede lichamelijke gezondheid. Medewerkers zien meer problemen bij de kinderen dan hun moeders. Als meest voorkomende problemen worden genoemd: gedragsproblemen, problemen met leeftijdgenoten, emotionele problemen en hyperactiviteit (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Wat opvalt, is dat kinderen die in de VO verblijven uit kwetsbare gezinnen met meervoudige problemen komen, waarvan de ervaring met geweld één probleemgebied is (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Ze hebben te maken met veel potentieel stressvolle of traumatische ervaringen, aan trauma gerelateerde symptomen, gedrags- en emotionele problemen en het meemaken van andere tegenslagen in het leven. Ook uit het onderzoek van Verhoeven & Dijkstra (2010) blijkt dat de meeste kinderen die meekomen naar de VO getuige waren van het geweld en een deel van hen zelf ook mishandeld is. Gemiddeld zijn bij kinderen 11 risicofactoren voor kinderontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
9
utrecht, oktober 2011
mishandeling aanwezig (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Uit de onderzoeksliteratuur komt naar voren dat jongens relatief vaker externaliserend probleemgedrag laten zien, zoals vijandigheid en agressie, terwijl het bij meisjes verhoudingsgewijs vaker gaat om internaliserend gedrag, zoals depressie en somatische klachten (Verhoeven & Dijkstra, 2010). De gevolgen van getuige zijn van partnergeweld verschillen per ontwikkelingsfase: hoe jonger het kind, des te ernstiger de gevolgen (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Uit onderzoek zijn echter ook verschillende soorten buffers bekend die bij kinderen een verzachtend effect hebben: individuele factoren (zoals een positief temperament, intellectuele capaciteiten en sociale competenties), gezins- of interpersoonlijke factoren (waaronder veilige hechting en sterke relaties met anderen) en culturele, etnische of gemeenschapsfactoren (onder andere leven in een steunende, veilige, hechte gemeenschap).
2 . nul me ting De nulmeting is zoals beschreven bij een beperkt aantal respondenten afgenomen waardoor het moeilijk is om conclusies te trekken uit de interpretaties. Uit de scoringspatronen kan echter worden opgemaakt dat deze niet noemenswaardig verschillen van de uitkomsten van het onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010). In dat representatieve onderzoek blijkt dat kinderen weinig zelfdestructief gedrag of psychiatrische problemen laten zien, bijna allen naar school gaan, volgens medewerkers goed worden verzorgd en baat hebben bij de opvang. Zorgen zijn er wel rond het psychosociaal functioneren van ongeveer de helft van de kinderen. Ook is er vaak een slechte relatie met de andere ouder buiten de opvang en hebben kinderen als ze naar de opvang komen relatief veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt. Bijna drie op de tien kinderen heeft last van posttraumatische stress als gevolg van ingrijpende gebeurtenissen. Uit de aanvullende vragen over steun en kracht blijkt dat kinderen soms wensen dat hun moeder op zichzelf kan wonen, geen schulden meer heeft en de problemen achter zich kan laten. Kinderen wensen soms ook meer kinderactiviteiten en zijn vooral te spreken over activiteiten in de wijk (jongerenhonk, sport, ontspanning, buitenschoolse activiteiten, school). Moeders wensen soms ondersteuning bij de opvoeding en bij het verkrijgen van een veilige toekomst en een woning.
3 . he t perspec tief van mede werkers De medewerkers zijn heel positief over de ontwikkelde kindmethodiek. Deze versterkt de veiligheid en het welzijn van de kinderen, en de medewerkers hebben vertrouwen in de verdere ontwikkeling van de methodiek. Vooral de kinderwerkers zijn met de methodiek veel meer in hun kracht komen te staan en dat is ook merkbaar bij hun inbreng in de (groeps)interviews. Medewerkers en staf spreken allen de hoop uit dat de ontwikkelde methodiek kan worden doorontwikkeld, ook na deze pilot. Veel medewerkers geven aan dat ze het belangrijk vinden om mannen te benaderen. Tegelijkertijd blijkt het benaderen van mannen gaandeweg ook een enigszins omstreden onderdeel van de kindmethodiek te zijn. Een aantal medewerkers heeft naarmate de pilot langer loopt moeite en soms ook weerstand, om mannen op hun positie als vader aan te spreken. Deze groep vindt dat het benaderen van mannen onvoldoende ingebed is in de methodiek en heeft er vragen over. Sommigen vinden dat het te veel tijd kost die ten koste gaat van vrouwen. Een enkeling vindt dat er te veel nadruk ligt op de ouderrol en dat er meer aandacht zou moeten zijn voor de partnerrol en het geweld. Of zij maken zich zorgen over de rechten van mannen die de mishandeling ontkennen omwille van omgang met hun kinderen. Algemeen aan deze kritiek is dat deze medewerkers vinden dat deze gesprekken onvoldoende methodisch en systemisch zijn ingebed. Vanuit de staf en de leiding wordt opgemerkt dat deze kritiek ook kan samenhangen met teleurstelling over de specifieke accenten die in de kindmethodiek gelegd zijn op ouderschap en minder op partnerschap. De kritische uitlatingen van de medewerkers kunnen ook verwijzen naar vermijdingsgedrag. Medewerkers werpen dan argumenten op om geen gesprekken te hoeven voeren met vaders. Zij ontnemen zichzelf daardoor de kans om leerervaring op te doen en kennis in de praktijk te ontwikkelen. Dit vermijdingsgedrag blijft dan ook continu om aandacht vragen. 4 . he t perspec tief van moeders Moeder is de spil van het gezin om wie in de VO alles draait, ook de hulp aan de kinderen; veel is van haar, haar keuzes en haar (on)mogelijkheden afhankelijk. Kinderwerkers kunnen zonder de moeder en zonder haar ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
10
utrecht, oktober 2011
instemming of samenwerkingsbereidheid niet zo veel tot stand brengen. Moeders geven toestemming aan het kinderwerk om met hun oudere kind(eren) een kindwerkplan op te stellen. Het kindwerkplan en de actiepunten worden wekelijks besproken met de kinderen en de moeders. Ongeacht of de vaders in beeld zijn, is de kindmethodiek bij kinderen toe te passen met positieve en zichtbare resultaten bij de kinderen. De meeste moeders zijn positief over het werk met hun kinderen in de VO. Moeders geven aan dat er voor de oudere kinderen (vanaf 12 jaar) meer activiteiten gewenst zijn. Voor deze oudere kinderen gaat de kindmethodiek en de instrumenten die daarbij worden ingezet, vaak uit van wat de kinderen zelf aangeven. Hoewel de moeders positief zijn over de kindmethodiek, legt de methodiek wel een groot beslag op hun tijd en energie. Zeker wanneer een moeder meerdere kinderen heeft, is het kindwerkplan en de uitwerking ervan voor haar een fikse belasting, want per kind wordt een kindwerkplan opgesteld. Dit ook omdat de plannen op maat zijn en individueel gericht, waarbij kinderen bijvoorbeeld uitspreken dat zij graag activiteiten ondernemen samen met hun moeder.
5 . he t perspec tief van kinderen en jongeren Kinderen en jongeren hebben het naar omstandigheden redelijk goed in de VO. Ze voelen zich daar veilig in tegenstelling tot de periode voordat zij naar de opvang kwamen en verwachten dat zij zich na hun verblijf ongeveer even veilig voelen. Voor de kleine kinderen worden veel activiteiten georganiseerd naast het kinderwerk, zoals het gemeenschappelijke programma met de schildpadpop Toontje, weerbaarheidstraining en kinderyoga. Daarnaast zijn de kinderwerkers zich ervan bewust dat het van belang is om voor de jongeren eveneens activiteiten te organiseren. Er wordt in de wijk gekeken wat de mogelijkheden zijn en jongeren- en sportclubs worden ingeschakeld. Door jongeren wordt dit als positief ervaren. Wel lijkt het moeilijker te zijn om activiteiten te organiseren die aansluiten bij de wat oudere jongeren, de twaalfplussers. Speciale aandacht vragen ook de activiteiten met vooral oudere jongens. Er zijn weinig financiële middelen om activiteiten te realiseren. Het is vooral voor deze oudere jongeren van belang dat zij de ruimte hebben in de VO en zo mogelijk ook de wijk. Jongeren in de puberteit zijn op een leeftijd dat hun identiteit zich aan het ontwikkelen is en daar is letterlijk (experimenteer) ruimte voor nodig. Jongeren zijn zich niet bewust van het feit dat met een ‘speciale kindmethodiek’ gewerkt wordt. Voor hen is vooral hun kinderwerker van belang die gesprekken met ze voert en de instrumenten bij ze afneemt. Dat contact lijkt van wezenlijk belang te zijn. 6. he t perspec tief van vaders Vier mannen waren bereid tot een gesprek en maakten duidelijk dat ook zij een kant van het verhaal te vertellen hadden. Ze waren aangedragen door bemiddeling van de stafmedewerker. Op basis van de analyse van de interviews zijn drie casusportretten opgesteld die een genuanceerd beeld geven van hoe de mannen vanuit hun situatie en positie keken naar het geweld, hun relatie en de omgang met hun kinderen. Het eerste portret laat zien dat een aangifte door de rechter ontkracht werd. Een valse aangifte kan echter ook verwijzen naar ontkenning en bagatellisering van de mishandeling. Culturele scripts (opsluiten, geen paspoort, niet naar buiten mogen, weggestuurd naar land van herkomst) kunnen mogelijk worden gebruikt om de aangifte kracht bij te zetten. Het tweede portret laat zien dat de strijd om het verkrijgen van een verblijfsvergunning verschillende vormen kan aannemen, waarbij de mannen in dit geval in het voordeel zijn. Het derde portret lijkt aanvankelijk te gaan over bezorgdheid, maar is sterk vermengd met jaloezie en sterk controlerend gedrag waarbij de man als achtervolger steeds meer pogingen doet zijn partner te controleren en haar te betrappen op leugens, terwijl zij steeds vaker door uitvluchten probeert te ontsnappen. Duidelijk is dat deze gesprekken met slechts een klein aantal mannen zijn gevoerd. Eén man was zeer positief over het contact met de maatschappelijk werker. Het was voor hem belangrijk om te horen dat het goed ging met zijn kinderen, dat hij vragen kon stellen en dat hij over zijn zorgen kon praten. Hij heeft meerdere gesprekken gevoerd met de maatschappelijk werker van de Blijf Groep. De drie anderen waren niet echt tevreden over de wijze waarop ze benaderd werden door medewerkers van de Blijf Groep. Zij wilden graag zo spoedig mogelijk – lees eerder – geïnformeerd worden over het verblijf van hun partner en kinderen. Verder voelden zij zich zeer onthand en machteloos in hun pogingen contact te maken met hun kinderen en soms ook hun partner. Zij konden naar eigen zeggen alleen maar afwachten totdat er contact met hen werd gezocht. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
11
utrecht, oktober 2011
1. achtergronden, probleemschets en uitwerking 1.1 Inleiding Dit rapport bevat de beschrijving van de resultaten van een evaluatieonderzoek naar de kindmethodiek die bij de Blijf Groep in ontwikkeling is. Het evaluatieonderzoek richt zich op kinderen, medewerkers, moeders en vaders. Het is uitgevoerd door Bureau Dijkstra1 in de periode van april 2010 tot mei 2011 in opdracht van de Blijf Groep. In het evaluatieonderzoek is zowel aandacht voor het proces van de (door)ontwikkeling als voor de concrete vraag wat de kindmethodiek oplevert (het product). Het onderzoek vond op twee locaties en bij drie hulpvormen in Amsterdam plaats, namelijk de crisisopvang, begeleid wonen en lang verblijf. De gemeente Amsterdam bood de financiering om 20 kinderen die doorstromen van crisisopvang naar begeleid wonen en/of lang verblijf, te selecteren voor een pilot. In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de achtergronden, probleemstelling en methodische uitwerking van dit onderzoek. Aan het eind volgt een leeswijzer waarin de hoofdstukken inhoudelijk op beknopte wijze worden geïntroduceerd.
1.1.1 achtergrond en uitgangspunten blijf groep De Blijf Groep biedt preventie, opvang en ambulante hulp bij huiselijk geweld in Noord-Holland en Flevoland. De Blijf Groep doet dit op zeven opvanglocaties en bij negen Steunpunten Huiselijk Geweld waar slachtoffers, plegers en omstanders van huiselijk geweld terechtkunnen voor informatie, advies en hulp. Bij een acute en/of dreigende situatie kan een Steunpunt2 doorgeleiden naar een plaats in de vrouwenopvang (voor vrouwen en kinderen). Het verblijf in de crisisopvang is erop gericht dat de cliënt (met haar kinderen) tot rust komt en zich beraadt op haar toekomst. De begeleiding is gericht op de toekomst en het maken van keuzes voor na de periode van (crisis)opvang. De crisisopvang biedt kortdurende opvang voor maximaal zes tot acht weken. De eerste tien dagen brengen moeders en kinderen door in Time-out 1. Als na tien dagen het besluit valt dat langer verblijf nodig is, stroomt een vrouw met haar kinderen door naar Time-out 2 dat opvang biedt voor vier à vijf weken. 60 % stroomt binnen zes weken uit3. 40 % van de vrouwen gaat daarna naar een doorstroomvoorziening (lang verblijf of begeleid wonen). Als vrouwen en kinderen na de crisisopvang doorstromen, treedt het lang4 verblijf in, dat ongeveer een half jaar duurt. Daarnaast heeft Blijf Groep Amsterdam een locatie voor begeleid wonen waar na de verbouwing Sietske Dijkstra stelde daarbij een onderzoeksteam samen dat bestond uit Lenke Balogh (IVA), Edith Geurts en Jessica van Rossum (Nji). In een later stadium betrok zij Wil Verhoeven (K2), zij schreef onder andere het hoofdstuk over moeders en was betrokken bij de laatste ronde veldwerk. Alle onderzoekers verzamelden samen met Dijkstra data en waren betrokken bij onderdelen van het onderzoek en de analyse. Door omstandigheden was, uitgezonderd Dijkstra, geen van de onderzoekers de hele periode van het onderzoek betrokken. Balogh schreef samen met Dijkstra het onderzoeksvoorstel. Zij was in de periode tot oktober 2010 en vanaf maart 2011 het meest intensief betrokken bij het onderzoek ten behoeve van de nulmeting en de rapportage van de kinderen. 2 Vrouwen kunnen zich ook rechtstreeks of via de politie aanmelden voor een plaats in de vrouwenopvang. 3 Ook in Wolf, e.a. (2006) bleek dat een vergelijkbaar percentage de vrouwenopvang binnen een periode van zes weken verlaat. 4 De crisisopvang en lang verblijf bevinden zich in dit geval op dezelfde locatie. 1
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
12
utrecht, oktober 2011
25 vrouwen met hun kinderen gebruik van kunnen maken. Begeleid wonen is bestemd voor cliënten en hun kinderen, die na de crisisopvang eraan toe zijn om zelfstandiger te gaan wonen, maar nog wel behoefte hebben aan ondersteuning. Uit de jaarcijfers van 2010 van de Blijf Groep blijkt dat 18 % van het aantal personen dat residentieel in de opvang verblijft jonger is dan 25 jaar; 73 % is tussen de 25 en 45 jaar en 9 % is ouder dan 45 jaar. In deze residentiële groep werden 75 geboortelanden geteld, was 35 % geboren in Nederland en heeft 44 % van de totale groep geen Nederlandse nationaliteit. Dat betekent dat de Blijf Groep te maken heeft met een grote diversiteit aan moeders, kinderen en vaders. De Blijf Groep heeft de volgende uitgangspunten bij het verlenen van hulp aan vrouwen en kinderen: • De hulp is toekomstgericht • De hulp is systeemgericht • De hulp stelt veiligheid centraal • De hulp sluit aan bij de eigen kracht van cliënten Deze uitgangspunten worden toegepast in de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ die hierna kort beschreven wordt.
1.1. 2 pilot kinderen al s fo cus van onder zoek De Blijf Groep is op 1 maart 2010 gestart met een jaar durende pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’. De pilot is ingezet op twee locaties en bij drie hulpvormen, namelijk de locatie waar zowel de crisisopvang als het programma lang verblijf wordt uitgevoerd én de locatie waar vrouwen en hun kinderen begeleid wonen. De pilot bestaat uit het inzetten van een door de Blijf Groep ontwikkelde kindmethodiek. In de pilot maakt de Blijf Groep bij de individuele kindmethodiek onder andere gebruik van de al bestaande methodiek Als het misgaat … bel ik jou die ontwikkeld is door Van Harten (2006) bij JSO. Deze methodiek is gericht op het creëren van een veiligheidsnetwerk rondom kinderen die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld. Het raffinement van de methodiek zit in het feit dat het zoeken van sociale steun van kinderen gekoppeld wordt aan het verstevigen van hun veiligheid. In de oorspronkelijke methodiek, toegespitst op kinderen die thuis wonen, heeft de huisarts een cruciale rol. Dit is niet van toepassing tijdens verblijf in een residentiële setting. Naast het op verschillende punten aanpassen van de methodiek Als het misgaat … bel ik jou, snijdt de Blijf Groep deze bekroonde methodiek toe op kinderen in de vrouwenopvang en wat zij nodig hebben. Zij voegde elementen toe uit de benadering van Signs of Safety (Turnell & Edwards, 1999), zoals de methode van de drie huizen. Signs of Safety is voor zowel betrokkenen als professionals een hulpmiddel bij het inschatten van het gevaar en de beschermende krachten (zie hoofdstuk twee voor een toelichting op de drie huizen). Turnell stelt dat deze praktijkgerichte benadering de veiligheid versterkt door actief aan netwerken te bouwen (zie Dijkstra, 2010, 159). In feite vertoont de methodiek Als het misgaat ... bel ik jou in de kern een sterke overeenkomst met de benadering van Signs of Safety: beide benaderingen maken de veiligheid van kinderen operationeel en werkbaar. De methodiek Als het misgaat … bel ik jou richt zich echter vooral op het netwerk van kinderen in de thuissituatie. De kindmethodiek stelt de veiligheid en het welzijn van de kinderen centraal. Mits de veiligheid het toestaat, is het van belang om een positieve relatie met beide ouders mogelijk te maken. Kinderen die in de Amsterdamse opvangvoorzieningen van de Blijf Groep verblijven en deelnemen aan de pilot, ontvangen individuele ondersteuning en hulp. Deze begeleiding is toegespitst op hun eigen ervaringen en situatie – tijdens en na de opvangperiode – en zo nodig worden ze doorverwezen voor specifieke hulp. De ontwikkelde kindmethodiek is erop gericht het doel ‘veiligheid en welzijn voor kinderen’ te verwezenlijken en de opgedane ervaringen met de methodiek te toetsen en overdraagbaar te maken.
1.2 Ondersteuning aan kinderen in de opvang Het heeft lang geduurd voordat kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang (VO) op de beleidsagenda zijn geplaatst. Pas in 2009 kwam er eindelijk een landelijk onderzoek naar deze doelgroep en een eerste landelijke conferentie van de Federatie Opvang, OMZ (Radboud) en Avans, waarin resultaten van de onderzoeken van Brilleslijper-Kater en collega’s (2010) en Verhoeven & Dijkstra (2010) aan de orde kwamen. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
13
utrecht, oktober 2011
Zowel het onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) als dat van Verhoeven & Dijkstra (2010) gaat dieper in op de kenmerken van kinderen in de VO, de gezinnen waarin ze opgroeien, de ernstige gebeurtenissen die ze meemaakten en hun welzijn en veiligheid in de opvang. Brilleslijper-Kater e.a. hebben een landelijke studie verricht naar de gezondheid en het welzijn van 187 kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang. In het onderzoek van Verhoeven & Dijkstra werd een uitvoerige internationale literatuurstudie verricht en kwamen de kinderwerkers van vier instellingen voor vrouwenopvang aan het woord. Deze onderzoeken gaven een verdere impuls aan de landelijke doorontwikkeling van ondersteuning en hulp gericht op kinderen. In hoofdstuk twee worden deze onderzoeken uitvoeriger besproken. Medewerkers van de VO hebben zich van oudsher bekommerd om de kinderen die met hun moeder meekomen naar de opvang. Soms in moeilijke omstandigheden en met weinig menskracht en middelen. De schat aan ervaring van kinderwerkers bleek fragiel en versnipperd. Door deze versnipperde kennis en ervaring bij elkaar te brengen en te verbinden aan onderzoek en beleid, en door onderzoek te doen naar de kenmerken van deze kinderen, kan de hulp aan deze kinderen worden versterkt en kan beter worden aangesloten bij de behoeften, krachtbronnen en problemen van de kinderen en hun gezinnen (Dijkstra, 2010).
1. 2.1 ont wikkeling l andelijke ba sisme thodiek Eveneens in 2010 is de Federatie Opvang in het kader van haar verbeterplan gestart met de ontwikkeling van een basismethodiek voor kinderen in de opvang. Dit project, uitgevoerd door Van Montfoort, heeft vooral gebruikgemaakt van de kindmethodiek zoals de Blijf Groep deze in de praktijk heeft ontwikkeld. Bij de publicatie van ons onderzoek is het project rond de basismethodiek voor kinderen in de opvang eveneens vrijwel afgerond. De basismethodiek bevat een samenhangend geheel van richtlijnen voor het handelen van de medewerkers in de VO, onderbouwd door en gebaseerd op wetenschappelijke kennis en praktijkervaringen (Jongepier, 2010, 2011). De methodiek bestaat uit een beschrijving van het proces vanaf binnenkomst tot vertrek van een moeder met kind, inhoudelijke achtergrondinformatie en een aantal instrumenten en hulpmiddelen. Het levert daarmee een onderbouwd methodisch fundament voor de werkwijze in de VO voor wat betreft kinderen en hun opvoeding. Het is een algemene methodiek die bij alle instellingen voor VO wordt geïmplementeerd. De Blijf Groep heeft intussen aangegeven zich bij verdere ontwikkeling van hun kindmethodiek aan te sluiten bij deze landelijke basismethodiek.
1.3 Doel en onderzoeksvragen Doel van het onderzoek is om inzichtelijk te maken op welke manier de ontwikkelde individuele kindmethodiek op beide locaties van de Blijf Groep in de praktijk uitwerkt en wat het effect is op het (brede) welzijn en de veiligheid van een diverse groep kinderen volgens professionals, kinderen en ouders. Hiervoor dienen twee overkoepelende onderzoeksvragen beantwoord te worden: A. Hoe werkt de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – uit in de praktijk?5 B. Wat zijn de effecten van de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – op het (brede) welzijn en de veiligheid van de kinderen?6 Deze twee onderzoeksvragen zijn uitgewerkt in drie specifieke categorieën subvragen: 1. Hoe verloopt de uitvoering van de methodiek? a. Wat loopt goed en waar valt dat aan toe te schrijven? b. Welke problemen doen zich voor en wat zijn daar de mogelijke redenen van? c. Welke verbeteringen zijn nog mogelijk? 2. Hoe wordt de methodiek door de betrokkenen (projectleiding, deelnemers, begeleiders) op grond van hun ervaringen gewaardeerd en beoordeeld en hoe lichten zij hun waardering en oordeel toe? 5,6
Aanzet opdrachtformulering evaluatie-onderzoek kindhulpverlening, 19 januari 2010.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
14
utrecht, oktober 2011
a. Wat is het oordeel van de projectleiding over het verloop van de methodiek? Onder andere voor wat betreft het draagvlak bij projectleiders, teammanagers en uitvoerders, beschikbare middelen (tijd, geld) en bruikbaarheid van de ontwikkelde methodiek. b. Wat is het oordeel van de begeleiders over het verloop van de methodiek? Onder andere voor wat betreft tevredenheid met het aangereikte instrumentarium, voelen begeleiders zich vaardig genoeg om de methodiek uit te voeren, worden zij adequaat ondersteund (zowel inhoudelijk als qua beschikbare tijd)? c. Wat is het oordeel van de deelnemers (kinderen, moeders en vaders) over het verloop van de methodiek? Hoe zijn zij geïnformeerd over doel, tijdsbeslag en opzet van de methodiek? Hoe waarderen ze de inhoud van de hulp en (emotionele) belasting van deelname? 3. In hoeverre worden de programmadoelen gerealiseerd7? a. In hoeverre wordt voldaan aan de uitgewerkte uitgangspunten8 van de methodiek? b. Is het welzijn en de veiligheid van het kind tijdens de uitvoering van de methodiek verbeterd? Wat is de ervaring en waardering van het kind als het gaat om de geboden hulp tijdens het verblijf in de opvang: voelt het zich begrepen en gehoord, kan het een eigen stem tot expressie brengen, voelt het zich veilig, weet het kind wat het kan doen als de situatie onveilig is en bij wie vindt het sociale, praktische en emotionele steun? c. Is de relatie tussen het kind en beide ouders verbeterd volgens de kinderen, de moeders, de vaders en de begeleiders en waaruit leiden zij dat af? d. Is het sociale netwerk van het kind versterkt? e. Is specifieke/specialistische hulp ingeschakeld indien nodig en wat is de reden hiervan? Wat zijn de criteria? Is soms ten onrechte geen of juist wel specialistische hulp ingeschakeld? f. Wat heeft vooral bijgedragen aan het bereiken van de gestelde programmadoelen en hoe hangen deze factoren mogelijk samen? Zijn patronen te onderscheiden? g. Wat waren knelpunten in het bereiken van de gestelde doelen, wat zijn de achtergronden en kenmerken daarvan en hoe is met deze knelpunten omgegaan in de looptijd van het onderzoek? h. Welke eventuele knelpunten zijn in de loop van het onderzoek opgelost en hoe heeft men dat aangepakt? Welke knelpunten blijven bestaan?
1.4 Evaluatieonderzoek kindmethodiek Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, wordt een evaluatieonderzoek verricht op beide locaties (crisisopvang/lang verblijf en begeleid wonen). De eerste vraag, over de uitwerking van de ontwikkelde kindmethodiek in de praktijk, impliceert de uitvoering van een procesevaluatie. De tweede vraag, over het effect van de in te zetten methodiek, impliceert een productevaluatie. Alvorens in te gaan op de methodische wijze waarop de beide evaluatievormen zijn uitgevoerd, wordt eerst kort toegelicht wat onder proces- en productevaluatie wordt verstaan. De procesevaluatie richt zich op het verloop van de processen bij de uitvoering van de kindmethodiek: wat gaat goed, wat gaat slecht en wat kan beter? Het gaat hier om de wijze waarop de ontwikkelde methodiek in de praktijk is geïmplementeerd en uitgevoerd, de eventuele knelpunten die zich hierbij hebben voorgedaan, de gevonden oplossingen, de succes- en faalfactoren en de ervaring van de begeleiders en deelnemers. Om de uitvoering van de methodiek goed in beeld te brengen, zijn verschillende meetmomenten nodig. Voor de procesevaluatie worden gegevens verzameld die in het kader van de interventie worden geregistreerd en wordt schriftelijk en mondeling informatie ingewonnen bij verschillende groepen van direct betrokkenen (hulpverleners, kinderen, moeders, eventueel vaders, projectleiding). Dataverzameling bij deze verschillende groepen biedt een goed en genuanceerd zicht op de wijze waarop de methodiekuitvoering verloopt.
De vragen beantwoorden we vanuit de verschillende perspectieven van begeleiders, kinderen, moeders en vaders. Voor de inhoud van deze uitwerking wordt verwezen naar pagina 1 en 2 van de ‘aanzet opdrachtformulering evaluatie-onderzoek kindhulpverlening’ uit 2010. 7
8
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
15
utrecht, oktober 2011
De productevaluatie richt zich op de resultaten van de kindmethodiek. Het gaat in op de vraag in welke mate de methodiek heeft geleid tot de nagestreefde effecten. En in welke mate deze effecten/opgetreden veranderingen, kunnen worden toegeschreven aan de methodiek. Kortom de productevaluatie geeft inzicht in de mate waarin de beoogde doelstellingen zijn gerealiseerd. De uitgewerkte uitgangspunten van de methodiek zijn door de Blijf Groep als volgt beschreven9 : Tijdens de crisisopvang (de eerste zes weken): - Opstellen kindveiligheidsplan tijdens de crisisopvang - Informeren vader tijdens crisisopvang - Informeren moeder tijdens crisisopvang - Tweewekelijkse gesprekken met kinderen over emoties en verwerking van ervaringen - Observeren ontwikkeling kind tijdens crisisopvang (doorverwijzen naar specialistische hulp als nodig) Tijdens de vervolgopvang (ca. zes maanden): - Opstellen kindwerkplan tijdens vervolgopvang - Ouderschap als thema in gesprekken met zowel moeder als vader tijdens vervolgopvang - Groepsaanbod Toon Zetten in vervolgopvang met schildpadpop Toontje. Dit is een psychoeducatief en emotioneel ondersteunend aanbod voor kinderen van 0 tot 10 jaar die in de opvang verblijven - Tweewekelijkse gesprekken met kinderen over emoties en verwerking van ervaringen - Als nodig: kortdurende videohometraining in vervolgopvang (opvoedingsondersteuning) - Observeren ontwikkeling kind tijdens vervolgopvang (doorverwijzen naar specialistische hulp indien nodig). In het onderzoeksontwerp is zowel aandacht voor proces- als voor productevaluatie. De data zijn multimethodisch verzameld vanuit verschillende perspectieven: medewerkers, kinderen/jongeren, moeders en vaders. Voor de procesevaluatie zijn groepsgesprekken met diverse partijen en gesprekken met de stafmedewerker en projectleider van de Blijf Groep gevoerd. De vraag of de beoogde kindmethodiek ook daadwerkelijk effect sorteert (productevaluatie), hebben we beantwoord met behulp van een nulmeting en een diepteonderzoek onder een beperkt aantal geselecteerde kinderen en hun moeders die de kindmethodiek hadden gevolgd of nog volgden.
1.5 Specifieke eisen, kenmerken en context van dit onderzoek Het voorgenomen evaluatieonderzoek en de daaruit afgeleide onderzoeksvragen stellen redelijk hoge eisen aan afstemming, doelformulering en flexibiliteit, dataverzameling en data-analyse. Vooraf is gesteld dat rekening gehouden dient te worden met de volgende specifieke contextvariabelen en ontwerpeisen: • Zowel het proces (de methodiekontwikkeling) als het product (de effecten van de ontvangen hulp in de vorm van de methodiek) worden in kaart gebracht. • Het onderzoek richt zich op de effecten van de verleende hulp. Het neemt de ontwikkelingen in de methodiek in de loop van het onderzoek mee, maar is niet primair gericht op deze methodiekontwikkeling, wel op de evaluatie. • Er zijn verschillende meetmomenten in het onderzoek. De nulmeting dient al snel aan het begin van het onderzoek te worden uitgevoerd. • Er zijn veel partijen bij betrokken: twee locaties, drie hulpvoorzieningen, verschillende onderzoekers. • Verschillende perspectieven komen aan bod: dat van de kinderen (en hun brusjes), hun moeders (mogelijk hun vaders) en dat van de betrokken professionals. • De doelgroep die hulp ontvangt, heeft vaak veel aan het hoofd; meedoen aan onderzoek is belastend en staat vaak niet hoog op de prioriteitenlijst. Motiveren, bemiddelen en communiceren zijn nodig. • Er zijn veel praktijkvragen in de vrouwenopvang die om nader onderzoek vragen. Het onderzoek vraagt om flexibiliteit waar het kan en om strenge afbakening van tijd en middelen wanneer het moet om daarmee een scherpe koers te varen en het doel te bewaken. 9
Aanzet opdrachtformulering evaluatie-onderzoek kindhulpverlening, 19 januari 2010
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
16
utrecht, oktober 2011
• Het evaluatieonderzoek vraagt een zekere openheid, samenwerking en interactie. Tegelijkertijd zijn er strenge criteria nodig om het evaluatieonderzoek onafhankelijk te laten zijn. Dit speelt vooral bij de selecties in het verdiepende casusonderzoek. Daarom dienen meer casussen beschikbaar te zijn zodat uit een grotere steekproef kan worden gekozen. • Voor het verzamelen van de data en het organiseren en voorbereiden van het veldwerk zijn sleutelfiguren op de locaties nodig die dit proces begeleiden en vergemakkelijken en die regelmatig geïnformeerd worden over het onderzoek. • De onderzoeksdata worden op multimethodische wijze verzameld. Dat is arbeidsintensief: er zijn daarvoor diverse ontwerpen en instrumenten nodig. Het vraagt een relatief hoge kwaliteit van de onderzoekers om in de analyse de verschillende databronnen te beschrijven, te analyseren en zo mogelijk te vergelijken. • Het onderzoek dient binnen de periode van een jaar te zijn afgerond.
1.6 Opzet van het onderzoek en methodische uitwerking Dit evaluatieonderzoek is multimethodisch uitgewerkt. Allereerst is er een beknopte literatuurstudie verricht, gebruikmakend van twee recente studies naar kinderen in de vrouwenopvang en het kinderwerk BrilleslijperKater e.a., 2010; Verhoeven & Dijkstra, 2010; Dijkstra, 2010), gedachten over de benadering van Signs of Safety (Turnell & Edwards, 1999) en de methodiek Als het misgaat ... bel ik jou (Van Harten, 2006). Ook zijn contacten gelegd met Van Montfoort die het lopende onderzoek naar de basismethodiek voor kinderen in de VO uitvoert in het kader van het erbeterplan van de Federatie Opvang (Jongepier, 2010, 2011). Daarbij is informatie uitgewisseld en zijn elkaars conceptrapportages gelezen. Tot slot zijn gegevens van een werkbezoek naar de VS uit september 2010 meegenomen. Een van de centrale thema’s van het werkbezoek was om bij een aantal projecten in Minnesota na te gaan welke aandacht praktijkwerkers en onderzoekers hebben voor mishandelende mannen, specifiek in hun positie als vader en als (ex-)partner (Dijkstra, 2011). In de tweede plaats is om de beginsituatie van de kinderen en hun moeders te bepalen, bij de nulmeting aan het begin van het verblijf gebruikgemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten over psychosociaal functioneren en trauma: Sterke Kanten en Moeilijkheden vragenlijst (SKM), Trauma Symptom Checklist (TSC) en Trauma Symptom Checklist Young Children (TSCYC), aangevuld met vragen over krachten, steun, veiligheid en toekomst. Aansluiting is gezocht bij de gestandaardiseerde instrumenten die in het landelijk onderzoek naar kinderen in de vrouwenopvang zijn gebruikt (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). De nulmeting leverde ondanks extra inspanningen minder ingevulde vragenlijsten op dan verwacht. De periode van dataverzameling werd daarom verlengd van juli 2010 tot en met de eerste week van november 2010 (zie verder hoofdstuk drie). Ten derde zijn gespreksvragen ontwikkeld voor de groepsgesprekken en voor de individuele interviews. Er zijn groepsgesprekken gehouden met kinderen (2); moeders (2) en medewerkers (3). Daarnaast zijn gedurende het onderzoek herhaaldelijk gesprekken gevoerd met de projectleider als opdrachtgever, zijn gedurende het proces van onderzoek regelmatig gesprekken gevoerd met de stafmedewerker en zijn individuele telefonische interviews gehouden met vaders (4). Ten vierde is een diepteonderzoek uitgevoerd naar in totaal vier kinderen uit drie gezinnen. Voor het verdiepingsonderzoek selecteerden we kinderen van diverse leeftijden en achtergronden, die met toestemming en/of samen met hun moeder aan het interview wilden meewerken. We interviewden kinderen van verschillende leeftijden: puberleeftijd, een kind van basisschoolleeftijd en een baby/peuter, omdat kinderen (moeders en vaders) van deze verschillende leeftijdsgroepen andere behoeften aan hulp en zorg hebben. Het gaat om een jongetje van veertien maanden, een jongen van 6 jaar en een jongen van 14 jaar en zijn zus van 11. In alle gevallen spraken we ook met de moeders (twee maal telefonisch) en de begeleiders van deze kinderen (kinderwerkers) en begeleiders van de moeders (maatschappelijk werkers, een maal per e-mail aan de hand van vragen). Een tweede selectiecriterium naast spreiding in leeftijd was diversiteit in etnische achtergrond aangezien veel moeders en kinderen die naar de Blijf Groep komen geen Nederlandse nationaliteit hebben. Drie kinderen en hun moeders zijn afkomstig uit Zuid-Europa en Afrika en een moeder en haar kind hebben een Nederlandse achtergrond. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
17
utrecht, oktober 2011
Verder is gezocht is naar een goede verdeling van jongens en meisjes. Dit bleek beperkte keuzemogelijkheden te bieden, kijkend naar de spreiding in leeftijd en de vrouwen die op dat moment verbleven bij de Blijf Groep en toestemming gaven. Vaak zijn er relatief veel meisjes in de opvang. Van belang is om naar de kindontwikkeling te kijken en rekening te houden met eventuele verschillen in behoefte aan hulp en zorg tussen jongens en meisjes. De informatie voor het diepteonderzoek is gebaseerd op interviews met de vier kinderen, hun moeders, de kinderwerkers en de maatschappelijk werkers.
1.6.1 ont wikkeling form at s, vr agen en verwerking Veel inspanning is verricht om voor de diverse groepen geschikte vragen in de juiste opbouw voor te bereiden en daarbij steeds na te denken over de vergelijkbaarheid. Zo bleken schaalvragen over veiligheid en rapportcijfers over de methodiek geschikte hulpmiddelen om het gesprek goed op gang te brengen en leverden zij vergelijkbare data op (zie bijlage II). De groepsgesprekken zijn meestal opgenomen en evenals de individuele gesprekken zo snel mogelijk na de interviews in gespreksverslagen uitgewerkt. Indien voorhanden zijn in het verslag uitspraken van de geïnterviewden verwerkt. In de gespreksverslagen zijn de eerste reflectie- en vraagpunten aan het einde weergegeven. De gespreksverslagen werden door de projectleider en soms ook door de leden van de onderzoeksgroep van commentaar voorzien. Dit leverde input op voor vervolggesprekken met respondenten. Vooral de gesprekken met de vaders riepen vragen op en leverden veel stof voor discussie, zowel naar inhoud als naar de inbedding in de methodiek. Ten behoeve van de kwaliteit van het onderzoek is op initiatief van de projectleider en in overleg met de opdrachtgever, een klankbordgroep samengesteld. De volgende personen danken wij hartelijk voor hun deelname en waardevolle opmerkingen: Trudy van Harten (oud-medewerker JSO en ontwikkelaar van Als het misgaat ... bel ik jou); Barbara Schmeitz (beleidsambtenaar gemeente Amsterdam), Hanneke Rus en Gerie van Maanen (beiden orthopedagoog bij het Toevluchtsoord), Marieke Ruinaard en Danijela Petrovic (projectleider en stafmedewerker namens opdrachtgever, de Blijf Groep), Sonja Brilleslijper-Kater (AMC en voorheen onderzoeker OMZ, Radboud) Naast Sietske Dijkstra werkten verschillende projectmedewerkers op onderdelen mee: Lenke Balogh (IVA), Edith Geurts (Next Page, voorheen NJI), Wil Verhoeven (K2 en kenniskring lectoraat Avans) en Jessica van Rossum (NJI). Zefanja Brouwer ondersteunde bij de analyse van de gestandaardiseerde vragenlijsten. De klankbordgroep is in de nazomer bij elkaar geweest, in december/januari volgende een schriftelijke ronde en werd apart een gesprek gevoerd met Brilleslijper-Kater over de resultaten van de nulmeting. De conceptrapportage is verder besproken in een derde bijeenkomst in april 2011 waarna het commentaar werd verwerkt en de conclusies en aanbevelingen zijn aangescherpt.
1.6. 2 uit voering onder zoek Het verzamelen van data en het motiveren van de doelgroep bleek een arbeidsintensief proces met een onzekere uitkomst. Ondanks veel inspanningen en bemiddeling van medewerkers, staf en onderzoekers was het moeilijk om voldoende kinderen te onderzoeken met toestemming van hun moeders, al weten we helaas niet precies hoeveel moeders weigerden10. Bovendien was het niet mogelijk om invloed uit te oefenen op de instroom van de twee locaties, omdat door een verbouwing bij begeleid wonen de instroom stagneerde. Daarnaast bleken in de periode van onderzoek relatief veel jonge kinderen te zijn ingestroomd, vaak van allochtone herkomst. Het gestelde doel om 20 kinderen bij de kindmethodiek te betrekken, werd door deelname van 26 kinderen gehaald. Bij de nulmeting waren ook meer dan 20 kinderen betrokken, maar in deze steekproef ging het relatief vaak om heel jonge kinderen. Het bleek verder moeilijk om voldoende respondenten (kinderen/jongeren, moeders) bereid te vinden, deel te nemen aan de groepsgesprekken. Er zijn verschillende veldwerkdagen op verschillende locaties gehouden waarbij de periode van veldwerk werd verlengd om toch zoveel mogelijk data te kunnen verzamelen. Onderzoekers opereerden in tweetallen en soms op verschillende locaties om gelijktijdig verschillende gesprekken af te kunnen nemen. 10 Het aantal moeders dat toestemming weigerde en de redenen die ze daarvoor hadden, is niet vastgelegd, De hiervoor ontwikkelde nonresponseformulieren zijn niet teruggestuurd.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
18
utrecht, oktober 2011
De analyse van de onderzoeksresultaten betreft zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve analyse van de resultaten van de documentstudie en de registratie van de methodiekgegevens, de gehouden interviews, de evaluatieformulieren en de nulmeting. De gestelde onderzoeksvragen zijn richtinggevend bij het analyseren van de verzamelde gegevens. De kwalitatieve analyse vraagt behoorlijk wat inzet, omdat onderbouwde uitspraken moeten worden gedaan, alsmede vanwege de nuance die vanuit de interviews zijn weg moet vinden naar de eindrapportage. Voor alle analyses (en de verslaglegging daarvan) geldt dat privacy, vertrouwelijkheid en anonimiteit zijn gewaarborgd. In het onderhavige onderzoek wordt er zo goed als mogelijk voor zorg gedragen dat uitspraken niet herleid kunnen worden naar een individu. De resultaten van het onderzoek worden verwerkt in een toegankelijke rapportage die gericht is op een breed publiek van bij de pilot betrokken werkers tot geïnteresseerden. Het eindrapport komt in de volgende stappen tot stand: - Verslag wordt gedaan van de doel- en vraagstelling van het onderzoek en de context waarbinnen dit plaatsvond. - De onderzoeksbevindingen worden beschreven op basis van een analyse. - De antwoorden op de onderzoeksvragen worden geformuleerd. - De conclusies van het onderzoek worden weergegeven. - Verschillende soorten aanbevelingen (voor praktijk, methodiek, onderzoek) worden weergegeven. - De opzet en methoden van onderzoek worden toegelicht (zo mogelijk met verwijzing naar bijlagen). - De geraadpleegde literatuur wordt weergegeven (in bijlage als literatuurlijst, in apart hoofdstuk of juist in de lopende tekst). - De respondenten (geanonimiseerd) worden beschreven (zo mogelijk in portretten).
1.6.3 kernbegrippen Het begrip evaluatieonderzoek is in de vorige paragraaf toegelicht. Op deze plaats geven we een omschrijving van verschillende andere kernbegrippen die gebruikt worden. kindme thodiek In navolging van de Blijf Groep gebruiken we het begrip kindmethodiek om de door hen ontwikkelde werkwijze aan te duiden en de daarbij behorende instrumenten en methoden. Het gaat bij de kindmethodiek om individuele en op maat gemaakte ondersteuning en begeleiding van kinderen en jongeren in de leeftijd van 0-18 jaar. De kindmethodiek bestaat uit observatie in de groep, een veiligheidsplan, een kindwerkplan, ouderschapsgesprekken met de moeder en waar mogelijk ook met de vader, contacten en activiteiten met kinderwerkers en tussen kinderwerkers en maatschappelijk werkers. Strikt genomen voldoet het gebruikte begrip ‘kindmethodiek’ (nog) niet aan alle eisen die gesteld worden aan een methodiek. Een methodiek wordt omschreven als een samenhangend geheel van beschrijvingen van een aanpak: deze bevat gedocumenteerde ervaringen, een theoretische onderbouwing en een praktisch gerichte werkwijze/stappenplan (Dijkstra, 2010c). Zie bijlage VI voor een omschrijving en concretisering van methodiek. De map voor medewerkers die behoort bij de kindmethodiek is door de stafmedewerker van de Blijf Groep samengesteld en bevat literatuur over achtergronden, werkwijzen, methodieken (Handleiding. Pilot methodiek kindhulpverlening, maart 2010). Er is een inhoudsopgave, maar de map bevat geen inleiding noch een instructie en onderbouwing van de gekozen teksten. De map is intussen uitgebreid met nieuwe stukken. De huidige documentatie is in de huidige vorm nog niet geheel overdraagbaar naar andere Blijf Groep teams. In de map is meer aandacht nodig voor het expliciteren en verhelderen van wat je doet, welke vervolgstappen nodig zijn en welke keuzes je kunt maken. De basismethodiek voor kinderen in de vrouwenopvang zoals Jongepier (2011) heeft ontwikkeld, is een handleiding die richtlijnen geeft, handreikingen doet en de methodiek onderbouwt en overdraagbaar maakt binnen en ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
19
utrecht, oktober 2011
tussen instellingen. De Blijf Groep heeft op basis van de ontwikkelde kindmethodiek en de ervaring die ze daarmee heeft opgedaan een belangrijke bijdrage geleverd aan het landelijke resultaat (Jongepier, 2011) Daarmee kan de aspiratie om de kindmethodiek verder te verrijken en te versterken, opgaan in het landelijke project. De Blijf Groep besloot aan het eind van dit evaluatieproject in te zetten op landelijke integratie en verdieping.
wel zijn Welzijn kan op verschillende manieren uitgelegd worden. In het kader van dit onderzoek definiëren we welzijn als: de mate van welbevinden, de mate waarin tegemoet gekomen wordt aan de behoeften van het kind en de wijze waarop het kind zich verhoudt tot anderen, waaronder leeftijdgenoten, en de waardering voor het eigen leven en de eigen mogelijkheden (Dijkstra & Balogh, 2010). veiligheid Veiligheid kan eveneens op verschillende manieren uitgelegd worden. In de smalle definitie gaat veiligheid over alles wat de directe fysieke veiligheid behelst: het verblijven in een omgeving waarin het risico op lichamelijk letsel zo veel mogelijk beperkt wordt. Hier doelen we ook op het beschermen van de integriteit van een kind tegen mishandeling of verwaarlozing. Het gaat bij de operationalisatie van veiligheid in de evaluatie in brede zin om veiligheid, omschreven als alles wat een bedreiging vormt voor het ontwikkelingsperspectief van een kind. Bij veiligheid gaat het verder om het verminderen van gevaar en het versterken van de krachtbronnen.
1.7 Inhoud en leeswijzer In dit hoofdstuk bespraken we de gestelde onderzoeksvragen van deze evaluatiestudie en de achtergronden van de ontwikkelde kindmethodiek bij de Blijf Groep. Ook zijn we ingegaan op de wijze waarop dit onderzoek is opgezet. Er is zowel aandacht voor de producten van de evaluatie (de nulmeting en het diepteonderzoek) als voor de procesmatige kanten (verloop en ontwikkeling van de kindmethodiek). Tevens is aangeven dat de onderzoeksdata multimethodisch zijn verzameld. Het onderzoek heeft zich gericht op vier verschillende groepen: kinderen en jongeren, hun moeders, medewerkers bij de Blijf Groep en enkele mannen die als vader betrokken zijn bij de kindmethodiek. Hoewel de onderzochte groepen klein zijn, zijn er veel specifieke vragen ontwikkeld voor de verschillende doelgroepen. Deze zijn opgenomen in de diverse bijlagen bij dit rapport (bijlage II, III, IV en V). In hoofdstuk twee volgt een beknopte bespreking van recente literatuur die zich richt op kinderen in de vrouwenopvang. Het derde hoofdstuk bevat de nulmeting van 25 kinderen. Het vierde hoofdstuk gaat in op hoe medewerkers kijken naar de ontwikkelde kindmethodiek en wat zij er sterk aan vinden en wat zij voor verbetering vatbaar achten. In hoofdstuk vijf komen de moeders aan het woord over hun ervaringen met en waardering van de kindmethodiek. Ook komen hun behoeften en wensen voor de toekomst aan bod en wordt op basis van verzamelde gegevens uit de vragenlijsten van de nulmeting, ingegaan op wat ze zelf als kracht- en steunbronnen ervaren. Het zesde hoofdstuk beschrijft de kindmethodiek vanuit het perspectief van de kinderen en jongeren. Er wordt kort teruggegrepen op de nulmeting onder de kinderen en er worden groepsgesprekken met kinderen weergegeven waarin navraag is gedaan naar hun ervaringen met kinderwerk. Ook zijn enkele portretten gemaakt die gebaseerd zijn op het diepteonderzoek bij drie geselecteerde kinderen van verschillende leeftijden, land van herkomst en geslacht. Daarbij gaan we ook in op hun aanbevelingen. Hoofdstuk zeven bevat een weergave van de telefonische gesprekken met de vaders. We reflecteren vervolgens op drie gethematiseerde casusportretten: de valse aangifte, de verblijfsvergunning en traditionele rolpatronen, en de jaloerse en controlerende echtgenoot. In het achtste hoofdstuk laten we de hoofdvraag van deze evaluatiestudie over hoe de ontwikkelde kindmethodiek werkt, nogmaals de revue passeren en vatten we de hoofdlijn van het onderzoek samen. Vervolgens trekken we conclusies uit dit evaluatieonderzoek. Aan het eind worden enkele aanbevelingen gedaan voor de verdere ontwikkeling en inbedding van de kindmethodiek in een landelijk kader, relevante thema’s en de richting van vervolgonderzoek. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
20
utrecht, oktober 2011
2. recent onderzoek naar kinderen in de opvang 2.1 Inleiding Kinderen verblijven al in de vrouwenopvang sinds deze in de jaren zeventig is ontstaan. Toch worden zij door de buitenwereld nog maar relatief kort gezien als een belangrijke doelgroep met eigen kenmerken, problemen en (hulp)behoeften. De paradox is dat zij al lang aanwezig maar tegelijkertijd onzichtbaar waren. Sinds 2009 krijgen kinderen in de opvang expliciet aandacht in het landelijk beleid en zijn ze als onderwerp van onderzoek opgenomen in het erbeterplan van de Federatie Opvang. Tijdens een conferentie in 2009 werd een eerste landelijk representatief onderzoek van 187 Nederlandse kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang voor het voetlicht gebracht. De achtergronden, behoeften en problemen van deze groep kinderen van verschillende leeftijden zijn daarmee in kaart gebracht. De publicatie ‘Meer dan bed, bad, broodje pindakaas’ van BrilleslijperKater, Beijersbergen, Asmoredjo, Jansen en Wolf (2010) geeft de resultaten weer van dit onderzoek dat bestond uit een survey, enquête en groepsbijeenkomsten onder kinderen, ouders en medewerkers in de opvang. Tevens was er aandacht voor internationaal vaak pionerend onderzoek op dit terrein en de vraag hoe kinderwerkers begeleiding en ondersteuning bieden (Dijkstra, 2010; Verhoeven & Dijkstra, 2010). In de publicatie ‘Kinderen en kinderwerk in de vrouwenopvang’ van Verhoeven & Dijkstra (2010) worden de resultaten gepresenteerd van een internationale literatuurstudie naar de kenmerken van kinderen en hun gezinnen in de vrouwenopvang. Gekeken is naar de achtergronden en (gezins)kenmerken van de kinderen, de problematiek van de kinderen en hun krachtbronnen, afgezet tegen de interventies die ingezet worden in de vrouwenopvang. Dit hoofdstuk biedt een beknopte bespreking van genoemde onderzoeken naar kinderen in de vrouwenopvang, aangevuld met enkele relevante instrumenten uit de praktijk zoals Signs of Safety (Turnell & Edwards, 1999) en Als het misgaat ... bel ik jou (Van Harten, 2006). Ook worden de kenmerken, problematiek en krachtbronnen van de kinderen en hun gezinnen geschetst. Tot slot wordt nader ingegaan op de begeleiding van deze kinderen en wat daarbij belangrijke uitgangspunten zijn.
2.2 Wie zijn de kinderen in de vrouwenopvang? De vraag wie de kinderen zijn, splitsen we uit naar kenmerken, problematiek en krachtbronnen.
2 . 2 .1 kenmerken De 187 onderzochte kinderen in de Nederlandse vrouwenopvang zijn gemiddeld tussen de 7,5 en 8 jaar oud; 113 meisjes en 74 jongens (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Uit Deens onderzoek blijkt dat het grootste deel van de kinderen in de Deense vrouwenopvang jonger is dan 7 jaar (63 %), gevolgd door kinderen tussen de 7 en 12 jaar oud (29 %) (Verhoeven & Dijkstra, 2010). 84 % van de kinderen is geboren in Nederland, bijna driekwart van de kinderen komt uit een allochtoon gezin. Bijna alle kinderen van 6 jaar en ouder gaan naar school, terwijl ze in de opvang verblijven. De meeste kinderen gaven aan drie à vier vrienden te hebben. Door het verblijf in de opvang ziet 66 % van de kinderen zijn vrienden minder vaak. Een meerderheid van de kinderen is positief over de opvang en de medewerkers. Jongeren zijn minder positief over het verblijf (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). De meeste kinderen kregen tijdens of vlak na de opname geen individueel gesprek en veel van hen ontvingen geen individuele begeleiding tijdens het verblijf in de opvang (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
21
utrecht, oktober 2011
Medewerkers in de VO beoordelen de algemene kwaliteit van leven, gezondheid en psychosociaal functioneren van de kinderen als redelijk. Volgens de medewerkers heeft 62 % van de kinderen een goede lichamelijke gezondheid. Medewerkers zien meer problemen bij de kinderen dan hun moeders. Als meest voorkomende problemen worden genoemd: gedragsproblemen, problemen met leeftijdgenoten, emotionele problemen en hyperactiviteit (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Voor de helft van de kinderen in de Deense VO is het de eerste ervaring die ze hebben met een opvanghuis. De lengte van het verblijf varieert van een dag tot een jaar, waarbij 65 % van de kinderen de opvang binnen een maand verlaat. De gemiddelde verblijfsduur is 35,5 dagen. Na het verblijf betrekt een kwart van de kinderen samen met hun moeder een nieuwe woning, een vijfde van de kinderen gaat met hun moeder terug naar de voormalige geweldpleger, 15 % van de kinderen gaat terug naar de eigen woning nadat de geweldpleger daar weg is of trekt in bij familie of vrienden. Slechts een enkeling vertrekt naar een behandelinstelling. Kinderen die korte tijd in het opvanghuis verblijven, keren vaker terug naar de voormalige geweldpleger dan kinderen die langere tijd in de opvang wonen (Verhoeven & Dijkstra, 2010).
2 . 2 . 2 problem atiek Wat opvalt, is dat kinderen die in de vrouwenopvang verblijven uit kwetsbare gezinnen met meervoudige problemen komen, waarvan de ervaring met geweld één probleemgebied is (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Ze hebben te maken met veel potentieel stressvolle of traumatische ervaringen, aan trauma gerelateerde symptomen en gedrags- en emotionele problemen. De kinderen maakten gemiddeld zeven stressvolle of traumatische gebeurtenissen mee in hun leven. Vaak is er sprake van partnergeweld: 65 % van de kinderen was getuige van verbaal geweld tussen hun ouders, 47 % zag dat hun ouders elkaar sloegen, 37 % zag dat hun moeder ernstig werd mishandeld en/of 25 % zag dat ‘de boel in huis’ in elkaar werd geslagen. Daarnaast ging bij 75 % van de kinderen de ouders uit elkaar, verhuisde 65 % van de gezinnen, veranderde 40 % van de kinderen van school en werd van bijna 25 % ooit een ouder gearresteerd (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Ook uit het onderzoek van Verhoeven & Dijkstra (2010) blijkt dat de meeste kinderen die meekomen naar de VO getuige waren van het geweld en een deel van hen zelf ook mishandeld is. De percentages hierover verschillen. Uit het onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) blijkt dat bij 4 % sprake is van een serieus vermoeden en bij 11 % van vastgestelde kindermishandeling. Verhoeven & Dijkstra (2010) geven op grond van hun literatuurstudie aan dat een kwart van de kinderen zelf mishandeld is, waarvan bij 11 % sprake was van ernstig fysiek geweld, bij 8 % van bedreiging met een wapen of ander voorwerp en 2 % seksueel misbruikt werd. Meestal was de biologische vader – ongeacht de vorm van het geweld – de pleger, gevolgd door de partner van de moeder. Daarnaast blijkt dat ook moeders een aandeel hebben in het geweld of de verwaarlozing. De meeste mishandelde kinderen zijn langdurig blootgesteld aan het geweld, in twee derde van de gevallen zelfs meerdere jaren of hun hele leven. (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Gemiddeld zijn er bij kinderen 11 risicofactoren voor kindermishandeling aanwezig. Risico’s op kindermishandeling die veelal voorkomen bij kinderen in de opvang zijn: relationeel geweld, echtscheiding, financiële problemen, psychische stoornis ouder(s), gebrek aan opvoedcompetenties ouders, lage zelfwaardering kinderen en gedragsproblemen kinderen (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Ze lopen daarnaast een verhoogd risico op de ontwikkeling van emotionele en gedragsproblemen en op het meemaken van andere tegenslagen in het leven. Daarbij laten jongens relatief vaker externaliserend probleemgedrag zien, zoals vijandigheid en agressie, terwijl het bij meisjes verhoudingsgewijs vaker gaat om internaliserend gedrag, zoals depressie en somatische klachten (Verhoeven & Dijkstra, 2010). De gevolgen van getuige zijn van partnergeweld verschillen per ontwikkelingsfase. Hoe jonger het kind, des te ernstiger de gevolgen. Zo hebben zuigelingen en peuters een verhoogde prikkelbaarheid en niet bij hun leeftijd passend gedrag, evenals slaapstoornissen, emotioneel leed, angst om alleen gelaten te worden en achteruitgang ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
22
utrecht, oktober 2011
in zindelijkheid en taalgebruik. Drie- tot vijfjarigen hebben vaker symptomen van PTSS, zijn meer gestrest en erg kwetsbaar voor herhaald trauma. Bij schoolgaande kinderen is sprake van verhoogde angst- en slaapstoornissen, concentratieproblemen en in extreme situaties symptomen die vergelijkbaar zijn met ptss bij volwassenen (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Hoe jonger het kind, des te priller het kind qua ontwikkeling is en des te moeilijker het voor hem/haar is om de ervaringen met geweld te begrijpen en te verwerken. Dit kan ernstige schade met zich meebrengen. De invloed van stress en onveiligheid heeft grote gevolgen voor de ontwikkeling van het brein bij jonge kinderen en kan bij voortdurende onveiligheid leiden tot verstoring in de hersenfuncties en -ontwikkeling. Kinderen die niet kunnen rekenen op vertrouwen en veiligheid van hun verzorgers, kunnen teruggetrokken en ongestructureerd gedrag vertonen (Verhoeven & Dijkstra, 2010).
2 . 2 .3 kr achtbronnen Het getuige zijn van geweld leidt tot nadelige effecten, dat maakt onderzoek wel duidelijk. Daarnaast spelen ook buffers een belangrijke rol. Zij kunnen de nadelige effecten temperen. Uit onderzoek zijn verschillende soorten buffers bekend die bij kinderen een verzachtend effect hebben: - Individuele factoren zoals een positief temperament, intellectuele capaciteiten en sociale competenties, een aantrekkelijk levendig kind met een makkelijke persoonlijkheid en een normale aanleg, heeft een belangrijke buffercluster. - Gezins- of interpersoonlijke factoren waaronder veilige hechting, een verzorgende volwassene en sterke relaties met anderen. - Culturele, etnische of gemeenschapsfactoren zoals leven in een steunende, veilige, hechte gemeenschap. Daarnaast kunnen als beschermende factoren voor kinderen nog de volgende worden genoemd: 1) veilige hechting met een niet-gewelddadige ouder of belangrijke verzorger, 2) beschikbaarheid van iemand waarbij het kind emotionele steun kan vinden, niet alleen binnen het gezin, maar in de brede sociale omgeving, 3) positieve relaties met leeftijdsgenoten, broertjes en zusjes en vriendschappen die de effecten van stress kunnen bufferen en 4) gevoel van eigenwaarde. Zelfrespect ligt ten grondslag aan de vaardigheid om succesvolle coping strategieën te ontwikkelen (Verhoeven & Dijkstra, 2010).
2.3 Gezinnen van kinderen in de vrouwenopvang Ook in de beschrijving van de gezinnen waaruit de kinderen afkomstig zijn, maken we onderscheid in kenmerken, problematiek en krachtbronnen.
2.3 .1 kenmerken Bijna driekwart van de vrouwen die in de Nederlandse vrouwenopvang terechtkomt, is mishandeld door haar mannelijke partner (73 %). De overige vrouwen zijn ofwel mishandeld door hun mannelijke ex-partner of door hun ouders of schoonfamilie. Relaties van de vrouwen duren gemiddeld negen jaar, waarbij gemiddeld na 3,5 jaar het geweld begint. Bij 80 % van de vrouwen is naast geestelijk en verbaal geweld eveneens sprake van fysiek geweld. In bijna alle gevallen wordt het geweld in de loop der jaren intensiever. In de gezinnen spelen vaak meerdere problemen tegelijkertijd rond opvoeden, huisvesting, inkomen en werk, schulden, verslaving, psychiatrie (Verhoeven & Dijkstra, 2010). Bijna 90 % van de kinderen en 97 % van de jongeren is positief over de relatie met hun moeder in de opvang. Sinds hun verblijf in de opvang vindt 57 % van de kinderen en 41 % van de jongeren de relatie met de moeder verbeterd. Medewerkers vinden bij 54 % van de kinderen de relatie met de moeder positief, waarbij ze wel benoemen dat veel kinderen sterk op zichzelf lijken aangewezen. Bijna 60 % van de kinderen heeft (bijna) geen contact met de ouder buiten de opvang. De relatie met familie is volgens medewerkers bij 53 % van de kinderen van lage kwaliteit (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
23
utrecht, oktober 2011
2 .3 . 2 problem atiek De meeste gezinnen waarvan de kinderen en hun moeder in de opvang terechtkomen, zijn gezinnen met meervoudige problemen. Het zijn kwetsbare gezinnen op het terrein van kansen, werk, opleiding en inkomen. Ze vormen een sociaal gemarginaliseerde groep. Het merendeel van de gezinnen (71 %) had bij binnenkomst al contact met de hulpverlening, vaak samenhangend met hun zwakke economische positie. Onder moeders is veelal sprake van werkloosheid (bijna 80 %) en een laag opleidingsniveau (bijna 70 %). Ditzelfde geldt voor de vaders, waarbij daarnaast relatief vaak sprake is van alcohol- en/of drugsverslaving (Verhoeven & Dijkstra, 2010; Brilleslijper-Kater e.a., 2010). 2.3 .3 kr achtbronnen Naast buffers voor kinderen zijn er ook buffers voor ouders die belangrijk zijn om hun oudertaken te kunnen uitvoeren, hetgeen een positief effect heeft op de kinderen. Buffers die daarbij van belang zijn, zijn betrokkenheid van de gemeenschap bij inspanningen van ouders, een sociaal netwerk met bevredigende taakverdeling, het vermogen tot reflectie op het eigen ouderschap en het handelen daarop kunnen aanpassen en voldoende ‘goede ouder’-ervaringen opdoen (Van der Pas, 2005, in Verhoeven & Dijkstra, 2010). De relatie tussen moeders en hun kinderen is een belangrijke krachtbron voor kinderen. Het biedt bescherming tegen de gevolgen van het getuige zijn van geweld of zelf slachtoffer zijn van mishandeling of verwaarlozing (Verhoeven & Dijkstra, 2010).
2.4 Begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang In deze paragraaf staan we stil bij de begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang in het algemeen. Daarbij valt op dat ook buiten de kring van de VO het besef groeit dat kinderen als zelfstandige cliënten recht hebben op begeleiding en ondersteuning en dus ook op specifiek voor hen beschikbare financiën.
2 . 4 .1 begeleiding van kinderen in de vrouwenop vang Uit onderzoek blijkt dat vrijwel alle kinderen in de opvang begeleiding ontvangen op ten minste één leefgebied. De meeste begeleiding wordt geboden bij het leven van alledag, dagbesteding, relatie met de moeder, veiligheid, woonsituatie en psychisch functioneren. Medewerkers besteden in relatie tot kinderen vooral tijd aan signaleren, met de ouder bespreken van problemen en de gevolgen ervan en het bieden van emotionele steun (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). Verhoeven & Dijkstra (2010) laten in hun onderzoek onder de kinderwerkers zien dat in de vrouwenopvang aandacht is voor het ondersteunen van moeders, waarbij wordt aangesloten bij de krachtbronnen van moeders. Kinderwerkers hebben een belangrijke taak als het gaat om het informeren en geven van uitleg over basale zorg en in het begeleiden en versterken van de moeder-kindrelatie. Kinderwerkers verbinden het werk dat zij met en voor kinderen verrichten met ouderbegeleidende gesprekken over opvoedingsondersteuning en hulpverlening aan de vrouwen. Op de crisisafdeling is er meer angst bij kinderen en moeders. Dan gaat het vaak om ondersteuning van basale behoeften zoals het slapen, eten, grenzen stellen en leren leiding te nemen (Dijkstra, 2010 a). Een belangrijk onderdeel van het kinderwerk is het gezamenlijk ondernemen van activiteiten, het samen spelen, samen knutselen en samen iets maken. Op deze wijze worden sociale vaardigheden getraind en kan worden ingespeeld op specifieke ontwikkelingsbehoeften. Kinderwerkers benoemen de kracht van positieve ervaringen die kinderen daarmee opdoen. Het gaat hierbij om het scheppen van gedeelde en betekenisvolle gebeurtenissen en ervaringen. Expressieve en non-verbale technieken worden gebruikt om contact te maken en moeders en kinderen te begeleiden. Deze aanpak sluit aan bij de bevindingen van Perry (2007, in Verhoeven & Dijkstra, 2010). Hij wijst op het nut van herhaling, het bieden van rust en ontspanning en geeft aan hoe non-verbale en lichaamsgerichte therapievormen het overspannen stresssysteem van kinderen, die getraumatiseerd zijn door geweld, kalmeren (Dijkstra, 2010a). Uit het onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) blijkt dat 77 % van de kinderen geen individueel begeleidingsplan heeft en 66 % geen individuele begeleiding krijgt. Wel heeft meestal elk kind een aanspreekpunt en vinden ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
24
utrecht, oktober 2011
medewerkers de individuele begeleiding van de kinderen van belang. Voor 75 % van de kinderen is geen individueel veiligheidsplan opgesteld. Wel weet 54 % van de kinderen en 69 % van de jongeren ongeveer wat te doen als het na vertrek uit de opvang thuis misgaat (Brilleslijper-Kater e.a., 2010). In de praktijk wordt relatief veel met groepen kinderen met dezelfde kenmerken gewerkt en minder vaak met individuele kinderen. Er wordt meer individuele aandacht en intensievere en meer gespecialiseerde hulp geboden wanneer er behandelindicaties voor jeugdzorg zijn (Dijkstra, 2010 a). Volgens medewerkers heeft 49 % tot 65 % van de kinderen op de volgende gebieden baat bij verblijf in de opvang: leven algemeen, dagbesteding, veiligheid (vooral jonge kinderen), woonsituatie, psychisch functioneren en relatie met de ouder in de opvang. De VO voelt zich met betrekking tot kinderen vooral verantwoordelijk voor het besteden van aandacht aan hun ervaringen met geweld thuis, de relatie met de ouder in de opvang, rust en ontspanning (Brilleslijper-Kater e.a., 2010).
2 . 4 . 2 kind al s zelfstandige cliënt Uit de onderzoeken van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) en Verhoeven & Dijkstra (2010) blijkt dat het besef bij beleidsmakers en onder professionals groeit dat kinderen in de vrouwenopvang personen met een eigen hulpvraag zijn en specifieke aandacht en hulp behoeven, maar dat hier nog geen structurele financiering voor is. In de opvang is gespecialiseerde hulp voor kinderen nodig voor traumaverwerking en behandeling van psychische problemen, waarbij wordt gewerkt met kleine haalbare hulpverleningsdoelen die per kind worden vastgesteld. Er moet voor kinderen ruimte zijn om hun verhaal te doen over hun ervaringen, er is systematische risicotaxatie van (risico’s van) kindermishandeling nodig en (vroeg)interventie om geweld te voorkomen of te stoppen. Daarnaast zijn voorbereiding op het vertrek uit de opvang en nazorg van belang. Verder is meer inzicht nodig in wat kinderen precies aan begeleiding krijgen en goede praktijken hierin. Kennisuitwisseling tussen instellingen voor VO is daarbij van belang, evenals onderzoek naar ervaringen. Op deze wijze kan het kinderwerk methodisch verder worden uitgewerkt. Door actief ervaring op te doen, krijgt het handen en voeten in de praktijk en kan het zich verder ontwikkelen. Hierbij zijn drie denkkaders richtinggevend. Ten eerste kan de theorie over buffers en bufferprocessen richting geven aan het begeleiden van moeders en kinderen in de VO. Ten tweede dienen interventies het vergroten van veiligheid en welzijn tot doel te hebben. En ten derde is een systeemoptiek nodig om het functioneren van het kind in breder perspectief te begrijpen, inclusief het betrekken van mannen in hun positie als vader en (ex-)partner.
2.5 Uitgangspunten begeleiding Blijf Groep De Blijf Groep hanteert bij het verlenen van hulp aan vrouwen en kinderen als uitgangspunt dat de hulp toekomstgericht en systeemgericht is, de veiligheid centraal staat en de hulp aansluit bij de eigen kracht van cliënten. In de literatuur blijken deze uitgangspunten van belang bij het verlenen van hulp aan kinderen in de opvang. Vrijwel alle kinderen die in de vrouwenopvang komen, hebben veel nare ervaringen meegemaakt. Ze komen binnen in de VO op het moment dat hun moeder in crisis verkeert. Hun gevoel van veiligheid is ernstig aangetast, terwijl deze van cruciaal belang is voor een gezonde ontwikkeling (Jongepier, 2010). Onder veiligheid wordt hier veiligheid in den brede zin van het woord bedoeld: alles wat een bedreiging vormt voor het ontwikkelingsperspectief van een kind. Bij veiligheid van deze doelgroep gaat het om het verminderen van gevaar en het versterken van de krachtbronnen. Als de veiligheid het toelaat, is het van belang om een positieve relatie met beide ouders mogelijk te maken. Welzijn hangt daarbij nauw samen met veiligheid. Welzijn kan worden gedefinieerd als de mate van welbevinden, de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van het kind en de wijze waarop het kind zich verhoudt tot anderen, waaronder leeftijdgenoten en de waardering voor het eigen leven en hun mogelijkheden (Dijkstra & Balogh, 2010).
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
25
utrecht, oktober 2011
Voor elk kind is gerichte hulp en steun nodig die aansluiten bij wat het kind op dat moment nodig heeft. Zorg dient dan ook gericht te zijn op het versterken van (het gevoel van) veiligheid, het verwerken van de ervaringen en het weer kind kunnen zijn. Uit ervaringen met traumahulpverlening blijkt dat herstel van normale routines en steun in de eigen omgeving, voor de meeste kinderen en volwassenen voldoende is als eerste opvang na een traumatische ervaring. Daarnaast dienen professionals alert te zijn op signalen die erop kunnen wijzen dat het niet goed gaat met het kind of dat gerichte behandeling nodig is. Het is goed om voor ogen te houden dat kinderen en hun levenskracht ook een positieve factor kunnen zijn voor beide ouders. De aanwezigheid van kinderen motiveert ouders vaak om door te gaan en te werken aan een betere toekomst (Jongepier, 2010). In de vrouwenopvang is de laatste jaren veel aandacht voor een aanpak, waarbij de problemen van de cliënt in een systemisch perspectief worden geplaatst. Systeemgericht betekent dat er zowel aandacht is voor de vrouwen en kinderen als voor de vaders, de (ex-)partners en de steun vanuit de familie. Het gaat daarbij om het waarnemen, benoemen en betrekken van verschillende perspectieven. Zowel moeders als vaders kunnen kinderen soms als machtsmiddel gebruiken. Een open transparante werkwijze is dan van belang om eventuele escalatie te voorkomen. De systeemgerichte benadering is zowel intern op collega’s in de instelling als extern op de samenwerking met ketenpartners gericht. Kinderen hebben baat bij afstemming en samenwerking met hen en hun moeder, maar ook bij afstemming en samenwerking van collega’s binnen en buiten de instelling (Dijkstra, 2010a).
2.6 Kenmerken werkmodel kindmethodiek Blijf Groep Tot slot beschrijven we in dit hoofdstuk kort twee benaderingen die zijn opgenomen in de het werkmodel van de kindmethodiek. Het gaat hier om de methodiek Als het misgaat… bel ik jou en om de benadering van Signs of Safety waarin vooral het werken met kinderen en het werken aan veiligheid centraal staan.
2 .6.1 al s he t misga at… bel ik jou Als onderdeel van de pilot heeft de Blijf Groep zich georiënteerd op de methodiek Als het misgaat… bel ik jou. Deze methodiek is gericht op het creëren van een veiligheidsnetwerk om kinderen heen die in hun thuissituatie getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld. Het zoeken van sociale steun wordt daarbij gekoppeld aan het verstevigen van veiligheid. Sociale steun is van groot belang en kan veel betekenis hebben als beschermende factor. Steun van het netwerk rondom het gezin kan van grote betekenis zijn voor het functioneren van het gezin en het realiseren van een veilige situatie voor het kind. Een betrokken netwerk helpt bij het opbouwen van vertrouwen in anderen. Doordat het kind leert dat personen uit het netwerk betrouwbaar zijn, hun afspraken nakomen en naar het kind luisteren, ervaart het kind dat volwassenen te vertrouwen zijn. Dit biedt perspectief voor zijn/haar verdere ontwikkeling (Jongepier, 2010). 2 .6. 2 signs of safe t y In de kindmethodiek worden elementen toegepast uit Signs of Safety. Deze benadering biedt een oplossingsgerichte aanpak voor hulpverleners om samen met ouders te werken aan veiligheid en een betere situatie voor hun kinderen. Het biedt ondersteuning bij het werken met moeilijke gezinnen, waarin bijvoorbeeld mishandeling, verslaving, psychiatrie of verwaarlozing een rol speelt (Dijkstra, 2010b). Werken aan veiligheid impliceert werken met onzekerheid en angst (Jongepier, 2010). De kracht van Signs of Safety ligt voor een belangrijk deel in de grondhouding: samen verantwoordelijkheid nemen voor de veiligheid van kinderen, met respect voor de waardigheid en beperkingen van ouders, kijkend naar de toekomst en zoekend naar oplossingen waarbij de krachten en netwerken van het gezin worden ingezet. Gevaar en onveiligheid zijn steeds expliciet onderwerp van gesprek, maar de nadruk ligt op kansen en mogelijkheden om de veiligheid van het kind te vergroten (Ten Berge, 2009). Turnell stelt dat in zijn praktijkgerichte benadering de veiligheid wordt versterkt door actief aan netwerken te bouwen (Dijkstra, 2010b).
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
26
utrecht, oktober 2011
2 .6.3 drie-huizeninstrument Onderdeel van Signs of Safety is het hulpmiddel van de drie huizen. De Blijf Groep zet deze als onderdeel van de kindmethodiek in om de veiligheid in kaart te brengen. Het drie-huizeninstrument gaat uit van de drie basisvragen van de Signs-of-Safety-benadering: waarover zijn zorgen, wat gaat goed en wat moet er gebeuren? In het drie-huizeninstrument zijn deze uitgewerkt voor kinderen door ze te plaatsen in drie getekende huizen: - Het huis van de zorgen - Het huis van de goede dingen - Het huis van de toekomst/dromen Kern van het hulpmiddel is dat de hulpverlener met het kind praat over wat in het huis van de zorgen past, wat in het huis van de goede dingen en wat in het huis van de toekomst/dromen. Het kind tekent of schrijft het op in de verschillende huizen (Jongepier, 2010). Het geeft een inschatting van het gevaar en de beschermende krachten van zowel betrokkenen als professionals (Dijkstra & Balogh, 2010). De drie-huizenmethode is eveneens gebruikt bij de hulp aan kinderen in de pilotperiode van ‘Eerste hulp bij een huisverbod’. Dit onderzoek naar ervaringen van ouders, kinderen en jeugdhulpverleners tijdens de periode van het huisverbod werd uitgevoerd door het Toevluchtsoord in Groningen (Rus & Ten Brug, 2010). Kinderen bleken via het hulpmiddel van de drie-huizen goed in staat hun eigen ervaring en beleving van de gewelddadige situatie thuis en hun gevoel van (on)veiligheid weer te geven. Tegelijkertijd biedt de methode inzicht in waar de kinderen steun en kracht aan weten te ontlenen. Het drie-huizen instrument biedt de gelegenheid om de ervaringen en beleving van kinderen aan de hand van de tekeningen en teksten concreet te bespreken en door kinderen toe te laten lichten. Een knelpunt dat in dit onderzoek aan het licht kwam, is dat de vervolghulp aan kinderen niet goed is ingebed en geborgd. Kinderen en ouders voelden zich na de periode van het huisverbod vaak niet goed geholpen en van het kastje naar de muur gestuurd. Kinderen in dit onderzoek hadden na de periode van het huisverbod duidelijk behoefte aan verdere steun en hulp.
2 .6. 4 kindwerkpl an en veiligheidspl an Bij de kindmethodiek wordt gewerkt met een kindwerkplan en een veiligheidsplan. In het begeleidingsplan worden de doelen beschreven waaraan de komende tijd gewerkt wordt en staat beschreven op welke manier dit gebeurt. Voor de motivatie van het kind en de ouder is het van belang ervoor te zorgen dat het begeleidingsplan en de doelen van henzelf zijn. Hiertoe dienen de doelen en de werkpunten zo concreet mogelijk gemaakt te worden en te worden geformuleerd in de eigen taal van het kind en de ouders (Jongepier, 2010). In de crisisopvang wordt in de vijfde week een eerste aanzet gemaakt voor een kindwerkplan. Volgens een medewerker van het projectteam van de pilot wordt dit plan pas verder uitgewerkt in de doorstroomlocatie. Kinderen vanaf 7 jaar maken het werkplan samen met hun begeleider en zonder dat hun moeder daarbij is. De kinderwerker bespreekt het kindwerkplan met de moeder. Er worden verschillende leefgebieden in kaart gebracht (leven in de opvang, dagelijks leven, gezinsleven, veiligheid....) en er wordt gekeken hoe het nu is, wat een kind wenst, nodig heeft, welke hulp geboden is, etc. Bij de oudere kinderen stelt de kinderwerker met het kind het kindwerkplan op en vindt afstemming met de moeder plaats. Daarnaast wordt voor elk kind afzonderlijk een veiligheidsplan gemaakt aan de hand van de benadering van Signs of Safety, en dan specifiek volgens het zojuist besproken instrument van de drie-huizen. Een veiligheidsplan versterkt bij het kind het gevoel dat het meer grip heeft op de situatie. Het zoeken van steunbronnen in de omgeving van het kind is een belangrijk aspect bij het veiligheidsplan. Het werken aan een veiligheidsplan voor het kind heeft de volgende doelen (Van Harten, 2004; Turnell & Edwards, 1999; Jongepier, 2010): - Kinderen weten dat ze recht hebben op veiligheid en bescherming. - Kinderen weten wat ze kunnen doen voor hun eigen veiligheid. - Ouders nemen hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind. - Het gezinsgeheim is doorbroken. - Familieleden of personen uit het sociaal netwerk kunnen de veiligheid versterken en weten wat ze kunnen doen als de situatie dreigt te escaleren. - Voor het kind belangrijke volwassenen voelen zich verantwoordelijk voor de veiligheid van het kind. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
27
utrecht, oktober 2011
Het veiligheidsplan wordt in de eerste dagen na binnenkomst opgesteld. Ook hier geldt dat kinderen vanaf 7 jaar dit maken met hun begeleider zonder dat hun moeder daarbij is. Het veiligheidsplan is in de loop van de pilot aangepast. Eerst was het gericht op waaraan je kan merken dat het misgaat, waar je hulp en steun vandaan kan halen (netwerk) en hoe je veiligheid is te waarborgen. Dat is nu meer in de lijn van Signs of Safety, aangepast in ‘mijn zorgen’, ‘mijn krachten’ en ‘wat kan ik doen?’.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
28
utrecht, oktober 2011
3. nulmeting: analyse kinderen in de blijf groep op basis van vragenlijsten 3.1 Inleiding Voor de evaluatie van de kindmethodiek in de Blijf Groep is het psychisch functioneren van de kinderen samen met hun sterke kanten en moeilijkheden onderzocht. Eveneens zijn er vragen gesteld over steun en kracht en over de toekomst. Deze geïntegreerde vragenlijst bevat verschillende onderdelen (vragenlijsten) en is gebruikt als nulmeting om aan het begin van de opname in de vrouwenopvang te bepalen hoe de kinderen functioneren. In totaal zijn in die periode van juni tot halverwege november 25 vragenlijsten afgenomen. In dit hoofdstuk schenken we eerst aandacht aan de opzet en samenstelling van de vragenlijsten. Vervolgens staan we stil bij de onderzoeksgroep, waarbij we eerst op het functioneren van de kinderen en daarna van de jongeren ingaan. We bespreken achtereenvolgens de SKM, de vragen over steun en kracht en daarna de TSC en de TSCYC. De vragen over de toekomst worden besproken in de hierna volgende hoofdstukken. Dit hoofdstuk besluiten we met het bespreken van de analyse en de uitkomsten.
3.2 Opzet (vragenlijsten) en uitwerking De totale vragenlijst heeft een samengesteld karakter en bestaat uit meerdere onderdelen en vragenlijsten. De nulmeting diende aan een aantal criteria te voldoen. De totale vragenlijst mocht allereerst niet te lang zijn om de belasting van de moeders en de jongeren niet te groot te maken. Ten tweede diende zij naast aandacht voor klachten ook aandacht te schenken aan krachten11. Ten derde wilden we voor zover mogelijk gebruikmaken van gestandaardiseerde instrumenten, zodat we (onderdelen van) de nulmeting konden vergelijken met de uitkomsten van het landelijk onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) dat in het vorige hoofdstuk al aan de orde kwam. Uiteindelijk bestond de samengestelde vragenlijst na een korte proef uit een mix van twee gestandaardiseerde vragenlijsten, aangevuld met enkele vragen over de achtergrondkenmerken, steun en kracht, en perspectief op de toekomst. Dit laatste thema over de toekomst komt aan de orde in de hierna volgende hoofdstukken. De gestandaardiseerde vragenlijsten zijn de Sterke Kanten en Moeilijkheden vragenlijst (SKM, vanaf 4 jaar) . Deze gaat in op krachten en moeilijkheden en bevat de volgende schalen: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdgenoten en prosociaal gedrag. De betrouwbaarheid bij de SKM is gecheckt en bleek voldoende te zijn, zowel bij de jonge kinderen als de jongeren (zie bijlage II). Verder is gebruikgemaakt van de Trauma Symptomen Vragenlijst voor (jonge) Kinderen (de TSC - vanaf 10 jaar - en de TSCYC -vanaf 4 jaar -). De TSCC is ontwikkeld door Briere en bevat zes klinische schalen: angst, depressie, boosheid, ptss, dissociatie en seksuele zorgen. De SKM is vrijgegeven voor gebruik. Dat geldt niet voor de Amerikaanse TSC en de TSCYC. Er zijn kwaliteitscriteria opgesteld om deze gevalideerde vragenlijsten te mogen gebruiken waarna de lijsten tegen betaling af te nemen zijn. Voor afname, scoring en interpretatie van de TSC en de TSCYC is toestemming verkregen bij het PAR. Ten tijde van dit onderzoek is een Nederlands/Vlaams valideringsonderzoek naar deze vertaalde lijst gaande.
3.3 Onderzoeksgroep en (non) response De vragenlijst kon in de periode juli 2010 tot en met de eerste week van november 2010 op twee locaties (met drie hulpvormen) in Amsterdam worden afgenomen. Na de eerste ronde met uitleg van de onderzoekers, werd Krachten zijn van belang omdat ze een bijdrage leveren aan het verminderen van gevaar en aan herstel en steun. Het vragen naar krachten werkt bovendien empowerend en geeft de respondent ook kracht. Door aandacht te schenken aan veerkracht is er ruimte voor positieve elementen naast de vragen naar negatieve ervaringen en gevolgen. Dit maakt het invullen minder belastend. Ook bij Signs of Safety wordt altijd uitvoerig gevraagd naar gevaar en krachtbronnen. 11
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
29
utrecht, oktober 2011
de samengestelde vragenlijst door bemiddeling van medewerkers uitgezet. In totaal werden 25 vragenlijsten ingevuld: acht jongeren van 12-18 jaar vulden de vragenlijst zelf in, zeventien moeders vulden de vragenlijst in voor hun kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar. Van de zeventien moeders bleken er tien kinderen te hebben die jonger zijn dan 3 jaar. Hun gegevens kunnen niet worden meegenomen in de twee gestandaardiseerde vragenlijsten, aangezien een inclusiecriterium is dat de kinderen ten minste 3 jaar dienen te zijn. Door de relatief grote instroom van kinderen jonger dan 3 jaar is het totale aantal kinderen dat een volledige nulmeting doorliep en alle vragenlijsten invulde erg klein, namelijk zeven. De deelnemende jongeren en de moeders ontvingen ter compensatie van hun inspanning en tijd een cadeaubon. Soms gaven moeders aan dat zij het moeilijk vonden om een vragenlijst in te vullen, zowel vanwege de inhoud als vanwege de taal. Vooral de vragen van de TSCYC naar negatieve en traumatische gebeurtenissen, gedrag of gevolgen bleken belastend te zijn.
3 .3 .1 achtergrondkenmerken jonge kinderen De moeders die een vragenlijst hebben ingevuld, hebben dit twaalf keer voor een dochter gedaan (71 %) en vijf keer voor een zoon (29 %). De gemiddelde leeftijd van de kinderen is 3 jaar (M= 3.41, SD = 3.41), het oudste kind is 10 jaar. Tien kinderen zijn jonger dan drie jaar. Veertien van de zeventien moeders woonde met de vader van het kind samen, voordat zij naar de opvang kwamen, drie moeders niet. Zie tabel 1. Tabel 1: Onderzoeksgroep jonge kinderen Leeftijd kind
0-3
4-5
8-10
2
12 %
12 % 17 %
5
29 %
Begeleid wonen
5
29 %
Crisis opvang
8
47 %
Meisje
Verblijf
59 %
3
Jongen
percentage
10 2
6-7 Geslacht kind
aantal
Lang verblijf
Woonde de moeder voor de opvang Ja
samen met de vader van het kind? Nee
12
71 %
4
24 %
14
82 %
3
18 %
3 .3 . 2 achtergrondkenmerken jongeren De gemiddelde leeftijd van de acht jongeren is 14 jaar (M=14.63, SD= 1.92). De helft is een meisje. Drie jongeren (N=5) verblijven in een locatie voor lang verblijf, de andere drie verblijven in de crisisopvang. Zie tabel 2. Tabel 2: Kenmerken van de onderzoeksgroep 12 plus Leeftijd kind
12
13
15
16
Geslacht kind Verblijf
18
Jongen
Meisje
Begeleid wonen
Lang verblijf
Crisis- opvang
aantal
1
2
3
1
1
4
4
0
5
3
percentage
12 %
26 %
38 %
12 %
12 %
50 %
50 %
0%
63 %
37 %
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
30
utrecht, oktober 2011
3 .3 .3 analyse SK M en TSC YC en TSC Voor zeven kinderen zijn de gegevens uit de SKM en TSCYC geanalyseerd. Eén moeder had de impactvragen niet beantwoord, eveneens vulde een moeder de TSCYC niet in. In de TSCYC worden twee validiteitsschalen meegenomen. In de eerste plaats wordt de mate van onderrapportage gemeten. Dit is de mate waarin een ouder gedrag, gedachten of gevoelens van een kind ontkent, wanneer de meeste verzorgers dit wel in een bepaalde mate zouden rapporteren. Bij drie van de vijf moeders werd deze onderrapportage gevonden, bij één moeder was dit dusdanig ernstig dat de vragenlijst ongeldig verklaard moet worden. In de tweede plaats wordt de mate van atypische antwoordpatronen gemeten. Dit is de mate waarin moeders ongewone symptomen aan het kind toeschrijven, ongeacht de ware symptomatologie van het kind. Dit werd bij geen enkele moeder gevonden. Voor de missing values op de TSCYC geldt dat wanneer op een schaal drie of meer items niet ingevuld zijn, de score op de schaal niet berekend mag worden. Voor één moeder (respondent 25) geldt dat in verband met de missing values, alleen de schaal ‘seksuele zorgen’ geanalyseerd mag worden. Bij de ruwe scores van de respondenten op elke schaal zijn op basis van referentiegegevens uit een Amerikaanse sample, T-scores gevonden. Er zijn referentiegegevens beschikbaar voor meisjes van 3-4, 5-9 en 10-12 jaar en voor jongens van 3-4, 5-9 en 10-12 jaar. Aan de hand van de T-score kan de mate van de problematiek van het kind worden bepaald (normaal; in het grensgebied dus mogelijk symptomatologie; problemen in het klinisch gebied). De SKM meet de mate van de problematiek op diverse schalen voor kinderen van 3 tot en met 16 jaar. Een van de jongeren is 18 jaar, zijn gegevens moeten dus met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Bij de TSC geldt dat deze geschikt is voor jongeren vanaf 10 tot 17 jaar. Ook hierbij geldt dat de gegevens voor de achttienjarige met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Ook de TSC heeft twee validiteitsschalen: de mate van onderrapportage en atypische antwoorden. Onderrapportage is de mate waarin een kind gedrag, gedachten of gevoelens ontkent, waar de meeste kinderen dit in een bepaalde mate zouden rapporteren. Bij drie van de acht jongeren wordt deze onderrapportage gevonden, bij twee jongeren was dit dusdanig ernstig dat de vragenlijst ongeldig verklaard moet worden. Daarnaast wordt ook de mate van atypische antwoordpatronen gemeten. Dit is de mate waarin jongeren ongewone symptomen rapporteren, ongeacht de ware symptomen van de jongere. Dit werd bij geen enkele jongere gevonden. Voor de missing values op de TSC geldt dat wanneer op een schaal drie of meer items niet ingevuld zijn, de score op de schaal niet berekend mag worden. Ook dit is niet het geval bij deze respondenten. Bij de ruwe scores van de respondenten op elke schaal zijn op basis van referentiegegevens uit een Amerikaanse sample, T-scores gevonden. Er zijn referentiegegevens voor meisjes van 8-12, 13-16 en 17 jaar en voor jongens van 8-12 en 13-17 jaar. Aan de hand van de T-score wordt de problematiek van de jongere geschaald (normaal; in het grensgebied dus mogelijk symptomatologie; problemen in het klinisch gebied).
3.4 Resultaten SKM, TSCYC en TSC We beschrijven hier achtereenvolgens de scores en interpretaties van de SKM, TSCYC en TSC. We beginnen bij de groep jonge kinderen en daarna volgen de resultaten van de groep jongeren.
3 . 4 .1 sterke k anten en moeilijkheden vo or jonge kinderen Als we kijken naar de individuele respondenten (bijlage 2, tabel 1) zien we dat vier respondenten op geen enkele schaal problematiek aangeven. Eén respondent ervaart alleen in het grensgebied problemen op de schaal prosociaal gedrag. Eén respondent ervaart alleen problemen in het klinisch gebied op de schaal hyperactiviteit. En één respondent heeft problematiek in het grensgebied op de totale moeilijkheden en in het klinisch gebied op de schaal hyperactiviteit. De moeders hebben ook vragen beantwoord over de impact van eventuele moeilijkheden van het kind. Drie moeders geven aan dat het kind de laatste drie maanden geen problemen heeft gehad op een van de volgende ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
31
utrecht, oktober 2011
gebieden: emoties, concentratie, gedrag of vermogen om met andere mensen op te schieten. Twee moeders geven aan kleine moeilijkheden te ervaren. Eén moeder geeft aan op één van de gebieden duidelijk moeilijkheden bij het kind te ervaren. De impactscore is de som van de score op vijf items die ingaan op de mate waarin de moeilijkheden het dagelijks leven van het kind belemmeren. Alle drie de moeders die aangaven (kleine) moeilijkheden van het kind op één van de gebieden te ervaren, scoren in het klinisch gebied op de impactscore. De moeilijkheden van de kinderen belemmeren dus volgens de moeders het dagelijks leven van het kind. Bij twee van deze drie kinderen werden echter geen problemen op de verschillende schalen gevonden. Tabel 3: SKM problemen van jonge kinderen Totaal problemen
Emotionele Symptomen Gedragsproblemen Hyperactiviteit
Problemen met leeftijdgenoten Prosociaal gedrag Totaal
normaal
grensgebied
klinisch gebied totaal
7
0
0
6
1
7
0
5
0
7
0
7
0
1
38
7
2
0
6
0
0
1
2
7 7 7 7
42
3 . 4 . 2 tr aum a s ymp tomenvr agenlijst vo or jonge kinderen Uit de analyse van de TSCYC blijkt dat twee kinderen op geen enkele schaal problemen ervaren. Het kind met een score op de schaal seksuele zorgen, ervaart geen problemen op dit gebied. Eén kind ervaart problematiek in het grensgebied op de schaal seksuele zorgen. En er is één kind dat problemen in het klinisch gebied ervaart op de schalen: angst, ptss angst en ptss symptomen. Het scoort daarnaast in het grensgebied op de schalen depressie en dissociatie. Tabel 4: TSCYC mate van problemen van jonge kinderen Angst (anxiety) Depressie Boosheid
Posttraumatische stress-intrusie
normaal
grensgebied
klinisch gebied
totaal
3
1
0
4
3
4 4
Posttraumatische stress-vermijding 4 Posttraumatische stress-angst
3
Dissociatie
3
Posttraumatische stress-totaal Seksuele zorgen Totaal
3 4
31
0 0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
1
1
0
1
0
3
3
4 4 4 4 4 4 4 5
37
3 . 4 .3 sterke k anten en moeilijkheden vo or jongeren Drie verschillende jongeren hebben scores die wijzen op problemen in het grensgebied; twee op de schaal problemen met leeftijdgenoten en één op de schaal prosociaal gedrag. Een andere jongere laat problemen in het klinisch gebied zien op de schaal prosociaal gedrag. Vier jongeren (waaronder de jongen van 18) functioneren normaal op alle schalen. Zie tabel 5. Eén jongere geeft bij de impact vragen aan dat zij kleine moeilijkheden heeft op een van de volgende gebieden: emoties, concentratie, gedrag of het vermogen om met andere mensen op te schieten. De problemen bestaan volgens de jongere een tot vijf maanden en maken haar een beetje overstuur. Dit beïnvloedt haar dagelijks leven thuis, haar vriendschappen en de vrijetijdsbesteding een beetje. Ze heeft er tamelijk veel last van bij het leren in de klas. Zij geeft aan dat deze moeilijkheden het een beetje lastiger maken voor mensen in haar omgeving zoals gezin, vrienden en leerkrachten. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
32
utrecht, oktober 2011
Tabel 5: Mate van problemen jongeren 12-18 jaar Totaal problemen
Emotionele symptomen Gedragsproblemen Hyperactiviteit
Problemen met leeftijdgenoten Prosociaal gedrag
normaal
grensgebied
klinisch gebied
totaal
8
0
0
8
8
0
8
8 6 6
44
0
0
0
0 0
2
0
1
1
3
1
8 8 8 8 8
48
3 . 4 .3 tr aum atisch s ymp tomen vr agenlijst vo or kinderen ( TSCC) Alle jongeren scoren in het normale gebied op de volgende schalen: angst, (anxiety), depressie, boosheid, posttraumatische stress, dissociatie (zowel openlijk als fantasie) en seksuele zorgen. Slechts één jongere scoort in het klinische gebied op de schaal seksuele zorgen ‘preoccupatie’ en ‘verdriet’. Een voorzichtige interpretatie is hier gewenst aangezien het om een jongen van 18 jaar gaat, waarvoor de referentiegegevens dus niet juist zijn.
3.5 Krachtbronnen kind en moeder Om tevens de sterke kanten van de kinderen en hun moeders in kaart te brengen, zijn aan het begin van de samengestelde vragenlijst vragen gesteld over krachtbronnen. Deze is door vijftien moeders ingevuld en heeft betrekking op kinderen onder de 10 jaar. Als sterke kanten noemen de moeders tal van eigenschappen die ze bij hun kinderen waarderen: geduldig, lief, vriendelijk, gevoelig, aardig, pienter, spontaan, vrolijk, leergierig, ondernemend, zelfstandig, opmerkzaam, samenspelen. In de sterke kanten van moeders zijn vier categorieën te onderscheiden: 1. communicatie; 2. pedagogisch handelen; 3. verzorgen en 4. persoonlijke eigenschappen. Voorbeelden van communicatie zijn in gesprek gaan, sociaal en luisteren en communiceren. Pedagogisch handelen verwijst naar niet snel boos worden, kinderen stimuleren, consequent zijn en goede keuzes maken. Verzorgen behelst koken, op de kinderen passen, huishouding, administratie doen, organiseren en verzorgen. Persoonlijke eigenschappen die moeders noemen zijn: flexibel, zorgzaam, geduldig, doorzetten en alles doen wat mogelijk is. Acht jongeren hebben de schriftelijke vragenlijst zelf ingevuld. Als sterke kanten van zichzelf noemen de jongeren veelal sporten en hobby’s, drie van hen noemen positieve karaktereigenschappen zoals geduldig en open zijn. Wat de sterke kanten van hun moeders betreft, noemen zes jongeren eigenschappen zoals geduldig zijn, zelfvertrouwen hebben en open zijn. Daarnaast worden huishoudelijke vaardigheden genoemd zoals koken en schoonmaken. De vragen over steun en kracht geven inzicht in de behoeften van de moeders en de kinderen die aan de pilot deelnemen. Kinderen wensen soms dat hun moeder op zichzelf kan wonen, geen schulden meer heeft en de problemen achter zich kan laten. Kinderen wensen soms ook meer kinderactiviteiten en zijn vooral te spreken over activiteiten in de wijk (jongerenhonk, sport, ontspanning, buitenschoolse activiteiten, school). Moeders wensen soms ondersteuning bij de opvoeding en bij het verkrijgen van een veilige toekomst en een woning.
3.6 Samenvatting De nulmeting is ondanks alle inspanningen van de medewerkers van de Blijf Groep en de onderzoekers en de verlenging van de looptijd, bij een beperkt aantal respondenten afgenomen. In totaal hebben 25 respondenten een vragenlijst ingevuld. Helaas vielen tien doorgestroomde jonge kinderen buiten de vereiste leeftijdsgroep om mee te doen met de gestandaardiseerde lijsten. Verder was een enkele lijst onbruikbaar en was een jongere een jaar ouder dan de leeftijdslimiet. Aangezien de groep klein is, maakt dit het moeilijk om conclusies te trekken uit de interpretaties. Uit de scoringspatronen kan worden opgemaakt dat deze scores niet noemenswaardig verschillen van de uitkomsten van het ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
33
utrecht, oktober 2011
onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010). Uit dat representatieve onderzoek blijkt dat kinderen weinig zelfdestructief gedrag of psychiatrische problemen laten zien, bijna allen naar school gaan, volgens medewerkers goed worden verzorgd en baat hebben bij de opvang. Zorgen zijn er wel rond het psychosociaal functioneren van ongeveer de helft van de kinderen. Ook is er vaak een slechte relatie met de andere ouder buiten de opvang en hebben kinderen als ze naar de opvang komen relatief veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt en heeft een deel van de kinderen last van posttraumatische stress., zo blijkt uit het landelijk onderzoek van BrilleslijperKater e.a. (2010). Ingrijpende gebeurtenissen die door hen worden genoemd zijn: verbaal geweld door ouders (65 %), ouders die elkaar sloegen in het bijzijn van het kind (47 %), ernstige mishandeling van moeder waar het kind bij was (37 %), vernielingen in huis als gevolg van geweld (25 %), arrestatie van een ouder (23 %), ouders (tijdelijk) uit elkaar (74 %), een opname van een ouder in het ziekenhuis voor het vijfde levensjaar (19 %) en verandering van school tijdens een schooljaar (40 %).
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
34
utrecht, oktober 2011
4. kindmethodiek volgens medewerkers 4.1 Inleiding Een (kind)methodiek staat en valt bij de manier waarop deze door de medewerkers wordt gedragen en uitgevoerd. Naast de kindmethodiek zijn er ook verbindende groepsprogramma’s zoals de wekelijkse bijeenkomsten met de schildpadpop Toontje die druk bezocht en hoog gewaardeerd worden. Bij de pilot van de kindmethodiek zijn verschillende medewerkers betrokken. We voerden groepsgesprekken met de kinderwerkers, sociaal pedagogisch werkers, maatschappelijk werkers, teamleiders, de stafmedewerker en de projectleider namens de opdrachtgever. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de ontwikkeling en inbedding van de methodiek. Daarna beschrijven we de uitleg, opmerkingen en ervaringen van de verschillende soorten medewerkers. We sluiten af met een waardering en een conclusie.
4.2 Respondenten en vragen In de periode van juni tot en met december 2010 zijn drie groepsgesprekken gevoerd met medewerkers van de crisisopvang, begeleid wonen en lang verblijf. Daarnaast zijn vijf gesprekken gevoerd met medewerkers12 over de kinderen en de moeders die bij het diepteonderzoek betrokken waren. Verder hebben er gedurende het onderzoeksproces en alle veldwerkdagen steeds gesprekken plaatsgevonden met de stafmedewerker. Aan haar zijn tussendoor ook telefonisch en per e-mail vragen gesteld. Dit konden vragen zijn ter verduidelijking en verbijzondering of vragen die waren gerezen tijdens andere gesprekken. In bijlage IV is een overzicht te vinden van de gestelde vragen.
4.3 Ontwikkeling en inbedding kindmethodiek De stafmedewerker werkontwikkeling kindhulpverlening is de spil in de ontwikkeling van de kindmethodiek. Zij draagt zorg voor: 1. De vertaalslag van de visie van de kindmethodiek naar de werkvloer. 2. De training en coaching van medewerkers. 3. De ontwikkeling en aanpassing van de kindmethodiek. De kindmethodiek wordt sinds de invoering ondersteund door een stuurgroep (stafmedewerker, projectleider, teammanagers) en door een projectgroep. De projectgroep bestaat uit maatschappelijk werkers en kinderwerkers van de betrokken locaties. Deze structuur bevordert communicatie en draagvlak en zorgt voor een goede overdracht naar en verbinding met de werkvloer. Zo worden de ontwikkelingen gedragen en niet van bovenaf opgelegd. In januari 2010 heeft de stafmedewerker kindontwikkeling op beide locaties een introductie kindhulpverlening gegeven waarbij werd ingegaan op inhoud en proces. Ook hield zij in het werkproces een vinger aan de pols door inhoudelijke begeleiding en coaching van medewerkers. De stafmedewerker noemt de medewerkers gemotiveerd om de methodiek uit te voeren. Ze geeft aan dat het de samenwerking tussen disciplines en medewerkers (kinderwerkers, maatschappelijk werkers en sociaal pedagogisch werkers) verstevigt en inhoudelijker maakt en dat kinderen en moeders daarvan profiteren: “Eerst was er onzekerheid en angst om het fout te doen, maar ze willen graag. Nu ze het gaan uitvoeren, zien ze dat het meevalt en zien ze de meerwaarde ervan. Het zorgt voor meer 12
Drie maatschappelijk werkers en twee kinderwerkers. Eén kinderwerker was bij twee kinderen uit het diepteonderzoek betrokken.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
35
utrecht, oktober 2011
samenwerking tussen de disciplines: maatschappelijk werk, SPW’ers en kinderwerkers. Kinderwerkers hebben veel meer gesprekken met moeders dan eerst, maatschappelijk werkers spreken ook met de moeders en ze hebben een gezamenlijk doel: ouders bewust maken van wat huiselijk geweld doet. Er waren veel losse eilandjes, nu zie je dat kinderwerk zichtbaar is geworden en erbij betrokken wordt.” De medewerkers nemen in de kindmethodiek contact op met de vader op meerdere momenten. Zo spoedig mogelijk na de opname en bij voorkeur binnen tien dagen nogmaals. En in tweede instantie volgt een vadergesprek waarbij het gaat over contact en omgang en de man zijn kant van het verhaal kan doen. Ook wordt het doel, de vader motiveren voor contact met zijn kind, expliciet gemaakt door hem aan te spreken als opvoeder en vader. Ten aanzien van de vaders zijn twee soorten scholing en training gevolgd. De maatschappelijk werkers zijn met hulp van de achtergrondkennis en scholing van Fier Fryslân, getraind in het contact leggen en het voeren van verdiepende ouderschapsgesprekken met vaders. Verder is bij de startbijeenkomst informatie verstrekt over de kindmethodiek en heeft De Waag gedurende het project gezorgd voor ondersteuning en coaching van medewerkers van de Blijf Groep. Alle betrokken medewerkers van beide locaties ontvingen van Petra Rozenboom scholing rondom het veiligheidsplan van kinderen. Zij baseert zich vooral op de inzet van de drie huizen en op communicatie met betrokkenen, waarbij het accent ligt op het versterken van de veiligheid en het welzijn van kinderen en volwassenen worden aangesproken als ouders.
4.4 Ervaringen van medewerkers Er is sprake van een redelijk vastomlijnde taakverdeling tussen medewerkers. Maatschappelijk werkers onderhouden het contact met de vrouwen, ze stimuleren hen om gebruik te maken van de hulp. Daarnaast leggen ze contact met de vader. Dat laatste gebeurt minimaal twee keer: aan het begin van de opname informeren ze de vaders over het feit dat hun kinderen en partner veilig in de opvang zijn. Binnen tien dagen volgt een tweede gesprek waarin afspraken gemaakt worden over contact met de kinderen en de man ook zijn kant van het verhaal kan vertellen. Doel van dit gesprek is om de vader bewust te maken van de gevolgen van het geweld op de kinderen en het contact tussen vader en kind(eren) op een zo veilig mogelijk manier te herstellen. Een derde taak van de maatschappelijk werker is om te verwijzen, zo mogelijk met warme overdracht. Dat betekent: motiveren voor hulp en ondersteunen bij het bespreekbaar maken wanneer de hulp niet goed loopt. Er zijn daarvoor lopende samenwerkingsafspraken met de ggz, de Bascule13 en met het omgangshuis. Bij het omgangshuis loopt parallel aan de pilot van de Blijf Groep ook een pilotproject dat specifiek voor deze doelgroep is en dat wordt geëvalueerd. Naar de ggz wordt verwezen als er problemen zijn rond het functioneren van de moeder en er zorgen zijn over het kind, zoals bij de verwijzing van een meisje dat last had van woedeaanvallen in haar slaap. Ook kan door maatschappelijk werkers ondersteuning worden gevraagd aan de ggz en zijn er enkele casuïstiekbesprekingen geweest op locatie. Teammanagers of teamcoördinatoren bespreken observaties, ervaringen en casussen met de Bascule. Ook kunnen kinderwerkers de Bascule rechtstreeks consulteren bij zorgen rondom kinderen. Een verwijzing naar het omgangshuis vindt plaats wanneer er vragen zijn rond het opbouwen van een omgangsregeling of afspraken die de omgang betreffen. Het blijkt dat deze samenwerking in de praktijk moet groeien. Terugkoppeling van de verwijzers is nog geen standaard. Zo vermeldt een maatschappelijk werker: “Inhoudelijk kan ik niet zoveel zeggen over de kwaliteit van het omgangshuis, omdat het traject nog niet zo ver is. Ik had wel graag meer communicatie en contact richting ons gezien van het omgangshuis, de samenwerking had beter gekund (…). Met de terugkoppeling van de Bascule heb ik geen ervaring.” In het najaar van 2010 zijn door de stafmedewerker ook contacten gelegd met De Waag met de bedoeling om op verzoek van medewerkers van de vrouwenopvang, aan de hand van casusbesprekingen ervaringen, knelpunten en vragen uit te wisselen. In deze extra vaardigheidstraining brachten daderhulpverleners specifieke expertise in waar het ging om ontkenning van geweld en het nemen van verantwoordelijkheid.
13 De Bascule is een ggz-instelling die gespecialiseerde traumahulpverlening en psychiatrische zorg verleent aan kinderen, jongeren en gezinnen in Amsterdam en omstreken.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
36
utrecht, oktober 2011
De kinderwerkers hebben in de kindmethodiek naar eigen zeggen en dat van collega’s, een veel duidelijker plaats en positie gekregen. De kinderwerkers werken in de kindmethodiek met kindwerkplannen en veiligheidsplannen. Ze zijn daar evenals hun collega’s in de instelling heel tevreden over. Het geeft goed zicht op de veiligheid en het welzijn van kinderen, “dat is veel concreter en gestructureerder geworden”. Het geeft bovendien aanknopingspunten voor verder en verdiepend contact tussen de kinderen en de kinderwerkers. Een kinderwerker op de crisisafdeling zegt daarover het volgende: “We komen wat meer van de achtergronden van de kinderen te weten met name door de drie-huizenmethode. Hoe simpel het ook is. Een kind van 7 jaar zei: ‘als vader weer lief is, wil ik wel met hem en moeder in huis wonen en leuke dingen doen’. Ze had vijf regels gemaakt waar hij zich aan moest houden. Is wel mooi om te zien. Een regel was geen ruzie maken, niet met dingen gooien, leuke dingen doen en soms geld geven. Het geeft aan wat de hoogste prioriteit heeft. Ik heb toestemming gevraagd aan de moeder en mocht de drie huizen alleen met haar doen en het veiligheidsplan ook. Het meisje weet goed wat ze wil.” De collega maatschappelijk werkers merken op dat zij meer contact hebben met het kinderwerk dan voor de kindmethodiek. Wel vinden sommigen het jammer dat de veiligheidsplannen specifiek voor kinderen worden opgemaakt, zij vallen er daardoor enigszins buiten. “Het zou fijn zijn als het kindveiligheidsplan geïntegreerd wordt in het leefgebied veiligheid en zo een onderdeel zou zijn van het werk van maatschappelijk werk.”
4 . 4 .1 te a mm anagers, stafmede werker en projec tleider over belemmeringen Uit de diverse groepsgesprekken, het verloop van het onderzoek en gesprekken met de teammanagers, stafmedewerker en projectleider blijkt dat er individuele verschillen zijn tussen medewerkers in de manier waarop zij naar de kindmethodiek en hun eigen werk kijken en de wijze waarop zij met nieuwe ervaringen omgaan en daarvan leren. Hoe geef je de kindmethodiek handen en voeten in de praktijk? Hoe verwerk je daarin voortschrijdend inzicht? Hoe leer je van je ervaringen? Hoe kun je scholing en achtergrondkennis daadwerkelijk toepassen? Welke kaders heb je daarbij als werkers nodig en hoe kom je daarbij van denken tot doen? En hoe doe je dat met zeer beperkte middelen en tijdelijke financiering? Volgens de stafmedewerker, de teammanagers en de projectleider zijn er medewerkers die veel initiatief ontplooien. Vooral de kinderwerkers komen veel meer in hun element en daarmee in hun kracht. Sommige medewerkers zijn terughoudend in het toepassen van de nieuwe werkwijze. De middelen en mogelijkheden voor ontwikkeling en studie zijn beperkt. De projectleider stelt: “De wens van ons allemaal is om te ontwikkelen of er in te groeien, maar voorlopig hebben we die mogelijkheden nog niet. Dus de vraag is hoe kan je de kennis die je vergaard hebt inventief toepassen in het aanbod zoals het nu is.” Sommige medewerkers hebben daar moeite mee: ze vinden het moeilijk om hun professionele autonomie in te zetten. Ze willen, aldus de stafmedewerker en teammanagers, na herhaalde uitleg nog steeds graag het naadje van de kous weten. “Ze vragen dan wat ze precies moeten doen en hoe en wanneer ze wat moeten gebruiken.” “Je moet het gewoon ervaren en in staat zijn een gesprek aan te gaan. Je kunt iets bedenken, maar het kan ook heel anders lopen. Je moet de visie vasthouden”, aldus de stafmedewerker. De trekkers en voorbereiders van de kindmethodiek merken dat niet alle medewerkers dezelfde progressie doormaken. Sommigen blijven vragen stellen. Zij oefenen of experimenteren niet en blijven afhankelijk. “De vraag om meer kaders en stuur kan dan een manier zijn om dingen af te houden, door te experimenteren kun je zelf wat meer stuur krijgen.” De stafmedewerker stelt: “Ik ben iemand die zich constant afvraagt: is dit voldoende? En kritisch kijkt, maar soms denk ik: mensen moeten ook dingen gaan doen!” Terughoudendheid blijkt ook uit het feit dat medewerkers weinig gebruikmaken van de gezinsbegeleider van de Bascule die binnenshuis ook een team kan raadplegen waaronder een orthopedagoog en een klinisch psycholoog.
4.5 Waardering van de pilot: rapportcijfers In verschillende groepsgesprekken is aan medewerkers gevraagd om een rapportcijfer te geven voor hun motivatie voor de kindmethodiek en dit toe te lichten. Daaruit blijkt dat alle medewerkers de kindmethodiek hoog waarderen, het gemiddelde ligt iets boven de acht. De kinderwerkers zijn het meest positief.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
37
utrecht, oktober 2011
Tabel 6: Rapportcijfers motivatie kindmethodiek juni 2010 Sociaal Pedagogisch Werker (SPW) (n=1)
rapportcijfer 8
toelichting
Vertrouwen,
kinderwerk centraler,
formulieren doorontwikkelen, Kinderwerkers (KW) (n=2)
beiden 9
Maatschappelijk werkers (MW) (n=2)
7.5-8
Systeemgericht
Meer inzicht in kind Taboedoorbrekend
Vaders betrekken goed;
Meer feedback van cliënten nodig Omgangshuizen beperkt plaats
8
De maatschappelijk werkers vermelden dat zij nu meer samenwerken met de kinderwerkers en via hen meer betrokken zijn bij het welzijn en de veiligheid van de kinderen. “Meer inzicht in het kind, dat we er concreter mee bezig zijn.” Sterke punten van de methodiek die worden genoemd zijn: de kindwerkplannen, het veiligheidsplan en de groepen van Toontje en het continue overleg. Ook ontspannen kinderen die plezier hebben, geven medewerkers voldoening. Een kinderwerker van lang verblijf is blij met de kindgerichte instrumenten: “Al die instrumenten helpen heel erg om een goed beeld te krijgen over het kind.” Een kinderwerker van begeleid wonen geeft aan dat kinderen zich nu in deze methodiek echt gehoord voelen en de begeleiding waarderen. Ze merkt dat kinderen zelf komen vragen om een afspraak. “Je kunt zo makkelijk individueel in gesprek gaan met een kind, zonder te voelen dat de kinderen angstig zijn om te praten. De gesprekken zijn helemaal open geworden, dat komt omdat ik heel regelmatig contact met ze heb gehad, er is helemaal vertrouwen in het contact.” Ze geeft ook aan dat ze nu weet welke vragen ze tijdens het kindwerkplan en de moederbespreking aan een moeder kan stellen en dat ze nu veel specifieker kan doorvragen. Het schept vertrouwen dat ze samen met de moeder naar de kinderen kan kijken. De ondersteuning van de ggz wordt gewaardeerd bij vragen om advies, vooral omdat medewerkers van de Blijf Groep deze consultatie zien als iemand die meedenkt en helpt om bepaalde problemen op te lossen. De positieve beoordeling wordt enigszins getemperd door een later groepsgesprek in december. Tabel 7: Rapportcijfers motivatie kindmethodiek december 2010 Kinderwerkers (n=2)
Maatschappelijk werkers (n=3)
rapportcijfer beiden 8
toelichting
levert veel op
Biedt structuur voor kind en werker
Alle drie geen cijfer
Samenwerking nog niet optimaal Vaders kosten te veel tijd;
Te veel gericht op oudercontact te weinig op geweld en partners
Verdiepend inzicht in partners nu niet goed te gebruiken
Tijdens dit groepsgesprek is een kritische houding en ook enige weerstand voelbaar vanuit de maatschappelijk werkers over het benaderen van vaders. Zij vinden dat de vaders door de extra tijd en aandacht die er voor hen wordt genomen, worden voorgetrokken ten opzichte van de moeders. Ze zijn bang dat vaders te veel tijd kosten en dat het te veel om hen draait. Het oudercontact krijgt dan voorrang boven het bespreken van het geweld. Een ander zorgpunt dat ze naar voren brengen, is dat het gepleegde geweld soms kleiner wordt gemaakt of gebagatelliseerd. Er is ook niet zoveel aandacht voor het geweld. En dit gebrek aan aandacht is een slechte basis om een ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
38
utrecht, oktober 2011
omgangsregeling op te baseren. Met de beide kanten van het verhaal en het inzicht dat dit biedt, kan niet zoveel worden gedaan. Ook vinden enkele maatschappelijk werkers dat de methodiek zich door het accent op de ouderrol te weinig richt op de relatie met de partner en het geweld.
4.6 Aanbevelingen van medewerkers De medewerkers zijn unaniem positief over de ontwikkelde kindmethodiek die hen beter met elkaar laat samenwerken en hen meer gericht maakt op het welzijn en de veiligheid van de kinderen. De kinderen profiteren hier ook van, zo blijkt uit de resultaten van hoofdstuk zes. Verder is de methodiek cultuurproof: toe te passen op ieder land, ieder kind en iedere moeder. Iedere vader wordt hier niet genoemd. Ook de moeders zijn positief (hoofdstuk vijf) al legt de kindmethodiek wel een groot beslag op hun tijd en energie. Zeker wanneer een moeder meerdere kinderen heeft, is het kindwerkplan voor haar een fikse tijdsinvestering en daardoor belastend. Dit ook omdat de plannen op maat zijn en individueel gericht waarbij kinderen onder andere uitspreken dat zij graag activiteiten ondernemen samen met hun moeder. De samenwerking zowel in de instelling als voor wat betreft de samenwerking tussen disciplines en met ketenpartners, kan nog worden doorontwikkeld. Om tot vakinhoudelijke verdieping en afstemming te komen, zijn vertrouwen en communicatie nodig. Onder medewerkers is tevens waardering voor het benaderen van mannen in hun hoedanigheid als vaders. Ze zien het als een logisch verlengde van het werk dat ze al deden: “Het is vreemd dat vrouw en kinderen hier zitten en er met de man niets gebeurt. Die zit vaak ook in crisis. De ervaring is dat mannen zich opgelucht voelen als er contact wordt opgenomen(..). Het voorkomt paniekreacties, als vermissing melden bij de politie of familie erbij halen.” Sommige medewerkers tobden met hoe oprechte bezorgdheid van de mannen verknoopt was met sterk controlerend en overheersend gedrag. De medewerkers ontdekten met het opdoen van ervaringen dat het geweld niet zomaar gestopt was of het proces gekeerd. Ook is er een sterke behoefte om goed op de hoogte te zijn van de juridische regels voor wat betreft de rechten van mannen op omgang met hun kinderen. Dit punt knelt vooral wanneer medewerkers het gevoel hebben dat het kind bang is, dat de situatie niet veilig is en de man het geweld minimaliseert. De voorgeschiedenis van mishandeling in een partnerrelatie wordt bij scheiding en omgang door rechters helaas niet meegenomen en gewogen in hun beslissing (zie ook Stichting Zijweg, 2008). Verder vroegen enkele medewerkers meer aandacht voor (ex-)partners die niet hun verantwoordelijkheid nemen voor het geweld en/of de mishandeling ontkennen. Nu wordt alleen in het geval van eergerelateerd geweld eerst meer duidelijkheid gevraagd voordat contact wordt opgenomen met de man. Mogelijk verwijzen zij hiermee (impliciet) naar typen mishandeling in een partnerrelatie, waarbij de profielen verschillen in de mate van gevaar en waarbij het van belang is om dit gevaar zo snel mogelijk te leren inschatten (of de mate van veiligheid te bepalen). Deze inschatting kan gemaakt worden vanuit het perspectief van de vrouwen, de kinderen, de medewerkers en de mannen aan de hand van kritische vragen uit al bestaande instrumenten voor risicotaxatie. Een code rood of oranje is dan een twijfelachtige uitgangspositie voor een op te starten omgangsregeling. Ook is het hier van belang dat ketenpartners, ook van de zijde van daderhulpverlening en omgangshuizen, nauw samenwerken met de vrouwenopvang. De kleurcode geeft de mate van veiligheid weer. Code groen betekent dat er geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de veiligheid van de cliënt op het moment van afname van de screening. Er is geen veiligheidsprobleem. Code oranje beslaat het hele spectrum tussen groen (veilig) en rood (onveilig). Er is wel degelijk een veiligheidsprobleem, maar het probleem is op dit moment niet heel ernstig. De situatie kan echter veranderen, dus de veiligheid behoeft zeker aandacht. Het kan ook zijn dat sprake is van een veiligheidsprobleem, maar niet helemaal duidelijk is hoe groot dit is. Er is aanvullende informatie nodig. Bij rood is het duidelijk dat er een groot veiligheidsprobleem is. De cliënt heeft dan vaak een veilige en geheime plek nodig.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
39
utrecht, oktober 2011
4.7 Samenvatting Medewerkers zijn heel positief over de ontwikkelde kindmethodiek. Deze versterkt de veiligheid en het welzijn van de kinderen en de medewerkers hebben vertrouwen in de verdere ontwikkeling van de methodiek. Zij maken zich zorgen over de tijdelijke financiering van de pilot en ervaren dit als kwetsbaar voor de voortzetting van hun werk. Dit vraagstuk van borging speelt vaak in projecten bij huiselijk geweld die op tijdelijke financiering draaien. Het doorontwikkelen van een veelbelovende methodiek in de praktijk geeft meer houvast voor continuïteit en voor professionele groei en autonomie. Ook medewerkers komen dan in het vaak onzekere werk in hun kracht te staan. Een tijdelijke investering in een kleine pilot is op iets langere termijn niet lonend wanneer de aandacht na afloop van de pilot weer op een ander onderwerp wordt gericht. Er kan dan geen structurele verandering worden bereikt. Veel medewerkers geven aan dat ze het belangrijk vinden om mannen te benaderen. Een maatschappelijk werker van de crisisopvang stelt: “Wat je merkt, is hoe beperkt het beeld is dat we van de vrouwen hebben. Als je het gesprek aangaat, zie je dat het aandeel van de vrouwen ook groot is. Het is vaak gewoon een man, geen Holleedertype. Dat er problemen zijn in de relatie die niet goed gaat. Dat wekt wanhoop op wat vaak van beide kanten escaleert.” Tegelijkertijd blijkt het benaderen van mannen gaandeweg ook een enigszins omstreden onderdeel van de kindmethodiek te zijn. Een aantal medewerkers heeft naarmate de pilot langer loopt moeite en soms ook weerstand om mannen aan te spreken op hun positie als vader. Algemeen aan de kritiek van deze groep medewerkers is dat ze vinden dat de gesprekken met de vaders onvoldoende methodisch en systemisch zijn ingebed. Vanuit de staf en de leiding wordt opgemerkt dat deze kritiek ook kan samenhangen met teleurstelling over de specifieke accenten die in de kindmethodiek gelegd zijn op ouderschap en minder op partnerschap. De kritische uitlatingen van de medewerkers kunnen ook verwijzen naar vermijdingsgedrag. Medewerkers werpen dan argumenten op om niet in gesprek te hoeven gaan met vaders. Zij ontnemen zichzelf daardoor de kans om leerervaring op te doen en kennis in de praktijk te ontwikkelen. Dit vermijdingsgedrag blijft dan ook continu om aandacht vragen.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
40
utrecht, oktober 2011
5. kindmethodiek volgens moeders 5.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft de resultaten weer van het perspectief van de moeders op de kindmethodiek en hun ervaringen ermee. De resultaten zijn verzameld bij de moeders van de kinderen die deelnemen aan de pilot. Het gaat in op wat vinden moeders van de wijze waarop zij als ouder bij de kindmethodiek zijn betrokken en van hoe hun kinderen het kinderwerk ervaren. Zoals aangegeven is de informatie over de kinderen die te jong zijn voor interviews en vragenlijsten afkomstig van hun moeders. De kinderwerker is vanuit de vrouwenopvang de medewerker die de besprekingen over de kindwerkplannen met de moeders voeren. Daarnaast zijn sociaal pedagogisch werkers (spw’ers) betrokken die opvoedingsondersteuning bieden en maatschappelijk werkers (mw’ers)die de moeders ondersteunen, ook bij praktische zaken die gedurende het verblijf moeten worden geregeld. Allereerst lichten we in dit hoofdstuk de vragen nader toe die aan de moeders zijn voorgelegd, zowel schriftelijk als in interviews. Vervolgens geven we de reacties van de moeders op de hulp en begeleiding tijdens hun verblijf in de opvang en de resultaten van de interviews met de moeders uit het diepteonderzoek. We bieden drie portretten van de moeders en de kinderen. Ook worden de scores die de moeders hebben aangegeven over de ervaren veiligheid van henzelf en hun kinderen geschetst en hun wensen voor de toekomst. Tot slot is een samenvatting van dit hoofdstuk opgenomen.
5.2 Respondenten Moeders zijn langs meerdere wegen bevraagd over hun ervaringen met de kindmethodiek. Alle moeders van de 25 kinderen die deelnamen aan de pilot vulden een schriftelijke vragenlijst in. Daarnaast is een groepsinterview afgenomen met acht moeders. De drie moeders waarvan de kinderen zijn geselecteerd voor het diepteonderzoek, zijn individueel geïnterviewd.
schrif telijke vr agenlijsten De gecombineerde vragenlijst is voorgelegd aan alle moeders die gedurende de periode juli tot en met 7 november 2010 met hun kinderen op twee locaties van de Blijf Groep instroomden. Veertien moeders hebben een schriftelijke vragenlijst ingevuld over zeventien kinderen die deelnamen aan de pilot. Per kind is een vragenlijst ingevuld. De acht jongeren die deelnamen aan de pilot hebben de vragenlijst zelf ingevuld. De resultaten daarvan zijn in het volgende hoofdstuk uitgewerkt. In onderstaand overzicht is de verdeling van het aantal kinderen over de gezinnen opgenomen. Zeven kinderen hebben geen broertje of zusje in de VO, acht kinderen verblijven er met een broertje of zusje. Er zijn twee gezinnen met drie kinderen en een gezin met een jongen en drie meisjes.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
41
utrecht, oktober 2011
Tabel 8: Aantal kinderen waarmee moeder in de opvang verblijft aantal kinderen per gezin
aantal gezinnen
totaal
Twee kinderen
4
8
Een kind
Drie kinderen Vier kinderen Totaal
7
2 1
14
7
6 4
25
groep sintervie w moeders Aan het groepsinterview, dat in juli 2010 is afgenomen, namen acht moeders deel. De moeders van het groepsinterview verbleven in totaal met negen kinderen in de VO. Daarbij zijn de kinderen van één moeder niet meegerekend, aangezien onbekend14 is met hoeveel kinderen ze in de VO verbleef. Twee moeders hebben een kind dat niet is meegekomen naar de opvang. De leeftijden van de kinderen van deze acht moeders variëren van zeven maanden tot bijna 17 jaar. De verblijfsduur in de VO van de moeders die deelnamen aan het groepsinterview varieert tussen een maand en bijna vijf maanden. Uiteindelijk is geen van deze moeders geïnterviewd voor het kindverdiepingsonderzoek naar de bevindingen over en de ervaringen van het kind met de kindmethodiek.
diep teonderzoek Drie moeders zijn begin februari 2011 individueel geïnterviewd voor het diepteonderzoek van hun kinderen. Voor zover mogelijk qua leeftijd, zijn ook hun kind(eren) voor het verdiepingsonderzoek geïnterviewd (zie hoofdstuk 6). De moeders van de kinderen die zijn geselecteerd, hebben kinderen uit diverse leeftijdsgroepen: Antonia heeft vier kinderen in de leeftijd van 4, 11, 12 en 14 jaar. Drie van hen zijn geïnterviewd . Widad heeft twee kinderen van bijna 2 en 6 jaar oud, haar zoontje van 6 jaar is geïnterviewd. Miriam heeft een zoontje van veertien maanden die aanwezig was bij het gesprek met de moeder. Antonia en Widad zijn van niet-Nederlandse herkomst, Miriam is een jonge Nederlandse moeder. Criterium voor deelname was dat de moeders erin toestemmen dat ze zowel zelf geïnterviewd worden als dat hun kinderen geïnterviewd worden.
5.3 Vragen aan moeders De vragenlijst gaat in op de achtergrondgegevens van het kind; de krachtbronnen van de moeders en die van hun kind; op hun beoordeling van de veiligheid voor, tijdens en na het verblijf in de vrouwenopvang; op wat moeders nodig hebben om hun veiligheid en die van hun kinderen te versterken; of de vrouwen erover denken om naar hun partner terug te keren en welke ondersteuning ze in dat geval nodig hebben. Verder is gevraagd naar de steun die ze hebben ontvangen in de periode voorafgaand aan de VO en naar hun waardering over de hulp in de VO en of hun kind(eren) nog hulp nodig heeft na afloop van het verblijf in de VO. Ook zijn de SKM en de TSCYC opgenomen in de vragenlijst beantwoord door de moeders indien de kinderen ouder zijn dan drie jaar en jonger dan tien jaar. Bij de groepsinterviews is ingegaan op de volgende zes thema’s: • De achtergrond van het gezin. • De ervaringen van de moeders met het verblijf (en soms ook met de hulp en begeleiding) in de vrouwenopvang en de ervaringen van hun kinderen. • De activiteiten met de kinderen in de pilot en of die aansluiten bij de kinderen qua leeftijd en soort activiteit. De moeders is ook gevraagd hoe ze denken dat hun kind deze activiteiten ervaren. • De waardering van de begeleiding, de begeleiding van hun kind en de afstemming daarover met de moeders. • De instrumenten van de kindmethodiek en het werken met de kindmethodiek. • Toekomstwensen van de moeders en van hun kinderen. Deze moeder kwam later binnen tijdens het groepsinterview, op dat moment was een andere moeder midden in haar verhaal en is tegen deze moeder kort gezegd: “welkom en sluit aan”. Daarna is niet meer naar het aantal kinderen gevraagd.
14
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
42
utrecht, oktober 2011
diep teonderzoek In het diepteonderzoek staat de ervaring van de drie moeders met de kindmethodiek centraal. In de individuele interviews met de moeders is nader ingegaan op het kind, sterke en opvallende kanten van het kind, op het gezin, op de veiligheid en het welzijn van het kind en het gezin nu en in de toekomst, en de begeleiding die het kind heeft gekregen en wat de moeders daarvan vinden. Eveneens is aandacht besteed aan de ervaringen van de moeders met de hulp en begeleiding, hun ouderschap en de vraag hoe ze naar hun toekomst kijken.
5.4 Ervaringen met de kindmethodiek 5 . 4 .1 sa mengestelde vr agenlijst Geen enkele moeder die de schriftelijke vragenlijst (n=1615) heeft ingevuld, is van plan terug te keren naar haar partner. Vier moeders geven aan dat ze nooit terug zullen keren, waarvan één als toelichting geeft dat haar partner levensgevaarlijk is. Twee andere moeders geven aan dat er te veel is gebeurd, een van hen zal dat haar ex-partner nooit vergeven, de ander wil met haar kinderen een stabiel leven. Van de overige moeders geeft één moeder aan dat ze niet weer in een situatie met partnergeweld terecht wil komen, twee moeders kiezen voor de toekomst en ruimte voor zichzelf en hun kinderen. Eén moeder wil niet meer afhankelijk zijn en voelt zich sterk genoeg om alleen verder te gaan, een andere moeder heeft inmiddels en nieuwe vriend. Een moeder zegt vooral niet terug te willen als haar ex-partner zelf geen hulp wil. groep sintervie w moeders Alle moeders in het groepsinterview geven aan dat ze zich veilig voelen in de vrouwenopvang. De overgang van Time-out 1 naar Time-out 2 is een belangrijk overgangspunt, blijkt uit de reacties. In Time-out 1 hebben veel vrouwen en kinderen moeite met hun woonruimte, het is krap en hectisch. Gezien het verhoudingsgewijs grote aantal vrouwen en kinderen binnen de daarvoor beschikbare ruimtes zijn er strakke regels over het gebruik van de (gezamenlijke) keuken. Daarnaast zijn er regels voor de vrouwen en de kinderen voor wat betreft bedtijd en stilte in huis. Hoewel de vrouwen de regels kunnen begrijpen, zeggen ze dat het soms goed is, maar soms ook irritant. Een moeder verwoordt het als volgt: “Ik vond het even niets. De kamers, zo veel vrouwen bij elkaar, zoveel problemen, het is even wennen. Na een tijd, als je naar de overkant gaat, is het beter. Eigen omgeving. Je zit niet steeds op iemands lip.” Een andere moeder vertelt dat ze bij binnenkomst in de VO veel verdriet en problemen had, maar zich na bijna vier maanden veel beter voelt. “Maar nu voel ik me echt mens. Alles is perfect hier. Ze doen alles voor ons. Zo is het voor mij. Ik ben heel blij. Ik heb een eigen kamer, keuken, douche, ze lenen voor mij geld. De maatschappelijk werker is echt een lieve vrouw, helpt mij veel. De sociaal pedagogisch werker ook. Allemaal lieve mensen. Als je iets vraagt, helpen ze meteen.” Ook een andere moeder geeft aan dat ze vijf maanden geleden met veel problemen en stress is opgenomen in de VO, maar dat het nu met haar en haar kind van 3,5 jaar goed gaat. Vijf moeders uit het groepsinterview, vooral moeders die al minstens drie maanden in de opvang verblijven, zijn uitgesproken positief. Enkele van de moeders die nog vrij kort in de VO verblijven, lopen soms aan tegen de regels. In de crisisfase is niet voor alle vrouwen duidelijk of ze terug gaan naar hun partner of dat ze langer in de VO blijven. Gedurende het verblijf maken veel moeders een afweging of ze terugwillen naar hun partner of dat ze in de toekomst zelfstandig willen gaan wonen met de kinderen. In de crisisfase zijn de kinderen vaak onrustig en de onrustige woonsituatie in de VO is volgens de moeders, die zichzelf vaak ook nog in crisis voelen, niet bevorderlijk voor de rust en het gevoel van veiligheid dat zijzelf en hun kinderen nodig hebben. Moeders hebben veel afspraken voor zichzelf en voor hun kinderen. Tijdens hun verblijf is er veel te regelen voor tijdens en na de opvangperiode. Het betreft het regelen van verzekeringen, een uitkering en een aanvraag voor een woning, maar ook afspraken met school, sportactiviteiten en de begeleiding voor zichzelf en voor hun kinderen. Ze hebben een maatschappelijk werker en maken een begeleidingsplan voor het verblijf in de VO. Voor de 25 kinderen die meedoen aan de pilot zijn met de toestemming van de moeders kindwerkplannen gemaakt. Deze worden bij jonge kinderen samen met de moeders opgesteld.
15
Bij één vragenlijst is deze vraag niet opgenomen
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
43
utrecht, oktober 2011
Een van de punten die moeders in het groepsinterview naar voren brengen, is dat moeders zelf opvang voor hun kinderen moeten regelen wanneer ze afspraken hebben met begeleiders. Dat vinden veel vrouwen lastig. Ze moeten vaak aan andere vrouwen vragen om op hun kind(eren) te passen. “Je zit heel veel vast. Ik word goed geholpen, maar in het begin had ik twee afspraken met allebei [MW en KW]. Ook al zijn je kinderen weg, kun je nog niet weg. Het lastigste vind ik dat ze daar geen opvang voor hebben. Je moet vaak andere moeders vinden om op te passen. Is zwaar, ook omdat andere moeders ook met kinderen en problemen zitten. Sommige vestigingen hebben een echte opvang als je afspraken hebt. Je geeft je kinderen ook niet zomaar aan een andere vrouw. Altijd proberen te plannen met SPW en MW en zeker in het begin zijn dat vaak vier afspraken. Je kunt je kind dan niet kwijt.” De begeleiders voor de moeders wisselen veel volgens een moeder: men krijgt een vaste maatschappelijk werker en een sociaal pedagogisch werker, maar de roosters van de medewerkers bepalen of je eigen sociaal pedagogisch werker en maatschappelijk medewerker beschikbaar is. Enkelen klagen dat ze soms het gevoel hebben dat sommige werkers tegen ze praten alsof ze een klein kind zijn: “Ook al zitten we hier, we zijn vrouwen en geen kleine meisjes. Dat we verkeerde keuzen hebben gemaakt, maakt niet dat we dom zijn.” Een ander beaamt dit en voegt toe dat als je een fout maakt, je dat vervolgens van elke sociaal pedagogisch werker te horen krijgt. Maar moeders zijn positief over de begeleiding van hun kinderen: “Begeleiding is goed, het is spelenderwijs en ze [de kinderen] vinden het leuk.” Een moeder geeft aan dat er voor de kinderen soms ook speciale activiteiten worden georganiseerd, wat ze belangrijk vinden omdat hun kinderen op school horen dat veel kinderen leuke dingen doen. Ze maken uitstapjes zoals naar Artis of de Efteling. Als enige minpunt geven de moeders uit het groepsinterview aan dat er voor oudere kinderen “niets” is. Zo vertelt een moeder van drie meiden van 10, 13 en bijna 17 jaar: “Mijn dochters doen niets. Ik zat in een ander opvanghuis, daar is een kinderkamer. Er is daar een computerkamer waar ze naartoe kunnen ook om te lezen, spelletjes te doen, maar dat is hier niet zo. Kinderen verwachten meer activiteit.” Ook uit het landelijk onderzoek naar kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang komt naar voren dat in de opvang niet altijd recreatiemogelijkheden en faciliteiten zijn voor de oudere kinderen (Brilleslijper-Kater e.a., 2010, 53). Per situatie wordt een kindwerkplan opgesteld. In de pilot was het plan om per kind een kindwerkplan op te stellen, maar voor Antonia die met vier kinderen in de VO verblijft, is dat te veel. Kern van de actiepunten die in de kindwerkplannen zijn opgenomen, is dat de kinderen graag iets samen met hun moeder willen doen: exclusieve tijd van hun moeder. Volgens een kinderwerker komt dat terug in alle kindwerkplannen. Het kindwerkplan maakt voor de moeders concreet wat ze kunnen doen en hoe ze iets kunnen aanpakken met hun kind, ze krijgen concrete actiepunten, die ze mede zelf kunnen opstellen. Het hulpmiddel van de drie-huizen en het kindveiligheidsplan geven de kinderwerkers meer achtergrondinformatie over de kinderen en wat hen bezighoudt. Het is een ingang om met kinderen in gesprek te komen over thema’s die anders niet zo snel op tafel komen. Zo gaf een moeder tijdens het groepsinterview aan dat haar kind gesproken had over kwesties die het niet met haar had besproken. Deze moeder vond het goed dat het kind dit kon uiten: “Je hebt kinderwerk en daar is een kindwerkplan en daar moet je kijken naar veiligheid en wat je wilt voor de toekomst en wat je [aan begeleiding] wil. Daarnaast is er Toontje, kinderen kunnen via een schildpadpop in een gemeenschappelijke bijeenkomst hun gevoel uiten. Ook is er een aanbod gericht op weerbaarheid voor de kinderen: ze kunnen hun kwaadheid uiten. Zelf doe ik aan alles mee. Ik merk dat er dingen uitkomen die ze bij mij niet zeggen.”
Moeders erkennen dat: 1. Hun kinderen ook hulp nodig hebben. 2. Het kinderwerk daar een goede bijdrage aan levert. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
44
utrecht, oktober 2011
3. De kindwerkplannen een overzicht bieden van wat de kinderen nodig hebben en op welke wijze de moeders daar een bijdrage aan kunnen leveren. 4. Voor de kindmethodiek ook samenwerking en interactie met de moeders is vereist. 5. De moeders zien dat de kinderen met plezier naar de kindergroep gaan en zich ondersteund voelen. Het begrip kindmethodiek is niet voor alle moeders direct herkenbaar, maar moeders weten wel dat er kindwerkplannen zijn gemaakt, omdat ze die ook vaak samen met de kinderwerker hebben opgesteld voor hun kind. Bij Antonia heeft de kinderwerker samen met haar oudste drie kinderen de kindwerkplannen opgesteld, voor het jongste kind is dat door de kinderwerker samen met de moeder gedaan. Haar jongste kind is 4 jaar en te jong om hierover in gesprek te gaan. Een moeder over het kindwerkplan: “In het kindwerkplan wordt de huidige situatie opgeschreven en of er wel of niet contact met vader is of kan komen, of contact met anderen, of ze veilig zijn. Er wordt gezegd wat je in de toekomst wil en wat je daarvoor nodig hebt. Het is prettig dat het gebeurt, omdat ook je kinderen in de opvang zitten. Het wordt besproken met SPW, MW en KW en wordt gekeken naar vooruitgang.” Een moeder geeft aan dat ze het goed vindt dat de begeleiders hen informeren over wat ze met de kinderen doen en hoe het gaat en ook aan de moeders vragen hoe zij vinden dat het met hun kind gaat. Ze geeft het voorbeeld van de schildpadpop Toontje die vragen stelt en benoemt wat er in huis gebeurt. Een andere moeder beaamt dit. De moeder van een 15-jarige dochter die echt in de puberteit zit, vindt het moeilijk om met de boosheid van haar dochter om te gaan. Deze moeder heeft nog een dochtertje van 2 jaar en een zoon, de laatste verblijft niet bij haar in de VO. Haar oudste dochter mist haar vrienden. Bovendien speelde dat haar dochter vier keer heeft moeten wisselen van begeleiding. De redenen daarvoor zijn niet bekend. Het werkplan is twee maanden geleden met haar dochter gemaakt en er zijn gesprekken met de dochter gevoerd. Deze moeder heeft niet het idee dat er verder iets is gebeurd. Een vaste begeleider voor de oudere kinderen vindt deze moeder belangrijk. Een moeder met een kind van zestien maanden, die vier maanden in de VO verblijft: “Het heeft mij geholpen. We hebben veel over mijn kind gesproken en daar is hulp voor. In andere kamer ging het niet goed. Zoontje veel last van stof en ik wilde graag een kamer met tuin en dat is fijn. Hij slaapt goed, eet goed en dat is fijn.” Wat deze moeder zeer waardeert, is de samenwerking met de kinderwerker en de regelmatige terugkoppeling. Ze wordt tussentijds op de hoogte gehouden over hoe het met haar kind gaat: “Ik vind het goed, ze geven dingen terug. Vrouw van Toontje geeft dingen terug of vraagt aan mij hoe het is. Ze zeggen wat ze gedaan hebben en hoe het gaat.” Deze moeder geeft aan dat ze tussentijds op de hoogte wordt gehouden over hoe het met haar kind gaat. Bovendien zien vooral de moeders van de jongere kinderen dat hun kind(eren) heel graag naar het kinderwerk gaan en dat het hen goed doet: “Mijn zoontje doet het echt goed en is blij. Als hij wakker wordt en klaar is, gaat hij gelijk naar deur om naar kinderwerk te gaan.”
diep teonderzoek Voor het verdiepende onderzoek zijn drie moeders geïnterviewd. We beschrijven in een aantal kaders het profiel van deze moeders en hun kinderen. Antonia heeft een Zuid-Europese achtergrond, ze woont ongeveer anderhalf jaar in Nederland. Ze spreekt nog niet zo goed Nederlands, het interview gebeurt deels in het Engels, maar dat is niet haar moedertaal. Haar oudste drie kinderen van 11, 12 en 14 jaar zien hun vader niet. Dat is niet omdat hij in het buitenland woont, maar omdat ze niet veel contact wensen. De kinderen onderhouden wel sporadisch contact via internet en facebook met hun vader. Ook is er via internet contact met familie in het buitenland. Met de vader van haar jongste kind van 4 jaar, haar ex-vriend die in Nederland woont, hebben zij en haar kinderen nog regelmatig ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
45
utrecht, oktober 2011
telefonisch contact. Ze heeft een sterke band met haar kinderen en de kinderen hebben dat ook met elkaar, ze gaan veel met elkaar om en doen graag dingen met elkaar. Antonia hecht eraan om haar kinderen mee te geven voor elkaar te zorgen, het besef dat je samen een gezin vormt, goed van elkaar op de hoogte bent en dingen met elkaar deelt. Dat komt ook naar voren in het interview met haar kinderen. Zelf geeft ze aan dat ze structuur schept en een duidelijke positie inneemt om ervoor te zorgen dat het goed verloopt in haar gezin: “I am the general, they have to accept my rules, it is my house.” Ze moet de leider zijn, dan is de sfeer goed en zijn er regels, dat lukt haar het best als ze energiek is. Maar ze kent ook slechte momenten, ze wil niet schreeuwen, maar raakt toch gestrest. Ook heeft ze een ziekte die af en toe opspeelt, dan kan ze niet leidinggeven en toch moet ze, anders kan het mislopen. Widad heeft een Afghaanse achtergrond. Ze is als alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA) naar Nederland gekomen en na een jaar hier getrouwd met haar neef die al geruime tijd in Nederland woonde. Ze heeft een zoon van 6 jaar en een dochtertje van 2 jaar. Samen met haar zoontje wordt ze over hem geïnterviewd. Haar zoontje is erg enthousiast over de kindergroep waar hij kan tekenen, knutselen en spelletjes kan doen. Ook haar dochter gaat graag iedere ochtend naar de kindergroep, haar zoontje gaat twee keer per week ’s middags. Voor hem is het heel leuk omdat hij zo van tekenen en knutselen houdt. Widad is positief over hoe het, ten opzichte van de beginperiode van haar verblijf, nu met haar beide kinderen gaat. Ze merkt dat beide kinderen behoorlijk zijn veranderd in hun gedrag. Beide kinderen waren in de beginperiode erg onrustig en vooral haar jongste heeft in de beginperiode erg veel gehuild. Ze sloegen ook andere kinderen. Terwijl ze beiden erg graag met andere kinderen spelen, sociaal zijn. Inmiddels is het gedrag van haar kinderen enorm verbeterd. Ze zijn rustig en vrolijk. Widad heeft zelf veel gehad aan de opvoedingsondersteuning van de sociaal pedagogisch werker en ook met de kinderwerker heeft ze veel gesproken over het omgaan met haar kinderen. Ze doet ook veel met de aanwijzingen die ze krijgt. Ze moest leren structuur en ritme aan te brengen. Ook de rust die ze kregen toen ze in Time-out 2 terechtkwamen was erg positief. In het begin ging het met haar zoontje helemaal niet goed op school en ook dat is inmiddels enorm verbeterd. Volgens Widad heeft het geweld in de thuissituatie een slechte invloed gehad op haar kinderen. Ze waren allebei getuige van de mishandeling door haar ex-partner. De verbetering van het gedrag van haar kinderen schrijft Widad ook toe aan het feit dat dat ze zich nu veel veiliger voelen. De leerkracht van haar zoontje had Widad verteld dat ze had gemerkt dat hij zich nu veel veiliger voelt en dat het ook daarom veel beter met hem gaat op school. Widad verhuist binnenkort met haar beide kinderen naar een eigen woning. Ze hoopt een baan te vinden in de verpleging waarvoor ze in Nederland haar diploma heeft gehaald en waarin ze werkzaam is geweest. Bij deze moeders is er geen contact tussen de kinderen en hun vaders, met uitzondering van het contact tussen Antonia’s jongste kind en haar vader. De vader van Antonia’s oudste kinderen woont in het buitenland. In beide gevallen is er een ondertoezichtstelling (OTS) voor de kinderen. Volgens het dossier van de kinderen van Widad verloopt het contact met de vader via de voogd. Maar aangezien de voogd werkzaam is voor een BJz in Limburg en de afstand naar de vrouwenopvang in Amsterdam te groot is, heeft de voogd niets kunnen doen in het half jaar dat Widad met haar jonge kinderen in de VO verblijft. Miriam is een Nederlandse moeder, ruim onder de dertig, met een zoontje van veertien maanden. Zij neemt haar kind mee naar het gesprek. Miriam heeft een afgeronde hbo-opleiding. Ze wil graag snel verder gaan studeren en weer gaan werken. Miriam is kritisch over het feit dat ze in de opvang verblijft en dat haar door de VO is aangeraden om niet aan haar nieuwe opleiding te beginnen en haar baan op te zeggen. Zij wil een baan en zij ziet de opvang als een wachtkamer waar bijna niets gebeurt en haar leven stagneert. In haar beleving is Miriam onder druk gezet door het AMK om naar de VO te gaan, nadat ze bij de politie aangifte had gedaan van geweld door haar inmiddels ex-vriend. Haar kindje neemt niet deel aan de kindergroep, Miriam kiest daar bewust voor, want ze wil niet dat haar zoontje in de drukte en onrust terechtkomt van de kinderen ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
46
utrecht, oktober 2011
in de VO. Haar kindje ontwikkelt zich goed, ook volgens het kinderwerk. Miriam woont in een satellietwoning van de Blijf Groep, een appartement dat ze deelt met een andere vrouw. Nadeel ervan vindt ze dat haar zoontje geen eigen slaapkamer heeft, dat vindt ze belangrijk voor een kind. In de eerste maanden was er een contactverbod voor de vader. Miriam vindt het belangrijk dat haar zoontje contact heeft en houdt met zijn vader en via haar schoonouders heeft ze ook tijdens de periode van contactverbod ervoor gezorgd dat haar zoontje zijn vader kon zien. Inmiddels is het contactverbod opgeheven. Deze moeder maakt vooral gebruik van opvoedingsadviezen en gesprekken over de ontwikkeling van haar zoontje, ze wil het graag goed doen voor haar kind. De doelen voor verblijf in de VO zijn gericht op het verkrijgen van een eigen woning voor haar zelf en haar zoontje, en op de zorg en opvoeding van haar kind. Voor het realiseren van doelen die ten grondslag liggen aan de visie van de kindmethodiek zijn andere samenwerkingspartners vereist, bijvoorbeeld als het gaat om het contact van de kinderen met hun vader. Zo is Bureau Jeugdzorg betrokken of zou dat moeten zijn als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel. Is er sprake is van een OTS dan heeft een gezinsvoogd taken en verantwoordelijkheden en werkt deze in opdracht van de kinderrechter. In de situatie van Widad is de bemoeienis van de gezinsvoogd tijdens het verblijf in de VO niet ingevuld, omdat de voogd werkzaam is in een andere provincie. Het regelen van een omgangsregeling via de gezinsvoogd werd daarom uitgesteld. Op dit vlak is door de opvang geen actie ondernomen.
5.5 Rapportcijfers Zeven moeders waarderen de steun en hulp die ze zelf krijgen en dat ze met alle vragen bij de begeleiding terechtkunnen, twee moeders noemen dat ze veiligheid en stabiliteit hebben gekregen, een moeder waardeert de hulp die ze krijgt bij het aanvragen van een uitkering en een nieuw huis en de hulp voor een nieuw begin. Twee moeders waarderen dat ze in de opvang terechtkunnen en geholpen kunnen worden en ook twee moeders zijn positief over de gesprekken met de maatschappelijk werker, de sociaal pedagogisch medewerker en de kinderwerker. Een moeder geeft haar waardering voor de hulp en wat ze leert door aan haar kinderen: opkomen voor jezelf en onafhankelijk worden. Voor de kinderen waarderen vier moeders de hulp die haar kind(eren) heeft ontvangen en de aandacht voor de kinderen en hun problemen: het kinderwerk, Toontje en alle activiteiten van het kinderwerk voor hun kinderen. Een moeder noemt dat er rust is voor haar kind, een andere moeder dat haar kind weer kind kan zijn. Er is een moeder die de vraag niet heeft beantwoord. De moeders (n=1516) hebben in de schriftelijke vragenlijsten de door hen ervaren veiligheid voor en tijdens de opvang en de verwachte veiligheid na de opvang een rapportcijfer gegeven. Voorafgaand aan hun verblijf in de VO beoordelen ze de eigen veiligheid gemiddeld met een 3,5 en de veiligheid voor hun kind gemiddeld met een 4,5. Tijdens hun verblijf is dat respectievelijk een 8,5 en een 8,2 en na hun vertrek uit de VO beoordelen ze de eigen veiligheid gemiddeld met een 9,0 en die voor hun kind(eren) met een 9,4. Een overzicht van de gemiddelde scores staat in onderstaand schema: Tabel 9: Door moeders ervaren en verwachte veiligheid voor, tijdens en na verblijf in de vrouwenopvang Ervaren veiligheid voor opvang
Ervaren veiligheid tijdens opvang
Verwachte veiligheid na opvang
voor zichzelf 3,5
8,5
9,0
voor haar kinderen
4,5
8,2
9,4
Bijna alle moeders vulden niets of n.v.t. in bij de vraag over welke ondersteuning ze nodig hebben om veilig terug te keren. Enkelen geven aan dat hulp of gesprekken nodig zijn, waaronder een gesprek met de advocaat en haar ex-partner en een moeder geeft aan dat haar ex bij een psycholoog in behandeling gaat Aan de moeders is gevraagd wat nodig is om de veiligheid van de moeder en haar kinderen te versterken. Vijf moeders melden dat ze daarvoor naar een andere regio moeten en/of dat hun adres geheim moet blijven voor 16
Bij één vragenlijst is deze vraag niet opgenomen
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
47
utrecht, oktober 2011
hun ex, twee moeders denken dat ze zelf sterker moeten worden, geloof hebben in zichzelf en doorzetten. Een moeder wil rust van haar ex-partner, een ander een goede omgeving om te wonen en een moeder zegt behoefte te hebben aan vrijheid en onafhankelijkheid en ze denkt daarbij aan een eigen huis, baan en studie. Er is een moeder die alles met haar ex wil regelen via een advocaat. Slechts één moeder denkt aan gesprekken met de vader van haar kinderen en aan begeleide omgang met een waarborg voor de veiligheid van zichzelf en de kinderen. Een moeder geeft aan dat ze in de opvang zelf geen problemen met andere vrouwen wil en ze wil ook dat de achterdeur van de locatie van de VO gesloten blijft. Een moeder vulde “niets” in en drie moeders hebben hier geen antwoord ingevuld.
5.6 Wensen voor de toekomst De moeders die de schriftelijke vragenlijsten hebben ingevuld hopen over een jaar een woning te hebben voor zichzelf en hun kinderen, sommigen wensen ook veiligheid, rust en stabiliteit. Enkelen geven aan dat ze hopen hun leven weer op te pakken, zelf beslissingen te kunnen nemen, financieel onafhankelijk te zijn en dat hun kind naar school kan en geen hulp meer nodig heeft. Hun wensen zijn in feite basisbehoeften, één moeder noemt alleen dat ze “eindelijk rust” wenst. Een andere moeder hoopt dat ze dan geen steun meer nodig heeft. Als wensen voor de toekomst benoemen alle moeders in het groepsinterview dat ze rust willen. Ook willen ze een huis voor zichzelf en de kinderen en een nieuw en veilig leven. Vier moeders benoemen dat ze werk willen. Eén moeder wil meer ‘vastigheid’ en spreekt als moeder ook voor haar puberdochter van 15, die het vreemd vindt om vrienden te vragen om haar in de VO te bezoeken. Een ander wil graag dat haar eigen moeder haar kan komen opzoeken en ze wil weer gaan werken en alles weer op orde krijgen. Een moeder met een zoon van bijna 4 jaar wil ook goed onderwijs voor haar kind, ze wil zelf snel de Nederlandse taal goed leren en met haar diploma uit haar eigen land werk vinden. Een moeder van een zoon van 7 jaar wenst dat haar zoon, die niet bij haar in de opvang verblijft, bij haar komt wonen en dat ze in een veilige omgeving terechtkomt. Meer moeders geven te kennen dat ze de Nederlandse taal beter willen leren.
diep teonderzoek De drie moeders die individueel zijn geïnterviewd: Widad wil een nieuw leven opbouwen samen met haar twee kinderen en “hopelijk zonder problemen”. Ze hoopt weer te kunnen gaan werken in de gezondheidszorg. Miriam wil een eigen woning, haar studie oppakken en een baan vinden. Ze wil ook dat haar kind contact met zijn vader blijft houden. Miriam: “Als je verder heel veel problemen hebt en je hebt psychische problemen of schulden of andere problemen, kan ik me voorstellen dat je er niet uitkomt. Dan zijn er meerdere dingen waar je aan kan denken. Maar als je verder geen problemen hebt en je wacht alleen maar daar op, dan heb je een soort wachtkamergevoel, waar je op zit te wachten. En als het dan allemaal niet snel genoeg gaat, ja, dan ben je al snel gedemotiveerd.” Antonia wil graag zelfstandig wonen in de nabije toekomst met haar kinderen en hoopt dat ze sterk kan blijven en haar gezondheidsproblemen de baas kan worden, zodat ze leiding kan blijven geven aan haar kinderen.
5.7 Samenvatting Moeder is de spil van het gezin om wie in de vrouwenopvang alles draait, ook de hulp aan de kinderen; veel is van haar, haar keuzes en haar (on)mogelijkheden afhankelijk. Kinderwerkers kunnen zonder de moeder en zonder haar instemming of samenwerkingsbereidheid niet zo veel tot stand brengen. De kindmethodiek is voor de moeders heel arbeidsintensief, dat geldt zeker voor moeders met meer dan twee kinderen, want per kind wordt een kindwerkplan opgesteld. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
48
utrecht, oktober 2011
De meeste moeders zijn positief over het werk met hun kinderen in de VO. Ze merken dat vooral hun jonge kinderen graag naar het kinderwerk gaan. Miriam daarentegen wil niet veel bemoeienis van het kinderwerk, haar zoontje gaat niet naar de kindergroep, maar ze bespreekt wel zijn ontwikkeling met de kinderwerker. Moeders geven aan dat er voor de oudere kinderen (vanaf 12 jaar) meer activiteiten gewenst zijn. Ongeacht of de vaders in beeld zijn of niet, is de kindmethodiek met positieve en zichtbare resultaten bij kinderen toe te passen. De toepassing en invulling van de kindmethodiek is voor moeders met kind(eren) in de puberleeftijd geheel anders dan voor moeders met baby’s. Bij moeders met een baby maakt de kinderwerker samen met de moeder het kindwerkplan. Voor kinderen onder de 4 jaar is dat sowieso de afspraak omdat de kinderen dan te klein zijn om over deze werkplannen te spreken. Het instrument van de drie huizen wordt ingezet voor kinderen vanaf vier jaar. Als ze niet kunnen schrijven, kunnen ze wel tekenen en kleuren en op deze wijze aangeven wat hun zorgen zijn, wat goed gaat en wat ze wensen. Het blijkt belangrijke informatie op te leveren voor de kinderwerkers, en daarmee ook voor de afstemming van de zorg voor de kinderen met hun moeders.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
49
utrecht, oktober 2011
6. kindmethodiek volgens kinderen en jongeren 6.1 Inleiding Om na te gaan wat de uitwerking van de ontwikkelde kindmethodiek is op het welzijn en de veiligheid van kinderen, is het van groot belang dat het perspectief van de kinderen en de jongeren wordt belicht. In dit hoofdstuk staan we stil bij dit perspectief dat een kijkje biedt in hoe kinderen en jongeren de kindmethodiek hebben ervaren en wat voor effect het op hun welzijn en veiligheid heeft gehad. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de specifieke respondenten besproken en de vragen die aan hen gesteld zijn. Daarna wordt ingegaan op de ervaringen die kinderen en jongeren hebben met de kindmethodiek, met een speciaal accent op de geïnterviewde kinderen van het diepteonderzoek, en wordt ingegaan op de rapportcijfers die zij geven voor hun eigen veiligheid en die van hun moeder voor, tijdens en na het verblijf in de vrouwenopvang. Vervolgens worden de toekomstwensen van de kinderen besproken en wordt afgesloten met een samenvattende conclusie.
6.2 Respondenten Er zijn verschillende data verzameld (vragenlijsten, interviews) die informatie geven over het perspectief van de kinderen en de jongeren. Soms komen de jongeren zelf aan het woord, maar door de over het algemeen zeer jonge leeftijd van de kinderen, bleek dit niet altijd mogelijk. Moeders gaven soms geen toestemming. Bovendien was het moeilijk een tijdstip te vinden waarop de kinderen konden (na school, sport en activiteiten). Daardoor waren er weinig kinderen per groep. Ook wilden kinderen soms niet meedoen of vertelden ze weinig. Daarom is ook informatie afkomstig van moeders en kinderwerkers meegenomen in dit hoofdstuk. Let wel, het gaat dan nadrukkelijk niet om hun eigen ervaringen, maar die van de kinderen en jongeren.
diep teonderzoek Dit hoofdstuk is vooral gebaseerd op het uitgevoerde diepteonderzoek waarbij drie casussen zijn geselecteerd op basis van spreiding in leeftijd, geslacht, etniciteit en aantal kinderen (zie 1.6). • De eerste casus betreft een moeder (Miriam) met een zoontje (Alberto) van veertien maanden. Vanwege de jonge leeftijd was het uiteraard niet mogelijk het kind zelf te spreken. Hij was wel aanwezig bij het gesprek met zijn moeder. Ook zijn kinderwerker is geïnterviewd. • De tweede casus heeft betrekking op een groot gezin, bestaande uit een moeder (Antonia) met vier kinderen. Er zijn een tweetal interviews gehouden waardoor we in totaal met drie van de vier kinderen gesproken hebben, namelijk met Pedro (14), Louisa (12) en Brigitte (11). Daarnaast zijn geïnterviewd: de moeder, de kinderwerker en de maatschappelijk werker van het gezin. • Ten slotte zijn interviews gehouden met Widad, een moeder met twee kinderen. De moeder en het zoontje (Salid) van 6 jaar zijn geïnterviewd, evenals zijn kinderwerker en maatschappelijk werker. groep sgesprek moeders Naast het diepteonderzoek is een groepsgesprek gehouden met negen moeders waarin eveneens werd ingegaan op hoe de kinderen hun verblijf en de werkwijze ervaren (zie ook 5.2.2.). Acht van deze moeders hebben in totaal negen kinderen in de leeftijd van zeven maanden tot bijna 17 jaar. De verblijfsduur van de vrouwen en hun kinderen varieerde tussen een maand en bijna vijf maanden. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
50
utrecht, oktober 2011
schrif telijke vr agenlijsten jongeren Ook zijn vragenlijsten aan acht jongeren van 12 jaar of ouder voorgelegd waarin zij hun mening kenbaar maken. De gestandaardiseerde lijsten (TSC, TSCYC en SKM) zijn besproken in hoofdstuk drie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de rapportcijfers die jongeren aan hun veiligheid geven. Het gaat om vier jongens van 14, 16, 18 en 19 jaar en vier meisjes van 13, 15 (2x) en 17 jaar. Vijf van hen verbleven op de locatie lang verblijf en drie van hen zaten op de crisislocatie.
6.3 Vragen aan kinderen en jongeren 6.3 .1 vr agenlijsten Voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar is een vragenlijst ontwikkeld die in grote lijnen overeenkomt met de vragenlijst die voor de moeders is ontwikkeld, maar is aangepast voor deze doelgroep. De vragenlijst gaat in op de krachtbronnen van hun moeder en van henzelf, de ervaren of verwachte veiligheid voor, tijdens en na het verblijf in de vrouwenopvang en wat ze nodig hebben om hun veiligheid en die van hun moeder verder te versterken. Ook zijn de SKM en de TSC opgenomen in de totale vragenlijst. De uitwerking van deze twee gestandaardiseerde vragenlijsten is besproken in hoofdstuk drie. In dit hoofdstuk zal worden gefocust op de ervaren en verwachte veiligheid van jongeren. 6.3 . 2 ( groep s) intervie ws Bij de interviews is ingegaan op de volgende vijf thema’s: • De achtergrond van het gezin (hetgeen beschreven is in de voorgaande paragraaf). • Het verblijf in de VO. Het gaat hier om hoe kinderen zelf hun verblijf hebben ervaren. • De activiteiten in de VO. Waarbij wordt gekeken naar het soort activiteiten voor kinderen van verschillende leeftijden, maar ook wordt gefocust op hoe kinderen deze activiteiten ervaren. • De instrumenten van de kindmethodiek/het werken met de kindmethodiek. Hier wordt ingegaan op de verschillende onderdelen van de methodiek zoals het kindwerkplan, het veiligheidsplan en de drie-huizenmethode. • Toekomstwensen van de kinderen. Er is gevraagd naar wensen die het kind voor zichzelf, de moeder en het hele gezin heeft.
6.4 Ervaringen met de kindmethodiek Dit hoofdstuk is vooral gebaseerd op de interviews die gehouden zijn in het kader van het diepteonderzoek. Daarom schetsen we eerst een portret van de kinderen die daarin geselecteerd zijn en gaan we daarna in op de ervaringen met de kindmethodiek. Voor een uitgebreidere beschrijving van de gezinssituatie wordt verwezen naar hoofdstuk vijf. Hier wordt specifiek ingezoomd op de kinderen en jongeren.
alber to Alberto kwam als baby van zeven maanden naar de opvang toe en is nu veertien maanden. Hij is een geduldig, rustig en sociaal kind. Hij maakt veel contact en kijkt mensen aan. Hij slaapt goed, eet goed en is gezond. Hij is levendig en lacht veel. Volgens de kinderwerker ontwikkelt hij zich helemaal goed. Hij woont sinds de nazomer van 2010 met zijn moeder Miriam in de Blijf Groep en is na een maand naar een satelietwoning gegaan waar hij en zijn moeder zelfstandig wonen. Zijn moeder heeft aangifte gedaan van geweld door zijn vader waarbij Alberto aanwezig was. Het AMK is ingeschakeld en zijn vader kreeg een contactverbod opgelegd. Er is nog wel contact met de vader, omdat de moeder het belangrijk vindt dat Alberto zijn vader meemaakt in de opvoeding. Alberto voelt zich, aldus zijn moeder, niet bedreigd. Het contact loopt via de schoonouders, omdat Miriam niet wil dat Alberto alleen is met zijn v ader. Omdat Alberto te jong is om geïnterviewd te worden, wordt het gesprek gevoerd met zijn moeder. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
51
utrecht, oktober 2011
pedro, louisa en brigit te Pedro (14), Louisa (12) en Brigitte (11) zijn drie tieners die samen met hun zusje (4) en hun moeder Antonia in de VO wonen. Ze wonen sinds anderhalf jaar in Nederland. Daarvoor woonden ze in Frankrijk waar hun vader nog woont. Ze zijn opgegroeid in een thuissituatie met conflicten en geweld. Het gezin woont sinds de nazomer van 2010 in de VO en verblijft sinds begin 2011 in begeleid wonen. Moeder Antonia heeft het daar erg gezellig gemaakt en ondanks dat het “klein” is, voelen ze zich er thuis. De gezinsleden gaan veel met elkaar om, ze hebben een sterke band en doen graag dingen met elkaar. De kinderen zijn graag bij hun moeder en bij elkaar. De kinderen zijn naar de moeder toe ook erg ondersteunend. De kinderen zijn volgens hun moeder van goede wil, maar zoeken soms ook de grenzen op. “We weten veel van elkaar. Het gaat goed”, aldus Pedro. Volgens zijn zus Brigitte hebben de tieners veel meegemaakt. Ze steunen elkaar en hun moeder. “Wij drie hebben heel veel meegemaakt, maar we hebben voor elkaar gezorgd, altijd, toen er problemen waren, niet hier in Nederland, maar in Frankrijk, toen we bij onze vader waren. Maar toen waren we in Nederland en is het beter gegaan. Maar toch blijven we bij elkaar, we helpen onze moeder, omdat we weten dat zij het ook moeilijk heeft gehad, en heeft dat nog steeds.” De kinderen onderhouden geen fysieke contacten met hun vader, wel telefonische en via facebook en e-mail. Tijdens het interview met Pedro en Brigitte is Pedro betrekkelijk weinig aan het woord. Hij lijkt minder verbaal te zijn ingesteld dan zijn zusjes, maakt een introverte indruk en zoekt vaker naar het goede woord. Pedro heeft moeite gehad met het verblijf in Nederland, hij miste zijn school en zijn vrienden en hij miste ook zijn vader. Hij moest de eerste maanden erg wennen en had ook moeite met het Nederlands. Toen hij in de VO kwam, had hij niet meteen een nieuwe school die bij hem paste, maar toen die eenmaal was gevonden, had hij het op school naar zijn zin. Hij maakte er nieuwe vrienden. Sindsdien heeft hij ervoor gekozen om in Nederland bij zijn moeder en zusjes te blijven. Pedro heeft een uitgesproken kledingstijl en bijbehorend kapsel. Volgens zijn zus Louisa is het een soort punk/gothic-stijl. Hij draagt bijna elke dag zwarte kleren, maar hij draagt ook rood. Pedro houdt erg van skaten. Hij heeft zijn weg moeten vinden in Amsterdam waar hij momenteel verblijft, om te kunnen doen wat hij leuk vindt. Pedro heeft een uitgesproken voorkeur voor het Japanse geloof en de cultuur. Brigitte is erg spraakzaam tijdens het gesprek. Toen ze in Nederland kwam, is ze naar een taalcentrum gegaan en ze spreekt goed Nederlands. In het gesprek met haar broer wordt duidelijk dat ze veel van hem weet en dat hun band goed is. Als Pedro zelf aangeeft dat hij soms wel en soms niet goed kan tekenen, zegt zij: “Je kunt het heel goed, hoor. Ik vind het heel knap wat hij doet.” Zelf houdt ze van dansen, zingen en schaatsen. Ze kan goed haar waardering uitspreken voor de andere gezinsleden. Zo zegt ze over haar moeder dat zij het huis ‘leuk’ heeft gemaakt: “Mijn moeder is heel creatief, ze heeft ook bloemen gedaan, ze heeft de meubels mooi gemaakt, tapijt op de grond een beetje ons eigen huis maken.” Volgens de kinderwerker is Brigitte erg bezig met haar uiterlijk en denkt ze na over de toekomst. Ze is heel slim en doet het goed op school. Louisa wordt geïnterviewd samen met haar zus en is open en spontaan. In het interview is ze erg gericht op haar kinderwerker. Ze vraagt aan haar of ze de vraag goed begrepen heeft en of het klopt wat ze zelf zegt. Ze is volgens de kinderwerker erg sportief. Zelf zegt ze daarover: “Ik had gevraagd dat ik graag naar de sporthal wilde. Dat heb ik gedaan met W (kinderwerker). Dat vond ik niet zo moeilijk, omdat zij meeging.” In het gesprek blijkt ook bij haar dat ze erg zorgzaam is naar de overige gezinsleden. Als ze een toverstafje had zou ze veranderen dat haar moeder geen problemen meer had en dat ze samen een eigen huis zouden hebben. “Mijn moeder heeft dan werk en een mooi huis, geen problemen meer met geld.” Na afloop van het gesprek heeft ze het met haar zus over de cadeaubonnen en hoeveel die waard zijn. Als ze de bonnen bij elkaar zouden leggen, kunnen ze voor hun broer een bepaalde dvd kopen.
salid Salid (6) is het oudste kind van een gezin met vader, moeder en een jonger zusje van 2 jaar. Hij is niet helemaal lekker op de dag dat het interview gehouden wordt. Zijn moeders is bij het gesprek aanwezig en Salid houdt zich nog wat op de achtergrond. Hij kijkt even aan wat er gaat gebeuren en antwoordt op concrete vragen die hem gesteld worden, maar hij laat vooral zijn moeder vertellen. Zijn moeder is met volle aandacht bij het gesprek, ze heeft zorg voor en over hem, ze ‘tolkt’ zo nu en dan en legt hem in zijn eerste taal de vragen nog eens voor. Hij ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
52
utrecht, oktober 2011
reageert er soms kort op en maakt gedurende het gesprek een tekening voor zijn zusje die hij naar eigen zeggen lief vindt. Hij geniet ervan als hij er waardering voor krijgt. Zijn beide ouders zijn afkomstig uit Afghanistan, hijzelf en zijn zusje zijn in Nederland geboren. Zijn moeder is 26 jaar en negen jaar geleden uit Afghanistan gevlucht nadat haar beide ouders zijn vermoord. Ze kwam in Nederland als AMA, ze was enig kind. Salids vader woonde al dertien jaar in Nederland toen zijn moeder naar Nederland kwam. Nadat zijn moeder een jaar in Nederland verbleef, is ze religieus getrouwd met de vader van Salid, ze is met hem niet voor de wet getrouwd. De schoonfamilie had het huwelijk geregeld, ze voelde zich onder druk gezet. Haar man is een neef van haar. Na een jaar huwelijk begonnen de problemen tussen de ouders van Salid, er waren veel ruzies en zijn moeder is veel door zijn vader fysiek mishandeld. Zijn vader werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar waarin het huiselijk geweld zich voorzette via psychisch geweld, vernedering en seksueel geweld. Salid heeft zijn hele leven thuis te maken gehad met spanningen en geweld. Hijzelf en zijn zusje zijn niet door hun vader mishandeld. Beide kinderen zijn voordat ze naar de VO gingen twee weken in een pleeggezin geplaatst. Er is een OTS voor beide kinderen en een voogd, dat was al voordat ze in de VO terechtkwamen. Voordat ze uiteindelijk in de opvang terechtkwamen, was moeder met haar kinderen al gevlucht, onder meer naar familie in het buitenland en naar een vriendin in Nederland. Salid en zijn zusje zijn onder toezicht geplaatst en beiden hebben een voogd. Beide kinderen hebben het geweld gezien wat volgens hun moeder een slechte invloed op ze heeft. Salid woont nu met zijn moeder en zusje sinds zes maanden in de VO. In het begin waren de kinderen volgens de moeder erg onrustig, ze luisterden niet en ze sloegen af en toe andere kinderen. Nu gaat het veel beter. Salid houdt van tekenen en knutselen. Verder vindt hij het leuk om te gamen. Hij houdt van spelletjes en speelt graag met andere kinderen. Hij heeft in de opvang een vriendje die wat ouder is dan hijzelf. Zijn moeder en kinderwerker vinden hem sociaal en makkelijk in het contact met andere kinderen. Volgens de kinderwerker is hij een jongetje dat vaak om aandacht vraagt, maar op een positieve manier en vooral richting de kinderwerkers: “Hij is aanhankelijk en maakt graag even een praatje. Op de groep is hij vrij rustig, het is een rustig jongetje, dat wel goed contact heeft met andere kinderen. In de groep is het nu wel een vrolijk jongetje in tegenstelling tot hoe hij was bij binnenkomst. Hij is erg veranderd. Hij was toen vrij teruggetrokken, niet zo makkelijk in contact maken, maar dat heeft maar een korte periode geduurd. In het begin was hij redelijk gesloten, maar nu is hij is open en kun je een gesprekje met hem voeren.” Tijdens het verblijf in de VO is er geen contact tussen Salid en zijn vader geweest. Het is onduidelijk of daar in de toekomst wel naartoe gewerkt wordt, om dat te beoordelen is een taak van de voogd en het besluit van de kinderrechter.
6. 4 .1 verblijf in de vrouwenop vang Kinderen en jongeren hebben het naar omstandigheden redelijk goed in de vrouwenopvang. Salid, zijn moeder en zijn zusje vonden het in de beginperiode wel moeilijk. Ze moesten wennen aan het leven en de leefruimte in de VO. De moeder van Salid geeft het voorbeeld dat als de kinderen ’s nachts naar de WC moesten ze dan van hun kamer boven helemaal naar beneden in het gebouw moesten. In de eerste week zijn de kinderen niet naar buiten geweest, omdat ze niet wist of dat wel veilig was. Daarna konden ze gelukkig wel naar buiten. Na tien dagen werden ze overgeplaatst naar Time-out 2. “En dat was veel beter”, aldus moeder, daar hebben ze een eigen ruimte. Salid gedraagt zich nu veel beter dan in het begin. Moeder denkt dat het belangrijkste is dat hij zich nu veilig voelt, daardoor is hij rustiger, hij werkt nu ook beter op school: “Hij voelt zich op school ook veilig, hij is nu gewend, hij kan nu beter werken, zijn juf op school had gezegd dat ze de indruk had dat hij zich nu veilig voelt en dat daardoor alles nu beter gaat.”
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
53
utrecht, oktober 2011
Dat ruimte in de VO belangrijk is, komt ook naar voren in het gesprek dat we in het kader van de groepsgesprekken met kinderen voerden met de twee tienermeiden Louisa en Brigitte. Zij geven aan dat ze in de crisisopvang in een heel kleine ruimte zaten en in begeleid wonen waar ze nu zitten meer ruimte hebben. “Wij hebben een heel appartement voor ons alleen, mijn moeder heeft veel kinderen, dus we hoeven niet te delen”, aldus Brigitte. Een nadeel van begeleid wonen vinden de meiden dat er minder kinderwerk is dan in de crisisopvang. “Hier is het wel leuk”, volgens Brigitte, “maar in de crisisopvang hadden we drie keer per week kinderwerk, dat is hier minder.” De meiden hebben nu enkel op maandagmiddag kinderwerk.
6. 4 . 2 ac tiviteiten vo or kinderen en jongeren Er worden bij de vrouwenopvang verschillende activiteiten voor kinderen en jongeren georganiseerd. Standaard is er voor de kleine kinderen kinderwerk. Kinderwerk is er elke dag van 9:30 tot 11:45 uur voor de nul tot vierjarigen en ’s middags van 15:30 tot 17:00 uur voor de basisschoolkinderen. Op het kinderwerk wordt door de kinderen vooral veel gespeeld. Wat opvalt tijdens de observatie die verricht wordt in het kader van het onderzoek, is dat er veel structuur in het ritme wordt gebracht. Zo gingen de kinderen bijvoorbeeld om 11:15 uur aan tafel voor een stuk fruit. Voordat gegeten wordt, mag ieder kind een lied uitkiezen wat gezongen wordt. Dit gebeurt elke dag en de kinderen weten ook precies wat ze moeten doen. Gedurende het kinderwerk worden de kinderen door de kinderwerkers geobserveerd. Er is een observatieformulier ontwikkeld aan de hand waarvan zij dat kunnen doen. Er is een formulier eerste indruk waarin opvallende dingen van het kind worden beschreven als eerste indruk en een observatieformulier dat daarna in de vijfde week wordt ingevuld. De kinderwerkers waarmee gesproken is, geven aan dat het observatieformulier niet goed werkte, inmiddels is het formulier aangepast en moet het nog verder aangepast worden. “Sommige observatiepunten moeten concreter gemaakt worden”, aldus een kinderwerker: “Zo moet bijvoorbeeld de motoriek geobserveerd worden, maar er zouden dan activiteiten bij moeten staan die de begeleiders de kinderen kunnen laten doen om te kijken hoe de specifieke motoriek is en of kinderen dat kunnen.” Naast het kinderwerk worden nog andere activiteiten georganiseerd. Wekelijks wordt voor de hele groep vrouwen en kinderen Toontje gegeven. Toontje is een schildpadpop die moest vluchten omdat het thuis niet meer veilig was. Toontje zingt graag, vertelt verhaaltjes, helpt mee om samen leuke dingen te doen met de kinderen en laat zich graag knuffelen. Met de hulp van Toontje worden kinderen op een speelse manier geholpen om zich weer zeker van zichzelf te voelen.17 Daarnaast is er weerbaarheidstraining en kinderyoga. Dat is uitbesteed aan externe medewerkers die worden ingeschakeld door de Blijf Groep, maar er zit wel altijd iemand van het kinderwerk bij. In het groepsinterview met de moeders geven, zoals in hoofdstuk vijf is toegelicht, acht moeders met kinderen tussen de zeven maanden en bijna 17 jaar hun visie op de kindmethodiek. Hierin laten ze soms ook iets doorschemeren van het perspectief van hun kinderen op de methodiek. . Een moeder geeft aan dat haar zoontje van 1,5 jaar het erg naar zijn zin heeft bij kinderwerk. “Thuis was hij altijd alleen en nu heeft hij andere kinderen om mee te spelen.” Ook wordt er met de kinderen gekeken naar hoe veilig ze zich voelen en wat ze willen in de toekomst. Een vrouw merkt op dat “moeilijke kinderen” niet naar het kinderwerk mogen. Er was volgens haar een vrouw die een erg druk kind had. “Hij sloeg andere kinderen en maakte dingen stuk. Hij mocht ook niet meedoen aan Toontje en aan de weerbaarheidstraining. Kinderen die veel hebben meegemaakt, kunnen zich op die manier uiten”, en dat wordt volgens de moeder alleen maar erger als het kind nergens aan mee mag doen. Ook is het voor de moeder belastend als ze nooit ontlast wordt. Voor jongeren wordt weinig georganiseerd volgens enkele moeders uit het groepsinterview. Deze kinderen vervelen zich. Kinderen hebben gesprekken met een vaste contactpersoon en dat wordt volgens de moeders, over het algemeen als positief ervaren. Wel geven enkelen aan dat het voor de jongeren niet altijd gemakkelijk is, omdat er ook over het verleden wordt gesproken. Eén moeder geeft aan dat de sociaal pedagogisch werker van haar tienerdochter al een aantal keer veranderd is en dat haar dochter telkens opnieuw haar verhaal moet doen 17
Bron: brochure ‘Toontje’ voor moeders in de vrouwenopvang.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
54
utrecht, oktober 2011
bij een andere begeleider. “Mijn dochter zit in de puberteit en is soms erg snel boos en dan weer blij. Ze baalt dat ze geen vrienden heeft hier”, aldus haar moeder. De geïnterviewde jongeren zelf lijken een ander beeld te hebben van de activiteiten die worden georganiseerd. Wel zijn zij allen afkomstig uit hetzelfde gezin dat veel met elkaar optrekt, sociaal vaardig en actief is. Met Pedro, Louisa en Brigitte (14, 12 en 11 jaar) hebben we gesproken over de activiteiten die voor hen georganiseerd worden en de meiden zijn daarover erg positief. De twee meiden geven aan erg blij te zijn met hun kinderwerker die volgens hen veel voor ze heeft gedaan. De meiden zitten dankzij haar bij een jongerenclub in de buurt waar ze allemaal leuke dingen doen zoals streetdance, computeren, spelletjes spelen en pingpongen. Ze vinden het heel gezellig daar. De jongste had aangegeven ook graag naar de sporthal te gaan en dat doet ze nu ook. In het begeleid wonen worden ook activiteiten voor de kinderen georganiseerd. Er is kinderwerk, elke maandagmiddag, aldus de jongeren. “Daar zijn de kleintjes en de groten bij elkaar. De kleintjes spelen dan met de auto’s, voor de groten is er dan schilderen, praten, lezen. Laatst was er een verhaal over het maken van vriendjes en dan praten de kinderen daar met elkaar over: heb je vriendjes, hoe maak je vriendjes.” Om de week is er volgens de kinderen Toontje. “Een poppetje, dat leert wat we moeten en wat niet, dan hebben we ook kaartjes met wat we voelen. Je hebt boos, verdrietig, bang en blij. Toontje vertelt dan een verhaaltje en dan moet je hem helpen.” De zussen geven aan dat alleen zij komen en soms nog één of twee andere kinderen. De “kleintjes” zijn dan gewoon aan het spelen. Brigitte had in haar kindwerkplan de wens opgeschreven voor een make-upmiddag in de opvang. Dat heeft haar kinderwerker nu georganiseerd voor oudere meiden in de opvang. Hun oudere broer Pedro van veertien is minder enthousiast over de activiteiten. Hij gaat niet naar de jongerenclub. “Ik ben nooit gegaan, ik vind het niet leuk om daar naar toe te gaan, ik heb geen zin.” Tijdens zijn verblijf in de Blijf Groep vond hij het wel leuk om af en toe te computeren. Nu hoeft dat niet meer, want hij heeft een computer thuis. Hij geeft aan dat hij graag wil skaten, maar dat dat hier in de buurt bijna niet kan. “Ze zeggen ook in Amsterdam kun je alles vinden, maar dat is ook niet waar. Ik kan wel naar het centrum gaan, zonder probleem, zeg maar. Als ik thuis ben ken ik alleen maar twee shops. Dingen waar ik van hou vind je niet bij de Dam. Echt een beetje ver weg.” Blijkbaar sluit hetgeen in de buurt te organiseren is niet aan bij de interesse van alle jongeren. Er kan hier ook sprake zijn van verschillen in interesses tussen jongens en meisjes. Salid gaat twee keer per week naar de kindergroep, waar hij kan spelen, tekenen en knutselen samen met andere kinderen van zijn leeftijd. Hij weet precies op welke dagen hij naar de kindergroep gaat. Vaak is hij er al voordat de groep begint, zo graag gaat hij naar de kindergroep, aldus zijn moeder. Zijn zusje van 2 jaar gaat elke ochtend naar de kindergroep.
6. 4 .3 instrumenten en gesprekken Alle kinderen in de pilot hebben een vaste begeleider die gesprekken met ze voert. In de beschrijving van de pilot staat dat de begeleider tweewekelijks gesprekken voert met de kinderen. Een kinderwerker geeft aan dat het echter vooral informele gesprekken zijn die gehouden worden tijdens de activiteiten, of in de gang als ze de kinderen tegenkomen. Er zijn meestal geen formele momenten waarop een gesprek plaatsvindt. Naast de ‘informele gesprekken’ zijn er contactmomenten met de kinderen als de instrumenten zoals het veiligheidsplan, het werkplan en de drie huizen worden ingevuld. De kinderwerker geeft aan dat door de gesprekken die gevoerd worden tijdens het invullen van de plannen en de instrumenten een band wordt opgebouwd met de kinderen waardoor de ‘informele gesprekken in de wandelgangen’ meer zin hebben, omdat de gesprekken wat dieper kunnen gaan. Bij twee kinderen van 8 en 9 jaar die we spreken18, valt op dat zij niet weten op wie wij doelen als we vragen naar hun vaste begeleider. De begeleider die bij het gesprek aanwezig is, noemt de naam van deze vrouw, maar er lijkt bij de kinderen niet echt een bel te gaan rinkelen. De kinderen zijn zwijgzaam en lijken zich ongemakkelijk te voelen bij het gesprek. Bij aankomst in de vervolgopvang hebben de kinderen Louisa (12) en Brigitte (11) met hun kinderwerker een kindwerkplan gemaakt waarin ze hebben opgeschreven welke doelen ze willen bereiken en wat ze graag willen. Dat Deze kinderen zijn verder niet opgevoerd als respondenten, omdat het interview naast bovenstaande informatie geen extra informatie opleverde over hun ervaringen.
18
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
55
utrecht, oktober 2011
ging volgens de kinderen goed. In de crisisopvang had alleen hun oudere broer een werkplan gemaakt. De meiden geven aan dat er allemaal vragen waren “over wat je wilt kunnen doen, wat je ontwikkeling is. Wat er mis was en wat goed was”. De kinderen geven aan veel afspraken te hebben gemaakt met hun kinderwerker. Met de kinderwerker nemen ze die afspraken van tijd tot tijd door en dan kijken ze wat ze ervan gedaan hebben en wat goed ging. Als ze een afspraak goed nakomen, mogen ze een kruisje zetten. Dat is volgens de kinderen goed om te doen. De jongste vond het werkplan maken een “beetje makkelijk en een beetje moeilijk” om te doen. “Er waren vragen die ik niet wist, maar dan ik denken, denken en dan wist ik het wel.” “Toontje is ook leuk”, aldus Louisa, de oudste. Ze vindt dat Toontje helpt als je problemen hebt. In een later gesprek waar haar oudere broer bij is, geeft ze echter aan dat het wat kinderachtig is. Brigitte zegt hierover: “Als je 9 of 10 bent dan gaat het nog goed en voor die kleintjes ook, maar als je 12, 11 bent dan is het wel een beetje kinderachtig.” Brigitte geeft aan dat de activiteiten waar ze aan heeft meegedaan haar wel hebben geholpen, maar zelf heeft ze meer aan de gesprekken met haar kinderwerker. “We voelen ons goed en we kunnen haar alles vertellen.” In de crisisopvang deelden de twee oudste zussen een kamer met hun broer en maakten ze ruzie over het schoonhouden van de kamer en het kijken van tv. Om de ruzies op te lossen, hebben ze samen met hun kinderwerker afspraken gemaakt en een plan gemaakt om hun moeder te helpen. Pedro heeft nu een eigen kamer en het huis is groter. Dat gaat nu heel goed. “En nu hebben we alles weer als normaal.” Hun moeder vertelt dat ze afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de computer. Brigitte vertelt over het boek “Gevoelens en zo” waar ze met haar kinderwerker mee bezig is. “Het is heel leuk omdat je kunt je gevoelens vertellen op een leuke manier. Niet zo van: wat is je gevoel, maar het is gewoon een spelletje wat je maakt, vraagjes en tekeningen en wat vind je over het verleden, wat je moet doen als het weer gebeurt wie je moet bellen. En gewoon het is heel goed.” Haar broer geeft aan dat zoiets niets voor hem is. Louisa is erg tevreden over wat haar kinderwerker allemaal voor haar heeft gedaan. Haar broer kan niet zo goed aangeven of hij veel hulp en steun heeft gehad en wat hij verder nog nodig heeft. Wel vertelt hij enthousiast over een tempel die hij thuis heeft gemaakt met Boeddha’s, gelukssteentjes, kaarsjes en decoraties. De moeder van Salid (6) vertelt over het kindwerkplan en dat er voor ieder kind in de opvang een vaste contactpersoon is van het kinderwerk. Deze moeder maakte samen met de kinderwerker een planning, ze bespraken wat er wel en niet goed ging met de kinderen en er is een observatielijst gemaakt. Aan de hand van het werkplan werken ze aan belangrijke punten waar ze hulp bij nodig hebben. Moeder geeft aan dat zijzelf hulp nodig had en heeft bij de opvoeding van haar kinderen, zoals hoe ze met het gedrag van haar kinderen om moet gaan. Salid gaat twee keer per week naar de kindergroep. De kinderwerker van Salid vertelt dat het lastig was om de drie huizen met Salid in te vullen. Het ging meer over dat hij graag wilde spelen met zijn moeder, graag puzzels maken met zijn moeder. Hij noemde in de drie huizen alleen maar leuke dingen. Het enige wat naar voren kwam over zorgen was dat moeder een blauw schriftje voor hem had gekocht terwijl hij een groen schriftje wilde. De kinderwerker van Alberto (14 maanden) geeft aan dat het werken met de kindmethodiek voor kleine kinderen heel anders is dan voor oudere kinderen. De hulpvragen zijn vooral gericht op een goede ontwikkeling van het kind. Alberto ontwikkelt zich helemaal goed, hij zit op schema. Zijn moeder luistert naar alle adviezen over opvoedingsondersteuning, welk speelgoed goed is voor kinderen van die leeftijd en ze vindt het leuk om dingen te weten over de ontwikkeling van kinderen. Ze is trots op haar zoon. Contact met leeftijdsgenoten is ook belangrijk in de ontwikkeling, aldus de kinderwerker die de moeder van Alberto heeft aangespoord om hem naar een kinderdagverblijf en daarna naar een peuterspeelzaal te laten gaan. De moeder van Alberto wilde dit niet, voor haar gevoel uit bescherming van het kind. Ze heeft het gevoel dat Alberto onrustig en onzeker wordt tussen kinderen die veel hebben meegemaakt. Ze zegt dat hij zelf niet veel meegemaakt heeft. Volgens de kinderwerker wil de moeder vooral individuele begeleiding, ze wilde adviezen en gesprekken over de ontwikkeling van kinderen. Ze kan Alberto niet goed loslaten. Die hulpvraag is afkomstig van de moeder, niet van het kind. Een klein kind kan zelf niet aangeven wat het nodig heeft, aldus de kinderwerker.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
56
utrecht, oktober 2011
6.5 Rapportcijfers Acht jongeren hebben de schriftelijke vragenlijst ingevuld. De krachtbronnen van de jongeren en hun moeders staan beschreven in hoofdstuk drie. Hier gaat het vooral om de veiligheid van jongeren en de steun die ze voor en tijdens de opvang hebben ontvangen. Als ontvangen steun in de periode voor de opvang, noemen vijf jongeren elkaar, waarmee ze elkaar als gezin bedoelen. Eén jongere noemt familie, één jongere noemt zijn school en één jongere heeft de vraag opengelaten. Over wat de jongeren waarderen aan de hulp die zij en hun moeder in de opvang krijgen, zijn de jongeren kort. Ze noemen ‘alles’, ‘goed’, ‘veel’, ‘rust’ en een aantal jongeren vult de vraag niet in. In de toekomst willen deze jongeren evenals de geïnterviewde jongeren een eigen huis waarin ze met hun familie kunnen wonen en waar ze zich veilig voelen. De jongeren hebben de ervaren veiligheid voor de opvang, tijdens de opvang en de verwachte veiligheid na de opvang een rapportcijfer gegeven. Gemiddeld komt dit uit op onderstaand schema: Tabel 10: Door jongeren ervaren en verwachte veiligheid voor, tijdens en na verblijf in de vrouwenopvang Ervaren veiligheid voor opvang
voor zichzelf zijn of haar moeder 3,9
3,1
9,5
9
Ervaren veiligheid tijdens opvang 9,3 Verwachte veiligheid na opvang
9,4
De jongeren voelden zichzelf niet veilig voor opname in de vrouwenopvang. Zij denken dat het voor hun moeder nog onveiliger was. Slechts twee van hen geeft hier een toelichting op. Een jongere geeft aan dat ze niet veilig waren, want “we werden bedreigd met moord”. Een ander licht het rapportcijfer voor de veiligheid toe met de opmerking dat er voor de opvang “ruzie en stress” was. De ervaren veiligheid schiet omhoog tijdens het verblijf in de opvang en de verwachting is dat daar weinig verandering in komt na het verblijf. Jongeren verwachten veilig te zijn na het verblijf en denken dat hetzelfde geldt voor hun moeder. Een van de jongere geeft zijn moeder een lager cijfer voor veiligheid dan zichzelf en geeft aan: “Misschien zoeken mensen ons en vinden ze ons via bekenden.” Blijkbaar denkt hij dat zijn moeder daar meer gevaar mee loopt dan hijzelf. De jongeren geven verschillende zaken aan in wat zij nu nodig hebben om de veiligheid te versterken: het geheimhouden van het woonadres, familie en elkaar als gezin. Zeven van de jongeren denken niet dat hun moeder na haar verblijf terug zal keren naar haar partner met wie ze voor de opvang samenleefde.
6.6 Wensen voor de toekomst Alle kinderen en jongeren die we gesproken hebben, geven aan in de toekomst graag een eigen huis te hebben samen met hun moeder. De tieners Pedro (14), Louisa (12) en Brigitte (11) denken sterk aan hun moeder als ze wensen uiten voor de toekomst. Brigitte geeft aan ze graag een eigen woning wil in de buurt van de opvang, want dan kan ze met haar zus naar de jongerenclub en hun school blijven gaan. “Ik wil niet naar een andere school, deze school is leuk, hier heb ik vriendinnen, waarmee ik speel. En het is gewoon rustig in deze buurt.” Het meisje heeft het hier in de buurt beter naar haar zin dan in de buurt van de crisisopvang. Daar deden mensen niet aardig volgens haar en werd ze gepest op school Ze geeft aan dat zij en haar zus altijd naar buiten mochten, maar dat een ander meisje niet naar buiten mocht. “Dat was code rood , die moest drie maanden binnenblijven, die man was gevaarlijk. Dat is bij ons gelukkig niet zo, wij zijn hier veilig.” Als de kinderen een toverstafje hadden waarmee ze dingen konden veranderen, zou de jongste zorgen dat haar moeder geen problemen meer had en dat ze een eigen huis zouden hebben. “Mijn moeder heeft dan werk en een mooi huis, geen problemen meer met geld. Dat wil ik niet meer.” Zelf wil de jongste graag naar New York of naar Canada “Mooie landen, daar komt Justin Bieber vandaan, een jongen die heel mooi zingt. Dan zou ik hem willen ontmoeten. En ik heb een kalender met hele mooie platen van Canada.” De oudste wenst voor haar moeder hetzelfde, dat ze geen schulden meer ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
57
utrecht, oktober 2011
heeft en een eigen huis. Voor haar oudere broer was het heel moeilijk om te verhuizen naar Nederland: “Hij had een vriend in Frankrijk, vond het heel moeilijk om een nieuwe taal te leren. Hij heeft nu wel vrienden op school. Nu komt hij ook wat later thuis uit school, want hij staat nog te praten met zijn vrienden. Maar dat is ook normaal voor iemand van zijn leeftijd, hij is ook een puber, dus dat is normaal.” Voor hem wenst ze dat hij heel snel nog beter Nederlands leert en dat hij naar Japan kan gaan, dat wil hij graag. “Daar zijn de mensen ook klein en het lijkt hem een fijn land om te studeren. Hij heeft op internet gekeken en de mensen die daar wonen, de muziek vindt hij mooi.” In het begeleid wonen vinden de kinderen het wel leuk, maar in de crisisopvang hadden ze drie keer per weer kinderwerk en dat is in begeleid wonen minder. “Nu komen we maar één keer per week, en dan hebben we niets meer te doen, dan moeten we zelf tekenen en kleuren en televisie kijken.” De kinderen vragen zich af waarom ze niet meer mensen vanuit de crisisopvang naar begeleid wonen halen. In de crisisopvang was meer te doen, meer kinderwerk20, meer activiteiten voor kinderen. Dat missen ze. Ze wensen dan ook meer kinderwerk voor kinderen die na hun in begeleid wonen terechtkomen. “En dat kinderen meer activiteiten krijgen, want dan kunnen de moeders beter hun problemen oplossen, dan kunnen ze makkelijker een afspraak maken met dit en dat, dan zijn ze sneller klaar met hun problemen. Als er meer activiteiten voor de kinderen zijn, hebben de moeders meer tijd voor zichzelf en zouden wij sneller een eigen huis hebben.” De wens van Pedro is dat als hij zichzelf over een jaar ziet, het gezin weer thuis is. Hij wil een eigen huis voor het gezin, een beetje rustig wonen en nog op dezelfde school zitten als nu. In de toekomst wil hij graag naar de academie om te tekenen. Zijn zus Louisa wil ook graag een eigen plek en rust, ook voor haar moeder. “En dat een beetje dat de emoties een beetje naar beneden komen. In 2010 zijn wel heel veel dingen gebeurd. Opa is overleden, dus mijn moeder heeft heel veel emoties, wat gebeurd is, is ook gebeurd, toen we moesten verhuizen voor de ruzies en dat is heel veel voor haar.” Ze gunt haar moeder rust. Daarnaast wil ze zelf meer zwemdiploma’s halen. Salid vindt het fijn dat ze een nieuw huis hebben gekregen waar ze binnenkort gaan wonen. Zijn moeder vertelt dat hij ernaar uitkijkt om er te gaan wonen, hij heeft haar tijdens het verblijf in de VO vaak gevraagd wanneer ze een huis zouden krijgen. Hij was heel blij toen ze hem het nieuws vertelde, hij rende toen blij naar de pantry om het meteen aan de andere kinderen te vertellen: “Ja wij gaan ook zo weg, we hebben een huis gekregen!” In vergelijking met de wensen van moeders valt op dat kinderen en jongeren eveneens een eigen huis en rust belangrijk vinden, maar dat zij daarnaast meer dromen en wensen beschrijven in plaats van realistische toekomstverwachtingen.
6.7 Samenvatting Hoewel we niet veel kinderen en jongeren gesproken hebben, kunnen we voorzichtige conclusies trekken op basis van de gesprekken die we hebben gevoerd en de vragenlijsten die de jongeren zelf hebben ingevuld. Kinderen en jongeren hebben het naar omstandigheden redelijk goed in de vrouwenopvang. Alle jongeren voelen zich er erg veilig in tegenstelling tot de periode voordat zij naar de opvang kwamen, waarvan zij aangeven zich onveilig te hebben gevoeld. Ze verwachten dat zij zich na hun verblijf ongeveer even veilig voelen. Voor de jongere kinderen worden veel activiteiten georganiseerd naast het kinderwerk en het gemeenschappelijke programma rond schildpad Toontje zoals weerbaarheidstraining en kinderyoga. Daarnaast zijn de kinderwerkers zich er erg van bewust dat het van belang is om voor de jongeren eveneens activiteiten te organiseren. Er wordt in de wijk gekeken wat de mogelijkheden zijn en jongeren- en sportclubs worden ingeschakeld. Door jongeren wordt dit als positief ervaren. Wel lijkt het moeilijker te zijn om activiteiten te organiseren die aansluiten bij de wat oudere jongeren (vanaf 15 jaar), zeker ook omdat er weinig financiële middelen zijn om activiteiten 20
De bezetting per kind in de crisisopvang is hetzelfde als in begeleid wonen, maar de crisisopvang is veel groter dan begeleid wonen.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
58
utrecht, oktober 2011
te realiseren. Ook uit het onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) blijkt dat oudere kinderen andere behoeften hebben: zij willen een rustige plek om huiswerk te maken, zij willen een eigen plek om te kunnen chillen met vrienden en zij hebben behoefte om online te zijn en met leeftijdgenoten te communiceren. Het is vooral voor deze oudere jongeren van belang dat zij de ruimte hebben in de VO. Jongeren in de puberteit zijn op een leeftijd dat hun identiteit zich aan het ontwikkelen is en daar is letterlijk ruimte voor nodig. Jongeren zijn zich niet bewust van het feit dat er met een ‘speciale kindmethodiek’ gewerkt wordt. Voor hen is vooral hun kinderwerker van belang die gesprekken met ze voert en de instrumenten bij ze afneemt. Dat contact lijkt van wezenlijk belang te zijn.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
59
utrecht, oktober 2011
7. kindmethodiek volgens vaders 7.1 Inleiding Mishandelende mannen zijn in het onderzoek van Van Stolk & Wouters (1983) over vrouwen die vanwege partnergeweld naar de opvang kwamen, slechts te vinden in een appendix over verlaten mannen. De mannen kwamen daarin vooral naar voren als ontredderde personen die niet goed begrepen wat hen was overkomen en waarom hun vrouw was weggegaan. Ze hadden de badkamer opgeknapt of de keuken verbouwd, juist voor hun vrouw. Over de mishandeling en het geweld dat ze hun vrouwen hadden aangedaan, spraken ze eigenlijk niet. De hoofdpersonen in dat onderzoek, Vrouwen in tweestrijd, tussen thuis en tehuis, waren begin jaren tachtig de mishandelde vrouwen die naar een vrouwenopvanghuis vluchtten. De wereld van de opvang heeft intussen veel ontwikkelingen doorgemaakt. Door de systeemgerichte benadering wordt de scherpe scheiding die voorheen ook in de hulp aanwezig was tussen vrouwen, mannen en kinderen, steeds meer geslecht. Er is een gedeeld besef dat er aandacht dient te zijn voor slachtoffers, plegers en voor de bijzondere positie van kinderen bij geweld. Hoe beter de afstemming en samenhang in de hulp tussen de verschillende betrokkenen en de professionals en hun instellingen, des te groter de kans dat het geweld blijvend kan worden gestopt. De Blijf Groep heeft in de kindmethodiek ook aandacht voor het systeem waarin kinderen (en vrouwen) leven. Zij benaderen de mannen meermaals in hun positie als vader. De eerste keer om aan te geven dat hun partner en kinderen veilig bij hen in de opvang verblijven. In de volgende contacten in hun hoedanigheid als vader om na te gaan welke vorm van contact nu en later mogelijk is en waarbij de man de gelegenheid heeft om ook zijn kant van het verhaal te belichten. In dit hoofdstuk bespreken we de gesprekken met de vaders aan de hand van drie casusportretten gevolgd door een beschouwing en een conclusie aan het eind. Eerst gaan we in op de kenmerken van de vaders, de gestelde vragen en de gesprekken.
7.2 Respondenten, vragen en analyse Twee onderzoekers hebben in november en december 2010 telefonische interviews gehouden met vier vaders. De gesprekken werden door dit tweetal gezamenlijk voorbereid en uitvoerig voor- en nabesproken. De telefoonnummers van de mannen werden verkregen via bemiddeling van de stafmedewerker van de Blijf Groep. Er werden gesprekken gevoerd van tussen de 40 en 75 minuten met vier mannen van allochtone afkomst (drie Afrikaans, een Surinaams) in de leeftijdsgroep van 40 tot 45 jaar. Ter voorbereiding zijn de verwachtingen van de interviewers over de gesprekken besproken. Daarin zijn ook de ervaringen meegenomen van een werkbezoek over mishandelende mannen aan de VS eind september waar een van ons verslag van deed (Dijkstra, 2011). De macht en onmacht van deze mannen in hun positie als vader en (ex-) partner kwam daarin uitgebreid naar voren. Voor het interview is een format ontwikkeld met vragen aan de vaders, zie bijlage III. Tijdens het telefonische interview zijn aantekeningen gemaakt, die direct na het interview uitgewerkt zijn. In alle gevallen is het Nederlands niet de moedertaal van de mannen en hun partners. Verder bleken er veel communicatieproblemen tussen de partners te zijn. Veelvuldig was er sprake van verzwijgen, leugens of beschuldiging daarvan, van achterhouontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
60
utrecht, oktober 2011
den van informatie en van manipulatie. De verkregen informatie is zoveel mogelijk geordend volgens de thema’s van het interviewformat. De analyse van de vier gesprekken leverde stof op voor drie casusportretten met de volgende persoonsoverstijgende patronen: de valse aangifte(I), de verblijfsvergunning en traditionele rollen (II) en de jaloerse en controlerende echtgenoot (III). De ‘valse aangifte’ representeert een diepgaand verschil van mening over wat er aan geweld en ruzie tussen twee partners heeft plaatsgevonden. De mishandelende partner erkent de ernst van de opgesomde feiten in de aangifte niet of steker nog, ontkent de mishandeling of de ernst daarvan. Ook kan de man in kwestie aangeven dat hij niet goed is begrepen of dat de politie zijn woorden of uitleg verkeerd heeft geïnterpreteerd. In de casus ‘verblijfsvergunning en traditionele rollen’ gaat het om paren waarbij de man wel en de vrouw (nog) geen verblijfsvergunning heeft. Veel van de strijd lijkt hier te gaan om een verschil in visie op de vraag in welke mate en op welke wijze traditionele rolpatronen dienen te worden nageleefd. In de ogen van de geïnterviewde mannen zijn vrouwen vooral verantwoordelijk voor de zorg voor de kinderen en de huishouding (de wereld binnen) en de mannen voor werk, inkomen en contact buitenshuis (de wereld buiten). Het derde patroon kenmerkt zich door intense controle en jaloezie en voortdurende gedachten over het vreemdgaan van de partner. Ongerustheid vermengt zich met toezicht, het willen bieden van bescherming lijkt bijna samen te vallen met het voortdurend controleren van de partner (en mogelijk ook de kinderen).
7.3 Casusportret I: De valse aangifte achtergrond Meneer is 45. Het land van herkomst is Egypte, evenals dat van zijn vrouw. Hij heeft een baan in de veiligheidssector. Zijn vrouw en twee dochters van ruim vier en ruim vijf jaar verblijven langer dan een half jaar in het opvanghuis. Hij heeft geen contact met zijn vrouw die intussen een scheiding heeft aangevraagd. Hij belt wekelijks 5 minuten met zijn dochters, dat bevalt matig. De oudste heeft een ontwikkelingsachterstand en ze praat niet zo goed. Het is sowieso moeilijk communiceren met de nog kleine kinderen aan de telefoon. Hij heeft zijn vrouw niet meer gesproken sinds haar vertrek vanwege een door de rechter opgelegd contactverbod. Hij vindt het heel vervelend dat hij niemand bij het opvanghuis kan bereiken wanneer hij bijvoorbeeld vanwege werk zijn telefonische afspraak met de kinderen wil verzetten. steun Meneer heeft een maatschappelijk werker en is bij de reclassering terecht gekomen. De rechter heeft een straaten contactverbod uitgesproken. Er is aangifte gedaan. De rechter heeft hem veroordeeld. Naar de visie van de man is de aangifte van zijn vrouw vals. Het oudste kind heeft een ontwikkelingsachterstand, zij gaat naar het speciaal onderwijs. Beide kinderen hebben een fysieke beperking die de nodige zorgen geeft. Meneer droeg ook bij de in de opvoeding, maar vond dit een moeilijke vraag. Is het moeite met de taal of heeft hij weinig ervaring met opvoeden? Hij vertelt dat hij voor de kinderen zorgde als zijn werk dat toeliet. Hij omschrijft zichzelf als een heel aardige vader, “de kinderen zijn toch een stuk van mij”. Hij bracht ze naar school en naar de crèche als hij tijd had. De kinderen moesten vaak naar het ziekenhuis. Ze hebben nog geen vriendjes zegt hij, “nou ja wel vrienden uit de kerk”, ze zijn gelovig. ge weld en ge va ar Op de vraag wat er is gebeurd, zegt meneer dat hij zelf ook niet goed weet wat er gebeurd is tussen zijn vrouw en hem. Ze kennen elkaar zo’n acht jaar. Toen zij zwanger was van hun oudste woonde zij nog in Egypte terwijl meneer in Nederland was. Die bewuste ochtend kwam zijn vrouw in het voorjaar van 2010 thuis van haar bezoek aan de psychiater. Hij had net de kinderen weggebracht naar school en naar de crèche. Hij zat dus samen met haar te praten. Toen begon zij te gillen. Zij liep naar buiten en zei dat hij niet moest slaan. Volgens meneer heeft hij haar toen niet en nooit niet geslagen. Zij bleef gillen en riep om de politie. Ze woonden dicht bij het politiebureau dus de politie was naar zijn zeggen snel ter plaatse. Buren waren getuige en verklaarden later dat ze geen klappen hadden waargenomen. Meneer werd meegenomen naar het bureau. Mevrouw verklaarde dat meneer haar had geslagen en dat hij dat een paar keer per week deed. Verder zei ze dat ze bang voor hem was en dat ze niet uit huis mocht, ze mocht niet werken van hem en hij sloot haar met de kinderen in huis op als hij ging ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
61
utrecht, oktober 2011
werken. Hij had haar volgens haar regelmatig bedreigd met de dood en ze was bedreigd met een mes. Ook mocht ze geen contact hebben met vreemden, noch met mensen uit de kerk. Volgens meneer berusten al deze uitspraken op leugens. Hij denkt dat ze gewoon gek geworden is en dat ze een valse aangifte tegen hem heeft gedaan. Hij begrijpt er niets van. Hij heeft heel hard gewerkt om dit huis te kopen en zijn vrouw en kinderen een goed leven te bezorgen. Waarom wil ze hem vals beschuldigen? Hij is vervolgens het huis uitgezet en sliep in de auto. De rechter sprak een contact- en straatverbod uit. Zo kwam meneer bij de reclassering terecht. Hij is doorverwezen naar De Waag, maar hoefde na een keer niet terug te komen van de medewerker aldaar. Zijn vrouw ging in die periode met de kinderen naar Egypte. Meneer vroeg toestemming om zijn huis weer in te mogen. “Ik had niets en ik kon niet nog een appartement huren”, zegt hij. Vanuit Egypte stuurde zijn vrouw hem een brief met het verzoek naar Egypte te komen en het goed te maken. Intussen had ze via de ambassade een brief geschreven waaruit bleek dat haar man haar mishandelde, bedreigde en had gezegd dat hij haar en de kinderen dood zou maken als hij ze zag. Deze brief werd uiteindelijk naar de politie gestuurd. Meneer ging niet, hij voelde dit als een valstrik. Als hij naar Egypte was afgereisd, dan was hij direct gevangen gezet. Zo breidde de in zijn ogen valse aangifte van zijn vrouw zich alsmaar uit tot een nachtmerrie. Intussen zag hij meer dan een half jaar zijn kinderen niet. Hij was “ziek, ziek, heel ziek van ellende, ook depressief”. Hij dacht alsmaar over wat er gebeurd was. Kende hij zijn vrouw zo slecht en “was ze door en door gemeen?”. “Was ze ziek in haar hoofd? Ze nam de kinderen mee uit school en verdween gewoon.” Onlangs vroeg ze de scheiding aan. Ze verspreidde in zijn ogen heel veel leugens over hem. “Mijn man laat me geen werk zoeken”, terwijl ze vrijwilligerswerk deed. Hij zou geprobeerd hebben om haar te doden. Hij zou haar hebben mishandeld terwijl hij haar nooit geslagen had. Ook toen er proces verbaal werd opgemaakt, werden er geen sporen van geweld gevonden op haar lichaam. Ze zou geen contact mogen hebben met de buitenwereld. Hoe kan hij bewijzen dat dit leugens zijn? De getuigen die hen op straat hebben gezien, namen geen klappen waar. Ze heeft aldus meneer “gewoon een eigen paspoort”. Wel blijkt dat zij geen zelfstandige verblijfsvergunning heeft, meneer is langer in Nederland dan zij. Hij weet niet precies hoe het zit met haar verblijfsvergunning, daarover sprak zij niet openlijk met hem.
contac t blijf Het gesprek met de maatschappelijk werker van de Blijf groep was volgens meneer een heel kort gesprek, hij heeft verder geen telefoonnummer gehad. Hij mocht niets weten: er is immers een contact- en straatverbod. Er is nu door mevrouw een scheiding aangevraagd. De maatschappelijk werker en de reclassering hadden al eerder geadviseerd om te scheiden. Meneer wilde dit toen niet, hij hoopte dat het nog goed kwam. Hij klinkt nog steeds aangeslagen en zegt niet te begrijpen wat zijn vrouw heeft. Hij blijft zich maar afvragen wat er is gebeurd. In zijn ogen heeft er geen geweld plaatsgevonden. Hij piekert waarom zijn vrouw zo doet als ze heeft gedaan. Hij denkt dat ze ook in de toekomst blijft liegen. contac t me t kinderen Het is heel moeilijk, meneer mist zijn kinderen en ze missen hem. De jongste vraagt hem: “Wanneer mogen we bij jou thuis komen?” Hij voert korte gesprekken over hoe het gaat en op welke school ze nu zitten. Afgelopen november heeft de rechter geen uitspraak gedaan of hij de kinderen weer mag zien, de beslissing is verdaagd. toekomst Meneer kan niet begrijpen waarom zijn vrouw alles op het spel heeft gezet. Zijn baan moet hij opgeven als hij in aanraking komt met justitie, hun koophuis. Hij had nooit verwacht dat dit zo zou lopen en is er kapot van. Het duurt al meer dan een half jaar en zo lang heeft hij ook de kinderen niet gezien. Op de vraag wat hij in de toekomst na de scheiding met zijn kinderen wil, zegt hij: “Ik wil de kinderen gewoon bij mij. Met zo’n vrouw worden de kinderen echt niet goed, kunnen ze niet groot worden. Ze heeft een slecht karakter of ze is gewoon ziek in haar hoofd.” ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
62
utrecht, oktober 2011
beschouwing en afspr aken • We spreken af dat hij de aangifte die in zijn ogen uit valse beschuldigingen bestaat, opstuurt. Het telefoongesprek duurde ruim een uur. Meneer was soms moeilijk te verstaan en begreep in het begin de vragen niet altijd direct. Dit kan komen door de taal maar ook omdat hij het moeilijk vindt om op vragen te antwoorden, zoals die over de opvoeding. Hij bleef bij herhaling aangeven dat zijn vrouw een valstrik had opgezet en valse aangifte had gedaan. Hij was er nog steeds naar van en begreep niet waarom zij dit had gedaan. Hij had haar nooit geslagen, opgesloten of contact verboden. Hij klonk geschokt over deze beschuldigingen die zijn hele leven op de kop hadden gezet. • Meneer stuurt inderdaad de aangifte op die door de rechter is ingetrokken. Er is geen bewijs voor mishandeling. Dat hoeft de aangifte nog niet vals te maken. Hij neemt opnieuw telefonisch contact op wanneer hij zijn kinderen niet mag spreken van de medewerker van de Blijf Groep, omdat dit gevaarlijk zou zijn. Hij heeft dan zijn vrouw en kinderen die zondag daarvoor van een afstand in de kerk gezien. Mevrouw heeft dit verteld in de opvang en ook dat zij er bang van werd. • Meneer voelt zich onmachtig en niet geholpen door de opvang. Hij vindt dat de medewerker van de opvang niet op grond van het verhaal van zijn vrouw kan bepalen dat hij zijn kinderen niet mag spreken noch kan zien. Er wordt navraag gedaan en een Blijf medewerker maakt een afspraak met meneer. Later hoor ik dat de medewerker excuses heeft aangeboden en dat meneer nu de kinderen weer mag spreken. • Een valse aangifte is een ingewikkeld begrip. Het woord kan verwijzen naar ontkenning van degene die mishandelt of die vindt dat de aangifte niet overeenstemt met wat er is gebeurd of het minder ernstig inschat (ik gaf haar maar een klein duwtje). Het begrip kan ook gerelateerd zijn aan een valse beschuldiging van de partner of aan een verkeerd geïnterpreteerde handeling door een professional. Hoe kijk je naar het feit dat de man zijn vrouw naar het land van herkomst stuurde? Is dit om de vrouw in het gareel te krijgen of biedt het juist de mogelijkheid voor haar om tot rust te komen en steun te ontvangen van familie? Interpretatieruimte is er ook in het verschil van mening over traditionele opvattingen over sekserollen en een taakverdeling waarbij vrouwen verantwoordelijk zijn voor de zorg en de kinderen en mannen voor het verwerven van inkomen en contact met de buitenwereld.
7.4 Casusportret II: De verblijfsvergunning en traditionele rollen achtergrond Meneer is 45 en heeft, net als zijn vrouw, een Ghanese achtergrond, maar bezit intussen de Nederlandse nationaliteit, vanwege het feit dat hij al vijftien jaar in Nederland woont. Zijn vrouw heeft nog niet de Nederlandse nationaliteit, zij woont acht jaar in Nederland. Zij spreekt niet zo goed Nederlands. Volgens meneer doet zij heel geheimzinnig over haar verblijfsvergunning. Volgens hem krijg je deze na tien jaar en/of na een inburgeringscursus. Ze hebben twee kinderen van zeven en acht jaar, een jongen en een meisje. Zijn vrouw is met de kinderen tijdens het interview bijna drie maanden in de opvang. steun en op voeding Meneer bracht meestal de kinderen naar school. Hij werkt in de bouw en is meestal ‘s avonds laat thuis. Hij vindt het belangrijk en ook vanzelfsprekend dat zijn vrouw voor de kinderen zorgt, het gezellig maakt in huis en tijd maakt voor de kinderen. Zijn vrouw werkt buiten de deur, hij weet niet precies wat zij in een ziekenhuis doet. Hij denkt schoonmaken, maar hij vindt dat zij te druk is. Zij moet meer tijd met de kinderen doorbrengen. Verder brengt hij soms een kind naar zwemles. In het weekend doet hij wel eens boodschappen met ze. En soms lezen ze hun kinderen voor. Samenvattend zegt hij: “Het gewone leven eigenlijk.” Hij geeft aan dat hij vaak moe naar huis komt na een dag werken. Hij verwacht dan dat zijn vrouw rond acht uur de kinderen in bed heeft en deze taak uitvoert. Op de vraag wat voor soort vader hij is, geeft hij aan dat de kinderen niets tekortkomen, ze krijgen wat ze nodig hebben. De kinderen spelen graag op de computer en doen spelletjes, ze doen het allebei redelijk goed op school.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
63
utrecht, oktober 2011
ge weld en ge va ar In zijn ogen heeft hij geen geweld gebruikt. Hij heeft zijn vrouw naar eigen zeggen een maal geduwd, maar haar nooit geslagen of iets dergelijks. Dat is ongeveer een half jaar geleden gebeurd. Hij heeft toen na een paar dagen aangegeven dat hij spijt had en haar een ringetje gegeven. Hij dacht toen dat het weer goed was. Zijn vrouw is in zijn ogen degene die geweld gebruikt en prikkelbaar is: ze wordt snel boos en er is regelmatig ruzie. Ze gooit spullen naar hem toe, ook in het bijzijn van zijn vrienden. Daarna hebben mensen een aantal keer gebeld, hij begreep dat niet, zei dat ze geen hulp nodig hadden. Hij zag dat zijn vrouw gestrest was, ze had het te druk, dacht hij. Het leek hem een goed idee dat ze minder zou gaan werken. “Dat kan ze wel weer doen als de kinderen 12 jaar zijn of zo.” Hij wilde haar ook wel naar Ghana laten gaan voor een paar maanden om tot rust te komen. Dan kon zij de ruimte nemen om te zien wat zij wilde. Later zegt hij dat de politie dit helemaal verkeerd begrepen heeft. Ze stelden dat hij zijn vrouw wegstuurde. Zijn vrouw werd steeds prikkelbaarder. Als hij het eten niet lustte, als ze een probleem had met de laptop en hij haar niet onmiddellijk hielp, als hij moe was na een dag hard werken. Om steun voor zijn vrouw te organiseren besloot hij zijn schoonmoeder over te laten komen. Toen zijn schoonmoeder kwam werd het eigenlijk erger, zijn vrouw raakte gefrustreerder. Naar zijn idee zag zijn schoonmoeder al snel dat zijn vrouw helemaal geen respect voor hem had. Het vertrek van zijn vrouw was naar zijn idee plotseling. Hij vermoedt dat zijn schoonmoeder zijn vrouw op negatieve wijze beïnvloedde. Hij had tegen zijn vrouw gezegd dat zij minder moest gaan werken. Ze hadden het geld niet nodig hadden. Hij bracht genoeg geld binnen. Zij vatte dat naar zijn idee verkeerd op. Intussen was zij stiekem spullen aan het weghalen als hij er niet was. Hij was daar behoorlijk van geschrokken. Hij stuurde toen zijn schoonmoeder terug, “want zij was helemaal geen steun”. Hij denkt nu dat zijn vrouw misschien ook wel bang was en dat ze daarom vaak boos was en is. Hij vindt dat de problemen zo niet worden opgelost en dat er iets moet veranderen voordat ze weer thuis kan komen. Dat is trouwens op vrijwillige basis. Als zij niet meer verder met hem wil leven, is het ook goed. Hij wil haar zeker niet dwingen. Hij houdt van zijn vrouw, maar hij vindt dat de ruzies veel te ver gaan. Hij wil dat de kinderen meer gezelligheid krijgen en meer zorg.
contac t blijf Hij vond het contact met de medewerker helemaal niet goed. Het duurde wel een week voordat hij werd opgebeld en hij was heel ongerust. Ze gaven toen aan dat zijn vrouw en kinderen veilig in de opvang waren, maar hij vond dat heel vreemd gesteld. “Ze waren veilig thuis. Zijn vrouw was degene die boos en agressief was en bij ruzie met spullen gooide, ik niet.” Hij vond het heel erg dat hij pas zo laat gebeld werd. Hij voelde zich heel slecht. Hij was ook bij de politie geweest om aan te geven dat zijn vrouw was weggelopen. Hij voelde zich daar tot zijn schrik behandeld als een dader. Ze vertelden hem niets. “Dit is geen werkwijze zo”, zijn de woorden die hij gebruikt. Hij pleit ervoor om een telefoonnummer te ontvangen, een tussennummer dat je kunt bellen zodat er contact kan zijn met de vrouw en kinderen. Nu is hij helemaal afhankelijk van de anderen. Na ongeveer zes weken nam zijn vrouw contact op. Het probleem wordt niet aangepakt zo is zijn standpunt, ze moeten samen om de tafel zitten, niet apart en alleen zijn vrouw geloven. Hij vindt dat de mannen nu nergens steun kunnen vinden. Hij begrijpt wel dat dit mogelijk gevaarlijk kan zijn, maar in zijn geval is het juist zijn vrouw die agressief is. Hij heeft ook het idee dat de politie een “verkeerde aangifte heeft gemaakt”, zij schreven dat hij zijn vrouw wil terugsturen naar het land van herkomst, terwijl hij zijn schoonmoeder terug wilde laten gaan.
contac t me t kinderen Nu ziet hij af en toe onder begeleiding de kinderen en spreekt dan eerst met zijn vrouw. Ze zien de kinderen bij een kennis of bij hem thuis. Dat gaat wel goed, de kinderen willen dan niet meer weg. Hij zegt dan dat ze eerst nog met mama moeten overleggen over wat er gaat gebeuren. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
64
utrecht, oktober 2011
toekomst In de gesprekken is aangegeven dat zijn vrouw nog niet thuis kan komen, dan wordt het erger. Eerst moet zij rustig zijn en niet meer zo prikkelbaar. Hij heeft er begrip voor dat ze rust en ruimte nodig heeft, maar geeft dit niet een jaar de tijd. Hij wil samen aan de tafel, erover praten. “Het verhaal moet van twee kanten op tafel komen.” Hij kan zich ook voorstellen dat ze weer thuis komt, dat zou hij graag zien, maar dan zonder de ruzie. Hij houdt er ook rekening mee dat zij als alleenstaande moeder verder wil en hij als alleenstaande vader verder gaat. Hij ziet zichzelf in dat geval wel als co-ouder of als vader die voor zijn zoon zorgt, dan doet zij dat voor de dochter. Als zij het wil combineren met werk en zorg en zij kan de kinderen goed verzorgen, dan kan dat ook. Hij vindt wel dat ze moeten overleggen over wat het beste is voor de kinderen. Als hij ziet dat zij geen tijd maakt voor de kinderen, dan wil hij niet dat zij voor ze zorgt. beschouwing Er zijn veel communicatieproblemen en strijdpunten tussen de echtelieden die te maken hebben met verschillende thema’s: • Verzwijgen en achterhouden van informatie over de verblijfsvergunning van mevrouw die later naar Nederland kwam en afhankelijk is van haar man. • Verschil van mening over rolpatronen: wie er zorgt voor binnen en wie de kost wint buiten. Meneer weet niet precies wat voor werk zijn vrouw in het ziekenhuis doet. Hij is van mening dat vrouwen vooral voor de kinderen en de huishouding dienen te zorgen en dat mannen de kost verdienen. Hij laat zich verder niet uit over de mening van zijn vrouw die werk buitenshuis heeft gezocht. Meneer kiest voor traditionele rolpatronen, zijn vrouw lijkt voorstander van een rolpatroon waarin beide partners buitenshuis werken en binnenshuis zorgen. • Culturele gedachten over steun: meneer heeft zijn vrouw voorgesteld om tot rust te komen in Ghana. Toen zij dat niet wilde, heeft hij zijn schoonmoeder uitgenodigd om te bemiddelen en hem tot steun te zijn over respect. Dit is niet gelukt in zijn ogen omdat zijn schoonmoeder haar dochter beïnvloedde. • Er zijn grote meningsverschillen over de aard, frequentie en ernst van het geweld alsook over wie wat doet met wie. Volgens meneer heeft hij zijn vrouw eenmaal geduwd en nooit geslagen. Hij vindt zijn vrouw agressief, zij gooit dingen naar hem en moppert of wordt boos. • Ook zijn er meningsverschillen tussen meneer en de professionals van bijvoorbeeld de politie. De politie heeft volgens meneer ten onrechte aangegeven dat hij zijn vrouw wilde wegsturen. • Meneer is ontevreden over de rol van Blijf medewerkers en vindt het net als andere mannen die we spraken een hard gelag dat hij zelf geen contact kan opnemen en afhankelijk is van derden voor wanneer en hoe hij zijn kinderen kan spreken. Meneer wenst dat het verhaal van twee kanten op tafel komt.
7.5 Casusportret III: de jaloerse en controlerende echtgenoot achtergrondinform atie De respondent is een Surinaamse man van 42 jaar. Met zijn vriendin die in de opvang is, heeft hij twee dochters van zestien en drie. Hij heeft nog twee kinderen uit een eerdere relatie. Ze hadden al in Suriname een relatie. Meneer is eerst alleen naar Nederland gekomen: later liet hij zijn vriendin en oudste dochter overkomen. De relatie is al jaren slecht: de man heeft een grote mate van wantrouwen ten aanzien van zijn vriendin. Hij verdenkt haar er al jaren van dat zij vreemdgaat met verschillende mannen en zij liegt daar stelselmatig over, aldus meneer. Ook is zij altijd weg als ze vrij is en heeft hij er problemen mee dat zij niet met geld kan omgaan (zelf heeft hij schulden) en slecht Nederlands spreekt. De vriendin verblijft na een gewelddadig incident sinds de nazomer in de opvang. De man heeft geen nieuwe partner op dit moment. Hij denkt dat zijn vriendin een nieuwe partner heeft, maar weet dat niet zeker.
steun en kr acht Volgens meneer vervulde hij een grote rol in de opvoeding van de kinderen. Hij zag de kinderen dagelijks, ze ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
65
utrecht, oktober 2011
woonden bij elkaar in huis. Hij ziet zichzelf als degene die “alles op orde hield, die de kinderen opvoedde, ervoor zorgde dat de oudste niet te brutaal werd”. Hij bracht en haalde de jongste naar en van de opvang, hij was degene die naar ouderavonden ging, die met zijn oudste dochter praatte, haar respect bijbracht. En dat is ook de rol die hem past: praten met zijn kinderen, hen laten nadenken en ervoor zorgen dat ze zich goed gedragen. En vooral zijn “oudste ervoor behoeden dat ze net zo als haar moeder wordt”.
ernst en ge varen Meneer heeft al jaren het vermoeden dat zijn vriendin vreemdgaat. Er wordt ook over haar geroddeld. Hij heeft haar er al verschillende keren mee geconfronteerd, maar hij kan er niet met haar over praten: “Zij liegt alles bij elkaar.” Op de dag dat het misging, stond zijn vriendin beneden (ze woonden op de derde) en vroeg of hij wat geld uit haar portemonnee wilde halen en naar beneden wilde gooien. Terwijl hij dat deed, zag hij een foto van een blonde man in haar portemonnee. Hij maakte daar met zijn telefoon een foto van. Omdat zij een boodschap ging doen, en hij moest werken, heeft hij haar daar niet meteen op aangesproken. Toen hij ’s avonds thuiskwam, bleek zij weg. Ze bleef de hele nacht weg, zonder bericht. De volgende avond toen hij uit zijn werk kwam (hij zorgde ondertussen voor de kinderen) lag ze met de jongste in bed. Ze zei dat ze geen beltegoed had gehad en dat ze daarom niet had kunnen laten weten waar ze was. Hij confronteerde haar met de foto. Zij ontkende, zelfs dat de foto in haar portemonnee zat, terwijl hij daarvoor bewijs had. Meneer geeft aan dat het hem allemaal gewoon te veel werd en dat hij haar daarom heeft geslagen. Hij wilde haar alleen een klap in haar gezicht geven, maar dat is blijkbaar toch meer geworden. Hun jongste dochter was erbij, maar lag volgens meneer te slapen en heeft er niet veel van gemerkt. Zijn vriendin heeft daarna de politie gebeld, die hem heeft aangehouden. Hij heeft een nacht in de cel doorgebracht. De oudste dochter vroeg aan haar moeder waarom ze de politie belde. Zij heeft wel gezien dat haar vader haar moeder heeft geslagen, want later spreekt zij hem hierop aan: “ik snap wel dat je boos was, maar je mag geen vrouwen slaan”, zei ze tegen hem. Verder reageerden de kinderen niet op het geweld, aldus meneer. Ook reageerden ze niet echt anders of angstig op hem. Op dit moment heeft hij contact met reclassering, vanwege het feit dat hij is aangehouden. Hij wordt verder niet vervolgd en krijgt geen strafblad. Wel moet hij een groepscursus volgen om beter met zijn agressie om te gaan. Bovendien zit hij in de schuldsanering.
contac t me t blijf – eerste en volgende gesprekken Wanneer het eerste gesprek heeft plaatsgevonden, weet meneer niet meer precies. Hij weet nog wel dat de maatschappelijk werkster van zijn vriendin hem heeft gebeld om te vertellen dat de kinderen veilig waren. Hij heeft dat als heel prettig ervaren, te weten dat het goed met hen ging. Hij kon zijn vragen ook goed kwijt. Hij maakte zich vooral erg veel zorgen over het toezicht op zijn kinderen. Hij vertrouwd zijn vriendin niet, hij is bang dat zij de kinderen overal mee naartoe neemt. Hij is wel gerustgesteld door de maatschappelijk werker. Ten tweede heeft hij er vrij uitgebreid over te kunnen praten. Dat was een opluchting voor hem. Meneer heeft meerdere gesprekken met de maatschappelijk werker gehad. Hoeveel weet hij niet meer. In die gesprekken ging het vooral over zijn zorgen om de kinderen. Hij kon zijn verhaal vertellen, zijn visie op zijn vriendin en op de manier waarop zij met hun kinderen omgaat, de angst dat zij niet goed op de kinderen let, dat zij ze op sleeptouw neemt. Hij voelde zich in die gesprekken heel serieus genomen en werd elke keer weer gerustgesteld in zijn zorgen. De gesprekken die hij gevoerd heeft met de maatschappelijk werker geeft hij een 10: hij is uitermate tevreden over dit contact. Het is een paar weken geleden dat hij voor het laatst contact heeft gehad met de Blijf Groep. Zijn vriendin kreeg een nieuwe maatschappelijk werker en zij zou contact met hem opnemen, maar dat is tot dusverre niet gebeurd. Hij baalt daar wel van. Op de vraag of ze ook gesproken hebben over hulp komt eigenlijk geen antwoord: hij heeft hulp van reclassering ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
66
utrecht, oktober 2011
en schuldsanering en meer heeft hij niet nodig. Ook op de vraag of hij steun nodig heeft bij de relatie reageert hij ontkennend: de relatie is wat hem betreft over (hoewel hij ook aangeeft dat hij nog wel een beetje gevoel voor haar heeft), dus dat is klaar, daar is niets meer in nodig.
contac t me t kinderen Het contact met zijn kinderen is eigenlijk gewoon doorgegaan, sinds zij in de opvang verblijven. Met zijn oudste dochter heeft hij vanaf het begin mailcontact en beide dochters komen geregeld bij hem over de vloer. De oudste dochter is bijna net zo vaak bij hem als bij haar moeder. Hij zegt daar over: “Dat moet ik dan wel zeker weten, dat ze niet ergens anders is, de hort op.” Dat checkt hij dan blijkbaar ook, ofwel door zijn dochter te bellen ofwel door zijn vriendin te bellen. Ook de jongste komt regelmatig langs, slaapt een enkele keer een nacht bij hem; hoe vaak dat dan voorkomt, wordt niet duidelijk. Over de bezoeken zijn verder geen afspraken gemaakt, dat gaat gewoon goed. Ze doen dat op eigen initiatief, zonder tussenkomst van de opvang. In de eerste contacten heeft de Blijf Groep een rol gespeeld, maar hoe dat dan gegaan is, vertelt hij niet. “Het gaat gewoon goed”, aldus H. Er zijn geen voorwaarden gesteld aan het contact en er is geen sprake geweest van begeleiding: zijn vriendin bracht de kinderen en haalde hen weer op. Volgens hem zijn voorwaarden ook niet nodig: het gaat gewoon goed en de kinderen komen graag bij hem. De enige voorwaarde die hij belangrijk vindt is dat zijn oudste dochter naar school gaat. Maar andere voorwaarden voor bezoek en contact zijn volgens hem niet nodig: ze zijn niet bang voor hem, ze kunnen gewoon naar school en de opvang als ze bij hem zijn. Hij heeft daar ook verder geen hulp bij nodig: hij vindt zichzelf een goede vader, en zijn dochters accepteren en respecteren hem. Zijn oudste dochter sms’t hem ook regelmatig. Volgens hem gaat het dan vooral over gedrag van haar moeder: dat ze met andere mannen op stap is, dat ze laat thuis is, dat ze niet goed op de jongste let. Meneer voelt zich daar erg machteloos onder: hij belt zijn vriendin dan wel, maar krijgt ook geen bevredigende antwoorden, want ze liegt toch overal over. Mede door die sms’jes maakt hij zich wel zorgen over zijn kinderen: in hoeverre komen ze in aanraking met andere mannen, in hoeverre houdt zijn vriendin voldoende toezicht op hen?
vervolgafspr aken Meneer is in afwachting van een volgend contact met de Blijf Groep. Hij maakt zich namelijk toch wel zorgen over de kinderen en zou daar graag met iemand van de opvang over praten: is het toezicht wel goed, laat zijn vriendin hun kinderen niet zo maar achter? Nadat zijn vriendin en kinderen bij hem weg waren gegaan, heeft hij zijn zus gebeld: met haar praat hij altijd als hij het nodig heeft om met iemand te praten. Zij zus adviseert hem ook wat hij moet doen. Wat zij in deze situatie adviseert, wordt niet duidelijk. Eerder heeft zij er wel verschillende keren op aangedrongen de relatie met zijn vriendin niet te verbreken: “Dankzij mijn zus is mijn vriendin nog hier en is ze niet teruggestuurd naar Suriname.” Voor zichzelf heeft hij op dit moment contact met reclassering en met schuldsanering. Hij krijgt nog groepstherapie om met zijn agressie om te gaan. Dat vindt hij goed, ook al geeft hij aan dat hij sinds augustus wel veranderd is. Hij ziet in dat hij fouten heeft gemaakt en hij ziet ook wat de aanleiding daarvan was: het was hem gewoon allemaal te veel en daardoor heeft hij zijn vriendin geslagen. Nu de relatie is verbroken, zal het niet meer uit de hand te lopen, aldus meneer.
vaderschap in de toekomst Op de vraag wat hij belangrijk vindt als het gaat over zijn rol als vader in de toekomst, antwoordt hij dat hij het belangrijk vindt dat zijn dochters naar school gaan, dat ze een veilige plek hebben (dat kan bij hem zijn, maar ook bij hun moeder), dat ze gehoorzaam zijn en respect voor hun ouders hebben. Voor hun moeder heeft de oudste dochter geen respect, ze geeft haar standaard een grote mond. Daar spreekt meneer haar op aan. Ook vindt hij het belangrijk om met zijn dochters te blijven praten over wat er gebeurd is, maar vooral ook over wat hen bezighoudt. Zijn oudste dochter vertelt hem weinig en dat vindt hij moeilijk; ze zit vooral achter de computer als ze bij hem is. Hij vindt dat moeilijk want hij is erg bang dat zij net als haar moeder wordt: dat ze gaat liegen, geld ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
67
utrecht, oktober 2011
stelen en over de balk smijten en contacten heeft met verschillende mannen. Daar wil hij haar voor behoeden, maar krijgt daarover nauwelijks contact met haar. Volgens hem is het niet nodig dat iemand hem ondersteuning biedt in zijn vaderschap: het gaat gewoon goed. Hij heeft het gevoel dat hij de vader kan zijn die hij zou willen zijn. Op zijn schulden na, daar zit hij wel over in. Doordat hij schulden heeft, kan hij zijn dochters niet geven wat ze graag zouden willen hebben en dat vindt hij vervelend. Over zijn voornemens voor de toekomst zegt hij dat hij de relatie met S zal verbreken en dat hij goede afspraken wil maken over de kinderen. Zijn rol als vader in de toekomst: “Dat ik tot mijn dood de kinderen kan steunen en met ze blijf praten.”Hij wil er zijn, met name voor zijn jongste dochter zal hij in de toekomst ook voor haar ouderavonden bezoeken, net als hij altijd bij zijn oudste heeft gedaan. Hij heeft altijd alles gedaan voor zijn oudste, wil dat ook voor zijn jongste zijn. S gaat bijvoorbeeld niet naar ouderavonden, omdat ze de taal onvoldoende machtig is. Wel is hij bang voor vervreemding van de jongste: toen hij vijftien jaar geleden naar Nederland kwam, bleven zijn vriendin en zijn oudste in Suriname. Zij kwamen later naar Nederland. Toen was zijn dochter een maand of negen en herkende hem niet meer. Als hij daaraan terugdenkt, doet hem dat nog pijn. Dat wil hij niet met zijn jongste meemaken en daar doet hij alles aan. Op de slotvraag of hij nog iets wil zeggen of vragen, vraagt H hoe het nou precies zit met het toezicht op zijn kinderen. Kan zijn vriendin laat thuiskomen met zijn dochters of is er iemand die dat in de gaten houdt? En is er iemand die er oplet dat zijn dochters in de opvang slapen?
beschouwing Meneer zendt veel dubbele en tegenstrijdige boodschappen uit, ook tijdens het interview. Dit was het gesprek dat het langste duurde en is het langste casusportret in dit hoofdstuk. Volgens de interviewer had meneer nog wel een uur door kunnen gaan. Hij vertelt zijn verhaal haast in een monoloog. In het interview is zijn bezorgdheid vermengd met oordelen, vooral over zijn vriendin en kinderen, controle en toezicht houden op anderen. We noemen hier een aantal voorbeelden. • Hij zegt gerustgesteld te zijn over het toezicht dat in de opvang op zijn kinderen wordt gehouden, maar stelt de vraag aan de interviewer of dat toezicht wel goed is, omdat hij zijn vriendin niet vertrouwt en bang is dat zij hun jongste dochter op sleeptouw neemt. • Hij legt in het gesprek nadruk op goed kunnen praten, maar heeft moeite met het maken van contact met zijn zestienjarige dochter. Hoewel zij hem wel vaak opzoekt, ook om te klagen over haar moeder, vertelt ze weinig aan hem. Tegelijkertijd geeft hij aan dat het geen probleem is (maar dat klinkt wel tussen de regels door) en dat hij daar geen hulp bij nodig heeft. Hij is echt een goede vader, zo wil hij laten weten. • Op de vraag hoe het gaat met de bezoeken van zijn dochters antwoordt hij “gewoon goed”. Meneer wantrouwt zijn vriendin tot op het bot, maar kan zonder ruzies, verwijten, etc. de kinderen van haar overnemen en overdragen. En hoe zit dat dan met de opvang? Heeft de Blijf Groep hier (geen) toezicht meer op? • Meneer geeft aan dat hij zijn vriendin wantrouwt en vaak vermoedt dat zij vreemdgaat. Dat onderwerp keert steeds weer terug in het gesprek, hij lijkt er redelijk door geobsedeerd. Jaloezie is een waarschuwingsteken als het gaat om geweld in partnerrelaties (zie ook Campbell in Dijkstra, 2011). Hij betrekt ook hun oudste dochter in deze controle van zijn vriendin en maakt haar medeplichtig • Meneer wil controle en verliest controle tijdens het slaan: hij wilde haar alleen een klap in haar gezicht geven, maar dat is blijkbaar toch meer geworden, zo zegt hij achteraf. • Meneer geeft aan dat er geen toekomst meer is voor zijn relatie met zijn vriendin. In het begin spreekt hij over zijn relatie alsof die al verbroken is, aan het eind van het gesprek zegt hij dat hij voornemens is de relatie te verbreken. Hij gaat echter niet in op de vraag of dat makkelijk zal zijn, of ze het daar al over gehad hebben en of ze daarin begeleiding nodig hebben. Het is onduidelijk of het alleen voor hem een voldongen feit is, dat het over is, of dat dit ook voor zijn vriendin geldt. • De toekomst wordt door meneer een beetje lichtvaardig ingeschat. Volgens hem loopt het dan niet meer uit de hand, omdat ze geen relatie meer hebben. Ze blijven elkaar wel zien, vanwege de kinderen. En hij blijft haar ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
68
utrecht, oktober 2011
altijd wantrouwen, is bang dat zij onvoldoende toezicht op hun dochters heeft, ze meeneemt naar andere mannen of ze alleen laat. Het is dus de vraag in hoeverre er geen kans meer is op escalatie. Ook dit kan verwijzen naar een patroon waarbij de relatie stopt en het geweld blijft.
7.6 Samenvattende conclusie Alle geïnterviewden en hun partners zijn niet in Nederland geboren of opgegroeid maar als volwassene naar Nederland gekomen. De mannen kwamen eerder dan hun partners en spreken de taal beter dan hun vrouwen. Ook hebben zij meestal op grond van de duur van hun verblijf een vaste verblijfsvergunning, voor hun vrouwen geldt dit niet. Deze achterstand, evenals die in taal, schept (een eerste) ongelijkheid. Verder valt op dat de mannen zeggen veel minder en minder vaak geweld gebruikt te hebben dan uit de aangiftes blijkt. Dit kan een vorm van ontkenning zijn waarbij ze het geweld en de gevolgen ontkennen of minimaliseren. Het patroon van de valse aangifte verwijst dan naar verschil van inzicht tussen de partners in wat er gebeurd is, waarbij degene die mishandelt zich niet in de feiten van de aangifte herkent en deze zelfs als leugens bestempelt. Hij vindt dat de professionals hem verkeerd verstonden. Zij gingen mee in het verhaal van de partner dat ze zondermeer geloofden. Gaat het hier om ontkenning van mishandeling? Of zijn de mannen inderdaad verkeerd begrepen bij het doen van aangifte? Of zijn ze willens en wetens door hun partners voor het blok gezet of zelfs vals beschuldigd? De geïnterviewde mannen stellen dat hun partners (soms) hebben gelogen. Zij beschrijven hun versie van de werkelijkheid. Een bewijs van wat zich precies heeft afgespeeld is moeilijk te verkrijgen en naar de motieven is het gissen. Bij een systeemgerichte benadering komen deze verschilpunten in beleving en gevolgen meer boven water. Waarschijnlijk is dat de vrouwen bang zijn van hun man en daarom zijn gevlucht naar de opvang. De ‘valse aangifte’ is een bekend gegeven voor medewerkers in de opvang. Het representeert dat mannen het geweld minimaliseren en ontkennen. Zij schijnen niet te beseffen dat hun vrouwen heel bang zijn geworden door het geweld dat hen is aangedaan. Omgekeerd kan de valse aangifte er ook op wijzen dat de vrouw een eigen aandeel heeft in de ruzies of een motief heeft om het geweld uit te vergroten. Bij een van de casusportretten wordt een aangifte ingetrokken door de rechter. De valse aangifte heeft daarmee meerdere lagen en kan een dubbelzinnig karakter hebben. Het gaat hier om de verwoording en interpretatie van culturele scripts (opsluiten, geen paspoort, niet naar buiten mogen, weggestuurd naar land van herkomst) en traditionele en strenge rolopvattingen over gedrag van mannen en vrouwen. Deze worden mogelijk gebruikt om de aangifte kracht bij te zetten. Het tweede portret laat zien dat de strijd om het verkrijgen van een verblijfsvergunning verschillende vormen kan aannemen, waarbij de mannen in dit geval in het voordeel zijn. Het derde portret lijkt aanvankelijk te gaan over bezorgdheid, maar is sterk vermengd met jaloezie en sterk controlerend gedrag waarbij de man steeds meer pogingen doet de vrouw te controleren en zij steeds meer probeert te ontsnappen. Ook de oudere kinderen lijken in dit patroon van controle en toezicht te worden opgenomen. Uit hoofdstuk vier blijkt dat naar mate de pilot langer gaande is, de contacten met de vaders door sommige medewerkers met gemengde gevoelens en ook kritiek worden bekeken. Er zijn ook medewerkers die het juist cruciaal vinden om mannen te benaderen om zo het eigen aandeel van vrouwen scherper in beeld te krijgen en systeemgericht te kunnen werken aan de problemen. De vier gesprekken met mannen riepen bij de onderzoekers veel stof tot nadenken op, vooral ook voor wat betreft de interpretatie van hun verhalen en de ruimte voor mannen om inderdaad hun kant van de zaak te belichten. De verhalen van de mannen verschilden behoorlijk van dat wat we van de vrouwen in de opvang hadden gehoord. Het was soms zelfs moeilijk om hun verhaal te herleiden tot een casus die we al kenden. Alle vier de mannen waren zeer bereid tot een gesprek en maakten duidelijk dat ook zij een kant van het verhaal te vertellen hadden. Vanwege deze gelaagdheid, hun ontreddering, behoeften om de dienst uit te maken en de inzichten die daaruit naar voren komen, hebben we de interviews geordend als casusportretten. Zij geven een genuanceerd beeld van hoe de mannen vanuit hun situatie en positie keken naar het geweld, hun relatie en de omgang met hun kinderen. In die zin is het betrekken van mannen in hun hoedanigheid als vaders en (ex-) partners een belangrijke evolutionaire stap in de wereld van de vrouwenopvang. Het is echter ook van cruciaal belang om deze gesprekken goed voor te bereiden, ervaringen te documenteren, te evalueren en in verband te brengen met internationale onderzoeksliteratuur naar typen partnergeweld (Johnson, 2008), inschattingen te ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
69
utrecht, oktober 2011
maken van het gevaar vanuit de het perspectief van vrouwen, kinderen en mannen en de veranderbaarheid van oude patronen. Dit levert belangrijke input op voor het versterken van veiligheid. Duidelijk is dat deze gesprekken met slechts een klein aantal mannen zijn gevoerd. Eén man was zeer positief over het contact met de maatschappelijk werker. Het was voor hem belangrijk om te horen dat het goed ging met zijn kinderen, dat hij vragen kon stellen en dat hij over zijn zorgen kon praten. Hij heeft meerdere gesprekken gevoerd met de maatschappelijk werker van de Blijf Groep. De drie anderen waren niet echt tevreden over de wijze waarop ze benaderd werden door medewerkers van de Blijf Groep. Zij wilden graag zo spoedig mogelijk – lees eerder – geïnformeerd worden over het verblijf van hun partner en kinderen. Verder voelden zij zich zeer onthand en machteloos in hun pogingen contact te maken met hun kinderen en soms ook hun partner. Zij konden in hun beleving alleen maar afwachten totdat er contact met hen werd gezocht. In de verschillende portretten hebben we in de nabeschouwing laten zien hoe bezorgdheid vermengd kan zijn met de behoefte om de touwtjes in handen te hebben en hoe rolverwachtingen legitimeren de baas te spelen in de relatie en het gezin. Toezicht kan dan overgaan in ongerustheid, controle en zelfs dwang. Zo kan de behoefte om anderen te controleren, gepaard gaan met een verlies aan controle over zichzelf. Ook vertelt een man dat hij zijn partner zeer wantrouwt en jaloers is. Anderen weten niet wat voor werk hun vrouw buitenshuis doet, wat precies de status is van haar verblijfsvergunning of waarom zij gestrest of neerslachtig is. Bij deze allochtone paren lijken door de ogen van de mannen gezien, de rollen tussen binnen en buiten scherper verdeeld. Vrouwen zorgen voor de kinderen en de huishouding in de binnenwereld. Mannen opereren met werk en sociaal in de buitenwereld. Mogelijk houdt de emancipatie van mannen en vrouwen hier geen gelijke tred en willen de mannen vasthouden aan traditionele rolpatronen in hun gezin en de wereld naar buiten vertegenwoordigen. De vrouwen daarentegen zoeken meer vrijheid naast en in het gezin. Ze willen de taal leren en willen een plaats voor zichzelf en hun kinderen scheppen in de buitenwereld.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
70
utrecht, oktober 2011
8. conclusies en aanbevelingen 8.1 Inleiding Wat levert dit evaluatieonderzoek naar de kindmethodiek van de Blijf Groep nu precies op? In dit laatste hoofdstuk blikken we van wat meer afstand terug op de resultaten. Aan de hand van de twee onderzoekvragen passeren de belangrijkste resultaten nog eens de revue. Daarna formuleren we op grond van het evaluatieonderzoek aanbevelingen die we hebben uitgesplitst naar aanbevelingen ten aanzien van de verdere ontwikkeling van de kindmethodiek, de ontwikkeling van specifieke thema’s en verder onderzoek naar de effecten.
8.2 Conclusie aan de hand van de onderzoeksvragen Hoe werkt de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – uit in de praktijk van de twee locaties van de Blijf Groep? Zowel moeders, kinderen, jongeren als medewerkers zijn tevreden over het verloop van de hulp en de steun in de VO. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat moeders een belangrijke rol spelen in het welslagen van de methodiek. Zonder de samenwerking met en instemming van de moeder kunnen kinderwerkers niet zo veel tot stand brengen. Voor een succesvolle toepassing van de methodiek is samenwerking vereist tussen de moeders met het kinderwerk. De meeste moeders zijn positief over het werk met hun kinderen in de VO. Ze merken ook dat vooral hun jonge kinderen graag naar het kinderwerk gaan. Moeders geven aan dat er voor de oudere kinderen (vanaf 12 jaar) meer activiteiten zijn gewenst. Het opstellen en bespreken van een kindwerkplan per kind is voor de moeders arbeidsintensief, vooral voor moeders met twee of meer kinderen. Ook vloeit daar de wens van de kinderen uit voort om samen met hun moeder activiteiten te ondernemen die een aanslag plegen op haar aandacht, energie en tijd. Van belang is dat de kindmethodiek is afgestemd op de diverse leeftijdsgroepen van de kinderen. Jongeren zijn zich niet bewust van het feit dat met een ‘speciale kindmethodiek’ gewerkt wordt. Voor hen is vooral hun kinderwerker van belang die gesprekken met ze voert en de instrumenten over veiligheid en behoeften van de kinderen, bij ze afneemt. Dat contact lijkt van wezenlijk belang te zijn. Daarnaast hechten kinderen en jongeren vooral waarde aan de activiteiten die voor hen worden georganiseerd, waarbij het voor oudere jongeren moeilijker lijkt om dit zo te organiseren dat het ook aansluit bij hun behoeften. Drie van de vier mannen waren niet tevreden over de wijze waarop ze zijn benaderd door de medewerkers van de Blijf Groep. Zij wilden graag eerder geïnformeerd worden over het verblijf van hun partner en kinderen. Zij voelden zich onthand en machteloos in hun pogingen contact te maken met hun kinderen en soms ook hun partner. Eén man was zeer positief over het contact met de maatschappelijk werker. Het was voor hem belangrijk om te horen dat het goed ging met zijn kinderen, dat hij zijn vragen kon stellen en hij over zijn zorgen kon praten. De medewerkers zijn lovend over de ontwikkelde kindmethodiek waarin zij veel vertrouwen stellen en waar zij veel werkplezier aan beleven. Er zijn medewerkers die veel initiatief ontplooien en nieuwe aanvullende werkvormen en werkbladen ontwikkelen. Vooral de kinderwerkers komen in hun kracht door het werk wat ze voor en met kinderen kunnen doen en de verbindingen die ze kunnen leggen met collega’s binnen en buiten de instelling. Ze hebben het idee dat ze door de kindwerkplannen en de veiligheidsplannen goed houvast hebben om echt contact met de kinderen te maken en hen te ondersteunen. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
71
utrecht, oktober 2011
Er zijn aanzetten voor ketensamenwerking die inhoudelijk ook voeding krijgt door de systeemgerichte kindmethodiek. Ketensamenwerking betekent dat volwassenen in het vizier komen in hun hoedanigheid als moeders en vaders, dat nagedacht wordt over samenwerking bij scheiding en omgang en dat verbindingen gelegd worden met daderhulpverlening en met ggz-problematiek. Uit de genoemde samenwerking blijkt ook dat deze nog pril is, soms stroef loopt en dat terugkoppeling onvoldoende wordt gebruikt. Vanuit de opvang gezien zijn duidelijk nog meer werkinhoudelijke lijnen nodig tussen de instellingen. Zo maakten medewerkers in dit stadium relatief weinig gebruik van de gezinsbegeleider van de Bascule. Deze medewerker kan ook een team raadplegen waaronder een orthopedagoog en een klinisch psycholoog. De neiging bestaat dan om eerst en vooral onder collega’s te spreken. De teammanagers kunnen hierin een activerende rol vervullen. Omgekeerd dienen ook de ketenpartners zich goed te verdiepen in het werk van hun collega’s in de opvang. Als het gaat om contact met de vaders maken medewerkers nog niet altijd de omschakeling zoals dat gevraagd wordt. Een aantal van de medewerkers heeft inhoudelijke bezwaren bij het benaderen van mannen. Deze groep vindt dat de gesprekken met mannen onvoldoende methodisch en systemisch zijn ingebed in de methodiek en zij hebben soms twijfels over de wenselijkheid ervan. Inderdaad is het van belang om bij het benaderen van de mannen als partner en vader een goede inschatting te maken van de ernst en het patroon van mishandeling in de relatie. Dit met het oog op de veiligheid en het preciezer bepalen welke soort interventie passend en mogelijk is bij het type van geweldspatroon (Johnson, 2008; Dijkstra, 2011). In de opmerkingen over de kindmethodiek klinken ook de wensen, studiemogelijkheden en eigen ontwikkeling van medewerkers door. De middelen en mogelijkheden daarvoor zijn zeer beperkt. Sommige medewerkers hebben hier moeite mee, reageren soms star, willen meer scholing of vallen terug in gedrag als een zaak moeilijk wordt in plaats van dat zij dit zien als een uitdaging om een pas vooruit te zetten. De trekkers en voorbereiders van de kindmethodiek steken veel energie en tijd in het voorbereiden, maar zij merken dat niet alle medewerkers dezelfde progressie doormaken. De professionele autonomie van sommige medewerkers is gering. Zij blijven vragen stellen en oefenen of experimenteren niet. Hier kunnen ook bepaalde agenda’s achter schuil gaan over wat je wel en niet wilt of moeilijk vindt. Het geeft mogelijkheden tot uitstel. Versterking komt wel van de teammanagers, zij delen deze zorg en dragen dit in hun functie ook uit. De teammanagers zijn nu meer proactief hebben een sturende rol aangenomen. Wat zijn de effecten van de ontwikkelde kindmethodiek – die wordt ingezet ten behoeve van de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ – op het (brede) welzijn en de veiligheid van de kinderen? Uit het representatieve onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) blijkt dat kinderen in de opvang weinig zelfdestructief gedrag of psychiatrische problemen laten zien, bijna allen naar school gaan, volgens medewerkers goed worden verzorgd en baat hebben bij de opvang. Zorgen zijn er wel rond het psychosociaal functioneren van ongeveer de helft van de kinderen. Ook is er vaak een slechte relatie met de andere ouder buiten de opvang en hebben kinderen als ze naar de opvang komen relatief veel ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt. Bijna drie op de tien kinderen heeft last van posttraumatische stress als gevolg van ingrijpende gebeurtenissen, zo blijkt uit het landelijk onderzoek. Wat precies met dit gegeven gebeurt in de relatief korte tijdsperiode van de opvang is niet duidelijk. Uit de scoringspatronen van de nulmeting in dit evaluatieonderzoek kan worden opgemaakt dat deze niet noemenswaardig verschillen van de uitkomsten van het landelijk onderzoek van Brilleslijper-Kater e.a. (2010) dat als referentiekader dient. Er scoren geen kinderen in het psychiatrische spectrum (zie hoofdstuk drie voor de details over deze nulmeting). Verder komt uit de resultaten naar voren dat het welzijn en de veiligheid van een etnische diversiteit aan kinderen tijdens het verblijf in de opvang toeneemt. Er zijn voorbeelden van kinderen die sociaal weerbaarder worden, meer plezier ervaren, die graag naar activiteiten van het kinderwerk gaan, opener, ontspannender en ondernemender worden. Voor oudere kinderen ligt het welbevinden vaak ook in het doen van activiteiten buiten de opvang en dat is dan mede afhankelijk van wat een wijk te bieden heeft aan laagdrempelige en niet te kostbare ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
72
utrecht, oktober 2011
activiteiten en voorzieningen voor kinderen en pubers. Mogelijk is dit voor jongens in de puberleeftijd nog ingewikkelder dan voor meisjes die ook kunnen genieten van make-upavonden en verkleedpartijen. Diversiteit in het aanbod is van belang. Veel moeders van vooral jonge kinderen zien een positieve ontwikkeling van gedrag en welbevinden bij hun kinderen, moeders van oudere kinderen geven aan dat ze meer activiteiten voor deze jongeren wensen. Ongeacht of de contacten met de vaders tot stand zijn gekomen, blijkt het werken met de instrumenten van de kindmethodiek positieve en voor de moeders zichtbare resultaten op te leveren. De ontwikkelde kindmethodiek versterkt volgens medewerkers de veiligheid en het welzijn van kinderen. Kinderen en jongeren voelen zich naar eigen zeggen erg veilig in de VO in tegenstelling tot de periode voordat zij naar de opvang kwamen. Ze verwachten dat zij zich na hun verblijf ongeveer even veilig voelen.
8.3 Aanbevelingen voor kindmethodiek, thema’s en vervolgonderzoek kindme thodiek 1. Zoals in paragraaf 1.6.3 naar voren komt, voldoet de term ‘methodiek’ niet geheel aan de criteria voor samenhang, theoretische onderbouwing en verdere methodische explicitering. Verschillende onderdelen kunnen nog preciezer en uitvoeriger worden beschreven en duidelijker met elkaar verbonden worden waardoor het op den duur het begrip methodiek kan verdienen (zie ook bijlage V). De landelijke basismethodiek die is ontwikkeld kan hierbij behulpzaam zijn. De richtlijnen van deze basismethodiek zijn deels gebaseerd op de ontwikkelde kindmethodiek van de Blijf Groep (Jongepier, verwacht 2011). De Blijf Groep heeft aan het einde van dit project aangegeven zich na deze pilotfase aan te sluiten bij de verdere landelijke ontwikkelingen. 2. De kindmethodiek is in ontwikkeling en dient als onderdeel van de landelijke basismethodiek doorontwikkeld te worden. Er is veel behoefte aan continuering van de ingezette nieuwe kindkoers. Medewerkers maken zich zorgen over de tijdelijkheid van de pilot: ze ervaren dat de voortzetting van hun werk kwetsbaar is en afhankelijk is van extra en dus vaak tijdelijke financiering. Medewerkers en staf spreken allen de hoop uit dat de ontwikkelde methodiek kan worden doorontwikkeld, ook na deze pilot. Dit vraagstuk van borging speelt vaak in projecten bij huiselijk geweld die op tijdelijke financiering draaien. Het doorontwikkelen van een veelbelovende methodiek in de praktijk geeft meer houvast voor continuïteit en voor professionele groei en autonomie. Ook medewerkers komen dan in het vaak onzekere werk in hun kracht te staan. Een tijdelijke investering in een kleine pilot is op iets langere termijn niet lonend, wanneer de aandacht na afloop van de pilot weer op een ander onderwerp wordt gericht. Structurele verandering wordt dan niet bereikt. 3. Er is meer inhoudelijk gereedschap nodig dat kan worden toegepast bij het inschatten van risico’s en het werken aan de veiligheid van kinderen, jongeren en vrouwen die naar de opvang komen en zeker ook de mannen, in hun hoedanigheid als (ex-)partners en als vaders. Een typologie van mishandeling geeft inzicht in gevaar en in welke interventies wenselijk en mogelijk zijn. Verdere ontwikkeling is nodig in het stellen van kritische vragen, omgaan met veiligheid en veiligheidsplannen, het oefenen en ontwikkelen van een visie en het actief betrekken van ketenpartners. 4. De samenwerking kan nog verder worden doorontwikkeld, zowel in de instelling als bij de samenwerking tussen disciplines en met ketenpartners. Vertrouwen en communicatie zijn nodig om tot vakinhoudelijke verdieping en afstemming te komen. Meer ketensamenwerking is vereist om de kindmethodiek tijdens en na de periode van opvang nog beter in te bedden en daarbij gebruik te maken van de knowhow van de verschillende perspectieven. 5. Het uiteindelijke welslagen van de kindmethodiek ook in de landelijke aanpak van de basismethodiek, vraagt om samenhang in de hulpverlening in de instelling en de keten en om een gemeenschappelijke doelstelling om ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
73
utrecht, oktober 2011
het welzijn en de veiligheid van de kinderen te bevorderen. Er zijn in het onderzoek zowel goede praktijkvoorbeelden naar voren gekomen als voorbeelden waar al werkend de brug nog niet geslagen wordt of zelfs de boot gemist wordt (de eilandenoptiek). Systeemgericht werken vraagt in veel opzichten permanent en actief partnerschap. 6. In de benadering van de kindmethodiek is het contact met mannen in hun hoedanigheid als vaders ook opgenomen. Vaders worden geïnformeerd over het verblijf van hun (ex-)partner en kinderen, en zij krijgen gelegenheid om ook hun kant van het verhaal te laten zien. Het benaderen van vaders heeft zeker meerwaarde, maar vraagt ook een gedegen inhoudelijke en methodische benadering. Contact met de vaders betekent ook de mogelijke ontvangst van dubbelzinnige boodschappen. Wat doe je daarmee? Dat vraagt om behandeling en om dialoog. Er zijn tot nu toe drie doelen aangegeven die nog nadere uitwerking vragen: 1. contact om te informeren over veiligheid (hoezo veilig?), 2. begeleiding van het kind (aanspreken van opvoeder) en 3. de man zijn kant van het verhaal laten doen (welke kant is dat dan en wat zijn de implicaties?) Het is van belang om ervaringen te documenteren en praktijkgerichte schattingen van geweld (de codes rood, oranje en groen) in verband te brengen met internationale onderzoeksliteratuur naar mishandelingsprofielen in partnerrelaties (Johnson, 2008) en de mate van gevaar. Ook is het van belang om deze inschatting van gevaar vanuit verschillende perspectieven te laten plaats vinden, namelijk dat van vrouwen, kinderen, medewerkers en mannen. Ook in dit onderzoek leverde de perspectievenbenadering bijvoorbeeld bij de schaalvragen (de rapportcijfers) interessante verschillen en overeenkomsten op die vergelijking mogelijk maken. 7. Bij de medewerkers bleek een sterke behoefte te bestaan om goed op de hoogte te zijn van de juridische regels voor wat betreft de rechten van mannen op omgang met hun kinderen. Dit punt knelde vooral wanneer medewerkers het gevoel hadden dat het kind bang was, dat de situatie niet veilig was en de man het geweld minimaliseerde. In de opleiding/training van medewerkers dient deze behoefte in ogenschouw genomen te worden. 8.Enkele medewerkers vroegen meer aandacht voor (ex-)partners die niet hun verantwoordelijkheid nemen voor het geweld en/of de mishandeling ontkennen. Nu wordt alleen in het geval van eergerelateerd geweld eerst meer duidelijkheid gevraagd voordat contact wordt opgenomen met de man. Mogelijk verwijzen zij hiermee (impliciet) naar typen mishandeling in een partnerrelatie, waarbij de profielen verschillen in de mate van gevaar en waarbij het van belang is om dit gevaar zo snel mogelijk te leren inschatten (of de mate van veiligheid te bepalen). Deze inschatting kan gemaakt worden vanuit het perspectief van de vrouwen, de kinderen, de medewerkers en de mannen aan de hand van kritische vragen uit al bestaande instrumenten voor risicotaxatie, aangevuld met nieuwe inzichten over typen partnergeweld en soorten interventies (Johnson, 2008; Dijkstra, 2011). Een code rood of oranje of een risicoscore hoger dan x dan een twijfelachtige uitgangspositie voor een veilige op te starten omgangsregeling. 9. De ontwikkeling van de kindmethodiek en de vormgeving daarvan in de pilot ‘hulp aan kinderen in de opvang’ is een experiment. Experimenteren kost moeite en is nooit zonder risico of gevaren. Ten aanzien van de contacten met de vaders dient meer in de keten te worden samengewerkt, zowel met daderhulpverlening als voor wat betreft omgang na scheiding (Raad voor de Kinderbescherming, omgangshuizen). Wie is hier nodig en wiens expertise dient te worden ingebracht? Samenwerking met De Waag is wenselijk ook op uitvoerend niveau. 10. Behalve veel ervaring is er bij medewerkers ook veel onzekerheid over het kunnen of de eigen deskundigheid. Deze worden als vanzelfsprekend beschouwd of vooral in eigen teams begrepen. Het professionele handelen blijft daardoor gemakkelijk impliciet en moeilijk overdraagbaar (zie ook Dijkstra & Van Dartel, 2011). Soms leidt dat tot terughoudendheid. Er is een omslag nodig van ‘wij weten het wel en wij doen dat al jaren’ naar een lerende houding van professionals. 11. Uit het onderzoek blijkt dat de rol van de vaste begeleider voor kinderen en jongeren van wezenlijk belang is, maar in een enkel geval is het voor kinderen niet duidelijk wie dat is. Het moet voor kinderen en jongeren duidelijk zijn bij wie ze wanneer hun verhaal kwijt kunnen. ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
74
utrecht, oktober 2011
them a’s 12. Het belang, het welzijn en de veiligheid van kinderen kan niet alleen vanuit het kindperspectief worden bekeken. Daarmee mis je de belangrijke en cruciale context waarbinnen kinderen leven: hun ouders, hun brusjes, hun familie, de buurt. Door deze context te betrekken wordt samengewerkt aan het versterken van het welzijn en de veiligheid van kinderen. 13. De intentie is om de ontwikkelde kindmethodiek in systemisch perspectief te plaatsen. Kinderen staan daarbij op de voorgrond met hun gezins- en familieleden achter zich. Deze systeemgerichte benadering heeft de laatste jaren veel veld gewonnen, zeker ook in het werken in de vrouwenopvang. Daarmee is nog niet gezegd dat deze benadering in de praktijk al diepgaand geworteld is. Het verdient aanbeveling deze systemische benadering de komende jaren te blijven voeden en methodische handen en voeten te geven.
vervolgonder zoek 14. Ondanks alle inspanningen bleef dit onderzoek kleinschalig van aard en is meer kritische massa vereist om robuuster en multimethodisch evaluatieonderzoek te kunnen doen naar de kindmethodiek. Dat betekent meer middelen om kinderen op meerdere locaties van de Blijf Groep en zo mogelijk ook in anderen instellingen voor VO te kunnen laten instromen in de kindmethodiek. Er hangt dus een prijskaartje aan. Er zijn in deze evaluatiestudie veel formats en vragen ontwikkeld om verschillende groepen te bevragen (zie bijlagen), die gebruikt kunnen worden voor onderzoek op grotere schaal. Gezien de keuze van de Blijf Groep om te integreren in de landelijke basismethodiek (Jongepier, 2011) zou toekomstig evaluatieonderzoek na invoering van de basismethodiek opnieuw ervaringen van kinderen, moeders, medewerkers en vaders van verschillende locaties en instellingen onder de loep kunnen nemen. Ook is het daarbij wenselijk om de standpunten en ervaringen van ketenpartners mee te nemen. 15. Onderzoek waarin verschillende perspectieven of gezichtspunten aan de orde komen, loont. In dit geval zijn (groeps)gesprekken gehouden met medewerkers, moeders, kinderen en jongeren en met vaders. Zowel overeenkomsten als verschillen in perspectief zijn interessant om nader te beschouwen, ook omdat zij inzicht geven in samenwerking en wrijfpunten. Toelichtingen op beoordelingen in de vorm van rapportcijfers geven deze vergelijkbare data bovendien reliëf.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
75
utrecht, oktober 2011
literatuur Berge, I. ten (2009). Veilig opgroeien. Maatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, 5, 29. Briere, J. (1996). Trauma Symptom Checklist for Children: professional manual. Odessa, FL.: Psychological Assessment Resources. Nederlandse vertaling: S. Bal. (1998), niet gepubliceerd. Briere, J. (1999). The Trauma Symptom Checklist for Young Children. Odessa, FL.: Psychological Assessment Resources. Nederlandse vertaling: Lamers-Winkelman, F. (1998). Experimentele Vertaling Trauma Symptom Checklist for Children. Vrije Universiteit Amsterdam. Brilleslijper-Kater, S., Beijersbergen, M., Asmoredjo, J., Jansen, C. & Wolf, J. (2010). Meer dan bed, bad, broodje pindakaas. Profiel, gezondheid, welzijn en begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Dijkstra, S. (2010 a). Weten uit ervaring. Onderzoek naar het werken met kinderen in de vrouwenopvang. Tijdschrift voor Orthopedagogiek 49, 1, 3-14. Dijkstra, S. (2010 b). Veiligheid is een werkwoord. Signs of Safety; oplossingsgericht model voor zorg en welzijn. Breda: Avans Hogeschool (eerder in 2009 in Maatwerk). Dijkstra, S. (2010c). Inleiding. Uit: Met verstand van zaken! Handreiking voor de vrouwenopvang bij de aanpak van eergerelateerd geweld. Federatie Opvang (2010), http://www.eergerelateerdgeweld.info. Dijkstra, S. (2011). Slaan uit macht en onmacht. Mannen leren in groepswerk praten over hun relaties met vrouwen en kinderen. Journal of Social Interventions. Theory and Practice, 20, 3, 59-76. Dijkstra, S. & Dartel, N. van (2011). Verborgen schatten. Wat goede professionals doen en cliënten ervaren bij de aanpak van geweld. SWP: Amsterdam, tweede gewijzigde druk. Dijkstra, S. & Balogh, L. (2010). Offerte evaluatie kindmethodiek lang verblijf Blijf Groep. Utrecht/Tilburg, Bureau Dijkstra/IVA Beleidsonderzoek en Advies. Harten, T. (2006). Als het misgaat … bel ik jou. Steun voor kinderen van 0-18 jaar die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Gouda: JSO. Johnson, M. (2008). A typology of domestic violence: Intimate terrorism, violent resistance and situational couple violence. Boston: Northeastern University Press. Jongepier, N. (conceptversie 2010). Van binnenkomst tot afscheid. Werken aan veiligheid en een basis voor de toekomst voor kinderen in de vrouwenopvang. Woerden: Van Montfoort. Jongepier, N. (2011). Veerkracht. Werken met kinderen in de vrouwenopvang (werktitel), Federatie Opvang/Van Montfoort, in voorbereiding. Petrovic, D. (2010) Handleiding. Pilot methodiek kindhulpverlening. Amsterdam: Blijf Groep. Niet gepubliceerd. Rus, H. & Brug, J. ten (2010). Kinderen tijdens het huisverbod. Onderzoek naar ervaringen van kinderen, ouders en jeugdhulpverleners naar de steun en hulp voor kinderen na huiselijk geweld. Groningen: Stichting Toevluchtsoord. Stichting Zijweg (2008). Uit het veld geslagen. Knelpunten na partnergeweld. Eigen uitgave. Turnell, A. & Edwards, S. (1999). Signs of Safety. A solution and safety oriented approach to child protection casework. New York/London: W.W. Norton & Company. Van Stolk, B. & Wouters C. (1983). Vrouwen in tweestrijd. De strijd tussen thuis en tehuis: relatieproblemen in de verzorgingsstaat, opgetekend in een crisiscentrum. Deventer: Van Loghum Slaterus. Verhoeven, W. & Dijkstra, S. (2010). Kinderen en kinderwerk in de vrouwenopvang. Een onderzoek naar kenmerken van kinderen en hun gezinnen, interventies en het handelen van professionals. Breda: Avans Hogeschool.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
76
utrecht, oktober 2011
Bijlage I Methoden van onderzoek TIJD
METHODE
DOEL
Startbijeenkomst
- Afspreken wie contactpersonen worden
met contactpersonen Blijf Groep
- Consensus bereiken over samenwerking
Algemeen April/mei
Gesprek over dataverzameling en veldwerk
vanuit de Blijf Groep
en taken contactpersonen
- Concrete afspraken maken over haalbaarheid activiteiten
April/mei
Observaties a.d.h.v. observatieschema
- Indruk krijgen van aanbod en opvang
van de Blijf Groep, o.a. de kindergroepen, moeder-kindgroepen en hoe het er in huis aan toe gaat
Mei/juni
- Zicht krijgen op wat uit de literatuur
Literatuursearch
bekend is over het welzijn en de veiligheid van kinderen, de context van de
vrouwenopvang en kinderen die getuige zijn (geweest) van partnergeweld Productevaluatie Start mei (evt. doorlopend tot
Nulmeting
meld)
SKM en TSC
voldoende gegevens zijn verza-
Juni/juli
November/december
Afname gestandaardiseerde vragenlijsten:
- Zicht krijgen op de startsituatie bij aanvang van de in te zetten methodiek
Vragen over steun, kracht en toekomst
Verdiepend casusonderzoek bij kinderen vanaf 4 jaar die in vervolgopvang
verblijven:
Dieper ingaan op eventueel opgetreden veranderingen, ervaringen en oorzaken
- Verdiepende interviews met kinderen en/of moeders
- Dossieronderzoek en doornemen kindwerkplan/veiligheidsplan
- Drie-huizenmethode, mogelijke af-
name tijdens kindmethodiek door de
begeleiders December
Verdiepend onderzoek enkele kinderen
- Selectie uit dossiers van drie kinderen en hun moeders met spreiding in leeftijd, geslacht en etnische achtergrond
Procesevaluatie 2 of 3 keer gedurende onderzoeksperiode
Groepsgesprekken met begeleiders en zo
nodig kinderen, moeders, vaders, projectleiders en teammanagers
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
77
- Achterhalen hoe proces van invoering en uitvoering van de methodiek verloopt
utrecht, oktober 2011
Bijlage II Vragenlijsten voor kinderen en jongeren Vragenlijst, vrijgegeven onderdelen gemaakt door bureau Dijkstra, exclusief SKM en TSC en TSCYC, juni 2010 © Sietske Dijkstra, Bureau Dijkstra Edith Geurts, Nederlands Jeugdinstituut Lenke Balogh, IVA beleidsonderzoek en advies Jessica van Rossum, Nederlands Jeugdinstituut
Inleiding
Over de vragenlijst
Sinds kort verblijf je met je moeder in de vrouwenopvang. In de vrouwenopvang krijgt niet alleen je moeder hulp, maar jij ook! Dat betekent dat je met een begeleider en met andere jongeren kan praten over wat je hebt meegemaakt en hoe je daarmee om kunt gaan. Met behulp van de vragenlijst willen we graag te weten komen hoe het nu met je gaat en hoe dat over een tijdje is. En of de hulp die je krijgt beter kan en wat er beter kan. Als we dit weten, kunnen we proberen ervoor te zorgen dat de begeleiders van de vrouwenopvang andere kinderen en jongeren steeds beter kunnen helpen. Door de volgende vragen te beantwoorden, help je hieraan mee.
Instructie
Lees de vragen en bijbehorende toelichting goed door en beantwoord ze zo eerlijk mogelijk. Kies het antwoord dat het best bij jou past. Je mag gewoon invullen wat je denkt en vindt, alles wat je invult is goed. Verder is de informatie die je invult anoniem. Dat betekent dat niemand te weten komt wat je hebt ingevuld. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 1 uur. Tussendoor kun je even pauze nemen als je dat wilt. Bij sommige vragen is het de bedoeling dat je het juiste antwoord omcirkelt, bij andere vragen moet je zelf iets invullen. Dit wordt telkens van tevoren aangegeven.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
78
utrecht, oktober 2011
A . Achtergrond gege vens 1. Wat is je geboortedatum? 2. Ben je een jongen of een meisje? 3. Hoeveel (half)broers en –zussen heb je? 4. Met wie woonde je voordat je in de opvang kwam? Met beide ouders, met moeder en vriend, met vader en vriendin of een andere samenstelling?
B. Kr achtbronnen 1. Waar ben je goed in (wat zijn je sterke kanten)? Schrijf er maximaal drie kort op.
2. Waar is naar jouw idee je moeder goed in (wat zijn haar sterke kanten)? Schrijf er maximaal drie kort op. 3. Waar hebben jij en je moeder steun aan gehad in de periode voordat je naar de opvang kwam?
4. Wat waardeer je aan de hulp voor jouzelf en voor je moeder in de opvang?
5. Hoe ziet de toekomst er voor jou en je moeder over een jaar uit en waar verwacht je steun aan te hebben na de opvang?
C. de TSC en de TSCYC zijn niet vrijgegeven.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
79
utrecht, oktober 2011
D. Veiligheid 1. Nu volgt een aantal vragen over hoe veilig jij en je moeder zich voelen. Je dient een cijfer te geven van 0 tot 10, waarmee met 0 bedoeld wordt dat jij of je moeder zich helemaal niet veilig voelt en met 10 dat jij of je moeder zich heel veilig voelt. jij zelf
je moeder
korte toelichting
Veiligheid voordat je naar de op vang kwam
Veiligheid nu tijdens de opvang
Verwachte veiligheid straks na de opvang
2. Wat heb je nu nodig om de veiligheid van jouzelf en je moeder te kunnen versterken?
3.a Denk je dat je moeder terugkeert naar jouw vader/haar partner met wie ze voor de opvang samenleefde? Kun je dit uitleggen?
3.b Welke ondersteuning hebben jij en je moeder nodig om veilig terug te keren?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
80
utrecht, oktober 2011
Ten slot te 1. Hoe vond je het om deze vragenlijst in te vullen? Wat vond je moeilijk? Wat vond je gemakkelijk?
2. Hoe lang ben je ermee bezig geweest?
Je bent nu klaar met het invullen van de vragenlijst. Bedankt!
We willen je met een kleine attentie bedanken voor het invullen van de vragenlijst. Je krijgt van ons een cadeaubon van de Free Record Shop ter waarde van € 10,--. Deze is op te halen bij Ook willen we je vragen of je over een tijdje nogmaals bereid bent dezelfde vragenlijst in te vullen. Op die manier kunnen we kijken hoe het na een tijdje met je gaat. Kruis hieronder ja of nee aan:
JA, ik wil over een tijdje nogmaals de vragenlijst invullen
NEE, ik wil liever niet over een tijdje nogmaals de vragenlijst invullen
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
81
utrecht, oktober 2011
Vr agenlijst vo or ouders /moeders, vrijgege ven onderdelen 2 1 A . Achtergrond gege vens van uw kind 5. Hoeveel kinderen heeft u? Geef per kind aan of het een jongen of meisje is en hoe oud hij of zij is. 6. Wat is de geboortedatum van uw kind waarover u de vragenlijst invult? 7. Is uw kind waarover u de vragenlijst invult een jongen of een meisje? 8. Is uw (ex-)partner met wie u voordat u naar de opvang kwam samenleefde de vader van het kind waarover u de vragenlijst invult?
B. Kr achtbronnen bij u en uw kind 1. Waar is uw kind goed in (sterke kanten)? Schrijf er maximaal drie kort op.
2. Waar bent uzelf als moeder goed in (uw sterke kanten)? Schrijf er maximaal drie kort op.
3. Waar hebben u en uw kind steun aan gehad in de periode voordat u naar de opvang kwam? 4. Wat waardeert u aan de hulp voor uzelf en voor uw kind(eren) in de opvang?
5. Hoe ziet de toekomst er voor u en uw kind(eren) over een jaar uit en waar verwacht u steun aan te hebben na de opvang?
21
De TSC en de TSCYC mogen niet genoemd worden, voorwaarden PAR.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
82
utrecht, oktober 2011
C. de TSC en de TSCYC zijn niet vrijgegeven. D. Veiligheid 2. Nu volgt een aantal vragen over hoe veilig u of uw kind zich voelt. U dient een cijfer te geven van 0 tot 10, waarmee met 0 bedoeld wordt dat u of uw kind zich helemaal niet veilig voelt en met 10 dat u of uw kind zich heel veilig voelt.. u zelf
uw kind
korte toelichting
Veiligheid voordat u naar de op vang kwam
Veiligheid nu tijdens de opvang
Verwachte veiligheid straks na de opvang
2. Wat heeft u nu nodig om de veiligheid van u en uw kind(eren) te kunnen versterken?
3.a
Denkt u straks terug te keren naar uw partner? Licht dit antwoord toe.
3.b Welke ondersteuning hebben u en uw kind nodig om veilig terug te keren?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
83
utrecht, oktober 2011
Ten slot te 1. Hoe vond u het om deze vragenlijst in te vullen? Wat vond u moeilijk? Wat vond u gemakkelijk?
2. Hoe lang bent u ermee bezig geweest?
U bent nu aan het einde gekomen van de vragenlijst. Hartelijk dank voor het invullen!
We willen u met een kleine attentie bedanken voor het invullen van de vragenlijst. U krijgt van ons een cadeaubon ter waarde van € 10,--. Deze is op te halen bij Ook willen we u vragen of u over een tijdje nogmaals bereid bent dezelfde vragenlijst in te vullen. Op die manier kunnen we kijken hoe het na een tijdje met uw kind gaat. Kruis hieronder ja of nee aan:
JA, ik wil over een tijdje nogmaals de vragenlijst invullen
NEE, ik wil liever niet over een tijdje nogmaals de vragenlijst invullen
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
84
utrecht, oktober 2011
Bijlage III G espreksleidraad voor groepsgesprek met moeders, met kinderen/jongeren en met medewerkers, en voor individuele gesprekken met vaders
Gespreksleidraad groepsgesprek moeders Inleiding:
• Gesprek over uw ervaringen met de begeleiding die wordt geboden aan uw kind • Vertrouwelijk gesprek: • verzoek om alles wat hier wordt besproken binnen deze groep te houden • de hier besproken informatie nemen we mee in het onderzoek, maar zonder uw naam erbij te vermelden (dus anoniem)
0. Achtergrondinfo
• Hoe lang verblijft u in de Blijf Groep? • Op welke afdeling (Time out1 / 2, LV of BW)? • Als het moeders zijn die we nog niet kennen: hoeveel kinderen heeft u in de opvang en van welke leeftijd?
1. Kunt u uw eerste indruk beschrijven bij aankomst in de Blijf Groep? (inzoomen op concrete voorbeelden) • Positieve punten bij opvang en negatieve punten? • Eerste contacten? • Gevoelens van veiligheid?
2. Hoe waardeert u de begeleiding die aan u wordt geboden? (dit kort bevragen om indruk te krijgen van de eigen ervaringen binnen de vrouwenopvang) • • • • • •
Bent u tevreden over de begeleiding/hulp die u krijgt? Wat loopt goed en waar is dat aan toe te schrijven? Welke problemen doen zich voor en wat zijn daar mogelijke redenen voor? Welke verbeteringen zijn er mogelijk? Hoe ervaart u de (emotionele) belasting? Hoe veilig voelt u zich nu?
Uitleg over nieuwe me thodiek gericht op kinderen
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
85
utrecht, oktober 2011
3. Hoe verloopt de begeleiding aan uw kinderen tot nu toe? (inzoomen op concrete voorbeelden)
Inhoud en opze t begeleiding • Bent u geïnformeerd over de pilot (hulpverlening aan kinderen), over het doel ervan, tijdsbeslag en de opzet van de methodiek? • Wat vindt u van de (vorm en) inhoud van de begeleiding? • Wat vindt u van de manier waarop de begeleiding is georganiseerd? • Loopt de begeleiding zoals u had verwacht? O ordeel moeder ( d o orvr agen op o ordeel van de moeders over de begeleiding a an hun kind ) • Bent u tevreden over de manier waarop uw kinderen worden begeleid? • Positieve en negatieve punten? O ordeel kind • Hoe ervaren uw kinderen de hulpverlening? • Wat vinden ze leuk? Waar hebben ze wat aan? • Wat vinden ze minder leuk? A ansluiting begeleiding bij moeder en kind • In hoeverre sluit de begeleiding die uw kind krijgt aan bij de aan u geboden begeleiding? • Wat gaat goed? Wat kan beter? • In hoeverre sluit de kindbegeleiding aan bij de specifieke behoeften van uw kind? • Wat gaat goed? Wat kan beter? Begeleiders • Wat is uw oordeel over de begeleiders? • Bent u tevreden over de begeleiders? • Wat doen ze goed? • Wat kunnen ze beter doen?
4. Wat verwacht u van de begeleiding van uzelf en uw kinderen? • Wat betreft de veiligheid • Hoe ziet u uw toekomst?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
86
utrecht, oktober 2011
Groepsgesprek kinderen 6 tot 12 jaar
Wie: Kinderen die deelnemen aan het onderzoek en begeleid worden m.b.v. de kindmethodiek Locatie: Vergaderzaal Blijf Groep Benodigdheden: Hamer voor de ‘voorzitter’, scorebordjes, papier, kleurstiften/-potloden en pennen Introduc tie
Vooraf:
Vandaag gaan we met elkaar praten, zoals in een echte vergadering. Straks mag één van jullie de vergadering openen door met de hamer te slaan en aan het eind van het gesprek de vergadering sluiten door nogmaals met de hamer te slaan. Voordat we de vergadering openen leggen we even uit waarom we dit gesprek doen en welke afspraken we graag met jullie willen maken.
Doel gesprek:
We horen graag hoe jullie het vinden in de opvang, wat je leuk vindt en wat minder leuk. Wij zoeken namelijk uit hoe het voor kinderen is om in de vrouwenopvang te zijn en hoe de begeleiding is die jullie krijgen. Afspraken: We willen graag met jullie afspreken dat wat we hier in de groep zeggen ook in deze groep blijft. Wat we hier bespreken nemen we mee in ons onderzoek, maar we vermelden niet je naam daarbij. Op ieder moment kun je stoppen met het gesprek. Je kunt dat gewoon tegen ons zeggen. Verder kun je het ook zeggen als je iets niet snapt of als je een vraag hebt.
Achtergrondinform atie • Hoe oud ben je? • Hoe lang ben/woon je al hier in de opvang? • Heb je broers en zussen? • Wonen zij ook hier in de opvang? • Hoe oud zijn zij? Wa ardering op vang
Vraag
Vorm
Materiaal
Hoe vind je het in de opvang?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe leuk of stom je het vindt in de opvang
Scorebordjes
Wat vind je leuk in de opvang?
Bespreken of tekenen/opschrijven
Wat vind je niet zo leuk in de opvang?
Bespreken of tekenen/opschrijven
Eventueel papier en kleurpotloden/ -stiften/pennen
Hoe veilig/prettig voel je je in de opvang?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe leuk of stom je het vindt in de opvang
Scorebordjes
Beschrijf een doorsnee dag in de opvang/van je leven hier
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
Beschrijf een doorsnee dag in de opvang/van je leven hier
87
utrecht, oktober 2011
En waarom geef je dit cijfer?
Bespreken (alleen op doorvragen als ze dat willen, kan mogelijk gevoelig liggen)
Met wie buiten de opvang heb je contact (vader, familie, vriendjes)?
Bespreken
Hoe vind je het om contact met ze te hebben?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe leuk of stom je het vindt in de opvang
Scorebordjes
Pauze Tien minuutjes pauze om wat te drinken en wat lekkers. Inhoud en wa ardering begeleiding Naast dat jullie nu in de opvang wonen, krijgen jullie ook begeleiding in de opvang. We praten nu graag met jullie over wat jullie van de begeleiding vinden. Wa ardering begeleiding
Vraag
Vorm
Krijgt iedereen diezelfde begeleiding?
Doorvragen of de kinderen inderdaad een kindwerkplan/ veiligheidsplan (mogelijk anders noemen n.a.v. hoe zij het noemen) en 2-wekelijkse gesprek met begeleider hebben. En of ze daarnaast deelnemen aan Toon Zetten, kinderwerk, etc.
Hoe vind je de begeleiding?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe leuk of stom je de begeleiding vindt
Wat vind je leuk aan de begeleiding?
Bespreken of tekenen/opschrijven
Wat vind je niet zo leuk aan de begeleiding?
Bespreken of tekenen/opschrijven
Eventueel papier en kleurpotloden/ -stiften/pennen
Wat vind je van de begeleiders?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe leuk of stom je de begeleiders vindt
Scorebordjes
En waarom geef je dit cijfer?
Bespreken (op doorvragen als ze dat willen)
Wie kan een voorbeeld geven van begeleiding die jullie krijgen?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
Samen met de kinderen bespreken wat we verstaan onder begeleiding, daarbij ook sturen op wat de kindmethodiek omvat (individuele begeleiding, kindwerkplan/ veiligheidsplan, 2-wekelijkse gesprek met begeleider)
88
Materiaal
Scorebordjes
utrecht, oktober 2011
(Wat zou er beter kunnen in de begeleiding?)
Dit is misschien een te lastige vraag
(Wat verwacht je van de begeleiding voor jezelf en voor je moeder?)
Dit is misschien een te lastige vraag
Toekomst verwachting
Vraag
Vorm
Materiaal
Hoe veilig zul je daar zijn?
Pak je scorebord en geef een rapport cijfer van 0 t/m 10 voor hoe veilig je wel of niet zal zijn
Scorebordjes
Wat wens je voor jezelf?
Als er voldoende tijd is, kunnen de kinderen een tekening maken met hun wensen
Papier en stiften/ potloden
Wat wens je voor je moeder/vader?
Als er voldoende tijd is, kunnen de kinderen een tekening maken met hun wensen
Papier en stiften/ potloden
Hoe vind je het om straks weer naar huis/een ander huis te gaan?
Hoe vind je het om straks weer naar huis/een ander huis te gaan?
Scorebordjes
Afsluiting We zijn nu klaar met het gesprek. Hartstikke bedankt, fijn dat jullie zo goed hebben meegedaan. Dan mag de ‘voorzitter’ de vergadering nu afsluiten door met de hamer te slaan.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
89
utrecht, oktober 2011
Groepsgesprek jongeren 12 tot 18 jaar
Wie: Jongeren die deelnemen aan het onderzoek en begeleid worden m.b.v. de kindmethodiek Benodigdheden: Flip-over, grote post-its, stiften Introduc tie
Doel gesprek:
Wij doen onderzoek naar de begeleiding die jullie krijgen. We horen graag hoe jullie de begeleiding vinden in de opvang, wat je goed vindt gaan en wat minder goed gaat en wat volgens jou beter kan.
Afspraken:
We willen graag met jullie afspreken dat wat we hier in de groep zeggen ook in deze groep blijft. Wat we hier bespreken nemen we mee in ons onderzoek, maar we vermelden je naam daar niet bij. Mocht je willen stoppen met het gesprek, dan kun je dat tegen ons zeggen. Ook kun je het zeggen als je iets niet snapt of als je een vraag hebt.
Achtergrondinformatie • • • • •
Hoe oud ben je? Hoe lang ben/woon je al hier in de opvang? Heb je broers en zussen? Wonen zij ook hier in de opvang? Hoe oud zijn zij?
Wa ardering op vang
Vraag
Vorm
Materiaal
Stelling Hoe vind je het in de opvang? Ik vind het goed dat mijn moeder en ik (en eventueel mijn broers/zussen) nu in de opvang verblijven.
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Wat vind je positieve punten/goed aan de opvang?
Schrijf op post-its drie punten die je goed/positief/leuk vindt in de opvang en plak dit op een flip-over
Grote post-its + stiften
Wat vind je negatieve punten/minder goed aan de opvang?
Schrijf op post-its drie punten die je minder goed/negatief/niet leuk vindt in de opvang en plak dit op een flip-over
Grote post-its + stiften
Stelling Hoe veilig/prettig voel je je in de opvang? Ik voel me veilig in de opvang en heb het gevoel niemand ons hier kwaad kan doen
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Beschrijf een doorsnee dag in de opvang/van je leven hier
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
Mogelijk opschrijven en met elkaar vergelijken
90
utrecht, oktober 2011
Stelling Met wie buiten de opvang heb je contact (vader, familie, vriendjes)? Ik heb weinig contact met mensen die ik ken buiten de opvang, zoals mijn familie en vrienden
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten hoe ze het vinden om wel of geen contact te hebben. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Pauze Tien minuutjes pauze om wat te drinken en te eten. Inhoud en wa ardering begeleiding Naast dat jullie nu in de opvang wonen, krijgen jullie ook begeleiding in de opvang. We praten nu graag met jullie over wat jullie van deze begeleiding vinden.
Wa ardering begeleiding
Vraag
Vorm
Krijgt iedereen diezelfde begeleiding?
Doorvragen of de jongeren inderdaad een kindwerkplan/ veiligheidsplan (mogelijk anders noemen n.a.v. hoe zij het noemen) en 2-wekelijkse gesprek met begeleider hebben. En of ze daarnaast deelnemen aan andere begeleidings vormen.
Stelling Hoe vind je de begeleiding? Ik heb het idee dat de begeleiding me helpt om…
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Wat vind je goed/positieve punten aan de begeleiding?
Schrijf op post-its drie punten die je minder goed/negatief/niet leuk vindt aan de begeleiding en plak dit op een flip-over
Grote post-its + stiften
Wat vind je minder goed/negatieve punten aan de begeleiding?
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Grote post-its + stiften
Wie kan een voorbeeld geven van begeleiding die jullie krijgen?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
Samen met de jongeren bespreken welke begeleiding ze krijgen, daarbij ook sturen op wat de kindmethodiek omvat (individuele begeleiding, kindwerkplan/ veiligheidsplan, 2-wekelijkse gesprek met begeleider)
91
Materiaal
utrecht, oktober 2011
Stelling Wat vind je van de begeleiders? Ik vind het fijn om met de begeleiders te praten en heb het gevoel dat ze me begrijpen/Ik vind dat de begeleiders me goed begeleiden (of levert dit te sociaal wenselijke antwoorden op?)
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over waarom. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Stelling Wat zou er volgens jullie beter kunnen in de begeleiding? Ik vind dat de begeleiding op bepaalde onderdelen beter/anders kan.
Ga aan de ‘eens’ of ‘oneens’ kant staan en schrijf op de flip-over wat er beter/ anders kan. Daarna er met elkaar op doorpraten. (Of niet opschrijven en alleen erover praten als ze uit zichzelf makkelijk praten)
Flip-over + stiften
Vraag
Vorm
Materiaal
Hoe vind je het om straks weer naar huis/een ander huis te gaan?
Hier weer stelling? Of wordt dat te eentonig?
Hoe veilig zul je daar zijn?
Hier weer stelling? Of wordt dat te eentonig?
Wat wens je voor jezelf?
Dit opschrijven op post-it of duurt het dan te lang?
Wat wens je voor je moeder/vader?
Dit opschrijven op post-it of duurt het dan te lang?
Toekomst verwachting Wat verwacht je van de begeleiding voor jezelf en voor je moeder?
Hier weer stelling? Of wordt dat te eentonig?
Afsluiting We zijn nu klaar met het gesprek. Hartstikke bedankt dat jullie hebben meegedaan, we vonden het erg leuk met jullie.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
92
utrecht, oktober 2011
Gespreksleidraad medewerkers projectteam
( So or tgelijke leidr a ad vo or algemene mede werkers )
0. Wat is uw functie
• Beschrijving functie en werkzaamheden • Werkzaam sinds? • Functie uitvoeren sinds?
1. Hoe is de invoeringsfase verlopen? (inzoomen op concrete voorbeelden) • Knelpunten, positieve punten en redenen • Training van begeleiders? • Selectie en instroom deelnemers?
2. Hoe verloopt de uitvoering van de methodiek tot nu toe? (inzoomen op concrete voorbeelden) • • • • • • •
Afgezet tegen de voornemens? Is het volgens plan verlopen? Wat loopt goed en waar is dat aan toe te schrijven? Welke problemen doen zich voor en wat zijn daar de mogelijke redenen voor? Welke verbeteringen zijn er mogelijk? Worden begeleiders voorbereid op het werken met de methodiek? Wordt weleens afgeweken van de methodiek? Hoe wordt gecontroleerd of aan de hand van de methodiek gewerkt wordt?
3. Hoe wordt de methodiek door de betrokken professionals op grond van ervaringen gewaardeerd en beoordeeld? Toelichting op basis van welke punten (inzoomen op concrete voorbeelden) • • • • • •
Draagvlak? Beschikbare middelen (tijd, geld)? Bruikbaarheid van de ontwikkelde methodiek? Tevredenheid aangereikte instrumentarium? Voldoende vaardigheden om ermee te werken? Adequate ondersteuning (inhoudelijk, beschikbare tijd)
4. Hoe wordt de methodiek door de betrokken deelnemers op grond van ervaringen gewaardeerd en beoordeeld? (inzoomen op concrete voorbeelden) • • • •
Positieve en negatieve punten Informatie over doel, tijdsbeslag en opzet methodiek? Hoe waarderen ze de inhoud van de hulp? Hoe ervaren ze de (emotionele) belasting van deelname?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
93
utrecht, oktober 2011
Telefonische interviews Vaders U bent gebeld door de Blijf Groep over de verblijfplaats van uw kinderen. Van hen hebben wij ook uw naam en telefoonnummer gekregen. Wij doen onderzoek naar de begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang. Daarvoor benaderen wij u. Wilt u hieraan mee doen? Dit gesprek duurt ongeveer 20 tot 30 minuten. Bij de begeleiding van de kinderen in de opvang hoort ook telefonisch contact met de vaders van de kinderen. In ons onderzoek willen we over een aantal dingen met u praten. Ten eerste over uw ervaringen met de vrouwenopvang. Ook willen we het graag hebben over de rol die u kunt en wilt spelen in de opvoeding en het contact met uw kinderen. En over de vraag of u dat samen met uw (ex-)partner wilt doen. Om antwoord te krijgen op dergelijke vragen, benaderen we u. Informatie behandelen we vertrouwelijk – uw naam nemen we niet op.
Achtergrondinformatie 1. 2. 3. 4. 5.
Hoe oud bent u? Wat is uw relatie tot de moeder van uw kinderen? Met hoeveel kinderen verblijft uw (ex-)vrouw in de opvang? Hoe heten zij en hoe oud zijn zij? Sinds wanneer verblijven uw vrouw en kind(eren) in de opvang? Heeft u momenteel een andere/nieuwe partner? Heeft uw ex-vrouw een nieuwe partner?
Steun en kracht
6. Welke rol vervulde u in de opvoeding voordat uw vrouw en kinderen vertrokken? Zag u uw kinderen dagelijks? Wat deed u met uw kinderen? Wat deed u in de opvoeding? 7. Kent u de beste vriendjes van uw kind? Weet u wat uw kind het liefst doet? Hoe doet uw kind het op school? 8. Waar is uw kind goed in? 9. Waar bent u zelf als vader goed in?
Ernst en gevaren
10. Kunt u kort omschrijven wat er is gebeurd? Waar bestond de mishandeling uit? 11. Bent u veroordeeld door justitie? Bent u vaker in aanraking geweest met de politie vanwege huiselijk geweld? 12. Wat hebben uw kinderen daarvan meegemaakt? 13. Hoe reageerden de kinderen op het geweld? Hoe reageerden zij op u? En u op hen? 14. Heeft u op dit moment hulp en zo ja, waar bestaat die uit? Zo nee, heeft u daar behoefte aan?
Contact met Blijf – eerste gesprek
15. Wanneer bent u gebeld door een medewerker van de opvang? Hoe lang was dat nadat uw (ex-)vrouw en kind(eren) daar waren? 16. Hoe heeft u het eerste gesprek ervaren? 17. Vond u het prettig dat u gebeld werd? • Wat kwam aan de orde in het eerste gesprek?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
94
utrecht, oktober 2011
18. Hoe is het gesprek verlopen? 19. Kon u uw eigen vragen stellen? 20. Heeft u een idee van hoe het met uw kind(eren) gaat in de opvang? 21. Heeft u het gevoel dat uw kind veilig/goed op z’n plek is? 22. Op een schaal van 0 tot 10 welk cijfer wilt u geven voor de manier waarop u te woord bent gestaan?
Contact met Blijf – vervolggesprek(ken)
23. Hoe vaak bent u gebeld? • Wat kwam in het volgende gesprek aan de orde? 24. Hoe heeft u dat gesprek ervaren? 25. Is in dat gesprek aan de orde geweest waar u behoefte aan heeft? 26. Heeft u kunnen vertellen wat u wilde? Was er aandacht voor uw kant van de zaak? Voelde u zich serieus genomen? Voelde u zich begrepen?
Contact met kinderen 27. 28. 29.
Heeft u sinds het verblijf van uw (ex-)vrouw en kinderen contact gehad met uw kinderen? Zo ja, hoe verliep dat? Zo nee, waarom niet? En wat vindt u daarvan?
Vervolgafspraken
30. Zijn met u afspraken gemaakt over het vervolgcontact tussen u en Blijf? Zo ja, welke vervolgafspraken zijn met u gemaakt? 31. Zijn er afspraken gemaakt over wanneer u contact zou kunnen hebben met uw kind(eren)? 32. Is gesproken over de voorwaarden waaronder contact kon zijn? Bij ex: heeft u een omgangsregeling? Is er sprake van begeleide omgang? Hoe gaat dat? 33. Wat zijn naar uw eigen idee belangrijke voorwaarden? Wat heeft u nodig om die voorwaarden te realiseren? Wie kan u daarbij helpen? 34. Heeft u zelf stappen ondernomen nadat u het telefoongesprek met de opvang heeft gehad? Bijvoorbeeld zelf hulp gezocht, gesproken met vrienden/familie over uw situatie. 35. Heeft u zelf hulp of ondersteuning nodig om verder met de situatie om te gaan? Zo ja, waar heeft u behoefte aan?
Vaderschap in de toekomst
36. En als het gaat over uw vaderschap in de toekomst, wat is dan voor u belangrijk? Heeft u daarin ondersteuning nodig? Welke ondersteuning heeft u daarbij nodig? Hoe kunt u dat realiseren? Heeft u er behoefte aan met andere vaders over uw situatie te praten? Heeft u er behoefte aan van andere vaders te horen hoe zij met hun situatie omgaan? Hoe zou u daar met uw kind(eren) en uw (ex-)vrouw over willen spreken? 37. Heeft u het gevoel dat u de vader kunt zijn die u zou willen zijn? Welk soort vader zou u willen zijn? Op welke manier kunt u betrouwbaar en stabiel zijn als vader? Wat betekent dat voor u? Wat heeft u daarvoor nodig? 38. Wat vindt u belangrijk uw kinderen mee te geven? En waarom? 39. Heeft u voornemens voor wat betreft uw rol als vader in de toekomst? Hoe ziet die rol eruit? Wat wilt u anders doen?
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
95
utrecht, oktober 2011
Bijlage IV Non response N on resp onse Jongeren Hoi! Toen je met je moeder in de vrouwenopvang kwam wonen, heeft niet alleen je moeder hulp gekregen. Jij hebt ook een begeleider gekregen. Wij onderzoeken de begeleiding die kinderen in de opvang krijgen. Je bent gevraagd mee toe doen aan dat onderzoek. Je hebt gezegd dat je dat niet wilt. Daar hebben wij begrip voor. Wij willen wel graag ook van jou leren. Daarom vragen wij je wat voor jou de reden(en) is om niet mee te doen? Je kunt een kruisje zetten bij de uitspraak die het best bij jou past. Als je wilt, mag je de reden uitleggen, maar dat hoeft niet. Ik vind het moeilijk om erover te praten. Ik heb geen zin om over mijn situatie te praten. Ik raak in de war van vragen over mezelf en over wat er gebeurd is. Ik wil geen pijnlijke of oude dingen oprakelen. Ik heb het te druk met andere dingen. Ik vind dat het te veel tijd kost. Ik begrijp niet waar het onderzoek over gaat. Ik heb mijn rust hard nodig. Het is mij niet duidelijk waar het onderzoek goed voor is. Ik ben bang dat ik in de war raak van al die vragen. Ik weet niet goed wat er van mij verwacht wordt in het onderzoek. Ik vind onderzoek niet belangrijk. Ik heb geen zin meer om de verhalen van anderen te horen. Ik vond de hulp saai. Onderzoek helpt mij niet in deze situatie. Ik heb geen problemen meer, de hulp is niet meer nodig. Het moment was verkeerd. Anders, namelijk Weet niet
Toelichting:
Hartelijk bedankt voor je moeite!
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
96
utrecht, oktober 2011
N on resp onse moeders Geachte mevrouw, U bent gevraagd mee te doen aan een onderzoek naar de begeleiding van uw kind(eren) in de opvang. U heeft aangegeven dat niet te willen doen. Daar hebben wij begrip voor. Wij willen wel graag ook van u leren. Daarom vragen wij u hieronder aan te kruisen wat voor u de reden(en) is om niet mee te doen. U mag uw antwoord toelichten, maar dat hoeft niet. Ik vind het moeilijk om te praten over de begeleiding van mijn kinderen. Ik moet al zoveel, ik heb genoeg andere dingen aan mijn hoofd. Ik vind dat het te veel tijd kost. Ik blijf hier maar even. Ik begrijp niet waar het onderzoek over gaat. Het is mij niet duidelijk waar het onderzoek goed voor is. Ik moet zoveel dingen regelen, ik vind het moeilijk om te kiezen. Ik raak in de war van vragen over mezelf en over wat er gebeurd is. Ik wil geen pijnlijke of oude dingen oprakelen. Ik heb mijn rust hard nodig. Ik wil niet aan onderzoek meedoen. Ik wil niet voor alle kinderen meedoen. Ik wil mijn kinderen hier niet mee lastigvallen. Mijn kinderen hebben geen problemen meer, de hulp is niet meer nodig. Ik wil dat mijn kinderen met rust gelaten worden. Ik weet niet goed wat er van mij verwacht wordt in het onderzoek. Ik vind onderzoek niet belangrijk. Onderzoek helpt mij niet in deze situatie. Weet niet Toelichting:
Hartelijk bedankt voor uw moeite.
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
97
utrecht, oktober 2011
N on resp onse vaders
Geachte meneer, U bent gevraagd mee te doen aan een onderzoek naar de begeleiding van uw kind(eren) in de opvang. U heeft aangegeven dat niet te willen doen. Daar hebben wij begrip voor. Wij willen wel graag ook van u leren. Daarom vragen wij u hieronder aan te kruisen wat voor u de reden(en) is om niet mee te doen. U mag uw antwoord toelichten, maar dat hoeft niet. Ik vind het moeilijk om erover te praten. Er is niets met mijn kind(eren) aan de hand. Ik heb geen zin om over mijn situatie te praten. Ik heb het te druk met andere dingen. Mijn (ex-)vrouw/vriendin is het probleem, niet ik of mijn kind(eren). Ik vind dat het te veel tijd kost. Ik begrijp niet waar het onderzoek over gaat. Het is mij niet duidelijk waar het onderzoek goed voor is. Ik ben bang dat ik in de war raak van al die vragen. Ik weet niet goed wat er van mij verwacht wordt in het onderzoek. Ik vind onderzoek niet belangrijk. Ik heb geen problemen (meer), de hulp is niet meer nodig. Ik vertrouw de hulpverleners niet. Het moment was verkeerd. Anders, namelijk Weet niet
Toelichting:
Hartelijk bedankt voor uw moeite!
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
98
utrecht, oktober 2011
Bijlage V Cruciale vragen bij methodiekontwikkeling Een methodiek is een samenhangend geheel van beschrijvingen van een aanpak: deze bevat gedocumenteerde ervaringen, een theoretische onderbouwing en een praktisch gerichte werkwijze/stappenplan. Wil je aanspraak kunnen maken op de term methodiek, dan dien je je rekenschap te geven van grondvragen zoals: • Wat is een passende methodiek en hoe ontwikkel je een methodiek? • Wat is het doel van de methodiek, hoe operationaliseer je dat doel en hoe baken je de doelgroep af? • Hoe kun je komen tot op de praktijk gebaseerde en gefundeerde kennis, practice based evidence, en wat zijn de gedocumenteerde ervaringen in de praktijk die onder deze uitwerking liggen of die in een pilot zouden moeten worden onderbouwd? • Wat is de (wetenschappelijke) onderbouwing van deze methodiek en hoe verhoudt deze zich tot al bestaande methodieken in binnen- en buitenland? • Wat is het theoretisch kader, wat is de kwaliteit van de theoretische onderbouwing (systematische beschouwing) en hoe wordt dat vormgegeven in de aanpak? • Wat zijn de kernbegrippen en hoe worden deze omschreven? • Wat zijn de behoeften en noden van de doelgroep en hoe worden deze afgebakend? Zijn de behoeften van de doelgroep gepeild en in hoeverre sluiten deze aan bij het ontwikkelde hulpaanbod?
Dijkstra, 2010c. Uit: Met verstand van zaken! Handreiking voor de vrouwenopvang bij de aanpak van eergerelateerd geweld (Federatie Opvang, 2010, http://www.eergerelateerdgeweld.info)
ontwikkeling van een kindmethodiek bij blijf groep
99
utrecht, oktober 2011