Profielwerkstuk
Onderwijs in de 20ste eeuw De relatie tussen onderwijs en maatschappij
Door: Martje Bekius & Rhomé Busstra V6 Mevr. T. Marie-De Haas
18-10-2013 Bornego Lyceum Heerenveen 1
Voorwoord Het kostte ons enige moeite om een onderwerp voor ons profielwerkstuk te kiezen. Beide hebben we brede interesses, waardoor we bij ieder mogelijk vak wel een boeiend onderwerp ontdekten. Uiteindelijk kwamen we er na het een en ander onderzocht te hebben achter dat we graag voor het vak geschiedenis een onderwerp wilden onderzoeken. Het door ons gekozen onderwerp stond echter niet in de lijst van onderwerpen die waren uitgezocht door de leraren. Daarom besloten wij om ons onderwerp voor te leggen aan één van de begeleiders van het vak geschiedenis, namelijk mevrouw Marie-de Haas. Zij keurde het onderwerp, onderwijs in de twintigste eeuw, goed en hierna zijn wij begonnen met het profielwerkstuk. Natuurlijk hebben wij veel bronnen gebruikt. En niet alleen literaire bronnen, maar ook, hoe zullen we het zeggen, bronnen van vlees en bloed. Zonder de hulp en heldere inzichten van een aantal mensen had dit werkstuk er heel anders uitgezien. Op de eerste plaats willen we onze begeleidster bedanken. Zij heeft ons veel vrijheden gegeven met het schrijven van het werkstuk, maar zij heeft ons vooral duidelijke aanwijzingen gegeven. We hebben veel gesprekken met haar gevoerd en steeds liepen we na afloop van het gesprek het lokaal uit met nieuwe, heldere inzichten en ideeën. Dan zijn er ook nog een aantal andere mensen die we niet moeten vergeten. Eén van hen is G. Veldstra. Hij heeft ons erg geholpen met zijn kennis over geschiedenis in het algemeen en met zijn ideeën die hij had voor ons werkstuk. Ook willen we S. Jeeninga en L. Benedictus bedanken voor hun ervaringen die zij met ons deelden. Dan hebben wij ook nog een aantal leerplichtambtenaren geïnterviewd. Wij zijn I. M. Koning en L. van de Meerendonk zeer dankbaar dat ze tijd voor ons vrij wilden maken. Door ervaringen uit de praktijk met ons te delen hebben we een duidelijk beeld gekregen van hun vakgebied. Ook over het huishoudonderwijs zijn door ons bedachte vragen beantwoord, namelijk door L. Busstra-Mellema en L. Walraven. Tot slot willen we D. Bekius onze dank betuigen. Hij heeft ons bronnen gegeven waar we veel nuttige informatie uit hebben kunnen halen. Zonder de hulp van bovengenoemde mensen hadden we dit profielwerkstuk niet kunnen maken zoals het nu voor u ligt. Daarom nogmaals veel dank voor alle steun, informatie en ideeën.
2
Inhoudsopgave Titelpagina………………………………………………………………………………………. 1 Voorwoord………………………………………………………………………………………. 2 Inhoudsopgave…………………………………………………………………………………. 3 Inleiding…………………………………………………………………………………………..4 H. 1 1.1 1.2
De twee fundamenten van het Nederlandse schoolsysteem…………….. 5 Het eerste fundament: de leerplichtwet…………………………………….. 5 Het tweede fundament: het Pacificatiejaar 1917…………………………... 6
H. 2
Het huishoudonderwijs……………………………………………………….. 13
H. 3
De leerplichtwet en de financiële gelijkstelling in de huidige tijd…………. 24 De leerplichtwet verandert keer op keer………………………………........ 24 De kwalificatieplicht, een maatregel tegen laaggeschooldheid…………... 25 De leerplichtambtenaar………………………………………………………. 27
3.1 3.2 3.3 H. 4
Maatschappelijke veranderingen……………………………………………. 42
Conclusie………………………………………………………………………………………... 49 Prognose………………………………………………………………………………………… 56 Bronnenlijst……………………………………………………………………………………… 58 Bijlagen………………………………………………………………………………………….. 1 Francis David van Schimmelpennick……………………………………….. 2 Herman Schaepman………………………………………………………….. 3 Abraham Kuyper………………………………………………………………. 4 Anna Catharina Manden………………………………………………………
62 62 64 66 68
3
Inleiding In dit werkstuk dat nu voor u ligt vindt u een onderzoek naar de relatie tussen de veranderingen in het onderwijs en die in de maatschappij. Wij hebben voor dit onderwerp gekozen omdat het ons mateloos interesseert dat in onze geschiedenis alle gebeurtenissen veroorzaakt worden door gebeurtenissen die daar aan vooraf zijn gegaan. Geen enkele gebeurtenis staat op zichzelf. Ons onderwerp is ‘De geschiedenis van het onderwijs in de twintigste eeuw in relatie met maatschappelijke veranderingen. Wij willen in dit werkstuk onderzoeken hoe de veranderingen in het onderwijs in relatie staan met de veranderingen in de maatschappij. De periode die wij voor dit onderzoek hebben gekozen is de twintigste eeuw. Onze hoofdvraag is: ‘Wat is de relatie tussen onderwijs en maatschappij in de twintigste eeuw?’. Om deze hoofdvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden, hebben wij enkele deelvragen opgesteld. -
Hoe zijn de leerplichtwet en de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs tot stand gekomen? Hoe is het huishoudonderwijs ontstaan en verdwenen? Hoe werd het huishoudonderwijs gegeven? Hoe heeft de leerplichtwet zich in de twintigste eeuw ontwikkeld? Hoe wordt er in Nederland nu gedacht over de financiële gelijkstelling? Welke maatschappelijke veranderingen waren er in de twintigste eeuw?
Om al deze deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden gaan wij een literatuuronderzoek houden. Ook zullen we, op basis van de informatie in ons literatuuronderzoek, interviews gaan houden met leerplichtambtenaren en verschillende mensen die op de huishoudschool hebben gezeten. Ons werkstuk is verdeeld in vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 gaan we het hebben over hoe de leerplichtwet en de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs zijn ontstaan. In het tweede hoofdstuk komen we te spreken over het reilen en zeilen op de huishoudschool. In het derde hoofdstuk gaat het over hoe de leerplichtwet vanaf haar ontstaan weer is veranderd en zullen we enkele veranderingen wat nader toelichten. In ons vierde en laatste hoofdstuk zullen we de verschillende maatschappelijke veranderingen in de twintigste eeuw bespreken.
4
H. 1
De twee fundamenten van het Nederlandse schoolsysteem
Deelvraag: hoe zijn de leerplichtwet en de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs tot stand gekomen?
1.1
Het eerste fundament: de leerplichtwet
De leerplicht in Nederland. We hebben er allemaal mee te maken. Als kind moeten we door de leerplicht naar school. Als ouders moeten we door de leerplicht ervoor zorgen dat onze kinderen naar school gaan. Als ouderen zijn we bezorgd of onze kleinkinderen wel goed naar school gaan. We kunnen ons haast niet meer voorstellen dat de leerplichtwet er dit jaar, in 2013, nog maar 112 jaar is. Nu vinden we het al heel normaal dat er leerplicht is. Maar zo normaal is dat dus helemaal niet en daarbij zijn er op de wereld ook nu nog heel veel landen die nog helemaal geen leerplicht hebben. Maar hoe is de leerplichtwet in Nederland tot stand gekomen en is die leerplichtwet ook nog veranderd. In dit hoofdstuk nemen we u mee op een reis door de leerplichtwet.
Het begin van de leerplicht… Deze reis begint in 1900. In dit jaar is de leerplichtwet aangenomen. Deze leerplichtwet ging in op 1 januari 1901. Vanaf toen hadden we dus echt een leerplichtwet. Door deze eerste leerplichtwet moesten kinderen van 6 tot 12 jaar naar school. De leerplicht startte dus bij het schooljaar dat een kind 6 jaar oud was. Er waren ook uitzonderingen gemaakt. De kinderen uit boerengezinnen mochten in de oogsttijd thuisblijven om te helpen. Ook mochten dochters thuisblijven om het gezin te verzorgen. Ook mochten kinderen uit rijke gezinnen nog steeds thuisonderwijs blijven volgen. Deze leerplichtwet verplichtte door haar vele uitzonderingen die grote groepen betrof dus niet heel veel kinderen om het hele jaar door onderwijs te volgen. (Wikipedia, leerplicht 2013)
Blij met de leerplichtwet!? Het aannemen van die eerste echte leerplichtwet was ook nog een hele moeilijke aangelegenheid. De leerplichtwet werd namelijk aangenomen met maar 1 stem verschil. Er waren 50 stemmen voor en 49 stemmen tegen. Eigenlijk had de stemming gelijk moeten gaan. Er was namelijk 1 man die zich altijd al voluit tegen de leerplichtwet had uitgesproken. Deze man heette Francis David Schimmelpennick. Helaas voor hem was hij de dag voor de stemming over de leerplichtwet van zijn paard gevallen. Hierdoor kon hij niet bij de stemming verschijnen en kon hij niet tegen stemmen. Veel mensen zeiden toen dan ook dat het paard verstandiger was dan zijn meester. Maar hij was niet de enige persoon die tegen de leerplichtwet was. Onder de christelijke partijen was verzet. Zij waren niet zozeer tegen een leerplichtwet, maar zij wilden dat het christelijk onderwijs ook bij de wet geregeld werd, zodat zij net zoveel geld van de overheid konden krijgen als een openbare school. De socialisten waren tegen de leerplichtwet omdat zij vonden dat deze niet ver genoeg ging. Zij wilden een leerplicht hebben die nog veel langer duurde. Liberalen waren vaak ook tegen de leerplichtwet, omdat zij vonden dat 5
mensen zelf hun scholing moesten regelen. Zij vonden niet dat de overheid dit moest doen. Zij hadden zelf nooit een leerplichtwet gewild. Maar in deze tijd kwamen het confessionalisme en het socialisme op en die wilden wel een leerplichtwet, omdat zij voor een grotere rol van de overheid zijn en voor meer gelijke kansen in de samenleving dan liberalen. Ook delen van de bevolking waren nog lang nadat de wet was ingevoerd tegen. Vooral in de boerengezinnen was het verzet groot. Hun kinderen konden niet meer zo lang als eerst op het land helpen. Ondanks de lange vakanties en de schooltijden die werden aangepast aan de bedrijfsvoering duurde het nog lang voordat de leerplichtwet en het belang ervan algemeen werden aanvaard. (Wikipedia, leerplicht, 2013)
1.2
Het tweede fundament: het Pacificatiejaar 1917
In het Pacificatiejaar 1917 werd in een keer en het algemeen kiesrecht voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen geregeld en de financiële gelijkstelling voor alle scholen, bijzondere en openbare, in Nederland werd een feit. Toen de rest van de wereld in de Eerste Wereldoorlog verwikkeld was ging alles in Nederland gewoon door en namen wij zeer belangrijke beslissingen die hun invloed hebben gehad op de toekomst. In dit hoofdstuk gaan wij in op de beslissing over het onderwijs. Wij zullen bespreken hoe dit tot stand kwam. Ook komt aan bod hoe deze maatregel in de tijd daarna invloed heeft gehad. De beslissing over de financiële gelijkstelling van het hele onderwijs in Nederland kwam natuurlijk niet zomaar precies in dat jaar uit de lucht vallen. Vanaf 1848, toen de liberaal Thorbecke de grondwet opstelde en daarin vrijheid van onderwijs opnam, was er al een schoolstrijd aan de gang tussen de openbare en de bijzondere scholen.
De schoolstrijd, het proces dat voorafging aan de vrijheid van onderwijs De schoolstrijd begon eigenlijk al in de Franse tijd. Toen kwam er namelijk nationale wetgeving. Daarvoor waren de verschillende provincies in de Republiek eigenlijk kleine, bijna onafhankelijke staatjes. Naast een nationale wetgeving introduceerden de Fransen ook de scheiding tussen kerk en staat in Nederland. Dit deden ze in 1975. In de eeuwen daarvoor had de Hervormde Kerk het in het onderwijs in Nederland voor het zeggen. Door de scheiding tussen kerk en staat werd het zorgen voor onderwijs een zaak voor de staat Nederland en niet meer voor christelijk Nederland. Doordat het onderwijs in Nederland nu een staatszaak werd moest er een onderwijswet komen om deze nieuwe situatie goed te kunnen regelen. Deze onderwijswet kwam er in 1806. In deze wet stond dat er in Nederland vanaf nu openbaar onderwijs werd gegeven dat zich wel richtte op de ontwikkeling van alle maatschappelijke en christelijke deugden. Je mocht zelf geen school meer oprichten die speciaal orthodox christelijk of katholiek onderwijs onderwees. Op alle scholen werd als compensatie hiervoor wel een christendom 6
voorgestaan die los stond van een bepaalde geloofsrichting, maar deze soort christendom was, zeker voor die tijd, nogal liberaal-vrijzinnig georiënteerd. (Wikipedia, Schoolstrijd, 2013) Het onderwijs moest in die tijd vooral gefinancierd worden uit het schoolgeld dat door de ouders moest worden betaald. De overheid van Nederland droeg toen maar heel weinig geld bij aan de financiering van de scholen. De oorzaak hiervan was natuurlijk dat de liberalen op dat moment de overgrote meerderheid in het parlement hadden en liberalen vinden dat de overheid er niet is om alle maar voor haar burgers te betalen. De liberalen zijn ook voor een grote eigen verantwoordelijkheid van burgers op andere gebieden dan geld en dus was er in 1806 ook nog geen leerplicht opgenomen in de onderwijswet. De ouders werden alleen maar aangestuurd om hun kinderen wel naar school te sturen, maar dat was dus niet verplicht en daarom deden veel ouders dat toen ook nog niet en dus bleef het analfabetisme in Nederland nog lang heel hoog. Deze onderwijswet hielp dus niet om dat terug te dringen. Deze onderwijswet was geen succes en dit bleek ook wel in de jaren daarna, want er rees veel verzet. In 1823 kwam er al verzet van Isaac da Costa. Hij schreef er een boek over, Bezwaren tegen de Geest der eeuw. Hierin gaf hij kritiek op het onderwijsstelsel, zoals dat was besloten in 1806, vanwege het godsdienstige uitgangspunt. Hij was er tegen dat er geen scholen op een bepaalde godsdienstige grondslag mochten worden opgericht. Natuurlijk was dit ook vreemd in een Nederland dat al enkele eeuwen bekend stond als een land met grote godsdienstvrijheid voor die tijd. Al eeuwen kwamen bepaalde, gediscrimineerde minderheden uit andere landen om in de Republiek hun godsdienst te kunnen uitoefenen. In 1834 kwam de tweede daad van verzet vanuit het dorp Smilde. Hier werd in dat jaar een orthodox-christelijke school opgericht, maar die werd door de overheid verboden. Ook in het zuiden, waar de meeste mensen katholiek waren, kwam er steeds meer verzet tegen de openbare scholen die een christendom voorstonden omdat dit christen een vrijzinnig protestants karakter had en zij als katholieken hun godsdienst niet meer konden uitoefenen op hun school. De katholieken vonden dit zeer bezwaarlijk. In 1840 begonnen de katholieken zich pas echt in de schoolstrijd te mengen. Zij boden in dit jaar een klachtenlijst aan over de achtergesteld positie van katholieken in Nederland aan Koning Willem 1. In deze lijst van klachten waren vooral klachten over het onderwijsstelsel in Nederland opgenomen. De katholieken meenden dat het openbare onderwijs zeer gevaarlijk zou zijn voor de katholieke kinderen. Dit omdat dit openbare onderwijs een vooral protestantse en helemaal geen katholieke inslag had. Uiteindelijk werd in Nijmegenwerd de eerste orthodox-christelijke school opgericht en erkend door Justinus Jacob Leonard van der Brugghen.
Een eerste mijlpaal In de nieuwe grondwet van 1848 werd er ook tegemoet gekomen aan de bevolking van Nederland die eigenlijk wel een school zou willen oprichten die hun eigen identiteit had. In deze nieuwe grondwet regelde Johan Rudolph Thorbecke namelijk de vrijheid van onderwijs. Het artikel in de grondwet dat deze vrijheid van onderwijs regelde werd als volgt in de grondwet geformuleerd: ‘Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het één en ander door de wet te regelen.’ 7
In de woorden van onze tijd betekent dit artikel dat iedereen een school mag oprichten op grond van een bepaalde religie of visie. Maar de overheid houdt wel toezicht op alle scholen en het geldt alleen voor lager en middelbaar onderwijs. Ook moeten de onderwijzers bekwaam zijn. Ook hier zal de overheid op toezien. (Andere Tijden, schoolstrijd, 2003) Historici zeggen dat hiermee de eerste fase van de schoolstrijd is afgelopen. Er was nu vrijheid van onderwijs en iedereen kon nu een school oprichten vanuit zijn of haar religie of visie op onderwijs. Maar meteen diende zich de tweede fase van de schoolstrijd aan. Het was namelijk zo dat niet iedere school evenveel geld van de overheid kreeg om de school te kunnen financieren. Alleen de openbare scholen kregen geld van de overheid en de rest van de scholen moesten betaald worden door alleen het schoolgeld dat door de ouders betaald werd. In de politiek ontstond de Reveilbeweging. Hierin zaten ook de politici Justinus van der Brugghen, degene die de eerste orthodox-christelijke school had opgericht en erkend in Nijmegen werd, en Groen van Prinsterer. Zij waren politieke vrienden die samen streden in de schoolstrijd. Helaas waren zij het niet met elkaar eens over de verhouding tussen politiek, geloof en onderwijs. Van der Brugghen vond dat de staat neutraal moest zijn qua godsdienst en was dus voor een scheiding tussen kerk en staat. Van Prinsterer was juist tegen een scheiding tussen kerk en staat. Dit meningsverschil dreef hen uiteindelijk uit elkaar. In 1857 kwam er een nieuwe onderwijswet. Met deze wet wilde van der Brugghen er voor zorgen dat alle partijen in Nederland tevreden zouden zijn. Deze nieuwe Lager Onderwijswet zorgde eigenlijk voor de uitvoering van het artikel over de vrijheid van onderwijs dat in de nieuwe grondwet van 1848 stond. De overheid zou nog steeds alleen zorg dragen voor het aanbieden van openbaar neutraal onderwijs. Maar ouders kregen nu wel de mogelijkheid om bijzondere scholen te stichten. Deze scholen zouden dan wel door de ouders zelf gefinancierd moeten worden. De overheid zou hen geen geld geven voor de financiering voor hun school. Op deze manier wilde minister van der Brugghen de orthodox-protestanten, de rooms-katholieken en de joden tevreden stellen. Zij mochten eindelijk, na 51 jaar schoolstrijd hun eigen scholen oprichten als die aan de voorwaarden voldeden die in de grondwet van 1848 stonden. Maar als van der Brugghen had gedacht dat de schoolstrijd nu gestreden was kreeg hij nog een onaangename verrassing. De schoolstrijd ging namelijk gewoon door en zou nog duren tot het jaar 1917. Nog 60 jaar te gaan dus. Na de nieuwe Lager onderwijswet brak de tweede fase van de schoolstrijd aan. Het eerste doel was al bereikt. Er mochten bijzondere scholen worden opgericht. Maar het tweede doel was dat er financiële gelijkstelling kwam voor alle scholen, de openbare en de bijzondere. Dit zou inhouden dat de overheid aan elke school een bepaald bedrag gaf om de school te financieren mits die school aan de voorwaarden had voldaan die de overheid had gesteld. Deze tweede fase begon met de uitspraken van Groen van Prinsteren. Hij was een antirevolutionair. Hij vond dat deze nieuwe onderwijswet een discriminerende regeling was tegenover de religieuze groepen in Nederland. Zijn ideaal was dat het openbaar onderwijs zich ging opdelen. Er zouden dan allemaal openbare scholen zijn die ieder een aparte religieuze richting vertegenwoordigden. Er zou dan openbaar protestants onderwijs komen en openbaar joods onderwijs en openbaar katholiek onderwijs. Maar helaas is zijn ideaal nooit uitgekomen en hier was hij zo teleurgesteld over dat hij zich vanaf toen afzijdig heeft gehouden van de politiek. (Onderwijserfgoed, de schoolstrijd, 2013) 8
De onderwijswet van 1857 zorgde er niet voor dat er veel meer bijzondere scholen kwamen. Veel mensen kozen toch voor een openbare school omdat die veel goedkoper waren doordat ze voor een deel gefinancierd werden door de overheid. Er ontstonden wel allerlei verenigingen. Zij voerden campagne voor de financiering van openbaar en bijzonder onderwijs. Groen van Prinsterer speelde hier ook nog een rol in. Hij richtte de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs (CNS) op, samen met zijn aanhangers. Dit was een vereniging die als doel had om geld bijeen te brengen om bijzondere scholen op te richten. (Wikipedia, de schoolstrijd, 2013) Nu gingen ook de roomskatholieken zich organiseren.
De politieke schoolstrijd De protestanten hadden Kuyper al hun voorman in de schoolstrijd en de katholieken hadden Schaepman als hun voorman. Schaepman was de eerste priester ooit die in de Tweede Kamer kwam. (Wikipedia, Herman Schaepman, 2013) Abraham Kuyper ging ook een belangrijke rol spelen in de schoolstrijd. Hij zette de strijd niet, zoals Groen van Prinsteren, buiten de politiek voort maar binnen de politiek. Hij richtte het Anti-Schoolwet Verbond op. Uit deze partij is later de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) ontstaan. Deze beide partijen waren helemaal voor de financiële gelijkstelling. Maar er veranderde gedurende de schoolstrijd wel wat in hun opvatting. Onder leiding van Groen van Prinsteren namen de protestanten alleen genoegen als er gewoon compleet orthodoxchristelijke scholen zouden komen. Onder leiding van Abraham Kuyper matigden de protestanten hun wensen iets. Ze waren het er nu ook mee eens als er bijzondere en openbare scholen naast elkaar zouden bestaan in Nederland. Voor hen was dat genoeg, zolang er maar financiële gelijkstelling kwam voor openbaar en bijzonder onderwijs. Tussen 1888 en 1917 was de schoolstrijd het grootste politieke vraagstuk. Er ontstond een duidelijke scheidslijn binnen de politiek tussen de partijen die voor financiële gelijkstelling waren en de partijen die daar tegen waren. Deze scheidslijn scheidde de confessionele partijen, zoals de ARP en de CHU, van de seculiere partijen. Dit waren met name de liberalen, maar ook de socialisten waren het openbaar onderwijs fel aan het verdedigen. De seculiere partijen waren tegen financiering van de bijzondere scholen en de confessionelen wilden niets liever. (Wikipedia, Schoolstrijd)
Het einde van de schoolstrijd, vrijheid van onderwijs De schoolstrijd heeft in totaal 111 jaar geduurd, van 1806 tot 1917. Want in 1917 kwam er eindelijk de financiële gelijkstelling. Vanaf toen gaf de overheid evenveel subsidie aan openbare als aan bijzondere scholen. Maar hoe kwam dit tot stand. Er was immers een grote scheidslijn gekomen tussen confessionele en seculiere politieke partijen door de schoolstrijd en voor het tot stand komen van de financiële gelijkstelling moest er wel een meerderheid zijn in de Tweede Kamer en die hadden de confessionelen niet.
9
In deze paragraaf wordt besproken hoe de financiële gelijkstelling tot stand is gekomen en hoe de wet die dit heeft geregeld er uiteindelijk is komen uit te zien.
1917, het Pacificatiejaar De oplossing van de schoolstrijd begon al in het jaar 1913. Er werden toen speciale commissies ingesteld op de schoolstrijd op te lossen en ook meteen het kiesrecht, want dat probleem begon ook steeds meer een strijd te worden. Deze Commissies bestonden uit zeven partijen: 3 confessionele, 3 liberale en 1 sociaaldemocratische partij. (De Rooy, Historische Nieuwsblad) De drie confessionele partijen waren de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de Christelijk Historische Unie (CHU) en de Katholieke Volkspartij (KVP). Deze drie partijen werkten, hoewel ze verschillend waren qua religie, samen om de schoolstrijd te winnen en financiële gelijkstelling te krijgen voor het openbaar en het bijzonder onderwijs. De liberalen en de socialisten stonden compleet aan de andere kant van de lijn. Zij verdedigden fel het openbaar onderwijs en wilden niks weten van die financiële gelijkstelling van de confessionelen. Deze twee groepen stonden dus tegenover elkaar. Hoe moest hier ooit een oplossing komen, zou je denken.
Een oplossing door het politieke poldermodel Toch kwam die er. De socialisten hadden namelijk 1 standpunt dat ze nog veel belangrijker vonden dan het behouden van alleen het openbaar onderwijs. Zij wilden namelijk heel graag het algemeen mannenkiesrecht omdat zo ook de arbeiders konden stemmen en in die groep zaten hun stemmers. Op deze manier zouden de socialisten groter en sterker worden in de politiek en konden ze allerlei zaken regelen in het belang van de arbeiders. Maar hiervoor was er wel een grondwetswijziging nodig en daarvoor hadden de socialisten een twee derde Kamermeerderheid nodig. Deze hadden ze niet alleen en de liberalen zouden hun zeker niet gaan helpen. Zij hadden er niks aan als de arbeiders mochten stemmen, want dat was niet de groep die op hen ging stemmen. De socialisten hadden dus, hoe gek het ook klinkt, de confessionelen nodig. Als een groot deel van de confessionelen ook voor de uitbreiding van het kiesrecht zou stemmen, zou er wel een twee derde Kamermeerderheid komen en hadden de socialisten hun kiesrecht. Door deze situatie kregen de confessionelen meer macht en daar maakten ze dan ook handig gebruik van. Zij spraken met de socialisten af dat zij voor het algemeen kiesrecht voor mannen zouden stemmen als de socialisten voor de financiële gelijkstelling voor het openbaar en bijzonder onderwijs zouden stemmen. Op deze manier sloten de confessionelen en de socialisten een compromis. Deze compromis bracht vrede tussen hen. Deze politiek werd dan ook wel pacificatiepolitiek genoemd (van het Latijnse woord ‘pax’).
10
In de vernieuwde Lager onderwijswet van 1920 werden deze wijzigingen in de grondwet vastgelegd en vanaf toen was de financiële gelijkstelling een feit. Ook kwamen er heel veel bijzondere scholen, want bijzonder onderwijs was nu eindelijk betaalbaar. De financiële gelijkstelling staat in de grondwet in artikel 23. (Andere Tijden, Schoolstrijd, 2003)
Artikel 23 Vrijheid van onderwijs in de wet Artikel 23 van de Grondwet gaat over de verantwoordelijkheid van de regering voor het onderwijs. Ook de vrijheid van onderwijs is in dit artikel gewaarborgd, evenals de eerbiediging van godsdienst en levensovertuiging en hiermee samenhangend garanties voor de bekostiging. Artikel 23, lid 1 Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Artikel 23, lid 2 Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen. Artikel 23, lid 3 Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld. Artikel 23, lid 4 In elke gemeente wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven. Artikel 23, lid 5 De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting. Artikel 23, lid 6 Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd. 11
Artikel 23, lid 7 Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend. Artikel 23, lid 8 De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal. (Parlement en Politiek, artikel 23, 2013)
Het Nederlandse onderwijssysteem, een primeur in de wereld Door de schoolstrijd die resulteerde in artikel 23 in de grondwet heeft Nederland een uniek onderwijsstelsel. In veel landen betaalt de staat alleen openbaar onderwijs. In andere landen zijn alle scholen op religieuze grondslag opgericht. Maar in Nederland staan openbare en bijzondere scholen en ze worden allemaal evenveel gefinancierd door de overheid.
12
H. 2
Het huishoudonderwijs
Deelvragen: Hoe is het huishoudonderwijs ontstaan en verdwenen? Hoe werd het huishoudonderwijs gegeven? De huishoudschool is een begrip op zich. Bijna iedereen heeft er indirect mee te maken. Die heerlijke avondmaaltijd die moeders iedere dag klaarmaakt, heeft ze misschien wel leren maken op de huishoudschool. Oma vertelt zondag bij de koffie hele verhalen over hoe leuk het was op de spinazieacademie en heeft het over die ene dag dat ze de lerares in de maling namen. Maar hoe is de bekende (beruchte?) huishoudschool ontstaan? Zijn er veranderingen geweest binnen het huishoudonderwijs? Waarom volgde oma dit soort onderwijs? Op deze vragen zullen we een antwoord proberen te vinden.
Geschiedenis – vóór de huishoudschool Lange tijd was lesgeven de enige baan die ook voor vrouwen toegankelijk was. Dit werd nog enigszins gerespecteerd. Echter, eind 19e eeuw en begin 20ste eeuw deed zich een verandering voor. Er kwamen namelijk mogelijkheden voor meisjes om een vakgerichte opleiding te volgen. In het jaar 1888 kwam het huishoudonderwijs op gang met de opening van de Haagsche Kookschool. De naam ‘kookschool’ veranderde later in ‘huishoudschool’. Het kook- en huishoudonderwijs behoorde tot, zoals het later genoemd werd, het lager beroepsonderwijs.
Het nijverheidsonderwijs Al vanaf de 18e eeuw bestaat er lager beroepsonderwijs. Dit onderwijs had als doel om de leerlingen in staat te stellen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Er waren in die tijd veel weeskinderen die geen opleiding konden volgen. Daar werd iets op bedacht: ze gingen in de leer bij ambachtslieden waar ze dan een vak leerden. Na 1860 veranderde de maatschappij. Er waren steeds meer mensen die een beroep in de nijverheid kregen. In 1863 werd de Wet op het Middelbaar Onderwijs aangenomen. De ambachtsschool viel hier echter niet onder. De scholen waren erg praktisch van aard en daarom was het ambachtsonderwijs zeer populair onder de leerlingen; de jongens. Het ambachtsonderwijs werd pas in 1919 officieel erkend met de aanname van de Wet op het Nijverheidsonderwijs, die in 1921 in werking werd gesteld. Opvallend is dat elke wet die we bespreken tot stand is gekomen door de ontwikkelingen die zich in de maatschappij voordeden. Zo werd ook de ambachtsschool aangepast aan de eisen die in het maatschappelijke leven gesteld werden en zouden worden. Maar de overheid was er zich sterk van bewust dat deze ontwikkelingen altijd door zouden blijven gaan en snel zouden veranderen. Daarom werden er globale, korte leerplannen opgesteld. Zo werden er grote vrijheden toegekend aan scholen. De scholen konden bij de inrichting van het onderwijs veel dingen zelf besluiten. 13
Het huishoudonderwijs valt onder het nijverheidsonderwijs, samen met de ambachtsschool. Over deze vorm van onderwijs zal later meer worden verteld. Jongeren die nijverheidsonderwijs volgden leerden om later een vak te beoefenen. De leerlingen krijgen allemaal praktische zaken te horen die het beroep wat zij later gaan uitoefenen makkelijker zullen maken. De snel denkende lezer zal nu bedenken dat deze verdwenen vorm van onderwijs veel overeenkomsten vertoont met het onderwijs dat vandaag de dag het vmbo heet. Ook hier zal later meer uitleg over worden gegeven. Onder het nijverheidsonderwijs valt dus onder andere het huishoudonderwijs. Hier kunt u hieronder over lezen. Maar een andere vorm van onderwijs wordt ook ingedeeld bij het nijverheidsonderwijs, namelijk het ambachtsonderwijs. Deze vorm wordt ook kort besproken. Dit doen we omdat we de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in het praktijkonderwijs willen bespreken en het praktijkonderwijs van vroeger en nu willen vergelijken.
De ene helft van het nijverheidsonderwijs: het huishoudonderwijs Nu zullen we verder gaan met het bespreken van het huishoudonderwijs. Zoals verteld is valt het huishoudonderwijs onder het nijverheidsonderwijs. Later zullen we het ook hebben over het nijverheidsonderwijs van nu, namelijk het vmbo. Een belangrijke vraag die moet worden gesteld, is waarom de huishoudschool is opgericht. We beginnen met het bespreken door wie en waarom het huishoudonderwijs in het leven is geroepen. Verder kijken wij naar de zaken waar de huishoudschool de meisjes (en later jongens) op voorbereidde. De organisatie die het initiatief nam om een huishoudschool op te richten, was de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid en Handel. Deze organisatie had als doel om de industrie te bevorderen. Zij vroegen zich een aantal dingen af, namelijk of de opvoeding van het Nederlandse volk verbetering nodig had. Als dit het geval was, zou de oprichting van een kookschool hier eventueel een verbetering in kunnen aanbrengen. De maatschappij concludeerde het volgende: “De voeding van onze arbeidende klasse is over het algemeen zoo onvoldoende, dat nu reeds onze arbeiders niet in staat zijn datgene te doen wat bij een krachtiger voeding van hen zoude mogen verwacht worden en bij bestaande concurrentie op nijverheidsgebied beduidt dat zeer veel. Wat kan verwacht worden van de toekomstige kracht, de levenslust en de gezondheid der kinderen van die arbeiders?” Uit het onderzoek dat zij uitvoerden bleek dus dat er zeer zeker een en ander mis was. Daarom leek het verstandig om een huishoudschool of kookschool op te richten. Natuurlijk ging dit niet zomaar. Er waren veel middelen voor nodig, financiële middelen, maar wat vooralsnog belangrijker was, was kennis. Het klonk mooi, om de maatschappelijke situatie in Nederland te verbeteren, maar was dit wel mogelijk door oprichting van een kookschool? Daarom werd er eerst naar andere landen gekeken. In Engeland bestond het kookonderwijs al enige tijd. Er werd vastgesteld aan de hand van dit onderzoek, dat in Nederland men zich 14
moest toeleggen op ‘de ontwikkelde vrouw’. Die vrouw had zelf geen kook- of huishoudonderwijs nodig, maar kon wel haar kennis delen met jonge meisjes die het onderwijs hard nodig hadden om een enigszins goed leven te leiden en om later een gezin te runnen. Vooral de hogere klassen waren bezorgd over de slechte voedingsgewoonten en woontoestanden van de arbeiders. Ze wilden door middel van het geven van een huishoudelijke opleiding aan de meisjes zo ook de mannen uit de gezinnen bereiken. Volgens Ruud Meijer (auteur van het boek Beroep huisvrouw) moesten de vrouwen zorgen voor de binding van man en kinderen aan het huiselijk leven. Een ordelijk en gezellig thuis zou de mannen uit de kroeg houden en de kinderen van de straat. Dit was ook een reden waarom het huishoudonderwijs ook al in Engeland en Duitsland was opgericht. Eén van de redenen waarom het huishoudonderwijs is opgericht is dus dat de arbeidersklasse verbeterd moest worden op het gebied van hygiëne en leefstijl. Een dame die betiteld werd als ‘ontwikkelde vrouw’ was mevrouw Anna Catharina Manden (1855-1932). Zij studeerde biologie en deed dat met veel inzet. Daarom werd zij uitverkoren om te kijken naar het kookonderwijs in Engeland en om haar kennis later op de Nederlandse situatie toe te passen. Dit gebeurde dan ook. Op 21 februari 1888 werd de eerste Nederlandse kookschool in Den Haag opgericht; de Haagsche Kookschool. De naam ‘Huishoudschool’ bestond vooreerst nog niet: de naam ‘Kookschool’ werd gehanteerd. Uit het aantal aanmeldingen bleek dat er grote behoefte was aan de school. Kort na de opening had de school reeds 114 aanmeldingen. Een aantal jaren na de opening werden er meer kookscholen geopend in Haarlem, Rotterdam en Amsterdam. Het voornaamste doel van de kookschool was om de meisjes voor te bereiden op het huishouden of op een beroep in de huishoudelijk sfeer. Er werd gefocust op de voeding, omdat de voeding van de arbeidersgezinnen zeer slecht was. Op de kookschool die Anna Manden oprichtte werden vrouwen vooral opgeleid tot onderwijzeressen. Als de dames na twee jaar een diploma hadden behaald, gingen ze leiding geven op andere kook- en huishoudscholen die opkwamen in de jaren nadat de eerste kookschool was opgericht. In de bijlage vindt u een uitgebreidere omschrijving van Anna Catharina Manden.
De andere helft van het nijverheidsonderwijs: het ambachtsonderwijs De naam ‘ambachtsschool’ werd vanaf 1865 gebruikt in Nederland. Er werd dagonderwijs mee bedoeld, waar jongeren (vooral jongens) werden opgeleid voor ambacht en nijverheid. Ze leerden vaardigheden op het gebied van handwerk om later een beroep uit te oefenen, zoals timmerman of smid. Het onderwijs was populair. Veel jongens, want in het begin gingen er vrijwel alleen jongens naar ambachtsscholen, hadden na de lagere school eigenlijk geen mogelijkheid om een vervolgopleiding te doen. In 1861 kwam de eerste ambachtsschool in Nederland, in Amsterdam wel te verstaan. De ambachtsschool verzorgde technische opleidingen voor jongens. 15
Er waren verschillende opleidingen met elk een verschillende duur. Zo waren er twee-, drieen vierjarige opleidingen. Beroepen die de jongens na afronding van de ambachtsschool gingen doen waren onder andere timmerman en smid, zoals al eerder is genoemd, maar ook kwamen ze terecht als meubelmaker, huisschilder, instrumentmaker, bankwerker en elektricien. Er werd door de school gekeken waar behoefte aan was in de maatschappij. Hierop pasten zij de opleidingen aan en verzekerden zo een toekomst voor de toekomstige werkgevers en werknemers. Met de invoering van de Mammoetwet (1968) is het fenomeen ‘ambachtsschool’ verdwenen. Maar het soort onderwijs verdween daarmee niet. De naam veranderde namelijk in Lagere Technische School, kortweg lts. Sinds 1999 bestaat het vmbo en hier valt, sinds toen, ook het ambachtsonderwijs, de lts, onder. Sinds 1963 behoort het ambachtsonderwijs niet meer tot het voortgezet onderwijs. De opleiding voldeed niet meer aan de eisen die de overheid stelde aan het voortgezet onderwijs. De opleiding werd te praktisch geacht. Het voortgezet onderwijs moest volgens de overheid algemeen vormend zijn en dat was het ambachtsonderwijs niet.
Landbouw-/huishoudscholen Een dochter van het huishoudonderwijs was het landbouw-/huishoudonderwijs. De verschillen tussen de twee typen onderwijs worden besproken. Verderop in dit werkstuk vindt u een interview met een oud-leerlinge van een landbouw-/huishoudschool. De Nijverheidswet (1919) leed er toe dat er een uitbreiding was van het aantal landbouw/huishoudscholen in Nederland. Binnen deze vorm van onderwijs bestond er een enorme verscheidenheid aan scholen, want de regels die er waren, werden niet of nauwelijks nageleefd door het bestuur van de scholen. Het landbouw-/huishoudonderwijs ontwikkelde zich, zoals de naam al aangeeft, op het platteland. Voor de Tweede Wereldoorlog was het huishoudonderwijs vooral vertegenwoordigd in steden, maar na de oorlog kwam het onderwijs ook op het platteland. De aandacht werd hier vooral gericht op de land- en tuinbouw. Een verschil met het reguliere huishoudonderwijs is dat op het landbouw-/huishoudonderwijs vooral cursussen werden gegeven, terwijl op het ‘gewone’ huishoudonderwijs vooral in opleidingen werd voorzien. Dit was overigens niet op elke landbouw-/huishoudschool het geval. Gezien de situatie op het platteland is het niet raar dat deze cursussen vooral in de wintermaanden werden gegeven, omdat de meeste (jonge) mensen op het land moesten werken. In de zomermaanden was het voor hen natuurlijk druk, waar het in de wintermaanden rustiger was en ze naar school konden. De opleidingen op de landbouw-/huishoudscholen duurden twee jaar. Een ander fenomeen dat veel voorkwam in het landbouw-/huishoudonderwijs was dat er vooral meisjes deze vorm van onderwijs volgden. De mannen en jongens werkten op het land en leerden vooral door de dingen en kennis die zij in de praktijk opdeden. Maar de meisjes moesten niet alleen op het land werken. Hun grootste en belangrijkste taak was dat zij het reilen en zeilen op de boerderij moesten regelen. Ze werden dus voornamelijk opgeleid tot boerinnen. Er waren ontwikkelingen op het platteland die ervoor zorgden dat het landbouw/huishoudonderwijs zich niet alleen meer richtte op het boerenbedrijf, maar meer op de 16
algemene kennis en vorming. De plaats van de vrouw op de boerderij veranderde namelijk, waardoor er meer behoefte was aan de opleidingen. De meisjes op het platteland hadden weinig tijd om elders een opleiding te kunnen doen en vaak ontbrak ook het geld dat voor deze opleidingen nodig was. De meeste plattelandsmeisjes volgden dan ook een cursus van 1 of 2 jaar. Na een jaar of twintig was de naam landbouw-/huishoudschool al verouderd. Door de ontwikkelingen in de maatschappij werden de scholen gedwongen om een breder vakkenpakket aan te bieden. Dit gebeurde dan ook en de vakken die op de landbouw waren gericht verdwenen meer en meer naar de achtergrond. Het onderwijs werd steeds algemener en begon meer kenmerken te vertonen van een gewone huishoudschool.
Interviews huishoudschool Om een beter beeld te krijgen van het onderwijs dat indertijd op de huishoudscholen werd gegeven, hebben we twee oud-leerlingen van een huishoudschool en een landbouw/huishoudschool gevraagd een aantal vragen te beantwoorden over hoe het huishoudonderwijs was vormgegeven in de tijd dat zij de huishoudschool bezochten. Een van hen bezocht de school in de jaren ’50, de ander in de jaren ’80. Zo kunnen we uit de verschillende antwoorden concluderen hoe het onderwijs in een periode van ongeveer dertig jaar veranderde. Lies Busstra Léanne Walraven 1. Waarom bent u naar de huishoudschool gegaan? Was het normaal en ging u erheen omdat elk meisje erheen ging? Of was het puur uw eigen keuze? Mijn ouders vonden dat “goed” voor mij. Een paar vriendinnen gingen naar de Mulo. Ik vond het ook prima. Ik zat eerst op de Havo, toen Mavo en ben eind 2e jaar op de huishoudschool terecht gekomen. Het was niet direct een eigen keuze maar het lukte me niet om alles bij te houden op de Mavo. Ik kon me niet goed concentreren (op m’n 40e bleek dat ik ADD heb, een concentratiestoornis). 2. Was de huishoudschool voor u een soort ‘noodoplossing’ om te voldoen aan de leerplicht? In die tijd liep de leerplicht tot 14 jaar. En op mijn veertiende ging ik van school af. Maar de controle was minder streng. Het was zeker geen noodoplossing om te voldoen aan de leerplicht , ik vond het leuk op school, vooral erg gezellig. 3. Van wanneer tot wanneer hebt u de huishoudschool bezocht? Wat was de naam van de huishoudschool waar u naartoe ging? De jaren 1951/1952 ging ik naar de Landbouw-Huishoudschool in Vlagtwedde. Op mijn veertiende ging ik van school en het schooljaar duurde van april tot april. Volgens mij van 1982 t/m 1984. De school heette de Dillenburg. 17
4. Kunt u iets vertellen over de achtergrond en het beroep van uw ouders? Beïnvloedde dit de keuze voor het huishoudonderwijs? Mijn ouders hadden een klein boerderijtje, beiden hadden ze enkel lager onderwijs (wel 8 klassen). Verder leren vonden ze voor een meisje niet nodig. Het belang van hoger onderwijs werd thuis niet ingezien. De huishoudelijke zaken moesten worden geleerd. Andere mensen gingen wel naar ander onderwijs. Maar het was natuurlijk zeven jaar na de oorlog en er was geen studiefinanciering of openbaar vervoer of iets dergelijks. Mijn vader was toen directeur van de lagere school waar ik ook opzat en mijn moeder was thuis. Het beïnvloedde de keus niet. 5. Gingen uw vrouwelijke leeftijdsgenoten ook naar de huishoudschool? Ja, een aantal meisjes die ik kende gingen naar dezelfde school als ik. Nee, de meeste gingen, net zoals ik eerst, naar de Havo en Mavo. 6. Wat vonden de mensen in uw omgeving ervan dat u naar de huishoudschool ging? Het was toen volkomen normaal dat een meisje de huishoudschool bezocht. Maar mijn jongste ging naar de mulo. De rest heeft alleen lager onderwijs gevolgd. Geen probleem. Daar werd absoluut niet moeilijk over gedaan naar mijn weten. 7. Bezocht u de huishoudschool met plezier of juist absoluut niet? Waarom wel/niet? Meestal ging ik met plezier naar school. Ik vond de vakken wel leuk. Ik moest eerst wel even wennen maar had al snel veel vriendinnen( die ik nog steeds zie ) en het was super gezellig. 8. Welke vakken werden er gegeven? De vakken waren koken, naaien, patroon tekenen, kinderverzorging, taal, rekenen, aardrijkskunde, ook nog tuinbouw; buiten schoffelen en in de tuin werken was wel leuk. Nederlands, Engels, Biologie, Aardrijkskunde, Natuurkunde, Maatschappijleer, Huishoudkunde, Naaldvakken, Tekenen, Handenarbeid, Muziekles, Wiskunde en Godsdienst. (volgens mij zijn dat ze). 9. Wat was uw favoriete vak? Waarom? Tuinbouw, vanwege het buitenzijn en de vrijheid! Nederlands (was de leukste en knapste leraar) en handenarbeid (omdat ik altijd creatief bezig was en nog steeds ben). 10. Werd het onderwijs dat u kreeg goed gegeven? Waren de leraren kundig? Of de leraressen kundig waren weet ik niet. Leerlingen waren veel minder ‘opstandig’ dan nu. Volgens mij wel. Ik heb er nooit iets raars over gehoord. 11. Waren er in uw tijd nog verschillende richtingen in het huishoudonderwijs? Zo ja, welke richting deed u? Richtingen waren er in die tijd niet, iedereen deed hetzelfde. Ja, dat geloof ik wel, je had de zorgkant, en de kantoorrichting. Misschien nog wel iets maar dat weet ik niet meer. 18
12. Wat deed u na school? Kwamen uw interesses op het gebied van hobby’s en werk overeen met dat wat u leerde op de huishoudschool? Na school waren er thuis nog wel klusjes, of ik zat te lezen. Na schooltijd ging ik veel met vriendinnen wat doen, winkelen, zomaar wat kletsen, soms uit in het weekend en tennissen. 13. Ook in het huishoudonderwijs waren er ontwikkelingen. Zo werden op een gegeven moment de elektrische huishoudelijke apparaten geïntroduceerd. Heeft u dit meegekregen? Was u voor of tegen de moderniseringen die werden doorgevoerd? Bij kookles moesten we afwisselend op gas of elektrisch koken. We moesten zelf aardappels meenemen, men was nog niet zo royaal. Meer primitief. Er waren geen wasmachines op school. Toen ik er kwam was dat al geïntroduceerd. 14. Kunt u zich nog een grap of leuke gebeurtenis herinneren? Ik kan op dit moment niets bedenken. Bij handvaardigheid heeft een klasgenoot lijm op de stoel van de leraar gedaan omdat ze boos op hem was. De leraar zat behoorlijk vastgeplakt en moest uit zijn broek geknipt worden. Zoiets vergeet je niet meer. 15. Wat bent u na de huishoudschool gaan doen? En heeft u in uw werk iets aan de kennis gehad die u opdeed in het huishoudonderwijs? Het eerste jaar hielp ik thuis. Eigenlijk hielp ik niet veel in de huishouding, meer hielp ik mijn vader met het land bewerken. Daarna heb ik een poosje op een kantoor gewerkt en later in een winkel. Ook heb ik nog een cursus machineschrijven gevolgd en heb ik de handelsavondschool bezocht. In mijn huwelijk kon ik de dingen die ik had geleerd op de huishoudschool in praktijk brengen. Na de huishoudschool ben ik een opleiding gaan volgen voor bloembindster aan de Hugo de Vries tuinbouwschool in Rotterdam. Ik heb niet zoveel met de kennis gedaan denk ik. In ieder geval niet op huishoudelijk gebied, want daar heb ik nog steeds een hekel aan. 16. Hebt u iets gemerkt van politieke of sociaal-maatschappelijke factoren die het huishoudonderwijs hebben beïnvloed? Feministische groeperingen bijvoorbeeld? Nee, daar heb ik niets van gemerkt. Nee. 17. Is er iets wat u indertijd had willen veranderen aan het huishoudonderwijs? Bijvoorbeeld aan de manier waarop u onderwijs kreeg? Of waren bijv. de klassen te klein of te groot? Zo zelfstandig dachten we in die tijd niet. Nee. 18. Wat vind u van de term ‘spinazieacademie’? Is deze (denigrerende) benaming correct of niet? ‘Spinazieacademie’ is niet leuk om te horen en de benaming klopt ook niet. De term werd overigens wel gebruikt, door jongens en broers. 19
Vroeger vond ik het niet zo leuk als men dat zei maar deed er niet zo veel mee. Ik dacht klets maar lekker raak. Ik weet niet of die naam nog gebruikt wordt. 19. Wat vind u achteraf van de huishoudschool in het algemeen? Tijdverspilling, nuttig? Ik vind het jammer dat op school geen Engels werd gegeven. Ik denk dat dit heel nuttig zou zijn geweest. En het huishoudonderwijs vind ik absoluut geen tijdverspilling. Ik heb veel dingen geleerd en die heb ik later in praktijk kunnen brengen. Zeker geen tijdverspilling, waarom? Niet iedereen is een ster in leren en veel meisjes doen graag iets met de handen, iets creatiefs. 20. Wat vind u ervan dat het huishoudonderwijs is verdwenen? Ik vind het jammer dat huishoudscholen en daarmee het huishoudonderwijs zijn verdwenen. Tegenwoordig heb je het mbo, ik denk dat daar een aantal vakken zouden kunnen worden gegeven die op de huishoudschool werden gegeven. Is dit helemaal verdwenen? Het heet nu anders volgens mij. In combinatie met andere vakken aangepast aan de tijd van nu, denk ik.
Wie bezochten de huishoudschool? Als je vraagt aan mensen wat ze van de huishoudschool weten en waar ze aan denken als je ‘huishoudschool’ zegt, dan associeert men het huishoudonderwijs al gauw met een vorm van onderwijs waar iedereen, van elk niveau, naartoe ging. Dit terwijl het onderwijs, omgerekend naar de onderwijsniveaus van nu, het meest overeenkomt met het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Natuurlijk is dit apart. Want het was namelijk absoluut niet zo dat alle meisjes ook daadwerkelijk dat niveau hadden. Veel meisjes waren slimmer dan van ze verwacht werd op het huishoudonderwijs. In het begin van het bestaan van de huishoudschool werd het onderwijs vooral gevolgd door meisjes uit een hogere klasse. Eind 19e en begin 20ste eeuw was het de norm dat meisjes voorbereid moesten worden op het huwelijk. Dat werd in die mate gedaan, dat het leven van veel meisjes als het ware in het teken stond van een zoektocht naar een man. Hierin werden zij bijgestaan door hun ouders. Tientallen jaren later verdwenen de meisjes van hogere stand uit de schoolbanken. De lege plaatsen werden opgevuld door meisjes uit lagere klassen, voornamelijk dochters van arbeiders. Nog steeds was het zo dat meisjes voorbereid moesten worden op het huwelijk. Maar in deze tijd was er meer aandacht voor hygiëne, vooral de hygiëne in arbeidersgezinnen, zoals al eerder verteld is. Daarom gingen steeds meer meisjes huishoudonderwijs volgen die uit arbeidersgezinnen kwamen. Dit werd sterk gepromoot door verschillende organisaties, onder andere die zich inzetten om de situatie in arbeidersgezinnen te verbeteren op het gebied van leefstijl en hygiëne.
De toelating van jongens tot het huishoudonderwijs Eind 19e tot half 20ste eeuw bezochten de jongens de ambachtsschool en de meisjes de huishoudschool. Maar dit rolpatroon werd rond 1974 doorbroken. Want waarom zouden jongens niet geïnteresseerd kunnen zijn in koken en huishoudelijke zaken en meisjes in 20
techniek? Daarom werden er in 1974 proefklassen gevormd. Deze klassen bestonden uit meisjes van het Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs (LHNO) en jongens van de lts. Er werd op deze manier gekeken of de gemengde klassen nodig waren en of er voldoende interesse was van zowel de jongens als de meisjes om een andere vorm van onderwijs te volgen. De beide scholen zouden wel blijven bestaan, maar er zou dan van én de LHNO én van de lts onderwijs worden gegeven op beide scholen. De emancipatie is hier een belangrijke factor. Men vond dat meisjes ook technisch onderwijs zouden moeten kunnen volgen en jongens zouden ook moeten kunnen leren strijken, wassen en koken. Meisjes kwamen geleidelijk aan in de lts-klassen en jongens in de LHNO-klassen. Rond 1977 zijn beide vormen van onderwijs toegankelijk geworden voor zowel jongens als meisjes. Maar nog steeds was de verdeling jongens-meisjes in de klassen niet evenredig. De meisjes waren nog steeds sterker vertegenwoordigd in het huishoudonderwijs (LHNO) en jongens volgden vaker het technische onderwijs dan het LHNO.
Spinazieacademie? Wie huishoudschool zegt, zegt Spinazieacademie. Van deze (spottende) benaming heeft iedereen wel eens gehoord en de naam is dan ook onlosmakelijk verbonden met de huishoudschool. Het is niet duidelijk waarom de naam ontstond. Veel mensen dachten dat de meisjes niets leerden op de huishoudschool en daarom werd er al gauw een naam bedacht om aan te geven hoe weinig het onderwijs waard was. Althans, in de ogen van veel mensen. Hier komen wij zo nog op terug. Wat wij ons afvragen is waarom specifiek de groente spinazie is gekomen. Vonden veel mensen in die tijd spinazie niet te eten? Was spinazie zo goedkoop dat het voor iedereen een gewone, saaie groente was en dat ze zo ook de huishoudschool neer wilden zetten? Aan de andere kant kan het ook zijn dat de naam impliceert dat de meisjes alleen maar leerden koken op de huishoudschool. Dit was natuurlijk niet zo, maar veel mensen beschouwden het huishoudonderwijs wel zo. Aan de andere kant werd de naam ook wel als grapje beschouwd. Er waren mensen die met de naam Spinazieacademie hun aversie tegen de huishoudschool uitdrukten, maar er waren ook veel mensen die het slechts als grapje bedoelden. Kortom, de naam Spinazieacademie was enigszins denigrerend bedoeld, maar er moet niet te zwaar aan getild worden. Het is duidelijk dat een onderwijsvorm met een redelijk negatieve bijnaam geen positief imago heeft. Veel mensen beschouwden de huishoudschool als minderwaardig. Zo vertelt José Waardenberg (Nederlands Dagblad, 2013) dat zij een vriendinnetje had op de huishoudschool. Zij vertelde haar regelmatig wat ze nu weer geleerd had op school. Op een dag had ze geleerd om een vlaflip te maken. Voor José was dit onbegrijpelijk, aangezien zij dit toetje vaak zelf thuis maakte. Doordat veel mensen dit soort verhalen te horen kregen, ontstond het idee dat de meisjes niets leerden, althans, niets wat van waarde was. Maar was dit ook terecht? Volgens Ruud Meijer niet. Hij zegt dat de studie huishoudkunde een veelzijdige studie was waaraan hoge eisen werden gesteld.
21
Het einde van de huishoudschool De huishoudschool verdween met de invoering van de Mammoetwet (Wet op Middelbaar Onderwijs) in 1968. Huishoudonderwijs heette voortaan Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs. Ook het karakter van de school veranderde. Tot 1968 was het huishoudonderwijs zoals de middelbare school nu is. Wel was het een korte middelbare school, namelijk 2 jaar. Zoals al eerder verteld is, viel het LHNO onder het Lager Beroepsonderwijs (LBO). Deze opleiding duurde niet twee, maar vier jaar. Het onderwijs bleef ongeveer identiek aan het onderwijs dat op de huishoudschool werd gegeven. Door de vele maatschappelijke veranderingen is de huishoudschool verdwenen. Maar nu nog steeds zijn er verschillende elementen van het huishoudonderwijs terug te vinden in het huidige voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Dit geeft aan dat het huishoudonderwijs toch een zeer grote rol heeft gespeeld in de 20ste eeuw en dat wij dat als Nederlandse maatschappij nog steeds merken.
Het nijverheidsonderwijs later en van nu Natuurlijk kan en mag het praktijkgericht onderwijs niet verdwijnen. Dus dat is dan ook niet gebeurd. Er blijft altijd behoefte aan deze vorm van onderwijs in de maatschappij. Zonder mensen die een praktijkgerichte opleiding hebben afgerond, zouden veel beroepen niet kunnen worden uitgeoefend. Dit wordt ook ondersteund door het feit dat er 60% van de jongeren die middelbaar onderwijs volgen uit vmbo-leerlingen bestaat. Natuurlijk is iedere leerling uniek en heeft verschillende en uiteenlopende capaciteiten. Daarom moet er voor iedereen een onderwijsvorm zijn. In Nederland wordt zeker aan deze behoefte voldaan. Voor de jongere die iets minder goed kan leren en meer met zijn of haar handen wil werken, is er het vmbo. Het vmbo is het praktijkgerichte onderwijs in Nederland. Mavo ‘Mavo’ staat voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. De onderwijsvorm werd ingevoerd toen de Mammoetwet ontstond. De schoolsoort is de opvolger van de mulo (meer uitgebreid lager onderwijs). De opleiding duurde vier jaar. Na de lagere schoolopleiding konden de leerlingen van 12 jaar doorstromen naar de mavo, op hun 16e deden zij eindexamen. Vmbo Zoals al eerder verteld is, zijn er verschillende ontwikkelingen op het gebied van praktijkonderwijs geweest. Na het Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs (LHNO) kwam er een nieuwe naam voor onderwijs dat gericht is op de praktijk. In 1999 werd deze onderwijsvorm opgericht. Deze ontwikkeling wordt wel gezien als de grootste in de geschiedenis van het middelbaar onderwijs. De mavo is vrijwel hetzelfde als het vmbo. Het vmbo bestaat uit de volgende vier richtingen: - de theoretische leerweg, die vergelijkbaar is met het hoogste mavoniveau. - de gemengde leerweg, - de kaderberoepsgerichte leerweg, - de basisberoepsgerichte leerweg. 22
Recentelijk is er weer een ontwikkeling geweest binnen het vmbo. Doordat het vmbo een vrij negatief imago heeft volgens veel mensen, zijn een aantal scholen zichzelf weer ‘mavo’ gaan noemen. Zij zijn van mening dat de mavo een positiever imago had en dat willen zij waarborgen. Jongeren moeten niet denken dat het vmbo een laagwaardig onderwijstype is en dat het niets waard is. Maar niet alleen jongeren denken dit, ook vaak hun ouders hebben het idee dat het vmbo een slecht en laag niveau is. De scholen zouden bijvoorbeeld teveel zwarte leerlingen tellen. De werkhouding van vmboleerlingen zou niet sterk zijn. Ook zouden de leerlingen laks en lui zijn.
De toekomst van het vmbo Bovenstaande informatie kan vragen oproepen als: zou het vmbo over 10 jaar nog bestaan? Gaan er nog revolutionaire ontwikkelingen plaatsvinden op het gebied van vmbo-onderwijs? Dat zijn vragen die rondgaan in de wereld van het onderwijs. Een uitgebreide prognose vindt u verderop in dit werkstuk.
23
H. 3
De leerplichtwet en de financiële gelijkstelling in de huidige tijd
Deelvragen: Hoe heeft de leerplichtwet zich in de twintigste eeuw ontwikkeld? Hoe wordt er in Nederland nu gedacht over de financiële gelijkstelling?
3.1
De leerplichtwet verandert keer op keer
De leerplichtwet is niet altijd hetzelfde gebleven. Door de tijd heen is hij steeds weer aangepast. Deze aanpassing in de periode 1902-2013 worden in deze paragraaf besproken.
1969 De eerste grote wijziging in de leerplichtwet liet lang op zich wachten. Die kwam namelijk pas in 1969. Er werden toen twee veranderingen doorgevoerd. Ten eerste werd er een wijziging in de leerplicht doorgevoerd die de leerplicht verlengde tot 9 jaar. Kinderen werden nu verplicht naar school te gaan van het schooljaar waarin ze zes jaar waren tot het schooljaar waarin ze zestien jaar waren geworden. Ten tweede werd er een wijziging in de leerplicht doorgevoerd waardoor ouders nu ook verplicht waren om er voor te zorgen dat hun kinderen ook werkelijk negen jaar lang bij een school stonden ingeschreven en die school dan ook regelmatig bezochten. Tot nu toe waren er voor het toezicht op de leerplicht vanaf 1901 commissies tot wering van schoolverzuim. Nu moesten de wethouders en burgemeesters daarop toezien. Maar in de praktijk waren en speciale toezichthouders voor de leerplichtwet. Dit werden leerplichtambtenaren genoemd.
1975 Zes jaar na deze wijzigingen werd de leerplichtwet in 1975 weer veranderd. De leerplicht bedroeg nu 10 jaar en daarna waren kinderen nog gedeeltelijk leerplichtig tot en met het schooljaar waarin ze zeventien jaar waren geworden. Deze gedeeltelijke leerplicht hield in dat deze kinderen nog minstens twee dagen per week naar school moesten. De rest van de dagen mogen ze dan werken. Werkgevers waren vanaf toen verplicht dit toe te staan, zelfs als het van hun werknemers niet hoefde mocht ze de kinderen niet op die twee dagen laten werken.
1985 In 1985 werd binnen de leerplichtwet de Wet op het basisonderwijs ingevoerd. De kleuterschool en de lagere school werden toen samengevoegd tot het basisonderwijs. Tegelijkertijd met deze wet werd ook weer de lengte van de leerplichtwet veranderd. Kinderen werden nu verplicht naar school te gaan vanaf de eerste schooldag van de maand na de maand waarin ze vijf jaar waren geworden.
24
1994 In 1994 werd de leerplichtwet gewijzigd en herzien. Er werd nu meer nadruk gelegd op een goede registratie en scholen zijn vanaf 1994 verplicht om ongeoorloofd verzuim te melden.
2007 Sinds 1 augustus 2007 is de leerplichtwet uitgebreid. Er bestaat nu de kwalificatieplicht. Deze is ingevoerd om de schooluitval sterk terug te dringen. De leerplicht is ook weer verlengd. Je bent nu volledig leerplichtig tot 18 jaar als je daarvoor nog geen startkwalificatie hebt gehaald. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal mbo-niveau 2, HAVO of VWO. (Onderwijserfgoed, leerplicht- en onderwijstijd, 2013)
3.2
Kwalificatieplicht, een maatregel tegen laaggeschooldheid De theorie van de kwalificatieplicht
De kwalificatieplicht is geregeld in de leerplichtwet in 2007 onder het kabinet Balkenende. Door de kwalificatieplicht moeten jongeren tot en met 18 jaar naar school als ze dan nog geen startkwalificatie hebben. Deze maatregel is een van de vele maatregelen die de overheid heeft genomen om schooluitval tegen te gaan. Door de kwalificatieplicht hoopt de overheid dat jongeren een betere kans hebben op de arbeidsmarkt. Als jongere kun je ook vrijstelling krijgen van de kwalificatieplicht. Je kunt vrijstelling krijgen in de volgende gevallen: − Als je een schooldiploma hebt of een getuigschrift van de praktijkschool. Dan kun je een programma volgen dat beter bij je niveau past − Als je op een speciale school zit omdat je zeer moeilijk leert of omdat je een geestelijke of lichamelijke beperking hebt. − Als de leerplichtambtenaar je in een bepaald geval vrijstelling heeft gegeven omdat je om een psychische of lichamelijke reden geen startkwalificatie kunt halen. Op dit moment wordt er door het ministerie van onderwijs ook nog onderzocht of de kwalificatieplicht niet kan worden verlengd van 18 tot 23 jaar. Zo zal er nog minder schooluitval zijn. De overheid wil dat alles op alles wordt gezet om leerlingen een diploma te laten halen waar ze later iets mee kunnen. Omdat dit een ingrijpende maatregel is wordt nu onderzoek gedaan, vooral om te kijken naar de juridische consequenties van het invoeren van deze maatregel. Na de kwalificatieplicht komt de werkleerplicht. Deze maatregel verplicht mensen tot 27 jaar te gaan werken of naar school te gaan. Tot de leeftijd van 27 jaar kunnen ze dan geen beroep doen op een uitkering. De leerplichtambtenaar kijkt toe op de naleving van de kwalificatieplicht, net als die toekijkt op de naleving van de leerplichtwet. (Rijksoverheid, leerplicht- en kwalificatieplicht, 2013)
25
Werkt de kwalificatieplicht?
De bovenstaande figuur geeft het aantal mensen tussen de 12 en 22 jaar weer die voortijdig hun school verlaten. Dit is onderzocht voor de periode 2007-2008 en voor de periode 20092010. In 2007 is de kwalificatieplicht ingevoerd om het aantal jongeren dat voortijdig zijn of haar school verlaat terug te brengen. De kwalificatieplicht is hiervoor uitgelegd. In deze grafiek zien we dat de kwalificatieplicht heeft geholpen. Het aantal jongeren dat vroegtijdig zijn of haar school verlaat is gedaald in de periode 2009-2010 ten opzicht van de periode 2007-2008, de periode waarin de kwalificatieplicht tot stand kwam. Uit deze grafiek is dus af te lezen dat de invoering van de kwalificatieplicht het doel heeft bereikt.
De kwalificatieplicht in de praktijk Voor het behalen van de kwalificatieplicht zijn er ook speciale groepen opgericht voor mensen die in het regulier onderwijs niet hiertoe in staat zijn. Een van die groepen is gevestigd op het CSG Liudger in Drachten, locatie de Splitting. Een van de begeleiders van deze groep leerlingen is Douwe Bekius. Hij heeft deze groep in 2006 mede opgericht, nadat hij de opleiding tot ambulant begeleider had afgesloten om zo genoeg kennis en vaardigheden te krijgen om met deze leerlingen om te kunnen gaan en hen te helpen een startkwalificatie te halen. Hieronder vertelt hij hier over. Op CSG Liudger ontstond een aantal jaren geleden een groep leerlingen die niet in staat was aan de eisen voor het behalen van een BB-diploma te voldoen. 26
Op dat moment (2006) was er geen formele oplossing voor deze leerlingen. In dat jaar kregen wij de opdracht hier een goede oplossing voor te bedenken. Er is toen een convenant gesloten met de Friese Poort(ROC). Hierin werd geregeld dat de bovengenoemde leerlingen vervroegd met een MBO-1-opleiding konden beginnen. De leerlingen worden opgeleid tot Arbeidskwalificerend Assistent. Dit geeft toegang tot een niveau-2-opleiding die als startkwalificatie geldt. Het doel van deze regeling is dat leerlingen geen VSV-er worden maar op een bij hen passende manier naar een startkwalificatie worden geleid. In deze opleiding wordt gekeken wat de leerling nodig heeft om zijn diploma niveau 1 te halen. Het is onderwijs op maat. Het criterium voor toegang tot deze opleiding is, dat een leerling van het Vmbo, om welke reden dan ook, niet in staat is een BB-diploma te halen. Redenen kunnen zijn: − − −
capaciteiten gedragsstoornissen sociale omstandigheden
Het invoeren van dit onderwijs heeft ook geleid tot het behalen van een derde plek bij de Friese Onderwijsprijs.
3.3
De leerplichtambtenaar
We hebben allemaal wel eens gehoord van een leerplichtambtenaar. Maar wat doet een leerplichtambtenaar nu precies. Daar komen wij achter in deze paragraaf.
Het werk van een leerplichtambtenaar in theorie Elke gemeente heeft een of meer leerplichtambtenaren. Deze leerplichtambtenaar houdt toezicht op de naleving van de leerplicht in zijn of haar gemeente.
Maatregelen De leerplichtambtenaar houdt dus toezicht op de naleving van de leerplichtwet. Hij of zij kan geen boete of andere sanctie opleggen, maar de leerplichtambtenaar geeft wel voorlichting aan jongeren over waarom het belangrijk is naar school te gaan en ook over de gevolgen die het overtreden van de leerplichtwet zou kunnen hebben. Een andere taak van een leerplichtambtenaar is om samen met de school en eventueel de ouders te zoeken naar een oplossing als een kind heel veel schooltijd ongeoorloofd verzuimt. Als de leerplichtwet na deze voorlichting en het zoeken naar een oplossing dan nog steeds niet nageleefd wordt kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken. Dan kan de zaak uiteindelijk voor de rechter komen. Dit bepaalt de Officier van Justitie. Als het kind waar de zaak om gaat jonger is dan 12 jaar moeten de ouders voor de rechter komen. Nadat een 27
kind 12 is geworden moet het zelf voor de rechter verschijnen. De straf die kan worden opgelegd is maximaal 1 maand in de gevangenis en/of een geldboete van maximaal 3700 euro. De leerplichtambtenaar kan als maatregel ook nog de SVB (de Sociale Verzekeringsbank) inlichten. Dit doet hij of zij als er al heel veel geprobeerd is en hij of zij de indruk krijgt dat er gewoon geen kruid tegen gewassen is op deze manier van aanpak. De SVB kan dan de kinderbijslag stop zetten. Deze maatregel kan alleen worden genomen als de leerling 16 of 17 jaar is. De schoolleiding is in bepaalde gevallen verplicht om verzuim van een van hun leerlingen door te geven aan het verzuimloket van het DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs). Dit moet gebeuren nadat een leerling 3 achtereenvolgende dagen heeft gespijbeld of als een leerling 16 uur of meer in 4 opeenvolgende weken heeft gespijbeld. Dit verzuimloket wordt alleen gebruikt door scholen van het voortgezet onderwijs. (Rijksoverheid, 2013)
Uitzonderingen Maar de leerplichtambtenaar is er niet alleen om het spijbelen aan te pakken. Je kunt als ouder ook bij de leerplichtambtenaar van je gemeente terecht om vrijstelling van de leerplicht voor je kind aan te vragen. Volgens de wet mag dit in de volgende gevallen: - De jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school of een instelling te worden toegelaten. - De ouders tegen de richting van de scholen zijn die binnen een redelijke afstand liggen vanaf hun huis of als ze geen vaste verblijfplaats hebben tegen alle scholen binnen Nederland. - De jongere als leerling van een inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting regelmatig bezoekt. Deze uitzonderingen staan in artikel 5 van de leerplichtwet. Naast deze vaste uitzonderingen kan het ook zijn dat leerlingen zich tijdelijk niet aan de leerplichtwet hoeven te houden. Deze uitzonderingen op de leerplichtwet worden tijdelijke uitzinderingen genoemd. Een van die tijdelijke uitzonderingen is de vervangende leerplicht. De vervangende leerplicht is een maatregel die kan worden genomen voor kinderen vanaf 14 jaar oud. Deze maatregel wordt genomen als alle pogingen om de leerling naar een normale school te laten gaan dreigen te mislukken. Er is dan een alternatief leertraject voor deze leerling mogelijk. De school waar de leerling dan stond ingeschreven, maar waar het dus niet goed ging, moet dan een begeleidingsprogramma opstellen. In dit programma doet de leerling dan algemeen vormend onderwijs, maar is er ook tijd om praktische arbeid te doen die is gericht op een beroep voor de toekomst. Als ouders willen dat hun kind een dergelijk programma volgt moeten ze een verzoek indienen bij hun gemeente. De burgemeesters en wethouders beslissen of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Als de ouders toestemming hebben gekregen blijft deze toestemming een jaar geldig. De hoop is dat het kind het volgende schooljaar dan weer het normale onderwijsprogramma kunnen volgen. Als dit niet het geval is moet er door de ouders weer een nieuw verzoek worden ingediend en moet er door de burgemeester en wethouder weer worden toegestemd. 28
Het laatste schooljaar van de volledige leerplicht mag door een leerling die toestemming heeft voor vervangende leerplicht worden gedaan in een instelling voor de partiële leerplicht. De leerling kan dan dus leren en werken. Als je ziek bent hoef je niet naar school te gaan en ook als je plichten hebt die voortvloeien uit je godsdienst hoef je niet naar school. Ook bij zeer belangrijke omstandigheden kunnen ouders vrij vragen van school voor hun kinderen. Hierbij kan gedacht worden aan sterfgevallen in de familie, een ernstige ziekte van de ouders of zeer slechte weersomstandigheden. Er bestaat voor ouders en kinderen ook de mogelijkheid om extra vakantieverlof aan te vragen. Dit verlof mag maximaal 10 schooldagen duren. Dit verlof geldt alleen voor gezinnen waarin de ouders werk hebben dat seizoensgebonden is. Maar er is maar een kleine kans dat dit extra vakantieverlof ook echt wordt verkregen, omdat de leerplichtambtenaar hier heel streng op controleert en de directeur van de school kan straffen als het verlof niet op goede gronden is toegekend. Voor verlof van meer dan 10 dagen moeten ouders toestemming vragen bij de leerplichtambtenaar van de gemeente waar ze staan ingeschreven. (Wikipedia, leerplicht, 2013) Het werk van een leerplichtambtenaar bestaat dus uit het toezien op de naleving van de leerplicht in de gemeente waarin hij of zij werkt. De leerplichtambtenaar kan bij overtreding proberen een oplossing te vinden voor het probleem, maar kan ook, als de oplossing niet helpt, een proces-verbaal opmaken en de zaak voor de rechter brengen. De leerplichtambtenaar is er ook voor het toestemmen voor de vervangende leerplicht en voor het geven van extra verlof. De leerplichtambtenaar is er dus om de leerplichtwet te handhaven, dus voor de rechten en plichten van ouders en leerlingen die in de leerplichtwet staan.
Het werk van een leerplichtambtenaar in de praktijk Hieronder vindt u twee interviews met leerplichtambtenaren uit verschillende gemeenten. Zij hebben allemaal hetzelfde interview ingevuld. Heerenveen Eindhoven Waarom heeft u voor het beroep van leerplichtambtenaar gekozen? Ik vind het werk als leerplichtambtenaar leuk omdat het afwisselend is en ik graag een baan wilde waardoor ik veel contact met mensen had. Combinatie handhaving en aandacht voor de zorgkant. Is het werk als leerplichtambtenaar afwisselend of gebeuren er veel dezelfde dingen elke dag weer? Het werk is zeer afwisselend. Je hebt elke dag weer met andere mensen en andere problemen te maken. Heel afwisselend. Iedere dag is anders en komen er ad hoc vragen binnen, van ouders, leerlingen, scholen en hulpverleningsinstanties. 29
Ik heb gelezen dat een taak van een leerplichtambtenaar onder andere het geven van voorlichting aan jongeren is over de leerplichtwet en sancties en maatregelen als iemand zich niet aan die wet houdt. Vindt u dit een leuk onderdeel van uw baan en hoe vaak geeft u zo'n voorlichting? Ik houd niet zo vaak presentaties. Meestal 1 keer in de 2 jaar, vooral ook omdat het werk dat je ervoor moet doen zeer tijdrovend is. Ik houd meestal een presentatie voor de leraren waarin ik uitleg wat mijn werk inhoudt en wanneer zij zaken aan mij moeten melden. Dit is een onderdeel dat het werk mede afwisselend maakt. Op verzoek van scholen en instanties geven wij zo’n presentatie, maar ook als scholen niet goed melden stellen we zelf voor om zo’n presentatie te geven. Een paar keer per jaar! Ik heb ook gelezen dat u, als uiterste maatregel, de Sociale Verzekeringsbank de Kinderbijslag kunt laten stopzetten. Dit kan dan alleen als al uw pogingen om een kind geregeld een school te laten bezoeken zijn mislukt. Mijn vraag is of deze maatregel vaak wordt genomen of dat deze liever niet wordt gebruikt door leerplichtambtenaren. Ik heb deze nog nooit gebruikt. Volgens mij werkt deze maatregel niet goed, omdat je er vooral de ouders mee treft. Een kind zal niet vaker naar school gaan omdat de ouders een kleiner budget hebben. Ik heb deze maatregel, sinds hij maatregel van kracht is, nog nooit gebruikt. Directe collega’s ook niet. Ik kies liever voor andere middelen. In de tekst die ik gelezen heb over uw werk las ik dat een leerplichtambtenaar, zoals u bent, geen sancties kan opleggen. Er stond niet bij wat u dan wel zou kunnen doen. Kunt u mij dit vertellen? In principe kan ik wel sancties opleggen. Ik kan een proces-verbaal opmaken en de zaak op die manier voor de rechter laten verschijnen. Ook kan ik waarschuwingen afgeven of een leerling naar bureau Halt sturen. Vooral de laatste sanctie vind ik erg effectief. Wij handhaven. Dit betekent dat wij, als wij een strafbaar feit constateren, een procesverbaal op kunnen maken. Het openbaar ministerie en de rechter leggen uiteindelijk eventueel een straf op. Als een leerling in 4 opeenvolgende weken meer dan 16 uur aan onderwijstijd verzuimt moet de school dit melden bij het DUO. Het DUO meldt dit dan aan de leerplichtambtenaar. Komt het vaak voor dat leerlingen 16 uur of meer onderwijstijd binnen 4 opeenvolgend weken verzuimen? Dit maak ik dagelijks mee. Ik geef dan waarschuwingen of ga het gesprek aan. Op de Beugel houd ik verzuimspreekuren. Heel vaak! Ik heb gelezen over het bestaan van een alternatief leertraject. Dit wordt toegepast op kinderen van 14 jaar en ouder als alle pogingen om hen op school te krijgen dreigen te mislukken. Kunt u mij vertellen in welke vormen zo'n alternatief leertraject kan worden toegepast en hoe vaak dit ongeveer voorkomt? 30
Een alternatief leertraject kan in heel veel verschillende vormen voorkomen. Het kan zijn dat een leerling bijvoorbeeld het volgende jaar naar een ander niveau moet, maar de laatste maanden moet uitzitten. Dan is dat niet heel zinvol. Soms wordt er dan binnen de school geregeld dat de leerling de algemene vakken wel afrondt, maar ook een deel van de week gaat werken, als vakkenvuller bijvoorbeeld. Ik weet niet welk specifiek leertraject bedoeld wordt! Er zijn wel alternatieven, maar dit betreft maatwerk. Als we echt naar de leerplichtwet kijken, dan moeten leerlingen op een school ingeschreven staan en deze school ‘geregeld’ bezoeken. In het boek 'Onderwijs in Nederland' van Jos Ahlers lees ik dat ook de ouders plichten hebben om hun kind geregeld op school te laten verzuimen. Dat klinkt heel logisch. Maar wat gebeurt er nu als u ziet dat ouders heel erg hun best doen hun kind op school te laten verschijnen, maar het kind niet meewerkt. Moeten de ouders dan als nog voor de rechter verschijnen of zijn zij dan onschuldig? Als dit werkelijk zo is blijven de ouders buiten schot. Maar meestal hebben de ouders wel schuld. Een kind groeit op in een gezin en zit dan in een soort systeem van hoe het in dat gezin werkt. Als het op het eerste gezicht lijkt of de ouders er niks aan kunnen doen wordt de Raad van Kinderbescherming ingehuurd. Als er geen sprake is van verwijtbaar gedrag bij ouders, dan zullen zij geen consequentie ondervinden. Is er wel sprake van verwijtbaar gedrag, dan kan de leerplichtambtenaar een proces-verbaal opmaken en beslist uiteindelijk het OM of de rechter of er ook een straf op volgt. Vroeger kon je een leerling veel gemakkelijker van school verwijderen dan nu. Toen moest een school 8 weken proberen een nieuwe school voor de verwijderde leerlingen te vinden. Als dit niet lukte kon de leerlingen na die 8 weken toch gewoon verwijderd worden. Nu kan dat niet meer. Een leerling kan pas van school verwijderd worden als er een nieuwe school voor de leerling is gevonden. Dit is zo in de wet opgenomen sinds 1998. Vindt u dat dit een goede ontwikkeling is geweest of wordt het verwijderen van een leerling de scholen nu te moeilijk gemaakt? En komt het verwijderen van een leerling van school vaak voor? Het verwijderen van een leerling komt best vaak voor en er moet dan inderdaad een nieuwe school worden gevonden. Maar voor sommige jongeren is het heel moeilijk een passende school te vinden. Ik vind het goed. Leerlingen moeten naar school. Dit is zowel een plicht als een recht. Dit kan kinderen niet ontnomen worden, ook al zien zij op dat moment zelf het belang hier nog niet van in. Wat mij wel eens zorgen baart, is dat door het gedrag van een leerling het recht van andere kinderen op die school om onderwijs te volgen in het gedrang kan komen. Vanaf 12 jaar kunnen kinderen die niet geregeld hun school bezoeken voor de rechter worden gesleept. Die kan hen dan een straf opleggen voor het zich niet houden aan de leerplichtwet. Komt het vaak voor dat kinderen van 12 jaar al voor de rechter worden gesleept en vindt u dit niet een te jonge leeftijd om de ouders al niet meer geheel verantwoordelijk te stellen? 31
Kinderen van 12 jaar spijbelen aanzienlijk minder dan kinderen in de bovenbouw. In de onderbouw is er meestal nog wat meer toezicht en valt het gedrag nog wat mee. In de bovenbouw kan het wel escaleren en dan kan er een proces-verbaal worden opgemaakt. Maar ik heb dit nog nooit bij een leerling van 12 jaar hoeven doen. Meestal begint dat bij een jaar of 15, 16. Dit gebeurt heel zelden, omdat er eerst nog een aantal andere middelen ingezet kunnen/dienen te worden. Waarschuwingsbrief en/of eventueel een waarschuwingsgesprek, Melding bij Bureau Halt, Melding bij het Jeugdcasusoverleg middels een proces-verbaal (verschilt per regio), Proces-verbaal opgemaakt en dan komt het waarschijnlijk voor de rechter. Sinds 2007 is er een wettelijke kwalificatieplicht. Jongeren moeten nu tot 18 jaar onderwijs volgen als ze nog geen startkwalificatie hebben. Zo wil de overheid ervoor zorgen dat meer mensen een diploma hebben als ze hun school verlaten. Sommige politici willen de kwalificatieplicht zelfs laten voortduren tot iemand 23 jaar is. Denkt u dat deze regel helpt om meer mensen een diploma te laten halen en denkt u dat het beter is of juist helemaal niet om deze plicht te verlengen tot 23 jaar? Ik denk niet dat dit haalbaar is. Overal wordt bezuinigd en dus ook op de leerplichtambtenaren. We krijgen steeds minder uren en kunnen dus niet meer doen dan we nu al doen. Niet nodig! Het is af en toe al erg moeilijk om leerlingen tot hun 18de in de schoolbanken te houden. Tot 23 is echt te onoverzichtelijk en niet nodig. Sommige jongeren zijn beter af als ze kunnen gaan werken. Sommigen komen er ook dan nog achter dat ze weer naar school willen. Als kinderen die in een grensstreek wonen in het buitenland naar school gaan moeten ouders elk jaar weer toestemming vragen aan de desbetreffende leerplichtambtenaar. Kunt u mij vertellen waarom dat elk jaar moet en vindt u dit zelf wel of geen goede regel? Ik vind het een goede regel. Zo kun je een vinger aan de pols houden. Ook in Heerenveen hebben we hier mee te maken. Er wonen hier bijvoorbeeld Duitsers met kinderen die dan in Duitsland naar school gaan. Ook zijn er Egyptenaren die enkele maanden per jaar in Nederland wonen, maar bij een school in Egypte staan ingeschreven. Ik denk dat het goed is als er een vinger aan de pols wordt gehouden en de situatie opnieuw wordt bekeken. Dit is een kleine moeite en voorkomt dat leerlingen er doorheen glippen. Jongeren en hun ouders kunnen in bepaalde gevallen vrijstelling krijgen van de leerplicht. Bijvoorbeeld als jongeren psychisch of lichamelijk niet in staat zijn een school te bezoeken. Komt dit vaak voor in uw gemeente. En wanneer ben je psychisch of lichamelijk niet in staat naar een school te komen? Is daar een handboek voor waar alle gevallen in staan of wordt dat per geval bekeken? Het kan zijn dat je IQ net hoog genoeg is om normaal op een school te kunnen zitten en daar onderwijs te volgen. Als je een IQ onder de 30 hebt kom je terecht op een (medisch) dagcentrum. Als je niet op school kunt komen door psychische problemen wordt je intern 32
opgenomen bij de GGZ. Dan kun je daar wel gewoon onderwijs blijven volgen, maar helpen ze je ook met je psychische problemen. Dat wordt per geval bekeken, maatwerk. Directeuren van scholen mogen in bepaalde gevallen niet zelf vrij geven. Ook mogen ze niet te veel vrij geven aan leerlingen en moeten ze verzuim melden bij verschillende instellingen. Als ze dit niet doen zijn ze zelf verantwoordelijk en kan het zijn dat ze voor de rechter moeten komen. Heeft u dit zelf wel eens meegemaakt dat een directeur van een school voor de rechter moest komen, omdat hij verzuim niet had doorgegeven of te veel vrij had gegeven? Ik heb het nog nooit meegemaakt. Maar sinds 2012 mag je voor een directeur ook geen proces-verbaal meer opmaken. Dit werd daarvoor ook niet heel vaak gedaan, omdat je je dan niet bepaald populair maakt bij die directeur en er daarna minder goed mee zal kunnen samenwerken. Nee, dit heb ik nog nooit mee gemaakt. Meestal komen we er wel uit met de directie. De onderwijsinspectie controleert de scholen op hun verzuim- en verlofregistratie. Rond de zomervakantie besteedt het NOS journaal vaak aandacht aan 'luxeverzuim'. Ouders gaan dan al op vakantie of gaan nog wat langer terwijl het eigenlijk nog niet mag. Dit gebeurt nogal veel. Als dit gebeurt maak ik meteen proces-verbaal op voor de ouders. Zij zijn willens en wetens te lang op vakantie gegaan en hebben dus duidelijk schuld. We hebben er inderdaad veel mee te maken. Ik denk dat dit op alle scholen gebeurt. Alleen meldt de ene school beter dan de andere school. Het komt wel voor. Voor alle vakantie, maar met name rond de zomervakantie (ervoor en erna). Heeft u hier veel mee te maken of wordt het probleem enorm opgeblazen? Wat zou u als leerplichtambtenaar hebben gedaan in het geval van het zeilmeisje Laura? Ik denk dat ik dezelfde keuze zou maken. Ik zou ook een proces-verbaal opmaken tegen de ouders, net als de leerplichtambtenaar in die gemeente waar zij woonde heeft gedaan. Daar kan ik geen antwoord opgeven. Ik weet alleen wat ik in de media gehoord heb. Ik ken niet alle ins en outs. Belangrijk is dat je alle betrokkenen spreekt en daar je beslissing op baseert.
Vrijheid van onderwijs? We hebben nu bijna 100 jaar vrijheid van onderwijs. Het is dus tijd om eens te kijken hoe we nu denken over de vrijheid van onderwijs. Ten tijde van het jaar 1917 wilde iedereen maar wat graag vrijheid van onderwijs. Er ontstonden heel veel bijzondere scholen en de openbare scholen bleven ook gewoon bestaan. Maar hoe staat het nu met de vrijheid van onderwijs en artikel 23. Zijn de meningen hierover nog steeds hetzelfde als toen of is er iets veranderd in ons denken en hoe komt dat dan. Het antwoord op al deze vragen zullen wij bespreken in deze paragraaf.
33
Nieuwe discussie over het bijzonder onderwijs In 2003 is er weer een discussie ontstaan over de vraag of de financiële gelijkstelling wel moet blijven. Deze discussie is weer opgelaaid omdat er steeds meer islamitische scholen worden opgericht. De discussie gaat vooral over de vraag of de vrijheid van onderwijs de integratie van allochtonen in de Nederlandse samenleving niet tegengaat. (Wikipedia, Schoolstrijd, 2013) De kwestie over de bijzondere scholen is nu al ruim 2 eeuwen actueel. Eerst was er de schoolstrijd omdat mensen wilden dat er de mogelijkheid was dat er bijzondere scholen konden worden opgericht die door de overheid werden gefinancierd. Maar nog geen 100 jaar nadat er financiële gelijkstelling is gekomen voor openbaar en bijzonder onderwijs weten we niet meer zo zeker of we het nog wel willen, of het nog wel handig is. In 2003 heeft Andere Tijden een heel artikel geschreven over de schoolstrijd en de gevolgen daarvan zoals we die nu hebben ondervonden. In 2003 veroorzaakte minister van Boxtel van Grote Steden- en Integratiebeleid een rel door in het openbaar te zeggen dat hij vond dat het bijzonder onderwijs moest worden afgeschaft. De reden hiervoor was dat hij meende dat door het bijzonder onderwijs de integratie niet goed verliep omdat veel allochtonen naar een islamitische school gingen en zich dus niet mengden onder de Nederlanders op openbare en andersoortige bijzondere scholen. Hij wilde wel consequent blijven en pleitte dus voor afschaffing van het gehele bijzondere onderwijs in plaats van alleen het islamitische onderwijs. Hij vond dat de tijd van verzuiling nu klaar was en bijzonder onderwijs dus niet meer nodig was. Het CDA reageerde direct verontwaardigd. Maar niet alleen vanuit de confessionele partijen kreeg van Boxtel maar weinig bijval. Ook vanuit de niet-confessionele partijen werd hij maar voor weinig leden gesteund. Niemand wilde zijn vingers branden aan het bijzonder onderwijs dat zwaar bevochten was in de schoolstrijd. Daarbij vonden ze dat van Boxtel morrelde aan de fundamenten van de Nederlandse samenleving, want zonder het bijzonder onderwijs zou er ook geen algemeen mannenkiesrecht zijn ingevoerd in 1917. (Andere Tijden, Schoolstrijd, 2003)
Meningen over vrijheid van onderwijs… De meningen over het bijzonder onderwijs zijn dus verschillend. Hieronder zullen we kennis gaan maken met de verschillende meningen over deze kwestie.
… in de kranten Paul Schnabel (Financieel Dagblad, 01-10-11) schreef dat er in Nederland nog voldoende mensen zijn die vinden dat bijzonder onderwijs gewoon mag blijven. 20 jaar geleden steunde nog 45% het idee dat scholen los moeten staan van een bepaalde godsdienst. In 2011 was dat nog maar 37%. Er is dus steeds meer draagvlak voor het bijzonder onderwijs. Ook zegt hij dat ook mensen die geen godsdienst aanhangen hun kinderen vaak toch naar een 34
bijzondere school sturen, omdat openbare scholen een minder goed imago hebben omdat het beeld er is dat zij alle leerlingen moeten aannemen. Paul Schnabel schrijft ook dat het afschaffen van het onderwijs er eerst niet van zal komen, omdat er geen meerderheid in de Tweede Kamer is te vinden om de grondwet te wijzigen om zo’n plan door te voeren. Hij is dus van mening dat er in Nederland nog genoeg draagvlak voor bijzonder onderwijs is onder de bevolking en dat het dus in de nabije toekomst nog niet zal worden afgeschaft. Wilma Kieskamp (Trouw, 05-09-09) heeft een andere mening over het draagvlak van de bevolking voor bijzonder onderwijs dan Paul Schnabel. Zij meent dat er steeds minder draagvlak is voor het bijzonder onderwijs, omdat er steeds zulke slechte berichten vanuit de bijzondere scholen komen. Zij geeft ook voorbeelden hiervan. Bijvoorbeeld de homoseksuele leraar die geweigerd is aan een christelijke school. Ook geeft zij het voorbeeld van een islamitische school waar de kinderen leren dat niet-moslims ongelovigen zijn en dat moslims beter zijn dan christenen. Zij vraagt zich af of kinderen in het bijzonder onderwijs niet teveel beschermd worden op hun eigen bijzondere school en of ze daar later geen last van krijgen omdat ze niet goed voorbereid zijn op een wereld waarin veel mensen anders denken dan zijzelf. Haar vraag aan de lezers is dan ook tot welke grens we het bijzonder onderwijs moeten verdedigen. Rob Limper (Trouw, 19-10-09) schrijft dat hij het verschrikkelijk vindt dat in een Nederland waar integratie een moeilijkheid is nog steeds bijzonder onderwijs is. Het is volgens hem belachelijk dat in onze samenleving scholen grondwettelijk mogen segregeren. Hij meent dat het beter is dat kinderen gewoon naar ‘school’ kunnen en dat het dan niet uitmaakt wat je achtergrond of geaardheid is. Onlangs, zo schrijft hij, sprak Wim Kuiper van de Besturenraad zijn zorg uit over het feit dat artikel 23 volgens hem in gevaar is. Volgens Rob Limper is deze vrees volkomen terecht. Criteria van ouders voor het kiezen van een school zijn bijvoorbeeld de kwaliteit van het onderwijs en de afstand vanaf de woonplaats. Pas na een hele tijd komt het criterium van de grondslag aan de orde. Volgens Rob Limper wijst dit er op dat er geen maatschappelijke grondslag meer is voor artikel 23 en dat er over een tijdje dus alleen nog maar openbare scholen zullen zijn. Rob Limper is helemaal voor dit idee en zou met liefde nu alvast de bordjes van de scholen die nog steeds in de tijd van de verzuiling leven er af schroeven. Gijsbert van der Beek, die uit het christelijk onderwijs komt, heeft gereageerd op de bovenstaande mening van Rob Limper. Hij is het hiermee zeer oneens. Volgens hem zorgen bijzondere scholen helemaal niet voor segregatie. Bijzondere scholen besteden volgens hem niet minder aandacht dan openbare scholen aan de noodzaak van integratie, samenwerking en verdraagzaamheid. Ook is hij het oneens met de uitspraak van Limper dat er te weinig draagvlak voor bijzondere scholen is onder de ouders, omdat ze niet voor een school zouden kiezen om de religieuze of pedagogische grondslag, maar meer voor de sfeer. Van der Beek zegt hierop dat, als je even verder vraagt aan die ouders, dat die sfeer die ouders zoeken en vinden op de gekozen school vooral te maken heeft met de religieuze of pedagogische grondslag van die school. Van der Beek is dus duidelijk voorstander van het bijzonder onderwijs. 35
Petra Hoogerwerf en Jan Paternotte (Trouw, 01-09-09) vinden dat de onbeperkte vrijheid van onderwijs achterhaald is, zoals de titel van hun artikel luidt. Deze opvatting is gebaseerd op het feit dat de overheid een school alleen kan sluiten als de kwaliteit van het onderwijs onder de maat is. Zij vinden dat de kwaliteit van onderwijs niet alleen moet worden gebaseerd op de cijfers die de leerlingen halen, maar ook op de zaken die naast het algemene onderwijs, zoals dat op alle scholen in Nederland wordt gegeven. Om deze mening te beargumenteren gebruiken zij enkele voorbeelden. Hun eerste voorbeeld komt van de islamitische school As Siddieq. Een lerares die daar les had gegeven schreef een open brief waarin ze vertelde hoe ze altijd apart moest zitten en dat ze de leerlingen daar moest leren dat christenen een groep uitstervende dwaallichten zijn. De toenmalige staatssecretaris Dijksma van onderwijs heeft toen geprobeerd om deze school te kunnen sluiten. Het probleem was alleen dat deze school wel een goede kwaliteit leverde als je puur keek naar de cijfers van de leerlingen. Dijksma kon toen, door het bestaan van artikel 23, de school niet sluiten omdat ze te radicaal waren. De Amsterdamse wethouder Asscher omschreef het gebrek van de As Sidduiq als een manier van onderwijzen die haaks staan op onze manier van leven. Ook geven ze een voorbeeld over een homoseksuele leraar die niet is toegelaten vanwege zijn seksuele geaardheid. Ook dit staat rechts op onze manier van samen leven. De schrijvers vinden dat de kwaliteit van onderwijs niet alleen op de cijfertjes moet worden gebaseerd, maar ook op de manier waarop de school haar leerlingen voorbereidt op het latere leven. Zij vinden dat de vrijheid van onderwijs dus moet worden ingeperkt, omdat radicale scholen zich anders kunnen beroepen op hun vrijheid van onderwijs als ze wel goede kwaliteit leveren. Romana Abels (Trouw, 05-04-12) heeft Tweede Kamerlid Boris van der Ham van D66 geïnterviewd over zijn mening over het bijzonder onderwijs en artikel 23. Van der Ham zegt hierin dat hij de vrijheid van onderwijs niet wil inperken, maar juist nog veel groter maken. Hij wil de vrijheid van onderwijs bevrijden. Hij wil dat de vrijheid van onderwijs niet alleen beperkt is tot het stichten van religieuze scholen, maar dat ook mensen die een school willen stichten op een bepaalde pedagogische grondslag dat even gemakkelijke kunnen doen als mensen die dat op religieuze grondslag doen. Nu moet daar, volgens van der Ham, hemel en aarde voor worden bewogen. Hij zegt ook dat dit geen aanval is op religie. Hij is voor het voortbestaan van religieuze scholen, maar wil ook andere soorten scholen een kans geven. Ook wil hij dat scholen gemakkelijker van kleur kunnen verschieten, zoals hij dat noemt. Een voorbeeld dat hij hierbij geeft is dat er een openbare school is in een wijk en dat blijkt dat de meeste mensen in die wijk christelijk zijn. Hij wil dan dat het door de overheid makkelijker wordt gemaakt voor die school om christelijk te worden. Hiervoor gaat hij in de Tweede Kamer ook een initiatiefwet indienen. Hij wil niet dat de vrijheid van onderwijs verdwijnt, maar wil dat die juist breder wordt. Somajeh Ghaeminia (Trouw, 15-12-12) heeft godsdienstpedagoog Siebren Miedema geïnterviewd over zijn mening over het bijzonder onderwijs. Hij meent dat bijzonder scholen niet moeten verdwijnen, maar meer samen moeten gaan werken. Hij was heel blij met de aangenomen wet die D66 in 2006 maakte. Deze wet zorgt er namelijk voor dat scholen verplicht aan burgerschapsvorming moeten doen. Volgens Miedema hoort hierbij ook het 36
leren over verschillende godsdiensten, zodat je niet meent dat jouw godsdienst de enige en ware is. Miedema wil dus dat er lessen op het programma komen over andere godsdiensten dan alleen die waar de school voor staat. Zo kunnen leerlingen overal over leren en dan zelf beslissen waar ze het wel en niet mee eens zijn. Hij was dan ook blij dat er een wet kwam in 2011 waardoor verschillende scholen mochten fuseren. Maar hij vindt wel dat deze wet nog niet ver genoeg gaat, omdat scholen alleen mogen fuseren als een van de twee in de knoei kocht met het vereiste leerlingenaantal om als school te mogen bestaan.. Miedema vindt het belangrijk dat verschillende soorten scholen gewoon mogen fuseren als ze dat willen en niet alleen uit noodzaak. Zo komen mensen met verschillende achtergronden meer en meer met elkaar in contact en zullen de burgers van Nederland uiteindelijk toleranter worden tegenover elkaar. Amanda Kluveld en Rene Cuperus geven elke week in de Volkskrant hun mening over een actuele stelling. Deze week (03-05-08) geven zij hun mening over het wel of niet behouden van artikel 23. Amanda Kluveld wil dat het bijzonder onderwijs zo snel mogelijk wordt afgeschaft. Zij vindt namelijk dat de christenen niet genoeg argumenten hebben om het belang van het bijzonder onderwijs aan te tonen. Volgens Kluveld komen zij meestal niet verder dan een verwijzing naar artikel 23 uit de grondwet. Zij kunnen werkelijk niet zeggen wat nu het verschil is met bijzonder onderwijs en volgens Kluveld is dat er ook helemaal niet omdat het lesprogramma het zelfde zou moeten zijn als op openbare scholen. Bovendien vindt zij dat het toestaan van bijzonder onderwijs de segregatie in de hand werkt. Daarom is Amana Kluveld voor het afschaffen van bijzonder onderwijs en dus voor het afschaffen van artikel 23 in de grondwet. Haar collega, Rene Cuperus, denkt er iets anders over. Hij vindt wel dat het bestaan van artikel 23 de segregatie in Nederland versterkt en ook vindt hij dat er niet genoeg vrijheid is, omdat hij zijn kinderen door loting niet op de school kon krijgen die hij had uitgekozen. Maar hij wil niet dat er een vrijheid van de Nederlandse burgers wordt ingeperkt door het afschaffen van artikel 23. Zolang openbare scholen het kwalitatief minder doen dan bijzondere scholen loopt hij niet warm voor het afschaffen ervan. Herman Philipse (Vrijheid van Onderwijs), hoogleraar aan de universiteit van Utrecht en bekend vanwege atheïsme, vindt bijzondere scholen overbodig. Hij vindt religie iets voor in de privésfeer en niet voor op school. Ouders moeten hun kinderen maar leren wat zij belangrijk vinden. Volgens hem moet op school alleen puur wetenschappelijk onderwijs gegeven worden en niet levensbeschouwelijk onderwijs. Hij vindt het niet juist dat de overheid ook dat levensbeschouwelijke onderwijs financiert en wil dus af van het bijzonder onderwijs. A. Karens e.a. hebben in het Reformatorisch Dagblad (23-12-02) de mening geventileerd dat de segregatie niet aan het bijzonder onderwijs ligt, maar aan het falende beleid van de politiek op het gebied van integratie en dus het tegenhouden van segregatie. Zij denken dat de overheid eindelijk een zondebok heeft gevonden voor het mislukken van de integratie van allochtonen in Nederland, namelijk het bijzonder onderwijs. 37
De overheid is in dit beleid wel zeer effectief. In Nederland ontstaat namelijk het beeld dat leraren aan een bijzondere school zeer extremistische en onaanvaardbare standpunten hebben en hun leerlingen met fundamentalistische ideeën de maatschappij insturen. Steeds opnieuw, zo schrijven A. Karens e.a. worden bijzondere scholen in verband gebracht met de geringe integratie, het liefst nog in combinatie met enkele uitwassen die zich op enkele islamitische scholen hebben voorgedaan. Volgens A. Karens e.a. komt hierdoor niet artikel 23, de vrijheid van onderwijs, maar ook artikel 6, de vrijheid van godsdienst, op het spel te staan. Bij de afschaffing van de vrijheid van onderwijs mag je namelijk niet meer overal je godsdienst uitoefenen. Bovendien bestaat artikel 6 niet alleen in de Nederlandse grondwet, maar ook in internationale verdragen, waardoor het eigenlijk onmogelijk is om de vrijheid van onderwijs in Nederland af te schaffen.
… in de politiek Arie Slob van de ChristenUnie (Vrijheid van Onderwijs) vindt dat er een open discussie moet komen over de vrijheid van onderwijs en dat die niet gebagatelliseerd moet worden, zoals dat nu gebeurt. Hij vindt namelijk dat alles heel zwart-wit wordt bekeken. Er wordt maar door iedereen aangenomen dat bijzonder onderwijs segregatie in de hand werkt. Dit beeld wordt door populistische politieke partijen gecreëerd. Zij doen het lijken alsof alleen openbare scholen te maken hebben met een groot aantal buitenlandse leerlingen, omdat bijzondere scholen zelf mogen bepalen wie er wel en niet op hun school komt. Maar Slob stelt dat er, vooral in grote steden, ook bijzondere scholen zijn die te maken hebben met een groot aantal buitenlandse leerlingen. Hij vindt dat de discussie over de vrijheid van onderwijs er heus mag zijn, maar dat die niet gebagatelliseerd, maar genuanceerd moet worden. Manja Smits van de SP (Vrijheid van Onderwijs) is voor de vrijheid van onderwijs, maar wil artikel 23 van de Nederlandse grondwet wel wat moderniseren. De SP wil namelijk dat er veel meer gemengde scholen komen en wil daarvoor de acceptatieplicht door de Tweede kamer krijgen. Dit zou betekenen dat scholen, bijzonder of openbaar, verplicht worden zich te houden aan gemeentelijke afspraken. Nu is het meestal zo dat bijzondere scholen dit niet doen op grond van hun grondslag. Door de acceptatieplicht kan dit niet meer. Zo komen bepaalde scholen met elkaar in aanraking en wordt de integratie van allochtonen in Nederland gemakkelijker. De SP wil dat scholen een afspiegeling worden van de wijk waarin ze staan en niet vanuit 1 bepaalde grondslag worden opgericht. Roelof Bisschop van de SGP (Vrijheid van Onderwijs) wil is helemaal voor het voortbestaan van de vrijheid van onderwijs. Zij beschouwt het als een bijzonder recht in de wereld en is daarvoor heel dankbaar. De SGP vindt niet dat het onderwijs een zaak is van de overheid, maar van de mensen die direct bij het onderwijs betrokken zijn. De overheid staat uiteraard niet buiten spel, omdat er wel bepaalde eisen zijn waaraan een school moet voldoen. Maar de SGP vindt wel dat ouders de opvoeding van hun kind, zoals zij dat willen, aan een school moeten kunnen overdragen. In deze complexe samenleving is het namelijk niet meer mogelijk om de opvoeding van een kind alleen te regelen. Je hebt daarvoor ook de 38
buitenwereld nodig en de SGP wil dit mogelijk maken. Daarom vindt de SGP dat de vrijheid van onderwijs in Nederland zeker moet blijven. C.G.A. Cornielje van de VVD (Vrijheid van Onderwijs) ziet artikel 23 als een kader waar binnen ontwikkelingen plaats kunnen vinden als er nieuwe inzichten komen. Zij vinden dus wel dat er bijzonder onderwijs moet blijven. Zij vinden dit omdat ouders door de leerplichtwet verplicht zijn geworden om hun kind naar school te sturen en dus een deel van de opvoeding uit handen te geven. Dan moeten er ook scholen zijn die bij hun normen en waarden passen. Wel vinden zij dat er maatregelen moeten worden genomen, zodat bijzonder onderwijs de integratie van allochtonen niet tegen werkt. (www.vrijheidvanonderwijs.nl)
… in het onderwijs Verschil christelijk onderwijs en openbaar onderwijs Door Geert Veldstra Korte inleiding Vanuit mijn derdejaars stage heb ik acht weken les gegeven aan de onderbouw van OSG Sevenwolden in Heerenveen. De jaren daarna heb ik achtereenvolgens lesgegeven aan de bovenbouw en de onderbouw van het Bornego College in Heerenveen. Vanwege deze ervaringen is mij gevraagd naar mijn ervaringen op het gebied van de sfeer op een openbare en een christelijke school. Verschillen tussen de leerlingen. Als docent heb ik nooit grote verschillen kunnen constateren tussen de leerlingen van het Bornego College en OSG. Voor mijn gevoel gingen zij gewoon met elkaar om zoals alle anderen van hun leeftijd. Het is mij bijvoorbeeld niet opgevallen dat leerlingen van de openbare school meer vloekten dan leerlingen van het christelijk onderwijs. Wat mij opviel was dat dit meer te maken had met niveauverschil dan met het verschil tussen christelijk en openbaar onderwijs. Er zijn naar mijn idee ook geen grote verschillen qua sfeer op beide scholen. Nu moet ik daarbij vertellen dat ik niet gedoceerd heb aan de bovenbouw van het OSG, maar wat betreft de onderbouw zag ik weinig verschil. Als er verschil is qua sfeer heeft dit vooral te maken met de schaalgrote van beide scholen. Het Bornego College is een kleinere school waardoor leerlingen wellicht meer contact onderling hebben en meer het gevoel kunnen krijgen dat ze gezien worden. Dit is denk ik een kracht van het Bornego College. Een reden waardoor er naar mijn idee weinig verschil bestaat tussen de leerlingen van OSG en het Bornego is het feit dat er niet alleen maar christelijke leerlingen naar het Bornego College gaan en dat OSG niet alleen maar leerlingen heeft die niet christelijk zijn. Tijdens de lessen vroeg ik aan verschillende klassen van OSG weleens wie er naar de kerk ging, meestal gingen er dan zo’n vijf handen omhoog. Wanneer ik tijdens de lessen die ik aan het Bornego gaf dezelfde vraag stelde gingen er vaak niet veel meer handen omhoog. Wanneer ik zo’n vraag stelde reageerden de leerlingen die niet naar de kerk gingen bij Bornego en OSG vaak vergelijkbaar. Sommige leerlingen vroegen geïnteresseerd aan hun medeleerling naar welke kerk hij of zij ging en wat zij daar deden. Maar er waren er ook vele 39
die iets minder sympathiek reageerden waardoor ik het gevoel kreeg dat leerlingen zich er weleens voor zouden kunnen schamen om aan te geven dat zij naar de kerk gaan. Naar mijn idee kiezen vele leerlingen tegenwoordig niet meer voor een middelbare school vanwege de identiteit, maar spelen andere zaken een belangrijke rol zoals de vakken die gegeven worden op een school, de faciliteiten en uiteraard waar de meeste vrienden of vriendinnen naartoe gaan. Verschillen tussen de leraren. Zowel bij OSG als Bornego werken docenten die christelijk zijn en die niet christelijk zijn. Het grote verschil is wel dat er bij Bornego docenten werken die bewust voor het christelijk onderwijs hebben gekozen en die deze identiteit uit willen dragen naar de leerlingen. Dit gebeurt o.a. door middel van dagopeningen en vieringen. Bij OSG is het niet gewoon dat elke docent het eerste uur een dagopening met de klas doet, maar het komt wel voor en in dit geval is dat een keus van de docent. Daarnaast doet OSG ook aan vieringen zoals kerst waarbij ook het christelijke verhaal verteld wordt. Beide scholen geven levensbeschouwelijke vakken waarbij diverse godsdiensten aan bod komen. Het grootste verschil zijn de dagopeningen. Toch hangt dit voor een groot deel van de docent af. Zo zijn er bij het Bornego docenten die elke ochtend het eerste uur met hun klas bidden, maar er zijn er ook die dat niet doen. Het afgelopen jaar zou ik bij de dagopening met een VMBO T klas een keer bidden. Toen ik hen vroeg om even eerbiedig te zijn en een gebed opzei werd mij gevraagd door een leerling: ‘Meneer wat zijn wij eigenlijk aan het doen?’ Toen ik vertelde dat we aan het bidden waren vanwege de dagopening kreeg ik de reactie: ‘Waarom? Dat doen we bij andere docenten ook nooit.’ Qua omgang tussen de docenten onderling viel mij op dat de docenten bij het Bornego vaak zeer sociaal zijn en met elkaar één groot team vormen waarbij voor iedereen belangstelling is. Bij OSG was dit ook aanwezig, maar vormden de docenten niet met elkaar één groot team en bestond dit eerder uit ruwweg twee groepen. Ik kan echter niet zeggen of dit te maken heeft met de christelijke identiteit of eerder met de grootte van de school en de karakters van de docenten.
Ervaringen van leerlingen Enkele leerlingen van het Bornego College hebben ook op een openbare school gezeten. Wij hebben hen gevraag naar de verschillen tussen het bijzonder en openbaar onderwijs en of het werkelijk nog nodig was dat hiervoor verschillende scholen zijn. Een leerling vertelde dat hij niet veel merkt van het christelijk aspect van het Bornego College, behalve de dagopening en de godsdienstlessen. Maar hij merkt wel een verschil in sfeer met zijn openbare school. Hij wilde daar niet meer op zitten omdat hij de sfeer daar niet prettig vond. Hij vindt het op het Bornego College veel gezelliger, omdat de leerlingen je hier beter kennen en je niet zomaar een leerling in hun les bent. Een andere leerling vindt ook dat er niet echt te merken is dat je op het Bornego College op een christelijke school zit. Behalve de dagopening, die vaak niet eens gedaan wordt, en de godsdienstlessen is er veel hetzelfde als op mijn openbare school. Zij vindt het niet echt belangrijk dat er bijzondere scholen en openbare scholen zijn. Een ideale school is volgens
40
haar een school die openbaar is, maar wel in alle godsdiensten les geeft, zodat alle leerlingen met verschillende godsdiensten en denkbeelden in aanraking komen.
41
H. 4
Maatschappelijke veranderingen
Deelvraag: welke maatschappelijke veranderingen waren er in de twintigste eeuw? Maatschappelijke veranderingen hebben ervoor gezorgd dat het onderwijs in veel aspecten veranderde. Denk aan iets als industrialisatie, maar ook verzuiling speelde een rol. Doordat deze zaken en andere het onderwijs dusdanig veranderd en gevormd hebben, bespreken we in dit hoofdstuk een aantal dingen die wij belangrijk achten met betrekking tot veranderingen in het onderwijs.
Verlichting In Europa komt in de 17e en 18e eeuw een stroming opzetten: de Verlichting. Intellectuelen zetten zich af tegen de kerk en autoriteiten. Men ging voor zichzelf denken: de ratio (rede, verstand) werd als zeer belangrijk geacht. De Verlichting veranderde de bijvoorbeeld de politiek, wetenschap, cultuur en religie, maar ook de opvattingen over de opvoeding en het onderwijs namen een andere vorm aan. Jean-Jacques Rousseau was een verlicht man. Hij was een filosoof die zich met name bezighield met het kind en de ontwikkeling daarvan. In de 18e eeuw werd het kind weinig als zelfstandig denkend individu gezien. Hij wilde juist dat kinderen zelf zouden onderzoeken en nadenken en niet klakkeloos overnamen wat de leraar hen vertelde. De directe invloed van Rousseau op het onderwijs is niet groot, maar indirect heeft hij veel bereikt. Zijn ideeën worden nog steeds overgenomen en toegepast op het huidige onderwijs.
Feminisme Positie vrouw 19e eeuw In de 19e eeuw hadden vrouwen zeer weinig rechten. In verhouding hadden ze daarentegen wel weer erg veel plichten. Vrouwen zaten nooit in het bestuur van een organisatie en een plaats in de politiek was werkelijk ondenkbaar. Hieruit is op te maken dat de invloed van de vrouwen dan ook nihil was. Ze werden niet gezien als personen die iets nuttigs bijdroegen aan de maatschappij, maar als dingen, objecten. Hun enige taak was om kinderen op de wereld te zetten, en, ook zeer belangrijk, hun man te gehoorzamen en tevreden te stellen. Maar het is onzin om te zeggen dat vrouwen niets uitvoerden. In tegendeel. Ze werkten juist zeer hard. In arbeidersgezinnen bijvoorbeeld was het onmogelijk om niet te werken, gezien de ongunstige financiële situatie die vaak heerste in gezinnen van arbeiders. Opmerkelijk is dat vrouwen uit andere standen niet eens mochten werken. Voor gehuwde vrouwen bijvoorbeeld was het onacceptabel om te werken. Dochters van vrouwen uit hogere standen hadden slechts de taak om een goede man te zoeken, omdat ze later afhankelijk van hem zou worden. De opleiding van meisjes was vaak slechter dan die van jongens. Ze hadden immers geen gedegen opleiding nodig, aangezien ze later toch tot huisvrouw benoemt zouden worden. Na de basisopleiding van de jongens hadden ze de mogelijkheid om verder te leren, meisjes hadden dit niet. Het ging zelfs zo ver dat men dacht dat meisjes niet genoeg verstand zouden hebben om een vervolgopleiding te doen, bijvoorbeeld een universitaire opleiding. 42
Het onderwijs was in principe niet vrouwonvriendelijk, maar vrouwen kregen niet dezelfde kansen als mannen. Daar richtten de vrouwen zich ook op. Ze wilden dezelfde kansen creëren voor jongens en meisjes: het onderwijs moest gedemocratiseerd worden. Toen verscheen Aletta Jacobs ten tonele. Zij kreeg als eerste vrouw een opleiding aan de HBS (Hogere Burgerschool) in 1870. In 1871 werd zij toegelaten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze was niet de eerste vrouw die studeerde aan een universiteit, dat was Anna Maria van Schurman, maar Jacobs was wel de eerste vrouw die een universitaire studie succesvol afrondde. Later gingen meer vrouwen een vervolgopleiding volgen, maar ze konden geen baan vinden nadat ze een diploma hadden behaald. Het enige werk dat vrouwen konden doen was werken in een fabriek. Hier werden ze slecht behandeld en ze kregen zeer slecht betaald. 20ste eeuw In de negentiende eeuw was de mishandeling van vrouwen de normaalste zaak van de wereld. Maar begrijpelijk is dat dit vrouwen meer en meer dwars ging zitten. Ze hadden totaal geen rechten, hadden niets te zeggen en werden slecht behandeld. Daarom kwam de vrouw rond de eeuwwisseling in opstand. Het doel dat ze wilde bereiken was dat er gelijke rechten moesten komen voor mannen en vrouwen. Er zijn verschillende feministische ‘golven’ te onderscheiden. De eerste vond plaats tussen 1870 en 1920. De speerpunten van deze golf waren het verkrijgen van vrouwenkiesrecht en de toelating van vrouwen tot universitair onderwijs. Aletta Jacobs speelde hierin een grote rol. De tweede golf stond vooral in het teken van de seksuele en financiële positie van de vrouw. De vraag die nu wordt besproken is: wat heeft het feminisme met de huishoudschool te maken? Er zijn een aantal factoren te noemen. Er zijn verschillende feministen die een rol hebben gespeeld in het proces van het toegankelijk maken voor vervolgonderwijs voor meisjes. Aletta Jacobs is net besproken, ook zij was zeer belangrijk. Een andere feministe die een grote rol heeft gespeeld in het proces van invoering van vervolgonderwijs voor meisjes is Wilhelmina Drucker (1847-1925). Zij vond dat huisvrouwen onderdrukt werden en dat vrouwen een minderwaardige positie innamen. Daarom moest het werk van huisvrouwen geprofessionaliseerd worden. Als dit zou gebeuren, zou dit ertoe leiden dat vrouwen bevrijd konden worden van zwaar en oninteressant werk. Helaas voor Drucker stond zij vrijwel alleen in dat standpunt. Ze had slechts een kleine groep medestanders om haar heen. Anderen dachten dat professionalisering als gevolg zou hebben dat de zedelijke en morele waarde van de vrouw bevordert zou worden. De Maatschappij tot Nut van ´t Algemeen zet zich in voor onderwijs. Deze organisatie wil de leefbaarheid in de maatschappij verbeteren en vindt kennis hierin een zeer belangrijk punt. Midden 19e eeuw zette de organisatie de eerste Industrieschool op, om door middel van deze school meisjes voortgezet onderwijs te bieden. Hiermee groeide de aandacht voor onderwijs. Ook de hervormingen die plaatsvonden binnen het onderwijs en de uitbreiding van de leerplicht kwamen het bestaansrecht van de huishoudscholen ten goede. Op de industriescholen leerden de meisjes om later zelf hun brood te verdienen met eerlijke, 43
fatsoenlijke, vrouwelijke werkzaamheden. Het onderwijs was bedoeld voor meisjes uit de lagere en middenklasse. Later ging de industrieschool op in de huishoudschool. Op de huishoudschool zaten vooral meisjes uit de hogere klasse. Het feminisme zorgde er eind jaren zestig echter voor dat de populariteit van de huishoudschool afnam. De vrouwenbeweging was wel voor onderwijs voor meisjes, maar het huishoudonderwijs werd op een gegeven moment als een beperking gezien. De rol van de vrouw veranderde in de maatschappij en daarom verdween de interesse bij veel meisjes om de huishoudschool nog te volgen. Ze wilden onderwijs dat ze zelf konden kiezen. Ook verlangden de meisjes een baan die gelijkwaardig was aan de baan van een man. Daarom heeft het feminisme dus gezorgd voor een afnemende interesse in de huishoudschool. Na de tweede feministische golf (jaren zestig, zeventig en tachtig van de 20ste eeuw) hadden de emancipatiebewegingen het idee dat ze hun taak zo’n beetje volbracht hebben. Tenminste, ze hebben hun belangrijkste stand- en strijdpunten waargemaakt. Daarom is het begrijpelijk dat er in de feministische kringen een stemming van overwinning heerste. Maar onder een deel van de vrouwen bestond ontevredenheid over de nieuwe situatie. Het nijverheidsonderwijs was nu toegankelijk geworden voor meisjes. Maar nadat de meisjes een diploma hadden behaald, kwamen ze niet in het beloofde paradijs terecht. De ambities die hen waren voorgesteld en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt die hen waren verteld kwamen niet overeen met de realiteit. Bij veel meisjes en vrouwen was het zelfs zo dat ze terug wilden naar de oude situatie. Dolle Mina’s U hebt eerder al gelezen over Wilhelmina Drucker. Zij was een feministe in hart en nieren. De feministische groepering Dolle Mina’s heeft haar naam te danken aan deze feministe. In september 1969 begonnen een aantal mannen en vrouwen een beweging. Ze deelden de gedachte dat de plaats en mogelijkheden van de vrouw in de maatschappij niet zo was zoals die moest zijn naar hun mening. Er was toen nog veel onrecht en achterstelling. De Dolle Mina’s stelden een verklaring op waarin stond: “Ervan uitgaande dat een rolverdeling tussen man en vrouw niet te is verdedigen op grond van biologisch onderscheid, stelt Dolle Mina zich een maatschappijverandering ten doel, die gelijke ontplooiingskansen voor iedereen en onafhankelijk van sekse mogelijk maakt. Dit kan worden verwezenlijkt door middel van sociale strijd, bewustwording en mentaliteitsverandering en daardoor beëindiging van sociaal-economische ondergeschiktheid van man als vrouw.” Er waren verschillende werkgroepen binnen de organisatie. Zij hielden zich bezig met praktische zaken als abortus, crèches, gelijke betaling voor werk en ongehuwde moeders. Ook was er een werkgroep die zich bezighield met scholing. De organisatie heeft een rol gespeeld in het veranderen van het denken van de meisjes die naar de huishoudschool gingen. In de jaren ’60 kwam de anticonceptiepil op in Nederland. De huishoudschool was aan het einde van haar bestaan, maar van ongeveer 1960 tot 1968 hebben de Dolle Mina’s 44
ervoor gestreden dat de meisjes voor zichzelf op moesten komen en dat ze zichzelf moesten ontplooien in de maatschappij. Anticonceptie Door de invoering van anticonceptie in Nederland werden de meisjes en vrouwen onafhankelijker van hun man. Doordat ze minder kinderen kregen, hoefden ze minder vaak thuis te blijven. De huishoudschool hoefde dus niet meer per se gevolgd te worden, omdat de vrouw minder hoefde te doen in het huishouden. De vrouw hoefde dus voor minder kinderen te zorgen en hierdoor had ze tijd om ook buitenshuis te werken. In het begin, rond eind jaren ’60 gebeurde dit nog relatief weinig. Maar na verloop van tijd zochten meer vrouwen een baan en begonnen meer en meer zelfvoorzienend te worden. Zo heeft ook de invoering van anticonceptie in Nederland ervoor gezorgd dat het huishoudonderwijs minder populair werd onder de Nederlandse meisjes en dat het aantal leerlingen terugliep. De Dolle Mina’s deelden eind jaren ’60, begin jaren ’70 condooms uit op het LHNO. Hiermee wilden ze zeggen dat de meisjes zich niet meer ondergeschikt hoefden te stellen aan een man en dat de vrouw als zelf nadenkend individu haar eigen baan kon zoeken en niet meer alleen belangrijk was als huisvrouw zijnde. Kortom, het feminisme is een factor die ertoe bijgedragen heeft dat het huishoudonderwijs werd gevormd. Het feminisme is een beweging die de ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw bekritiseerd. In het onderwijs bestond er een grote ongelijkheid tussen jongens en meisjes in het onderwijs. De feministen hebben ervoor gezorgd dat meisjes een betere opleiding konden krijgen en dat ze een betere maatschappelijke positie konden nastreven. Maar in de jaren zestig nam de interesse in de huishoudschool af bij meisjes doordat de rol van de vrouw veranderde in de maatschappij. Het feminisme heeft hier sterk aan bijgedragen. Ook heeft het feminisme ervoor gezorgd dat de nieuwe, sterkere positie van de vrouw juist minder gewaardeerd werd door de vele zaken die niet waargemaakt konden worden.
Verzuiling Een andere factor die van invloed is geweest op de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in het huishoudonderwijs is verzuiling. Met verzuiling wordt bedoeld dat de bevolking is opgedeeld in groepen die elk een verschillende ideologie beoefenen. De mensen uit de verschillende zuilen (bijv. de socialistische of de katholieke zuil) gaan uitsluitend om met mensen uit hun eigen zuil en de jongeren gaan bijvoorbeeld naar een katholieke voetbal- of muziekvereniging. De schoolstrijd De eerste onderwijswet werd in Nederland ingevoerd in 1806. De wet verbood dat er bijzonder onderwijs werd opgericht. Maar in de 19e eeuw barstte er een strijd los, de schoolstrijd genaamd. De strijd was tussen de confessionelen en de liberale overheid. De confessionelen wilden bereiken dat het bijzonder onderwijs financieel gelijk werd gesteld aan het openbare onderwijs. De liberalen
45
waren hier echter tegen. Het gevolg was dat er een emancipatiebeweging opkwam van protestanten, katholieken en later arbeiders. Zo raakte het hele land verzuild. De verzuiling had grote invloed op de Nederlandse bevolking, dus ook op het onderwijs. Er ontstonden binnen het huishoudonderwijs dan ook verschillende scholen: zowel openbare als confessionele (bijzondere scholen). De verschillen in het onderwijs waren niet erg groot. Slechts de levensbeschouwing was anders. In 1917 werd de schoolstrijd beëindigd met de financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs. Hiermee kregen de katholieke en protestantse scholen de mogelijkheid om subsidie te ontvangen. Maar dit gold nog niet voor het huishoudonderwijs. Dit is de reden waarom de huishoudscholen vaak begonnen als industriescholen. Over industriescholen wordt later meer verteld. Hier kwam echter verandering in. In 1921 namelijk werd het huishoudonderwijs officieel erkend door de Nijverheidswet. Ook hierover kunt u later meer lezen. De wet leidde tot oprichting van meer huishoudscholen. Vaak nam de Kerk hier het initiatief toe en religieuze instellingen hielpen de Kerk hierbij. Deze twee instanties hebben ervoor gezorgd dat er ook christelijke huishoudscholen kwamen. Dit deden zij op een manier die echt bij de Kerk past: ze stelden vaak voor niets ruimte beschikbaar en ook stelden zij leraren aan die vrijwillig hun werk deden. De Kerk vond het belangrijk dat meisjes onderwijs kregen. Maar fabriekswerk werd verboden door de Kerk. Toch wilden veel meisjes een baan in een fabriek. Meisjes kregen dan, omdat ze geen of weinig onderwijs volgden, cursussen aangeboden in de fabriek om hun huishoudelijke kennis en vaardigheden op te schroeven.
Industrialisatie & modernisatie 19e eeuw In het einde van de 19e eeuw kwam de industrialisatie in Nederland op gang. Met industrialisatie wordt bedoeld dat een samenleving, in dit geval de Nederlandse, veranderd van bijvoorbeeld een landbouwsamenleving naar een industriële samenleving. De landbouw werd dus voor een groot deel verdrongen door de industrie. Hierdoor vonden grote veranderingen plaats in ons land. Industrialisatie brengt met zich mee dat veel mensen in steden wonen en dat de meeste goederen die door mensen worden gebruikt in fabrieken worden gemaakt. Een nieuw fenomeen ontstond: de lopende band. Echter, de industrialisatie bracht ook nadelen met zich mee. Veel ambachtslieden met een enorme kennis over hun vak verdwenen. Ook steeg de kinderarbeid explosief. 20ste eeuw Ontwikkelingen gaan altijd door, zo ook in de twintigste eeuw. Zoals verteld is, was er in de 19e eeuw sprake van een industrialisatie. Een eeuw later kwam de machine-industrie op. Fabrieken schoten uit de grond en produceerden onder andere landbouwmachines en machines die voor de textielindustrie nodig waren. Er werden veel nieuwe technieken uitgevonden. Deze technieken leidden er toe dat er auto’s en nieuwe machines op de markt kwamen, maar ook dat huishoudelijke apparaten verschenen.
46
Iets wat interessant is om te onderzoeken, is welke invloed het opkomen van elektronische huishoudelijke hulpmiddelen had op het huishoudonderwijs. Apparaten als de stofzuiger, wasmachine en het strijkijzer deden hun intrede. Bekend is dat het onderwijs in het algemeen als het ware altijd achter de ontwikkelingen die plaatsvinden aan loopt, dus gezegd zou kunnen worden dat in het begin van de opkomst van de machine-industrie het onderwijs enigszins achterhaald was. Maar binnen afzienbare tijd deden de apparaten ook hun intrede in het huishoudonderwijs. De meisjes leerden de apparaten gebruiken. Ze raakten eraan gewend en zouden dus later in hun eigen huishouden ook de moderne middelen gaan gebruiken.
Oorlog Iets wat niet meteen bij u op zal komen als u denkt aan factoren die het onderwijs hebben beïnvloed, is oorlog. Toch zijn de beide wereldoorlogen wel degelijk van invloed geweest op het huishoudonderwijs. Maar niet alleen het huishoudonderwijs werd beïnvloed, ook de verzuiling, onder andere binnen het onderwijs, werd sterk verminderd na de oorlog. Het huishoudonderwijs beleefde na de Tweede Wereldoorlog een bloeiperiode. Gezegd zou kunnen worden dat juist door de crisis- en oorlogsjaren het onderwijs een duw in de rug kreeg. Na 1900 leek het er in eerste instantie op dat er een economische bloeiperiode was aangebroken, maar toen kwamen de wereldoorlogen en de recessies in de vroege jaren twintig en de jaren dertig. Daardoor werd economische bloei steeds weer tegengehouden. Natuurlijk had het onderwijs er wel onder te leiden, omdat de huishoudscholen voor een (groot) deel afhankelijk waren van overheidssubsidies. Maar de maatschappij was aan het veranderen. De huishoudscholen bleven eigenlijk redelijk buiten alle aandacht, maar toch speelde het huishoudonderwijs wel degelijk een rol van betekenis. WO l In de Eerste Wereldoorlog was er grote schaarste in ons land. Doordat vrijwel iedereen op de centen letten moest, werd hier handig op ingespeeld door mensen met verstand van koken. Er werden verschillende kookboekjes geschreven waarin recepten stonden die niet moeilijk en met goedkope ingrediënten bereid konden worden. Sterker nog, er werden in de boekjes slechts de ingrediënten genoemd die beschikbaar waren. Dit omdat veel producten en gewassen er simpelweg niet waren doordat er oorlog was geweest. Boekjes met titels als Wat zullen wij eten - goede voeding in dure tijden (Martine Wittop Koning, 1916) verschenen. WO ll Kort na de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 in Nederland verschenen er volop oorlogskookboeken. Deze kookboeken werden vaak geschreven door leraressen van de huishoudschool. In de hongerwinter van 1944-1945 was er honger in Nederland, een fenomeen dat in geen honderden jaren was voorgekomen. Op bijvoorbeeld de Amersfoortse Industrie- en Huishoudschool was het zelfs niet meer mogelijk om alle cursussen te geven, simpelweg omdat de materialen die nodig waren ontbraken, bijvoorbeeld stoffen voor de naailessen. Sommige huishoudscholen, waaronder ook de Amersfoortse werden in de 47
Tweede Wereldoorlog zelfs gevorderd door de Duitsers. De scholen hadden toch een soort beschavende invloed en die werd nu stop gezet. Maar aan de andere kant, het huishoudonderwijs had meisjes opgeleid om het enigszins ontredderde huishouden een beetje in goede banen te blijven leiden. Door de kennis die de meisjes hadden opgedaan wisten ze wat ze moesten doen en zo bleven de vrouwen het huishouden met vaste hand runnen.
48
Conclusie Het onderwijs is gedurende de twintigste eeuw steeds weer veranderd. Maar deze veranderingen in het onderwijs, zoals beschreven in onze theoretische onderbouwing zijn niet zomaar uit de lucht komen vallen. Deze kwamen tot stand door veranderingen in de maatschappij en het denken van mensen. In dit hoofdstuk bespreken koppelen wij beide aan elkaar en beantwoorden zo onze hoofdvraag. De eerste ontwikkeling die we bespreken is een ontwikkeling die al een flinke tijd voor de twintigste eeuw ontstond, de Verlichting. Wij menen dat deze maatschappelijke verandering een flinke invloed heeft gehad op ons onderwijs. Een belangrijk aspect van de Verlichting was namelijk gelijkheid. Verlichte mensen vonden dat iedereen gelijke kansen moest krijgen. De reden dat wij menen dat de Verlichting invloed heeft gehad op ons onderwijs is dat de leerplichtwet en de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs te maken hebben met het creëren van gelijke kansen voor iedereen. Door de leerplichtwet kon en moest iedereen naar school en door de financiële gelijkstelling hadden openbare en bijzondere scholen in financieel opzicht gelijke kansen om te kunnen bestaan. De tweede ontwikkeling die we aankaarten heeft te maken met de politiek. Toen de industrialisatie eind 19e eeuw in Nederland begon, waren er vooral liberale partijen. Deze partijen bestonden uit mannen die een fabriek leidden, de werkgevers. Daarom gingen ook zij zich organiseren in partijen: namelijk de socialistische partijen. Zij wilden door middel van deze partijen een betere positie nastreven binnen de fabrieken, zij streden bijvoorbeeld voor betere arbeidsomstandigheden en een hoger en rechtvaardiger loon. Door de industrialisatie vanaf 1870 werkten er namelijk heel veel volwassenen en kinderen in fabrieken onder zeer slechte omstandigheden, omdat alles zo goedkoop mogelijk moest worden geproduceerd. De socialisten kwamen voor deze groep uit de samenleving op. Een andere politieke stroming die opkwam was het confessionalisme. Deze partijen werden opgericht door christenen, om te proberen via een politieke weg financiële gelijkstelling te krijgen voor openbaar en bijzonder onderwijs. Door de oprichting van deze partijen verloren de liberalen een deel van hun macht. Zij bepaalden vanaf toen niet meer hoe Nederland bestuurd werd. De hierboven beschreven ontwikkeling heeft veel invloed gehad op het ontstaan van de eerste leerplichtwet die inging in het jaar 1901. Als er alleen liberalen waren geweest was er waarschijnlijk geen leerplichtwet gekomen in dat jaar. De liberalen hadden namelijk helemaal geen belang bij de komst van een leerplichtwet. Zij wilden alleen maar dat hun werknemers voor een laag loon bij hen werkten en het was voor hen ronduit vervelend dat kinderen nu echt naar school moesten en niet meer bij hen in de fabriek mochten werken. Ook zouden de mensen die naar school waren geweest niet meer bij hen willen werken, omdat ze daarvoor te hoog geschoold waren. Daarbij is een belangrijk standpunt van de liberalen dat de overheid er alleen is voor de kerntaken. Nederland was in die tijd nog een echte nachtwakersstaat. De socialisten waren juist een grote voorstander van de leerplichtwet. De standpunten van socialisten komen vooral voort uit het idee dat iedereen gelijke kansen moet hebben en de overheid een grote rol moet spelen in de maatschappij. Zij wilden dus dat iedereen de kans moest hebben om 49
naar school te gaan en dus waren zij voor de leerplichtwet, hoewel ze vonden dat die eerste leerplichtwet nog niet ver genoeg ging. De confessionelen waren in eerste instantie helemaal niet zo gecharmeerd van die leerplichtwet. Het idee dat hun kinderen op deze manier verplicht waren om met openbare kinderen naar school te gaan joeg hen de schrik aan. Maar als het bijzonder onderwijs binnen die leerplichtwet zou worden geregeld zouden ze niet meer een probleem met de leerplichtwet hebben. Uiteindelijk is de leerplichtwet toch aangenomen met 50-49. De liberalen waren natuurlijk tegen. De socialisten vonden de leerplicht goed, maar vonden dat die niet ver genoeg ging. De confessionelen vonden leerplicht in principe ook wel goed, maar wilden het bijzonder onderwijs ook meteen geregeld hebben. Deze was er dus waarschijnlijk niet gekomen als er door de schoolstrijd en de industrialisatie geen confessionele en socialistische partijen waren gekomen. Intussen ging de schoolstrijd nog steeds onverstoorbaar door. Er was nu wel leerplicht, maar de confessionelen waren nog steeds niet tevreden omdat hun kinderen nog steeds naar openbare scholen moesten. Maar omdat de ouders dan zelf de hele school moesten bekostigen waren er ten eerste nog niet heel veel bijzondere scholen in Nederland waren en ten tweede omdat de ouders van kinderen uit arme gezinnen het schoolgeld van een bijzondere school, als die er dan al was, niet konden betalen. Daarom streden de confessionele nog enkele jaren verder om uiteindelijk de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs te bewerkstelligen. Dit doel bereikten ze in het jaar 1917. Ook dit belangrijke punt in de geschiedenis werd veroorzaakt door de opkomst van de confessionele en de socialistische partijen, zoals beschreven in hoofdstuk 1. De beslissingen die in 1917 werden genomen waren dan ook een samenspel van confessionele en socialistische partijen, zoals in hoofdstuk 1 al is uitgelegd. Hierna kwamen er heel veel bijzondere scholen. Deze toename was ook te zien in het huishoudonderwijs. Er ontstonden christelijke huishoudscholen, zowel katholieke als protestantse. De ouders en leerlingen hadden nu de mogelijkheid en vrijheid om een school te kiezen die paste bij hun levensovertuiging. In deze periode was er een fenomeen dat ook een grote rol van betekenis speelde, namelijk het feminisme. De eerste feministische golf zorgde ervoor dat het huishoudonderwijs anders werd bekeken door de meeste mensen. Het huishoudonderwijs was natuurlijk een vorm van vervolgonderwijs en dit moest volgens de feministen toegankelijk worden voor meisjes. Zo hebben de feministen uit de eerste feministische golf er dus toe bijgedragen dat het vervolgonderwijs voor meisjes opkwam. In de jaren ’40, na de Tweede Wereldoorlog, nam de verzuiling af in Nederland. Doordat de mensen samen het land weer op moesten bouwen, werden ze gedwongen om de zuilen als het ware te doorbreken. Maar na een periode van 10 jaar kwam de verzuiling op volle sterkte terug. Eind jaren ’50 en begin jaren ’60, bereikte de verzuiling zijn hoogtepunt. Dit was ook te merken in het onderwijs. De meisjes uit verschillende zuilen gingen uitsluitend naar een huishoudschool die bij hun levensovertuiging paste. Maar na een hoogtepunt kan het alleen maar bergafwaarts gaan. Dit gebeurde dan ook. We komen even terug op het feminisme. De feministen waren het nog steeds niet eens met de ontwikkelingen die zich hadden voorgedaan in het huishoudonderwijs. Dit had tot gevolg dat er een tweede feministische golf ontstond in de jaren ’60. Dit zorgde ervoor dat het 50
huishoudonderwijs een stuk minder populair werd onder meisjes. Het onderwijs werd namelijk als een soort beperking gezien. Alle meisjes gingen naar de huishoudschool, ongeacht hun niveau. Dit wilden de feministen bestrijden. Ook wilden ze bereiken dat de meisjes nadat ze een opleiding hadden afgerond gelijke kansen zouden krijgen als de man. Dit gevoel werd versterkt door de modernisering die alleen maar doorging. Door verdergaande industrialisatie en modernisering ontstonden er meer plaatsen op de arbeidsmarkt. Ook zorgde de modernisering ervoor dat er meer huishoudelijke apparaten op de markt verschenen. Hierdoor hadden de vrouwen tijd om te werken. In de periode na de oorlog creëerde de regering ook erg veel banen die allemaal nodig waren om het land weer op te bouwen zoals het voor de oorlog was. Maar door de grote hoeveelheid werk die moest worden verricht was er op een gegeven moment een tekort aan werknemers. Daarom werden de vrouwen ingezet. Hier speelden de feministen handig en gretig op in. In 1956 werden de vrouwen handelingsbekwaam, mede door toedoen van de feministen. Dit wil zeggen dat ze zonder hun man bijvoorbeeld koopovereenkomsten mochten sluiten. Hierdoor werden vrouwen dus onafhankelijker van hun man. De vrouwen, die ondertussen steeds hoger opgeleid waren, kregen steeds vaker een baan en ze kregen meer te zeggen in de maatschappij. Als de modernisering er niet was geweest, was de positie van de vrouw in de maatschappij waarschijnlijk niet zo veranderd.
Uit: Geschiedenis van de School in Nederland, Dr. P. Th. F. M. Boekholt & Dr. E. P. de Booy In bovenstaande tabel is te zien hoeveel leerlingen het huishoudonderwijs en het landbouw/huishoudonderwijs telde in de periode 1948-1967. Vooral in het huishoudonderwijs steeg het leerlingaantal. De landbouw-/huishoudscholen waren vooral op het platteland te vinden. De huishoudscholen daarentegen bevonden zich vaak in de stad. In de steden woonden natuurlijk veel meer mensen dan op het platteland en zo is het verschil in de hoeveelheid leerlingen van beide onderwijssoorten ook te verklaren. In onze theoretische onderbouwing hebben wij het gehad over de schoolstrijd die uiteindelijk, na 111 jaar werd afgesloten met de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs. Daarna hebben wij het gehad over hoe minder dan 100 jaar later, namelijk nu, over de schoolstrijd wordt gedacht. De meningen zijn nu ernstig verdeeld. Sommige mensen zijn voor het voortbestaan van bijzonder onderwijs, anderen vinden dat bijzonder onderwijs zo snel mogelijk moet worden afgeschaft en weer anderen denken dat het beter is alle scholen bijzonder te maken of openbare en bijzondere scholen te mengen. 51
Wij zullen nu ingaan op de veranderingen in de maatschappij die de oorzaak zijn geweest voor het veranderen van het denken van de mensen in Nederland over het naast elkaar bestaan van openbaar en bijzonder onderwijs. Na de financiële gelijkstelling in 1917 kwamen er heel veel bijzondere scholen. De verzuiling was daarvoor in Nederland ook al aanwezig, maar werd nu nog meer versterkt, doordat iedereen naar een school van zijn of haar eigen stroming kon gaan. Deze verzuiling ging door tot het einde van de jaren ‘60. In deze tijd kwam namelijk meer welvaart voor Nederland, doordat de regering erg bezig was geweest met de wederopbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Ze hadden een geleide loonpolitiek zodat de lonen laag bleven en ondernemers veel geld over hadden om te investeren in hun bedrijven en dus in Nederland. Doordat de schatkist van de overheid hierdoor steeds voller werd, kon er meer geld uit worden gegeven aan collectieve goederen en kwam ook de verzorgingsstaat op gang. Er werden nieuwe wetten aangenomen die de sociale zekerheid van de Nederlandse burgers bevorderden, zoals de AOW en de Kinderbijslag. Ook werd de bijstand ingevoerd, zodat iedereen altijd verzekerd was van een loon. Deze uitkeringen werden door speciale instellingen van de overheid uitgekeerd. Deze instelling was voor iedereen dezelfde, uit welke zuil je ook kwam. Hierdoor werd de ontzuiling al een beetje ingezet, omdat mensen dus niet meer per se hun eigen zuil nodig hadden om in de samenleving zich staande te kunnen houden. Mensen waren vanaf toen dus niet meer echt gebonden aan hun zuil en konden dus ook eens buiten hun zuil kijken en mensen van een andere zuil gaan ontmoeten. Ook door de modernisering werd de verzuiling afgebroken, omdat mensen nu vanuit de huiskamer in andere zuilen konden kijken en meer met andere zuilen in contact kwamen. Op deze manier werd de verzuiling nog meer afgebroken in de jaren 80 was de verzuiling eigenlijk echt afgelopen. Waarschijnlijk ook omdat in de jaren 70 de welvaart weer wat daalde en meer mensen afhankelijk werden van uitkeringen. Door de ontzuiling ontstond ook de ontkerkelijking. Deze begon ook ongeveer vanaf eind jaren 60. Mensen gingen toen uit hun zuil en de kerk werd geleidelijk minder belangrijk voor hen. In de jaren 60 kwamen er ook gastarbeiders. Deze zouden hier geld verdienen om dan weer terug te gaan naar hun thuisland en daar een bestaan op te bouwen. Maar de gastarbeiders gingen niet weg. Ze bleven in Nederland wonen en behielden hun baan. Ook lieten ze een vrouw uit hun moederland naar Nederland komen om daar mee te trouwen en kinderen te krijgen. Zo begon Nederland een multiculturele samenleving te worden. Er waren nu niet alleen maar mensen uit de Westerse wereld in Nederland. Aan het eind van de jaren 60 zaten we in Nederland ook in de tweede golf van het feminisme. Een ontwikkeling die door het feminisme in gang werd gezet en belangrijk was voor ontwikkelingen in het onderwijs was de opkomst van de anticonceptiepil. Deze werden bijvoorbeeld door de Dolle Mina’s uitgedeeld. Zij deelden ook condooms uit. Onder slogans als ‘’baas in eigen buik’’ vroegen zij aandacht voor het gegeven dat vrouwen helemaal niet zoveel kinderen hoefden te krijgen en dat ze zelf mochten beslissen of ze wel of niet kinderen wilden. Dit kon nu door het gebruik van anticonceptiemiddelen. Deze ontwikkeling was natuurlijk ook een gevolg van het feit dat door de modernisering meer vrouwen gingen werken en ze dus geen tijd meer hadden om zo veel kinderen te verzorgen omdat ze niet meer de hele dag thuis waren. Daarbij kwam de verzorgingsstaat in deze tijd ook op en was 52
het dus ook niet meer nodig om veel kinderen te krijgen, zodat je later, als je niet meer werkte, toch nog kon leven omdat je kinderen had die je konden onderhouden. Door deze redenen kregen de Nederlanders steeds minder kinderen. In de figuren hieronder wordt deze bewering bevestigd. We zien een piek na de oorlog, de babyboom, en daarna een redelijk hoof geboortecijfer tot ongeveer 1970. Dan zie je een sterke daling in het geboortecijfer. Deze daling klopt dan precies met het jaar van de echte opkomst van anticonceptiemiddelen. Het geboortecijfer gaat daarna weer iets omhoog, vanaf ongeveer 1990. Vanaf het jaar 2000 daalt het weer en dat doet het nu nog steeds. De tweede grafiek toont het aantal kinderen dat per vrouw geboren wordt. Dit aantal is hoog in de jaren 50, maar daalt sterk vanaf ongeveer 1965 en wordt dan steeds lager. Deze twee grafieken laten dus zien dat er steeds minder kinderen in Nederland geboren worden en er du steeds meer ouderen komen. Door deze ontwikkeling wordt het onderwijs beïnvloed. Er komen namelijk steeds minder leerlingen op school omdat er minder kinderen geboren worden. Dat is een logisch gevolg, maar wel een probleem op dit moment in de maatschappij. Door een dalend leerlingenaantal krijgen scholen namelijk veel minder geld van de overheid. Scholen worden namelijk per leerling gefinancierd. Daardoor hebben grote scholengemeenschappen het financieel vaak ook gemakkelijker dan kleine scholen. Daarbij komt nu ook nog dat we in een economische crisis zitten. Hierdoor bezuinigt de overheid op alles en dus ook op het onderwijs. Scholen hebben dus en minder leerlingen en e krijgen ook nog minder geld per leerling. Hierdoor wordt het voor scholen soms onmogelijk om nog te kunnen bestaan. Dit gebeurt vooral in de noordelijke provincies. Hier wonen namelijk ook de minste mensen. Hierdoor worden scholen soms gedwongen samen te gaan werken omdat het handiger is met de financiën. Zo kan het in de toekomst zo zijn dat openbare en bijzondere scholen uit noodzaak samen gaan werken. Anders kunnen zij niet aan het vereiste leerlingenaantal komen dat nodig is om geld te krijgen van de overheid. Figuur 1: Aantal levendgeborenen, 1900-2010 (Bron: CBS Bevolkingsstatistiek).
53
Figuur 2: Gemiddeld kindertal per vrouw per kalenderjaar, 1950-2010 (Bron: CBS Bevolkingsstatistiek).
De afbeelding hier onder toont de bevolkingsgroei per provincie per jaar. We zien dat veel provincies maar een kleine groei per jaar hebben. Hierdoor zullen vooral daar meer scholen moeten gaan samenwerken.
54
Een andere maatschappelijke ontwikkeling is dat er stemmen op gaan om de vrijheid van onderwijs, en dus de financiële gelijkstelling voor openbaar en bijzonder onderwijs, af te schaffen. In de theoretische onderbouwing zijn de voors en tegens over deze kwestie uitgebreid beschreven. Deze maatschappelijke verandering in het denken van mensen over onderwijs heeft natuurlijk met de economische crisis te maken. Men probeert het aantal scholen terug te dringen om zo geld te besparen op de overheidsuitgaven. Maar het heeft ook te maken met de al eerder beschreven multiculturele samenleving in Nederland. Alle verschillende groepen in Nederland mogen door de vrijheid van onderwijs die in artikel 23 in de grondwet is opgenomen een eigen school oprichten. Veel mensen zijn bang dat hierdoor een ernstige segregatie optreedt waardoor we eigenlijk weer een beetje terug gaan in de verzuiling. Hierdoor gaan er meer stemmen op om geen bijzonder onderwijs in Nederland te hebben. Vooral ook omdat veel islamitische scholen achter blijven in kwaliteit en behoorlijk bestuur op openbare en christelijke scholen. De vrijheid van onderwijs wordt dus bedreigd door het bestaan van de economische crisis en door het bestaan van de multiculturele samenleving. Maar we mogen ook niet vergeten dat de ontzuiling en de secularisatie hier mee te maken hebben. In het Nederland van de jaren 50 en begin jaren 60 had niemand in Nederland het in zijn of haar hoofd gekregen om de vrijheid van onderwijs af te schaffen. Als iemand toen de mening had gehad dat het maar eens afgelopen moest zijn met die bijzondere scholen zou diegene onmiddellijk voor gek verklaard zijn.
55
Prognose In de conclusie hebben we de maatschappelijke veranderingen gelinkt aan de veranderingen in het onderwijs in de twintigste eeuw. Nu gaan we vooruitkijken. Wat zal de toekomst het onderwijs brengen. Hoe zullen de maatschappelijke ontwikkelingen die we besproken hebben in de toekomst weer invloed hebben op het onderwijs. In deze prognose zullen wij vertellen hoe wij daarover denken en de toekomst zal het uitwijzen. Wat we in ieder geval meteen al kunnen vaststellen, wat ons betreft, is dat het huishoudonderwijs waarschijnlijk niet meer terugkomt. Wij verwachten dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de toekomst alleen maar groter zal worden en dus zal er zeker geen verschillend onderwijs meer komen voor vrouwen. Ook was er vroeger speciaal onderwijs voor mannen, zoals de LTS en de ambachtsschool. Wij menen dat ook deze twee vormen van onderwijs niet meer terug zullen keren omdat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zoals al eerder beschreven steeds weer toeneemt. Over de andere twee onderwerpen is er wat meer te schrijven over de toekomst. Wij verwachten dat de leerplichtwet alleen maar verder zal worden uitgebreid in de toekomst. Het kabinet heeft het nu bijvoorbeeld al over het uitbreiden van de leerplicht tot 23 jaar. Zij heeft ook grote plannen om van Nederland een kenniseconomie te maken. Dit is een samenleving waarvan de economische groei afhankelijk is van scholing, innovatie en creativiteit. Hiervoor is natuurlijk een goed scholingssysteem nodig. Het kabinet wil namelijk dat Nederlanders goed geschoold zijn om zo te kunnen blijven concurreren met andere landen in de toekomst. Wij zullen een samenleving krijgen waarin lifelong learning de standaard is. Dit komt vooral door het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. Hierdoor moeten mensen ook veel meer cursussen en opleidingen gaan volgen om hun kennis van hun vakgebied op peil te houden en het liefst te verhogen. Naar onze mening zal het onderwijs gaan globaliseren. Nu kun je als leerling op sommige middelbare scholen al tweetalig onderwijs volgen en op universiteiten in Nederland zijn verreweg de meeste studies in het Engels, zodat iedereen daar kan studeren, waar diegene ook vandaan komt. Wij denken daarom dat een goede beheersing van het Engels steeds belangrijker wordt en dat dus ook de middelbare scholen in de toekomst alleen maar in het Engels les gaan geven, zodat iedereen ook in elk land onderwijs kan volgen. Ook denken wij dat het onderwijs veel universeler gaat worden. Met wiskunde en de verschillende talen is dat snel te realiseren. Ook verwachten wij dat Spaans steeds belangrijker wordt en dat er op steeds meer middelbare scholen en misschien later ook op basisscholen de mogelijkheid zal bestaan en misschien wel de verplichting om Spaanse te leren. Maar voor al deze veranderingen in het onderwijs is wel veel geld nodig en wij beseffen dat we op dit moment in een economische crisis zitten die, als het aan het kabinet ligt, ook nog wel heel lang zal gaan duren. Het kabinet van nu blijft bezuinigen op het onderwijs en wij menen dat als dit zo doorgaat ons onderwijs achter zal blijven op het onderwijs in andere landen. Naar onze mening zal Nederland in de toekomst minder goed kunnen concurreren met andere landen. Hierover zijn wij wel bezorgd, maar wij hopen dat de regeringen in de 56
toekomst het belang van goed en modern onderwijs in zullen zien en als reactie daarop meer geld voor het onderwijs zullen vrijmaken. Wij verwachten dat het bijzonder onderwijs in de toekomst langzaam maar zeker zal verdwijnen door een aantal maatschappelijke veranderingen die al eerder zijn ingezet en nu alleen maar door zullen gaan. De ontzuiling is eind jaren 60 al ingezet. Mensen gaan vanaf dat moment minder regelmatig naar de kerk (dus niet meer elke zondag twee keer) of ze stappen helemaal van het christelijke geloof af. Deze ontwikkeling is vanaf dat moment steeds door gegaan. Kerkelijke gemeenten worden steeds kleiner en in elke stad is het eigenlijk zo dat de openbare scholen een groter aantal leerlingen hebben dan de openbare scholen. Paul Schnabel, bijvoorbeeld, schrijft dat het mensen steeds minder uitmaakt of hun kinderen naar openbaar of bijzonder religieus onderwijs gaan en dat ze scholen op ligging of bijzonderheden of op grond van waar de meeste vrienden en vriendinnen van de basisschool van hun kind heen gaan kiezen. Ook heeft het bijzonder onderwijs een smet gekregen door de slecht prestaties van verschillende islamitische scholen, zoals het Ibn Ghaldoun. Hierdoor willen sommige personen ook wel af van dit bijzonder onderwijs. Dat zou ook weer een flinke kostenbesparing voor hen opleveren. Wij menen dat als we niet in een economische crisis zouden zitten de overheid het bijzonder onderwijs wel zou laten rusten, maar we hebben nu wel te maken met een economische crisis en dus zullen ze hier nu kans in zien om te gaan bezuinigen. Door deze twee redenen verwachten wij dat het bijzonder onderwijs in de toekomst zal gaan verdwijnen.
57
Bronnenlijst Abels, R. (2012), ''Ik wil de vrijheid van onderwijs verder bevrijden'', Trouw, 05-04-12 Ahlers, J. (2000), van Tricht, Twelle, eerste druk, derde opslag Andere Tijden (2003), Schoolstrijd, 23-05-13, http://www.geschiedenis24.nl/anderetijden/afleveringen/2002-2003/Schoolstrijd.html Beek, G. van der (2009), ''Bijzonder onderwijs werkt juist aan integratie'', Trouw, 29-10-09 Beets, G.C.N., Sanderse, C., Verweij, A. (2011), Geboorte: Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in het verleden? http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/geboorte/verleden/ (laatst bekeken op: 17-08-2013) Bisschop, R. (2011), Vrijheid van onderwijs, Vrije opvoeding, 21-06-13, http://www.vrijheidvanonderwijs.nl/politiek.php?ID=6 Blokker, J. (2005), ''De actualiteit van de lintjesaffaire'', Volkskrant, 02-12-05 Boekholt, P.Th.F.M., de Booy, E.P. (1987), Geschiedenis van de school in Nederland – vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Assen/Maastricht: Van Gorcum B.V. Boer, A. van den, (?), Beroepsonderwijs. http://www.encyclopediedrenthe.nl/Beroepsonderwijs (laatst bekeken op: 17-08-2013) Canon van Heino, (?), Landbouw- en huishoudschool 1949. http://www.regiocanons.nl/overijssel/salland/heino/-landbouwschool (laatst bekeken op: 1708-2013) Compendium voor de leefomgeving (2010), Inwoners en huishouden per gemeente en provincie, 26-06-13, http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl2002Inwoners-en-huishoudens-per-gemeente,-provincie-en-in-de-Randstad.html?i=35-149 Cornielje, C.G.A. (2008), Vrijheid van onderwijs, De vrijheid van onderwijs is mij een lief ding waard, 21-06-13, http://www.vrijheidvanonderwijs.nl/politiek.php?ID=8 Cuperus, R., Kluveld, A. (2008), ''Schaf de vrijheid van onderwijs nou eens af'', Volkskrant, 03-05-08 Dekkers, G., Evrengun, H., (2002), Middelbaar onderwijs in Nederland: Een halve eeuw strijd tussen beleidsmakers en scholen – Baas in eigen klas. http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5953/middelbaar-onderwijs-in-nederland-eenhalve-eeuw-strijd-tussen-beleidsmakers-en-scholen.html (laatst bekeken op 18-08-2013) Gemeentearchief Haarlem (2011), De archieven van de Gemeentelijke Lagere Technische Avondschool en voorgangers, 1864-1968. http://www.noordhollandsarchief.nl/search/?mivast=236&mizig=210&miadt=236&miaet=1&mi code=3521&minr=1065369&miview=inv2 (laatst bekeken op: 17-08-2013) Ghaeminia, S. (2012), ''Maak van alle scholen bijzonder scholen'', Trouw, 15-12-12 Godrie-Van Gils, G. (2008), Beroep: (t)huisvrouw, echtgenote en moeder. 58
http://www.cultuurwetenschappen.org/essays/07/beroep.php (laatst bekeken op: 17-082013) Haags Historisch Museum / Museum de Gevangenpoort, (2013), De Spinazieacademie: 125 jaar Haags huishoudonderwijs. http://www.haagshistorischmuseum.nl/archive/2013/03/10/de-spinazieacademie-125-jaarhaags-huishoudonderwijs (laatst bekeken op 18-08-2013) Heemkundevereniging Sprang-Capelle, (2005), Christelijk Huishoudonderwijs. http://www.heemkundesprangcapelle.nl/uitgave-2005-2010/december-2005/christelijkhuishoudonderwijs (laatst bekeken op: 17-08-2013) Hell, M. (2013), Manden, Anna Catharina, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Anna_Manden (laatst bekeken op 18-08-2013) Hees, A. van, (2013), 3 vragen aan… http://www.onderwijsmuseum.nl/weblogbericht/3-vragen-aan (laatst bekeken op 18-08-2013) Honingh, M.E., (2008), Beroepsonderwijs tussen Publiek en Privaat. http://dare.uva.nl/document/99421 (laatst bekeken op: 17-08-2013) Hoogerwerf, P., Paternotte, P. (2009), ''Onbeperkte vrijheid van onderwijs is achterhaald'', Trouw, 01-09-09 InfoNu.nl, (2011), De industrialisatie van het Westen. http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/67819-de-industrialisatie-van-het-westen.html (laatst bekeken op 18-08-2013) Infoyo, (2009), Aletta Jacobs – positie vrouwen 19e eeuw. http://school-en-studie.infoyo.nl/werkstukken/12322-aletta-jacobs-positie-vrouwen-19eeeuw.html (laatst bekeken op 18-08-2013) Karens, A. e.a. (2002), ''Aanval op bijzonder onderwijs als bliksemafleider voor falend integratiebeleid'', Reformatorisch Dagblad, 23-12-02 Kieskamp, W. (2009), ''Is de vrijheid van onderwijs nog het verdedigen waard, en tot welke grens?'', Trouw, 05-09-09 Kinneging, A. (2012), Democratisering debet aan afname kwaliteit onderwijs. http://www.refdag.nl/opinie/democratisering_debet_aan_afname_kwaliteit_onderwijs_1_6783 33 (laatst bekeken op: 17-08-2013) Koninklijke Bibliotheek, (?), Smaakmakers: 5 eeuwen kookboeken. 20ste eeuw 1901-1945. http://www.kb.nl/webexposities/smaakmakers-5-eeuwen-kookboeken/de-twintigste-eeuw1901-1945 (laatst bekeken op: 17-08-2013) Kunst, S., (2008), Verzuiling en ontzuiling in Nederland. http://educatie-en-school.infonu.nl/diversen/4572-verzuiling-en-ontzuiling-in-nederland.html (laatst bekeken op 18-08-2008) Limper, R. (2009), ''Vrijheid van onderwijs belemmert de integratie'', Trouw, 19-10-09 Mierlo, S. van, (2012), De Eerste Feministische Golf. 59
http://mens-en-samenleving.infonu.nl/man-en-vrouw/95980-de-eerste-feministische-golf.html (laatst bekeken op 18-08-2013) Onderwijserfgoed (2011), Leerplicht en onderwijstijd, 22-06-13, http://www.onderwijserfgoed.nl/content/leerplicht-en-onderwijstijd Onderwijserfgoed (2011), De strijd om de school, 22-06-13, http://www.onderwijserfgoed.nl/content/de-strijd-om-de-school-0 Parlement en politiek (2012), Dr. H.J.A.M. (Herman) Schaepman, 18-06-13, http://www.parlement.com/id/vg09ll6ydxyr/h_j_a_m_herman_schaepman Parlement en Politiek (2009), Dr. A (Abraham) Kuyper, 18-06-13, http://www.parlement.com/id/vg09ll2lb8zw/a_abraham_kuyper Parlement en Politiek (2002), Artikel 23 Grondwet, 17-06-13, http://www.parlement.com/id/vh8lnhrouwy3/artikel_23_grondwet Parlementair Documentatie Centrum, Universiteit Leiden (2012), Mr. F.D. Graaf Schimmelpennick, 17-03-13, http://www.parlementairdocumentatiecentrum.nl/id/vg09ll7ggsza Philipse, H. (2011), Vrijheid van onderwijs, Onderwijs moet volkomen seculier zijn, 22-06-13, http://www.vrijheidvanonderwijs.nl/opinie.php?ID=85 Provoost, B. (2012) ,,Huishoudschool meer dan spinazieacademie”. http://www.refdag.nl/achtergrond/geschiedeniscultuur/huishoudschool_meer_dan_spinazieac ademie_1_695486 (laatst bekeken op: 17-08-2013) Rijksoverheid (2013), Leerplicht en kwalificatieplicht, 23-05-13, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht/leerplicht-en-kwalificatieplicht Rijksoverheid (2013), Wie houdt toezicht op de leerplichwet, 17-05-13, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht/vraag-en-antwoord/wie-houdt-toezicht-opde-leerplicht.html?gclid=CMuOw4DU67cCFSXHtAod-DMAnA RIVM (2011), Geboorte: Wat waren de belangrijkste ontwikkelingen in het verleden?, 26-0613, http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/geboorte/verleden/ Rooy, P. de (2005), Historisch Nieuwsblad, De Pacificatie van 1917, 19-06-13, http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6571/de-pacificatie-van-1917.html Schnabel, P. (2011), ''De vrijheid van onderwijs'', Financieel Dagblad, 01-10-11 Slob, A., Vrijheid van onderwijs, Discussies over vrijheid van onderwijs open voeren, 21-0613, http://www.vrijheidvanonderwijs.nl/politiek.php?ID=2 Smith-Sanders, B., (2012), De Spinazie Academie: 125 jaar Haags Huishoudonderwijs. http://berthi.textile-collection.nl/2012/12/04/de-spinazie-academie-125-jaar-haagshuishoudonderwijs/ (laatst bekeken op 17-08-2013) Smits, M., Vrijheid van onderwijs, SP over artikel 23, 21-06-13, http://www.vrijheidvanonderwijs.nl/politiek.php?ID=7 60
Steenland-Breek, T., (?), Het AaBeruitje. http://www.haagseherinneringen.nl/pagina/402/thea_steenland-breek_–_het_aaberuitje (laatst bekeken op: 17-08-2013) Terpstra, A., (2003), Een moderne ‘spinazie-academie’. http://www.onsamsterdam.nl/component/content/article/15-dossiers/882-een-modernespinazie-academie (laatst bekeken op 17-08-2013) Velde, M. (?) De geschiedenis van de Culemborgse Huishoud- en Industrieschool. http://home.kpn.nl/m.velde/geschiedenis%20huishoud-industrieschool.html (laatst bekeken op: 17-08-2013) Vieveen, E. e.a. (2012), CBS, Opgroeien in diversiteit, 20-06-13, http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/981FD334-736F-4530-93D3DD2BB97A9BC9/0/120117000135opgroeienindiversiteitweb.pdf Vossen, H. (1988), Zorgend in de wereld zijn. Honderd jaar huishoudonderwijs in Nederland 1888-1988. http://remery.home.xs4all.nl/dsa/Artikelen/artjrg06_10/art60302.htm (laatst bekeken op: 1708-2013) Vrije Universiteit Amsterdam (2013), VU start Abraham Kuyper Center for Science and Religion, 19-06-13, http://www.nieuwwij.nl/index.php?messageID=8362&pageID=15 Walters, D., (2008), Ambachtsschool is weer terug. http://vorige.nrc.nl/binnenland/article1935289.ece/Ambachtsschool_is_weer_terug bekeken op 17-08-2013)
(laatst
Wie is Wie in Overijssel (2004), Herman Schaepman (1844-1903), 19-06-13, http://www.wieiswieinoverijssel.nl/details2.asp?Id=18 Wikipedia, (2013), Ambachtsschool. http://nl.wikipedia.org/wiki/Ambachtsschool (laatst bekeken op: 17-08-2013) Wikipedia (2013), Herman Schaepman, 19-06-13, http://nl.wikipedia.org/wiki/Herman_Schaepman Wikipedia (2013), Leerplicht (Nederland), 17-06-13, http://nl.wikipedia.org/wiki/Leerplicht Wikipedia (2012), Lijst van Nederlandse ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Nederlandse_ministers_van_Onderwijs,_Cultuur_en_W etenschap (laatst bekeken op: 17-08-2013) Wikipedia (2013), Schoolstrijd (Nederland), 19-06-13, http://nl.wikipedia.org/wiki/Schoolstrijd_(Nederland) Wikipedia, (2013), Verzuiling. http://nl.wikipedia.org/wiki/Verzuiling (laatst bekeken op 18-08-2013) Wolthuis, J. (1999), Lower Technical Education in the Netherlands 1798-1993: The Rise and Fall of a Subsystem. Antwerpen: Garant Wubbolts-De Boer, S., (2012), Recensie ‘Geschiedenis van het Amersfoortse huishoudonderwijs. http://historischhuis.nl/recensiebank/review/show/729 (laatst bekeken op 18-08-2013) 61
Bijlage 1
Francis David van Schimmelpennick ‘Het paard is wijzer dan de meester’
Maar laten we nog even terugkomen op Francis David Schimmelpennick. Hij was toch wel een opvallende persoon in het tot stand komen van de eerste leerplichtwet. Natuurlijk had hij zich vooraf al flink tegen de leerplichtwet uitgesproken, maar zijn meest opvallende daad was toch wel het vallen van zijn paard waardoor de leerplichtwet er door is gekomen. Laten we dus eens gaan kijken wie deze man nu eigenlijk was. We gaan hem aan u voorstellen.
Zijn leven en familie Francis David Schimmelpennick was een graaf. Hij is geboren in Amsterdam op 20 april 1854 en hij is overleden in Baarn op 3 januari 1924. Zijn vader was graaf Rutger Jan Schimmelpennick van Nijenhuis. Zijn moeder heette Henriette Wilhelmine Elisabeth Melvil. Hij had 4 broers en 4 zussen. Zijn gezin was aangesloten bij een hervormde kerk. Francis David is op 7 juni 1883 getrouwd in Zeist met jonkvrouwe Agnes Henriette Pauw van Wieldrecht. Met haar kreeg hij 3 dochters en 2 zonen. Francis David heeft op verschillende adressen gewoond. Van 1854 tot 1899 woonde hij in Amersfoort. Van 1899 tot 1914 woonde hij in Utrecht en vanaf 1914 tot zijn dood in 1924 woonde hij in Baarn Hij heeft ook ridderorden gekregen in zijn leven. Hij was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Deze ridderorde heeft hij gekregen op 30 augustus 1906. Ook was hij Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Deze ridderorde heeft hij gekregen in augustus 1911. Francis David Schimmelpennick heeft in zijn leven veel in de politiek gedaan en zat veel in besturen. Maar niet alleen hij deed dit werk. Ook veel familieleden van hem zaten in de politiek. Zijn vader was bijvoorbeeld Tweede Kamerlid en ook minister. Twee aangetrouwde neven waren Tweede Kamerlid. 1 van hen was zelfs een tijd voorzitter van de Tweede Kamer. Ook zijn zwager, jonkheer H. van der Wijck, was een minister.
Zijn politieke carrière Francis David Schimmelpennick was van 1894 tot 1901 lid van de Tweede Kamer. Hij behoorde tot de politieke stroming conservatief/anti-revolutionair. Hij heeft tot 3 verschillende 62
partijen behoord. Van 1897 tot 16 april 1903 behoorde hij tot de VAR, de VrijAntiRevolutionaire Partij. Van 16 april 1903 tot 9 juli 1908 behoorde hij tot de CHP, de Christelijk-Historische Partij. Vanaf 9 juli 1908 behoorde hij tot de CHU, de ChristelijkHistorische Unie. In 1894 werd hij door de vrij-antirevolutionaire kiesvereniging gekozen tot kandidaat met 1379 van de 2167 stemmen. Daarna heeft hij J.H. de Waal verslagen. In de Tweede Kamer sprak hij vrij zelden. Hij heeft ongeveer drie keer gesproken over onderwerpen die het district Amersfoort aangingen. In 1896 stemde hij tegen de ontwerp-Kieswet van van Houten, omdat hij een anti-Takkiaan was. Dit betekent dat hij tegen de ideeën en wetsvoorstellen was van de heer Tak van Poortvliet. Deze man wilde het kiesrecht uitbreiden, zodat ook de mensen die niet zo rijk waren kiesrecht konden krijgen. In 1901 behoorde hij tot de enige vier leden die tegen de ontwerp-Woningwet stemden. Francis David Schimmelpennick heeft zoals hier boven te lezen is een bewogen leven gehad qua carrière. Hij heeft heel veel verschillende banen gehad en, zoals het een echte man van adel betaamt, altijd in de hoogste niveaus. (Parlementair documentatiecentrum, universiteit Leiden)
63
Bijlage 2
Herman Schaepman ‘Een priester in de politiek’
Herman Schaepman was de voorman van de katholieken in de tweede fase van de schoolstrijd. Hij streed voor de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Maar hoe was het leven van deze man nu eigenlijk. Wat heeft hij in de politiek betekent? Daar gaan we in deze paragraaf achter komen.
Zijn leven en familie De volledige naam van Herman Schaepman is Hermanus Johannes Aloyses Maria Schaepman. Hij is geboren in Tubbergen op 2 maart 1844. Hij is overleden in Rome op 21 januari 1903. Hij is daar begraven op de Campo Santo dei Teutonici e dei Fiamminghi. Herman kwam uit een rooms-katholiek gezin. Zijn vader heette Theodorus Everardus Johannes Schaepman. Hij werd geboren in Zwolle op 26 januari 1810. Zijn moeder heette Johanna Francisca la Chapelle. Zij werd geboren in Arnhem op 5 februari 1814. Herman is, omdat hij priester werd en zich aan het Celibaat moest houden, nooit getrouwd geweest in zijn leven.
Zijn carrière als priester Herman zat op het pro gymnasium in Oldenzaal van 1856 tot 1858. Daarna heeft hij priesteropleiding gedaan op het Kleinseminarie in Culemborg van augustus 1858 september 1863. Hij heeft ook de priesteropleiding gedaan op het Grootseminarie Rijsenburg van oktober 1863 tot 15 augustus 1867. Hij is gepromoveerd in Rome in 1869 theologie (doctoraat). Hij heeft ook een eredoctoraat behaald in filosofie en letteren aan Universiteit van Leuven in 1883.
de tot in op de
Herman begon zijn loopbaan als priester van de rooms-katholieke kerk in het aartsbisdom van Utrecht vanaf 15 augustus 1867. Van 31 maart 1870 tot augustus 1870 was hij secretaris van het bisdom Utrecht en hij was toen ook priester van de parochie H. Catherina in Utrecht. Van 1870 tot juli 1880 was hij tweede secretaris van het bisdom van Utrecht. Hij was ook hoogleraar kerkgeschiedenis bij het Grootseminarium in Rijsenberg van augustus 1870 tot 30 september 1880.
Zijn carrière als politicus Zijn carrière in de Tweede kamer begon in 1880 en eindigde in 1903. Eigenlijk was hij bijna niet toegelaten tot de Tweede Kamer. De liberalen waren namelijk tegen omdat hij een priester was. Maar omdat hij beloofde dat hij gedurende zijn tijd in de Tweede Kamer niet zijn priesterambt zou uitoefenen, mocht hij toch blijven. De eerste vier periodes voor het kiesdistrict Breda, daarna een periode voor het kiesdistrict Wijk bij Duurstede en daarna nog twee periodes voor het kiesdistrict Almelo. Van 17 september 1901 tot 21 januari 1903 was hij voorzitter van de R.K.-Kamerclub. 64
In de Tweede kamer hoorde Schaepman bij de Rooms-Katholieke stroming in de democratische stroming. In de Tweede Kamer sprak hij over verschillende onderwerpen, zoals volksgezondheid, justitie, de spoorwegen, visserij en ook over Suriname. Maar het meest sprak hij toch wel over het onderwijs. Hij was voorman van de katholieken en in de tijd dat hij in de Tweede Kamer zat was de schoolstrijd immers nog in volle gang. Hij maakte dan ook een initiatiefwetsvoorstel over het subsidiëren van bijzonder onderwijs. Maar dit werd door de Eerste Kamer in 1887 verworpen. Maar in de Tweede Kamer had de meerderheid uitgesproken dat de Grondwet de subsidiëring van bijzondere scholen in principe niet verbood. In 1900 stemde hij ook voor de eerste leerplichtwet. Herman Schaepman was ook een voorstander van het uitbreiden van het kiesrecht in Nederland. Hij stemde in 1894 dan ook voor het kieswetsvoorstel van Tak van Poortvliet. Bij de algemene verkiezingen was hij de enige katholiek die als ‘Takkiaan’ werd gekozen. (Parlement en Politiek, Herman Schaepman)
65
Bijlage 3
Abraham Kuyper ‘De klokkenluider van de kleine luyden’
Abraham Kuyper was ook een belangrijke man in de schoolstrijd, net als Herman Schaepman. Het verschil was dat hij de voorman was van de protestanten. In deze paragraaf gaan we er achter komen wie Abraham Kuyper was en wat hij heeft gedaan in de politiek en voor de schoolstrijd.
Zijn leven en familie Abraham Kuyper werd geboren in Maassluis op 29 oktober 1837. Hij is overleden in Den Haag op 8 november 1920. Zijn vader heette Jan Frederik Kuyper en hij werd in Amsterdam geboren op 20 mei 1801. zijn moeder heette Henriette Huber en zij werd ook in Amsterdam geboren op 27 september 1802. Hij was getrouwd met Johanna Hendrika Schooy op 1 juli 1863 in Warmond. Met haar kreeg hij 5 zonen en 3 dochters.
Zijn carrière Abraham heeft nooit op een lagere school gezeten omdat hij huisonderwijs kreeg. Daarna ging hij naar het gymnasium in Leiden waar hij slaagde in 1855. Vervolgens deed hij 3 verschillende academische studies. Eerst studeerde hij letteren aan de Hogeschool in Leiden. Daar slaagde hij summa cum laude. Daarna studeerde hij wijsbegeerte en ook hier slaagde hij summa cum laude. Als laatste studeerde hij godgeleerdheid aan de Hogeschool van Leiden. Hier promoveerde hij op dissertatie. Hij heeft ook colleges Arabisch, Aramees en Fysica gevolgd. Abraham heeft verschillende eredoctoraten verkregen in zijn leven aan de Universiteit van Princeton, aan de Technische Hogeschool van Utrecht en aan de Universiteit van Leuven. We kunnen nu wel concluderen dat Abraham Kuyper bepaald geen dom persoon was. Abraham Kuyper kwam op voor de protestanten in de schoolstrijd. Hij was dan ook een gelovig man die ook zeer veel nadacht over zijn geloof. Mede daardoor is hij in zijn leven enkele keren van geloofsrichting binnen het christendom veranderd. Als student was hij modern hervormd. Vanaf ongeveer 1866 werd hij orthodox. Van 1886 tot 1892 was hij dolerend en vanaf 1892 was hij gereformeerd. Qua politieke stroming was hij een Takkiaan en hoorde hij bij de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) die hij zelf had opgericht. Hij was dan ook politiek leider van de ARP van 3 april 1879 tot 31 maart 1920. Ook was hij voorzitter van het Centraal Comité van ARP-kiesverenigingen in de periodes 1879 tot april 1905 en 17 oktober 1907 tot 31 maart 1920. In de Tweede Kamer sprak hij over kiesrecht, arbeid en buitenlandse zaken, maar hij sprak vooral over onderwijs. In 1874 interpelleerde hij de toenmalige minister Heemskerk over de onderwijskwestie. Als bewindsman verleende hij in 1905 een keer een extra subsidie aan het bijzonder onderwijs door een wijziging van de Lager-Onderwijswet.
66
Abraham Kuyper is eigenlijk altijd enorm populair geweest. Hij was de grote voorman en stichter van de ARP, zoals al eerder is verteld. Deze partij werd de partij van de 'kleine luyden' genoemd. Zelf werd Abraham ook wel 'Abraham de geweldige' en 'de klokkenluider van de kleine luyden' genoemd. Hij was een heel goede spreker en kon ook heel goed allerlei zaken organiseren. Hij stichtte ook het dagblad 'De Standaard'. In de periode 19011905 leidde hij een kabinet. Dit kabinet werd vooral beroemd door de manier waarop ze de spoorwegstaking in 1903 aanpakten en het ontbinden van de gehele Eerste Kamer in 1904. Door deze zaken werd hij door de socialisten en de liberalen krachtig bestreden.
De lintjesaffaire, een politieke doodsteek? In 1909 kwam hij in opspraak door de 'lintjesaffaire'. Deze affaire kwam er op neer dat Kuyper ridderordes aan bepaalde mensen had gegeven in ruil voor schenkingen in de partijkas van de ARP. (Blokker, 02-12-05, Volkskrant) Maar ondanks dit werd hij door zijn achterban nog steeds gezien als een door God gegeven leider. Bij zijn partij was Abraham Kuyper dus erg geliefd, maar buiten zijn partij lang niet altijd. (Parlement en Politiek, Abraham Kuyper, 2013)
67
Bijlage 4
Anna Catharina Manden
Mevrouw Manden was, zoals al eerder is verteld, de directrice van de eerste kookschool die in 1888 is geopend. Ze is dan ook een belangrijk persoon geweest in de geschiedenis van de kookschool en later de huishoudschool. Daarom lijkt het ons goed om haar u verder met haar kennis te laten maken. Anna Catharina kwam op 17 mei 1855 ter wereld in het dorpje Termunten in Groningen. Haar vader werkte als rijksontvanger en verdiende genoeg om zijn dochter te laten studeren. Ze ging plant- en dierkunde studeren in Groningen. Deze studie maakte ze echter niet af. In 1887 raakte ze namelijk geïnteresseerd in een nieuw vakgebied. In die tijd was er veel behoefte aan huishoudonderwijs, waarbij koken en hygiëne centraal stonden. Verwacht werd dat door middel van dit onderwijs een einde zou komen aan kindersterfte en tuberculose. Ze had ondertussen heel wat kennis opgedaan over het huishouden en de zaken die daarbij horen. Als een pionier fungeerde zij in de wereld van het kook- huishoudonderwijs. Op 21 februari 1888 opende de Haagsche Kookschool zijn deuren, waarvan Anna de directrice werd. Maar ze was niet alleen directrice, ze was in het begin ook de enige lerares van de kookschool. Pas na een half jaar kwam er een tweede lerares. Naast de lessen die Manden verzorgde, gaf ze ook openbare cursussen. Omdat de school afhankelijk was van giften, organiseerde ze fancy fairs om geld in te zamelen. De school verzorgde vanaf 1890 ook opleidingen voor kookleraressen. Er werden nieuwe kookscholen geopend. De school in Amsterdam noemde zich Kook- en Huishoudschool. Manden nam hierop volgend zelf de lessen ‘algemene onderwerpen de huishouding betreffende’ op zich. De school in Den Haag bleef groeien en groeien. Anna is bekend geworden door het boek dat ze schreef: het Haagsche kookboek. Hierin vertelde ze de lezer (waarschijnlijk lezeres) hoe het huishouden het beste gerund kon worden. Het was een zeer populair boek. In mei 1895 werd ze adjunct-directrice van het Gemeenteziekenhuis in Den Haag. Ze was ondertussen gestopt met het lesgeven op de huishoudschool in Den Haag. In 1918 verhuisde ze naar het Haagse Statenkwartier. Haar werk bestond nu uit het opleiden van zusters. Ook hield ze zich bezig met de bouw van een zusterhuis. Manden werd gezien als een gesloten vrouw. Ze kon heel aardig en hartelijk zijn, maar vaak uitte ze dat niet. echter, ze was zeer vakbekwaam. Kortom, ze heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het huishoudonderwijs en haar leerlingen hebben veel van haar geleerd. Op onderstaande afbeelding ziet u haar in haar werkkamer. (Wikipedia, Anna Catharina Manden)
68