ONDERWIJS IN NIEUW-NEDERLAND IN DE PERIODE 1621-1664. Marie-Therèse Geerts
Inleiding De West-Indische Compagnie (WIC), opgericht in 1621, besloot op 3 november 1623 – bij monde van de Heren XIX – een kleine handelskolonie in Nieuw-Nederland te stichten. Het doel was de bonthandel een vastere basis te geven en een claim te kunnen leggen op het gebied. In maart 1624 arriveerde met het schip de Nieuw-Nederland onder leiding van schipper Cornelis Jacobsz. May in de kolonie met onder andere dertig Waalse families. Het ging dus niet langer alleen om bonthandelaars die zo snel mogelijk weer vertrokken maar ook om gezinnen die zich in het nieuwe land wilden vestigen en daarom de lange oversteek waagden.1 Als men zich verdiept in het dagelijks leven van de bewoners van de kolonie rijst al snel de vraag hoe de demografische en sociale samenstelling van die bevolking eruit zag. Logischerwijze waren daar kinderen bij, zowel kleine als grote. Hoe leefden die families, wat waren hun bronnen van inkomsten en hoe waren hun sociale netwerken? In de Vroegmoderne tijd was onderwijs al een belangrijk onderwerp bij alle lagen van de bevolking in de Republiek.2 De vraag werpt zich op of dat ook zo was in de kolonie. Hadden de stichters van de kolonie in dat opzicht een duidelijk plan voor ogen met een uiteindelijk doel, prioriteiten en dergelijke? Belangrijk, voor de geschiedenis van het onderwijs in de kolonie, is de studie van William Heard Kilpatrick The Dutch schools of New Netherland and colonial New York uit 1912.3 Helaas is het merendeel van zijn primaire bronnen verloren gegaan bij de brand van 1911 in het New York State Capitol te Albany.
Onderwijs in Nieuw-Nederland In maart 1624 werd aan het besluit van 3 november gevolg gegeven en de kolonie gesticht. Met de nieuwe kolonisten werd een ziekentrooster meegestuurd, Bastiaen Jansz Krol, die in opdracht van Willem Verhulst – de eerste directeur van de kolonie – tevens de taak kreeg om missionair werk te verrichten onder de Indianen. Krol had als ziekentrooster niet de officiële bevoegdheid om als schoolmeester op te treden, hoewel deze bezigheden vaak werden gecombineerd.4 Achttien gezinnen vestigden zich in en nabij Fort Nassau – al snel omgedoopt tot Fort Oranje – aan de bovenloop van de Noordrivier, de huidige Hudson rivier. De andere families werden over de gehele kolonie verspreid, zodat de mogelijkheid voor klassikaal onderwijs zeer gering was. In 1625 kwamen de achttien families van Fort Oranje naar Fort Amsterdam, op het huidige eiland Manhattan, aan de monding van de Hudson. Vanwege moeilijkheden, vooral met de Indianen, leek het verstandig de kolonisten te concentreren.5 In 1628 was de bevolking van de kolonie talrijk genoeg, zodat de classis van Amsterdam een predikant aanstelde, Jonas Michaelis. Hij schreef in een van zijn brieven aan de Amsterdamse predikant – gedeputeerde voor Nieuw-Nederland in de kerkenraad – Adriaen Smout, dat een schoolmeester in de kolonie nodig was. Hij noemde in dit geval ook onderwijs aan kinderen van Indianen. Hij schreef niet dat er ook al daadwerkelijk onderwijs werd gegeven. De dominee rekende het wel tot zijn taak Indianen te kerstenen.6 In 1633 bevond Adam Roelantsz. zich al in Nieuw-Amsterdam. In 1638 werd hij als schoolmeester aangesteld. Daarmee was hij de eerste officiële schoolmeester in NieuwAmsterdam.7 Een discussie tussen diverse onderzoekers over de werkelijke eerste datum van een onderwijskundige is nog steeds gaande. Het discussiepunt betreft vooral het onomstotelijk bewijs van de aanstelling van een schoolmeester. Er bevinden zich stukken in de archieven van de classis Amsterdam uit 1636 die regels geven voor de benoeming van schoolmeesters overzee. In 1639 is er dan in dezelfde archieven een verwijzing dat Adam Rolands – die had gevraagd naar Nieuw-Nederland te mogen gaan als schoolmeester, voorlezer en voorganger – M.T.J. Geerts
pagina 1 van 10
9 juli 2001
was geaccepteerd op 4 augustus 1637 en ook daadwerkelijk daarheen was gestuurd.8 Voor Kilpatrick is dit stuk waarin staat dat er een schoolmeester met een opdracht om te onderwijzen officieel wordt aangesteld, het bewijs dat er dus vanaf die tijd onderwijs gegeven werd. Voor anderen is de vanzelfsprekendheid van de combinatie ziekentrooster, schoolmeester het bewijs dat er al eerder onderwijs plaatsvond. Bij deze redenering is het verzoek van dominee Michaelis in zijn brieven aan Adrianus Smoutius van doorslaggevend belang.9 Het lijkt overigens waarschijnlijk dat Roelantsz. tussen 1633 en 1637 al enige tijd in de Republiek verbleef.
De nieuwe kolonie, een kopie? De eerste jaren van de kolonie richtte de aandacht zich vooral op de uitbreiding van de bonthandel met de Indianen. Het was belangrijk om een claim te leggen op een groot gebied en zodoende de ontdekte gebieden formeel in bezit te krijgen. Andere Europese landen, waaronder Engeland en Frankrijk, probeerden dit ook in die tijd in Noord-Amerika te doen. Bij de opzet was dus voornamelijk gedacht aan een handelskolonie. Die moest, in overeenstemming met de gebruiken uit die tijd, door vestigingswerken worden verdedigd. Spoedig echter werd duidelijk dat er ook landbouw nodig was om de kolonisten in hun onderhoud te kunnen laten voorzien. Zo mogelijk zou export van landbouwproducten ook een rijke opbrengst voor de WIC kunnen verschaffen. Al spoedig bleken er spanningen te ontstaan tussen de verschillende facties in de Republiek – binnen de commissie voor Nieuw-Nederland – over de hoogte van de investeringen voor de nieuwe kolonie. Een groep zag mogelijkheden voor een grote landbouwkolonie en was bereid te investeren. Een andere groep zag liefst een minimum aan diepte-investeringen.10 Op veel gebieden kopieerde men eenvoudigweg de thuissituatie in de nieuwe kolonies. Eenheid in organisatie en procedures vereenvoudigde vooral de controle vanuit het moederland. Een goed voorbeeld is de bouw van fort Amsterdam op het eiland Manhattan. De landmeter Cruyn Fredericsxz had van de WIC precieze instructies gekregen hoe hij een fortificatie en een aantal huizen moest bouwen. Daarbij moest hij overigens ook een plek reserveren voor een kerk, school, gasthuis en centrale markt. Het fort – hoewel in gewijzigde vorm – kwam er spoedig, de rest niet. 11 Het is van belang naar de situatie in de Republiek te kijken om inzicht te kunnen krijgen in de uitgangspunten en handelswijze bij de organisatie overzee. Bij het oprichten van de kolonies in Oost-Indië was een belangrijke taak toegekend aan de vertegenwoordigers van de religie. De gereformeerde religie was de godsdienst van de Republiek. Dominees en kerkbestuurders werden aangesteld door de classis. De classis bestond uit vertegenwoordigers van een aantal lokale kerken. Voor Nieuw-Nederland nam aanvankelijk de Amsterdamse kerkenraad deze plaats in. Niet verwonderlijk gezien de belangrijke rol van de WIC kamer Amsterdam. De andere kamers wilden ook een vinger in de pap en uiteindelijk kwam er in de jaren dertig van de zeventiende eeuw een compromis tot stand. De classis van Amsterdam was voortaan formeel bevoegd voor de kolonie NieuwNederland. Voor de gereformeerde kerk in Noord-Amerika duurde die situatie tot 1772, dus tot lang na het verlies van de kolonie.12 Dominees waren meestal universitair geschoold. Assistent, voorlezer en voorzanger waren – vooral op het platteland – veelal dezelfde personen die ook optraden als schoolmeester. Op schepen en in de overzeese gebieden maakte men ook wel gebruik van een ziekentrooster. Die moest in staat zijn voor te lezen uit de bijbel. Als er een dominee aanwezig was, werd die weer geassisteerd door de ziekentrooster, zowel op het vasteland als op de schepen.13 De school was een onlosmakelijk deel van de organisatie van de nieuwe kerk van na de reformatie. De schoolmeester werd daarom geacht een lid van die kerk te zijn. De schoolmeester leerde de kinderen de Heidelbergse catechismus. De provinciale synode van M.T.J. Geerts
pagina 2 van 10
9 juli 2001
Dordrecht had in 1574 scholen al behandeld tot in detail, als onderdeel en plicht van de kerk. De volgende synodes gingen hier ook op in. De generale synode van Dordrecht, in de periode 1618-1619, vatte nog eens alle voorgaande bepalingen samen. • Overal moeten scholen worden gesticht: op het platteland, in dorpen en steden. • Godsdienstonderricht is verplicht. • De christelijke magistratuur moet er op toezien dat goed gekwalificeerd personeel het onderwijs verzorgt en tegen een gepaste beloning. • Kinderen van de armen dienen gratis onderwijs te krijgen. • Alleen orthodox Christelijke onderwijzers zouden les mogen geven.14 De kerk had niet het alleenrecht om schoolmeesters te benoemen, ook de stadsbestuurders hadden dat recht, echter ter goedkeuring van de synodes. Ook werden specifieke schoolboeken voorgeschreven. Naar alle waarschijnlijkheid bereikte de nog jonge Republiek in de zeventiende eeuw de hoogste alfabetiseringsgraad van Europa. 15 In de kolonie werden in principe eveneens gekwalificeerde schoolmeesters benoemd, anderen mochten geen les geven. Ondanks deze strikte eisen kreeg de schoolmeester weinig betaald, hij stond laag in de hiërarchie van de WIC werknemers. Hij moest vaak een tweede bron van inkomsten zien te vinden om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Dit was nog niet zo eenvoudig. Immers, diverse combinaties van beroepen werden door de classis verboden. Een schoolmeester mocht bijvoorbeeld geen herbergier zijn. Ook was het niet toegestaan officiële brieven te schrijven in het café. De onderwijzer mocht zich niet laten assisteren door een onbevoegde. Schooltijden verschilden per jaargetijde. In een agrarische samenleving is er nu eenmaal meer werk in de zomer dan in de winter. Wat werd er in de Republiek – en daarom ook in de kolonie – onderwezen? Voornamelijk ABC spellen, lezen, schrijven, geschiedenis en veel godsdienstonderricht. In 1654 kwam daar, met name in de steden, rekenen bij.16
Formele verzoeken In 1636 vroeg Dominee Bogardus, de opvolger van Michaelis en woonachtig in NieuwAmsterdam, een schoolmeester – tevens voorzanger – te sturen om blanke zowel als zwarte jongens te onderwijzen in de kennis van Jezus Christus. Vanaf het begin van de stichting van de kolonie moeten er al negerslaven zijn geweest.17 Het verzoek resulteerde het jaar daarop uiteindelijk in een officiële aanstelling van Adam Roelantsz. tot schoolmeester. Hij begon in april 1638 met een school in Nieuw-Amsterdam. Het is niet bekend hoe de school functioneerde, wat de locatie van de school was en hoeveel leerlingen de school bezochten. Ook is niet bekend hoe lang Adam Roelantsz. schoolmeester is geweest. Een aanstelling als schoolmeester door de WIC was vaak voor vier jaar. Dit blijkt uit latere benoemingen.18 Het is duidelijk dat Adam Roelantsz. een kleurrijk persoon was. Over zijn privé-leven is meer bekend dan over zijn optreden als schoolmeester.19 Jan Stevensen was zijn opvolger, van 1642 tot 31 augustus 1648. Van deze schoolmeester is verder heel weinig bekend. In tegenstelling tot Roelantsz., die al in dienst van de WIC was vóór hij aangesteld werd als schoolmeester – volgens Jacobs als bosschieter – is het aannemelijk dat Jan Stevensen direct vanuit de Republiek naar de kolonie kwam20. In augustus 1648 schrijft Dominee Backerus aan de classis van Amsterdam, dat de schoolmeester Jan Stevensen weer vertrekt naar de Republiek en hij vraagt om de aanstelling van een “goede” schoolmeester.21 Hieruit blijkt, dat de aanstelling van Jan Stevensen waarschijnlijk zes jaar heeft geduurd. Het belang dat de WIC aan onderwijs hechtte is niet erg overtuigend, gezien de problemen die ontstaan zijn bij de aanstellingen van een schoolmeester. Het duurde geruime tijd, bijna tien jaar nadat de kolonie was gesticht, voordat een schoolmeester werd benoemd. Een duidelijk doel was er kennelijk niet. Er zijn slechts een tweetal verwijzingen bekend naar scholing, dan wel onderwijs in religie aan Indianen – brief van Michaelis – en een verzoek voor een schoolmeester/voorzanger voor zowel blanke als zwarte kinderen van Bogardus. M.T.J. Geerts
pagina 3 van 10
9 juli 2001
Kinderen van kolonisten worden niet expliciet genoemd. We mogen er toch wel van uitgaan dat wanneer er over onderwijs wordt gesproken, het onderwijs aan blanke kinderen van de kolonisten wordt bedoeld. Dit natuurlijk tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. Over de aard van het onderwijs, onderwijsmiddelen of de plaats in de kolonie waar onderwijs werd gegeven is weinig bekend. Zoals bij zoveel zaken van de WIC blijkt wel dat de WIC zeer slecht haar financiële verplichtingen nakwam. Er is overigens behoorlijk wat informatie over de problemen die de schoolmeesters hadden om hun toelage, die al niet groot was, ook uitbetaald te krijgen. Zo is bekend dat ook Jan Stevensen problemen had met de uitbetaling van de toelage. We zien soortgelijke problemen bij dominee Bogardus. Het lijkt een overheersend probleem bij de WIC. Het salaris voor een schoolmeester was volgens Jaap Jacobs in Een zegenrijk gewest. Nieuw-Nederland in de zeventiende eeuw dertig gulden per maand. Daarnaast was er ook een betaling per leerling. Onduidelijk is echter hoeveel leerlingen er waren. Kilpatrick noemt hetzelfde bedrag per maand. Hij vermeldt overigens niet, dat er nog neveninkomsten zijn. Hij suggereert het wel, maar bewijzen zijn er volgens hem niet. Schoolgelden behoorden wel tot het inkomen, maar de hoogte van het totaal bedrag is onbekend. Volgens een lijst uit 1644 kreeg de directeur-generaal 250 gulden per maand. Een compagniedienaar die daaronder in de hiërarchie stond – de dominee en de vice-directeur – ontving 120 gulden. De schoolmeester was in rang gelijk gesteld met een werklieden opzichter. Jaap Jacobs vermeldt dat de WICfunctionarissen ook kostgeld ontvingen. De hoogte hiervan was drie tot acht maal het maandsalaris.22 De onderwijssituatie blijkt niet alleen een probleem voor de predikant of andere officiële vertegenwoordigers van de WIC. In een remonstrantie van de Negen Man – een vertegenwoordigend orgaan van de bevolking van de kolonie – eiste men in 1649 onder andere van de Compagnie dat zij een school met ten minste twee schoolmeesters zou stichten. De klacht was dat in een land als de kolonie, de jeugd niet alleen goed moest worden onderwezen in lezen en schrijven, maar ook in de religie. Volgens de remonstrantie was op dat moment de organisatie van de school niet geregeld.23
Adrian van der Donck, Vertoogh van Nieu-Nederland, 48. Pas in 1650 werd Willem Vestensz aangesteld als schoolmeester. Mogelijk werd er ondertussen wel door anderen in tijdelijk verband lesgegeven. Er zijn uit die tijd verschillende namen van schoolmeesters bekend, of mogelijk bekend, maar helemaal duidelijk is het allemaal niet. Ook Willem Vestensz, die uit de Republiek kwam en vandaar de aanstelling via de classis van Amsterdam had verkregen, kreeg problemen met de betalingen. Volgens gewoonte was hij aangesteld in diverse functies, zoals schoolmeester, voorzanger, ziekentrooster. Hij ging van de veronderstelling uit voor iedere deelfunctie afzonderlijk te M.T.J. Geerts
pagina 4 van 10
9 juli 2001
worden betaald. Peter Stuyvesant, op dat moment de directeur generaal van de kolonie, beschouwde het werk van Vestensz als één functie, en betaalde alleen het schoolmeester salaris, bovendien nog met grote vertragingen. Vestensz verzocht zowel de dominee in Nieuw-Amsterdam als de classis in Amsterdam om te zorgen voor een verhoging van de betaling. Hij kreeg een negatief antwoord en verlengde zijn contract niet. In 1655 keerde hij terug naar de Republiek.24 Oorspronkelijk signaleerden predikanten – zoals Michaelis en Bogardus – wel de behoefte aan onderwijs. Het lijkt echter vooral om godsdienstonderricht te gaan. Dominee Backerus
Novae Belgii Nicolao Joannis Visschers (gedeelte) M.T.J. Geerts
pagina 5 van 10
9 juli 2001
arriveerde in 1647 tegelijk met Peter Stuyvesant in de kolonie. Beiden pakten ze het onderwijs serieuzer aan. Hierbij ging het zowel om een onderwijzer als een schoolgebouw. Stuyvesant had overigens vanaf 1662 een privé-onderwijzer in huis, Aegidius Luyck.25 Het is dus duidelijk dat hij voor zijn eigen kinderen onderwijs belangrijk vond. De Staten-Generaal gaven geen respons op de remonstrantie van de Negen Man voor een openbare school met minstens twee schoolmeesters. In 1653 kreeg Nieuw-Amsterdam stadsrechten waardoor het stadsbestuur in principe de schoolmeesters zelf moest betalen.26 In de praktijk was het honorarium ook nu minimaal of werd er helemaal niet betaald. Meester Vestensz nam daarom, zoals reeds gezegd, in 1655 zijn ontslag. Zijn opvolger was Harmen van Hoboken. Die was overigens niet gekwalificeerd en had in ieder geval geen apart leslokaal ter beschikking. Ook hij had problemen met de uitbetaling van zijn salaris en verzocht om dit regelmatig te betalen, liefst per maand of anders zeker per kwartaal, omdat hij een vrouw en vier kinderen had. Bovendien wist hij niet hoe hij de leerlingen in de winter les moest geven. Zijn vrouw verwachtte haar vijfde kind en hij had dus geen ruimte in zijn eigen woning. Daarom vroeg hij burgemeester en schepen om een ruimte in het stadhuis te mogen gebruiken. Hij kreeg toestemming om voor honderd gulden een ander huis te huren.27 In 1661 werd Van Hoboken overgeplaatst naar Bouwerij Stuyvesant om zwarten te onderwijzen en de school werd overgenomen door Evert Pietersz. Vanaf deze periode lijkt het hele onderwijs wat beter te worden ingericht. Het contract dat Evert Pietersz. kreeg was gedetailleerd. Er werd in vermeld wat de precieze betaling was en in welke geldsoort. Er werd nauwkeurig geregeld dat ook huisvesting, zowel voor de school als voor Pietersz. zelf, ten koste van de gemeenschap kwam. Bovendien kreeg hij vrije overtocht naar het vaderland. Dit lijkt erg revolutionair. In het verleden waren juist de kosten van de overtocht door de WIC in mindering op de uitbetalingen gebracht. Tevens werd er nauwkeurig omschreven wat de plichten van de schoolmeester waren. Deze Evert Pietersz. bleef schoolmeester tot ver nadat de kolonie door de Engelsen in bezit was genomen. In 1662 kwam het eerste officiële schoolprogramma. De school werd deels betaald door de ouders, het salaris door de classis.28 Ook waren er privé-scholen, o.a. die van Jacobus van Corlaer (1658), maar die was niet officieel en moest daarom worden gesloten.29 Rond 1652 voelde men de noodzaak om naast een gewone lagere school ook een triviale of Latijnse school op te richten om in de behoefte aan verdergaand onderwijs te voorzien. Die schijnt slechts enkele maanden te hebben gefunctioneerd. Pas in 1658 waren er nieuwe initiatieven. In 1659 stichtte men de (nieuwe) Latijnse school met Alexander Carolus Curius als rector. Deze maakte veel problemen rond de slechte betalingen. Hij kon overigens slecht orde houden en kreeg ontslag. Een jaar later werd de school heropend. Aegidius Luyck – eerder privé-onderwijzer bij Stuyvesant – was de nieuwe rector en er waren kennelijk geen problemen meer.30 Hij bleef in ieder geval rector tot de overname door Engeland. Of hij daarna ook aan de school verbonden bleef, zoals Evert Pietersz. aan de school van Nieuw-Amsterdam, is niets bekend.
Scholen in andere delen van de kolonie Hoe was de situatie in de kleinere nederzettingen in de kolonie? Hierover is weinig of niets te vinden. Kilpatrick geeft hierover wel enkele details. Beverwijck in het patroonschap Van Rensselaerswijck, tegenwoordig Albany, had in 1646 niet meer dan tien huizen met waarschijnlijk zo’n honderd inwoners. Pas in 1648 is er een vermelding betreffende onderwijs. Wel werd er in een briefwisseling van 1643 tussen Van Rensselaer en zijn agent, Arent van Curler, gesproken over een ruimte die gebruikt moest worden als kerk om dan later als school te kunnen worden benut. Het betrof een privé-school. De eerste schoolmeester in dit gebied van de kolonie was hoogstwaarschijnlijk Evert Nolden. Enige tijd later, in 1650, verzochten de inwoners van Beverwijck om een goede onderwijzer. En Arent van Curler en Goossen Gerritz kregen het verzoek om een schoolgebouw op te richten. Adriaen Jansen van Ilpendam werd onderwijzer in 165131. Het ging hier om een M.T.J. Geerts
pagina 6 van 10
9 juli 2001
publieke school, geen privé-onderwijs. Tot 1660 was Jansen in ieder geval schoolmeester. Gedurende een periode van drie jaar daarna is niets bekend. In 1663 kwam Jan Juriaens Becker naar Beverwijck en opende er een school. Breuckelen was gelegen op het Lange Eiland, tegenover Nieuw-Amsterdam op de andere oever van de Noordrivier. In 1660 bestond het dorp uit 31 huishoudens met in totaal 134 mensen. In 1661werd voor het eerst melding gemaakt van een school in verband met de betaling van een voorganger en schoolmeester. In 1657 schreven de predikanten van NieuwAmsterdam naar de classis ‘dat zover wij weten er geen onderwijzers zijn in de kolonie, met uitzondering van Manhattan en Beverwijck’. De wens voor scholen/schoolmeesters was duidelijk aanwezig. De uitvoering van deze lag in de Republiek en daar waren steeds problemen met de financiën. Het patroonschap Midwoud [Flatbush in het Engels] werd gesticht in 1652. Het lijkt erop dat men in januari 1659 met een school startte. Al eerder was er in de plannen voor het dorp rekening gehouden met een huis voor een schoolmeester. Reynier Bastiaensen van Giesen was vanaf 1660 in dienst als griffier van de schepenbank, voorzanger en voorlezer in de kerk, koster, schoolmeester, doodsgraver en wat verder nodig was. Kerk en schepenbank betaalden samen het salaris van tweehonderd gulden per jaar waarvan de kerk een kwart fourneerde.32 Evert Pietersz. werd benoemd in 1657 in Nieuwer-Amstel [New Castle] aan de Zuidrivier [Delaware]. Hij had geen geld om onderwijsmiddelen te kopen zoals papier en pennen of leien en griffels. Nieuwer-Amstel was mogelijk een speciaal geval. Het werd gesticht in de jaren 1656-1657 door de stad Amsterdam en niet als een privé patroonschap. Met de eerste kolonisten kwam direct een schoolmeester mee. Die had een contract voor vier jaar waarin ook de overtocht was geregeld. Pietersz. kreeg een gratis overtocht en werd in 1661 – toen hij naar Nieuw-Amsterdam ging – opgevolgd door zijn zoon. Hoewel de geldproblemen ook hier weer speelden hoefde men niet jaren te wachten op een schoolmeester. 33
Privé-onderwijs Over het bestaan van privé-onderwijs in Nieuw-Nederland is niet erg veel bekend. Het eerst bekende privé-onderwijs dateerde volgens Kilpatrick waarschijnlijk van 1652, zesentwintig jaar nadat de kolonie was gesticht. Hij noemt Jacques Cortelyou als privé-onderwijzer voor de zonen van Werckhoven, de stichter van Nieuw-Utrecht op Long Island. Jaap Jacobs beschrijft Corteljou als landmeter. In 1654 zou hij een benoeming tot schout hebben geweigerd en na het overlijden van Werckhoven in 1655 door de erfgenamen zijn gevraagd om de zaken waar te nemen.34 Een andere privé-onderwijzer was Aegidius Luyck, degene die ook rector van de Latijnse school is geweest. Deze Luyck was door Stuyvesant aangesteld voor het onderwijs aan zijn zoons. Ook werd de naam van David Provoost genoemd, die vanaf 1641 in NieuwAmsterdam woonde. In een verslag van de raad van 12 februari 1652 werd vermeld, dat de Negen Man vergaderden in de school van David Provoost. Ook werd in september 1652, in de verslagen van de raad, melding gemaakt van een verzoek om toestemming van Hans Steyn om onderwijs te geven. Anderen die wijze als schoolmeester werkzaam waren zijn Frans Claessen volgens een bericht in 1660, Jacobus van Corlaer en Jan Lubbertsen in 1658, Johannes van Gelder in 1662 en Jan Jeurians Becker in 1660. Deze mannen waren allemaal bekend als onderwijzer in Nieuw-Amsterdam. De laatste, Jan Jeurians Becker, was dezelfde persoon die vanaf 1663-1664 een school in Beverwijck (Albany) had. Opmerkelijk is wel, dat deze gegevens allemaal dateren uit de tijd dat Peter Stuyvesant directeur generaal was. In de periode Kieft of daarvoor zijn er geen of nauwelijks vermeldingen van activiteiten op onderwijs gebied, behalve enkele verzoeken van predikanten aan de classis van Amsterdam om schoolmeesters te sturen. Hoewel er dus veel meer vermeldingen waren bleven het korte fragmentarische berichten.35
M.T.J. Geerts
pagina 7 van 10
9 juli 2001
Conclusie Het onderwijs in de nieuwe kolonie kwam moeizaam op gang. Een uitzondering vormde de ontwikkeling in Nieuwer-Amstel dat overigens pas in 1656-1657 werd gesticht. De religie vond al wel spoedig een plaats in het leven van alle dag. Met de eerste schepen ging al een ziekentrooster mee. De bestuurlijke inrichting van de kolonie was naar getrouw voorbeeld van het leven in de Republiek. De precieze samenstelling van de bevolking is verder niet in dit essay onderzocht. Onderwijs leek men toch wel belangrijk te vinden, vooral in dienst van de religie. Het werd daarom aanvankelijk vanuit de kerkelijke structuren gestuurd en geregeld. Voorop stond dan ook de uitleg van de bijbel, in eerste instantie door een ziekentrooster en voorzanger, die ook de bijbelteksten uit kon leggen. Toen de kolonie groeide werd er een dominee benoemd. Deze stond hoog in de hiërarchie, direct onder de directeur generaal. De predikanten werden geconfronteerd met de behoefte aan een schoolmeester. Dit kwam overeen met de situatie in de Republiek waar de synodes de uitgangspunten voor het onderwijs hadden vastgelegd. Een groot probleem bleek echter de geldnood van de WIC. Er was een voortdurende strijd over de hoogte van de salarissen, zowel als over de uitbetalingen. Dit gold overigens voor alle functionarissen in dienst van de WIC. Door de WIC werd geen rekening gehouden met huisvesting van de schoolmeester of de school, en ook niet met noodzakelijke onderwijsmiddelen, boeken en dergelijke zaken. Dit met uitzondering van reservering van ruimte voor een schoolgebouw in de toekomst. Privé-onderwijs is er in de kolonie wel geweest, alhoewel dat toch geen grote vlucht heeft genomen. In ieder geval hebben de bestuurders van de kolonie aanvankelijk niet veel aandacht geschonken aan onderwijs. Pas in de periode van Peter Stuyvesant kwam er enige beweging in de organisatie van het onderwijs, wat ook door de bevolking duidelijk werd gewenst. Stuyvesant had zelf zonen, waarvoor hij onderwijs kennelijk een belangrijk onderdeel van de opvoeding vond. Toen zij ouder werden trok hij een privé-onderwijzer aan. Ook in die periode bleek de wens om een eigen Latijnse school te stichten in de kolonie. Het gaat dus niet alleen meer om onderwijs aan jonge kinderen, maar ook aan oudere. Dit is een logisch gevolg als families langer verblijven in hetzelfde gebied. Het valt op dat de primaire bronnen betreffende Nieuw-Nederland nauwelijks iets vermelden over onderwijs en als er iets wordt geschreven gaat het slechts over financiële zaken, in het bijzonder over het al of niet uitbetalen van het salaris van de schoolmeester. Het onderwijs zelf, de inhoud daarvan, de faciliteiten en de onderwijsmiddelen, of zelfs boeken, komt nauwelijks ter sprake. Slechts door losse fragmenten met elkaar in verband te brengen is een globaal inzicht te verkrijgen in het onderwijs als een belangrijk facet van het dagelijks leven.
M.T.J. Geerts
pagina 8 van 10
9 juli 2001
Literatuur Dunshee, Henry Webb, History of the school of the reformed protestant Dutch church in the city of New York, from 1633 to the present time (New York 1853). Frijhoff, Willem, Wegen van Evert Willemz. Een Hollands weeskind op zoek naar zichzelf, 1607-1647 (Nijmegen 1995). Frijhoff, Willem en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (den Haag 1999). Jacobs, Jaap, Een zegenrijk gewest. Nieuw-Nederland in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1999). Kilpatrick, William Heard, ‘The Dutch schools of New Netherlands and colonial New York’, Bulletin United States bureau of education 12 (1912). Maglione, Massimo, ‘The evidence for the establishment of collegiate school in 1628’, in: Nancy Anne Mcclure Zeller ed., A beautiful and fruitful place. Selected Rensselaerswijck seminar papers (Albany 1991) 187-189. Meurs, Paul, ‘Nieuw-Amsterdam op Manhattan 1625 –1660’ in: P.J.J. van Dijk e.a. ed., Vestingbouw overzee. Militaire architectuur van Manhattan tot Korea (Zutphen 1966) 18-31. Zee, Henri van der, Het edelste gewest. De geschiedenis van Nieuw-Nederland (Amsterdam 1982). Zee, Henri and Barbara van der, A sweet and alien land. The early history of New York (New York en Londen 1978).
M.T.J. Geerts
pagina 9 van 10
9 juli 2001
1
Jaap Jacobs, Een zegenrijk gewest. Nieuw-Nederland in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1999) 60-65. Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (den Haag 1999) 237-247. 3 William Heard Kilpatrick, ‘The ‘Dutch schools of New Netherland and colonial New York.’ Bulletin United States bureau of education 12 (Washington 1912) 120-141. 4 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 44-45; Massimo Maglione, ‘The evidence for the establishment of collegiate school in 1628’ in: Nancy Anne McClure Zeller ed., A beautiful and fruitful place. Selected Rensselaerswijck seminar papers (Albany 1991) 187-189, aldaar 188; Henri van der Zee, Het edelste gewest. De geschiedenis van Nieuw-Nederland, 1609-1674 (Amsterdam 1982) 141. 5 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 47. 6 Willem Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz. Een Hollands weeskind op zoek naar zichzelf, 1607-1647 (Nijmegen 1995) 589; Maglione, ‘The evidence..’, 187. De Latijnse variant Adrianus Smoutius komt ook voor. 7 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 39-44. 8 De namen Roelantsz., Roelants, Roelantsen, Rolands, Rolandson en dergelijke komen voor. De meeste onderzoekers nemen aan dat dit allemaal dezelfde persoon is. 9 Maglione, ‘The evidence..’, 187. 10 Jacobs, Een zegenrijk gewest, 63-65. 11 Paul Meurs, ‘Nieuw-Amsterdam op Manhattan 1625 –1660’ in: P.J.J. van Dijk e.a. ed., Vestingbouw overzee. Militaire architectuur van Manhattan tot Korea (Zutphen 1966) 18-31, aldaar 18-23. 12 Jacobs, Een zegenrijk gewest, 232-234, 402; Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 15-16; Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz, 543-546. 13 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 15; Frijhoff en Spies, 1650. Bevochten eendracht, 242. 14 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 20. 15 Frijhoff en Spies, 1650. Bevochten eendracht, 237-240. 16 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 32-34; Frijhoff en Spies, 1650. Bevochten eendracht, 237-238. 17 Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz, 765, 776. 18 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 54. 19 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 56-57. 20 Jacobs, Een zegenrijk gewest. , 268. 21 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 59. 22 Jacobs, Een zegenrijk gewest, 293-294; Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 58, 87-88. 23 Jacobs, Een zegenrijk gewest, 140; Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 60. 24 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 63. 25 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 59, 137; Henri and Barbara van der Zee, A sweet and alien land. The early history of New York (New York en Londen 1978) 368-369; Van der Zee, Het edelste gewest, 193-194. 26 Van der Zee, A sweet and alien land, 369; Van der Zee, Het edelste gewest, 194. 27 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 65; Van der Zee, A sweet and alien land, 369; Van der Zee, Het edelste gewest, 194. De naam wordt ook wel opgegeven als Harmanus van Hobocken. 28 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 67; Van der Zee, A sweet and alien land, 370; Van der Zee, Het edelste gewest, 194. 29 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 114-115; Van der Zee, A sweet and alien land, 371; Van der Zee, Het edelste gewest, 195. Van der Zee vermeldt Jacobus (van) Curler. Dit moet dezelfde persoon zijn. 30 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 95-109; Van der Zee, A sweet and alien land, 371-373; Van der Zee, Het edelste gewest, 193. 31 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 111. 32 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 123-126. 33 Henry Webb Dunshee, History of the school of the reformed protestant Dutch church in the city of New York, from 1633 to the present time (New York 1853) 14, 24-35; Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 67, 129-131. 34 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 110; Jacobs, Een zegenrijk gewest, 127, 163. 35 Kilpatrick, ‘Dutch schools’, 110-118. 2
M.T.J. Geerts
pagina 10 van 10
9 juli 2001