Onderzoeksvoorstel luchtkwaliteit in Harlingen en omgeving.
Versie van 13/05/2015
M. van Bruggen
Colofon
© RIVM 2015 Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave.
M. van Bruggen, medisch milieukundige Contact: Mark van Bruggen RIVM, centrum Veiligheid (VLH)
[email protected]
Voorstel voor een Luchtkwaliteitsonderzoek in Harlingen en omgeving op verzoek van de provincie Friesland en de gemeente Harlingen.
2
Inhoudsopgave
SAMENVATTING............................................................................................................................. 4 1 INLEIDING EN DOEL VAN HET ONDERZOEK ................................................................... 5 2 ONDERZOEKSSTRATEGIE ..................................................................................................... 6 2.1
Meetlocaties ..................................................................................................................................... 7
2.2
Luchtmetingen .................................................................................................................................. 9
2.3
Duur van de metingen .................................................................................................................... 11
2.4
Verwachte resultaten ..................................................................................................................... 11
2.5
Hinder ............................................................................................................................................. 12
2.6
Meten bij storingen ........................................................................................................................ 12
3 ACHTERGRONDINFORMATIE ............................................................................................ 13 3.1
Locatie en omgeving REC ................................................................................................................ 13
3.2
Waarnemingen en klachten ............................................................................................................ 14
3.3
Uitstoot van de REC en invloed van andere bedrijven ..................................................................... 15
3.4
Gras en grondmonsters voor mogelijke analyse op dioxinen .......................................................... 16
3.5
Emissie onderzoek naar dioxinen .................................................................................................... 16
3.6
Metingen in gewassen en melk (biomonitoring) ............................................................................. 16
3.7
Kalkpapier ....................................................................................................................................... 16
4 TIJDPAD, SCENARIO’S EN KOSTEN................................................................................... 17 4.1
Tijdpad ............................................................................................................................................ 17
4.2
Uitgangspunten voor de onderzoeks-kosten ................................................................................... 17
4.3
Kostenposten .................................................................................................................................. 18
5 REFERENTIES......................................................................................................................... 19 6 BIJLAGEN................................................................................................................................. 20
3
Samenvatting Context en doel van het onderzoek De provincie Fryslân heeft het RIVM begin 2014 gevraagd om uitvoering te geven aan een representatieve luchtkwaliteitsmeting op leefniveau, om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit in Harlingen. De discussie over de Reststoffen Energiecentrale (REC) speelde daarbij een belangrijke rol. Vanwege de complexe voorgeschiedenis hebben provincie en gemeente besloten om voor de totstandkoming van het onderzoeksplan en de uitvoering van het onderzoek een begeleidingsgroep (BG) samen te stellen waarin verschillende belangenpartijen zijn vertegenwoordigd. Dit document bevat het onderzoeksvoorstel van het RIVM. De aanpak is er op gericht om te bepalen wat de luchtkwaliteit is in Harlingen en op het industrieterrein bij Harlingen rondom de REC, en hoe die zich verhoudt tot de luchtkwaliteit elders in Nederland en tot gezondheidskundige normen. Als nevendoel is gesteld dat het onderzoek een beeld geeft van de mogelijke bijdrage van de REC aan de luchtkwaliteit in en rond het industriegebied. Hoe ziet het onderzoek er uit? Bij het ontwerpen van het onderzoek heeft het RIVM zich gerealiseerd dat er naast een technisch-wetenschappelijke opgave ook een sociaal-maatschappelijk probleem aan de orde is. Beide dimensies spelen een rol en haken op elkaar in. Om die reden is het onderzoeksontwerp uitgebreider dan wanneer slechts één van beide aspecten aan de orde zou zijn geweest. Het onderzoek vormt een mix van metingen van algemene parameters voor luchtkwaliteit en specifiek gekozen metingen van stoffen die een relatie kunnen hebben met de uitstoot van de REC respectievelijk het industrieterrein. Gelet op de twee geschetste dimensies van het onderzoek voorziet het onderzoek in een substantiële meetinspanning die een jaar duurt. De na rijp beraad genomen keuze voor circa 20 meetlocaties is deels ingegeven door de – waargenomen en met foto’s vastgelegde – verspreiding van de rookgassen en deels door de onmogelijkheid de verspreiding goed te modelleren. Tevens wordt daarmee voldaan aan de wens van de BG enkele specifieke locaties in het meetplan op te nemen. Het RIVM is van oordeel dat dit meetprogramma toereikend en verantwoord is gelet op de probleemstelling. De start van het onderzoek is voorzien in 2015. Het precieze tijdstip is afhankelijk van het advies van de BG, de goedkeuring van de opdrachtgever en de tijd die nodig is voor de voorbereidingen. Relatie met emissieonderzoek naar dioxines Naast het hier beschreven RIVM-onderzoek naar de luchtkwaliteit wordt een tweede onderzoek uitgevoerd. De BG heeft namelijk geadviseerd om gedurende een jaar de dioxine-emissie van de REC te monitoren, met behulp van continue metingen in de pijp. De provincie en de gemeente hebben dat advies overgenomen en het onderzoek zal door een private partij worden uitgevoerd. De onderzoeken hebben wel raakvlakken. Zo heeft het onderhavige RIVM-onderzoek als nevendoelstelling na te gaan of de emissies van de REC invloed hebben op de luchtkwaliteit in Harlingen. Niet uit te sluiten valt dat (tussentijdse) resultaten van het emissie-onderzoek aanleiding geven tot wijzigingen van de onderzoeksopzet van het RIVM. Zie de paragrafen 3.4 en 3.5.
4
1
Inleiding en doel van het onderzoek
De provincie Fryslân heeft het RIVM gevraagd om een representatieve luchtkwaliteitsmeting uit te voeren op leefniveau, om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit in Harlingen. De directe aanleiding vormde de vondst van dioxines in eieren van particuliere kippenhouders1 in Harlingen die voor onrust heeft gezorgd bij inwoners van Harlingen en omgeving. De ongerustheid richt zich op mogelijke bronnen, waarbij de Reststoffen Energiecentrale (REC) nadrukkelijk als mogelijkheid wordt genoemd2. Er is echter al langer discussie over de mogelijke invloed van de REC op de luchtkwaliteit. Zo wordt er geklaagd over hinder en overlast, onder meer in de vorm van stank, prikkelende ogen en slijmvliesprikkeling op momenten dat de rookpluim neerslaat in de directe omgeving van de REC. Dit laatste is onderbouwd met foto’s, zie bijlage 8. In paragraaf 3.2 zijn de klachten uitgewerkt en blijkt dat ook op andere locaties dan direct naast de REC klachten worden ondervonden. Vanwege de complexe voorgeschiedenis hebben provincie en gemeente verschillende partijen uitgenodigd zitting te nemen in een Begeleidingsgroep (BG). Deze bestaat uit de partijen die zijn genoemd in Bijlage 1. Het RIVM is gevraagd de BG een “prominente en zwaarwegende rol te geven” bij het formuleren van het onderzoeksvoorstel. De besprekingen met de BG hebben – geheel in lijn met de initiële opdracht van de provincie geleid tot de vraag naar een onderzoeksplan dat er op is gericht om te bepalen wat de luchtkwaliteit is in Harlingen en omstreken, en hoe die zich verhoudt tot de rest van Nederland en tot gezondheidskundige normen. Als nevendoel is gesteld dat het onderzoek een beeld geeft van de mogelijke bijdrage van de REC aan de luchtkwaliteit op en rond het industriegebied. Bovenstaande hoofdlijn wordt geconcretiseerd in de volgende probleemstelling van het onderzoek: Wat is de luchtkwaliteit op leefniveau in Harlingen en omgeving? Deelvragen die hieruit voortvloeien: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Hoe verhoudt de luchtkwaliteit in Harlingen e.o. zich tot die in de rest van Nederland? Zijn er afwijkingen aangetroffen in de luchtkwaliteit van het onderzoeksgebied en welke betekenis moet daaraan worden toegekend? In welke mate kunnen eventueel aangetroffen afwijkingen worden toegeschreven aan de emissies van bronnen in (of in de directe omgeving van) Harlingen? Hoe verhoudt, voor de gemeten stoffen, de luchtkwaliteit in het onderzoeksgebied zich tot gezondheidskundige normen voor luchtkwaliteit? Welke afwijkingen van deze normen zijn aangetroffen en welke betekenis moet daaraan worden gehecht? In welke mate kunnen de overschrijdingen van de luchtnormen worden toegeschreven aan de emissies van bronnen in (of in de directe omgeving van) Harlingen? Welke last en hinder m.b.t. luchtkwaliteit wordt er in Harlingen e.o. gerapporteerd? Hoe kan deze last/hinder worden geduid in het licht van de luchtkwaliteitsmetingen?
Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzoeksstrategie waarmee antwoord wordt gezocht op de onderzoeksvragen die in het onderdeel “inleiding en doel van het onderzoek” zijn geformuleerd. De verdere onderbouwing van de onderzoeksstrategie is beschreven in het derde hoofdstuk. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de kostenposten en het tijdspad.
1 2
Zie het onderzoek van Toxicowatch: Inventariserend onderzoek naar dioxines in Harlingen (2013). Citaat uit brief van GS Fryslân aan PS, van 15 april 2014 met als onderwerp: luchtkwaliteitsonderzoek.
5
2
Onderzoeksstrategie
De doelstellingen van het onderzoek worden op de volgende wijze weerspiegeld in de onderzoeksstrategie. (Wellicht ten overvloede: het gaat om metingen op leefniveau). 1. De belangrijkste meetlocaties zijn door het RIVM geselecteerd en “verdeeld” over vier denkbeeldige zones die elk een verschillende afstand tot de REC hebben: (1) het industriegebied van de REC, (2) het stedelijk- en havengebied van Harlingen en (3) het landelijk gebied rond Harlingen en de Waddenzee. De vierde “zone” bestaat uit enkele verspreid liggende meetpunten op grotere afstand. Dit wordt uitgewerkt in paragraaf 2.1. Bij de keuzes van deze zones moet rekening worden gehouden met andere bronnen van luchtverontreiniging. (Zie paragraaf 3.1). 2. Het RIVM stelt voor op twee manieren te meten; (1) met apparatuur die geschikt is voor het doen van (semi)continue metingen en (2) met samplers (zie verder) die geschikt zijn om gemiddelden te meten over een periode van vier weken. Op leefniveau worden in ieder geval algemene parameters voor de luchtkwaliteit gemeten (zoals NO2, SO2, fijn stof). Daarnaast probeert het onderzoeksbureau zich een beeld te vormen van enkele specifieke stoffen (zoals HCl en HF) die medeverantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de eerder genoemde klachten. (Zie paragraaf 2.2). 3. Het RIVM stelt voor om gedurende een jaar te meten op een aantal vooraf geselecteerde plaatsen. Dit moet voldoende zijn om een goede indruk te krijgen van de gemiddelde concentraties in Harlingen en omgeving én van eventuele pieken op of nabij het Industrieterrein. (Zie paragraaf 2.3). 4. Ook worden er (op beperkte schaal) enkele samplers op voorstel van de BG geplaatst. (Zie paragraaf 2.1). 5. Ten slotte wordt voorgesteld om met draagbare gasdetectie-apparatuur (zoals die van Draeger) metingen te verrichten op momenten dat hinder wordt ondervonden van de pluim van de REC. (Zie paragraaf 2.5). Toetsing Voor een vergelijking met de luchtkwaliteit elders in Nederland wordt gebruik gemaakt van gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (http://www.lml.rivm.nl/). Omdat de geplande meetstations grotendeels dezelfde stoffen meten – en volgens dezelfde kwaliteitsstandaard – is onderlinge vergelijking met de bestaande meetstations goed mogelijk. Het RIVM maakt met deze gegevens ook landelijke kaarten waarop per jaar te zien is wat de gemiddelde concentraties zijn van stoffen waarvoor Europese luchtkwaliteitsnormen bestaan. Deze kaarten (GCN3-kaarten genoemd) geven een goed overzicht van de luchtkwaliteit in Nederland door de jaren heen. Een voorbeeld is te vinden in bijlage 3. Overschrijding van normen wordt beoordeeld aan de hand van normen voor luchtkwaliteit gebaseerd op o.a. Europese regelgeving en WHO-AQG4. Veel normen voor luchtkwaliteit zijn gebaseerd op langdurige blootstelling. Daarbij wordt vaak de TCL (toelaatbare concentratie in lucht) gebruikt, de concentratie die bij levenslange blootstelling (70 jaar, 365 dagen/jaar en 24 uur per dag) geen effect op de gezondheid heeft. Voor enkele organische stoffen, zoals benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen zijn ook advieswaarden voor een kortere periode afgeleid; dat geldt ook voor een aantal prikkelende gassen. Alle relevante normen en advieswaarden zijn weergegeven in bijlage 5. Beoogd resultaat Als uit het onderzoek duidelijk wordt dat de concentratie van één of meer stoffen hoger is dan het stedelijk resp. regionale achtergrondniveau óf hoger is dan gezondheidskundige normen, dan geeft het onderzoek de mogelijkheid om een uitspraak te doen over de risico’s daarvan, en over eventuele vervolgstappen. Omdat één van de uit de probleemstelling afgeleide deelvragen specifiek vraagt naar ervaren last en hinder is het goed om hierover een voorbehoudende opmerking te maken. De ervaring leert dat een luchtonderzoek, hoe nauwkeurig ook wordt gemeten, er niet altijd in slaagt om manifeste hinder of overlast goed weer te geven. Dat heeft verschillende oorzaken. Pieken van stoffen kunnen niet altijd worden vastgelegd en, als dat wel lukt, zijn er vaak problemen met de
3 4
6
Grootschalige Concentratiekaarten Nederland WHO-AQG/ Air Quality Guidelines van de World Health Organization.
middelingstijd. Ook de windrichting of andere meteorologische omstandigheden kunnen de meting beïnvloeden Ook zijn er technische redenen waarom niet alle stoffen goed meetbaar zijn, of alleen bij veel hogere concentraties. Ten slotte zijn er weinig mogelijkheden om de precieze effecten van combinaties van stoffen te bepalen, omdat de meeste normen voor enkelvoudige stoffen zijn afgeleid. Het is dus niet uitgesloten dat de toetsing aan normen geen goed beeld oplevert van de stankhinder en slijmvliesprikkeling die op bepaalde momenten door werknemers en omwonenden wordt waargenomen. 2.1
Meetlocaties
Om de juiste meetlocaties te bepalen is het van belang om te weten of en hoe de emissies van de REC – naar verwachting de belangrijkste bron van rookgassen in de omgeving – de luchtkwaliteit op leefniveau zouden kunnen beïnvloeden. Het gedrag van de rookgassen blijkt echter lastig te voorspellen, omdat er rekening moet worden gehouden met de volgende factoren: 1. De hoogte van de pijp en daardoor de invloed van het gebouw op de verspreiding van de pluim. 2. De nabijheid van windmolens en de invloed daarvan op de verspreiding van de pluim 3. De invloed van de Waddenzee en de mogelijkheid dat er sprake is van kustlijnfumigatie5 4. De (veronderstelde) invloed van de verbranding van afval met een lagere calorische waarde, met als mogelijk gevolg minder pluimstijging dan waar bij het ontwerp van de centrale van is uitgegaan. Daarom heeft het RIVM afgezien van de mogelijkheid om meetpunten te selecteren met behulp van een verspreidingsmodel. In plaats daarvan zijn er meetpunten gekozen in (concentrische) cirkels op verschillende afstanden van de REC, aangevuld met enkele specifieke locaties. Feitelijke waarnemingen waar de pluim de grond raakt en klachten van stank en prikkelende ogen ondersteunen de veronderstelling dat de zo gekozen meetpunten zich bevinden in de invloedssfeer van de REC. Bij de keuze van meetpunten is verder rekening gehouden met: emissies als gevolg van andere bedrijven en activiteiten, zie hoofdstuk 3.1. locaties waar gras- en grondmonsters zijn genomen voor een mogelijk onderzoek naar dioxines6, zie hoofdstuk 3.4. bestaande biomonitoringslocaties, zie hoofdstuk 3.6. Figuur 2.1 geeft een totaal overzicht van de meetlocaties en het type metingen. Enkele meetpunten bevinden zich in de directe omgeving van de REC (zie inzet van de kaart). Eén serie meetpunten bevindt zich op een afstand van circa één kilometer (cirkel A in figuur 2.1). Een volgende serie bevindt zich op een afstand van circa twee kilometer (cirkel B in figuur 2.1). Enkele meetpunten liggen op grotere afstand.
5
Definitie: Kustlijnfumigatie is het effect waarbij de opbouw van de temperatuur en turbulentie in de atmosfeer op een land/zee overgang verandert. Als gevolg van de verandering kan emissie uit een schoorsteen, die normaal geen effect op de grond zou hebben, opeens wel aan de grond merkbaar zijn." 6 Dit onderzoek is wél opgedragen, maar in overleg met de BG nog niet uitgevoerd. De monsters zijn opgeslagen.
7
Figuur 2.1 Meetlocaties
Groen vlakje: meetaanhanger Geel rondje: meetlocatie
Meetpunten in directe omgeving REC Deze metingen houden vooral rekening met de waargenomen en – herhaaldelijk op foto’s vastgelegde – snelle daling van de pluim. Het gaat om de locaties: meetstation 1, en de meetpunten 11, 12, 13 en 16. De metingen dicht bij de REC worden naar verwachting niet zo sterk beïnvloed door de emissies van andere bedrijven, maar afhankelijk van de windrichting mogelijk wel door het verkeer op de Lange Lijnbaan. Meetpunten op circa één kilometer van de REC Deze metingen betreffen locaties op de grens van het industriegebied en de omliggende, deels regionale, deels stedelijke gebieden. Hier liggen de meetpunten 2, 3, 5, 7 en 9. Hier wordt niet alleen de invloed van de REC gemeten maar ook van de andere bedrijven op het industrieterrein. Tevens zijn daar in een eerdere fase van het onderzoek enkele gras- en grondmonsters genomen ten behoeve van een bepaling van dioxines. Meetpunten op circa twee kilometer van de REC Op deze locaties wordt de luchtverontreiniging van alle bronnen in Harlingen en omgeving gemeten, te weten het stedelijk gebied en het industrie- en havengebied van Harlingen alsmede natuurlijke bronnen zoals de Waddenzee en het landelijk gebied rond Harlingen. Daar liggen meetstation 2 en de meetpunten 1, 4, 6, 8 en 10. Meetstation 2 zal vooralsnog gedurende drie maanden worden ingezet, gerekend vanaf de start van de meetperiode. Na drie maanden zal worden bezien of het zinvol is om meetstation 2 te continueren. Zie paragraaf 2.3. Meetpunten op grotere afstand van de REC Op grotere afstand liggen nog enkele meetpunten (14 en 15), die geselecteerd zijn omdat daar biomonitoring plaats vindt. Aanvulling op de keuze van het RIVM Het RIVM gaat ervan uit dat de locatiekeuze die hierboven is beschreven, voldoet om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Als aanvulling hierop geeft het RIVM de BG-groep echter de gelegenheid om zélf een vijftal meetpunten te kiezen en daar samplers te plaatsen. Deze 8
worden nog in de figuur opgenomen. Dit deel van het onderzoek is aanvullend, en bedoeld om de acceptatie van het onderzoek te vergroten door de meest betrokkenen de gelegenheid te geven enkele in hun ogen kritische locaties in het onderzoek mee te nemen. Voorafgaande aan de start van het onderzoek worden de precieze locaties vastgesteld door de BG. Het gaat om passieve monstername (zie volgende paragraaf) en dus om buisjes die gedurende een bepaalde periode worden opgehangen. Deze buisjes lopen gewoon mee met het reguliere onderzoek en er wordt ook over gerapporteerd door het onderzoeksbureau7. De extra kosten hiervoor zijn laag, aangenomen dat er geen extra reistijd mee gemoeid is. 2.2
Luchtmetingen
Er wordt er op twee manieren gemeten: met apparatuur die geschikt voor is voor het doen van (semi)continue metingen. met passieve samplers die geschikt zijn om tijdgemiddelde waarden te meten over perioden van enkele weken. Semi-continue metingen volgens ISO 17025 Op twee locaties wordt (semi)continu gemeten met behulp van meetstations. De gebruikte apparatuur is gelijk aan, of equivalent met de apparatuur die wordt gebruikt in de vaste LMLmeetstations in Nederland. Hiermee kunnen minuut-, kwartier- en/of uurwaarden worden vastgesteld. Ook verwacht het RIVM hierdoor een indruk te krijgen van de fluctuatie in de tijd. Door de resultaten te koppelen aan de windrichting kan een relatie worden gelegd met de uitstoot van de REC en met die van andere bronnen. In figuur 2.1 zijn de locaties van de (semi)continue metingen aangeduid met meetstation 1 en meetstation 2. Met meetstation 1 wordt idealiter vastgesteld wat de concentraties op leefniveau zijn op het industrieterrein. Op momenten dat daar de pluim van de REC neerslaat, gaat het naar verwachting om sterk wisselende concentraties. (Semi)continue metingen zoals in een meetstation bieden de beste garantie om wisselende concentraties te registreren en pieken vast te leggen. Afhankelijk van windrichting en emissie-karakteristiek hebben het verkeer en ándere industriële bronnen op het Industrieterrein8 ook invloed op de concentraties die gemeten worden. Ook met meetstation 2 worden concentraties op leefniveau gemeten en kan worden vastgesteld of a.) de normen voor luchtkwaliteit worden overschreden en b.) de emissies van het industrieterrein, op circa twee km nog aantoonbaar van invloed zijn. Zoals reeds eerder opgemerkt, wordt meetstation 2 vooralsnog alleen de eerste drie maanden van het onderzoek ingezet. De volgende stoffen worden op de meetstations gemeten: NOx (NO en NO2): meetwaarden worden om de minuut verzameld en per uur gemiddeld. SO2: meetwaarden worden per minuut verzameld en per uur resp. dag, gemiddeld. CO: meetwaarden worden per minuut verzameld en per uur gemiddeld. De FH62I-R monitor wordt in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit gebruikt voor de automatische PM10 metingen. De monitor levert uurwaarden waaruit 24uursgemiddelden bepaald worden. Deze monitor is in Nederland equivalent verklaard aan de Europese meetstandaard voor PM10. Luchtstof (PM10), met behulp van de zogenaamde LECKEL wordt een daggemiddelde stofbemonstering uitgevoerd. In deze monsters kunnen gehaltes worden bepaald van (in ieder geval): chroom (Cr), koper (Cu), lood (Pb) en cadmium (Cd). Het is niet nodig om dat dagelijks te doen; er wordt een selectiemethode toegepast. Afhankelijk van de filterkeuze, kunnen overigens ook andere stoffen worden bemonsterd. BTEX (Benzeen, Tolueen, Ethylbenzeen en Xyleen): elke 15 minuten wordt er een monster genomen en ook hiervan worden uurgemiddelden bepaald. Tijdens de meetcampagne wordt de meetopstelling op gezette tijden bezocht door medewerkers van het onderzoeksbureau (of een externe onderhoudsfirma) om de data veilig te stellen, bemonsteringsmateriaal te vervangen en de technische staat van de apparatuur te controleren. Verdere details zijn te vinden in bijlage 9.
7
Op voorwaarde dat de door de BG voorgestelde locaties representatief zijn voor het onderzoeksdoel. Daarmee wordt o.a. bedoeld, geen invloed van andere bronnen (verkeer!), niet gevoelig voor vocht/vandalisme etc. 8 Zie paragraaf 3.1.
9
Meten van HCl en/of HF Het meten van HCl en HF is geen onderdeel van de gebruikelijke LML-metingen. Gezien het feit dat de REC de enige (relevante) bron van HCL en HF is in de omgeving, en er klachten zijn van prikkelende ogen en slijmvliezen, wanneer de pluim van de REC op leefniveau terechtkomt, wordt geprobeerd om deze stoffen te meten. Technische beperkingen maken het echter lastig om op (semi)continue wijze HCl en HF te meten. Er is één monitor die volgens de fabrikant nauwkeurig HF (geen HCl) kan meten en die gebruikt wordt in de semi-conductorindustrie. Het RIVM heeft daar echter geen ervaring mee en het is onbekend of die robuust genoeg is voor langdurig gebruik in de buitenlucht. De andere methoden zijn hetzij niet operationeel hetzij niet geschikt om pieken mee vast te leggen (zie verder bijlage 10). Om die reden maakt het (semi)continu meten van HF en HCl op meetstation 1, geen deel uit van het onderzoeksvoorstel. In plaats daarvan zal worden nagegaan of het mogelijk is ándere stoffen (zoals SO2 en NO2) te gebruiken om vast te stellen hoe de pluim zich gedraagt. Ook zal gebruik worden gemaakt van draagbare gasdetectie-apparatuur (zie hieronder). Draagbare gasdetectie-apparatuur (voorbeeld Draeger) Als alternatief voor HCl en HF-metingen op het Industrieterrein, stelt het RIVM voor Draegerapparatuur in te zetten. Het gaat om eenvoudig te bedienen apparaten die gebruikt worden om metingen te verrichten van stoffen in specifieke arbeidssituaties. Ook de brandweer maakt gebruik van Draeger-apparatuur om na te gaan of bepaalde giftige stoffen in de rook van een brand een probleem kunnen vormen. De beperking van deze manier van onderzoek is echter dat de sensoren pas reageren op hoge concentraties die maar zelden in de buitenlucht optreden. Daarom worden ze bij reguliere metingen in het milieu nauwelijks gebruikt. Omdat er echter manifeste klachten zijn als de pluim neerslaat9, waarbij het om relatief hoge concentraties HCL en HF zou kunnen gaan, acht het RIVM het de moeite waard te onderzoeken of het gebruik van deze apparatuur succesvol kan zijn. Onderdeel van het onderzoeksvoorstel is om werknemers van omliggende bedrijven die zeggen last te hebben van de emissies van de REC, uit te rusten met deze apparatuur, die ze bij klachten zelf kunnen inzetten. Als de opdrachtgevers van dit onderzoek besluiten om deze apparatuur in te zetten dan zal daarvoor een specifiek protocol worden ontwikkeld. Voor een bespreking van de voor- en nadelen, zie bijlage 11. Meteo Tegelijk met de (semi)continue metingen naar stoffen wordt meteorologische informatie verzameld zoals windsnelheid, windrichting, temperatuur, neerslag, relatieve vochtigheid en luchtdruk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van lokaal (door het onderzoeksbureau) verzamelde gegevens en van gegevens verzameld door het KNMI (Stavoren en Leeuwarden). Tijdgemiddelde metingen Het is niet realistisch om op 16 locaties een volledig ingericht meetstation neer te zetten dat (semi)continu meet. Daarom worden deze metingen aangevuld met (eenvoudiger) tijdgemiddelde metingen. Zo is het voor stoffen als NO2 en SO2 voldoende om de gemiddelden vast te stellen, als de variatie in de concentraties elders wordt gemeten (meetstation 1 en 2). Daar komt bij dat piekwaarden voor stoffen met een relatief lage acute giftigheid van minder belang zijn, omdat daar vaak alleen normen zijn afgeleid voor langdurige (jaargemiddelde) blootstelling. Informatie over normen voor de verschillende stoffen bevindt zich in bijlage 5. Het verzamelen van deze tijdgemiddelde waarden gebeurt met passieve samplers (buisjes) die op verschillende plaatsen worden opgehangen. Zij zijn voorzien van een medium dat gedurende de vastgestelde periode (vier weken) reageert met de te onderzoeken stof in de buitenlucht. Daarna worden de buisjes afgesloten en in het laboratorium geanalyseerd. Alles wat zich in het buisje verzameld heeft wordt daarna gemiddeld, zeg maar “uitgesmeerd”, over de duur van de bemonstering. Pieken, per definitie van korte duur, worden dus niet herkend. Er wordt gebruik gemaakt van passieve samplers voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2), HCl en HF. Elke stof heeft zijn eigen medium en dus ook zijn eigen buisje. Ook de detectiegrenzen verschillen. Voor NH3 is de emissieconcentratie zo laag dat het weinig zin heeft om te proberen deze stof op leefniveau te meten. Evenmin zijn er andere NH3bronnen. 9
Dat gebeurt vooral bij niet te harde wind uit zuidelijke richting en is volgens betrokkenen het beste zichtbaar bij lage omgevingstemperatuur. Ook de windmolens lijken daar invloed op te hebben. Zie ook foto’s in bijlage 8.
10
Hieronder een overzicht van alle stoffen die gemeten worden, met methode, tijdsinterval en locatie.
Zware metalen BTX NOx SO2 CO
Methode (semi)continu (semi)continu (semi)continu (semi)continu (semi)continu (semi)continu (semi)continu
Tijdsinterval1 uurwaarden daggemiddeld daggemiddeld 15 min/uur per minuut/uur per minuut/uur per minuut/uur
Locaties Meetstations Meetstations Meetstations Meetstations Meetstations Meetstations Meetstations
NO2 SO2 NH3 HCl en HF
gemiddelde gemiddelde gemiddelde gemiddelde
vier vier vier vier
Meetlocatie Meetlocatie Meetlocatie Meetlocatie
Stoffen PM10
1 2
weken weken weken weken
1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 – – – –
en en en en en en en
2 2 2 2 2 2 2
15 15 15 15
+ + + +
BG2 BG BG BG
korte meetintervallen worden omgerekend naar lange, afhankelijk van normen BG = keuzelocaties van Begeleidingscommissie
Tabel 2.1: Totaaloverzicht metingen. 2.3
Duur van de metingen
Het RIVM stelt voor om de (semi)continue metingen met meetstation 1 en de passieve monitoring gedurende een jaar uit te voeren. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats vergt het vaststellen van concentraties luchtverontreinigende stoffen volgens de gecertificeerde methode van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) een jaar meten. In de tweede plaats vergroot een jaar meten de kans om piekconcentraties vast te leggen tijdens ongunstig weer en tijdens gepland onderhoud of storingen van de REC (zie ook paragraaf 2.6). De noodzaak om een vol jaar te meten is ons inziens niet zonder meer aanwezig voor meetstation 2, dat bij Wijnaldum wordt ingezet. Het RIVM acht het wel belangrijk om daar (semi)continue metingen te doen, omdat de bewoners twijfelen aan de luchtkwaliteit en omdat Wijnaldum bij de overheersende ZW-wind onder de rook van het Industrieterrein ligt, op een afstand van circa 2 km. Het RIVM stelt voor om meetstation 2 drie aaneengesloten maanden te gebruiken en dan te evalueren of de resultaten een langere inzet rechtvaardigen. Criteria zijn de concentraties die ter plaatse én die elders worden gemeten, schattingen van de bijdrage van het Industrieterrein en klachten die in die periode worden gemeld, dat alles in combinatie met de windrichting. Het zal duidelijk zijn dat de wind in die periode regelmatig uit de richting van het Industrieterrein moet komen en dat eventuele klachten goed moeten worden geregistreerd. 2.4
Verwachte resultaten
Van de stoffen die (semi)continu worden gemeten, zijn van dat jaar zeer veel dag-, uur- en desgewenst minuutgemiddelden beschikbaar die gecombineerd worden met gegevens over de windrichting. Daarmee kunnen kaartjes worden gemaakt waaruit blijkt of de resultaten kunnen worden toegeschreven aan een bepaalde bron. Omdat één van de hypotheses is dat de REC zo’n bron is, is het belangrijk dat het onderzoeksbureau inzicht heeft in situaties die een verklaring kunnen geven voor afwijkende meetresultaten. Denk aan het verbranden van afval met een ander vochtgehalte, een wijziging in de hoeveelheid afval per dag, gepland onderhoud, storingen etc. Dit zal in het overleg met de opdrachtgever aan de orde moeten komen. Omdat de REC één van de bronnen is, moet er ook inzicht gegeven worden in storingen, onderhoud e.d. van andere bedrijven op het Industrieterrein. De gegevens die met de passieve samplers worden bepaald, zijn beperkt tot 13 waarden, elke vier weken één. Voor elk monsterpunt worden dus 13 getallen per stof gegenereerd. Deze resultaten geven een goed overzicht van de jaargemiddelde blootstelling. Zij geven echter door de lange duur van de bemonstering (vier weken) geen, respectievelijk nauwelijks, informatie over pieken en/of bronnen, tenzij de wind langdurig uit één bepaalde hoek waait.
11
Hieronder bevindt zich een overzicht van de meetgegevens die in een vol jaar verkregen worden. Stoffen PM10 PM10 BTX Zw. metalen NOx SO2 CO
meetduur (Semi)continu (Semi)continu (Semi)continu (Semi)continu (Semi)continu (Semi)continu (Semi)continu
NO2 SO2 NH3 HCl en HF
Elke Elke Elke Elke
1 2 3
4 4 4 4
Data per meetlocatie (jaar) 8760 uurwaarden2 365 dagwaarden 8760 uur / 365 dagwaarden2 n.t.b.3 8760 uur / 365 dagwaarden2 Idem Idem
Locaties1 2 2 2 2 2 2 2
13 13 13 13
Circa 20 idem idem idem
weken weken weken weken
twee meetaanhangers; 15 – 20 (+BG) meetpunten (veel) meer, als uitgegaan wordt van minuut- of kwartierwaarden niet alle monsters worden geanalyseerd op zware metalen
Tabel 2.2 Overzicht dataverzameling 2.5
Hinder
Zoals eerder betoogd is het in de praktijk lastig om bij de gebruikelijke luchtmetingen, de oorzaak van stankhinder of slijmvliesprikkeling vast te stellen. Voor HCl en HF stelt het RIVM voor om Draeger-apparatuur in te zetten om te proberen zicht te krijgen op de hinder die werknemers van omliggende bedrijven ervaren op het moment dat de pluim de grond raakt. Het idee is dat zij de apparatuur aanzetten op het moment dat zij overlast ondervinden. NB er zijn enige beperkingen aan het gebruik van deze apparatuur, maar dat hoeft gebruik niet in de weg te staan. (zie bijlage 11). 2.6
Meten bij storingen
Wanneer er sprake is van een storing waarbij de rookgasreiniging niet of maar gedeeltelijk werkt, dan kunnen de emissies oplopen (zie tabel 2.3).
In mg/Nm3 Zwaveldioxide Stikstofoxiden Zoutzuur (HCl) Fluorwaterstof (HF) debiet
Jaargemidd.
102 284 1047 1–5
Minimum (bij normaal bedrijf)
Maximum (bij normaal bedrijf)
50 200 500
400 400 2500
215.214 Nm3
Tabel 2.3 Storingsemissies (opgave REC) Tijdens storingen zal meetapparatuur die (semi)continu meet, in principe in staat zijn eventuele pieken weer te geven. Het is echter niet waarschijnlijk dat dat ook het geval is bij apparatuur die maandgemiddelden laat zien. Immers dan worden de pieken uitgemiddeld. E.e.a. hangt ook af van de gevoeligheid van de meetapparatuur, de duur van de storing en de concentraties bij normaal bedrijf.
12
3
Achtergrondinformatie
3.1
Locatie en omgeving REC
De REC ligt dicht bij de Waddenzee op het industrieterrein de Nieuwe Industriehaven. Dat is gelegen ten N/NW van Harlingen. De dichtstbijzijnde aaneengesloten bebouwing van Harlingen ligt op 500 m. Het dorp Wijnaldum ligt op circa 2000 m afstand met vrij zicht op de haven. Op 1750 m afstand bevindt zich de kern van het dorp Midlum. Sexbierum en Pietersbierum liggen op circa 4500 m ten NO van de REC. Verspreid liggen dichter bij de REC (groepjes) woonhuizen/boerderijen; ook zijn er werknemers aanwezig op de omliggende bedrijven. Op het industrieterrein bevinden zich andere bedrijven zoals een scheepsbouwer, een zoutproducent, een opwerkinstallatie van olieproducten en een op- en overslag van grondstoffen voor de bouw (zie figuur 3.1). Er zijn plannen voor verdere bebouwing van het industrieterrein. De REC zelf bestaat uit een hoofdgebouw met enkele voorzieningen (zie figuur 3.2). De pijp waardoor de afgassen worden uitgestoten ligt op 100 meter afstand ten westen van het hoogste deel van het gebouw en is nagenoeg even hoog als het hoofdgebouw (44 m).
Figuur 3.1 Bedrijven rondom de REC
13
Figuur 3.2 gebouw van de REC
Direct ten oosten en ten noorden is er over een afstand van 400 m geen woonbebouwing. Ten zuiden liggen FRISIA Zout en enkele scheepswerven direct grenzend aan de REC. Ten noorden, op een afstand van ca. 400 m ligt Windpowercentre B.V., met een assemblage/opslag terrein en een viertal windmolens met een hoogte van 55 m. De dichtstbijzijnde windmolen staat op ongeveer 70-90 m van de schoorsteen van de REC. 3.2
Waarnemingen en klachten
In de BG is gewezen op waarnemingen en klachten over het op leefniveau terecht komen van de rookgassen van de REC. Het gaat daarbij vooral om locaties op relatief korte afstand van de REC. Zo worden op het terrein van de REC zelf en op die van omliggende bedrijven met regelmaat rookgassen op leefniveau waargenomen (zie ook foto’s). Navraag bij huisartsen leverde op dat zij te maken hebben met patiënten die hetzij klachten toeschrijven aan de REC, hetzij vragen stellen over mogelijke gezondheidsrisico’s. Om een indruk te krijgen van de officieel geregistreerde klachten over de luchtkwaliteit in Harlingen en omgeving is contact gezocht met de GGD Friesland, de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) en de provincie. Bij de FUMO is een geanonimiseerd overzicht beschikbaar van klachten waarbij de REC als één van de mogelijk veroorzakers wordt genoemd10. Omdat de klachten die bij de GGD gemeld zijn ook in dit overzicht staan, wordt voor de beschrijving van deze klachten gebruik gemaakt van het overzicht van de FUMO. In drieënhalf jaar (periode van 24-03-2011 tot en met 8-10-2014) zijn 151 meldingen gedaan. Per melding zijn de volgende gegevens geregistreerd: (waarneem)adres, soort melding, beschrijving en de status van de melding. Deze gegevens, met uitzondering van de beschrijving, zijn samengevat in Bijlage 2. Het merendeel van de klachten is afkomstig uit Harlingen (80), Wijnaldum (26), Midlum (14) en Pietersbierum (11). In figuur 2.3 bevindt zich een ruimtelijke weergave van de locaties met waarnemingen en klachten. Een groot deel van de klachten komt van twee doorgaande wegen: de Haulewei en Hearewei. De meest voorkomende klacht is stank (84 meldingen), maar er wordt ook melding gemaakt van geluidsoverlast, rook en luchtverontreiniging. Per melding is door een medewerker van het klachtenteam van de FUMO bekeken of de klacht werd veroorzaakt door de REC of dat een andere oorzaak waarschijnlijker was. Bij 47 van de 151 gemelde klachten lag naar het oordeel van de FUMO de oorzaak bij de REC (zie figuur 3.3). Het betreft hier ook klachten of waarnemingen waarbij niet direct sprake hoeft te zijn van gezondheidsrisico’s. Zo zijn er meldingen gemaakt van een zichtbare pluim of rook, terwijl, volgens de FUMO, de installatie goed draaide en er geen bijzondere procesomstandigheden waren. Van de overige 104 meldingen is slechts in een aantal gevallen de veroorzaker bekend. Dit was bijvoorbeeld een van de naastgelegen bedrijven van de REC of een kachel in de buurt.
10
14
http://www.fryslan.frl/10283/klachtenoverzicht-rec/
Figuur 3.3. Weergave van de locaties waar klachten zijn geregistreerd. Kleine cirkels betreffen minder dan 5 klachten, grote cirkels betreffen 5 of meer klachten. Indien de cirkel rood is ingekleurd dan is één of zijn meer klachten terecht. Bron: provincie Friesland, http://www.fryslan.frl/10283/klachtenoverzicht-rec/
3.3
Uitstoot van de REC en invloed van andere bedrijven
Dagelijks publiceert de REC op zijn website een overzicht van de (daggemiddelde) emissieconcentraties van: totaal stof, zoutzuur, stikstofoxiden, koolmonoxide, zwaveldioxide, koolwaterstoffen, kwik, ammoniak en waterstoffluoride. Tevens wordt aangegeven of deze daggemiddelden de vergunde waarden overschrijden11. Jaarlijks rapporteert de REC over de luchtemissies, met aantal uren storingen, onderhoud en eventuele overschrijdingen van de vergunde waarden. Deze rapporten zijn te vinden op de website van moederbedrijf Omrin. Om een indruk te krijgen van de invloed van de REC op de luchtkwaliteit in Harlingen is allereerst gezocht naar stoffen die kenmerkend zijn voor de uitstoot van afvalverbranders (AVI’s) in het algemeen. Dergelijke stoffen zijn er echter niet. De meeste stoffen die door AVI’s worden geëmitteerd kunnen ook vrijkomen bij andere industrieën. In dit verband is het dus belangrijk om er op te wijzen dat zich in de directe omgeving van de REC andere bronnen bevinden van fijn stof, verbrandingsgassen, vluchtige organische stoffen (VOC) en zware metalen. Verder is er sprake van emissies van vrachtverkeer van en naar de bedrijven en van de uitstoot van schepen in de omgeving. Echter, niet alle stoffen die de REC emitteert worden ook door bedrijven in de omgeving geëmitteerd. In Harlingen zijn er bijvoorbeeld behalve de REC, geen noemenswaardige andere bronnen van HCl en HF. (http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/bumper.nl.aspx). In bijlage 4 bevinden zich gegevens uit 2012 afkomstig van de Emissieregistratie voor de volgende stoffen: fluoriden, chloriden, PM2.5 en PM10, NO2, SO2, VOS, CO en NH3.
11
http://www.omrin.nl/Over_Omrin/REC_Harlingen/Luchtemissies.aspx?day=1
15
3.4
Gras en grondmonsters voor mogelijke analyse op dioxinen
Het RIVM heeft zowel dit jaar als vorig jaar monsters genomen van gras (2014 en 2015) en van grond (2014). Zie ruimtelijke weergave in bijlage 6. De monsters zijn opgeslagen en worden na opdrachtverlening geanalyseerd op de aanwezigheid van dioxinen12. In het huidige onderzoek worden op (of dichtbij) de locaties waar de monsters zijn genomen ook luchtmetingen uitgevoerd. Wanneer de resultaten worden gecombineerd met de resultaten van de dioxine-analyses ontstaat naar verwachting meer duidelijkheid óf, en in hoeverre, de bemonsterde locaties door de REC worden beïnvloed.
3.5
Emissie onderzoek naar dioxinen
Hoewel dioxinen belangrijke indicatoren kunnen zijn voor verbrandingsprocessen zoals bij de REC, worden immissieconcentraties van dioxinen niet meegenomen in het onderzoek. Parallel aan het onderzoek naar luchtkwaliteit worden namelijk dioxinemetingen uitgevoerd direct in de schoorsteen van de REC (zogenaamde emissiemetingen van dioxinen). Wanneer het emissieonderzoek daartoe aanleiding geeft kan gericht onderzoek naar dioxinen op leefniveau worden overwogen.
3.6
Metingen in gewassen en melk (biomonitoring)
In de omgeving van de REC loopt een biomonitoringsprogramma, uitgevoerd door Plant Research International Wageningen met metingen van o.a. dioxines, fluoriden, PAK’s en zware metalen in gewassen en melk (alleen dioxinen). Het meetprogramma is gericht op de stoffen die door de REC uitgestoten kunnen worden (zie ruimtelijke weergave in bijlage 7). De resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij de interpretatie van de luchtmetingen die in de nabijheid worden uitgevoerd. Meer informatie hierover en de rapportages zijn te vinden op de site:
http://www.omrin.nl/Over_Omrin/REC_Harlingen/Biomonitoring.aspx
3.7
Kalkpapier
Een alternatief voor het meten van HCl en HF zijn metingen met kalkpapier, ook al geven die niet meer dan een indicatie van de gemiddelde F-concentratie in lucht. In het biomonitoringsonderzoek wordt op dit moment gemeten op afstanden die variëren van 1200m tot 3200m. Voorgesteld wordt om metingen met kalkpapier pas te overwegen wanneer de eerste resultaten van de tijdgemiddelde monitoring met buisjes voor HF en HCl bekend zijn. Daarom is deze methode niet opgenomen in het onderzoeksplan.
12
16
Omdat gras ’s winters niet groeit, is het enige maanden blootgesteld geweest aan de emissies van de REC.
4
Tijdpad, scenario’s en kosten
4.1
Tijdpad
De start van het onderzoek is voorzien in 2015. Het tijdstip is onder meer afhankelijk van het advies van de BG en de opdrachtverlening van gemeente en provincie. Het onderzoek duurt, exclusief eindrapportage, een jaar. Wanneer er tussentijds voorlopige resultaten beschikbaar zijn, zullen die worden gedeeld met de BG en de opdrachtgevers. Praktische zaken Voor het onderzoek daadwerkelijk kan beginnen, dienen eerst de twee meetstations in gereedheid te worden gebracht. Dat vergt geruime tijd, onder meer omdat meetstation 2 deels opnieuw moet worden ingericht. Daarmee kan pas worden begonnen na het verlenen van de opdracht. Ook zullen geschikte locaties moeten worden gevonden, dat wil zeggen bestand tegen vandalisme, dus achter een hek en met een 220V aansluiting. Ten slotte bevat één van de monitoren die in de (NB álle) LML-meetstations worden gebruikt, een radioactieve bron (Kr 85). Het plaatsen van dergelijke bronnen is aan vergunningen gebonden. Het is verstandig om hiervoor tijd te reserveren. Ook de passieve samplers vergen aandacht. Zij bevatten materiaal dat vers moet worden aangebracht. Bestelling daarvan en preparatie vergen circa een maand doorlooptijd. Het vinden van geschikte locaties voor de passieve samplers, is doorgaans geen probleem. Vaak worden ze op circa 2,5 m hoogte aan lantarenpalen of een gebouw opgehangen.
4.2
Uitgangspunten voor de onderzoeks-kosten
Er wordt uitgegaan van één jaar meten met meetstation 1, drie maanden meten met meetstation 2 (beide volgens ISO17025) en gedurende 12 maanden meten met passieve samplers (NO2, SO2, HCl en HF) die vier-wekelijks worden vervangen. Ook worden er op gecertificeerde wijze zware metalen bepaald in een vijftigtal stofmonsters en wordt er Draegerapparatuur aangeschaft. Verder is sprake van de bemonstering van gras en grond en GCMSanalyse van dioxines in deze monsters door RIKILT.
Er wordt van uitgegaan dat na drie maanden de resultaten van meetstation 2 worden geëvalueerd, waarna een beslissing wordt genomen over de verdere inzet daarvan. Hierover zal overleg plaatsvinden met opdrachtgevers en de Begeleidingsgroep.
17
4.3
Kostenposten
meetcontainer 1 (gedurende 1 jaar) - zware metalen in 24-uurs stof meetcontainer 2 (gedurende 3 mnd) - zware metalen in 24-uurs stof passieve monitoring - monsterlocaties uitzoeken - monsters wisselen - aanschaf + analyses buisjes (3 mnd) - aanschaf + analyses buisjes (9 mnd) data-analyse rapportages begeleiding/coördinatie dioxines - bemonstering (2014/2015) RIVM - analyses (2015/2015) RIKILT Draeger
Belangrijke toevoeging Benadrukt moet worden dat álle posten onderdeel uitmaken van het onderzoeksvoorstel van het RIVM en essentieel zijn voor de uiteindelijke verslaglegging. Om de resultaten te kunnen vergelijken met die van de bestaande LML-meetstations, is ook voor deze meetstations ISO17025 kwaliteit vereist. Ten slotte wordt certificering geëist van de zware metalen analyses en het gebruik van GCMS voor de dioxine-analyses. Tevens is het van belang dat het onderzoeksbureau tijdig beschikt over resultaten – ook voorlopige – en bij vragen zelfstandig contact kan opnemen met de externe opdrachtnemers.
18
5
Referenties
ATSDR (2000) Toxicological profile for toluene. http://www.atsdr.cdc.gov/toxprofiles/tp56.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) ATSDR (2004) Toxicological profile for ammonia. http://www.atsdr.cdc.gov/toxprofiles/tp126.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) ATSDR (2007a) Toxicological profile for benzene. http://www.atsdr.cdc.gov/ToxProfiles/tp3.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) ATSDR (2007b) Toxicological profile for xylenes. http://www.atsdr.cdc.gov/toxprofiles/tp71.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) ATSDR (2010) Toxicological profile for ethylbenzene. http://www.atsdr.cdc.gov/toxprofiles/tp110.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) RIVM (2001a) Re-evaluation of human-toxicological maximum permissible risk levels. RIVMrapport 711701025. RIVM (2001b) Advies met betrekking tot de overschrijding van het MTR voor fluoride. 13 april 2001. Bilthoven, the Netherlands: RIVM/CSR ad hoc advies 6 pp. US-EPA (1995) Iris file hydrogen chloride. Last updated 07-01-1995. http://www.epa.gov/iris/subst/0396.htm (Geraadpleegd op 15-12-2014) US-EPA (2004) AEGL for hydrogen chloride. http://www.epa.gov/oppt/aegl/pubs/tsd52.pdf (Geraadpleegd op 15-12-2014) WHO, 2000. Air Quality Guidelines – Fluorides. WHO air quality guidelines for Europe – Second edition. WHO Regional Publications, European Series no. 91.
19
6
BIJLAGEN
Bijlage 1 De leden van de BG – in alfabetische volgorde A. Arkenbout J. Bloem, lid tot 12 mei 2015 J.W. Huisman D. de Jong R. Leen D. Palma; agendalid P.L. Polhuis L. Soet E. Tjalma J. Vollenbroek
Toxicowatch Foundation Groep Sarolea Harlinger huisartsengroep (Hagro) Dorpsbelang Midlum Dorpsbelang Wijnaldum Dorpsbelang Sexbierum/Pietersbierum onafhankelijke voorzitter Harlingen Seaport Business Association (HSBA) LTO Franekeradeel/Harlingen Harlinger samenleving /inhoudelijk deskundige
Adviseurs voor de begeleidingsgroep: Namens RIVM; Centrum Veiligheid: Mark van Bruggen, GGD Friesland: Frans Duijm GGD Amsterdam: Dave de Jonge (adviseur luchtmetingen)
20
BIJLAGE 2 Overzicht klachten rond de REC Tabel 1. Overzicht klachtenregistratie REC in de periode van 24-03-2011 t/m 8-10-2014
Soort melding Plaats Franeker Harlingen Herbaijum Hitzum Kimswerd Kubaard Leeuwarden Midlum Pietersbierum Sexbierum Tzummarum Wijnaldum Zurich RMT politie Friesland Anoniem Totaal –
Status
#
Stank
Rook
Luchtv.
Geluid
Overig
Terecht
4 80 3 2 2 1 1 14 11 2 1 26 1 1 2 151
2 43 3 2 1 1
1 14
1 7
12
9
2 22
7 8 2 1 12
1 1 2
3
2
6 2
6
8
4
Niet terecht
20 2 2 1
22
17
28
1 10
Niet terecht herkomst bekend
Nvt
2 25 1
7
4
1 1
1 4 4 1
6 1
13
2
4 6 1 1 10
37
1 1 54
1 1 84
Onbekend
47
1
8
1 5
Bron: provincie Friesland, http://www.fryslan.frl/10283/klachtenoverzicht-rec/
21
BIJLAGE 3 Voorbeeld GCN kaarten; NO2
BIJLAGE 4 Emissies in kg. naar lucht in 2012 in Harlingen: REC en enkele andere emittenten. Bron: Emissieregistratie Fluorverb. Fluorverb. Fluorverb.
Handel, diensten, overheid Vuurhaarden consumenten, hoofdverwarming woningen REC
0,0001 0,0102 769,5
Chloriden Chloriden Chloriden
Handel, diensten, overheid Vuurhaarden consumenten, hoofdverwarming woningen REC
0,001 0,136 13.020
PM2,5 PM2,5 PM2,5 PM2,5 PM2,5
Roken van sigaretten SBI 23: Bouwmaterialen- en glasindustrie, diffuus Vuurhaarden consumenten, sfeerverwarming woning Varend NL, Passagierschepen REC
1.122 1.281 1.613 2.152 2.406
PM10 PM10 PM10 PM10 PM10 PM10 PM10
Stofemissies bouwplaatsen Roken van sigaretten Vuurhaarden consumenten, sfeerverwarming woning Veestapel, vleeskuikens, stallen + opslag vaste mest excl. NH3 Varend NL, Passagierschepen REC SBI 23: Bouwmaterialen- en glasindustrie, diffuus
952 1.122 1.703 1.874 2.265 2.406 3.882
NO2 NO2 NO2 NO2 NO2
Varend NL, Roro lading/autoschepen Stilliggend NL, Overige schepen Stilliggend NL, Koelschepen Varend NL, Passagierschepen REC
SO2 SO2 SO2 SO2 SO2 SO2
Vuurhaarden consumenten, sfeerverwarming woning Vuurhaarden consumenten, hoofdverwarming woningen Varend NL, Koelschepen Stilliggend NL, Koelschepen REC Varend NL, Passagierschepen
15.788 19.399 29.725 49.888 103.201 193 371 1.118 1.925 6.888 13.175
Emissies in kg. naar lucht in 2012 in Harlingen: REC en enkele andere emittenten. Bron: Emissieregistratie NMVOS NMVOS NMVOS NMVOS
REC SBI 46.71: Groothandel in brandstoffen en overige minerale olieproducten Uitlaatgassen bromfietsen, buitenweg SBI 47.3: Benzinestations, verdrijvingsverliezen - autotanks
CO CO CO CO CO CO CO
REC Varend NL, Passagierschepen Uitlaatgassen personenauto's benzine, autosnelweg Uitlaatgassen personenauto's benzine, buitenweg Vuurhaarden consumenten, sfeerverwarming woning Recreatievaart uitlaatgassen Uitlaatgassen personenauto's benzine, bebouwde kom
9.923 12.097 19.822 47.669 59.603 73.606 77.196
NH3 NH3 NH3 NH3 NH3 NH3 NH3 NH3
Huisdieren mest REC Afzet op natuurterreinen en bij particulieren - emissie NH3 Transpiratie en ademen Veestapel, jongvee fokkerij, aanwending mest NH3 Veestapel, melkkoeien, stallen NH3 Aanwending van kunstmest - NH3 Veestapel, melkkoeien, aanwending mest NH3
1.374 1.841 1.973 4.805 5.707 13.832 14.248 20.208
Pagina 25 van 37
396 694 771 1.064
BIJLAGE 5 Normenkader Tabel 2.4.1 TCL’s voor BTEX en HF/HCl/NH3 3 TCL in µg/m Referentie
Kortdurende 3 advieswaarde in µg/m
Benzeen Tolueen Ethylbenzeen Xyleen HF
Zie EU-kwaliteitsnorm 400 RIVM 2001 770 RIVM 2001 870 RIVM 2001 1,6 RIVM 2001
30 (14 dagen) 3770 (14 dagen) 21000 (14 dagen) 8700 (14 dagen) 600 (1 uur)
HCl
20
US-EPA RfC (≈ TCL)
2700 (acuut, interventiewaarde)
NH3
100
RIVM 2008
1200 (14 dagen)
Tabel 2.4.2 TCL’s en normen voor metalen 3 Stof TCL in g/m Cadmium 0,005 6+
Chroom 3+ Chroom (oplosbaar) 3+ Chroom (onoplosbaar) Koper Kwik Lood
0,0025 NB 60 1,0 *** 0,05 0,5
Referentie EU 2001
Norm Idem (streefwaarde)
RIVM 2001 RIVM 2001 RIVM 2001 RIVM 2001 EU 2001 WHO 2000
Idem (grenswaarde) *** Voor kortdurende blootstelling (een week): 10 g/m3 (Bron: RIVM 2011, richtlijn kwik in binnenmilieu)
Pagina 26 van 37
ATSDR 2007a ATSDR 2000 ATSDR 2010 ATSDR 2007b WHO 2000, OEHHA 1999 US-EPA 2004
ATSDR 2004
Tabel 2.4.3 Normen (gericht op de mens) voor de klassieke luchtverontreinigende stoffen Stof
SO2
Niveau
Tijdsduur Status
Opmerking
125
Dag
Grenswaarde
overschrijding is toegestaan op niet meer dan drie dagen per jaar
350
Uur
Grenswaarde
overschrijding is toegestaan niet meer dan 24 keer per jaar
500
Uur
Alarmdrempel
waargenomen gedurende drie opeenvolgende uren in een gebied van minimaal 100 km2
40
Jaar
Grenswaarde per 2015 (NL heeft uitstel tot 2015)
200
Uur
Grenswaarde
overschrijding is toegestaan niet meer dan 18 keer per jaar
400
Uur
Alarmdrempel
waargenomen gedurende drie opeenvolgende uren in een gebied van minimaal 100 km2
40
Jaar
Grenswaarde
50
Dag
Grenswaarde
5
Jaar
Grenswaarde
(µg/m3)
NO2
PM10 Benzeen CO
10.000 8 uur
Grenswaarde
overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar
Hoogste voortschrijdend 8-uurgemiddelde
Pagina 27 van 37
BIJLAGE 6 Locaties gras en grondmonsters (2014) voor mogelijke analyse op dioxinen
Punten aangegeven met NM en NMG betreft gras en grondmonsters
Pagina 28 van 37
BIJLAGE 7 Locaties bestaande biomonitoring
Punten aangegeven met BIOM en MILK betreffen bestaande punten van biomonitoring.
Pagina 29 van 37
BIJLAGE 8: Foto’s
Foto’s laten zien dat de emissies van de REC op leefniveau terecht kunnen komen.
Pagina 30 van 37
BIJLAGE 9: Technische info Gasmonitoren voor het meten van SO2, NOx en CO Met deze monitoren kunnen continu metingen worden verricht van de gasvormige componenten SO2, NO, NO2, NOx en CO in buitenlucht, op een niveau van ppb tot ppm. De monitoren zijn in een aanhanger geplaatst zodat ze benedenwinds in een pluim opgesteld kunnen worden. De monitoren zuigen zelf lucht aan via een Teflon slang die door het dak geleid wordt. De aanzuighoogte is daarmee ongeveer twee meter. De monitoren rapporteren de meetresultaten en status signalen aan een datalogger die minuutwaarden opslaat. Meetprincipe SO2 monitor: De aangezogen lucht wordt door een meetcel geleid, waar de concentratie SO2 wordt bepaald door middel van UV fluorescentie. De gemeten concentraties SO2 zijn af te lezen op het display van de monitor. Meetprincipe NOx monitor: De aangezogen lucht wordt door een meetcel geleid, waar de concentratie NO wordt bepaald door middel van chemiluminscentie. Om de concentratie NO2 te meten, wordt een deel van de aangezogen lucht door een reactiekamer in de monitor geleid, waar het NO2 katalytisch wordt gereduceerd tot NO. Vervolgens wordt de lucht uit de reactiekamer naar de meetcel gevoerd, waar de totaalconcentratie NO wordt bepaald (som van het in de lucht aanwezige NO en het tot NO gereduceerde NO2; deze som wordt ook aangeduid als de concentratie NOx). Door de eerder gemeten concentratie NO van dit totaalsignaal af te trekken, wordt de concentratie NO2 berekend. De gemeten concentraties NO, NO2 en NOx zijn steeds afzonderlijk af te lezen op het display van de monitor. Meetprincipe CO monitor: De aangezogen lucht wordt door een meetcel geleid, waar de concentratie CO wordt bepaald door middel van Infrarood absorptie. De gemeten concentratie CO is continu op het display van de monitor af te lezen. De monitoren worden regelmatig gekalibreerd met behulp van gecertificeerde ijkgassen. Het meetbereik van de monitoren is instelbaar; het grootste bereik loopt van 0 tot tientallen ppm. De detectielimieten zijn afhankelijk van het ingestelde bereik. Bij het laagste bereik (tot 1 ppm) liggen de detectielimiet en nauwkeurigheid op het niveau van één tot enkele ppb. COMPONENT
meettijd
Stikstofoxiden (NO, NO2, NOx) Zwaveldioxide (SO2) Koolmonoxide(CO)
1 minuut
detectielimiet 0.1 µg/m3
Merk API Teledyne 200E
1 minuut
0.1 µg/m3
TEI 43W
1 minuut
0.1 µg/m3
TEI 48i
Pagina 31 van 37
Continue stofconcentratiemonitoren TEOM monitor TEOM staat voor Tapered Element Oscillating Monitor. Met dit instrument, waarvan de inlaat is voorzien van een PM10-afscheider, kan de concentratie aan fijn stof (PM10) in de lucht continu worden gemeten. De TEOM staat vanaf eind 2010 in de aanhanger samen met de gasmonitoren. Meetprincipe: Lucht wordt aangezogen via een verwarmde inlaat (om de invloed van vocht op de meting te beperken) in een meetcel, waar de stofdeeltjes worden afgevangen op een filter dat in verbinding staat met een trillen piëzokristal. Hoe zwaarder het filter wordt beladen, des te lager de frequentie van de trilling. De frequentie is een maat voor de massa stof op het filter en uit de toename van deze massa per tijdseenheid en de flow waarmee lucht wordt aangezogen wordt de concentratie stofdeeltjes berekend. De detectielimiet en de nauwkeurigheid bedragen enkele g m-3. Het meetbereik loopt tot in de mg m3 . Het instrument heeft een interne datalogger om meetsignalen op te slaan. De logger kan met een PC worden uitgelezen. De meetresultaten kunnen ook aan een externe logger gekoppeld worden. FH62I-R PM10-MONITOR
De FH62I-R monitor wordt in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit gebruikt voor de automatische PM10 metingen. Met behulp van een pomp wordt luchtstof wordt aangezogen via een PM10 afscheider en verzameld op een quartz filter band. De meting vindt plaats op basis van verzwakking van een ß-straler ( een Kr85 –bron). De processor van de monitor berekent de stofconcentratie uit de massa van het stof en het (gemeten) doorgezogen volume.Na 24 uur of als een belading van 2400 µg bereikt is, wordt de filterband opgeschoven. De monitor levert uurwaarden waaruit 24uursgemiddelden bepaald worden.
COMPONENT
meettijd
PM10 continu
5 minuut
detectielimiet 0.1 µg/m3
Merk TEOM
PM10 continu
1 uur
0.1 µg/m3
FH62I-R Pagina 32 van 37
Fijnstof bemonsteringsapparatuur Kleinfiltergeräte (KFG ) De KFG bestaat uit een pomp, een flowregelaar flowmeting. Op de KFG is een aanzuigleiding geplaatst met een filterkop. In deze kop vindt afscheiding plaats naar verschillende deeltjes fracties of naar totaal stof. In deze kop bevindt zich één filter. De KFG kan ingezet worden om langdurig stof te bemonsteren. Na twee weken bemonsteren met een flow van 5,5 m3/h kunnen de filters geanalyseerd worden op dioxines. Leckel SEQ47/50
De Leckel is een in feite geautomatiseerde Kleinfiltergeräte. Het instrument verzamelt stof (PM10 of totaal stof), op filters. Dit instrument kan 14 filters meenemen en deze automatisch wisselen. Gebruikelijk is om dit instrument in te zetten voor het langdurig monitoren van 24-uurs stofconcentraties. Het instrument kan ook zo ingesteld worden dat een filter al na enkele uren of juist na enkele dagen wordt gewisseld. De filters kunnen gebruikt worden om de stofconcentratie te bepalen (voor- en nawegen) en ze kunnen geanalyseerd worden op zware metalen.
COMPONENT
meettijd
PM10 weging en zware metalen PM10 filters voor dioxines
24 uur
detectielimiet
Merk Leckel SEQ47/50
2 weken
KFG MVS6
Pagina 33 van 37
(semi)-continue meting Vluchtige Organische Componenten BTEX monitor De Synspec GC955 analyser wordt gebruikt voor het meten van BTEX concentraties in buitenlucht. BTEX is de afkorting voor de vluchtige stoffen Benzeen, Tolueen, Ethylbenzeen, Xyleen.
Het apparaat werkt conform het volgende meetprincipe. -
-
-
Met behulp van een injectiespuit wordt periodiek een bepaald volume buitenlucht aangezogen. Een aantal (in te stellen) volumina wordt op een preconcentrator geaccumuleerd, waardoor een groot totaal volume luchtmonster ontstaat dat goed en nauwkeurig te meten is. Middels een chromatografische analysekolom worden de geaccumuleerde componenten gescheiden en naar de PID detector gevoerd en vervolgens gedetecteerd en gekwantificeerd. Elke component in het chromatogram heeft een eigen piek in verschillende kleur, om het onderscheid duidelijk te maken. De breedte en hoogte (oppervlakte) van de piek worden bepaald en weergegeven op het beeldscherm.
COMPONENT
meettijd
Benzeen , Tolueen, Ethylbenzeen, Xyleen
4 waarden per uur
detectielimiet 0.1 µg/m3
Merk Synspec
Pagina 34 van 37
BIJLAGE 10: Meten van HCl en/of HF (1) Maandgemiddelden Gradko Door passieve samplers op te hangen kan een ruimtelijk beeld gevormd worden. De samplers zijn gevoelig genoeg om de achtergrondwaarden waar te nemen. Ze zijn niet nauwkeurig genoeg voor toetsing aan de MTR van 0.05 µg/m3. NB probleem hierbij is dat alleen HF gemeten wordt, terwijl de HF die wordt geëmitteerd, geleidelijk omgezet wordt in andere fluorverbindingen, die je op deze manier niet kunt vaststellen. Kalkpapier HF wordt niet gemeten wordt in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. In het verleden is gebruik gemaakt van kalkpapier dat langere tijd (weken) opgehangen wordt om het totaal aan anorganische fluoriden te meten. Nauwkeurigheid is onbekend. Piek metingen CavityRingDown Monitor Het meten van piekconcentraties van HF rond de REC is niet eenvoudig. Dit kan eigenlijk alleen met de Tiger Optics 200. Deze geeft HF concentraties als minuutwaarden, en zou zeer nauwkeurig zijn (wordt toegepast in de semiconductor industrie) Het apparaat kost $ 40.000 en is niet door het RIVM getoetst. Het meetprincipe is beschreven in rapporten en lijkt goed te werken. Automatische ionchromatografie ECN heeft zelf een instrument ontwikkeld: een Automated Monitor for Aerosols and gases in ambient air . De “MARGA” zou HF en HCl in principe kunnen met een tijdsresolutie van een uur. HCL doen ze al en HF zou met wat aanpassingen moeten kunnen. Daarbij levert het instrument ook simultaan SO2, HNO3 en HNO2 concentraties. ECN heeft er twee, maar deze kunnen niet zomaar worden verplaatst. Beschikbaarheid is onbekend. Toetsing aan MTR Annular Denuder System (ADS) Het RIVM heeft wel ervaring met een Annular Denuder systeem. In 1998 zijn er rapporten over gepubliceerd. In die tijd had het RIVM nog zelf laboratoria voor chemische analyse van luchtmonsters. Deze kennis is momenteel niet paraat en ook de middelen (pompen en behuizingen) zijn niet meer aanwezig. Resultaat is enkele uren gemiddeld (bijvoorbeeld 8-uurgemiddeld). Het is een meetmethode die veel handwerk vraagt. Zowel vooraf, in het veld als achteraf. Voorbereidingstijd, laboratorium zoeken, afspraken maken over de analysevraag, valideren meetmethoden. Verwachte doorlooptijd om e.e.a. operationeel te krijgen enkele maanden tot een jaar. Verdere kosten bestaan uit aanschaf van materieel en kosten analyses. Filterpack RPS Nederland is een onafhankelijk advies- en ingenieursbureau voor omgevings- en veiligheidsvraagstukken met zelfstandige laboratoria. RPS bereid momenteel de accreditatie voor van een filterpack voor het meten van HF en HCl in arbeidsomstandigheden. Dit wordt een methode voor 8 uur sampling gevolgd door analyse bij RPS. Voorbereidingstijd zal minder zijn dan voor de ADS omdat RPS zelf al een methode voorbereidt die voldoet aan NEN-ISO 21438-2010. Kosten zijn huur van apparatuur bij RPS en analyse door RPS. Pagina 35 van 37
Meten van HCl en/of HF (2) Methode
Resolutie
Onderste detectiegrens
beschikbaarheid
Kosten aanschaf
Kosten gebruik (analyses e.d.)
Passief Gradko
Maand
0,5 µg/m3
Direct (enkel wkn)
-
8.00016.000
TIGER200 CRD
Minuut
0,2 µg/m3
Levertijd leverancier >20.000 betekent 3 offerte procedure
40.000
-
MARGA
Uur
0,01 µg/m3
Onbekend
ADS
Dag of 8 uur
0,01 µg/m3
Operationeel na 612 maanden (kosten hiervan zijn niet meegenomen).
10.000
15.000
RPSFilterpack
8 uur
3 µg/m3
RPS kan het analyseren, accreditatie zou niet al te lang op zich laten wachten.
6000
15.000
Afspraken maken met ECN‘
Pagina 36 van 37
BIJLAGE 11: Draeger-apparatuur
Volgens de specificaties van Draeger heeft de HF sensor een zero point accuracy van ongeveer 0,8 mg/m3. De vergunde waarde voor emissie uit de schoorsteen van de REC is 1 mg/m3. Volgens de website zijn de jaargemiddelde emissiewaarden meestal circa 0,4 mg/m3. De verwachting is dat de HF sensor op leefniveau zelden zal reageren. Voor de HCl sensor geldt dat deze begint te meten bij circa 1.5 mg/m3 terwijl de jaargemiddelde emissie circa 7 mg/m3 bedraagt. Ook daarvan is het de vraag hoe vaak deze concentraties op de grond worden gehaald, zelfs bij de eerder beschreven ongunstige omstandigheden. De Dräger sensor kan tot ongeveer 45 mg/m3 meten. Een volgend punt is dat de sensoren niet stofspecifiek zijn. Zo is de HCl sensor gevoelig voor NO2 en SO2, zodat 20 ppm SO2 als 20 ppm HCl op het display kan worden weergegeven. Om dit te kunnen vaststellen, zou je SO2 dus ook apart moeten meten. Je zou het ook achterwege kunnen laten met als argument dat het reageren van de meter beschouwd moet worden als een aanwijzing dat de gezondheid gevaar loopt. Overigens dient de bediening van de apparatuur nauwkeurig geprotocolleerd te worden. NB Wanneer er bij een storing ruwe rookgassen worden geloosd, dan zijn de HCl en HF waarden beduidend hoger (zie tabel over storingsemissies). Dat geldt overigens ook voor SO2.
Pagina 37 van 37