\
Onderwijsraad Aan de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, mevrouw drs. N.J. Ginjaar-Maas, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.-
Ons kenmerk OR 1/1946 P CdK/AK/CR
Uw kenmerk BO/VA 88008130 d . d . 24 maart 1988
Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage Tel. 070-6379 55
's-Gravenhage, "• L
^/\ £ I 1 9 8 3
Onderwerp
14 diepteprojecten basisonderwijs en 3 projecten geestelijke stromingen.
In antwoord op uw verzoek om advies over de tweede fase van de 14 diepteprojecten basisonderwijs en de 3 projecten geestelijke stromingen, bericht de Afdeling primair onderwijs van de Onderwijsraad u als volgt. Allereerst wil zij ingaan op uw verzoek een nadere algemene uitspraak te doen over het door de ARBO in zijn advies van 22 maart 1988 gestelde met betrekking tot de bijzondere positie van de projecten geestelijke stromingen. De Afdeling heeft In haar advies van 26 september 1986 (OR 1/209 P) uiteengezet waarom zij van mening is dat het succesvol uitvoeren van diepteprojecten geestelijke stromingen tot de onmogelijkheden behoort. Zij heeft u toen aangeraden deze projecten buiten het kader van de diepteprojecten te plaatsen. De in zijn advies van 22 maart door de ARBO gestelde vraag of de (informele) koppeling van de projecten geestelijke stromingen aan de diepteprojecten gehandhaafd moet blijven, is door de Afdeling derhalve reeds negatief beantwoord op 26 september 1986. Dit advies was voor u aanleiding om op 21 oktober 1986 de Landelijke Pedagogische Centra te berichten dat de eis betreffende het beschikbaar zijn van halfprodukten voor de projecten geestelijke stromingen kon vervallen, zodat in de periode 1986-1988 meer tijd en ruimte beschikbaar zou zijn voor verdere oriëntatie, inventarisatie en materialenontwikkeling. Tegelijkertijd bleek uit deze brief echter dat de overige eisen in grote lijnen gehandhaafd bleven en dat de projectdeelnemers derhalve konden volstaan met een enkele bijstelling van de projectplannen en met het maken van afspraken over onderlinge afstemming. In uw richtlijnen d.d. 1 april 1987 voor de tweede periode van de projecten wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de diepteprojecten en de projecten geestelijke stromingen en wordt
Vermeld bij beantwoording van een brief kenmerk en datum
OR 1/1946 P
-2-
er met geen woord gerept over verschillende soorten eisen. Het zal u duidelijk zijn dat de Afdeling deze gang van zaken niet juist acht. Op basis van de verslagen, de projectplannen en een aantal bezoeken, komt de Afdeling tot de conclusie dat er een weliswaar moeizaam maar hoopvol begin is gemaakt met de vormgeving en invulling van het kennisgebied geestelijke stromingen. Ondanks alle onderlinge verschillen in aard en tempo, is wat de ontwikkeling van een leergang met leerstofpakket betreft bij alle drie projecten een zelfde richting ingeslagen, namelijk die welke voert naar een aantal thema's die in nauwe samenwerking met de scholen voor de verscheidene leerlingengroepen op diverse manieren worden uitgewerkt. Daarbij heeft het CPS een begin gemaakt met een Handboek Geestelijke Stromingen voor de leerkracht, lijkt het K.P.C, iets verder gekomen doordat het als startpunt kon beschikken over een recente eigen uitgave op het terrein van geestelijke stromingen, te weten de reeks 'Wat Mensen Beweegt' en heeft het A.P.S. een sterk vertraagde start gehad doordat heel veel tijd moest worden besteed aan de vraag wat het karakter is van onderwijs in geestelijke stromingen op een openbare school. Het feit dat nu - of in de naaste toekomst - bij alle drie projecten concreet uitgewerkte thema's geestelijke stromingen voor toepassing in de school gereed zijn of komen, biedt naar het oordeel van de Afdeling de mogelijkheid om tot een haars inziens noodzakelijke ombuiging van deze projecten te komen. Dit impliceert dat de Afdeling positief staat tegenover voortzetting van deze projecten geestelijke stromingen indien alsnog een ander kader wordt gecreëerd. Daarom stelt de Afdeling voor, dat in de volgende periode aan de hand van de ervaringen die in de ontwikkelscholen en volgscholen van de drie projecten met de thematische behandeling voor de verschillende leeftijdsgroepen worden opgedaan, getracht wordt antwoord te geven op een aantal fundamentele vragen. Hierbij gaat het om vragen als: welke stof is voldoende bevattelijk voor kinderen van vier tot twaalf jaar?; hoe verhoudt deze stof zich tot die van intercultureel onderwijs?; hoe interfereert het onderwijs in geestelijke stromingen met de eigen levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling? en: verdient dit onderwijs eigenlijk wel een aparte plaats in schoolwerkplan en activiteitenplan of is het beter te streven naar een bepaalde attitude bij de leerkracht die tot uiting zou moeten komen bij de behandeling van bestaande leerstofonderdelen als geschiedenis, aardrijkskunde en wereldoriëntatie? Om dit te kunnen realiseren zal de projectopzet voor de komende twee Jaren op zeer korte termijn nog eens grondig moeten worden bekeken, waarbij met name de onderzoekscomponent veel aandacht dient te krijgen. De Afdeling adviseert u hiertoe contact op te nemen met de drie Landelijke Pedagogische Centra en de ingeschakelde onderzoeksinstituten, teneinde te komen tot een weloverwogen, gemeenschappelijk onderzoeksplan voor alle drie projecten; een plan dat gericht zal moeten zijn op de beantwoording van bovengenoemde vragen. De Afdeling realiseert zich dat dit voor de betrokken centra en instituten heel wat werk met zich meebrengt, maar is ervan overtuigd dat de opbrengst van een dergelijk onderzoek van veel grotere waarde zal zijn voor onderwijsveld en beleid dan het nu opgezette, versnipperde onderzoek. Bovendien kan op deze wijze alsnog uw uit 1986 daterende verzoek om te komen tot afstemmingsafspraken gehonoreerd worden. Hiervan is tot op heden zeer weinig terechtgekomen. Vermelding verdient het in dit verband, dat
OR 1/1946 P
-3-
uit directe contacten met projectleiding en/of ontwikkelscholen is gebleken, dat zij duidelijk instemmen met de door de Afdeling voorgestelde ombuiging.' Tot slot van deze algemene beschouwing betreffende de projecten geestelijke stromingen, merkt de Afdeling op dat uit alle drie verslagen blijkt dat de rol die de PABO's tot nu toe in de projecten hebben gespeeld, te wensen overlaat. Juist omdat het gebied geestelijke stromingen ook voorde PABO's nieuw is, lijkt het de Afdeling dringend gewenst dat hierin verbetering komt. Voor de beoordeling van de afzonderlijke projecten geestelijke stromingen verwijst de Afdeling u naar het laatste gedeelte van dit advies. Met betrekking tot de 14 diepteprojecten basisonderwijs heeft de Afdeling zich in algemene zin afgevraagd welk standpunt zij moet innemen ten aanzien van projecten die in dit stadium reeds (ver) achterlopen op hun schema. Hierbij gaat het met name om het nog niet (volledig) beschikbaar zijn van een zodanig tot ontwikkeling gebracht halfprodukt, dat met de beproeving van dit produkt van start kan worden gegaan aan het begin van de tweede fase, die op 1 augustus 1988 aanvangt. Het is niet denkbeeldig dat een project dat nu niet meer op schema ligt, aan het eind van de tweede fase niet in staat zal blijken te zijn het beproefde en overdraagbare eindprodukt op te leveren. De kans hierop is echter mede afhankelijk van de vooruitzichten die in dit stadium van het project worden geboden. De Afdeling heeft besloten om bij projecten die achterlopen niettemin een positief oordeel uit te spreken indien op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs te verwachten is, dat er aan het eind van de tweede fase een produkt kan worden opgeleverd dat bruikbaar voor de praktijk en landelijk verspreidbaar is. In dit kader is bij de Afdeling de vraag gerezen of u zich al heeft beraden op uw handelwijze indien aan het eind van de tweede fase blijkt, dat het beoogde eindresultaat niet is bereikt. Vooralsnog is de Afdeling ervan uitgegaan dat de duur van de tweede fase niet mag worden overschreden. Mocht u echter tot een soepeler standpunt komen dan kan dit van Invloed zijn op de uiteindelijke beslissing die in dit stadium moet worden genomen over het al dan niet voortzetten van de tweede fase van de afzonderlijke projecten. Daarom acht de Afdeling het noodzakelijk dat u zo spoedig mogelijk een duidelijk standpunt met betrekking tot een eventuele overschrijding van de tweede termijn aan alle bij de diepteprojecten betrokken partijen bekend maakt. Een complicerende factor bij de beoordeling van de diepteprojecten is, dat het op basis van de beschikbare gegevens niet altijd eenvoudig is een duidelijk beeld te krijgen van de vooruitzichten voor de (afloop van de) tweede fase. De Afdeling is het met de ARBO eens, dat een bezoek aan de projectleiding en aan de deelnemende scholen hierbij verhelderend zou kunnen werken. Helaas was het voor de Afdeling in de gegeven periode niet mogelijk om alle projecten te bezoeken; uit de beoordeling van de afzonderlijke projecten zal blijken welke inderdaad bezocht zijn. Overigens is de Afdeling van mening dat het aan een juiste beoordeling van de voortgang van de projecten ook zou bijdragen, indien u in de toekomst strengere voorwaarden verbindt aan de berichtgeving van de projectdeelneraers over eventuele tussentijdse wijzigingen In de projectplannen. Ren te grote vrijblijvendheid op dit punt kan een zekere nonchalance in de verantwoording van deze wijztgin-
OR 1/1946 P
gen tot gevolg hebben. Tevens merkt de Afdeling op, dat de ter beschikking gestelde samenvattingen van de Inspectieadviezen met hun "hoog/laag" waardering haar helaas weinig houvast bieden voor de beoordeling van de produkten. Zij acht het wenselijk, mede gelet op de onmogelijkheid alle projecten te bezoeken, in de toekomst op een meer zeggende manier geïnformeerd te worden over de bevindingen van de inspecteurs. Zij heeft begrepen dat dergelijke informatie wel voorhanden is. Evenals uit de projectplannen voor de eerste fase naar voren Is gekomen, blijkt ook nu weer dat een aantal deelnemende scholen (te) zwaar wordt belast, hetgeen de voortgang van de tweede fase negatief zou kunnen beïnvloeden. Bovendien kunnen hierdoor de overige activiteiten die In het kader van de Invoering van de Wet op het basisonderwijs moeten plaatsvinden, In het gedrang komen. Extra aandacht is daarom ook op dit punt geboden. Tot slot van haar algemene beschouwing merkt de Afdeling op, dat bij de projectdeelnemers de vrees blijkt te bestaan dat derden met de eer en de opbrengst gaan strijken van het in een diepteproject (verder) ontwikkelde materiaal. Het verdient daarom nogmaals aanbeveling dat de problematiek van de auteursrechten op een bevredigende wijze wordt geregeld. Gegeven het bovenstaande is de Afdeling tot de volgende beoordeling van de afzonderlijke projecten gekomen. £. Diepteproject "Schrijfvaardigheid In het basisonderwijs"; Stichting voor de Leerplanontwikkeling (project I.l; OR 1/1947 P ) . Aan het verzoek van de Afdeling in haar advies van 3 juli 1986 (OR 1/169 P) betreffende het ontwikkelen van leerlingenmateriaal is geen gehoor gegeven. De Afdeling betreurt het dan ook, dat dit diepteproject zich nog steeds beperkt tot het verbeteren van het didactisch handelen van de leerkracht. Nog veel zwaarder weegt het echter dat er In de eerste fase amper vooruitgang Is geboekt met de verdere ontwikkeling van het beoogde produkt. Aangezien ook de perspectieven van dit project voor de tweede fase geen positieve wending suggereren, acht de Afdeling de kans gering dat binnen de gegeven periode tot de beproeving en evaluatie van een produkt kan worden gekomen dat aan het eind van de tweede fase landelijk verspreidbaar zal zijn. Gegeven deze sombere vooruitzichten kan haar conclusie niet anders lulden dan u te ontraden dit project op deze wijze te continueren. _b. Diepteproject "Begrijpend lezen"; (project 1.2; OR 1/1948 P ) .
Stichting
voor de Leerplanontwikkeling
Mede gezien het feit dat de vormgeving van het onderwijs in begrijpend lezen geen eenvoudige opgave is, heeft de Afdeling waardering voor de wijze waarop deze problematiek in dit projectplan wordt aangepakt. De Afdeling is van mening dat de gemaakte keuze voor het concentreren van de aandacht op een combinatie van leesdoelstellingen, leesstrategieën en vaardigheden op zowel leerling- als leerkrachtniveau, van groot belang is voor een succesvolle vormgeving van het onderwijs in begrijpend lezen.
OR 1/1946 P
-5-
Doordat tijdens de eerste fase vacatures zijn ontstaan voor de functie van projectcoördinator, onderzoeker en PABO-docent, heeft dit project vertraging opgelopen. Mede hierdoor zal de projectschool uit de eerste fase In de tweede fase erg zwaar worden belast. Uit een bezoek aan dit project Is echter gebleken dat deze belasting beperkt blijft tot het eerste half jaar van de tweede fase, dat de school zelf geen problemen heeft met deze tijdelijke extra belasting en dat dit geen negatieve invloed heeft op de planning. Bovendien zijn op 30 maart 1988 de twee volgscholen bekend gemaakt, hetgeen betekent dat zij zich in principe tijdig kunnen voorbereiden op deelname aan het project. Tijdens het bezoek zijn tevens de onduidelijkheden weggenomen die bij de Afdeling bestonden over de instructie-, de oefen- en de evaluatiemomenten in het onderwijsleerpakket, het zogenaamde "visiestuk". Tot slot verdient het aanbeveling dat u ten aanzien van het door de vakgroep Onderwijskunde van de Rijksuniversiteit Utrecht te ontwikkelen diagnosticum, om opheldering vraagt over de precieze uitwerking die de vakgroep in de tweede fase voor ogen staat. Een succesvol diagnosticum is immers van groot belang voor het in een vroegtijdig stadium kunnen vaststellen welke vaardigheden een leerling op het gebied van het begrijpend lezen beheerst en welke (nog) niet. Afsluitend komt de Afdeling tot de conclusie dat de vooruitzichten betreffende de totstandkoming van een onderwijsleerpakket begrijpend lezen dermate positief zijn, dat voortzetting van dit diepteproject gerechtvaardigd is. Diepteproject "Geïntegreerd lees-taalonderwijs"; Stichting Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland (project 1.3; OR 1/1949 P ) . Het projectplan voor de tweede fase confronteert de Afdeling met zoveel nieuwe gegevens, dat de Inhoud van het oorspronkelijk gepresenteerde projectplan voor de eerste fase, op de achtergrond lijkt te raken. Dit wordt met name veroorzaakt door de introductie van het zogenaamde "Leeslijnproject" dat in combinatie met het diepteproject Geïntegreerd lees-taalonderwijs een onderwijsleerpakket moet opleveren met de naam "De leeslljn". In dit project zullen volgens het projectplan, ook de opbrengsten van het diepteproject worden opgenomen. Op welke wijze dit zal gebeuren wordt de Afdeling echter niet duidelijk. Om te beginnen mist zij een toelichting op de precieze inhoud van het Leeslijnproject, dat In augustus 1987 Is gestart en gepresenteerd wordt als een "landelijk project waarin de beproeving en verspreiding van ideeën en materialen gestalte krijgt". Ook spreekt het projectplan over het in eikaars verlengde liggen van het diepteproject en het Leeslijnproject en is er sprake van twee invoeringsprogramma's. Bovendien wordt een aanzienlijke hoeveelheid nieuw onderzoek opgevoerd in dit projectplan terwijl het onderzoek aangaande het diagnostlseren van de leesontwlkkellng vertraging heeft opgelopen vanwege de tegenvallende ontwikkeling van de teksttoetsen. Omdat de nieuwe gegevens het geheel aanzienlijk compliceren, is een heldere uiteenzetting over de nieuwe stand van zaken, de verhouding tussen de twee projecten en de beoogde werkwijze noodzakelijk om het zicht op
OR 1/1946 P
-6-
de uitvoering van het diepteproject te behouden. De Afdeling komt tot de conclusie dat een dergelijke uiteenzetting In het ter beoordeling voorgelegde projectplan niet wordt gegeven. Het plan en een gesprek met de projectcoördinator wekken weliswaar vertrouwen In het succesvol opleveren van één of meer bruikbare en overdraagbare produkten, maar de Afdeling ontbreekt het nog aan inzage In de totstandkoming van de verschillende produkten en is hierdoor niet in staat het diepteproject waarover het hier gaat, op zijn juiste waarde te beoordelen. d_. Diepteproject "Voortgezet technisch en begrijpend/studerend lezen"; Katholiek Pedagogisch Centrum (project 1.4; OR 1/1950 P ) . Het ontwikkelde materiaal maakt een goede indruk, met name betreffende de praktische bruikbaarheid voor de scholen. De geringe achterstand die in de eerste fase is opgelopen is voor de Afdeling niet onoverkomelijk, mits wordt voorkomen dat de scholen een te zware ontwikkellast krijgen ten aanzien van het onderdeel "leesmotivatie/ leesbelevlng". Indien ook op afdoende wijze een door de ARBO gevraagd inzicht kan worden geboden in de consequenties voor de klasseorganisatie, de differentiatiemogelijkheden en de te ontwikkelen begeleldingsmodules, heeft de Afdeling geen bezwaar tegen voortzetting van dit diepteproject. e_. Diepteproject "Zelfstandige werkvormen voor technisch lezen"; SBD Amstelland en de Meerlanden (project 1.5; OR 1/1952 P ) . Evenals de vorige keer, staat de Afdeling uitermate positief tegenover dit project. Ook heeft zij geen bezwaren tegen de wijzigingen die met ingang van 1 januari 1987 zijn aangebracht in de projectplanning aangezien deze duidelijk worden verantwoord en de planning slechts in positieve zin beïnvloeden. £. Diepteproject "Van mechanistisch naar realistisch reken/wiskundeonderwijs; Stichting Schooladviescentrum Utrecht (project II.6; OR 1/1965 P ) . Uit het verslag over de eerste fase blijkt dat het schoolteam van de ontwikkelschool "Johan de Witt" er hard aan heeft gewerkt om een soepele overgang te bewerkstelligen van het traditioneel rekenen naar het wiskundig rekenen. Echter, doordat de leerkrachten veelal een zekere voorscholing missen betreffende het wiskundig rekenen, blijken zij vrij veel tijd nodig te hebben om de ervaring op te doen die hen in staat moet stellen een algemene oriëntatie te bieden op het wiskundig rekenen. Grote moeite heeft de Afdeling met het feit dat er nog geen implementeerbaar halfprodukt voorhanden is en de kans dat dit op korte termijn wel het geval zal zijn, gering lijkt. De keuze van het projectteam om het oorspronkelijk geplande studie- en oefenboek te vervangen door een serie katernen wordt niet expliciet met redenen omkleed. Van de voorgestelde serie, bestaande uit 15 katernen, zullen er gedurende de uitvoering van dit project slechts 5 gemaakt worden. Op dit moment is er nog maar één prototype gereed, hetgeen niet bepaald aanleiding geeft tot optimisme ten aanzien van de beno-
OR 1/1946 P
digde tijd voor het ontwikkelen van de overige katernen. Bovendien betwijfelt de Afdeling het of de beoogde katernen toereikend zullen zijn voor het bereiken van het gestelde doel. Getuige de summiere en weinig concrete beschrijving van de tweede projectfase, acht de Afdeling het niet uitgesloten dat ook de projectleiding hiervan niet zeker is. De Afdeling betreurt het, gezien de veelbelovende start van de eerste fase, dat zij genoodzaakt is u thans te adviseren dit diepteproject te beëindigen. g_. Diepteproject "Rekenen/wiskunde (project II.7; OR 1/1953 P ) .
'Alraere'"; Katholiek
Pedagogisch Centrum
Geconstateerd moet worden dat de resultaten van dit diepteproject zeer matig zijn. Aan de beoogde bewerking en verbetering van de handleiding is men nog niet toegekomen. Voorts merkt de Afdeling op dat de start van dit project op zogenaamde "groeischolen" zonder projectervaring, waarvan zij geen voorstander was (zie OR 1/169 P d.d. 3 juli 1986), onder andere tot gevolg heeft dat de didactische scholing van de teams tekort schiet. Omdat bovendien blijkt dat dit project dermate theoretisch Is dat aansluiting bij de praktijk nihil Is en beproeving op de volgscholen dientengevolge een haast onmogelijke opgave zal zijn, moet de Afdeling u adviseren dit project stop te zetten. _h. Diepteproject "Koppeling kwantlwljzer en reken/wiskundemethoden"; Katholiek Pedagogisch Centrum (project II.8; OR 1/1954 P ) . De algemene indruk van het verslag over de eerste fase Is positief. Wel blijkt uit het verslag dat niet alle deelnemende leerkrachten over de vereiste vaardigheden met betrekking tot het zelfstandig werken, het werken met groepen en het differentiëren beschikken, om de uit de toepassing van de kwantlwljzer voortvloeiende individuele hulp zoveel mogelijk binnen de onderwijsleer8ltuatle te kunnen laten plaatsvinden. Ook wordt gesignaleerd dat de parate leertheoretische en vakinhoudelijke kennis van leerkrachten over opbouw van onderwijsleerprocessen op het terrein van rekenen/ wiskunde nogal verschilt. Toch Is men, mede vanwege de goede begeleiding, erin geslaagd zich in de eerste fase gedegen voor te bereiden op de implementatiefase, hetgeen een gunstige invloed zal hebben op de resultaten In de volgscholen. Vraagtekens plaatst de Afdeling bij de mededeling In het verslag, dat de PABO met Ingang van 1-8-1988 haar deelname aan het diepteproject beëindigt omdat zij vanwege een fusie vanaf die datum niet meer beschikt over een inzetbare wiskundedldactiek-docent. De Afdeling komt tot de conclusie dat de resultaten en de vooruitzichten van dit diepteproject voldoende aanleiding geven om u voortzetting ervan aan te raden.
OR 1/1946 P
-8-
!_. Diepteproject "Muzikale vorming"; Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming (project III.9; OR 1/1955 P ) . Hoewel er nog veel vragen onbeantwoord zijn gebleven (zie het ARBO-advies van 22 maart 1988) moet de Afdeling erkennen dat de resultaten van dit project boven verwachting zijn. Het ontwikkelde materiaal ziet er prima uit en ook de uitgebreide verslagen van onder andere de projectvergaderingen en het onderzoek maken een gedegen indruk. Ervan uitgaande, dat de in uw concept-oordeel gevraagde informatie wordt geleverd en aan de door de ARBO gestelde condities wordt voldaan, heeft de Afdeling geen bezwaar tegen continuering van dit project. j_. Diepteproject "Personallseren van leerstof/Waarderend leren bij wereldoriëntatie" voor het thema "kennisgebieden"; Rijksuniversiteit Leiden/Leids Interdisciplinair Centrum voor Onderwijs Research (project IV.10; OR 1/1956 P). Zoals de Afdeling heeft voorspeld in haar advies van 3 juli 1986 (OR 1/169 P ) , is het een zeer zware opgave gebleken om, uitgaande van bestaand lesmateriaal voor de 8e_ jaargroep, een afgerond leerstofpakket te ontwikkelen dat ook geschikt is voor de 6£ en 7e_ jaargroep. Omdat dit helemaal niet lukte met het thema "Bekende Nederlanders in de 19e_ eeuw" vanwege het niet aanslaan van dit onderwerp bij de jongere leerlingen, is het vervangen door het thema "Nederlanders in de Gouden Eeuw". Wel is men in staat gebleken om in de eerste fase van het project een nieuw leerlingenboekje samen te stellen voor dit nieuwe thema en is er op basis van dit leerlingenboekje en op basis van de drie bestaande leerlingenboekjes voor de thema's "Walvissen", "Indianen" en "Bekende Nederlanders In de 19£ eeuw", een aantal werkboekjes ontworpen. Ook Is de handleiding voor de leerkrachten volledig herzien en is het ontwikkelde materiaal in de praktijk toegepast. Vooropgesteld dat de Afdeling aangenaam verrast is met deze opbrengst, wil zij hierbij toch de volgende kanttekeningen plaatsen. Omdat het ontwikkelde materiaal uitsluitend is toegepast op heterogene groepen die bestonden uit kinderen van de jaargroepen 6, 7 en 8, worden de bij de jongere leerlingen geconstateerde (taal)moeilljkheden toegedekt en kan er geen ervaring worden opgedaan met het ontwikkelde materiaal in de toch veel voorkomende situatie van gescheiden jaargroepen. Tijdens een bezoek aan dit project is toegezegd dat in de toekomst aandacht zal worden besteed aan deze zwakke punten. Gegeven het moeizame ontwikkelingsproces, wekt het geen verwondering dat men aan afrondingsactiviteiten zoals het laten doorlichten van het materiaal door vakdeskundigen en het laten beoordelen op uitgave-rijpheid, nog niet is toegekomen. Ook de vertraging die bij de ontwikkeling van het protocol voor waarderend leren is opgelopen, lag - gegeven het te ambitieuze projectplan - voor de hand. De Afdeling vreest daarom dat, mede door de "ontwikkelingserfenis" die het project vanuit de eerste fase meeneemt, het programma voor de tweede fase wederom te ambitieus is. Toch is de Afdeling van mening dat dit project voortzetting verdient, mits in het programma de beperkingen worden aangebracht die noodzake-
OR 1/1946 P
lijk zijn om tot een realiseerbaar project te kunnen komen. k. Diepteproject "Handreikingen natuuronderwijs"; Universiteit Twente (project IV.11; OR 1/1957 P ) . Het verslag over de eerste fase Is helder en zakelijk. Op basis van deze gegevens bestaat dan ook de Indruk dat dit project vele leerkrachten In staat zou kunnen stellen verantwoord natuuronderwijs te geven. Het zal echter van de uitwerking in de tweede fase afhangen of men erin zal slagen de handreikingen op de volgscholen over te dragen. Omdat de perspectieven die de tweede fase te bieden heeft ten aanzien van de overdraagbaarheid en ver8preldbaarheld van de reeds ontwikkelde materialen onduidelijk zijn, is de Afdeling het met de ARBO eens dat op dit punt meer helderheid moet komen. Indien hieruit zal blijken dat de tweede fase voldoende diepgang heeft, acht zij voortzetting van dit project gewenst. 1. Diepteproject "Intercultureel begrijpend lezen"; Katholiek Pedagogisch Centrum (project V.12; OR 1/1959 P ) . Getuige de ambitieuze leerdoelen die met het projectmateriaal beoogd worden, is het advies van de Afdeling (OR 1/169 P d.d. 3 juli 1986) om tot een bescheidener taakstelling te komen, niet opgevolgd. Hoewel de Afdeling het streven naar een zo compleet mogelijke benadering van het Intercultureel begrijpend lezen op zichzelf genomen begrijpelijk vindt, lijkt het haar vanuit pragmatisch oogpunt gewenst dat de pretenties die het project ten aanzien van de doelstellingen heeft, worden afgezwakt tot een realistisch niveau. Hierbij denkt zij met name aan een beperking van de doelstellingen tot de volgende twee: "kennen van en respecteren van andere waarden, normen, gewoonten en gebruiken dan die welke je van huis uit hebt meegekregen"; "vergroten van de leesvaardigheid". Voorts is de Afdeling van mening, zonder overigens op het belang ervan te willen afdingen, dat het vergroten van het leesplezier meer een middel dan een doel is. Het streven een gedetailleerde onderverdeling aan te brengen in de leesvaardigheden en deze specifieke vaardigheden te concretiseren door middel van bijbehorende specifieke vragen, komt de Afdeling als een onmogelijkheid voor. Wel is het mogelijk en wenselijk op logische gronden bepaalde vraagtypen te onderscheiden, maar deze zullen allemaal naar één vaardigheid verwijzen: het begrijpend lezen. Het In dit project ingenomen standpunt ten aanzien van leesbaarheid8forraules wordt niet door de Afdeling gedeeld. Zij is namelijk van oordeel dat het gebruik van een goede leesformule zeer waardevol kan zijn voor het selecteren van teksten omdat zo'n formule niet alleen - zoals gesuggereerd wordt in dit projectplan - de leestechnische moeilijkheid kan voorspellen maar ook Inzicht biedt in de inhoudelijke moeilijkheid van een tekst. Een laatste kanttekening betreft de voortgangsevaluatie of toetsing. Geconstateerd moet worden dat dit aspect onderbelicht Is. De Afdeling acht het raadzaam dat eerst wordt nagegaan of er bruikbaar toetsmaterlaal
OR 1/1946 P
-10-
voorhanden Is; het zelf ontwikkelen van een toetssysteem lijkt haar namelijk te hoog gegrepen. Ondanks bovenstaande kanttekeningen komt de Afdeling tot de slotsom dat er voldoende reden bestaat vertrouwen te hebben in een goede afloop van dit project. Zij adviseert u derhalve dit project voort te zetten. ra. Diepteproject "Intercultureel onderwijs binnen taal/lezen"; Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (project V.13; OR 1/1960 P ) . Het ter advisering voorgelegde projectplan heeft de bezwaren die bij de Afdeling bestonden tegen de opzet en uitvoering van dit diepteproject (zie OR 1/209 P d.d. 26 september 1986) niet weggenomen. Bovendien is het project met een jaar vertraging gestart en is het zeer onwaarschijnlijk dat dit project in 1990 bevredigend kan worden afgerond. Daarvoor is de opbrengst tot nu toe te mager en wekken de plannen te weinig vertrouwen. Wat node gemist wordt, Is een rationale die overwegingen bevat waarom welke middelen voor welke doelen zijn Ingezet. Ook zou een meer overwogen en zorgvuldiger formulering van de doelstellingen op zijn plaats zijn. Zo roept een formulering als "bewust aandacht schenken aan verschillen en overeenkomsten in taal en cultuur zodat kinderen daar positief mee kunnen omgaan" vragen op, die echter onbeantwoord blijven. Een dergelijk op conceptueel drijfzand gebouwd project maakt het praktisch onmogelijk tot goed ontwikkelingswerk te komen. Deze constatering, gevoegd bij de opgelopen achterstand en de problemen betreffende opzet en uitvoering van het project - waaronder de beslissing van de twee projectscholen met Ingang van 1-8-1988 van verdere deelname aan dit project af te zien - kan tot geen andere conclusie leiden dan u aan te raden dit diepteproject stop te zetten. n. Diepteproject "Evaluatie en planning in het reken/wiskundeonderwijs", Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (project VII.14; OR 1/1961 P ) . De Afdeling acht het op zichzelf genomen een positieve ontwikkeling dat men het oorspronkelijke idee om de bestaande rekenmethode "De Rekenboom" als uitgangspunt te nemen, heeft verlaten. Zij had Immers haar twijfels over de Innovatieve waarde van deze methode en over de vraag of deze methode geschikt zou zijn voor het realiseren van de meest fundamentele doelstelling van dit diepteproject: het realiseren van een geïndividualiseerd onderwijssysteem voor het rekenen. Het verwondert de Afdeling dan ook niet dat het verslag over de eerste fase melding maakt van hiaten in het uitgangsmateriaal, waardoor er voor de leerling onvoldoende aanknopingspunten zijn om zich de leerstof vla zelfinstructie eigen te maken. Er is daarom een vrijwel nieuwe methodische leergang ontwikkeld waarin hoogstens nog de structuur van de oorspronkelijke methode is te herkennen. Hierdoor zou het project naar de mening van de Afdeling een beter perspectief kunnen bieden op een brede toepassing van de ontwikkelde methode op verschillende scholen. Het verslag vermeldt tevens dat van de oorspronkelijke opzet om de toetsen te integreren in de bestaande methode, nogal sterk Is afgeweken. Er wordt echter geen antwoord gegeven op de vraag hoe de door het CITO ontwikkelde leerdoelgerichte toetsen, die reeds aan het begin van de eerste fa-
OR 1/1946 P
-li-
se beschikbaar waren, gecombineerd worden met de nieuw ontwikkelde methodische leergang. Men volstaat met een verwijzing naar bijlage 1 van de eerste projectaanvrage waarin de produkten van het project "Leerdoelgerichte toetsen rekenen" aan de orde komen. Hieruit mag de Afdeling concluderen dat deze combinatie geen problemen oplevert; toch zou een explicatie terzake haars inziens op haar plaats zijn. Voorts constateert de projectleiding dat de rol van de schoolbegeleidingsdienst en de PABO met betrekking tot naschollngs- en begeleidingsactiviteiten in de eerste fase onderbelicht is gebleven. Verder dan het uitspreken van de verwachting dat de rol van de schoolbegeleider en de PABO-docent belangrijk wordt, gaat men echter niet. Gezien de zojuist gesignaleerde tekortkoming acht de Afdeling het noodzakelijk dat er actie wordt ondernomen om te voorkomen dat zich hetzelfde voordoet in de tweede fase; louter anticipatie zal hieraan weinig bijdragen. De Afdeling kan zich op basis van de voorliggende gegevens geen (duidelijk) beeld vormen van de uitvoering in de tweede fase. Daarom schort zij haar oordeel hierover op tot het toegezegde actlviteltenrooster, inclusief implementatie- en verspreldlngsplan, beschikbaar la. £. Project "Geestelijke stromingen"; Katholiek Pedagogisch Centrum (project VI.15; OR 1/1962 P ) . De Indruk met betrekking tot de voortgang in de thema-ontwikkeling is positief. Een bezoek aan het project leerde dat op enkele punten meer gedaan is dan beschreven werd in het summiere voortgangsverslag. Wel bleek de ichoolwerkplanontwlkkeling die al voor de eerste fase op het programma stond, een langere aanloop te vragen dan men verwacht had. Tevens blijkt er teleurstelling te bestaan over het aandeel dat de PABO tot nu toe heeft geleverd inzake het naschollngsplan. De vraag wordt gesteld, of de PABO er nu wel in zal kunnen slagen de nascholingscursus te verzorgen. De Afdeling adviseert u dit project, buiten het kader van de diepteprojecten, voort te zetten op de door haar in het algemene deel van dit advies voorgestelde wijze. £. Project "Geestelijke stromingen"; (project VI. 16; OR 1/1963 P ) .
Christelijk
Pedagogisch
Studiecentrum
Er Is een duidelijk begin gemaakt met de opzet en uitwerking van thema's voor de basisschool. Voor de volgende twee jaar heeft men het plan om op twee van de drie startscholen en bovendien op nog een tweetal volgscholen dit ontwikkelingswerk voort te zetten. Voorts zal aandacht worden geschonken aan de schoolwerkplanontwikkeling. Het Is de Afdeling opgevallen dat bij het ontwikkelingswerk en dat geldt ook voor de komende periode, een zeer grote bijdrage van de scholen wordt verwacht. De Afdeling is van mening dat een meer bescheiden opstelling hier beter op zijn plaats zou zijn. Ook bij dit project bestaat teleurstelling over de rol van de PABO. Het gaat hier met name om de tegenvallende bijdrage van één van de twee betrokken PABO's.
OR 1/1946 P
-12-
De Afdeling adviseert u dit project buiten het kader van de diepteprojecten te continueren, op de door haar in het algemene deel van dit advies voorgestelde wijze.
Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (pro-
Hoewel alle participanten de lnstemraingsverklaring van 1986 hadden getekend, bleken er na de start van het project grote verschillen op te treden In de interpretatie van de doelstellingen, hetgeen mede Is veroorzaakt door het feit dat bij een openbare school een gezamenlijke levensbeschouwelijke achtergrond ontbreekt. Hierbij ging het met name om de vraag in hoeverre het onderwijs in geestelijke stromingen kennis- dan wel waardengericht moet zijn. Deze discussie heeft méér dan een jaar in beslag genomen, alvorens men tot voldoende overeenstemming is gekomen om verder te kunnen gaan. Dit heeft de oorspronkelijke planning uiteraard ernstig verstoord, waardoor de ontwikkeling van de thema's In feite pas enkele maanden geleden van start Is gegaan. Uit een bezoek van medio april 1988 is gebleken, dat van de geplande reeks van negen thema's (elk met een uitwerking naar onder-, middenen bovenbouw) nog slechts een begin is gemaakt met drie thema's. En van deze drie thema's was op het genoemde tijdstip nog slechts een opzet (met enig materiaal) voorhanden dat bestemd was voor één leeftijdscategorie. Om deze opzet af te ronden zal het laatste trimester van 1987-1988 nodig zijn waarna het pas mogelijk wordt deze eerste drie thema's in de beide andere leeftijdsgroepen op de ontwikkelschool aan de orde te stellen. Door de grote vertraging Is men nog niet toegekomen aan de inschakeling van resonansscholen. Evenmin is de PABO erin geslaagd een nascholingscursus te ontwerpen. Slnda een klein half jaar lijken de participanten op één lijn te zitten, levert leder (behalve de PABO die diep In de fusleperlkelen zit) zijn bijdrage en komt het ontwikkelwerk op gang. Ondanks de vele problemen, adviseert de Afdeling u dit diepteproject, uiteraard buiten het kader van de diepteprojecten, te continueren. De overweging dat in de door de Afdeling voorgestelde aanpak van het kennisgebied geestelijke stromingen een project openbaar onderwijs niet mag ontbreken, is van doorslaggevende betekenis geweest voor deze beslissing. Tenslotte zal er zowel In het openbaar als In het bijzonder onderwijs een plaats gevonden moeten worden voor de geestelijke stromingen. Gezien de gang van zaken in de eerste fase, acht de Afdeling het echter wel noodzakelijk de ontwikkelingen in de volgende fase van dit project op de voet te (laten) volgen.
Namens de Afdeling primair onde
(prof. d
rQ^il
(mr. W.G.G
Knoers, voorzitter),
van Holsteljn, coördinerend secretaris).