NVMO Congres 2013
7 en 8 november Egmond aan Zee
DONDERDAG 7 NOVEMBER 2013
08.00-10.00
ONTVANGST MET KOFFIE EN THEE
10.00-10.40 Opening congres door prof.dr. Roland Laan, hoofdorganisator NVMO Congres Zuiderduinzaal 2013 en prof.dr. Janke. Cohen-Schotanus, voorzitter NVMO 10.40-10.45
Welkomstwoord door prof.dr. Paul Smits, decaan Radboud UMC Nijmegen
10.45-11.30 Hoofdlezing Zuiderduinzaal Selection of medical students: review of theoretical models and assessment methodologies Prof.dr. Fiona Patterson University of Cambridge, City University London, University of Nottingham 11.30-12.00
WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE
12.00-13.15
Blok A
A1.1 / Zaal 522 Specialismekeuze studenten geneeskunde 1
1
2
Heiligers PJM , Vergouw D , Soethout MBM 1 2 NIVEL, VU medisch centrum
Probleemstelling Inzicht in de specialismevoorkeuren onder studenten geneeskunde, evenals hun waardering voor het werk als arts biedt een basis om te kunnen nagaan of voldoende artsen instromen bij de verschillende specialismen. Vanuit dit idee heeft ‘Arts -in-Spé’ gegevens verzameld onder studenten geneeskunde. Methode / Opzet Een online vragenlijst is uitgezet en in een periode van ruim 3 jaar hebben 4011 studenten geneeskunde hun specialismevoorkeur aangegeven. Daarvan is 65% vrouw en daarnaast is 74% van hen masterstudent. De spreiding van deelnemende studenten over de 8 medische faculteiten varieert van 9% (LUMC) tot 18% (UMC Utrecht). Er is een redelijke verdeling over de faculteiten en ook de sekseverdeling is vrijwel conform de totale studentenpopulatie. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het specialismekeuze-instrument ‘IMBK’ (Inventarisatie Medische Beroeps Keuze). Resultaten (en conclusie) De top drie specialismen die de voorkeur genieten bij studenten zijn huisarts, kinderarts en internist. Daarentegen worden specialist ouderengeneeskunde, bedrijfsarts en verzekeringsarts door minder dan 1% van de studenten gekozen. Dezelfde top drie in specialismevoorkeur geldt ook voor de vrouwelijke studenten. Bij de mannen staat de keuze voor internist op de eerste plaats, vervolgens huisarts en als derde chirurg. Onder bachelor studenten is kindergeneeskunde meer populair dan huisartsgeneeskunde. Wat betreft de aspecten van het artsenberoep die studenten aantrekkelijk vinden, heeft ‘variatie in werkzaamheden’ de hoogste gemiddelde score(7,9). Daarna volgt ‘het contact met patiënten’(7,6) en ‘zekerheid’ en ‘autonomie’ delen een derde plaats (7,3). Praktijkadministratie is met een gemiddelde score van 2,4 het minst aantrekkelijke aspect van het werk. Mannen en vrouwen verschillen niet in hoogste waardering voor ‘variatie in het werk’, maar in de tweede plaats is voor mannen ‘autonomie’ het aantrekkelijkst en voor vrouwen ‘patiëntencontact’. Concluderend kan gesteld worden, dat de specialismekeuze in de geneeskunde verschilt naar studiefase en ook naar sekse. ‘Variatie in het werk’ wordt het hoogst gewaardeerd als kenmerk van het artsenberoep. In diverse andere aspecten van het werk verschillen de waarderingen tussen mannen en vrouwen. Discussie De meest gekozen specialismen wijken niet af van eerdere bevindingen die dit in kaart brachten. Het zijn echter ook dezelfde specialismen die al langer weinig belangstelling krijgen. ‘Variatie in het werk’ is het hoogst gewaardeerde aspect in het werk als arts, maar er zijn meer hoog gewaardeerde kenmerken in het vak. Op basis van deze uitkomsten kunnen begeleiders in het keuzeproces laten zien welke specialismen -ook buiten de top drie- aantrekkelijke werk-kenmerken hebben. Een langlopende monitor
naar het keuzeproces kan nog meer factoren bij het kiezen verhelderen. In samenwerking met alle opleidingen Geneeskunde is eind 2012 bij het NIVEL een start gemaakt met een dergelijke keuzemonitor. Trefwoord: Medical education: General, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: P.J.M. Heiligers NIVEL Postbus1568 3500 BN UTRECHT E-mail:
[email protected]
A1.2 / Zaal 522 Motieven van aios en studenten geneeskunde om te kiezen voor een opleidingsplek in het UMCG/OOR N&O Remmelts P, Pols J, Dekker H, Dijkstra IS UMC Groningen Probleemstelling Binnen het moderne opleiden is mobiliteit van aios een belangrijk aandachtspunt, bijvoorbeeld rond de 1 Opleidingsetalage . Mobiliteit is ook een relevant thema bij de werving van aios. De Centrale Opleidingscommissie van het UMCG vroeg zich af hoe de opleidingen en de regio zich kunnen profileren om voor potentiële aios aantrekkelijk te zijn. Wat maakt dat men kiest voor het UMCG en de Noordelijke Opleidingsregio (OOR N&O)? Methode Op basis van literatuuronderzoek en interviews met aios is een vragenlijst ontwikkeld. e 529 Aios die werkzaam waren in het UMCG en 159 6 jaars Studenten Geneeskunde hebben een vragenlijst ontvangen. De respons bedroeg 172 voor aios (32%) en 79 voor Studenten Geneeskunde (49%). Gevraagd werd naar een aantal biografische gegevens, beweegredenen voor keuze van de huidige/toekomstige opleidingsplek, voorkeur voor specialisme en keuzemoment van vervolgopleiding. Middels een open vraag werd respondenten adviezen gevraagd om een opleiding in het UMCG (OOR N&O) aantrekkelijker te maken. Resultaten - De belangrijkste motieven bij het kiezen van een opleidingsplek zijn voor de studenten sfeer binnen de opleidingskliniek, locatie van de opleidingsstad en kwaliteit van de onderwijsfaciliteiten. Voor de aios telden het zwaarst de kans om daadwerkelijk aangenomen te worden, locatie van de opleidingsstad en sfeer binnen de opleidingkliniek(en). - Aios gaven meerdere adviezen om aantrekkelijker te maken. Adviezen hadden met name betrekking op secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld vergoeding opleidingskosten, verhuiskosten) en vorm en kwaliteit van de opleiding/stages. - De keuze voor een specialisme vindt voornamelijk plaats tijdens de coassistentschappen. Enkele specialismen hebben nooit de voorkeur van de respondenten. - Er is een sterke regionale gebondenheid van studenten en aios: dit geldt voor de opleidingsplek maar ook voor de, in de toekomst gewenste, werkomgeving. Discussie Ook voor het werven van aios loont het voor opleidingsklinieken de moeite om te investeren in de sfeer (het opleidingsklimaat). De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om te komen tot een betere aansluiting tussen wensen en behoeften van (toekomstige) aios en het UMCG en daarmee het verhogen van de wervingskracht van het UMCG (OOR N&O). Voor een gerichte wervingscampagne bieden met name de adviezen van de aios aanknopingspunten.Alleen landelijk onderzoek kan zicht geven op redenen die potentiële aios hebben om niét voor een bepaalde opleidingsplek te kiezen en of de regionale gebondenheid ook landelijk geldt. 1
http://www.opleidingsetalage.nl/nieuws/nieuwsbericht/kwaliteit-en-mobiliteit-in-de-medischspecialistische-vervolgopleiding.html; bezocht op 8 april 2013. Trefwoord: Education Management: Mobility, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: P. Remmelts UMC Groningen Wenckebach Instituut (FC11) Postbus 30001 9700RB GRONINGEN E-mail:
[email protected]
A1.3 / Zaal 522 Kwalitatieve analyse van motivatie voor de geneeskundeopleiding Wouters A, Bakker AH, Wijk IJ van, Croiset G, Kusurkar RA VU medisch centrum Probleemstelling Geneeskundeopleidingen zijn erbij gebaat gemotiveerde studenten te selecteren. Bij veel opleidingen wordt aan de kandidaten gevraagd om hun motivatie voor de opleiding te beschrijven. Voor het zijinstroomprogramma van VUmc School of Medical Sciences is ook een dergelijke vraag opgenomen: “Geef in een toelichting van maximaal 200 woorden uw motivatie voor het willen volgen van het zijinstroomprogramma geneeskunde.”Een kwalitatieve analyse van de antwoorden is verricht om inzicht te verkrijgen of de antwoorden onderscheidend zijn. Methode/opzet 97 kandidaten hebben een uitgebreid inschrijfformulier ingevuld, waar de vraag naar de motivatie voor de opleiding in was opgenomen. Twee onderzoekers analyseerden de antwoorden op deze vraag onafhankelijk van elkaar om thema’s te verkennen die de kandidaten aanvoerden. Wanneer de onderzoekers van mening verschilden, werd tot overeenstemming gekomen door middel van overleg en consensus. Voorts werd berekend in welk percentage van de antwoorden de verschillende thema’s aan de orde kwamen. Resultaten (en conclusie) 77% van de kandidaten schreef een combinatie van de klinische praktijk en wetenschappelijk onderzoek na te streven. Daarnaast beschreven de kandidaten hun ‘vooropleiding en werkervaring’ (82%), ‘persoonlijke kenmerken’(63%; bijv. ‘ik kan goed samenwerken, communiceren en organiseren’), ‘interesses’ (78%; bijv. ‘mijn passie voor de gezondheid van de mens’) en ‘ambities’ (84%; bijv. ‘ik wil mijn steentje bijdragen aan de medisch technische ontwikkelingen’). Een groot deel van de kandidaten (84%) zette meerdere malen krachtig woordgebruik in om hun verhalen te versterken, zoals ‘de ultieme kans’ en ‘de ideale combinatie.’ Discussie (implicaties voor de praktijk) Een meerderheid van de kandidaten beantwoordde daadwerkelijk de vraag met redenen om voor dit geneeskundeprogramma te kiezen, waarbij de antwoorden vaak de gepubliceerde programmabeschrijving leken te weerspiegelen. Bovendien leken kandidaten door middel van aanvullende informatie te proberen de selectiecommissie te overtuigen van hun geschiktheid voor het programma. Mogelijk verwachtten de kandidaten dat concurrenten vergelijkbare antwoorden zouden geven en vonden ze het noodzakelijk om zich met krachtig woordgebruik te onderscheiden. De vraag naar motivatie is zoals verwacht niet geschikt als selectiecriterium. Mogelijk is de vraag naar motivatie wel van toegevoegde waarde om de student bewust te maken van de karakteristieken van de opleiding. Het is van belang om te onderzoeken of de vraag naar motivatie dit daadwerkelijk bewerkstelligt. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Students/Trainees: Career choice, Students/Trainees: Characteristics Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: A. Wouters VU Medisch Centrum School of Medical Sciences Postbus 7057 1007 MB AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A1.4 / Zaal 522 Specialisatievoorkeur van de huidige geneeskundestudent 1
2
2
Klerk DM de , Boersma H , Plaxton S 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, KNMG Studentenplatform Probleemstelling De maatschappelijke zorgvraag neemt toe, maar niet van elk specialisme zijn meer artsen nodig. Het aantal vacatures per 100 artsen verschilt al jaren sterk per specialisme.[i] Om deze discrepantie in de hand te houden wordt de instroom in de beroepsopleidingen gereguleerd. De specialisatievoorkeur van geneeskundestudenten laat zich echter niet reguleren. Het KNMG Studentenplatform onderzocht welk vakgebied de voorkeur heeft van de huidige geneeskundestudent en in hoeverre dit overeenkomt met de huidige vraag naar de verschillende specialisten en het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. Methode In november 2012 werden 15.863 studentleden van de KNMG per e-mail uitgenodigd voor een digitale enquête, waarin naast specialisatiekeuze ook andere onderwerpen aan bod kwamen. De geneeskundestudenten werd gevraagd welk vakgebieden hun eerste voorkeur had als vervolgopleiding. Studenten konden kiezen uit 45 antwoordopties: 41 erkende specialisaties, de optie ‘arts onderzoeker’, een overkoepelende term ‘arts maatschappij en gezondheid’, ‘weet niet/geen voorkeur’ en ‘geen tweede voorkeur’. Ook konden ze een open antwoord invullen. Aan de hand van gegevens wat betreft geslacht en studiejaar werden de voorkeuren geanalyseerd met SPSS version 20.0 (Crosstabulation). Cijfers over instroom in 2012, bezette opleidingsplaatsen op 1 januari 2013 en uitval per specialisme werden door het Capaciteitsorgaan verstrekt. Resultaten In totaal hebben 2623 studenten de enquête volledig ingevuld (responspercentage 17,0%). Het percentage vrouwelijke respondenten (74,3%) is iets hoger dan het landelijk gemiddelde van vrouwelijke geneeskundestudenten (66,0%), en het zesde studiejaar is met 27,3% (n=717) beter vertegenwoordigd dan de andere jaren. Zesdejaars studenten geven de voorkeur aan huisartsgeneeskunde (20,1%), interne geneeskunde (10,5%) en heelkunde (6,6%). De top 3 van mannelijke zesdejaars bestaat uit huisartsgeneeskunde (12,5%), interne geneeskunde (12,5%) en heelkunde (8,5%), voor vrouwen is dit huisartsgeneeskunde (22,4%), interne geneeskunde (9,8%) en kindergeneeskunde (6,9%). Bedrijfsgeneeskunde en de sociale vakgebieden, worden het minst genoemd door de zesdejaars (respectievelijk door 0% en 1,4%). Ouderengeneeskunde blijkt voor 1,3% (n=9) van de zesdejaars de eerste voorkeur, terwijl dit onder eerstejaars 0,3% (n=1) is. Een indicatie van de verhouding tussen de specialisatievoorkeur van zesdejaars en het aantal beschikbare opleidingsplaatsen is gebaseerd op de cijfers van het Capaciteitsorgaan over de instroom in de vervolgopleidingen. (tabel niet in abstract opgenomen) Conclusie en discussie De voorkeursvervolgopleiding van de huidige zesdejaars geneeskundestudenten komt niet overeen met het aantal beschikbare opleidingsplaatsen in 2012 per specialisme. Vooral voor de chirurgische vervolgopleidingen lijkt het aanbod studenten groter dan de instroom in de opleiding. Het is de vraag in hoeverre de student beïnvloedt kan en moet worden in hun specialisatiekeuze om aan de maatschappelijk groeiende vraag naar (sommige) artsen te kunnen voldoen. e
[i] Arbeidsmarkt Monitor 4 kwartaal 2012, Medisch Contact Trefwoord: Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: C.M. de Klerk KNMG Studentenplatform p/a Albert Cuypstraat 54-3 1072CV AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A2.1 / Zaal 525 International Classification of Functioning als fundament voor de master Work, Health and Career (Universiteit Maastricht) Kant IJ, Brouwer CPM de Universiteit Maastricht Probleemstelling In de Master Work, Health and Career worden professionals opgeleid die in organisaties en bedrijven duurzame inzetbaarheid van werknemers kunnen bevorderen. Hiertoe wordt vanuit het perspectief van, gezondheid, organisatie en gedrag, naar duurzame inzetbaarheid van mensen in de arbeidssituatie gekeken. Omdat de betrokken disciplines die vanuit deze perspectieven werken aanzienlijk verschillen in taalgebruik en wetenschappelijke paradigma’s waarvan wordt uitgegaan, is een gezamenlijk denkkader nodig [1]. Dit gezamenlijke denkkader is nodig voor zowel de professionals betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze master, als voor studenten die deze Master volgen en later in hun beroepspraktijk met specialisten op het gebied van gezondheid, organisatiekunde en gedragswetenschappen moeten kunnen communiceren. Methode/Opzet De International Classification of Functioning (ICF), gebaseerd op het bio psychosociale model, is gekozen als “frame of mind”om communicatie tussen multidisciplinaire professionals en positionering van door hen gebruikte theorieën te faciliteren en om houvast te bieden aan studenten bij het integreren van kennis en vaardigheden op het gebied van gezondheid, organisatie en gedragswetenschappen. Resultaten De Master Work, Health and Career bestaat uit 6 onderwijsmodules, die gedurende drie perioden worden aangeboden. In deze modules worden onderwijsgroepen afgewisseld met trainingssessies. Een longitudinale ICF training loopt als een rode draad door de Master en wordt verweven met het longitudinale trainingstraject “Evidence Based Occupational Health”en de onderwerpen die aan bod komen binnen de onderwijsgroepen. Door het ICF als denkraamwerk voor de probleemanalyse te gebruiken, vormt het bio-psychosociale model in plaats van alleen een medische diagnose, het uitgangspunt bij het denken over gezondheid en functioneren. Dit paradigma stimuleert de keuze van uitkomstmaten op het gebied van activiteiten en maatschappelijke participatie van de cliënt, die sterk correleren met gezondheid en welzijn. Studenten worden getraind om op basis van een brede evidence base beslissingen te nemen. Dit faciliteert een probleemanalyses en bijbehorende interventie planning, die de hiervoor genoemde perspectieven en disciplines overstijgt. Discussie ICF als fundament voor een master op het gebied van arbeid en gezondheid is uniek voor de Nederlandse situatie. De didactische waarde van deze onderbouwing zal in de komende jaren, zowel kwantitatief als kwalitatief geëvalueerd worden. Verschuiving in gehanteerde paradigma’s ten aanzien van gezondheid en ziekte, de waarde voor interdisciplinaire communicatie en de kwaliteit van de gemaakte probleemanalyses zal worden onderzocht bij studenten met verschillende achtergronden. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: IJ. Kant Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT
A2.2 / Zaal 525 Een integraal, praktisch toepasbaar instrument als basis voor het interne kwaliteitsbeleid van medische specialistische opleidingen in opleidingsklinieken. 1
2
2
3
Zwirs AAM , Gerven NMF van , Klemt-Kropp M , Scherpbier AJJA , Eckenhausen MAW 1 2 Foreest Medical School, Medisch Centrum Alkmaar, Medisch Centrum Alkmaar, 3 Universiteit Maastricht
2
Probleemstelling Het kaderbesluit van het Centraal College Medische Specialismen (CCMS) stelt hogere eisen aan het kwaliteitsbeleid van opleidingsinstellingen, centrale opleidingscommissie (COc’s) en opleidingsgroepen. Landelijke zijn evaluatie-instrumenten ontwikkeld, ingezet en uitgewisseld gebaseerd op de kwaliteitsindicatoren uit het ‘Eindrapportage Projectgroep Kwaliteitsindicatoren’ (Scherpbier et al. CBOG, 2008). De kaders van het kwaliteitsbeleid zijn voorradig, de vertaalslag naar de dagelijkse opleidingspraktijk weerbarstig. (*) De vraag vanuit de COc: ontwerp een werkbaar, integraal kwaliteitssysteem uitgaande van reeds bekende vereisten en instrumenten -waaronder ziekenhuiskaders, CCMS vereisten en de Eindrapportage- en zorg dat dit systeem makkelijk toepasbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet bij het werken aan kwaliteitsverbetering. Opzet Het systeem is verankerd op drie pijlers: 1. het conceptueel opleidingskader van de Samenwerkende Topklinische Ziekenhuizen (STZ). Dit onderscheidt drie niveaus: het strategische niveau (de Raad van Bestuur en medische staf), het tactische niveau (de COc) en het operationele niveau (de opleidinggroep en de aios). Op elk niveau draait een eigen Plan-Do-Check-Act-cyclus. De drie cycli maken onderling contact, zoals radertjes in een netwerk. 2. de kwaliteitsradar Medisch Centrum Alkmaar, een door de medische staf ontwikkelde en geaccepteerde methode voor klinische kwaliteitszorg. Het bevat een checklist waar de actuele situatie wordt vergeleken met de gewenste situatie (norm). De resultaten worden weergegeven in kleur. 3. de kwaliteitsindicatoren en het normatieve kader uit de Eindrapportage. Op basis hiervan krijgt men inzicht in de kwaliteit van de opleiding en de opleidingsinstelling en waar deze kan worden verbeterd. Resultaat Op elk van de drie niveaus is de kwaliteitsradar medische staf als vorm genomen en ingericht met de geoperationaliseerde indicatoren uit de Eindrapportage. Dit is uitgewerkt in Microsoft Excel werkbladen met tabellen, koppelingen en grafieken. De kleurrijke proefversie van het integrale interne kwaliteitssysteem werd in 2012 ontwikkeld en is in 2013 ziekenhuisbreed in gebruik genomen. Het systeem verbindt alle lopende activiteiten en versterkt daarmede effectiviteit van de interne kwaliteitszorg. Daarnaast stimuleert het de betrokkenen van alle niveaus continu aan opleidingskwaliteit te werken. Discussie Dit in het MCA ontwikkelde integrale systeem is een stap voorwaarts in de systematische aanpak van de interne kwaliteitszorg van de medische vervolgopleidingen. Een volgende stap in de ontwikkeling van het systeem is dat voor elk item wordt aangegeven wat men moet doen om te verbeteren en hoe dit kan worden uitgevoerd. Daarnaast is het voornemen het instrument nog meer toegankelijk te maken voor sturing en beleid opdat centrale opleidingsthema’s en verbeteracties automatisch doorwerken in de afzonderlijke opleidingsgroepen. (*) Lombarts MJMH, Scherpbier AJJA, Heineman MJ. Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de vervolgopleiding. De Centrale Opleidingscommissie als regisseur? Ned Tijdschr Geneeskd. 2011:155:A3793 Trefwoord: Education management: Quality Assurance, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: A.A.M. Zwirs Foreest Medical School, Medisch Centrum Alkmaar Postbus 501 1800 AM ALKMAAR
A2.3 / Zaal 525 Ontwikkeling en implementatie van onderwijs over ‘cultuursensitieve hypertensievoorlichting' ten behoeve van opleidingen tot praktijkondersteuner in Nederland. Meinema JG, Dijk N van, Jaarsma ADC, Weert HCPM van, Haafkens JA Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling In de huisartsenpraktijk zijn praktijkondersteuners (POH) steeds vaker verantwoordelijk voor 1 hypertensievoorlichting. Uit recent onderzoek blijkt dat cultuursensitieve hypertensievoorlichting (CSHV) bij hypertensieve allochtone patiënten tot betere behandelresultaten kan leiden dan gebruikelijke zorg. Dit implementatieproject beoogt een trainingsmodule CSHV te ontwikkelen en deze implementeren in initieel en positioneel onderwijs voor POH. Methode Het project omvat 4 fasen: 1) inventarisatie van het bestaande onderwijsaanbod over CSHV en de behoefte daaraan via semigestructureerde interviews met onderwijsaanbieders; 2) ontwikkeling van een conceptcursus CSHV; 3) testen en evalueren van de conceptcursus onder de doelgroepen d.m.v een tevredenheidmeting, een attitudemeting op drie momenten en de Commitment to Change methode; 4) bijstelling, verspreiding en implementatie van de ontwikkelde cursus. Resultaten 1) Uit informatie van 8/11 POH-opleidingen, bleek dat zes opleidingen enige aandacht besteden aan cultuursensitieve zorg en dat vijf opleidingen belangstelling tonen voor specifiek onderwijs in CSHV. 2) Er is een conceptcursus CVSH ontwikkeld, bestaande uit 2 dagdelen praktijkgericht, activerend onderwijs. 3) M.m.v. één onderwijsinstelling is de conceptcursus getest bij 13 (bijna) afgestudeerde POH’s. Uit de tevredenheidmeting bleek dat deelnemers de cursus positief beoordeelden (8 op schaal van 10), deze goed vonden aansluiten bij de praktijk en gestimuleerd werden om actief aan het onderwijs deel te nemen. Oefeningen met simulatiepatiënten werden hoog gewaardeerd. De attitudemeting direct na de cursus liet verschuivingen zien op vragen over hoe belangrijk deelnemers ‘aandacht voor opvattingen/praktijken niet overeenkomend met westerse geneeskunde’ vinden en hoe vaak zij rekening houden ‘met culturele achtergronden van de patiënt bij anamnese’. Bij 4/6 vragen over de frequentie waarmee rekening wordt gehouden met culturele achtergronden, trad een daling in gemiddelde score op. De Commitment to Change meting na de cursus liet zien dat deelnemers vooral meer open vragen willen stellen en, met behulp van motiverende gespreksvoering, doelgerichte vragen om het cultuurspecifieke verklaringsmodel van de patiënt achterhalen. De attitudemeting en Commitment to Change metingen zullen 3 maanden na de training herhaald worden. Conclusie De eerste resultaten van dit project suggereren dat POHs de conceptcursus positief beoordelen. Een mogelijke verklaring voor de daling van frequentie waarmee deelnemers na de cursus rekening zeiden te houden met de culturele achtergrond van de patiënt is dat zij zich bewust zijn geworden van de complexiteit van CSHV en hun 'tekorten' (bewust onbekwaam). In de volgende fase wordt de cursus nader geëvalueerd en bijgesteld, belemmerende en bevorderende factoren voor implementatie onderzocht en een implementatieplan worden opgesteld. Referenties. 1) Beune EJ, et al. Nurse-led, culturally appropriate patient education: effects on blood pressure control and treatment adherence among patients of African origin with uncontrolled hypertension. 2013; submitted. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum, Research in medical education: Training, Teaching & learning: Small group Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: J.G. Meinema Academisch Medisch Centrum Huisartsgeneeskunde/ Centre for Evidence-Based-Education Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A2.4 / Zaal 525 De docent als katalysator bij het Leren van Ervaringen Sliedrecht KY Erasmus Medisch Centrum Doel van het onderzoek In het kader van het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs is de Huisartsopleiding van het Erasmus MC te Rotterdam in 2010 het onderzoeksproject naar 'Leren van Ervaringen' (LvE) gestart. In deze onderwijsvorm, die ook wel 'spuien' of 'uitwisselen van ervaringen' wordt genoemd, wisselen huisartsen in opleiding (aios) onder begeleiding ervaringen uit de praktijk met elkaar uit. Deze onderwijsvorm heeft een centrale plaats op de terugkomdag van de Huisartsopleiding (SallaertsBoonekamp, 1984): al sinds de start van de Huisartsopleiding maakt het LvE deel uit van het curriculum van alle Huisartsopleidingen in Nederland. Tot dusver is er nooit systematisch onderzoek gedaan naar het leereffect van deze onderwijsvorm. Het doel van het onderzoeksproject naar LvE is het beschrijven van de manier waarop er in deze onderwijsvorm wordt geleerd, om aanbevelingen te kunnen doen over de manier waarop aios optimaal leren van elkaars ervaringen. Data en methode De datacollectie bestaat uit ruim 80 uur aan video-opnames van LvE bij verschillende groepen en leerjaren van de huisartsenopleiding van het Erasmus MC, opgenomen in de periode 2010 - 2011. De data is geanalyseerd vanuit een conversatie-analytisch (CA) perspectief, een kwalitatieve onderzoeksbenadering die zeer geschikt is om interactie in detail te analyseren (Heritage & Clayman, 2010), en specifiek de manier waarop docenten en aios door middel van interactie LvE vormgeven. Door vanuit een conversatie-analytisch perspectief te beschrijven op welke manier aios hun ervaringen inbrengen en welke respons dat in de groep genereert, wordt inzicht verkregen in de manier waarop de gespreksdeelnemers gezamenlijk een leersituatie creëren en de rol die de groepsdocent daarbij heeft. Resultaten Uit de analyses van de interactie tussen de aios en de groepsdocent(en) blijkt dat de docent een cruciale rol speelt als katalysator van het leerproces: de docent kan ervoor zorgen dat didactische uitgangspunten als het verbreden en het verdiepen van de individuele leerervaringen worden gerealiseerd. Op basis van deze bevindingen over de precieze rol van docenten bij het LvE kunnen concrete aanbevelingen geformuleerd worden om het rendement van deze onderwijsvorm te verhogen: docenten kunnen worden getraind en zo nodig worden bijgeschoold in hun didactische begeleiding bij het bespreken van ervaringen van aios zodat de groep (peers) optimaal van elkaar kan profiteren en leren. Literatuur Heritage, J. & Clayman, S. (2010). Talk in action. Interactions, identities and institutions.Chichester: Wiley-Blackwell. Sallaerts-Boonekamp, A.M. (1984). Het uitwisselen van ervaringen door arts-assistenten in de beroepsopleiding. In: Huisarts & Wetenschap, 27, p. 214-216. Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Learning outcomes: All Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: K.Y. Sliedrecht Erasmus MC Huisartsgeneeskunde Burgemeester 's Jacobsplein 51 3015 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
A3.1 / Abdijzaal Bevlogenheid van Medisch Specialisten in hun Werk: Zijn Bevlogen Specialisten Betere Opleiders en Rolmodellen? 1
1
1
2
Scheepers RA , Lombarts MJMH , Heineman MJ , Arah OA 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, University of California Los Angeles Probleemstelling In opleidingsziekenhuizen fungeren medisch specialisten als opleiders en rolmodellen voor aiossen. Bevlogen specialisten blijken betere patiëntenzorg te leveren en bevlogen docenten blijken beter te doceren, maar onderzoek heeft nog niet bepaald of bevlogen specialisten ook beter presteren als opleiders en rolmodellen. In de klinische opleidingspraktijk voeren specialisten werk uit in zowel hun rollen als arts als opleider. In deze studie hebben wij (a) onderzocht hoe bevlogen opleiders zijn in hun werk als arts en als opleider en (b) hoe bevlogenheid in beide rollen relateert aan hun prestaties als opleider en als rolmodel. Zijn specialisten betere opleiders en rolmodellen als zij bevlogen zijn in hun werk als arts, opleider, of beide? Methoden Wij hebben een cross-sectionele studie uitgevoerd in 61 medische vervolgopleidingen, binnen achttien medische centra. De vragenlijst System for Evaluation of Teaching Qualities werd gebruikt om opleider- en rolmodelprestaties te meten, omdat deze vragenlijst hiervoor gevalideerd is. Hierbij evalueerden aiossen specialisten aan de hand van 21 vragen op een 5-puntschaal. Specialisten rapporteerden hun bevlogenheid als arts en als opleider aan de hand van de gevalideerde Utrecht Work Engagement Scale, met achttien vragen op een 7-puntschaal. We hebben multilevel regressieanalyses uitgevoerd om de relatie tussen bevlogenheid en opleider- en rolmodelprestaties te onderzoeken. Resultaten In totaal hebben 546 (68%) aiossen de opleider- en rolmodelprestaties van specialisten geëvalueerd en 513 (63%) specialisten hebben bevlogenheid gerapporteerd. Met gemiddeld 5.83 aios-evaluaties per specialist, voldeden de evaluaties aan betrouwbare feedback. Specialisten rapporteerden een hogere bevlogenheid als arts (M = 4.54) dan als opleider (M = 3.59). Ook al betreft het een significant gemiddeld verschil van 0.95 (p < 0.001), specialisten blijken (gebaseerd op landelijke normscores) voor beide rollen gemiddeld bevlogen te zijn. Bevlogenheid als opleider was positief gerelateerd aan opleiderprestaties (β = 0.31, p < 0.001) en aan rolmodelprestaties (β = 0.16, p <0.001). Voor bevlogenheid als arts gold dit niet. Discussie Medisch specialisten zijn bevlogener in hun werk als arts dan als opleider. Specialisten die bevlogen zijn als opleider worden gezien als betere opleiders en rolmodellen door aiossen. Uit onderzoek blijkt dat hulpbronnen in het werk (zoals collegiale steun) bevlogenheid bevorderen. (*) In een vervolgstudie zou ingegaan kunnen worden op welke werkgebonden hulpbronnen in de context van specialisten bevlogenheid als opleider faciliteren. Op deze manier kan toekomstig onderzoek verhelderen wat maakt dat sommige opleiders bevlogener zijn dan anderen. Met deze inzichten kunnen bevlogenheid en opleiderprestaties in de medische vervolgopleiding versterkt worden. (*) Bakker AB, Hakanen JJ, Demerouti E, Xanthopoulou D. Job resources boost work engagement, particularly when job demands are high. Journal of Educational Psychology. 2007;99(2):274–84. Trefwoord: Teachers/Trainers: Roles of the teacher, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: R.A. Scheepers Academisch Medisch Centrum Centre for Evidence Based Education Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A3.2 / Abdijzaal Effecten van vernieuwingen in de medische vervolgopleiding; vijf verschillende percepties van gebruikers 1
2
3
1
3
Fokkema JPI , Exel NJA van , Teunissen PW , Westerman M , Vleuten CPM van der , 3 4 5 Scherpbier AJJA , Dörr PJ , Scheele F 1 2 3 4 5 St Lucas Andreas Ziekenhuis, IBMG, Universiteit Maastricht, Universiteit Leiden, VU medisch centrum Probleemstelling Medische vervolgopleidingen ondergaan vernieuwingen ter verbetering van opleiden. Gebruikers van 1 deze vernieuwingen, zoals werkplekbeoordelingen, ervaren hiervan verschillende effecten . Naast beoogde effecten op leren en opleiden ervaren zij ook effecten op bijvoorbeeld werkbelasting, het systeem van opleiden, of omgang met vernieuwingen. Voor optimaal ontwerp en implementatie van vernieuwingen zou hiermee rekening gehouden moeten worden. Dit vraagt om meer specifieke kennis over ervaren effecten. Dit onderzoek had als doel in kaart te brengen op welke manieren effecten van een opleidingsvernieuwing worden ervaren door de gebruikers. Werkplekbeoordelingen werden hierbij gebruikt als voorbeeld van een vernieuwing. De onderzoeksvraag was: Op welke verschillende manieren ervaren opleiders en AIOS effecten van werkplekbeoordelingen? Methode Het onderzoek werd in 2012 uitgevoerd onder opleiders en AIOS gynaecologie, aangezien werkplekbeoordelingen het langst in gebruik zijn bij dit specialisme. De gebruikte methode was Q2 methodologie; een methode om subjectiviteit systematisch te bestuderen . Hierbij drukken participanten hun ervaring uit door stellingen over het onderwerp te rangschikken. Hierna worden met factoranalyse dominante profielen in de ervaringen geïdentificeerd. Participanten rangschikten 36 1 stellingen over effecten van werkplekbeoordelingen (gebaseerd op eerder onderzoek ) van mee oneens tot mee eens. Vervolgens lichtten zij hun rangschikking toe, tijdens een interview of schriftelijk. By-person factoranalyse gaf een maximum van 5 factoren ofwel percepties. De 5-factoroplossing werd gekozen omdat elke factor betekenisvol te interpreteren was met de toelichtingen van de participanten. Voor elke factor werd een geïdealiseerde sortering van stellingen berekend, voor een hypothetisch persoon die 100% op de factor laadt. Ondersteund door de typerende stellingen van elke factor en de toelichtingen van participanten werden vervolgens de 5 typische percepties beschreven. Resultaten Vierenveertig opleiders en 21 AIOS uit 6 ziekenhuizen participeerden. In de vijf percepties van effecten van werkplekbeoordelingen werden twee zaken steeds verschillend gecombineerd: herkende doelen van de vernieuwing en ervaren toepasbaarheid in de praktijk. Dit leidde tot de percepties (1) Nuttig voor opleiden en toepasbaar, (2) Worsteling in praktijk om herkende doelen te behalen, (3) Focus op middel in plaats van op doelen, (4) Impact afhankelijk van mensen, (5) Gefrustreerd door verplichting en lage bijdrage aan opleiding. Discussie Dit onderzoek beschrijft dat er onder de gebruikers van een opleidingsvernieuwing vijf verschillende percepties zijn van de effecten ervan. Verschillende ervaring van doelen van de vernieuwing en toepasbaarheid in de praktijk bleken hierbij van belang. Bij ontwerp en implementatie van vernieuwingen in de opleiding is het belangrijk om rekening te houden met deze verschillen. Referenties (1) Fokkema JPI et al. Exploration of perceived effects of innovations in postgraduate medical education. Med Educ. 2013;47:271-281. (2) Watts S, Stenner P. Doing Q methodological research: theory, method and interpretation. London: SAGE; 2012. Trefwoord: Education Management: Change, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: J.P.I. Fokkema St Lucas Andreas Ziekenhuis Onderwijsunie Jan Tooropstraat 164 1061 AE AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A3.3 / Abdijzaal Leiderschapsgedragingen in de kliniek en de relatie met arbeidssatisfactie van aiossen 1
1
2
1
Wal MA van der , Borleffs JCC , Scheele F , Cohen-Schotanus J 1 2 UMC Groningen, St Lucas Andreas Ziekenhuis/VU medisch centrum Probleemstelling Vervolgopleidingen bestaan grotendeels uit leren op de werkvloer. In de klinische werkomgeving is arbeidssatisfactie gerelateerd is aan werkprestaties, patiëntveiligheid en stress - een veelvoorkomend 1 probleem onder aiossen. Onderzoek buiten het medisch onderwijs laat zien dat de manier van 2 leidinggeven kan bijdragen aan arbeidssatisfactie. Bij situationeel leiderschap worden taakgerichte en relatiegerichte leiderschapsgedragingen onderscheiden. Onervaren werknemers, zoals aiossen, hebben profijt van taakgericht leiderschap. De vraag is of dergelijk leiderschap een positief verband toont met arbeidssatisfactie. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre taak- en/of relatiegericht leiderschap samenhangt met de arbeidssatisfactie van aiossen. Methode Recent aangestelde aiossen(N=165) werden benaderd voor een vragenlijstonderzoek naar loopbaan en arbeidssatisfactie van jonge artsen. Van 2 aspecten van zowel taakgerichte als relatiegerichte leiderschapsgedragingen werd aangegeven hoe vaak de gedraging gepercipieerd werd (4 punt-schaal, 1=nooit, 4=vaak). Een voorbeeld van taakgericht leiderschap is: ‘de leidinggevende vertelt mij hoe en wanneer ik mijn taken moet uitvoeren', van relatiegericht leiderschap: ‘de leidinggevende communiceert met mij'. Arbeidssatisfactie werd gemeten met rapportcijfers op cognitieve, affectieve en instrumentele aspecten van het werk, gebaseerd op de taxonomie van Ostroff(1993). Het cognitieve domein bevatte 5 vragen, over bijvoorbeeld persoonlijke groei en hetgeen professioneel bereikt is. Het affectieve domein bevatte 4 vragen over waardering van en samenwerking met collega's. Het instrumentele domein bevatte 4 vragen over inkomen, management en balans privé en werk. Correlaties werden berekend om de relatie tussen de door aiossen gepercipieerde leiderschapsgedragingen en arbeidssatisfactie te analyseren. Resultaten 117 aiossen participeerden in de studie(71%). Taakgerichte leiderschapsgedragingen correleerden significant met waardering voor het management(r =.22) en waardering van administratieve taken(r =.17). Relatiegerichte leiderschapsgedragingen correleerden significant met hetgeen professioneel bereikt is(r =.20), waardering van(r =.22) en samenwerking met collega' s(r =.12), waardering voor het management(r =.26) en waardering van patiënten(r =.26). Discussie Taakgerichte gedragingen hangen minder samen met aspecten van arbeidssatisfactie dan relatiegerichte gedragingen. Het feit dat aiossen ‘beginners' zijn betekent dat taakgericht leiderschap nodig is. Echter, relatiegericht leiderschap is ook nodig om te zorgen dat aiossen tevreden zijn met hun werk, met name met affectieve aspecten ervan. Het lijkt van belang dat leidinggevenden in de kliniek zich gaan realiseren dat leiderschapsgedragingen samenhangen met arbeidssatisfactie van aiossen. Toekomstige onderzoek zal de causale link tussen leiderschap en arbeidssatisfactie van aiossen moeten analyseren. Referenties 1.Ramirez, A.J.,Graham, J.,Richards, M.A.,Gregory, W.M.,Cull, A.(1996). Mental health of hospital consultants: the effects of stress and satisfaction at work. The Lancet, 347,724-728 2. Lok, P., Crawford, J.(2004). The effect of organizational culture and leadership style on job satisfaction and organisational commitment: A cross-national comparison. Journal of Management Development, 23, 321-338 Trefwoord: Teaching & learning: Clinical context, Learning outcomes: Leadership skills, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M.A. van der Wal UMC Groningen, CIOMO Antonius Deusinglaan 1, 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
A3.4 / Abdijzaal Samenwerking in opleidersgroepen: Validatie van het TeamQ instrument 1
1
1
2
2
Slootweg IA , Lombarts MJMH , Boerebach BCM , Scherpbier AJJA , Vleuten CPM van der 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht
Probleemstelling Een goed functionerende opleidersgroep is essentieel voor de kwaliteit van de medisch specialistische opleiding. Inzicht in de wijze waarop een groep functioneert, kan helpen de samenwerking te verbeteren. Er zijn veel instrumenten beschikbaar die het functioneren van groepen meten, maar geen daarvan is 1 specifiek ontwikkeld en gevalideerd voor opleidersgroepen. Deze studie evalueert de inhoudelijke validiteit en de betrouwbaarheid van het evaluatie-instrument TeamQ, dat specifiek ontwikkeld is voor het meten van de effectiviteit van opleidersgroepen binnen de medisch specialistische opleiding. Methode In een eerdere studie werden 7 samenwerkingsthema's voor opleidersgroepen geïdentificeerd: de klinische opleider, de arts-assistenten, de rol van de formele opleider, de structuur, de 2 discussieonderwerpen, de feedbackcultuur en de omgevingsfactoren. Voor het inhoudelijk valideren zijn deze thema's door de onderzoeksgroep vertaald in stellingen. Met behulp van een gemodificeerde Delphi methode zijn 40 experts uitgenodigd om in 2 rondes de stellingen over samenwerken in opleidersgroepen te beoordelen. Daarna werd, om de betrouwbaarheid te meten, een digitaal versie van het instrument ontwikkeld en aangeboden aan 771 opleiders, uit 65 opleidersgroepen, uit verschillende opleidingsziekenhuizen, van verschillende specialismen (27 snijdend, 32 beschouwend en 6 ondersteunend). De respondenten scoorden de mate van herkenbaarheid van elke stelling op de huidige samenwerking op een vijfpuntsschaal. De betrouwbaarheid van de thema's werd onderzocht met behulp van Cronbach's a. Resultaten en Conclusie e In totaal participeerden in de 1 Delphi-ronde 38 experts (95%) die 87 stellingen beoordeelden op relevantie voor het meten van de effectiviteit van samenwerken. Na de eerste ronde werden 27 e stellingen verwijderd en de overgebleven 60 stellingen werden in de 2 Delphi ronde door 25 experts (63%) beoordeeld op duidelijkheid. De uiteindelijke versie van de TeamQ vragenlijst bestond uit 50 stellingen, verdeeld over de 7 samenwerkingsthema's. In totaal vulden 499 opleiders (65%) de vragenlijst in. De betrouwbaarheid van vijf samenwerkingsthema's was hoog (Cronbach's a > 0.70). Voor de overige twee thema's was Cronbach's a lager (a = 0.69 en 0.62). Deze resultaten suggereren dat TeamQ de effectiviteit van de samenwerking in opleidersgroepen op een inhoudelijk valide manier kan meten en dat de schalen van het instrument over het algemeen een hoge betrouwbaarheid laten zien. Discussie Het TeamQ-instrument lijkt op een betrouwbare en inhoudelijk valide wijze inzicht te geven in het functioneren van opleidersgroepen. Nader onderzoek is noodzakelijk naar overige psychometrische aspecten van het instrument en naar de praktische implicatie voor opleiders. Of de samenwerking daadwerkelijk verbetert, als gevolg van inzicht in het functioneren van de opleidersgroepen, zal in een vervolgstudie moeten worden aangetoond. 1.Mathieu J, Journal of Management 2008 2.Slootweg I, Medical Teacher 2012 Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: I.A. Slootweg Academisch Medisch Centrum Centrum voor Evidence Based Medical Education, Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A4 / zaal 530 Toetsen op de werkvloer 2.0 NVMO Werkgroep Toetsing 1 2 3 Latijnhouwers MAHE , Bruggen JME van , Krommenhoek C , 3 Norbart AF 1 2 3 Radboud UMC Nijmegen, UMC Utrecht, LUMC Thema Binnen de medische opleidingen is momenteel veel aandacht voor het competentiegericht beoordelen van studenten in de coschappen. De coschapbeoordelingen leiden in het algemeen tot (te) hoge cijfers en discrimineren daardoor niet of nauwelijks. Ook worden beoordelingen in het algemeen weinig voorzien van narratieve feedback waardoor het leereffect voor studenten niet optimaal is. Verder is het omgaan met de criteria voor het geven van o.a. onvoldoendes voor een coschap in de medische faculteiten (geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde) niet eenduidig. Competenties zijn een mix van kennis, vaardigheden, ervaringen en eigenschappen die artsen in staat stellen beroepstaken professioneel uit te voeren. De vraag is hoe we deze competenties qua vorm en inhoud op de werkvloer congruent kunnen toetsen. Longitudinaal toetsen lijkt een goede mogelijkheid om de competentieontwikkeling van coassistenten over de tijd te monitoren, maar wordt op de meeste faculteiten nog niet of nauwelijks toegepast. Doel In deze workshop wil de NVMO werkgroep Toetsing: - u kennis laten maken met verschillende aspecten van longitudinaal toetsen op de werkvloer - met u in gesprek gaan over mogelijkheden om longitudinaal toetsen in de coschappen te implementeren Naar verwachting leidt uw feedback tot inspiratie voor de verdere uitwerking van de aandachts- en discussiepunten voor de implementatie van longitudinale beoordelingen binnen de medische opleidingen. Doelgroep (Coschaps)coördinatoren, docenten, leden van opleidingsgroepen, studenten, aios en onderwijskundigen in medische (vervolg)opleidingen (geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde). Opzet workshop (activiteiten en opbrengst) In deze workshop ‘ondergaat’ u een stationstoets over longitudinale beoordelingen. In subgroepen gaat u bij elk station actief aan de slag met diverse aspecten van longitudinaal toetsen in de coschappen zoals; theoretische uitgangspunten van longitudinaal toetsen, het beoordelen van portfolio’s en stationstoetsen, remediering via intervisie en formuleren van leervragen. Korte theoretische samenvattingen en uw aantekeningen verzamelt u in een “portfolio”waardoor u ook wordt uitgedaagd vanuit het perspectief van de student te denken. Afsluitend is er een plenaire presentatie van de belangrijkste resultaten. Maximum aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Assessment: Clinical assessment, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment, Assessment: Progress test Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: M.A.H.E. Latijnhouwers Radboud UMC Nijmegen Instituut voor Wetenschappelijk Onderwijs en Opleidingen Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A5 / zaal 531 Convergeren van beoordelingen voor de afname van een communicatie vaardigheidstoets - een praktische toepassing Wijngaarden JJ van, Kok M UMC Utrecht Thema Er zijn factoren die onbedoeld een rol spelen bij de beoordeling van een communicatievaardigheidstoets. Gebleken is dat met name de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid een punt van aandacht is. Door de vaardigheidstoets uit meerdere stations te laten bestaan kan de toetsbetrouwbaarheid en daarmee de toetsvaliditeit worden vergroot. Helaas is dat qua logistiek en qua kosten niet voor iedere faculteit een oplossing. In het UMC Utrecht hebben we er voor gekozen de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te verbeteren door het organiseren van een bijeenkomst voorafgaand aan iedere toets die we afnemen. Hierin vergroten we de mate van overeenstemming tussen de verschillende beoordelaars. De bijeenkomst heeft verschillende doelstellingen:Objectiviteit: nastreven van objectieve beoordeling van toetsing / Nauwkeurigheid: duidelijke instructie en beoordeling voor student / Uitvoerbaarheid: haalbaarheid en efficiëntie observator / Uniformiteit: eenduidige richtlijn observator. De methode die we daarvoor gebruiken is de periodieke beoordeling van een aantal gesprekken aan de hand van videofragmenten (studentgesprek in de spreekkamer) en beoordelingsformulieren. Alle beoordelaars bekijken in een gezamenlijke sessie de fragmenten en scoren deze op een beoordelingsformulier. Aan de hand van deze beoordelingen wordt een uitgebreide nabespreking gehouden van de gehele beoordeling. Hierbij komen alle onderdelen van het beoordelingsformulier en de achterliggende gedachten van de beoordelaars hierover aan bod. Deze sessies blijken zeer waardevol, omdat de oordelen over het in de video getoonde gedrag meer op één lijn komen te liggen. Na afloop van de toetsing wordt het toetsgedrag van de verschillende beoordelaars in kaart gebracht. Deze geven zeer veel inzicht in het toetsgedrag en worden bij de eerstvolgende sessie gebruikt om het bewustwordingsproces van beoordelaars te vergroten. Doel In deze NVMO-workshop willen we deelnemers instrueren over hoe een dergelijke bijeenkomst voorafgaand aan de toets in zijn werk gaat. Het is de bedoeling dat deelnemers aan de hand van een gespreksfragment ervaren hoe de verschillen tussen beoordelaars liggen, en volgens welke systematiek zij de onderlinge betrouwbaarheid kunnen verbeteren. Doelgroep De workshop richt zich tot docenten/trainers/coördinatoren die actief zijn in communicatie-onderwijs en dan voornamelijk in de toetsing/beoordeling van communicatievaardigheden. Opzet workshop Inleiding: toetsing en welke onbedoelde factoren spelen een rol bij de beoordeling Hoe verloopt de toetsing in Utrecht (procedure) en welk beoordelingsformulier (observatie instrument) wordt gebruikt. Uitvoering Gezamenlijk bekijken en scoren van een dvd-fragment van een spreekkamergesprek. Discussie Over de scores en de interpretatie hiervan en de methodologische beperkingen We verwachten van de deelnemers een actieve deelname aan de workshop en inbreng vanuit de eigen toetservaring. We hopen met deze workshop een praktisch handvat te bieden voor eenieder die worstelt met de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tijdens een communicatievaardigheidstoets. Maximum aantal deelnemers: 15 Trefwoord: Assessment: Standard setting , Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.J. van Wijngaarden UMC Utrecht Klinisch Vaardigheids Onderwijs Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
A6 / zaal 532 De basis van Evidence Based Medicine: Herkenning van valide argumentatie en drogredeneringen Hameleers RJMG, Pol MHJ van de Radboud UMC Nijmegen Thema Deze workshop behandelt een innovatieve manier om studenten een van de fundamenten van Evidence Based Medicine bij te brengen, namelijk het herkennen en duiden van drogredeneringen binnen, maar ook buiten de geneeskunde. Doel Deelnemers kennen het belang van fundamentele vaardigheden op het gebied van zuiver redeneren, doen ervaring op met onderwijs over drogredeneringen en nemen kennis van de eerste resultaten uit de praktijk. Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars en studenten die geïnteresseerd zijn in nieuwe manieren om evidence based medicine te doceren. Opzet De workshop begint met een korte inleiding over het belang van vaardigheid in correct redeneren als voorwaarde voor het toepassen van evidence based medicine. Daarna doorlopen de deelnemers een ingekorte versie van een interactieve onderwijsmodule over drogredeneren, die ook in de praktijk wordt gebruikt. Tenslotte volgt een presentatie van de eerste resultaten van deze module in de onderwijspraktijk. Ter afsluiting vindt een plenaire discussie plaats over het nut en de toepasbaarheid van dit onderwijs en de mogelijkheid voor interfacultaire uitwisseling. Maximum aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Curriculum: General, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: R.J.M.G. Hameleers Radboud UMC Nijmegen Eerstelijnsgeneeskunde Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A7 / zaal 533 Een nieuwe rol voor uitgevers en bibliotheken in het medisch onderwijs? Kamphuis C, Woert N van der Radboud UMC Nijmegen Thema In het onderwijs is de invloed van digitalisering en de informatie-explosie enorm groot. Het is niet meer de vraag of we moeten digitaliseren, maar de vraag hoe de digitalisering ten dienste van het onderwijs kan staan. Uitgevers en bibliotheken zien zich daardoor geplaatst voor grote uitdagingen: hun rol en aanbod verandert en er komen andere vragen vanuit de eindgebruikers. Het uitgeefproces draait niet alleen meer om het uitgeven van gedrukt materiaal; er is daarnaast een veelheid aan digitale producten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan e-learning , e-toetsing, e-books, ibooks, digibooks, verrijkte publicaties, hypermedia, Open Educational Resources, Open textbooks en thematische websites . De invloed van open en gratis beschikbaar onderwijsmateriaal neemt toe, en de vraag naar aanvullende onderwijsdienstverlening stijgt. In de veelheid van bronnen speuren bibliotheekmedewerkers naar nieuwe wegen om het zoek- en ontsluitingsproces naar kwalitatief goed materiaal voor de eindgebruiker te faciliteren. Ook advisering door de bibliotheek bij het samenstellen van onderwijsmateriaal uit meerdere on-line bronnen wint aan populariteit. De rolverdeling binnen deze ontwikkelingen ten dienste van de eindgebruiker is echter nog niet geheel uitgekristalliseerd. Doel Doel van deze rondetafelsessie is het informeren over nieuwe trends in de digitalisering van onderwijsmateriaal en de hierbij verschuivende rol van uitgevers, bibliotheken en eindgebruikers. Middels discussie wordt het gewenste samenspel tussen bibliotheken, uitgevers en eindgebruikers ten aanzien van de volgende thema’s in kaart gebracht: Ontwerpen en ontwikkelen van onderwijsmateriaal m.b.v. een veelheid aan on-line bronnen Combineren van gratis/open en betaald/gesloten materiaal Zoeken, vinden en ontsluiten van onderwijsmateriaal Selecteren van kwalitatief goed materiaal uit het enorme aanbod Vereiste kennis en vaardigheden bij uitgevers, bibliothecarissen, onderwijsontwikkelaars, docenten, studenten Doelgroep Docenten en studenten, beleidsmakers, opleidingscoördinatoren, onderwijskundigen, bibliothecarissen en uitgevers. Opzet De ronde tafel sessie wordt ingeleid met een kort overzicht van trends in de steeds verder gaande digitalisering binnen het medisch onderwijs. Vervolgens geven drie uitgevers van medisch onderwijsmateriaal en drie bibliothecarissen vanuit verschillende UMC’s elk een inspirerende pitch over de wijze waarop zij inspelen op deze trends. De deelnemers aan de rondetafel sessie gaan hierna in discussie over het gewenste samenspel tussen bibliotheken, uitgevers en eindgebruikers ten aanzien van de diverse relevante thema’s. Maximaal aantal deelnemers; 25 Trefwoord: Digitaal onderwijsmateriaal, e-learning, e-books, Open Educational Resources, uitgevers, bibliotheken, content curation Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: C. Kamphuis Radboud UMC Nijmegen Huispost 306 Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A8 / zaal 536 Kansen en Bedreigingen van elektronische 'devices' in het (bio)medisch contactonderwijs Jansen JM, Gerrits EM, Frima C, Berg IET van den, Westerveld HE, Rijen HVM van, Cate ThJ ten UMC Utrecht Thema Steeds vaker zien we dat studenten hun laptop gebruiken in de collegezaal. Deze laptops worden gebruikt voor het maken van aantekeningen en het zoeken van achtergrond informatie. De docent kan meestal niet zien wat er aan de andere kant op het scherm staat en dus waar de student mee bezig is. Het aantal laptops en andere devices in de collegezaal neemt toe. En hoewel deze middelen goed gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van het college, kunnen ze ook zorgen voor veel afleiding. Hoe kunnen deze devices nuttiger ingezet worden tijdens (bio)medisch contactonderwijs? Bij observaties achterin de zaal in een steekproef colleges bij de opleidingen Biomedische Wetenschappen en Geneeskunde in Utrecht bleek dat zo’n 25% van de studenten een laptop op de collegebank heeft. Omdat het voor de docent vaak niet te zien is waarvoor een laptop gebruikt wordt, is op verschillende tijdspunten geturfd hoeveel laptops er werden gebruikt ter ondersteuning van het college (bijvoorbeeld voor aantekeningen). Dit bleek zo’n 80% van de laptops te zijn. De overige 20% werd gebruikt voor andere zaken, zoals e-mail, social media en spelletjes. Sommige laptops werden überhaupt niet gebruikt. De aard van het gebruik van smarthphones was niet traceerbaar. Doel Het karakter van contactonderwijs verandert met “devices” in het contactonderwijs, soms op verzoek (“Bring your own device”), soms op eigen initatief. Tijdens de sessie zullen we discussiëren, kennis en best practices uitwisselen en zo bijdragen aan het vormen van een visie op het gebruik van elektronische “devices”in het (bio)medisch contactonderwijs. Doelgroep Studenten, docenten en beleidsmakers in het (bio)medisch onderwijs. Opzet Er zal gestart worden met een plenaire inleiding op het thema (15 min.). Tijdens deze inleiding zullen ook de resultaten van de steekproeven binnen het UMCU worden getoond en kort worden ingegaan op literatuur rond dit thema. Vervolgens zal er in kleinere groepen een zogenaamde “SWOT analyse”(strengths, weaknesses, opportunities, threats) worden gedaan over de voor- en nadelen van “devices”in verschillende vormen van contactonderwijs (15 min.). Hierbij zal zowel vanuit het oogpunt van de docent als vanuit het perspectief van de student worden gekeken. Na een korte plenaire terugkoppeling van de SWOT analyse wordt vanuit het UMCU een “best practice”gepresenteerd, het project Flipping the Classroom dat binnen SUMMA (Selective Utrecht Medical MAster) loopt (15 min.). Hierbij zijn iPads gebruikt om een nieuw onderwijsmodel te introduceren. Vervolgens wordt opnieuw in groepen gesproken en gediscussieerd over andere best practices en manieren om elektronische “devices”nuttig in te zetten tijdens contactonderwijs (15 min.). Tot slot wordt er plenair afgesloten met een aantal conclusies (15 min.).
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225213.jpg Caption 1: Laptopgebruik op verschillende tijdspunten tijdens hoorcolleges in het UMC Utrecht.
Trefwoord: Learning outcomes: Information technology, Teaching & learning: e-learning/computers, Teaching & learning: Blended learning Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: J.M. Jansen UMC Utrecht Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
A9 / zaal 537 Hokjes, vakjes en 'coming out': drie eenvoudige stappen voor reflectie op stereotypen, taboes en eigen cultuur 1
2
1
Selleger VJ , Suurmond JL , Ehrlich ND 1 2 VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema Culturele competenties zijn nodig om adequaat om te gaan met een diverse patiëntenpopulatie. Het ontwikkelen van deze competenties begint met reflecteren op eigen vooroordelen en stereotyperingen (1). Ook bewustwording van de eigen culturele achtergrond is van belang. Als een arts geen zicht heeft op de eigen ‘culturele bril’, kan dit een open communicatie met mensen uit verschillende groepen in de weg staan. Uit onderzoek in de VS blijkt dat alle artsen onbewuste vooroordelen (unconscious bias) hebben over hun patiënten en dat deze van invloed zijn op de diagnose, behandeling en artspatiëntrelatie (2). Om studenten op een positieve en uitdagende manier bewust te maken van hun eigen vooroordelen, taboes en cultuur, is een workshop ontwikkeld met een eenvoudige reeks oefeningen. De workshop wordt o.a. aangeboden binnen een keuzemodule in het AMC en in het programma voor Physician Assistants van de Hogeschool INHolland. Deelnemers nemen in drie stappen hun eigen culturele bril onder de loep: stap 1: een oefening in het snel inschatten van de ander (jezelf op humorvolle wijze betrappen op onbewuste vooroordelen) stap 2: jezelf indelen in verschillende 'hokjes' (Uit welke groepen kom ik? Kom ik daarvoor uit?) stap 3: je eigen cultuur in alle nuances bespreken aan de hand van het 'Cultureel kaartspel' (Bonke en Selleger) In het diversiteitdebat is de toon over vooroordelen vaak bestraffend. In deze workshop maken wij een keuze voor een speelse en veilige opbouw: eerst de focus op de ander, dan kijken naar jezelf. Door deze stapsgewijze, genuanceerde aanpak kunnen vooroordelen aan bod komen die vaak verborgen blijven. Doel van de workshop Kennismaking met drie eenvoudige werkvormen voor reflectie op cultuur, taboes en vooroordelen; verheldering van de bijbehorende randvoorwaarden en bespreking van bruikbaarheid in eigen onderwijs. Opzet van de workshop De deelnemers doorlopen de drie oefeningen, waarbij uitwisseling van ervaringen en uitleg over randvoorwaarden en over mogelijkheden voor toepassing in eigen onderwijs aan de orde komen. Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars en studenten met belangstelling voor (het ontwikkelen van) onderwijs over diversiteit. Literatuur 1. Dogra N, Reitmanova S, Carter-Pokras O. Twelve tips for teaching diversity and embedding it in the medical curriculum. Med Teach. 2009 Nov;31(11):990-3. 2. Green AR, Carney DR, Pallin DJ, Ngo LH, Raymond KL, Iezzoni LI, Banaji MR. Implicit bias among physicians and its prediction of thrombolysis decisions for black and white patients. J Gen Intern Med. 2007 Sep;22(9):1231-8. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoord: Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasonin, Teaching & learning: Small group, Curriculum: All Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: V.J. Selleger VU medisch centrum, Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7 1081BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A10 / zaal 557 Didactische competenties in het curriculum geneeskunde: zin of onzin? Rijt JW van der, Witkowska-Stabel M Erasmus Medisch Centrum Thema Het kunnen bespreken van diagnoses, het begeleiden van coassistenten en het overdragen van kennis en informatie aan studenten, patiënten en familie zijn voorbeelden van competenties die inherent zijn aan het beroep van arts. Het raamplan Artsopleiding 2009 geeft aan dat een arts onderwijs moet kunnen geven aan studenten, patiënten en anderen. Toch wordt in de opleiding geneeskunde relatief weinig aandacht besteed aan deze didactische competenties. In hoeverre zouden studenten in de opleiding deze didactische competenties moeten kunnen ontwikkelen? Doel Het doel van deze rondetafelsessie is het bediscussiëren van de vraag of er meer aandacht zou moeten worden besteed aan het ontwikkelen van didactische competenties van studenten tijdens hun studie geneeskunde. Waarom zou dit een goede ontwikkeling zijn? Of waarom juist niet? Relevante vragen hierbij zijn: Op welke wijze zou dit vorm moeten krijgen in het curriculum? Over welke didactische competenties zouden studenten aan het einde van hun studie moeten kunnen beschikken? Zouden alle studenten ervaring moeten hebben met het lesgeven? Doelgroep Deze rondetafelsessie is bedoeld voor studenten geneeskunde, docenten, onderwijscoördinatoren, beleidsmedewerkers, artsen en overige belangstellenden. Opzet Discussie aan de hand van stellingen. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Learning outcomes: Teaching skills, Curriculum: General, Students/Trainees: General Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: J.W. van der Rijt Erasmus MC Desiderius School Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
A11 / zaal 558 De (on)mogelijkheden van Learning Analytics in het medisch onderwijs 1
1
2
Nijholt IM , Danielsen N , Smabers RA 1 2 Isala klinieken, Parantion
Thema Learning analytics: het verzamelen, analyseren en rapporteren van data van studenten en hun omgeving ten behoeve van het begrijpen en verbeteren van het onderwijs en de omgeving waarin dit onderwijs plaatsvindt (SolAR, 2011). Doel In ziekenhuizen wordt steeds vaker een verscheidenheid aan registraties digitaal bijgehouden. Deze zogenoemde ‘big data’ bieden o.a. tal van onderzoeksmogelijkheden. Medische opleidingen beschikken daarentegen nauwelijks over big data. Gegevens worden veelal versnipperd en op papier in diverse bestanden vastgelegd. Met de invoering van digitale portfolio’s en e-learning modules is een start gemaakt met het digitaal verzamelen van gegevens die naast het bijhouden van de individuele studievoortgang ook inzage zouden kunnen geven in de kwaliteit van het onderwijs. Learning analytics is dus een trend die ook in het medisch onderwijs goed toepassing zou kunnen vinden. In deze workshop zal het begrip learning analytics nader toegelicht worden. Daarnaast zullen we ingaan op de mogelijkheden en beperkingen van learning analytics. Het privacy vraagstuk rondom de verzamelde data zal besproken worden: bijv. Wie is eigenaar van de dataset, hoe beveilig je de data tegen onrechtmatig gebruik? Daarnaast zal er aandacht besteed worden aan de infrastructuur van het verzamelen en analyseren van de data. Doelgroep Analyse van dergelijke data kan van grote waarde zijn voor diverse doelgroepen binnen ziekenhuizen en universiteiten. Zo biedt het studenten en hun opleiders de mogelijkheid om informatie in te zien over studievoortgang. Ook instellingen en visitatiecommissies kunnen beter zicht krijgen op de kwaliteit van het onderwijs en data wordt beter toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Omdat learning analytics in potentie de kracht heeft om verschillende doelgroepen in het onderwijs van relevante informatie te voorzien, verwachten we dat er brede belangstelling voor deze workshop zal zijn. Opzet workshop Plenair zal achtergrond informatie worden verschaft waarna de deelnemers aan de hand van praktijkcases en opdrachten nader kennis kunnen maken met het begrip “learning analytics’, de beperkingen en de mogelijkheden daarvan. Aan het eind van de workshop hebben de deelnemers handvatten verkregen waaraan een data verzameling moet voldoen zodat de data uiteindelijk eenvoudig bruikbaar zijn voor analyse. Laten we niet registreren om het registreren maar kom met een case voor learning measurement; Bedenk voordat je data gaat verzamelen al wat je uiteindelijk graag zou willen weten en wat je met de data allemaal zou kunnen én willen doen! Trefwoord: Learning outcomes: All, Assessment: Portfolio assessment, Medical education: Trends Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: I.M. Nijholt Isala klinieken Isala Academie Dr. Spanjaardweg 29 8025 BT ZWOLLE E-mail:
[email protected]
A12 / zaal 559 Medisch teamwork - toepassen van Crew Resource Management principes in onderwijs 1
1
2
3
Bruijne MC de , Kemper PF , So R , Bleeker F 1 2 3 VU medisch centrum, Albert Schweizer ziekenhuis, QST Safe Skies Thema Nationaal en internationaal wordt het belang van goed samenwerken voor patiëntveilige zorg onderstreept. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2009 het ‘WHO Patient Safety Curriculum 1 Guide for Medical Schools’ gepubliceerd . Hierin wordt nadrukkelijk gewezen op het feit dat artsen effectieve teamspelers moeten zijn en goed moeten kunnen samenwerken met collega’s van 2 verschillende disciplines. In Nederland worden zowel in het raamplan van de artsenopleiding als in de 3 vervolgopleiding de zeven CanMEDS competenties als uitgangspunt gebruikt, waaronder communicatie en samenwerking. Onderwijs over samenwerken is relatief nieuw binnen de geneeskunde. Crew Resource Management training, afkomstig uit de luchtvaart, wordt in toenemende mate toegepast om medisch teamwork te trainen. CRM beoogt alle aanwezige bronnen, zoals informatie, apparatuur en mensen, optimaal te gebruiken voor het bereiken van een veilige en efficiënte zorgverlening. Samenwerken, omgaan met stress, leiderschap en communicatie staat hierbij centraal. In eerste 4 instantie werd CRM vooral op afdelingsniveau toegepast, maar inmiddels ook in de basis- en vervolgopleiding. Doel Kennis maken met Crew Resource Management principes en mogelijkheden voor toepassingen in onderwijs. In een interactieve sessie leren deelnemers CRM aspecten te herkennen in de praktijk, maken kennis met enkele trainingsvormen en leren over belangrijke randvoorwaarden voor een CRM training. Doelgroep Artsen, verpleegkundigen, studenten, docenten, kwaliteitsfunctionarissen Opzet workshop 5 min kennis maken 15 min introductie CRM principes met voorbeelden uit de praktijk 20 min oefenen met observatie 'team skills' 25 min overzicht CRM trainingsvormen, voorbeelden van toepassingen in het onderwijs en randvoorwaarden voor de training 20 min vragen en discussie over de toepassing van CRM in geneeskunde onderwijs Opbrengst Na de workshop kan de deelnemer: CRM principes in de praktijk herkennen en het belang voor patiëntveilige zorg benoemen; enkele praktische toepassingen van CRM in onderwijs over samenwerken benoemen; een aantal randvoorwaarden voor het toepassen van CRM in onderwijs benoemen Referenties WHO curriculum guide patient safety education for medical schools. Raamplan Artsenopleiding, NFU, Utrecht 2009. Algemene competenties van de medisch specialist, KNMG, 2005. Rabol LI, Ostergaard D, Mogensen T. Outcomes of classroom-based team training interventions for multiprofessional hospital staff. A systematic review. Qual Saf Health Care. 2010;19(6):e27. Chakraborti C, Boonyasai RT, et al. A Systematic Review of Teamwork Training Interventions in Medical Student and Resident Education. J Gen Intern Med 23(6):846-53. Maximaal aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Learning outcomes: Teamwork, Curriculum: Inter-professional , Assessment: Feedback Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: M.C. de Bruijne VU medisch centrum Sociale geneeskunde Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A13 / Lamoraalzaal Professioneel gedrag en de rol van rolmodellen NVMO Werkgroep Professioneel Gedrag & NVMO Werkgroep Praktijk van het Medisch Onderwijs: 1 2 Verhoeven BH , Barnhoorn PC 1 2 Universiteit Maastricht, LUMC Achtergrond en context Van een arts verwachten we dat hij/zij zich professioneel gedraagt. Alle medische opleidingen onderwijzen en toetsen daarom professioneel gedrag (PG). Er zijn drie domeinen van PG te onderscheiden: omgang met werk, omgang met anderen en omgang met eigen functioneren. Professioneel gedrag (PG) is het observeerbare gedrag, waarin de normen en waarden van de beroepsgroep zichtbaar worden. Naast de formele onderwijzing van PG vormen artsen door middel van hun eigen gedrag een voorbeeld voor studenten en AIOS. Zij fungeren als rolmodel en dragen daarin ook de (soms informele) normen en waarden van de beroepsgroep uit. De invloed van rolmodellen overstijgt het niveau van romantische herinneringen en zijn wel degelijk een essentiële factor in de opleiding tot arts. In hoeverre spelen rolmodellen een bepalende rol in de ontwikkeling van professioneel gedrag? Kun je deze rolmodellen (bij)sturen? Wat is het effect daarvan op de professionele ontwikkeling van de student? Werkwijze Tijdens dit symposium wordt door middel van: a) korte presentaties vanuit verschillende perspectieven (opleider, AIOS, student) b) werkopdrachten voor de deelnemers en c) discussie gezocht naar definities en kenmerken van excellente rolmodellen met betrekking tot professioneel gedrag. Ook wordt ingegaan op hoe het leren van rolmodellen werkt en hoe docenten en opleiders zich (meer) bewust kunnen worden van hun functie als rolmodel. Van de deelnemers wordt een actieve rol (!) verwacht in dit symposium. Aan de hand van eigen ervaringen, overzichten uit de literatuur en door middel van discussie wordt gezocht naar bruikbare antwoorden. Doel Bewustwording bij studenten, docenten, arts-assistenten en opleiders in het medisch vervolgonderwijs van het belang van rolmodellen in de professionele vorming. Handvatten geven voor de ontwikkeling van praktische trainingen waarin de functie van het rolmodel ten aanzien van de ontwikkeling van professioneel gedrag centraal staat. Doelgroep Studenten, coassistenten, docenten, opleiders, assistenten in het medisch basisonderwijs en in de medische vervolgopleidingen. Literatuur Jochemsen-van der Leeuw HG, van Dijk N, van Etten-Jamaludin FS, Wieringa-de Waard M. The Attributes of the Clinical Trainer as a Role Model: A Systematic Review. Acad Med. 2013 88:26-34. Cruess SR, Cruess RL, Steinert Y. Role modeling-making the most of a powerful teaching strategy. BMJ. 2008 336: 718-721. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Teachers/Trainers: Professionalism/scholarship, Teachers/Trainers: Roles of the teacher Wijze van presentatie: Symposium Correspondentieadres: B.H. Verhoeven Roerzicht 8 6041 XX ROERMOND E-mail:
[email protected]
A14 / zaal 401 Hoe schrijft u (niet) een congres abstract? NVMO Wetenschapscommissie: 1 2 3 4 5 6 7 Custers E , Driessen E , Jaarsma D , Kramer A , Michels N , Scheele F , Schönrock-Adema J 1 2 3 UMC Utrecht, Universiteit Maastricht, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam. 5 6 7 Radboud UMC Nijmegen, Universiteit Antwerpen, St Lucas Andreas Ziekenhuis, UMC Groningen
4
Doel Het schrijven van een abstract voor een congres paper is geen eenvoudige opgave. Het vereist van de auteurs dat zij met zeer weinig woorden op een heldere wijze de essenties van hun studie beschrijven en daarmee zowel de beoordelaars als congresbezoekers overtuigen van de kwaliteit van het onderzoek of de innovatie. In deze workshop willen we tips en valkuilen bij het abstract schrijven delen. Doelgroep Iedereen die wel eens een congres abstract schrijft. Opzet workshop Tijdens de workshop zullen een aantal voorbeeld abstracts worden besproken. Besproken worden de kenmerken van goede abstracts, daarnaast worden veel gemaakte fouten besproken en hoe deze te vermijden. Daarnaast komen de formele vereisten voor een abstract aanbod en hoe abstracts worden beoordeeld. Afgerond wordt met hoe een abstract bezoekers van het congres kunnen verleiden om naar jouw presentatie te komen luisteren. Deelnemers kunnen hun eigen abstract inbrengen en daarop feedback krijgen. Verder is er ruimte voor vragen Deze workshop beoogt de deelnemers: Tips te geven bij het kiezen van de inhoud van het abstract. Welke resultaten c.q. vernieuwingen zijn interessant voor een presentatie? Tips te geven voor het schrijven van een abstract dat voldoet aan de criteria en aan de andere kant congres bezoekers verleidt. bewust te maken van hoe het abstract beoordeeld wordt. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoorden: Abstract schrijven Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: E. Driessen Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
A15.1 / zaal 402 De patiënt centraal. De organisatorische en didactische gevolgen van competentiegericht onderwijs volgens het CanMEDS model in de bacheloropleiding van het VUmc Jungjohann PB Springer Media Inleiding De huidige samenleving heeft behoefte aan artsen die meer kunnen dan medisch handelen. Het CanMEDS model brengt zeven competenties voor een arts in beeld en is het uitgangspunt voor de eindtermen van de basisopleiding geneeskunde. Het VUmc werkt vanaf 2005 competentiegericht vanuit de CanMEDS. In de onderliggende thesis is onderzocht welke didactische en organisatorische gevolgen deze onderwijsvernieuwing in de bacheloropleiding heeft gehad. Methode Na uitvoerig literatuuronderzoek om een goed beeld te krijgen van alle omgevingsvariabelen, is een exploratieve casestudy uitgevoerd op het VUmc. Hiervoor zijn semi-gestructureerde interviews gehouden met de curriculumarchitect en twaalf coördinatoren die bij de bachelor op het VUmc zijn betrokken. Resultaten De hoofdvraag luidde: Welke organisatorische en didactische aanpassingen waren nodig voor de implementatie van competentiegericht onderwijs in de bacheloropleiding geneeskunde van de VU om studenten op te leiden tot arts volgens het CanMEDS model? Uit het onderzoek op het VUmc blijkt dat de implementatie van CGO is begonnen met organisatorische aanpassingen, waarbij lange doorlopende leerlijnen met competenties werden vervlochten met korte inhoudelijke cursussen. Daarbij is gezorgd voor voldoende draagvlak door mensen met een belangrijke rol in het curriculum hierbij expliciet te betrekken en de nieuwe competenties te laten implementeren door ambassadeurs binnen de organisatie. Deze acht zgn. rolcoördinatoren hebben samen met de cursuscoördinatoren een matrix opgesteld waarin inhoudelijke cursussen van drie tot zes weken werden vervlochten met lange doorlopende leerlijnen van competenties. Deze organisatorische verandering heeft vervolgens invloed gehad op de rol van docenten en competenties die van hen gevraagd werden, het lesprogramma en toetsing. Ten aanzien van het lesprogramma is de basiseenheid nu een week en gaat het uit van patiëntproblemen. Studenten werken in groepen van twaalf aan studieopdrachten, waarbij hoorcolleges, leerstof en practica ondersteunend zijn. De student is zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces, daarom is 24 uur per week gereserveerd voor zelfstudie. Doordat studieopdrachten de basis vormen van het leerproces, zijn er minder hoorcollegedocenten nodig en worden docenten ook ingezet om studieopdrachten te ontwikkelen en als tutor het leerproces te begeleiden. Zowel het aantal toetsmomenten als toetsvormen is sinds de invoering van CGO fors toegenomen. Conclusie Door de invoering van CGO zijn organisatorische en didactische aanpassingen nodig geweest in lesprogramma’s, toetsen en de rol van docenten. Deze zijn uitgewerkt in de thesis en worden op de poster gepresenteerd. Trefwoord: Curriculum: Outcome/competency-based, Education Management: Change, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: P.B. Jungjohann Lemniscaat School of Management Herculesplein 80 3584 AA UTRECHT E-mail:
[email protected]
A15.2 / zaal 402 Voorsorteren of verbreden: een minor geneeskunde. Jansen JA, Thijs A, Groenewegen HJ, Koens F VU medisch centrum Probleemstelling In VUmc is een pilot gaande waarbij studenten die twee jaar van een relevante bacheloropleiding hebben afgerond deelnemen aan derdejaars geneeskundeonderwijs. Er bestaat inmiddels ervaring met het toelaten tot de opleiding geneeskunde van studenten met een afgeronde bacheloropleiding via een zij-instroom trajecten. Is het mogelijk om studenten met een nog niet afgeronde relevante vooropleiding cursussen met succes te laten volgen in het derde jaar van de bacheloropleiding geneeskunde? In dit kader wordt een minor geneeskunde aangeboden. Methode/opzet Studenten die de eerste twee jaar van de opleiding biomedische wetenschappen VU of gezondheid & leven met een major biomedische wetenschappen VU hebben behaald, kunnen meedoen met de minor. Er vindt selectie plaats op basis van het gemiddelde cijfer voor de behaalde vakken (7.5 of hoger). Maximaal 24 studenten kunnen worden geplaatst. Studenten volgen een semester lang zonder specifieke voorbereiding het reguliere programma. Voor de zomer krijgen ze aanwijzingen over klinisch redeneren. De minor-studenten worden geplaatst in één studiegroep met een ervaren en speciaal voor dit doel getrainde tutor. Resultaten Voor het jaar 2012-2013 hebben zich 30 kandidaten gemeld, 14 kandidaten zijn vervolgens geselecteerd en uiteindelijk hebben 6 kandidaten deelgenomen. Van deze zes kandidaten hebben drie kandidaten de minor zonder vertraging en met goede studieresultaten afgerond, twee kandidaten hebben nog één herkansing staan en één kandidaat heeft het niet gehaald. Conclusie Hoewel het aantal deelnemende studenten zeer gering is, is het resultaat goed. Studenten behaalden goede studieresultaten met minimale voorbereiding van de opleiding. Een twee jaar durende opleiding lijkt voldoende aan te sluiten op het derde jaar van de opleiding geneeskunde van VUmc. De toekomst zal uitwijzen of deze resultaten structureel positief zullen zijn en welke groepen van studenten voor een minor in aanmerking komen. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Curriculum: Options / electives , Medical education: Trends Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.A. Jansen VU medisch centrum IOO Postbus 7057 1007 MB AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A15.3 / zaal 402 Vaardig communiceren en professioneel gedrag: Leren communiceren in het intercollegiaal overleg Prenger HC, Lovink AG, Cramer Bornemann NS, Barneveld S van Universiteit Twente Probleemstelling Het intercollegiaal overleg heeft als doel de kwaliteit van zorg te verbeteren en houdt in dat collega’s bij elkaar komen om op een systematische manier te praten over hun werkervaringen. Regelmatig moet er overlegd worden over de behandeling bij een patiënt, zoals een bepaald onderzoek of operatie. Vaak spelen verschillende belangen een rol en zijn er meerdere goede opties. Correcte communicatie is daarbij van essentieel belang. Hiervoor zijn meerdere vaardigheden nodig, zoals vaardig, professioneel communiceren en presenteren. Voor een Technisch Geneeskundige kan dit ook in een ander opzicht een belangrijk medium zijn. Tijdens het intercollegiaal overleg bestaat de mogelijkheid, maar ook noodzaak om zich te profileren in zijn/ haar (nog) relatief onbekende functie. Men kan communiceren over technisch medische ontwikkelingen, die niet alleen toenemen in kwantiteit, maar ook in complexiteit. Opzet Het intercollegiaal overleg is onderdeel van de training Vaardig Communiceren & Professioneel Gedrag in het tweede en derde bachelor jaar van de opleiding Technische Geneeskunde (Universiteit Twente). Aan het intercollegiaal overleg nemen meerdere partijen deel, zoals specialisten, afdelingshoofden, hoofdverpleegkundigen, echolaboranten, vertegenwoordigers etc. Een deel van de rollen worden gespeeld door oud-specialisten uit het werkveld. In het tweede studiejaar ligt de nadruk op het ervaren van een intercollegiaal overleg, in het derde jaar ligt de nadruk op de inhoud. Van de student wordt verwacht dat hij/zij zich inhoudelijk voldoende in de techniek heeft verdiept, zodat hij/zij een presentatie kan geven die inhoudelijk aansluit bij het niveau van alle aanwezigen en waarbij alle belangrijke punten over de techniek/casus worden behandeld. Tevens dient hij/zij zich staande kunnen houden in de hierop volgende discussie. In het intercollegiale overleg passen studenten de aangeleerde vaardigheden uit voorgaande jaren toe en ontwikkelen deze nader. Resultaten Uit vak evaluaties blijkt dat studenten het intercollegiaal overleg als erg goed en nuttig beoordelen. Ze geven aan dat ze in het diepe werden gegooid, maar beseffen goed dat dit in werkelijkheid ook zo gaat en vinden dit erg leerzaam. Het geeft hen extra vaardigheden en ervaring om zich te kunnen profileren tijdens de stages, maar ook in het toekomstige beroepenveld. De betrokken specialisten geven aan dat het belangrijk is dat een student ook zaken zoals arrogantie, gebrek aan begrip/ informatie, en concurrentie ervaart. Discussie Implicaties van het intercollegiaal overleg zijn: 1. De student Technische Geneeskunde kan een inhoudelijke presentatie houden waarin wordt afgestemd op (het kennisniveau van) het publiek; 2. De student kan een inhoudelijke discussie voeren in een multidisciplinaire omgeving en collega’s overtuigen van een technologische toepassing of procedure; 3. De student kan zich profileren als Technisch Geneeskundige tijdens een intercollegiaal overleg. Trefwoorden: Curriculum: Inter-professional, Learning outcomes: Communication skills, Teaching & learning: Clinical context Wijze van presentatie: Poster Correspondentie adres: H.C. Prenger Universiteit Twente Postbus 217 7500 AE Enschede E-mail:
[email protected]
A15.4 / zaal 402 Differentiatie en motivatie in de bacheloropleiding: de invoering van learning communities Heijne-Penninga M, Henning RH, Okker FC, Trigt AM van, Kampinga HH, Vries J de, Berger MY, Kok WF, Hessels L, Hiemstra RJ UMC Groningen Inleiding Studenten van nu worden opgeleid om te functioneren in ‘zorg 2030’, wanneer het aantal ouderen verdubbeld is, de technologie verder zijn opmars heeft gemaakt en de kennisbasis substantieel is gegroeid. Daarnaast zijn sinds 2000 ‘nieuwe’ beroepen ontstaan in de zorg en wordt afstemming van taken belangrijker. Medisch onderwijs moet zo zijn ingericht dat studenten als academische artsen in ‘zorg 2030’ hun weg kunnen vinden. In Groningen is gekozen voor herziening van het geneeskundecurriculum, waarin learning communities een belangrijke rol spelen. Het doel is een groep te creëren en deze een context te bieden waarbinnen studenten academische en professionele vaardigheden opdoen. Er wordt aangesloten bij de Self-determination theory (bevorderen intrinsieke 1 motivatie) die uitgaat van drie basisbehoeftes : 1) Competentie: het gevoel effectief te zijn en de eigen capaciteiten te kunnen benutten. 2) Relatie: het verbonden voelen met anderen, ergens bij horen, veilig voelen. 3) Autonomie: het gevoel gedrag zelf te mogen en kunnen bepalen, ‘eigen baas zijn’, ook al is er sturing van buiten. Methode Een groep van medisch onderwijs experts (artsen, onderwijskundigen, studenten) werd geformeerd om een programma te ontwikkelen. Op basis van de literatuur, het CanMEDS competentiemodel (Raamplan 2009) en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de werkgroep vier inhoudelijke profielen geformuleerd, met als doel het opzetten van vier ‘learning communities’- groep (studenten, staf) die interesses en waarden delen en actief willen leren van en met elkaar. Resultaat Vanaf september 2014 wordt de Groninger bacheloropleiding geneeskunde opgesplitst in vier learning communities: Moleculaire en Technische Geneeskunde, Ziekte Georiënteerde Geneeskunde, Patiënt Gerichte Geneeskunde en Global Health. Aspirant studenten melden zich aan voor de learning community die aansluit bij hun belangstelling en selectie is gericht op de afzonderlijke profielen. De instroom blijft 400 studenten, elke learning community heeft plaats voor 90-110 studenten. Kleinere jaargroepen zouden de onderlinge betrokkenheid van studenten en hun betrokkenheid bij de opleiding moeten bevorderen (relatie). Daarnaast bieden learning communities studenten meer mogelijkheden hun eigen leerproces in te richten, waardoor hun autonomie wordt vergroot. Het inhoudelijk focus van de learning communities biedt studenten gelegenheid terug te grijpen op eerder opgedane kennis en deze substantieel te verdiepen. Daarmee zou ook het competentie gevoel kunnen verbeteren. Conclusie/Discussie De opzet met learning communities en de vroege differentiatie is gericht op een verdere verhoging van de intrinsieke motivatie van studenten en betere aansluiting bij de maatschappelijke behoeftes en het versterken van de academische component van de opleiding. 1. Deci EL, Ryan RM. Intrinsic Motivation and Self-Determination in Human Behaviour. New York: Plenum; 1985. Trefwoord: Curriculum: Core, Curriculum: Outcome/competency-based Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M. Heijne-Penninga UMC Groningen Onderwijsinstituut A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
A16.1 / zaal 403 Weerspiegelt de duur van een mondelinge formatieve of summatieve toets de ervaren kwaliteit? Draaisma JMTh, Janssen E Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling De ervaren kwaliteit van de diverse co-assistentschappen in de Master geneeskunde wordt getoetst door een digitale enquete die aan het einde van iedere periode door de studenten wordt ingevuld. De vraag betreffende de formatieve evaluatie halverwege het co-assistentschap en de summatieve kennistoets en professionele evaluatie aan het einde van het co-assistentschap betrof tot recent de duur van deze evaluatie. Hierbij werd aangenomen dat een duur van minimaal 30 minuten noodzakelijk is voor een kwalitatief goede evaluatie. Omdat dit door sommige docenten als onterecht werd beschouwd, werd er recnt een vraag aan toegevoegd betreffende de ervaren kwaliteit. Methode De vraagstelling is wat de voorspellende waarde van de duur van de evaluatie is met betrekking tot de ervaren kwaliteit. Hiertoe werd een retrospectieve analyse verricht van 565 ingevulde enquetes. Resultaten De correlatie tussen de duur en de ervaren kwaliteit van de formatieve evaluatie is 0,35, tussen de duur en de ervaren kwaliteit van de summatieve kennistoets 0,24 en tussen de duur en de summatieve evaluatie 0,33. De postief voorspellende waarde voor duur en ervaren kwaliteit is hoog: voor de formatieve evaluatie 94,2%, voor de summatieve kennistoets 83,5% en de summatieve evaluatie 89,0%. De negatief voorspellende waarde is echter met resp 14,1%, 32,4% en 19,0% laag. Conclusie De duur van een formatieve en summatieve evaluatie kan niet gebruikt worden als maat van de ervaren kwalteit. Trefwoord: Assessment: Workplace-based (on-the-job), Education management: Quality AssuranceMedical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.M.Th. Draaisma Weezenhof 2954 6536HN NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A16.2 / zaal 403 Van ‘alles mag' naar ‘alleen kernboeken': het effect van restrictie van het te raadplegen materiaal tijdens een open-boek toets Bosman GJCGM, Oostendorp TF, Kuppevelt TH van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Tot voor kort mochten de studenten bij de open-boektoets van het eerstejaars kernblok ‘Biochemische en Fysische Processen’ in Nijmegen (Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen) alle mogelijke materiaal gebruiken. De groeiende onvrede hierover onder studenten en docenten leidde tot het besluit om nog slechts twee kernboeken toe te staan. De invoering daarvan in het studiejaar 2010-2011 gaf de mogelijkheid tot onderzoek naar een effect van deze verandering van toetsvorm op het leergedrag. Onze hypothese was dat de studenten, als reactie op de attendering op de aangescherpte toetsvorm, minder op herkenning en met meer diepgang zouden gaan studeren. Dit leidde tot de onderzoeksvraag: ‘Wat is het effect van het beperken van het te raadplegen materiaal in een open-boektoets op het functioneren van de items?’ Opzet Het functioneren van een aantal geselecteerde items werd vergeleken tussen de toetsen uit de periode 2005-2007 en de toets van het studiejaar 2010-2011. Opgaven met een p' < 0,5 werden gecategoriseerd als moeilijk en opgaven met een p' > 0,8 werden gecategoriseerd als gemakkelijk. Van elke categorie werden in totaal negen biochemie- en vijf fysicavragen uit de periode 2005-2007 opgenomen in de toets van het studiejaar 2010-2011. De nieuwe p'-waarden werden vergeleken met die van eerdere toetsen. Zowel in het inleidend college als bij het afsluitende vragenuur vóór de toetsafname werd benadrukt dat, in tegenstelling tot in de voorafgaande jaren, bij de toets alleen de twee kernboeken mochten worden gebruikt. Resultaten Een vergelijking van de p'-waarden van alle vragen tussen die van de toetsen in 2010 en die van de toetsen in 2005-2007 laat een in het oog springende toename zien voor de meeste moeilijke vragen met een oorspronkelijke p' < 0,5. De p'-waarden van de vragen met een oorspronkelijke p' ≥ 0,8 blijven onveranderd hoog. Dit geldt zowel voor de biochemie- als voor de fysicavragen. Discussie De karakeristieken van de toetsen waaruit de vragen geselecteerd zijn komen sterk overeen met die van de toets waarin deze vragen opnieuw gesteld zijn. Dit rechtvaardigt een vergelijking van de itemkarakteristieken. De meest voor de hand liggende verklaring van de resultaten is dat de expliciete aandacht voor de toetsvorm de studenten gestimuleerd heeft tot diepgaand(er) leren. Conclusie Ook een kleine verandering in toetsvorm blijkt kansen te bieden om de relatie tussen toetsvorm en leergedrag te bestuderen. Expliciete aandacht voor de toetsvorm tijdens het blok lijkt een positief effect te hebben op het leergedrag van de studenten. Trefwoord: Assessment: Written assessment, Learning outcomes: Basic medical sciences Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: G.J.C.G.M. Bosman Radboud UMC Nijmegen Biochemie Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A16.3 / zaal 403 Observatie, reflectie en feedback met Video Fragment Rating (VFR): al 2 jaar een succes. Dierssen AHJ, Dungen JJAM van den, Meulen DP ter, Heineman E UMC Groningen Probleemstelling Observatie van consultvoering door coassistenten is een van de voorwaarden om tot een betrouwbare beoordeling van een klinische stage te komen. (Govaerts, 2012) Het gebruik van video is daarbij een goede aanvulling op in vivo observatie. Een videosysteem moet echter aan technische, logistieke en veiligheidseisen voldoen om een probleemloze uitvoering te garanderen. Sinds september 2011 worden coassistenten op de afdeling Chirurgie van het UMCG zowel in vivo geobserveerd als met het op de afdeling ontwikkelde Video Fragment Rating (VFR) systeem. (Dierssen 2012) Coassistenten maken daarmee minimaal 2 video opnamen van anamnese en lichamelijk onderzoek. Zij reflecteren hierop door 2 positieve en 2 verbeterpunten op een tijdsbalk onder de opname te markeren en te annoteren. Vervolgens kan binnen het systeem een supervisor worden uitgenodigd voor het geven van feedback op de reflecties en van ‘vrije’ feedback. Wat zijn de ervaringen van supervisoren en coassistenten met het VFR systeem? Methode Na elke klinische stage van 5 weken wordt aan de coassistenten (n=200) gevraagd in Blackboard een vragenlijst in te vullen. Het accent ligt daarin op de waardering van het VFR systeem in vergelijking met in vivo observatie, reflectie en feedback. Ook worden ervaringen met informed consent geëvalueerd. Aan supervisoren van de afdeling Chirurgie (n=80) is d.m.v. een gestructureerd interview gevraagd naar hun waardering voor de beide methoden, gebaseerd op ervaringen van de afgelopen 2 jaar. Daarnaast is m.b.v. de logs van het systeem gekeken naar gebruik en aard van de reflectie en feedback. Resultaten Tijdens het congres worden de resultaten van deze evaluaties gepresenteerd en vergeleken met de eerste evaluaties. Trends worden besproken en er is aandacht voor de integratie van een volautomatische vaste camera met het systeem, waardoor de nadelen van het werken met mobiele camera’s zijn gereduceerd. Discussie Het VFR systeem heeft zich ontwikkeld van een lokaal initiatief tot een centrale applicatie in het UMCG. Ook buiten het UMCG wordt er gebruik van gemaakt. Integratie met vaste camera’s en centrale ondersteuning garanderen hoge bedrijfszekerheid en gebruiksgemak. Aan de veiligheid van het systeem worden de hoogste eisen gesteld: NEN7510 certificatie is daarbij het doel. Met het VFR systeem is een betrouwbare basis gelegd voor nieuw, wetenschappelijk onderzoek. Literatuur Govaerts MJB et al. ‘Raters’ performance theories and constructs in workplace-based assessements. Advances in Health Sciences Education, DOI: 10.1007/s10459-012-9376-x Dierssen AHJ et al. More observation, reflection and feedback for medical students through appropriate instruction and Video Fragment Rating; 2012; MedEdPublish
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225386.jpg Caption 1: Observatie, reflectie en feedback met VFR
Trefwoord: Assessment: Feedback, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: A.H.J. Dierssen UMC Groningen Chirurgie Hanzeplein 1 9713 GZ GRONINGEN E-mail:
[email protected]
A16.4 / zaal 403 Workflow Toetsservice UMC St Radboud Nijmegen Kornelissen MO, Leunissen RRM, Latijnhouwers MAHE Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling De laatste jaren heeft de kwaliteit van toetsing veel aandacht in het hoger onderwijs. In mei 2010 is in het UMCN het beleidsplan Verbetering Toetskwaliteit opgesteld. Op basis daarvan is besloten om, naast de reeds in 2000 gestarte docentcursus Bloktoetsing, prioriteit te geven aan het verbeteren van de kwaliteit van schriftelijke bloktoetsen middels toetstechnisch en redactioneel advies vóór toetsafname en het faciliteren van digitale toetsing. Vanaf 2011 is structureel formatie vrijgemaakt voor het inrichten van een facultaire Toetsservice. De Toetsservice werkt voor de initiële opleidingen onder verantwoordelijkheid van de betreffende examencommissies. Methode Ruim voor de toetsafname wordt de desbetreffende blokcoördinator uitgenodigd de bloktoets, hertoets, antwoordmodellen, scoringsvoorschrift en toetsmatrix aan te leveren. De aangeleverde toetsen worden allereerst met behulp van software gecontroleerd op de aanwezigheid van oude toetsvragen. Vervolgens wordt de toets toetstechnisch beoordeeld. Hierbij wordt gelet op totale vraagconstructie, opbouw en spreiding over de leerdoelen. Een verslag met alle gevonden zaken en suggesties wordt aan de blokcoördinator en de toetslijnconsulent gestuurd. (De toetslijnconsulent is een docent met toetstechnische expertise die alle toetsen van een onderwijslijn vanuit een medisch perspectief bekijkt.) Het verslag wordt aansluitend met de toetslijnconsulent en de blokcommissie besproken. Naar aanleiding van deze bespreking stelt de blokcoördinator de definitieve bloktoets en hertoets op en levert deze aan bij de afdeling Onderwijscoördinatie. Deze controleert vervolgens wat er uiteindelijk met de opmerkingen en suggesties gedaan is, legt dit vast en draagt zorg voor de verdere logistieke afhandeling. Nadat de toets is afgenomen en de resultaten en de studentcommentaren verzameld zijn, wordt er een itemanalyse gemaakt welke samen met de blokcoördinator wordt besproken. Waar nodig kunnen vragen komen te vervallen op basis van ongewenste psychometrische waarden en/of studentencommentaar. Tenslotte wordt de cesuur samen met de blokcoördinator vastgesteld, worden toetsscores omgerekend naar cijfers en worden de toetsresultaten ingelezen in de studentadministratie. Resultaten Er is grote tevredenheid bij docenten en blokcommissies omtrent de ondersteuning die zij thans ontvangen vanuit de Toetsservice. Naar hun gevoel is de kwaliteit van de vragen zondermeer gestegen. In de loop van 2013 zal een enquête onder docenten worden afgenomen. De resultaten van die enquête zullen, samen met enkele waardevolle tips, tijdens het NVMO-congres 2013 gepresenteerd worden. Toekomst Op een aantal terreinen zullen de werkzaamheden van de toetsservice zich de komende tijd ontwikkelen. Momenteel wordt de toetsservice betrokken bij de kwaliteitbevordering en implementatie van digitale toetsing. Ook wordt er naast de opleiding geneeskunde ook gewerkt voor de opleidingen tandheelkunde en biomedische wetenschappen. Tevens wordt er meegewerkt aan de landelijke toetsing van AIOS voor enkele vervolgopleidingen. Trefwoord: Assessment: General, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M.O. Kornelissen Radboud UMC Nijmegen IWOO Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A17.1 / zaal 404 Het vergelijken van de anatomische kennis van studenten in de masterfase van een traditioneel versus een PBL curriculum Herrler A, Merriënboer JJG van Universiteit Maastricht Introductie Het wordt veelvuldig beweerd dat PGO getrainde studenten over minder anatomische kennis beschikken dan studenten die een meer traditioneel curriculum volgen dat gebaseerd op colleges. In het bijzonder tijdens de periode van de klinische fase (jaar 4-6) benadrukken de klinische docenten de gebrekkige anatomische kennis alsmede de missende capaciteiten om theoretische kennis te vertalen naar de klinische praktijk. Desalniettemin heeft geen enkele studie deze opvattingen bewezen. Met de huidige studie onderzoeken we of de opvattingen van klinische docenten overeenkomen met de waarnemingen van studenten en of de anatomische kennis van studenten en of de mogelijkheid om kennis te vertalen minder is in PGO gebaseerd onderwijs dan bij een college georiënteerd curriculum. Materialen en methodes We hebben de opvatting over de anatomische kennis onderzocht aan de hand van vragenlijsten bij zowel geneeskunde Master studenten als hun klinische docenten, alsmede de capaciteit om deze kennis praktisch te benutten bij virtuele klinische vraagstukken. Deze waarnemingen, gemeten vanuit twee oogpunten, werden geverifieerd met een anatomie test om de bevindingen te kunnen objectiveren. Om te bepalen of er een verschil is tussen PBL en meer traditioneel geschoolde studenten is het onderzoek parallel uitgevoerd in een meer lezing gerichte universiteit, namelijk de Medical School Aachen en een PGO gerichte universiteit, Universiteit Maastricht. De vragenlijsten en de anatomietest zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit meerkeuzevragen (5 antwoorden mogelijk) en aangevuld met een aantal open vragen. De vragenlijsten van zowel de studenten als de klinisch docenten van de twee universiteiten zijn met elkaar vergeleken, als ook de vragenlijsten van de studenten en de docenten binnen elke universiteit. Tot slot zijn de resultaten van de anatomie test van de traditioneel geschoolde en PBL geschoolde studenten vergeleken en gerelateerd aan de vragenlijst. Resultaten De door college getrainde studenten presteerden significant beter op de anatomie test dan de PBL studenten. Dit bevestigt de indruk die de docenten hadden. Studenten hebben de neiging hun kennis te overschatten. Overdracht eisende vragen werden duidelijk beter beantwoord dan kennis vragen, in tegenstelling tot de gangbare mening van zowel docenten als studenten. Verder werden vragen die buiten deze gebieden vilen en door studenten werden aangemerkt als moeilijk (neuro anatomie) vrij goed gemaakt, terwijl de vragen waar ze vrij zeker over waren (bewegingsapparaat) juist slecht gemaakt werden. Conclusie De anatomische kennis van PBL studenten moet vergroot worden door een constante spiraalvormig onderwijs. Ten eerste moet de basale klinische kennis van anatomie onderwezen worden in de bachelor fase. Dit moet opgevolgd worden door een meer specifieke anatomische training, geïntegreerd in het klinische onderwijs van de masterfase. Het anatomische onderwijs moet altijd van klinisch belang zijn. Onderwijs activiteiten moeten gestuurd worden door een doorlopend evaluatie proces. Trefwoorden: Learning outcomes: Basic medical sciences, Curriculum: Integration, Education management: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: Universiteit Maastricht Andreas Herrler Universiteitssingel 50 6229 ER Maastricht E-mail:
[email protected]
A17.2 / zaal 404 Academische vorming in de bacheloropleiding Geneeskunde: een curriculumanalyse Zee M, Boer M de, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Binnen veel Geneeskundeopleidingen in Nederland is behoefte ontstaan om academische vorming een prominentere plaats te geven in het curriculum. Ook in het AMC zijn in dit kader twee nieuwe curriculumonderdelen geïmplementeerd: het tweedejaarsblok Klinische en Wetenschappelijke Methodologie (KWM) en de Bachelorthesis in studiejaar drie. Na implementatie van deze onderdelen, echter, is een gebrek aan inzicht geconstateerd in de mate van afstemming tussen eindtermen (Raamplan 2009), leerdoelen, inhoud en toetsing van het blok KWM en de Bachelorthesis. Door middel 1 van een curriculumanalyse, gebaseerd op curriculumontwerpprincipes van Prideaux , is gezocht naar mogelijkheden en aanknopingspunten om de inhoud van het blok KWM en de Bachelorthesis beter op elkaar te laten aansluiten en de positionering van deze onderdelen te versterken. Methode/opzet Er is gekozen voor een analyse in drie aansluitende fasen. In fase één is nagegaan op welke wijze de eindtermen uit het Raamplan 2009 met betrekking tot academische vorming zich manifesteren in de leerdoelen, inhoud en toetsing van de onderdelen KWM en Bachelorthesis. In de tweede analysefase zijn de gegevens uit de documentenanalyse gevalideerd aan de hand van gesprekken met diverse betrokkenen. De laatste analysefase betrof het analyseren van kwalitatieve en kwantitatieve data uit reguliere blokevaluaties van het blok KWM en de Bachelorthesis. Resultaten en conclusie Zowel studenten als docenten ervaren het instapniveau van studenten bij aanvang van de Bachelorthesis als ontoereikend. Meer vaardighedentraining blijkt vereist te zijn op het gebied van statistiek en het zoeken en beoordelen van literatuur. Hoewel KWM in hoorcollegevorm wordt aangeboden, hebben studenten een sterke voorkeur voor kleinschalig onderwijs waarin ze deze vaardigheden kunnen trainen. Het verdient daarom aanbeveling het blok KWM te intensiveren door middel van kleinschalig, activerend onderwijs, gecentreerd rondom de onderwerpen bibliotheekvaardigheden, statistiek en critical appraisal. Een ander knelpunt blijkt de concurrentie tussen het blok KWM en andere curriculumonderdelen te zijn. Ook blijken inhoud en toetsvorm niet altijd op elkaar afgestemd te zijn. Om het proces van academische vorming longitudinaal vast te leggen, te ondersteunen en te beoordelen, zou gebruik gemaakt kunnen worden van een academisch portfoliosysteem. Tot slot suggereren resultaten dat brede academische vorming weinig herkenbaar is in het curriculum. Dit behoeft daarom extra aandacht. Literatuur1. Prideaux D. 2003. ABC of learning and teaching in medicine: Curriculum design. BMJ 326: 268-270. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum, Curriculum: Timetabling/sequencing Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M. Zee Academisch Medisch Centrum Onderwijssupport/Center for Evidence Based Education Meibergdreef 9 1105AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
A17.3 / zaal 404 Masterclasses, kritische succesfactoren en best practices voor een uitdagend stimulerend leertraject Pluk WLLP, Brock R Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Belangrijke vaardigheden die studenten na een opleiding tot onderzoeker moeten beheersen is het wetenschappelijk denken, communiceren en kritisch reflecteren. In de research master opleiding Molecular Mechanisms of Disease (MMD) van het UMC St Radboud worden deze vaardigheden mede ontwikkeld door zogenoemde “masterclasses”, een unieke vorm van intensief internationaal kleinschalig onderwijs. Voor iedere masterclass wordt een onderzoeker van het UMC St Radboud gevraagd om binnen zijn onderzoeksthema een masterclass van 1 week te organiseren waarbij internationale experts worden uitgenodigd om baanbrekende onderzoeksresultaten te presenteren. In deze masterclasses wordt niet alleen de kennis van studenten verdiept maar met name de communicatieve en kritische reflectie vaardigheden worden aangesproken. In de opzet van masterclasses heeft de coördinerende onderzoeker (masterclass coördinator) een grote vrijheid. Door de jaren heen zijn er verschillende invullingen toegepast waarbij als uitgangspunt het model van een journal club centraal stond. Evaluatie van deze masterclasses heeft geleid tot de identificatie van een aantal kritische succesfactoren en best practices die worden aanbevolen aan toekomstige masterclass coördinatoren. Methode Op basis van de uitkomsten van student evaluaties en evaluatie gesprekken met masterclass coördinatoren en deelnemende studenten werden kritische succesfactoren en best practices geïdentificeerd voor uitdagende en stimulerende masterclasses. Resultaten en Discussie Studenten zijn zeer tevreden over de masterclasses binnen het MMD programma. Zij ervaren deze als intensief door de relatief korte tijd waarin er veel van hen wordt gevraagd maar vinden deze ook motiverend. Van studenten wordt verwacht dat zij met de sprekers in discussie gaan. Zij presenteren data van artikelen van de sprekers in een journal club en reflecteren kritisch op deze artikelen richting elkaar en met de auteur, ook middels een onderzoeksvoorstel. Introductie van de sprekers en het leiden van de discussie in de lezingen gegeven voor het onderzoeksinstituut geeft een verdere dimensie aan het leertraject en bereidt de studenten voor op de wetenschappelijke onderzoekspraktijk. Kritische succesfactoren bleken onder meer te bestaan uit de persoonlijkheid van de sprekers, staan zij open voor een kritische discussie van hun onderzoeksresultaten met studenten? De objectieve beoordeling van participatie in de discussie, de breedte van het onderzoeksgebied van de sprekers en de mogelijkheden voor informeel contact. Best practices in de opzet zijn gerelateerd aan de keuze van de journal club artikelen in samenhang met de inhoud van de presentatie voor het onderzoeksinstituut. De keuze voor een challenge session met auteurs of studenten onderling en de wijze van introductie van het onderwerp. Inleiding en verdieping van basiskennis worden bij voorkeur door de internationale sprekers verzorgd. Bij de keuze van deze sprekers moeten daarom naast baanbrekende onderzoeksresultaten ook hun onderwijskwaliteiten worden meegewogen. Trefwoord: Teaching & learning: Small group, Learning outcomes: Communication skills, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster
Correspondentieadres: W.L.L.P. Pluk Radboud UMC Nijmegen IWOO, Huispost 162 Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
A17.4 / zaal 404 Ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van een nieuwe cursus over de link tussen moleculaire mechanismen en het gebruik van therapeutica voor studenten Medische Biologie Adjobo-Hermans MJW, Brock R, Pluk H Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Van een steeds groter aantal therapeutica is het moleculaire werkingsmechanisme bekend. Kennis van dit mechanisme is uiterst relevant, enerzijds om beter in te kunnen spelen op bijwerkingen en anderzijds om meer tot 'personalized medicine' te komen. Voor master studenten Medische Biologie aan de Radboud Universiteit is afgelopen jaar een cursus ontwikkeld die ingaat op de link tussen deze moleculaire mechanismen en het gebruik van therapeutica in de praktijk. Deze cursus: 'Molecular Mechanisms of Novel Therapeutics' is nieuw in het Medische Biologie curriculum en verdiept zowel de fundamenteel biologische als de medische kennis van biologie studenten. Methode Ter inschatting van de basiskennis van de studenten is een activerende werkvorm toegepast. Studenten werden ingedeeld in kleine groepjes van ongeveer 5 personen om antwoord te geven op een set quizvragen. Deze multiple choice vragen gingen over onderwerpen waarvan de studenten vanuit hun bachelor studie op de hoogte zouden moeten zijn om de cursus goed te kunnen volgen. Op deze wijze werd voor hen inzichtelijk of zij deze basiskennis voldoende beheersten. De studenten konden vervolgens tutorials en hoorcolleges volgen over de moleculaire aspecten van de nieuwste therapeutica. Deze colleges werden gevolgd door gastcolleges van clinici die het gebruik van deze therapeutica in de praktijk toelichtten. Aan de hand van een recent krantenartikel met als onderwerp 'drug-repurposing' of 'personalized medicine' als startliteratuur werd de studenten gevraagd in groepjes van twee literatuuronderzoek te doen om zodoende het werkingsmechanisme te ontrafelen. Dit onderzoek resulteerde in een presentatie voor de hele studentengroep. Het tentamen bestond voornamelijk uit inzichtsvragen, om op die manier aanspraak te maken op het analytisch denkvermogen van de studenten en de theoretische kennis opgedaan tijdens de cursus. Evaluatie De studenten hebben de cursus in de online evaluatie beoordeeld met een 7,7 (schaal 1-10). Ze waren hierbij vooral te spreken over de hoorcolleges en het presenteren van het literatuuronderzoek. Aandachtspunten voor een volgende uitvoering zijn de aansluiting van de klinische colleges op de hoorcolleges en de kwaliteit van de zelfstudieopdrachten. Implicaties voor de praktijk De betrokken clinici gaven naar aanleiding van deze cursus aan dat een dergelijke cursus ook voor studenten Geneeskunde relevant zou zijn. Momenteel wordt daarom een vergelijkbare cursus ontwikkeld voor studenten Geneeskunde met 'personalized care' als een van de nieuwe speerpunten. Voor geneeskunde studenten zal de vertaling van therapeutica naar moleculaire mechanismen hun fundamentele kennis verdiepen en bijdragen aan hun begrip van ‘evidence-based medicine’. Trefwoord: Medical education: All Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M.J.W. Adjobo-Hermans Radboud UMC Nijmegen Biochemie Geert Grooteplein 26-28 6525 GA NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
13.15-14.30 Restaurant
LUNCH
14.30-14.45 Uitreiking NVMO prijs voor de Beste Onderwijsinnovatie Zuiderduinzaal
14.45-15.30 Hoofdlezing Zuiderduinzaal ‘A significant impact on health care’: ook een ambitie voor onderwijs en opleiding Prof.dr. Melvin Samson Radboud UMC Nijmegen 15.30-16.00
WISSEL PAUZE MET KOFFIE EN THEE
16.00-15.45
Blok B
B1.1 / zaal 522 Onmiddellijke reflectie op het klinisch handelen wordt meer gewaardeerd dan uitgestelde reflectie op competentieontwikkeling 1
2
3
2
Embo MPC , Driessen E , Valcke M , Vleuten CPM van der 1 2 3 Arteveldehogeschool, Universiteit Maastricht, Universiteit Gent Probleemstelling Medische professionals moeten in staat zijn om gedurende hun volledige loopbaan competenties te ontwikkelen. Competentieontwikkeling op de klinische werkplek wordt gestimuleerd door continue reflectie, een zelfregulerend proces dat gestuurd wordt door twee cognitieve processen die verschillen in 1 timing en focus : reflectie op het klinisch handelen onmiddellijk na de handeling en reflectie op competentieontwikkeling na een langere periode van klinische ervaringen. De uitgebreide reflectieliteratuur toont aan dat gezondheidszorgopleidingen uitgedaagd worden om reflectievormen te ontwerpen die beide cognitieve processen ontwikkelen. Toch worden deze reflectievormen niet altijd gewaardeerd door studenten en is meer onderzoek nodig naar het effect van reflectie op continue competentieontwikkeling. Deze studie wil de ervaringen met twee schriftelijke reflectievormen vergelijken bij studenten en pas afgestudeerden via de volgende onderzoeksvragen: (1) Welke reflectievorm wordt het meest gewaardeerd: onmiddellijke reflectie op het klinisch handelen versus een uitgestelde reflectie? en (2) Wat is het gepercipieerde effect van beide schriftelijke reflectievormen op het leren? Methode 142 respondenten van de opleiding verloskunde (studenten jaar 1, 2, 3 en pas afgestudeerden) hebben per reflectievorm een vragenlijst ingevuld met gesloten en open vragen. Via triangulatie van kwantitatieve en kwalitatieve data werden de belangrijkste ervaringen vastgelegd. Resultaten De waardering voor de onmiddellijke reflectievorm op het handelen was bij alle respondenten hoger dan de waardering voor de uitgestelde reflectievorm op competentieontwikkeling. Onmiddellijke reflectie zorgt voor een optimaal leerproces tijdens de stageperiode omwille van het effect op een directe bijsturing van de handeling. Tevens stimuleert deze reflectievorm een tweerichtings-feedbackproces: de student vraagt actief om feedback waardoor de begeleider meer feedback geeft. Uitgestelde reflectie bleek effectief om een globale zelfbeoordeling te faciliteren, alsook om het zelfvertrouwen en het continu leerproces over stages heen te stimuleren. Opmerkelijk, afgestudeerden gaven de hoogste waardering aan deze uitgestelde reflectievorm, studenten waren minder positief. Respondenten suggereerden dat het leereffect van beide reflectievormen zou verhogen indien: 1) onmiddellijke reflectie beperkt wordt tot uitdagende leerervaringen; 2) uitgestelde reflectie beperkt wordt tot een langere periode van competentieontwikkeling; 3) reflectie beperkt wordt in aantal competenties en 4) meer tijd voorzien wordt voor observatie, reflectie, feedback en een mondelinge dialoog over de competentieontwikkeling. Discussie en besluit Niettegenstaande alle respondenten de voorkeur geven aan de onmiddellijke reflectievorm met een direct effect op het verbeteren van de handeling, blijkt uit deze resultaten dat de toevoeging van een uitgestelde reflectievorm als zinvol gepercipieerd wordt om continue reflectie en longitudinale competentieontwikkeling te stimuleren. Referenties 1 Eva, K. W. & Regehr, G. (2011). Exploring the divergence between self-assessment and selfmonitoring. Advances in Health Sciences Education, 16, 311-329. Trefwoord: Assessment: Self-assessment, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decisionmaking / clinical reasoning, Learning outcomes: Clinical and practical skills Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.P.C Embo Arteveldehogeschool Voetweg 66 9000 GENT E-mail:
[email protected]
B1.2 / zaal 522 Begeleiden van studenten na een onvoldoende voor Professioneel Gedrag: Voorspellen de leerdoelen van de student een succesvolle remediëring? Mak-van der Vossen MC, Peerdeman SM, Galindo Garre F, Croiset G, Kusurkar RA VU medisch centrum Probleemstelling Professioneel gedrag (PG) wordt in de bachelor- en masteropleiding van het VUmc voortdurend beoordeeld en getoetst. Na een onvoldoende wordt een remediërend begeleidingstraject gestart. Om te kunnen bepalen wat een student met een onvoldoende voor PG nodig heeft om zich te verbeteren, moeten we weten wat zijn/haar leerdoelen zijn. Kunnen we op grond van deze leerdoelen het succes van de remediëring voorspellen? Methode/opzet In de periode september 2010 tot september 2012 werd met iedere student die een onvoldoende voor PG ontving een individueel gesprek gevoerd door de coördinator PG, zo mogelijk samen met de beoordelend docent, om de reden voor de onvoldoende te bespreken en leerdoelen te formuleren voor het volgende studieonderdeel. Van dit gesprek werd door de student een verslag gemaakt. Van de studenten die in de periode tot 1 maart 2013 een tweede onvoldoende PG behaalden en van een zelfde aantal willekeurig gekozen studenten met slechts één onvoldoende werden de leerdoelen uit de eerste gespreksverslagen geïnventariseerd, en door twee onderzoekers gecategoriseerd. Latente klasseanalyse werd gebruikt om deze categorieën te groeperen. Van elke zo ontstane studentengroep werd bepaald of het behoren tot die groep voorspellend was voor het behalen van een tweede onvoldoende. Resultaten/conclusie In de onderzoeksperiode kregen 121 studenten een onvoldoende voor PG (bachelor: 59, master: 62). 26 van hen bleken later opnieuw een onvoldoende te hebben behaald (bachelor: 11, master: 15). De studenten noemden 70 verschillende leerdoelen, die we onderbrachten in de volgende categorieën: “discipline vergroten”, “actiever deelnemen aan het onderwijs”, “meer verantwoordelijkheid nemen”, “beter communiceren”, “studievaardigheden verbeteren”en “persoonlijke problemen aanpakken”. Latente klasseanalyse leverde drie studentengroepen op, waarin zich studenten bevinden met leerdoelen uit dezelfde categorieën: studenten in groep 1 (49%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën “discipline vergroten”en “meer verantwoordelijkheid nemen”, studenten in groep 2 (43%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën “actiever deelnemen aan het onderwijs”, “beter communiceren”en “studievaardigheden verbeteren”, studenten in groep 3 (8%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën “discipline vergroten”en “studievaardigheden verbeteren”. Het resultaat van de remediëring verschilde niet significant tussen de studentengroepen. Opvallend is wel dat 75% van de studenten uit groep 3 een tweede onvoldoende ontving. Evaluatie/implicaties voor de praktijk Studenten die uitsluitend als leerdoelen noemen dat zij zich beter aan afspraken willen houden en meer willen gaan studeren, en geen leerdoelen vermelden die wijzen op het aanpakken van de onderliggende oorzaak van het probleem, lijken vaker later opnieuw als onprofessioneel beoordeeld te worden. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.C. Mak-van der Vossen VU medisch centrum Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B1.3 / zaal 522 Over wat professionaliteit ECHT is. Over categoriefouten in het professionalisme-debat. Bree MJ de, Molen T van der, Tol DG van, Veening EP UMC Groningen Probleemstelling ‘Professionaliteit’ is een complex begrip, wat het lastig maakt om goed onderwijs te ontwikkelen. De International Working Group on the Assessment of Professionalism publiceerde in 2011 een discoursanalyse waarin verschillende betekenissen van ‘professionaliteit’ systematisch in kaart zijn gebracht. Het voorstel is om deze diversiteit als uitgangspunt te nemen Onzes inziens wordt een groot deel van de conceptuele problematiek echter met name door foutief taalgebruik veroorzaakt: het is de manier waarop we over professionaliteit praten die problematisch is - niet het concept zelf. Ons taalgebruik staat een goed begrip (en goed onderwijs) in de weg. Opzet, conclusie In de analyse vinden we bijvoorbeeld zinnen als: - ‘professionalism is an individual [..] phenomenon’ - ‘professional lapses may arise from [..] social interactions [..].’ (p. .326) In dergelijke zinnen lijkt het alsof ‘professionaliteit’ een ding is (zoals stoelen of bomen dat zijn), of een eigenschap van een ding (zoals kleuren of afmetingen) - maar dat is eenvoudigweg niet zo. De Britse filosoof Gilbert Ryle noemde dit categoriefouten. Onze visie is dat, doordat wij ‘professionaliteit’ als een ding of eigenschap zien, onoplosbare theoretische en praktische schijnproblemen genereren. Discussie Professionaliteits-uitspraken zijn volgens ons geen uitspraken over feiten of eigenschappen, maar algemene uitspraken over de kwaliteit die we toekennen aan datgene wat we waarnemen of beleven. Als we vinden dat ‘dokter Jansen professioneel handelt’, dan zeggen we niets anders dan dat we vinden dat het handelen van Jansen goed of goed genoeg is; we vinden dat het de kwaliteit heeft die we van een professional mogen verwachten. Iemand handelt in een situatie dus professioneel, om Aristoteles te parafraseren, als hij handelt en oordeelt ‘zoals professionals in dat geval zouden doen’. Professionaliteit is in deze opvatting niet ‘iets’ wat je kunt ontwikkelen (zoals een competentie) of los van concrete situaties kunt beoordelen. Het is dus ook niet apart onderwijsbaar; professionaliteitsonderwijs richt zich niet op het ‘ontwikkelen van professionaliteit’, maar primair op het trainen van additionele competenties die naast reguliere medische competenties nodig zijn om in de praktijk een voldoende kwaliteit van handelen te kunnen realiseren. We denken dat het elimineren van categoriefouten in het professionalisme-debat helpt bij het ophelderen van andere fundamentele kwesties die de gelederen al lang (zouden moeten) bezighouden, zoals de verhouding tussen professioneel gedrag en professionaliteit, de fetisj van de exactheid (waar Aristoteles van zou gruwen), de relatie tussen bekwaamheid, motivatie & kwaliteit en de kunstmatige, krampachtige positie die ‘professionaliteit’ nu inneemt in op CanMEDS geïnspireerde onderwijsmodellen. Literatuur Aristoteles (1999), Ethica. Groningen:HistorischeUitgeverij B.D. Hodges et al. Assessment of professionalism: recommendations from the Ottawa 2010 Conference. Med Teach. 2011;33(5):354-63 Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Curriculum: Outcome/competencybased, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.J. de Bree UMC Groningen Onderwijsinstituut A.Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
B1.4 / zaal 522 Intervisiecasuïstiek: wat is ‘goed', hoe kan het beter? Gurp PJM van, Stikkelbroeck MML, Kuyper MB Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Tijdens 6 intervisiebijeenkomsten binnen de masterleerlijn ‘Professioneel gedrag’ in het UMC St Radboud reflecteren 5 geneeskundestudenten op eigen ervaringen uit de coschappen onder leiding van hun vaste docentmentor. Elke student dient bij elke intervisiebijeenkomst een casus in te brengen. Studenten geven regelmatig aan het moeilijk te vinden een ‘goede’ casus te vinden, hetgeen het succes van de intervisie in de weg staat. Methode Ervaren docentmentoren evalueerden welke knelpunten de inbreng van intervisiecasuïstiek kent vanuit het docentmentorperspectief en formuleerden tips voor studenten en docentmentoren om de inbreng te bevorderen. 10 Studenten beoordeelden de geformuleerde tips positief en becommentarieerden deze. De tips werden gecategoriseerd en van een toelichting voorzien in een document, dat aan alle docentmentoren is uitgereikt met toelichting en opgenomen in het blokboek voor studenten. Een evaluatie of de tips de inbreng van intervisiecasuïstiek bevorderen volgt. Resultaten Knelpunten bij de inbreng van casuïstiek worden gecategoriseerd op 3 niveaus: 1. De student (kwetsbaar opstellen, reflectief vermogen, belang van intervisie herkennen - leerervaring); 2. De methode (verschil tussen intervisie en elkaar bijpraten, inbreng van ‘problemen’ in plaats van de ‘ik’ ervaring); 3. Begeleiding/groepsfactoren (ervaren veiligheid, samenwerken, rolmodel). Vervolgens zijn vanuit de knelpuntanalyse 10 tips geformuleerd ter bevordering van de inbreng van casuïstiek: 3 tips voor de docentmentor: 1. creëer een veilige plek waar alles besproken kan worden wat de student tegen kan komen in dit vak; 2. Wees rolmodel met reflectief vermogen, benadruk belang van intervisie; 3. Sta niet toe dat er geen casus wordt ingebracht;laat studenten elkaar inspireren en zonodig de casus bijstellen tijdens de intervisie. 7 tips om de student op ideeën te laten komen voor de casuïstiek: 1. Wat raakte mij het meest dit coschap?; 2. Wat vond ik goed gaan in een patiëntencontact?; 3. Deed zich een ethisch dilemma of ander thema voor?; 4. Is er een gesprek met een patiënt wat de moeite waard is om bij stil te staan?; 5. Een goede ervaring, die voor anderen interessant is om te spiegelen?; 6. Een persoonlijk thema waar je met anderen naar zou willen kijken; 7. Als intervisievraag inbrengen dat je geen intervisievraag hebt en de vraag stellen waar dat mee te maken heeft en wat je kunt doen om dat de volgende keer te voorkomen. Discussie De gezamenlijke actie van studenten en docentmentoren om de keuze van de intervisiecasuïstiek te bediscussiëren en te structureren, leverde inzicht in relevante factoren die het succes van de intervisie mede bepalen. De daaruit volgende tips voor studenten en docenten kunnen de intervisie als instrument voor het aanleren van reflectie op het medisch handelen verbeteren. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics,Teachers/Trainers: Professionalism/scholarship, Teaching & learning: Small group Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: P.J.M. van Gurp Radboud UMC Nijmegen Algemeen Interne Geneeskunde Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B2.1 / zaal 525 Bindend Studieadvies: bindend voor student en opleiding Spaai GWG, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Sinds 1993 kunnen hoger onderwijsinstellingen aan studenten die niet voldoen aan de gestelde studieresultaten norm in het eerste studiejaar, een Bindend Studieadvies (BSA) verstrekken wat betekent dat de student zich niet meer aan de opleiding van de betreffende instelling mag inschrijven voor een bepaalde periode. Steeds meer instellingen hanteren een BSA. Oorspronkelijk was het BSA bedoeld om de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van de propedeuse te versterken. Ook werd het gezien als instrument om het studierendement te verhogen. Om na te gaan wat de effecten zijn van het BSA werd een search uitgevoerd naar studies die rapporteren over de effecten van BSA. Methode De databases Pubmed, Eric, Psychinfo, Embace, en Cinahl werden systematisch doorzocht op Engelstalige artikelen verschenen in de periode 1980-2012. Dit leverde nauwelijks bruikbare resultaten op. Daarop is via hand searching (o.a. Web of Science) gezocht naar Nederlandstalige publicaties. Dit had wel succes: een twintigtal evaluatierapportages werden opgespoord. Het betrof daarbij grotendeels niet gepubliceerde studies naar de effecten van BSA maar ook studies naar de uitvoeringspraktijk van het BSA en studies waarbij de effecten van BSA fictief geëxploreerd werden. De studies werden geanalyseerd op het effect van BSA op: het rendement en de selectieve functie, oriënterende functie en verwijzende functie van de propedeuse. Resultaten Rendement. Er is tot nu toe weinig/geen evidentie dat het BSA het opleidingsrendement verhoogt. Wat betreft het eerstejaarsrendement zijn de bevindingen inconsistent: er zijn studies die een effect laten zien terwijl andere studies dat niet doen. Functies propedeuse. Selectieve functie. De selectieve functie is versterkt door toepassing van een BSA. Verwijzende functie. Een BSA heeft niet geresulteerd heeft in een versterking van de verwijzende functie. Oriënterende functie. Over de vraag of met de invoering van het BSA opleidingen de oriënterende functie versterkt werd, is nauwelijks gerapporteerd. Er zijn echter wel indicaties dat niet bij alle opleidingen waar een BSA wordt toegepast de oriënterende functie op orde is. Discussie Een BSA heeft waarschijnlijk alleen effect op het opleidingsrendement als studenten in het eerste studiejaar maar ook in de latere studiejaren geprikkeld worden om zich zoveel mogelijk in te zetten voor de studie. Het is om die reden dat onderwijsinstellingen willen gaan experimenteren met een BSA na het eerste studiejaar. Een BSA moet echter niet alleen bindend zijn voor de student maar ook voor de opleiding. Meer aandacht voor de oriënterende en de verwijzende functie van de propedeuse alsook het monitoren en begeleiden van studenten is wenselijk. Trefwoord: Education management: All Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: G.W.G. Spaai Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B2.2 / zaal 525 Appraisal en Assessment bij medische specialisten: wat gaat goed en wat kan beter? Ridder JMM van de, Hoek B van, Drexhage VR Albert Schweitzer ziekenhuis Introductie Appraisal en Assessment (A&A) is een breed kwaliteitsinstrument voor en door medisch specialisten. Het gaat hierbij om zelfreflectie door de medische specialist en om 360º-feedback organisatiebreed, waarbij de zeven CanMEDS-competenties centraal staan. De medisch specialist die aan A&A deelneemt, de appraisee, houdt een portfolio bij met daarin een persoonlijk ontwikkelplan (POP). Een onfhankelijk gespreksleider, de appraisor, voert op basis van de 360º-feedback en het portfolio een gesprek. Sinds 2007 is A&A in het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) ingevoerd. Wat zijn de ervaringen van de appraisors en de appraisees met A&A? Methode De commissie A&A ontwikkelde twee digitale vragenlijsten om de ervaringen van de appraisors (n=30) en appriasees (n=175) inzichtelijk te maken. De appraisorvragenlijst bestaat uit 14 meerkeuzevragen (veelal driepuntschaal: 1=ja, 2=neutraal, 3=nee) en twee open vragen. Vijf thema’s staan centraal: scholing en intervisie, motivatie, veiligheid en privacy, efficientie en perceptie van impact. De appraiseevragenlijst bestaat uit 32 meerkeuzevragen (vijfpuntschaal: 1=helemaal eens - 5=helemaal oneens) die ingaan op thema’s zoals: beleefde effectiviteit van het POP, de verwachtingen van A&A, het A&A-gesprek, en de perceptie van feedback. De resultaten zijn met beschrijvende statistiek inzichtelijk gemaakt en op basis van de uitkomsten zijn post hoc verbanden getoetst met Fisher’s exact toets, trendanalyse of Spearman’s correlatie. Resultaten (en conclusie) Alle appraisors vulden de vragenlijst in. Appraisors zijn positief over de thema’s scholing en intervisie, motivatie, veiligheid en privacy, en ze waarderen A&A. 93% (n=28) voelen zich toegerust tot hun taak, en 70% (n=21) geeft aan dat ze (meestal) geen moeite hebben om met appraisee’s over persoonlijke verbeterpunten te praten. Appraisors vinden het A&A-systeem niet efficiënt vinden; het maken van afspraken kost veel tijd. De respons bij de appraisees betrof 70% (n=123). Het POP is bij 29% van de appraisees richtinggevend voor hun persoonlijke ontwikkeling en slechts 12% bespreekt het na in de vakgroep. Men verwachtte dat A&A meer inzicht in het eigen functioneren zou geven (47%), dat hun persoonlijke ontwikkeling zou zijn gebaat bij de tips (69%), en dat het hun ontwikkeling zou beïnvloeden (41%). Wanneer appraisees het gesprek als positief ervaren, dan ervaren ze hun POP als effectiever r = .44 p < 0.001. Discussie Zowel appraisors als appraisees zien de waarde van A&A. Nagegaan moet worden hoe de rol van het POP vergroot kan worden in de professionele ontwikkeling van de medisch specialist. Appraisors geven aan dat de uitvoering van A&A nog efficiënter kan. Appraisors zijn belangrijke dragers van het A&Atraject en daarom is goede ondersteuning van groot belang voor een succesvolle continuering. Trefwoord: Assessment: 360o assessment, Medical education: CPD, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: J.M.M. van de Ridder Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Postbus 444 3300 AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
B2.3 / zaal 525 Geen effect van het bachelordiploma op de overwegingen van geneeskundestudenten om de studie te onderbreken of definitief te stoppen Broek WES van den, Cate ThJ ten, Wijnen-Meijer M, Dijk MR van UMC Utrecht Probleemstelling De invoering van de bachelor-master (bama) structuur heeft mogelijk tot gevolg dat meer studenten overwegen om tijdelijk of definitief te stoppen met de geneeskundeopleiding nadat ze het bachelordiploma hebben behaald. Ook kunnen studenten overwegen om een geneeskundemaster aan een andere universiteit te gaan volgen. Kort nadat de bama structuur ingevoerd was in Nederland, is een vragenlijst onder geneeskundestudenten afgenomen om hun overwegingen over deze mogelijkheden te peilen. Toen was er weinig interesse voor deze opties (Van den Broek et al., 2010). Nu de bama structuur langer bestaat in Nederland, en in het medisch onderwijs vanzelfsprekend is geworden, is het onderzoek herhaald. Methode Er werden vragenlijsten gestuurd naar alle 314 tweedejaars en 348 derdejaars bachelorstudenten en 256 eerstejaars masterstudenten geneeskunde in het Universitair Medisch Centrum Utrecht in mei 2012. Resultaten Respons was 33,4% voor de tweedejaars en 42,0% voor de derdejaars bachelorstudenten, en 48,8% voor de eerstejaars master studenten. Gemiddelde leeftijd en man-vrouw verhouding van de deelnemers per jaarcohort waren in overeenstemming met deze kenmerken in de totale jaarcohorten. Van alle deelnemers overwoog één tot drie procent serieus om de studie definitief te stoppen. Drie tot zes procent overwoog een overstap naar een andere medische faculteit. Ongeveer een kwart van alle tweede- en derdejaars bachelorstudenten overwoog serieus om tijdelijk te stoppen na het behalen van het bachelordiploma. Van de masterstudenten gaf 13,6% aan dat ze daadwerkelijk een pauze hadden genomen tussen de bacheloropleiding en de start van de masteropleiding. En 38,4% van de masterstudenten overwoog serieus om tijdelijk te stoppen gedurende het masterprogramma. Van alle bachelor- en master studenten die een stop overwogen, gaf het merendeel aan te willen gaan reizen, en gaf 67 tot 78% aan dat een bachelordiploma niet nodig was voor hun plannen na de stop, of dat ze het niet wisten. Discussie Het behalen van het bachelordiploma zet studenten niet aan om hun studie te staken of om over te stappen naar een andere medische faculteit. Studenten zien de geneeskundeopleiding nog steeds als een continuüm. Veel studenten overwegen wel een tijdelijke stop, of tussen de bachelor- en de masteropleiding of tijdens de masteropleiding. Het merendeel van de studenten geeft aan geen bachelordiploma nodig te hebben voor de plannen die ze hebben na deze stop. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat gedaan is toen de bama structuur recent ingevoerd was in Nederland. Literatuurverwijzingen Van den Broek S, Muller B, Dekker N, Bootsma A, ten Cate O. 2010. Effect of the new Bologna Bachelor degree on career considerations of Dutch medical students. Med Teach 2010; 32: 997-1001 Trefwoord: Education Management: Mobility, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: W.E.S. van den Broek UMC Utrecht Directie Onderwijs en Opleidingen, team geneeskunde Huispost HB 4.05, Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
B2.4 / zaal 525 Het genereren van profielen ten behoeve van de beoordeling van consulten van (huis)artsen in opleiding en het geven van feedback. 1
1
1
2
1
Oerlemans MEJ , Maiburg B , Ram P , Dielissen P , Vleuten CPM van der 1 2 Universiteit Maastricht, Radboud UMC Nijmegen
Probleemstelling Toetsing draagt in grote mate bij aan sturing van het leerproces van studenten. Authenticiteit en narratieve feedback zijn hierbij belangrijk. Werkplekbeoordeling biedt deze mogelijkheid, en neemt daarom een steeds prominentere plek in binnen de medische opleidingen. Door directe observatie of video-observatie is het mogelijk om meerdere competentiegebieden, zoals medisch handelen en communicatie integraal te beoordeelden. Onze ervaring bij het observeren van een steekproef van consulten van huisartsen in opleiding (aios) is dat aios bepaalde gedragingen consistent c.q. herhaaldelijk tonen in hun consultvoering. Deze gedragingen zijn tot op heden nog niet beschreven. Doel van deze studie is beoordelaars te vragen naar herhaald gedrag van aios in consultvoering en dit gedrag te beschrijven in profielen. Deze profielen omschrijven op een kwalitatieve wijze wat een aios aan terugkerend gedrag laat zien ten aanzien van medisch handelen en artspatiënt-communicatie en mogelijk ook ten aanzien van andere competentiegebieden zoals organiseren en professionaliteit. Narratieve feedback op deze profielen heeft mogelijk een hoge educatieve waarde voor aios aangezien het hier gaat over specifiek, herhaald, feitelijk gedrag. Het beschrijven van de profielen is een eerste stap in het testen van deze hypothese. Methode/opzet De methode van deze studie is afgeleid van een studie door Regehr et al (1). Van november 2012 tot januari 2013, werden 18 semi-gestructureerde interviews gehouden met ervaren huisartsen (opleiders en observatoren van de videotoets), verbonden aan de Huisartsopleiding Maastricht. De interviews zijn geanalyseerd volgens de constant vergelijkende methode, om onderliggende thema’s te identificeren die de geïnterviewde huisartsen gebruiken tijdens het beschrijven van door hun geobserveerde patronen. Resultaten/conclusie Kwalitatieve analyse van de interviews wordt op dit moment uitgevoerd. Het is nu al duidelijk dat er een variëteit aan profielen beschreven kan worden, aan de hand van de narratieve teksten en gevonden thema’s. De profielen worden gebruikt om het functioneren van de aios ten aanzien van communicatie en medisch handelen te classificeren. Discussie (implicaties voor de praktijk) Voor zover wij weten is dit de eerste studie die gedragspatronen in de diepte bestudeert. De resultaten zijn niet alleen interessant voor de huisartsopleidingen, maar kunnen ook gebruikt worden binnen andere medische vervolgopleidingen. Verder onderzoek is nodig om te kijken in welke mate feedback op deze profielen het leren van de aios bevordert. Literatuur Regehr G, Ginsburg S, Herold J, Hatala R, Eva K, Oulanova O. Using 'standardized narratives' to explore new ways to represent faculty opinions of resident performance. Acad Med. 2012 Apr;87(4):41927 Trefwoord: Assessment: All, Assessment: Workplace-based (on-the-job), Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.E.J Oerlemans Universiteit Maastricht Huisartsgeneeskunde, huisartsopleiding P. Debyeplein 1 6229 HA MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
B3.1 / Abdijzaal Geschreven feedback voor medisch specialisten: wat formuleren arts-assistenten als verbetersuggesties en hoe specifiek doen ze dat? 1
2
1,
1
Leeuw RM van der , Schipper MP , Heineman MJ Lombarts MJMH 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, VU medisch centrum Probleemstelling In het moderne opleiden wordt het geven en ontvangen van feedback ook gebruikt om de kwaliteit van opleiden te verbeteren. Circa 3000 medisch specialisten kregen de afgelopen vijf jaar feedback van arts-assistenten (AIOS) op hun functioneren als supervisor. Een eerdere studie heeft aangetoond dat matig presterende opleiders, waarbij de noodzaak tot verbetering relatief groot is, meer verbetersuggesties ontvangen dan opleiders die in de ogen van AIOS goed presteren. Specifiek geformuleerde feedback op relevante aspecten voor het verbeteren van de opleiderkwaliteiten van individuele opleiders kan bijdragen aan mogelijke verbetering van functioneren van medisch specialisten in de vervolgopleiding.[1;2] Echter, er is gebrek aan kennis over de inhoud en de formulering van deze verbetersuggesties. Daarom hebben we in deze studie onderzocht (1) waarover AIOS hun opleiders feedback gaven (2) hoe specifiek deze geformuleerd werden. Methode Van februari 2010 tot november 2011 gaven AIOS numerieke en geschreven feedback aan medisch specialisten via het System for Evaluation of Teaching Qualities (SETQ). Op basis van een door de literatuur ondersteund raamwerk over aspecten van goed opleiderschap codeerden twee onderzoekers onafhankelijk de verbetersuggesties op inhoudelijke kenmerken. Eerder onderzoek naar de invloed van de specificiteit van geschreven feedback op het al dan niet verbeteren van functioneren werd gebruikt voor het theoretisch raamwerk om te coderen hoe specifiek AIOS de verbetersuggesties formuleren. Een derde onderzoeker werd betrokken bij de codering wanneer er discussie was. Resultaten Er werden 4.184 evaluaties ingevuld door 422 (responspercentage van 73%) AIOS over 488 medisch specialisten vanuit 20 opleidingsziekenhuizen. Gemiddeld ontvingen medisch specialisten acht verbetersuggesties. Negenenzeventig procent van de verbetersuggesties die medisch specialisten ontvingen ging over hun vaardigheden als opleider, 80% over hun houding als opleider en 31% over persoonlijke eigenschappen. Arts-assistenten beschreven het gewenste functioneren met betrekking tot vaardigheden en houding in respectievelijk 68% en 54%; bijvoorbeeld ‘meer luisteren’ in plaats van ‘minder er doorheen praten’. Minder vaak gaven AIOS ook een locatie- of situatiebeschrijving (45%), concrete tips (14%), een toevoeging over het (verwachte) effect van verbetering (20%) of formuleerden zij de verbetersuggesties in beleefde vorm of als wens (13%). Discussie De verbetersuggesties hebben voornamelijk betrekking op de vaardigheden en houding van medisch specialisten in hun rol als opleider. Om deze feedback te kunnen gebruiken voor verbetering van deze kwaliteiten zouden AIOS (nog meer) kunnen focussen op een positieve formulering en het specificeren van de verbetersuggesties door het toevoegen van een uitgebreidere beschrijving van de (gewenste) vaardigheden of houding van de medisch specialist ten opzichte van de opleiding van AIOS. 1. Hattie J. Review of Educational Research, 2007 2. Smither JW, Journal Applied Psychology, 2004 Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Assessment: Feedback, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: R.M. van der Leeuw Academisch Medisch Centrum CEBE - onderzoeksgroep Professional Performance Meibergdreef 9 100DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B3.2 / Abdijzaal Mind the gap; the transition to hospital consultant 1
2
2
3
2
1
Westerman M , Teunissen PW , Vleuten CPM van der , Siegert CEH , Scherpbier AJJA , Scheele F 1 2 3 VU medisch centrum, Universiteit Maastricht, St Lucas Andreas Ziekenhuis
Probleemstelling Transities binnen het medisch opleidingscontinuüm kunnen als lens fungeren voor de successen en tekortkomingen van het huidige medisch onderwijs. Er is echter een schaarste aan wetenschappelijke inzichten in transities , met name in de transitie van Arts In Opleiding tot Specialist (AIOS) naar medisch specialist. Het doel van dit promotieonderzoek was om de processen binnen deze transitie beter te begrijpen. Specifieke onderzoeksvragen waren: in welke mate is de vervolgopleiding een voorbereiding geweest op het werken als medisch specialist en welke contextuele en persoonlijke factoren zijn in deze intensieve fase van invloed? Naast theorie vanuit medisch onderwijskundige literatuur werd gebruik gemaakt van theorieën vanuit transitie- en organisatiepsychologie en pedagogiek. Methode Allereerst werd een literatuurstudie verricht naar transities binnen medisch onderwijs. Vervolgens werd een explorerende kwalitatieve interviewstudie opgezet. Deze onderzoeken leidden tot twee vragenlijst studies onder alle nieuwe medisch specialisten in zowel Nederland als Denemarken (2007-2010). Tot slot werd een longitudinale kwalitatieve studie opgezet waarin de ontwikkeling van nieuwe specialisten een half jaar werd gevolgd. Resultaten Nieuwe medisch specialisten weten zich inhoudelijk goed voorbereid voor de klinische aspecten van hun werk. Ze ervaren zich echter in grote mate onvoorbereid voor de niet klinische aspecten van het medisch 1 specialist zijn. Het ontbreekt hen veelal aan adequate voorbereiding op of beheersing van generieke competenties als superviseren, leiderschap, bestuurlijke vaardigheden en bekwaamheid in de omgang met financiële zaken van de gezondheidszorg. Terwijl ook deze competenties nodig zijn om goed te functioneren als medisch specialist. Dit bleek ook uit het feit dat onvoorbereidheid binnen deze 2 generieke competenties gecorreleerd is aan burnout onder nieuwe medisch specialisten. Van de nieuwe specialisten voldoet 10% aan de criteria voor een zware burnout en 18% is emotioneel uitgeput. Persoonlijke kenmerken zoals coping strategieën en feedback zoekgedrag werden geïdentificeerd als belangrijke invloeden hierop, als mede contextuele factoren zoals inwerkprogramma's, arbeidsomstandigheden en sociale steun. Discussie De triangulatie van de onderzoeksresultaten en de verschillende theoretische perspectieven illustreren hoe de transitie naar medisch specialist gekenmerkt wordt door een complexe samenhang van ontvangen voorbereiding tijdens de opleiding, persoonlijke kenmerken en contextuele factoren. Deze samenhang resulteert in een nieuwe benadering van transities binnen medisch onderwijs: in tegenstelling tot problematische fases door inadequate voorbereiding zouden transities moeten worden gezien als mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. Referenties 1. Westerman M et al, Understanding the transition from resident to attending physician: a transdisciplinary, qualitative study. Acad Med 2010, vol. 85(12), pp. 1914-9 2. Westerman M et al. The transition to hospital consultant and the influence of preparedness, social support, and perception; a structural equation modeling approach. Med Teach 2013; 35(4):320-7 Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Curriculum: Evaluation of curriculum, Students/Trainees: Stress Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M. Westerman Sassenheimstraat 78-3 1059 BM AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B3.3 / Abdijzaal Kunnen Persoonlijkheidseigenschappen Opleiderkwaliteiten van Klinische Opleiders Onderscheiden? 1
2
1
1
Scheepers RA , Arah OA , Heineman MJ , Lombarts MJMH 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, University of California Los Angeles Probleemstelling In de medische vervolgopleiding zijn klinische opleiders verantwoordelijk voor supervisie van aiossen. Het is de afgelopen jaren steeds gebruikelijker geworden om prestaties van klinische opleiders te evalueren. Goed presterende klinische opleiders beschikken over de eigenschappen flexibiliteit, enthousiasme, geduld en zelf-inzicht (1). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er een relatie is tussen persoonlijkheidseigenschappen en werkprestaties (2). Deze relatie is echter niet eerder getoetst voor klinische opleiders. In deze studie onderzochten we de relatie tussen persoonlijkheidseigenschappen en opleiderkwaliteiten met behulp van kwantitatieve onderzoeksmethoden. Methoden Wij hebben een cross-sectionele studie uitgevoerd in 61 medische vervolgopleidingen, binnen achttien medische centra. Opleiderkwaliteiten werden gemeten met het System for Evaluation of Teaching Qualities (SETQ), een gevalideerde vragenlijst waarbij aiossen hun opleiders evalueren aan de hand van 21 vragen op een 5-puntschaal. Voor het meten van persoonlijkheidseigenschappen van opleiders werd de Big Five Inventory (BFI) gebruikt. Deze gevalideerde vragenlijst bevat 11 vragen op een 5-puntschaal en meet persoonlijkheidseigenschappen aan de hand van het Five Factor Model: extraversie, emotionele stabiliteit, consciëntieusheid, vriendelijkheid en openheid. We hebben multilevel regressie-analyses uitgevoerd met persoonlijkheidseigenschappen als predictoren en opleiderkwaliteiten als uitkomstmaat. Resultaten In totaal hebben 546 (68%) aiossen de opleiderkwaliteiten van hun opleiders geëvalueerd en 514 (63%) klinische opleiders hebben de persoonlijkheidsvragen ingevuld. De gemiddelde score op opleiderkwaliteiten was 3.85 (min 1.97 – max 5.00 ; SD 0.42). De gemiddelden van de vijf persoonlijkheidseigenschappen varieerden tussen 2.97 en 4.26, met variaties in standaarddeviaties tussen 0.58 en 0.88. Uit de analyses bleek dat extraversie van opleiders een zwak positief verband had met opleiderkwaliteiten (β = 0.16, p = 0.01). Andere persoonlijkheidseigenschappen bleken niet gerelateerd te zijn aan opleiderkwaliteiten. Discussie Uit deze studie blijkt dat aiossen extraverte klinische opleiders positiever evalueren dan minder extraverte opleiders. Omdat dit effect slechts zwak is, is het niet relevant om direct consequenties hieraan te verbinden voor de klinische opleidingspraktijk. Vanwege de mogelijke restriction of range m.b.t. opleiderkwaliteiten (als gevolg van de kleine standaarddeviatie), zouden vervolgstudies steekproeven met meer variatie kunnen onderzoeken om na te gaan of het kleine effect hieraan te wijten is. Desalniettemin kan het gevonden effect van extraversie gezien worden als aanwijzing dat inter-persoonlijke vaardigheden van belang zijn voor opleiderkwaliteiten, omdat extraversie bepalend is voor inter-persoonlijke vaardigheden. Vervolgonderzoek kan nagaan om welke specifieke vaardigheden het gaat en hoe deze versterkt kunnen worden. 1. Sutkin G, Wagner E, Harris I, Schiffer R. What makes a good clinical teacher in medicine? A review of the literature. Academic medicine:. 2008 May;83(5):452–66. 2. Barrick MR, Mount MK. the Big Five Personality Dimensions and Job Performance: a MetaAnalysis. Personnel Psychology. 1991 Mar;44(1):1–26. Trefwoord: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development , Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: R.A. Scheepers Academisch Medisch Centrum Centre for Evidence Based Education Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B3.4 / Abdijzaal Selectie als eerste stap in een ’assessment-for-learning’ programma 1
2
Oude Egbrink MGA , Schuwirth LWT 1 2 Universiteit Maastricht, Flinders University, Adelaide, Australië Probleemstelling Selectie van studenten voor opleidingen Geneeskunde is erop gericht studenten te selecteren die de grootste kans hebben succesvol te functioneren tijdens de studie en hun professionele leven. Een van de selectiemethoden die dit het best lijkt te voorspellen is de MMI-methode: meerdere mini-interviews (MMIs) gericht op toetsing van noncognitieve vaardigheden (Eva et al, 2004). Vanaf 2007 wordt deze selectiemethode toegepast in de research master Arts-Klinisch Onderzoeker (A-KO; Guyaux et al, 2010). Toch hebben een aantal van de studenten tijdens hun studie problemen op gebied van professioneel of studiegedrag, die niet voorspeld zijn tijdens de selectie. Het doel van deze studie was te onderzoeken of narratieve informatie, verkregen gedurende de MMIs, voorspellend is voor problematisch noncognitief gedrag . Methode Een retrospectieve, exploratieve studie werd uitgevoerd, gericht op de student-cohorten die in 2007 en 2008 geselecteerd zijn voor de A-KO master (n=60). Eerst werd aan de counselors van deze studenten gevraagd de meest voorkomende noncognitieve problemen van 'hun' studenten te benoemen. Daarna werden aantekeningen, gemaakt gedurende de MMIs met studenten uit deze cohorten, door twee onafhankelijke onderzoekers geanalyseerd om potentiële indicatoren voor de twee meest voorkomende problemen te identificeren. Tenslotte werd een case-control studie uitgevoerd om de relatie tussen de studenten met (een van) deze problemen en de aanwezigheid van potentiële indicatoren in de aantekeningen van hun MMIs te onderzoeken. Resultaten De twee meest voorkomende noncognitieve problemen onder deze A-KO studenten waren planningsen zelfreflectie-gerelateerde problemen. Uit analyse van aselect geselecteerde MMI-aantekeningen werd een beperkt aantal potentiële indicatoren voor deze problemen geïdentificeerd (bijv. problematisch time-management, onvoldoende prioritering, en onvoldoende (h)erkenning van eigen functioneren). Vervolgens werden de MMI-aantekeningen van de studenten die plannings-gerelateerde (p) en/of zelfreflectie-gerelateerde problemen (z) vertoonden (np=13, nz=6, np+z=4) en van een even grote controle-groep op geblindeerde wijze geanalyseerd. De bevindingen toonden een significante relatie tussen de aanwezigheid van indicatoren voor plannings-gerelateerde problemen in de MMIaantekeningen en het daadwerkelijk hebben van dergelijke problemen tijdens de studie (odds ratio: 9.33, p=0.003). Dit was niet het geval voor zelfreflectie-gerelateerde problematiek (odds ratio: 1.39). Discussie In een ‘assessment-for-learning’ programma is informatie uit selectie-MMIs zinvol als deel van de initiële assessment, met name ten aanzien van vroege diagnosticering van plannings-gerelateerde studieproblemen. Dergelijke informatie kan dan worden gebruikt om al meteen vanaf het begin van de studie de prestaties van geselecteerde studenten te verbeteren middels gerichte counseling en interventies. Referenties Eva, K.W., Rosenfeld, J., Reiter, H.I. & Norman, G.R. (2004). An admissions OSCE: the multiple miniinterview. Medical Education 38: 314-326. Guyaux, J., oude Egbrink, M.G.A., Heeneman, S., Houben, A.J.H.M., Willekes, C., Schuwirth, L.W.T. & De Goeij, A.F.P.M. (2010). Selectie op een combinatie van cognitieve en non-cognitieve eigenschappen. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 29: 328-336. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M.G.A. Oude Egbrink Universiteit Maastricht Onderwijsinstituut FHML Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
B4 / zaal 530 Integriteit in de medische wetenschap als aandachtspunt in de medische opleiding. NVMO Werkgroep Wetenschappelijke Vorming: 1 2 3 4 5 Fransen J , Wijk IJ van , Schuit F , Schravendijk CFH van , Dekker FW 1 2 3 4 5 Radboud UMC Nijmegen, VU medisch centrum, KU Leuven, VU medisch centrum, LUMC Thema Integriteit bij omgang met wetenschappelijke resultaten, zowel in de uitoefening van wetenschap als in het gebruik van wetenschappelijke resultaten voor de praktijk, wordt in de regel als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Echter, een groeiend aantal actuele voorbeelden laat zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Zowel de bachelor- als masterfase van de medische opleiding kan ingezet worden om studenten integer te leren omgaan met wetenschappelijke resultaten, als een van de steunpilaren van professioneel handelen en denken. Doel Het doel van de workshop is om standpunten te helpen bepalen: Wat is de reikwijdte van integriteit bij de omgang met medisch wetenschappelijk onderzoek? Wat zijn onderwijsrelevante domeinen van wetenschappelijke integriteit? Wat zijn geschikte methoden en momenten in het curriculum om integriteit in de omgang met wetenschap te versterken? Doelgroep Docenten academische vorming, wetenschappelijke vorming, professionele vorming, curriculum ontwikkelaars, onderwijskundigen en studenten geneeskunde en BMW. Opzet workshop Na een korte introductie zullen 3 sprekers (10’ elk) inleiden over de reikwijdte van integriteit in de wetenschap, domeinen van integriteit en huidig onderwijs over integriteit in de wetenschap. Vervolgens zullen er stellingen geponeerd worden waarmee subgroepjes en een discussieleider aan de slag gaan (25’). De producten en ideeën van de werkgroepen worden plenair voorgesteld en besproken (20’). Opbrengst De opbrengst van deze workshop helpt standpunten te bepalen over: 1) de reikwijdte van integriteit bij de omgang met medisch wetenschappelijk onderzoek; 2) onderwijsrelevante domeinen van wetenschappelijke integriteit; 3) hoe onderwijs over integriteit en integer handelen gegeven kan worden. Uiteindelijk moet dit het onderwijs van integriteit bij de omgang met wetenschappelijk onderzoek in de medische opleiding versterken, als bijdrage aan een vanzelfsprekende integere omgang van (jonge) medici en (jonge) wetenschappers met wetenschappelijke resultaten. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Curriculum: General, Teaching & learning: Clinical context, Research in medical education: Ethics Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J. Fransen Radboud UMC Nijmegen Reumatologie Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B5 / zaal 531 Leervoorkeuren: sluit er bij aan! Baane JA, Slootweg IA Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema ”Er is een bijna eindeloze variatie in het leren en zo gewoon als leren is, zo moeilijk blijkt het erover te praten”. Deze conclusie uit het boek Liefde voor leren van Manon Ruijters vormt de basis voor een workshop waarin aandacht is voor de vijf leervoorkeuren die zijn ontwikkeld. Deze passen we toe op de praktijk van medisch onderwijs. Als arts assistent leer je zoals je gewend bent en dat doe je op je eigen manier. Inzicht in de leervoorkeuren van aios vormt één van de elementen waarop de individuele begeleiding van aios kan worden afgestemd, bijvoorbeeld in het gesprek bij de start van een periode/stage. Aios zelf zijn zich als ‘active learners’ bewust van hun leervoorkeur en vragen begeleiding die hierop aansluit. Competentiegericht opleiden veronderstelt individuele begeleiding, feedback en toetsing van aios. Aandacht voor leervoorkeuren leveren zo een bijdrage aan de begeleidings- en daarmee opleidingskwaliteit. Doel In de workshop streven we de volgende doelen na. Deelnemers kunnen:- het belang van leervoorkeuren benoemen;- na concretisering, de eigen leervoorkeur bespreken met collega’s;- diverse leervoorkeuren onderscheiden (elke aios leert anders);- een begeleidingsstijl passend bij de leervoorkeuren van aios identificeren. Doelgroep Opleiders, supervisoren, aios, onderwijskundigen. Opzet workshop: activiteiten, opbrengst Deelnemers bepalen eerst met een test hun eigen leervoorkeur en verkennen hun individuele profiel. Daarna brengen zij met behulp van theorie verdieping aan en gaan daarover in gesprek met een collega. Tenslotte wordt de theorie over de leervoorkeuren toegepast op begeleidingscasuïstiek. De workshop biedt eyeopeners en handvatten om leervoorkeuren te gebruiken bij de begeleiding van aios. Referentie Ruijters, Manon. Liefde voor leren. Over diversiteit van leren en ontwikkelen in en van organisaties. Kluwer, 2006. Maximum aantal deelnemers30 Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Learning outcomes: Life-long learning, Teaching & learning: Learning styles/theory/instructional design Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.A. Baane Academisch Medisch Centrum Centrum voor Evidence-based Education Meibergdreef 9, Postbus 22660 1100 DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B6 / zaal 532 Zonder bias geen kwaliteit. Kwaliteitscriteria in kwalitatief onderzoek Frambach JM, Stalmeijer RE Universiteit Maastricht Thema Goed onderzoek in medisch onderwijs wordt gekenmerkt door resultaten die betrouwbaar, consistent en toepasbaar binnen (meerdere) praktische settings zijn, ongeacht of men kwantitatief of kwalitatief 1 onderzoek doet. Waar binnen kwantitatief onderzoek concepten als validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid worden gebruikt, wordt vaak als zwakte van kwalitatief onderzoek gezien dat deze concepten niet direct toepasbaar (lijken te) zijn, en dat onderzoeksbevindingen ‘besmet’ raken door de bias van de onderzoeker(s). Kwalitatief onderzoek heeft echter haar eigen kwaliteitscriteria en als deze bestudeerd worden blijken dezelfde principes hieraan ten grondslag te liggen als in kwantitatief onderzoek. Bij het opzetten en interpreteren van onderzoek is het van belang dat men van deze achterliggende principes en hun oorsprong op de hoogte is om het onderzoek zo goed mogelijk te 2 kunnen ontwerpen en waarderen. Doel Doel van de workshop is om kwaliteitscriteria binnen kwalitatief onderzoek te verhelderen en de paralellen met kwantitatief onderzoek aan te duiden. Tevens zal aandacht besteed worden aan hoe deze criteria toegepast kunnen worden, i.e. welke technieken er ingezet kunnen worden om de kwaliteit van het onderzoek te bevorderen en aan de criteria te voldoen. Tenslotte richt de workshop zich op reflexiviteit als waardevol onderdeel van kwaliteitsbevordering in onderzoek, met name binnen onderzoeksgroepen/teams. Doelgroep Mensen die nieuwsgierig zijn naar/geïnteresseerd zijn in/reeds kwalitatief onderzoek doen. Opzet workshop De deelnemers worden gevraagd om posities in te nemen op basis van stellingen, waarna de achterliggende gedachten rondom de kwaliteit van kwalitatief onderzoek bediscussieerd zullen worden (subgroepen en plenair). Vervolgens zal aan de hand van een interactieve presentatie theoretische achtergrond besproken worden voor kwaliteitscriteria in kwalitatief onderzoek en hoe deze toe te passen. Bovendien gaan we in op de paralellen tussen criteria voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek, evenals de rol van bias en reflexiviteit in het onderzoeksproces. Referenties 1) Frambach, J.M., Van der Vleuten, C.P.M., & Durning, S.J. AM Last Page: Quality Criteria in Qualitative and Quantitative Research. Acad Med. 2013; 88: 552. 2) Bergman, E. et al. AM Last Page: A Guide to Research Paradigms Relevant to Medical Education. Acad Med. 2012; 87: 545. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Research in medical education: General Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.M. Frambach Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
B7 / zaal 533 Co-schappen in de tropen, veilig voor patiënt en coassistent? 1
2
2
3
4
5
Keuter M , Boele van Hensbroek M , Have G ten , Rheenen P van , Daelmans H , Nouwen J , 6 4 3 7 Vluggen P , Goldsteen E , Huizenga R , Leeuw H de 1 2 3 Radboud UMC Nijmegen, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, UMC 4 5 6 7 Groningen, VU medisch centrum, Erasmus MC, Universiteit Maastricht, UMC Utrecht Thema Het tijdschrift Medisch Contact was het afgelopen jaar het podium voor een nationaal debat over coschappen in lage- en middeninkomenslanden. Aanleiding was een column van een Nederlandse coassistent die zonder gêne beschrijft hoe zij ongetraind en onbevoegd een operatie uitvoert. Er volgden vele ingezonden brieven waarin de afschuw werd uitgesproken over het “oefenen op arme mensen”. Ofschoon de meeste co-assistenten aan het einde van hun opleiding goed in staat zijn hun professionele grenzen te bewaken, liet het debat zien dat zowel co-assistenten als patiënten kwetsbaar zijn. Doel Doel van deze multi-centrum rondetafelsessie is om uniforme voorbereidingseisen te formuleren voor co-schappen in ontwikkelingslanden binnen de grenzen van het professionele handelen. Doelgroep Klinische docenten, studenten, internationaliseringsmedewerkers, curriculumontwikkelaars Opzet Aan de hand van 3 korte inleidingen (ca. 4 slides per stelling) zal een pro-con discussie gevoerd worden (door publiek waaronder uitzendende coordinatoren en recent uitgezonden co-assistenten). Stelling 1: Door de aanwezigheid van een Nederlandse co-assistent in het ontvangende ziekenhuis is de patientveiligheid in het geding. Stelling 2: De Nederlandse co-assistent is zelf verantwoordelijk voor zijn/haar persoonlijke veiligheid. Stelling 3: Het ontbreekt de Nederlandse co-assistent aan inzicht in interculturele communicatie. Opbrengst Uiteindelijk een uniforme voorbereiding, begeleiding en nazorg van studenten die naar ontwikkelingslanden gaan voor coschappen. Maximum aantal deelnemers 30 Trefwoord:Curriculum: Options / electives, Education management: International/ transnational medical education, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: M. Keuter Radboud UMC Nijmegen Algemene Interne geneeskunde Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B8 / zaal 536 Technology for learning; how it has changed education NVMO Werkgroep E-Learning: 1 2 3 4 5 3 Hols-Elders WPM , Dankbaar MEW , Jong PGM de , Ballieux M , Verstegen D , Eggermont S , Woert 6 N van der 1 2 3 4 5 6 UMC Utrecht, Erasmus MC, LUMC, NHG, Universiteit Maastricht, Radboud UMC Nijmegen Thema De werkgroep e-learning houdt zich bezig met het educatief gebruik van informatie en communicatietechnologie (ICT) in het (bio) medisch onderwijs. In deze ronde tafelsessie wordt een overzicht gegeven van relevante, actuele thema’s op het terrein van e-learning en gediscussieerd over de betekenis hiervan voor het (bio) medisch onderwijs. De thema’s zijn onderdeel van het PME Special Issue dat later dit jaar verschijnt. Doel Na deze sessie hebben de deelnemers inzicht in de huidige actuele onderwerpen op het gebied van onderwijstechnologie en kunnen zij meedenken over de manier waarop het van invloed is op het (bio) medisch onderwijs. Doelgroep Docenten, onderwijscoördinatoren en beleidsmedewerkers die zich bezighouden met e-learning. Opzet Aan de hand van korte presentaties over de verschillende onderwerpen komen de volgende thema’s aan bod: - Blended learning in Health Education - Simulation and Gaming - Mobile learning - Learning Analytics - Open Educational Resources Per thema wordt besproken wat de functie in het onderwijs is, of en hoe het werkt en wat de toekomstverwachtingen zijn. Een en ander wordt geïllustreerd door voorbeelden uit de praktijk. Er wordt een stelling geponeerd aan de hand waarvan de deelnemers aan de sessie discussiëren. Aan de sessie zal worden bijgedragen door de auteurs van de diverse artikelen in het Special Issue, waar mogelijk, allen leden van de werkgroep e-learning. Maximum aantal deelnemers: 60 Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Teaching & learning: Blended learning, Teaching & learning: Games Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: W.P.M. Hols-Elders UMC Utrecht Expertisecentrum Postbus 85500 3508GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
B9 / zaal 537 Dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade 1
2
3
1
Bruijne MC de , Velden C van , Keizer G de , Broekens M 1 2 3 VU medisch centrum, Coziny Advies, Chirurg np
Thema Inzicht in aard, oorzaken, gevolgen en vermijdbaarheid van onbedoelde zorggerelateerde schade raakt het hart van de geneeskunde. Het starten bij onbedoelde uitkomsten van zorg en vervolgens kijken naar het proces spreekt artsen aan. Nationaal en internationaal wordt systematisch dossieronderzoek naar 1 zorggerelateerde schade toegepast in onderzoek naar patiëntveiligheid in ziekenhuizen . In Nederland is de methode vereenvoudigd voor lokaal gebruik als onderdeel van het kwaliteitssysteem in ziekenhuizen, waarbij uitkomsten van het dossieronderzoek aanknopingspunten vormen voor gerichte verbeteracties bieden [ref 2]. Inmiddels passen meer dan 20 ziekenhuizen deze multidisciplinaire methode met artsen en verpleegkundigen toe in onderzoek van de necrologiecommissie [ref 3]. Ook worden nu de eerste ervaringen opgedaan op afdelingsniveau met de systematische analyse van complicaties. Naast inzicht in zorggerelateerde schade geeft dossieronderzoek ook inzicht in de kwaliteit van dossiervoering. Goede dossiervoering is een belangrijke randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg, samenwerken, en het bewaken van kwaliteit van zorg. Met de toenemende automatisering van het patiëntendossier neemt het belang van goede dossiervoering verder toe. Doel Kennis maken met dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade en mogelijkheden voor toepassingen in onderwijs. In een interactieve sessie maken de deelnemers kennis met de methode, passen dossieronderzoek toe op oefenmateriaal en bediscussiëren hoe dossieronderzoek kan worden benut in de basis- en vervolgopleiding. Doelgroep Artsen, verpleegkundigen, studenten, docenten, kwaliteitsfunctionarissen Opzet workshop - 15 minuten introductie principes dossieronderzoek met voorbeelden uit de praktijk. - 15 min oefenen met triggers - 15 min oefenen met beoordeling zorggerelateerde schade en vermijdbaarheid. - 30 min discussie over toepassingsmogelijkheden in de medische (vervolg)opleiding - wat en hoe kan geleerd worden van dossieronderzoek? Opbrengst Na de workshop kan de deelnemer: principes dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade benoemen; toepassingen van dossieronderzoek in de medische (vervolg)opleiding benoemen uitleggen wat er nodig is om de methode dossieronderzoek aan te leren Referenties Langelaan M, Baines RJ, Broekens MA, Siemerink KM, van de Steeg L, Asscheman H, et al. Monitor Zorggerelateerde Schade 2008. Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen. Utrecht: Nivel & EMGO+; 2011. van Velden C, de Bruijne MC, van Aken J, Kroeze M. Leren van onbedoelde schade. Medisch Contact 20 mei 2011; 66 nr 20. Soeters P, Pop P, Vreeling F, van W. Voorkom medische schade. Medisch Contact 28 januari 2011; 66 nr 4. Maximaal aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Learning outcomes: Patient safety / errors, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Curriculum: Outcome/competency-based Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: M.C. de Bruijne VU Medisch Centrum Sociale geneeskunde Van de Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B10 / zaal 557 Fringe: Tai Chi TAI CHI is een eeuwenoude Chinese bewegingskunst, die als gevechtskunst wordt beoefend en daarnaast ook via ontspanning de gezondheid bevordert. De Tai Chi die wij nu kennen ontwikkelde zich in China in de 12e eeuw tot krijgskunst die zich in combinatie met meditatie technieken tot een zeer effectieve vorm van zelfverdediging ontwikkelde. De verworven ervaring werd lange tijd geheim gehouden binnen de groepen (families, kloostergemeenschappen) waarbinnen de technieken ontwikkeld en doorgegeven werden. Zo ontstonden verschillende stijlen zoals Yang stijl, Wu stijl, Chen stijl, Sun stijl. De namen verwijzen naar de families waarin de eigen Tai Chi werd ontwikkeld. De Tai Chi vorm bestaat steeds uit een serie van langzaam en vloeiend uitgevoerde bewegingen. De bewegingen hebben een vaste volgorde en hebben een zeer gedetailleerde choreografie. Tai Chi is gericht op het bevorderen van balans, concentratie, lichaamsbewustzijn en coördinatie van bewegingen. Daarmee draagt het bij aan de bevordering van gezondheid in zowel lichamelijk als geestelijk opzicht.
Workshop NVMO: Leraren: Duur: Aantal deelnemers: Benodigdheden:
Tai Chi Yang stijl Lisa Tan / Gerry van der Hulst 5 kwartier ± 40 (dikke) sokken
B11.1 / zaal 558 Digitaal toetsen van klinisch redeneren 1
2
3
2
3
J.A. Vos , Dankbaar MEW , Bruggen JME van , Doets JME , Manrique-van Woudenbergh M , 1 Christoph LH 1 2 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Erasmus Medisch Centrum, UMC Utrecht Probleemstelling Klinisch redeneren is in de opleiding geneeskunde een belangrijke competentie. Het toetsen hiervan gebeurt veelal met open vragen (schriftelijk of mondeling op de werkplek) en is daardoor een arbeidsintensief proces voor docenten. Binnen het SURF-project ‘Digitaal toetsen van klinisch redeneren’ werken het AMC, het Erasmus MC en het UMCU gezamenlijk aan het beantwoorden van de volgende vragen: Welk type vragen toetsen klinisch redeneren op een valide en betrouwbare manier én kunnen digitaal worden afgenomen en gecorrigeerd? Hoe kunnen toetsvragen gezamenlijk worden ontwikkeld en gedeeld via een digitale itembank? Opzet De volgende fasen zijn in het project te onderscheiden: 1) Literatuuronderzoek naar vraagtypen om klinisch redeneren digitaal te toetsen; 2) Scholing voor docenten over deze vraagtypen; 3) Gezamenlijke ontwikkeling van vragen; 4) Systeemkeuze voor gezamenlijke ontwikkeling van vragen; 5) Ontwikkeling digitale vraagformats; 6) Pilots digitale toetsafname en reviewproces in digitale omgeving; 7) Effectmeting over de ervaren werkdruk bij docenten. Resultaten De Comprehensive Integrative Puzzle (CIP) en de Extended Matching Question (EMQ) zijn de meest geschikte vraagtypen bevonden om klinisch redeneren digitaal te toetsen. De ontwikkelde e-module en workshop is in oktober 2011 door 30 clinici van verschillende disciplines van de betreffende UMCs gevolgd. Tijdens de workshop zijn gezamenlijk 60 vragen ontwikkeld. Het Duitse ItemManagementSystem (IMS) is gekozen voor ontwikkeling, review en beheer van vragen. In dit systeem zijn digitale formats voor de vraagtypen ontwikkeld. Studenten die in juni 2012 deelnamen aan de pilottoets, waarderen de vraagtypen zeer en achten deze geschikt voor het toetsen van klinisch redeneren. Daarnaast werd het belang van scholing van vraagontwikkelaars en peerreview van de vragen benadrukt. De pilot in IMS rondom de reviewprocessen van vragen wordt in april 2013 met docenten uitgevoerd. Na deze pilot zal de effectmeting plaatsvinden. In de zomer van 2013 zal het project worden beëindigd met zo mogelijk het formaliseren van de ontstane samenwerking tussen de UMC’s voor het ontwikkelen van EMQs en CIPs. Tijdens het congres worden alle projectresultaten gepresenteerd in het bijzonder de evaluatieresultaten van de pilot met IMS. Implicaties voor de praktijk Indien het itembanksysteem goed functioneert en de samenwerking tussen de UMC’s wordt geformaliseerd, worden gezamenlijk vragen ontwikkeld voor het digitaal toetsen van klinisch redeneren. Door deze samenwerking wordt een vermindering van werklast voor docenten gerealiseerd zonder de kwaliteit van de vragen te laten afnemen. Dit is waardevol voor de praktijk van het opleiden van studenten geneeskunde in verschillende fasen van hun opleiding. Literatuur Bruggen, L. et al. 2012. Preferred questions types for computer-based assessment of clinical reasoning: a literature study. Perspectives of Medical Education, vol.1, nr.4, p. 162-171 Trefwoord: Assessment: Written assessment, Teachers/Trainers: Workloads, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: J.A. Vos Academisch Medisch Centrum Center for Evidence-Based Education Postbus 22660 1100DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B11.2 / zaal 558 Asynchronous, web-based learning in a flipped classroom: Modulaire nascholing voor SEH-artsen in masterclass cardiovasculaire en respiratoire Spoedeisende geneeskunde 1
1
2
Driel P van , Berg E van den , Geijsel F. 1 2 St Elisabeth Ziekenhuis, Queen Elizabeth II Jubilee Hospital and Mater Children’s Hospital Probleemstelling Door MNSHA (Modulaire Nascholing Spoedeisende Hulp Artsen (SEH-artsen)) wordt bijgedragen aan de continu professionele ontwikkeling van Nederlandse SEH-artsen. Het heeft als doel kennis, vaardigheden en zelfvertrouwen van SEH-artsen te vergroten om zo besluitvorming op een expertniveau te verbeteren. Er wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde “asynchronous and flipped classroom” benadering, wat het mogelijk maakt leren plaats te laten vinden waar en wanneer de deelnemer dat wil. De deelnemer bestudeert, aan de hand van leerdoelen, specifieke casuistiek en literatuur zoals beschreven in een studiegids. In een web-based omgeving wordt elk onderwerp bediscussieerd op een online forum en vervolgens verder uitgediept met een mentor. Voornamelijk Australische SEH-artsen zijn mentor en fungeren daarin als rolmodel. In een aantal contactdagen worden kennis en vaardigheden verder ontwikkeld. De masterclass wordt afgesloten met een ‘Structured Clinical Examination’ (SCE). Vanuit de eigen beroepsgroep is er behoefte aan een kwalitatieve onderbouwing van dit vernieuwende project. Methoden De eerste masterclass is gehouden van september tot en met december 2012 en had als onderwerp cardiovasculaire en respiratoire spoedeisende geneeskunde. Er waren 11 mentoren. In totaal hebben 21 deelnemers deelgenomen aan deze masterclass. Zij werden prospectief gevolgd door middel van het invullen van twee enquêtes (pre- en post-masterclass enquete). Beide enquêtes bevatten verscheidene vragen over met name de opbouw van de masterclass en vragen over zelfreflectie. Resultaten Alle 21 deelnemers van de masterclass hebben de post-masterclass enquete ingevuld (100%), waarvan 17 ook de pre-masterclass enquete hebben ingevuld (81%). Gemiddeld kreeg de masterclass een 8.9 (10-punts schaal) als cijfer. Er wordt een stijging gezien in het zich up-to-date voelen van de deelnemers (verbetering van 0% naar 95% (p <0.001)) en de zelf-beoordeling voor het in staat zijn bronnen te vinden en efficiënt gebruiken (verbetering van 5.1 naar 8.1 (10-punts schaal), p < 0.001). Daarnaast neemt de zelf-beoordeling voor kennis, het vermogen patiënten te behandelen, en het vermogen de opvang en behandeling van patiënten te bediscussiëren met andere specialisten (pwaarden variëren van < 0.001 tot 0.168). Conclusie en Discussie MNSHA gebruikt nieuwe onderwijskundige methoden. Deze methoden ('asynchronous, web-based learning in a flipped classroom”) blijken de deelnemers te helpen een effectieve en persoonlijke methode te ontwikkelen om kennis en vaardigheden te ontwikkelen en te onderhouden als onderdeel van een voortdurende professionele ontwikkeling. Literatuurverwijzing Reiter DA, Lakoff DJ, Trueger S, Shah KH. Individual Interactive Instruction: An Innovative Enhancement to Resident Education, Ann Emerg Med 2013; 61: 110-113 Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Learning outcomes: Life-long learning Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: P. van Driel St Elisabeth Ziekenhuis SEH Hilvarenbeekseweg 60 5022 GC TILBURG E-mail:
[email protected]
B11.3 / zaal 558 Het gebruik van een dagelijkse quiz, de TOPdag, als onderwijsvorm in een geneeskunde blok. Tanck E, Maessen MFH, Holla M, Drost G, Kooloos JGM, Waal Malefijt MC de, Fluit CRMG Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Het per email aanbieden van Twee Oefeningen Per dag (TOPdag) lijkt een effectieve manier om studenten Biomedische Wetenschappen aan te zetten tot herhaald bezig zijn met moeilijke leerstof 1 1 (biomechanica) . Hun zelfvertrouwen, enthousiasme en deeltoetscijfer verbeterden . In deze studie onderzoeken we of het aanbieden van TOPdag bij studenten geneeskunde (GNK) ook voor een toename zorgt van enthousiasme, zelfvertrouwen en deeltoetscijfer voor de kennisvakken anatomie, neurologie of traumatologie. Methode Tijdens het GNK blok ‘bewegingsapparaat’ werden de studenten (N=408) gerandomiseerd over de onderwerpen anatomie, neurologie en traumatologie welke in het blok aan bod kwamen. Voor hun specifieke onderwerp ontvingen ze op elke werkdag van het onderwijsblok één TOPdag: een 1 meerkeuzevraag per email met onmiddellijke feedback . Naderhand werd via een niet-anonieme digitale enquête gevraagd naar de waardering voor TOPdag (schaal 1-10), toename (ja/nee) in zelfvertrouwen en enthousiasme voor het ontvangen onderwerp en aantal gemaakte vragen. Studenten werden vervolgens ingedeeld in twee groepen: A) niet/nauwelijks; B) veel/alle oefeningen gemaakt. Deeltoetscijfer van het onderwerp en waardering versus het aantal gemaakte vragen werden geanalyseerd met een student’s t-test. Bij groep B werd het zelfvertrouwen en enthousiasme geanalyseerd met beschrijvende statistiek. Resultaten De studenten (N=247) die één onderwerp gemaakt hadden en de enquête hadden ingevuld, zijn meegenomen voor statistische analyse. De studenten uit de groep anatomie, neurologie en traumatologie waardeerden TOPdag met respectievelijk een 7.4(±0.8), 7.6(±1.1), and 7.5(±0.9) (p>0.05). Per onderwerp waren de deeltoetscijfers tussen groep A en B niet-significant verschillend (anatomie: A 4,3(±1,6) vs. B 3,9(±1,7); neurologie: A 6,2(±1,9) vs. B 6,7(±1.9); traumatologie: A 6,6 (±1,5) vs. B 6,8(±1,3)). Vijfenzestig procent en 72% van de actieve studenten gaf aan dat zelfvertrouwen en enthousiasme waren verhoogd door TOPdag. Discussie/Conclusie 1 Evenals in voorgaande studie , werd TOPdag hoog gewaardeerd en zorgde het voor een verhoogd zelfvertrouwen en enthousiasme. Dat er geen verschil in deeltoetscijfer werd waargenomen tussen 2 groep A en B kan mogelijk verklaard worden door het type vragen dat werd gesteld in TOPdag en de 1 deeltoets. In het GNK blok werd vooral de feitenkennis getoetst terwijl in de vorige studie vooral concept en begrip werden getoetst (zowel in TOPdag als deeltoets). Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of TOPdag geschikter is om begrip/inzicht te verbeteren dan om kennis te vergroten en of er een effect 2 is van het type TOPdag vragen op kennisbevordering. Referenties 1.Tanck et al.: The use of daily questions for educational purposes: a TOPday for students. Perspectives on Medical Education, doi: 10.1007/s40037-013-0052-5; 2013. 2. Krathwohl DR: A revision of Bloom’s taxonomy: an overview. Theory into Practice, 41:212-218; 2002. Trefwoord: Teaching & learning: Games, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: E. Tanck Radboud UMC Nijmegen Orthopaedie/ORL Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B11.4 / zaal 558 Wat werkt beter: een dagelijkse of een wekelijkse formatieve toets? Palmen LN, Tanck EJM, Bergman-de Bres EM, Vorstenbosch MATM, Kooloos JGM Radboud UMC Nijmegen Achtergrond Examens in medische anatomievakken zijn traditioneel summatief. Het gebruik van formatief testen creëert een mogelijkheid voor studenten op feedback over de tot dusverre opgebouwde kennis. Er zijn aanwijzingen dat formatief testen leeruitkomsten verbetert. Over de beste manier van formatief testen bestaat geen consensus. Doel De deelname aan en de mening van studenten over twee vormen van formatief toetsen te onderzoeken, inclusief het effect hiervan op de summatieve eindtoets Methode Tijdens een eerstejaars 4-weeks blok over de borst-buik-bekken-anatomie kregen de studenten tijdens de eerste drie weken op maandag t/m donderdag een dagelijkse toets aangeboden. Deze toetsen behandelen de thorax en waren 24 uur beschikbaar. Op vrijdag werd een grotere toets over het abdomen aangeboden; deze was 3,5 dag beschikbaar. Beschikbaarheid werd beperkt om opsparen van de toetsen tot vlak voor de eindtoets te ontmoedigen. De totale omvang van beide toetsvormen was gelijk. Beide toetsen werden online aangeboden met directe feedback; deelname werd geregistreerd. In de vierde week werd een vragenlijst afgenomen over participatie en tevredenheid van beide toetsvormen én namen 424 studenten deel aan de summatieve eindtoets. De vragen over de rompwand in de eindtoets fungeerden als 'controle'. De relatie tussen deelname aan de twee toetsvormen en de scores op de eindtoets werd onderzocht met een oneway ANOVA. Resultaten Frequentere deelname aan de formatieve toetsen levert een hogere score op de eindtoets op. Er is geen verschil tussen de dagelijkse en de wekelijkse toets. Deelname aan de formatieve toetsen verhoogt de score op zowel thorax-abdomen-vragen als op rompwand-vragen. Ook na correctie voor moeilijkheidsgraad van de examenvragen is er geen verschil in scores tussen de verschillende onderdelen. De participatie aan de wekelijkse toets is duidelijk hoger dan die aan de dagelijkse toets (p<0.000): 50% van de studenten nam aan alle wekelijkse toetsen deel versus 22 % deelname aan alle dagelijkse toetsen. De vragenlijst toont een sterke voorkeur voor de wekelijkse toets. Bij alle vragen is een significant verschil in het voordeel van de wekelijkse toets (p<0.000). Studenten hebben een sterke voorkeur voor de wekelijkse toets (60,5%); 11.1% prefereert de dagelijkse toets. Discussie en conclusie Deelname aan formatieve toetsen verhoogt de examenscore; dit is niet onderdeelspecifiek. Waarschijnlijk ligt aan deze uitkomst ijverigheid ten grondslag. Studenten met een grotere motivatie dan hun studiegenoten zullen naast het maken van de formatieve toetsen sowieso meer studeren en dus hoger scoren op het summatieve examen. De studentparticipatie én studentenvoorkeur is beduidend groter bij de wekelijkse toets. Verklaringen hiervoor zijn mogelijk het meer samenvattende karakter van de wekelijkse toets en het feit dat deze langer online aangeboden wordt dan de dagelijkse toets.
Trefwoord: Medical education: General, Teaching & learning: Learning styles/theory/instructional design Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: L.N. Palmen Radboud UMC Nijmegen Anatomie Postbus 9101, huispost 109 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B12 / zaal 559 Het Werktheater: improvisatietheater als (lach)spiegel voor samenwerking op de medische werkvloer Roosdorp D, Ehrlich ND, Both CA, Bruijne MC de VU medisch centrum Thema In het dagelijkse werk van een arts speelt samenwerken met anderen, in alle lagen van het ziekenhuis, een cruciale rol. In het Raamplan (2009) wordt expliciet aandacht besteed aan de arts als ‘samenwerker’. Om hier meer aandacht aan te besteden is de afdeling Medische Psychologie van het VUmc in 2011 gestart met de ontwikkeling van innovatief onderwijs op het gebied van samenwerken op de medische werkvloer. Een onderdeel hiervan is de workshop ‘Het Werktheater’, die wordt aangeboden aan co-assistenten op een symposium in het kader van patiëntveiligheid, aan het einde van de master. Tijdens dit Werktheater worden spelvormen uit improvisatietheater (theatersport) gebruikt om op luchtige wijze thema’s aan de kaak te stellen die bij samenwerken spelen, zoals onderlinge concurrentie, hiërarchie en fouten durven maken. Aan de hand van inbreng van de co-assistenten spelen twee acteurs een aantal scènes uit. In deze levendige scènes worden situaties uitvergroot die de coassistenten zelf hebben ervaren op de medische werkvloer. Ook worden er interactieve speloefeningen met de co-assistenten gedaan, alle rond het thema samenwerken. Door de laagdrempelige en vaak humoristische aanpak in de workshop worden de co-assistenten aangespoord tot nadenken over welke elementen van belang zijn voor goede samenwerking, alsmede over waar het mis kan gaan. In deze NVMO workshop wordt de deelnemers hetzelfde programma aangeboden als de co-assistenten tijdens het symposium. Doelen 1. Bewustwording van de positieve en negatieve normen en waarden in intercollegiale samenwerking 2. Bewustwording van en oefenen met elementen die van belang zijn in samenwerking, d.m.v. interactieve spelvormen uit de theatersport 3. Ervaren van de waarde van speelse werkvormen voor het bespreken van een serieus thema Doelgroep Iedereen die interesse heeft in het thema samenwerken op de medische werkvloer Opzet workshop: activiteiten De acteurs zullen een aantal scènes van de medische werkvloer uitspelen. De deelnemers hebben een actieve rol in het aanleveren van situaties en gedrag van de acteurs. Het middendeel van de workshop bestaat uit diverse interactieve spelvormen die de deelnemers in tweetallen doen, waarbij de nadruk steeds weer op onderlinge samenwerking ligt. De acteurs sluiten af door met input van de deelnemers nog één à twee scènes te spelen. Opbrengst Aan het einde is er ruimte om te bespreken wat men meeneemt uit de scènes en hoe de werkvormen bijdragen aan het bespreken van thema’s. Deelname aan deze workshop biedt inspiratie in hoe theaterspelvormen en medisch onderwijs geïntegreerd kunnen worden, zonder daarbij altijd vast te hoeven houden aan de standaardrollenspelen.Maximum aantal deelnemers: 30Trefwoorden: samenwerken, improvisatietheater, communicatie Trefwoord: Medical education: Undergraduate education , Learning outcomes: Teamwork , Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: D. Roosdorp VU medisch centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7, K-D348 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B13 / Lamoraalzaal Werving en selectie voor zorgberoepen Brink G, Slenter V, Berrevoets L, de Vries C, van der Velde I, Laurant M Radboud UMC Nijmegen, Fontys hogeschool, Hogeschool Rotterdam Doel Een overzicht te verschaffen in de factoren die een rol spelen bij capaciteitsplanning van verpleegkundigen en het onderscheid tussen verpleegkundig specialist en physician assistant te verduidelijken. Nadere toelichting In het eerste deel wordt een kort overview gegeven van de verschillende beroepen en daarmee samenhangende structuren in gezondheidsonderwijs op HBO en MBO-niveau. De beroepenstructuur is op te delen in vier categorieën: 1) verpleegkundige beroepen en opleidingen, 2) medisch ondersteunende beroepen en opleidingen, 3) paramedische beroepen en opleidingen en 4) analytische beroepen en opleidingen. Daarnaast zijn er binnen het HBO diverse masteropleidingen. Op welke de verschillende beroepsbeoefenaren kunnen door stromen zal eveneens uiteengezet worden. Tijdens het tweede deel wordt ingegaan op de capaciteitsplanning van verpleegkundigen. In dit onderdeel wordt ingegaan op de vraag hoeveel verpleegkundigen we in de gezondheidszorg nodig hebben en op welke daar op gestuurd wordt en gaat worden. Ook de vraag naar gespecialiseerd verpleegkundigen zal aan bod komen. Zijn er ten aanzien van de capaciteit knelpunten te verwachten en zo ja wordt hier beleid op ontwikkeld? Daarnaast wordt een voorbeeld vanuit een UMC uiteengezet op welke wijze dit decentraal gebeurt aan de hand van een concreet voorbeeld. Vragen die aan de orde komen zijn: het rendement van een opleiding, kosten van de opleiding van een student in de praktijk, wat is de impact voor afdelingen waar stages gelopen moet worden en hoe worden studenten verdeeld binnen een ziekenhuis? Tot slot wordt in het derde deel nader ingegaan op het onderscheid tussen een Verpleegkundig Specialist en een Physician Assistant. Deze twee zorgmasters zijn inmiddels al weer meer dan tien jaar geleden geïntroduceerd. Vaak gehoorde vragen zijn: ‘wat is het verschil tussen die twee beroepen’ en ‘wanneer kan ik het beste een Verpleegkundig Specialist of wanneer kan ik het beste een Physician Assistant inzetten’? In dit onderdeel wordt nader ingegaan wat de verschillen tijdens de opleiding zijn en wat de verschillen op de werkvloer zijn. Programma Dit symposium is opgebouwd uit drie onderdelen: 1. Inleiding: Algemeen kader mbt de zorgberoepen a. Beroepenstructuur zorgopleidingen b. BA-MA structuur binnen het HBO/geneeskunde Inleider: Drs. Geert van den Brink (UMCN) Duur 16.00-16.10 uur 2. Op welke wijze is de capaciteitsplanning geregeld voor verpleegkundigen: Capaciteitsplanning binnen de zorgberoepen op landelijk niveau. Inleider: Victor Slenter, arts (directeur capaciteitsorgaan) Duur: 16.10-16.20 Capaciteitsplanning binnen de zorgberoepen, een voorbeeld vanuit een UMC: Inleider: Ir. Leo Berrevoets (UMCN) Duur: 16.20-16.30 Vragen nav beide presentaties Duur: 16.30-16.35 3. Het onderscheid tussen de Physician Assistant en de Verpleegkundig Specialist. De Verpleegkundig Specialist (VS) en de Physician Assistant (PA), wat zijn de kenmerkende verschillen? Inleiders: Drs. Christine de Vries (Fontys hogeschool en voorzitter landelijk opleidingsoverleg VS-opleidingen Drs. Irma van der Velde (Hogeschool Rotterdam en voorzitter landelijk opleidingsoverleg PAopleidingen) Duur: 16.35-16.50 Wat is het verschil tussen de VS en Physician Assistant op de werkvloer? Inleider: Dr. Miranda Laurant (IQ healthcare UMCN). Duur: 16.50-17.05
Vragen en discussie. 17.05-17.15 uur Trefwoorden:Taakherschikking, Capaciteitentest, Capaciteitsberekening, Werving, Middelbare scholen, Selectie, Verpleegkundig specialist, Physician assistant Wijze van presentatie: Symposium Correspondentieadres: G. Brink Radboud UMC Nijmegen Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B14 / zaal 401 Maatschappelijk Handelen: wat houdt het in en hoe toets je het op de werkvloer? Gardeniers M, Hendriksz TR, Oostenbroek RJ, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Thema Eén van de veranderingen in de Medische Vervolgopleidingen is het competentiegericht opleiden aan de hand van de zeven competenties uit de Canadian Medical Education Directives for Specialists (CanMEDS). De centrale competentie is Medical Expert, de ‘zachte’ of ‘niet medische’ competenties zijn daaromheen gegroepeerd: Communicator, Collaborator, Manager, Scholar, Health Advocate and Professional. Voor zowel de AIOS als de opleider is het niet altijd duidelijk wat zo’n competentie inhoudt, wanneer zo’n competentie onderwezen wordt en wat er met een Korte Praktijkbeoordeling (KPB) gescoord kan worden. Dit komt enerzijds door de gebruikte terminologie op het KPB-formulier, en anderzijds doordat de inhoud van de competentie niet geconcretiseerd is. In deze workshop focussen we op één van deze ‘niet medische’ competenties: Health Advocate, maatschappelijk handelen. Van alle competenties wordt deze competentie vaak het minst belangrijk gevonden door zowel AIOS als opleiders. Het is voor zowel AIOS als opleiders lastig om inzichtelijk te maken en te verwoorden welk concreet observeerbaar gedrag gerelateerd is aan deze competentie. Daarnaast leven er veel vragen wanneer en op welke manier deze competentie getoetst moet worden. Doel Het doel van deze rondetafelsessie is deelnemers inzicht te geven in: (a) de betekenis van deze competentie, (b) uit te wisselen hoe en wanneer deze competentie in de dagelijkse praktijk zichtbaar wordt, en (c) uit te wisselen op welke manier deze competentie getoetst kan worden. Opzet In een korte inleiding wordt vanuit het radiologisch perspectief uitgelegd wat er binnen de radiologie onder deze competentie wordt verstaan en hoe deze (niet) wordt getoetst. Daarnaast wordt een overzicht van voorbeelden gegeven hoe binnen diverse medische vervolgopleidingen met deze competentie wordt omgegaan. Door middel van een discussie in groepen aan de hand van casuïstiek wisselen deelnemers van verschillende vakgebieden uit wat binnen hun vakgebied onder deze competentie wordt verstaan en hoe men dit toetst. In een plenaire discussie worden de uitkomsten besproken en wordt nagedacht of deze competentie ook op andere manieren dan de KPB te toetsen is, en verder wordt nagegaan in welke situaties Health Advocate getoetst kan worden. Doelgroep Co-assistenten, arts-assistenten, formele (plv.)opleiders, leden van de opleidersgroep, leden Centrale Opleidings Commissie, onderwijskundigen en andere geïnteresseerden. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Medical education: Postgraduate education, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: M. Gardeniers Albert Schweitzer ziekenhuis Radiologie Postbus 444 3300AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
B15.1 / zaal 402 Scientific Integrity: The movie. Een leermodule rond wetenschappelijke integriteit d.m.v. een interactieve film. Maeckeleberghe ELM, Kamp GR UMC Groningen Probleemstelling Aios en studenten doen onderzoek of werken mee aan onderzoek. Omgaan met wetenschap (scholar) is één van de canmeds rollen van de arts. Inzicht in en kennis van hoe wetenschappelijke integriteit in de artsenrol een plaats te geven is noodzakelijk. In dit project wordt d.m.v. de indringende, activerende insteek van een interactieve film een onderwijsmiddel uitgewerkt dat 1. een belangrijke bijdrage levert aan preventie van scientific misconduct en 2. aios, studenten en hun opleiders praktische aanknopingspunten biedt om dit, zelfstandig, ter sprake te brengen. Opzet Het ontwikkelen van een leermodule, bestaande uit een website met interactieve film, over omgaan met wetenschap vanuit het oogpunt van preventie van wetenschapsfraude. Onderzoekers worden via real life situaties geleerd ethische keuzen te onderkennen en te onderbouwen. Doel van de module is het creëren van ‘awareness’ over de manier waarop vraagstukken betreffende research integrity en research ethics in de alledaagse onderzoekspraktijk spelen, en het ontwikkelen van competenties (in de rol van scholar en professional) om deze situaties in te praktijk te hanteren. Het bijzondere van deze film is dat het script zich ontwikkelt volgens de keuzen die de actor (de kijker) maakt, en dat real time materiaal wordt aangeboden om die keuze zo goed mogelijk te nemen. Het scenario is gebaseerd op onderzoek d.m.v. diepteinterviews met gebruikers uit alle geledingen (studenten, aiso, PhD’s, postdocs, hoogleraren). Resultaten en Conclusies Een interactieve leermodule die bijdraagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van zowel het ethiek onderwijs als ook aan onderwijs over wetenschap aan aios, studenten en onderzoekers. Belangrijk hierbij is dat deze onderwijsvorm het mogelijk maakt om zonder expert-begeleiding, in de vorm van een aanwezige docent, de module te volgen zonder dat er aan kwaliteit wordt ingeleverd: - de kennis over het onderwerp is aanwezig op de website (informatie die bij de diverse keuzemomenten wordt aangeboden) - het leerproces dient niet te worden begeleid: de film leidt aios, studenten en onderzoekers vanzelf door alle te doorlopen stadia. De aios, student en onderzoeker kan hierdoor het eigen leerproces in de hand houden. Opleiders kunnen (delen van) de film gebruiken op de door henzelf gekozen momenten. Referenties Kumar, Malhar N.(2010) 'A Theoretical Comparison of the Models of Prevention of Research Misconduct', Accountability in Research, 17: 2, 51 “' 66 F. C. Fang, R. G. Steen, A. Casadevall (2012) ‘Misconduct accounts for the majority of retracted scientific publications’ PNAS, vol. 109 no. 42, 17028-17033 Trefwoord: Teaching & learning: Games,Teaching & learning: Independent learning, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: E.L.M. Maeckeleberghe UMC Groningen Onderwijsinstituut A. Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
B15.2 / zaal 402 Interactieve-Heelkunde-Kwis vóór het co-schap: studenten als vragenmakers Latijnhouwers MAHE, Kornelissen MO, Robben-van Niekerk KGM, Linge A van, Hasselt EJ van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling In het Nijmeegse eerste masterjaar geneeskunde, wordt het achtweekse co-schap Heelkunde voorafgegaan door voorbereidend Centraal Klinisch Onderwijs (CKO3v). Elke maand start een nieuwe co-groep van 26-30 studenten met het CKO3v. Vanaf januari 2013 wordt het CKO3v afgesloten met een Interactieve-Heelkunde-Kwis, waarin de ene helft van de co-groep het opneemt tegen de andere helft. Deze kwis bestaat uit tweemaal 15 meerkeuzevragen, die in de loop van de drie weken CKO3v door de studenten zelf zijn geformuleerd. De ervaringen met deze opzet worden gepresenteerd aan de hand van de hierna beschreven evaluatie. Daarin wordt ook een vergelijking wordt gemaakt met een formatieve (digitale) heelkundetoets met meerkeuzevragen van het docententeam die voorheen de afsluiting van het CKO3v vormde. Methode/Opzet Geanalyseerd is de inhoud en toets-technische aard van de kwisvragen. Tevens zijn de studenten gepolst hoe zij te werk zijn gegaan bij het maken van de vragen, hoe zij dit hebben ervaren en wat hun ideeën in het algemeen zijn over (goede) meerkeuzevragen. De eindresultaten voor de Heelkunde-episode zullen tot november worden geëvalueerd, waarbij een vergelijking zal worden gemaakt tussen de co-groepen die het CKO3v afsloten met de kwis, een formatieve toets, respectievelijk een combinatie van beide. Ervaringen/Evaluaties Zowel de kwis als de heelkunde toets hebben een formatief karakter (er is geen formele beoordeling, de gezamenlijke bespreking van de topics staat centraal). Deze mogelijkheid om jezelf een spiegel voor te houden over wat je al dan niet weet en begrijpt over enkele relevante onderwerpen vóórdat je start met het co-schap heelkunde, wordt door de studenten zeer gewaardeerd. De heelkunde-kwis voegt door z’n competitieve spel-element nog een extra ludieke dimensie toe. Studenten dagen elkaar uit, bediscussiëren als groep hoe te antwoorden, en bespreken direct na beantwoording de vraaginhoud met de hele co-groep en de begeleidende docent. Uit de analyse van de kwisvragen blijkt o.a. dat studenten: - vraagstellingen die zij zeggen af te keuren voor meerkeuzevragen, zelf vermijden (juist/onjuist-format, vragen naar exacte percentages, cryptische formuleringen); - veel afbeeldingen gebruiken in de vraagstelling en/of de feedback; - vaak meerdere onderwerpen tegelijk bevragen (i.p.v. één centraal topic); - vragen niet evenredig verdelen over de onderwerpen uit het CKO3v (bv. relatief veel vragen over anatomie. In hoeverre er (kleine) effecten zijn op bv. de heelkunde-cijfers, zal tot november worden gemonitord en tijdens het congres gepresenteerd. Studenten en ook docenten zijn enthousiast over de inzet van de Interactieve-Heelkunde-Kwis in het CKO3v-onderwijs. Trefwoord: Assessment: Peer assignment, Assessment: Computer-based assessment Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M.A.H.E. Latijnhouwers Radboud UMC Nijmegen Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B15.3 / zaal 402 Game - gebaseerd leren als onderwijskundig principe voor een bij- en nascholingsdag voor praktijkopleiders verpleegkunde. Hebben MJ Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling De HBO -V studenten die stage lopen op een verpleegafdeling worden begeleid door werkbegeleiders. Werkbegeleiders krijgen functionele aanwijzingen van praktijkopleiders. Dit zijn senior verpleegkundigen die de beroepspraktijkvorming coördineren. Praktijkopleiders krijgen enkele dagen per jaar scholing. Tijdens deze dagen worden competenties getraind als het scheppen en creëren van leervoorwaarden op de verpleegafdeling, het begeleiden van het leerproces van stagieres en het beoordelen en het coachen van werkbegeleiders. Het enthousiasme van praktijkopleiders voor deze dagen is niet overweldigend. Ook blijkt het een uitdaging om het geleerde te vertalen naar (verbeterd) handelen in de beroepspraktijk. De trainingen zijn vaak conventioneel van aanpak: frontale lesmethoden, kennisoverdracht en weinig interactie. Hierdoor ontstaat de kans dat deelnemers minder (effectief) leren dan gewenst. Er is in het AMC gekozen om een nieuwe onderwijskundige benadering te hanteren voor deze trainingsdag, namelijk game - gebaseerd leren. Dit is een nieuwe benadering voor het ontwikkelen van onderwijs (Barab, et al., 2012). Daarbij worden gaming principes als didactische methode gebruikt. Het doel was het bewerkstelligen van meer engagement van deelnemers, meer betekenisvol en authentiek leren én een betere transfer naar de beroepspraktijk. Methode Tijdens de trainingsdag werd gebruik gemaakt van gaming principes als; competitie, verrassingseffecten, authentieke en realistische situaties, just-in-time informatie, korte feedbackloops, de mogelijkheid om te falen, ontdekkingsgericht leren, samenwerking en uitdagingen. Voor het lesprogramma werd de metafoor van de held die beproevingen moet doorstaan om succes te behalen gebruikt. Een beproeving bestond bijvoorbeeld uit het kunnen verdedigen van stellingen over het onderwijs. Om deze beproevingen goed te doorstaan, kan de held gebruik maken van magische helpers (keynote en workshops) waarin kennis verzameld kon worden over specifieke thema’s. Op het einde van de reis wint de held (het team praktijkopleiders dat de meeste punten heeft behaald) eeuwige roem. Resultaten Het inzetten van game principes heeft er toe geleid dat de praktijkopleiders actief en gericht kennis hebben opgedaan die direct werd ingezet in praktijksituaties. Daarnaast was er zichtbaar enthousiasme en bevlogenheid bij de deelnemers. Tijdens de presentatie zal verder ingegaan worden op de resultaten en verbeterpunten. Wetenschappelijk onderzoek zal moeten uitwijzen of het inzetten van gaming als onderwijskundig principe voor het ontwerpen van een curriculum de gewenste transfer bereikt naar de beroepspraktijk. Literatuurverwijzingen Barab, S., Pettyjohn, P., Gresalfi, M., Volk, C., Solomou, M. (2012). Game-based curriculum and transformational play: Designing to meaningfully positioning person, content and context. Computers and Education. 58(1), 518-533. Trefwoord: Teaching & learning: Games, Teaching & learning: Experiential learning, Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M.J. Hebben Academisch Medisch Centrum Divisie H Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B15.4 / zaal 402 Serious game GeriatriX en complexe geriatrische besluitvorming: eerste ervaringen uit de praktijk Lagro J, Pol M van de, Laan A, Huijbregts-Verheyden F, Olde Rikkert M Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Voor de medisch student worden twee maatschappelijke ontwikkelingen steeds belangrijker. 1) Het groeiend aantal ouderen, vaak met multimorbiditeit. 2) Beperktere financiële middelen voor de gezondheidszorg. Beide ontwikkelingen nopen tot effectieve en doelmatige diagnostiek en therapie, rekening houdend met de wensen en behoeften van deze oudere patiënten. De huidige geneeskunde curricula zijn in hoge mate ziekte georiënteerd en onvoldoende gericht op deze maatschappelijke context. De student zou beter getraind moeten worden in wat multimorbiditeit betekent voor diagnostiek en behandeling. Is diagnostiek en behandeling wel altijd medisch zinvol en gewenst: wat is de meerwaarde voor deze specifieke patiënt? Methode Voor dit doel is door de afdeling Geriatrie van het UMC St. Radboud de serious game GeriatriX ontwikkeld samen met studenten, onderwijskundigen, medisch experts en game ontwikkelaars (zie figuur). De student oefent met complexe medische besluitvorming bij ouderen met multimorbiditeit op basis van drie criteria: medische zinvolheid, patiëntdoelen en kosten. Tijdens het spelen wordt volgens deze drie criteria direct feedback gegeven door de medische supervisor (medische zinvolheid), de patiënt (patiëntdoelen) en de ziekenhuis directrice (kosten). Er is gekozen voor een serious game omdat dit een veilige leeromgeving is voor individuele studenten, waarin verschillende strategieën uitgeprobeerd kunnen worden en direct ervaren kan worden wat de consequenties hiervan zijn. Het is een actieve leervorm die aansluit bij volwassen ‘spelenderwijs’ en ervaringsgericht leren. Tijdens een keuzeblok speelden derde jaars bachelor studenten GeriatriX (N=29) en ontwikkelden zij zelf casuïstiek. Door middel van een vragenlijst (5-punts Likert-scale: 0: geheel niet eens; 5: geheel eens) waarin gereageerd diende te worden op stellingen werd het spel geëvalueerd. Resultaten Voor de meeste studenten gaf het gebruik van Geriatrix meerwaarde in hun leerproces. De studenten werden bewuster van de relevantie van de afweging van medische zinvolheid, kosten en patiënt gerichtheid bij de besluitvorming. Met de stelling:
“Door het spelen van de game ben ik meer bewust van het feit dat er afgewogen keuzes gemaakt moeten worden tijdens de behandeling van de patiënten”waren de studenten het zeer eens ( 4.0±0.8). De stelling “Ik kreeg gedegen feedback gedurende het spel” werd beoordeeld met: 3.4±0.9. Men beoordeelde de stelling “Ik vond het spelen van de game leuk om te doen”eveneens positief (3.9±0.6). Conclusie De eerste praktijkervaringen met GeriatriX zijn positief: derdejaars geneeskunde studenten vinden het spel leuk, relevant en de feedback leerzaam. De volgende stap is implementatie in het master curriculum, met daaraan gekoppeld onderzoek naar de onderwijs waarde van GeriatriX in die studiefase en eventueel gebruik door aios. Kortom, GeriatriX is een veelbelovende en uitdagende onderwijsvorm voor geneeskundestudenten.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_223956.jpg Caption 1: Screenshot van Serious Game GeriatriX, met een directrice, patiënt en supervisor die feedback geven op kosten, patiënt gerichtheid en medische inhoud.
Trefwoord: Teaching & learning: Games, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decisionmaking / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J. Lagro Radboud UMC Nijmegen Geriatrie Reinier Postlaan 10 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B16.1 / zaal 403 Beroepskeuze en loopbaanoriëntatie in de geneeskundeopleiding VUmc-compas. Reefman K, Peerdeman SM, Daelmans HEM VU medisch centrum Probleemstelling Basisartsen kunnen na hun initiële opleiding geneeskunde kiezen uit vele medische vervolgopleidingen, 1 waarvan het grootste deel wettelijk erkend is en leidt tot een beschermde titel. Studenten blijken zich echter regelmatig aangetrokken te voelen tot functies die juist niet passen bij de door hen aangegeven voorkeurskenmerken. Dit impliceert dat studenten soms een gebrekkig beeld 2 hebben van functies die zij aantrekkelijk vinden. Het Capaciteitsorgaan berekende een gemiddelde 3 uitval van 9,8% van alle arts-assistenten in opleiding (2000-2009). Vanuit persoonlijk, financieel en 4 beleidsoogpunt is dit zorgelijk. Door voldoende bekwaamheid mee te geven om tot een bewuste beroepskeuze te komen, zal het percentage uitval uit vervolgopleidingen mogelijk afnemen. Methode en opzet VUmc heeft in 2010 een leerlijn beroepskeuze en loopbaanoriëntatie ontwikkeld welke longitudinaal door de opleiding geneeskunde verloopt. Doel is de student ondersteuning te bieden bij het maken van een evenwichtige beroepskeuze en te trainen in vaardigheden om zich verder te ontwikkelen als professional. Elk jaar van de opleiding komt het onderwerp aan bod op het niveau van de belevingswereld van de student op dat moment. Verschillende onderwijsvormen worden gebruikt: Studenten worden aangemoedigd gebruik te maken van het beroepskeuzeprogramma IMBK (Inventaris Medische Beroeps Keuze). Op de uitkomsten van deze test wordt door de student gereflecteerd in het Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP), welke met een tutor jaarlijks wordt besproken. In bachelorjaar 3 worden opdrachten gemaakt in het thema van beroepskeuze en loopbaanoriëntatie. Zo verkrijgt de student aan de hand van een opdracht naar aanleiding van het lezen van een wetenschappelijk artikel bijvoorbeeld inzicht in karakteristieke kenmerken van medische specialisaties en in hoeverre deze bij hem of haar passen. Gedurende masterjaar 1 vinden, verspreid over het jaar, trainingen professionele ontwikkeling (TPO) plaats, waarin de coassistent in 8 bijeenkomsten leert hoe zijn of haar competenties optimaal in te zetten en waar individuele kwaliteiten liggen. In samenwerking met de co-raad en de medische faculteitsvereniging VUmc (MFVU) is de ‘Speeddate met specialisten’ ondergebracht in het curriculum. In de masteropleiding worden workshops aangeboden zoals: ‘coassistent en carrière’ en ‘solliciteren voor coassistenten’, waarin coassistenten worden getraind in vaardigheden welke van belang zijn bij het maken van een beroepskeuze en bij het solliciteren in de toekomst. Via een aparte webpagina worden studenten uitgebreid geïnformeerd over de aangeboden onderdelen binnen de leerlijn. Evaluatie Uit eerste evaluaties blijkt dat studenten zeer tevreden zijn met het nieuwe aanbod. 1 Capaciteitsorgaan. Instroom aios ziekenhuizen Jaarbeeld2011. Beschikbaar via:http://www.capaciteitsorgaan.nl/Portals/0/capaciteitsorgaan/Jaarbeeld%202011.pdf. 2 van Offenbeek.M, Oosterhuis.M. Nieuwe tijden, nieuwe dokters. MedischContact 2004;59:1469-70 3 Capaciteitsorgaan. Capaciteitsplan2010;deelrapport 1:medisch en klinisch technologische specialisten. Beschikbaar.via:http://www.capaciteitsorgaan.nl/Portals/0/capaciteitsorgaan/publicaties/capaciteitsplan2 010/Deelrapport%201 %20%20Medisch%20Specialisten.pdf 4 Kuyvenhoven.MM, Vermeulen.MI, van Campen.SM van, Schmidt.JET. Veel aiossen haken af. MedischContact 2010;65(42):2206. Trefwoord: Students/Trainees: Career choice, Learning outcomes: Life-long learning, Curriculum: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: K. Reefman VU medisch centrum, Clinical skills Kamer: ktc 5-004 Postbus 7057 1007 MB AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
B16.2 / zaal 403 Hoe een toename van persoonlijke hulpbronnen een opwaartse spiraal van werkgerelateerde hulpbronnen en bevlogenheid initieert; een interventie bij recent afgestudeerde dierenartsen 1
2
3
2
4
Mastenbroek NJJM , Bok GJ , Scherpbier AJJA , Beukelen P van , Jaarsma ADC 1 2 3 Universiteit Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht , Universiteit Maastricht, 4 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling De transitieperiode van student naar veterinaire professional weerspiegelt enerzijds een periode van persoonlijke en professionele groei, en tegelijkertijd een periode die gepaard gaat met verhoogde stressniveaus. Het verloop van dit proces wordt beinvloed door de mate waarin persoonlijke en 1 werkgerelateerde hulpbronnen aanwezig zijn. Volgens de Conservation of Resources(COR) theory kunnen verschillende typen hulpbronnen en het persoonlijk welzijn zich ontwikkelen in een positieve spiraal die bepalend kan zijn voor de mate waarin de aanpassing aan de nieuwe werkomgeving succesvol zal verlopen. Om inzicht te verkrijgen in hoe een interventie, gericht op het verhogen van de persoonlijke hulpbronnen, het verloop van deze transitieperiode beinvloedt, hebben wij een exploratieve kwalitatieve studie uitgevoerd. Als theoretische basis wordt uitgegaan van het uitgebreide Job Demands2 1 Resources model en Conservation of Resources (COR) theory . Methode 15 semi-gestructureerde interviews werden afgenomen onder recent afgestudeerde dierenartsen die op vrijwillige basis hadden deelgenomen aan een coachingstraject van 1 jaar. Het doel van het coachingstraject was vergroting van de persoonlijke hulpbronnen. In het interview werd gevraagd naar wat het coachingstraject de deelnemers had opgeleverd ten aanzien van hun persoonlijke hulpbronnen, en wat daarvan de betekenis was voor werk en werkomgeving, bevlogenheid, en de perceptie van de eigen prestatie. Resultaten Door vergroting van de persoonlijke hulpbronnen (waaronder zelfbewustzijn, vertrouwen in eigen kunnen, en specifieke generieke vaardigheden) veranderde niet alleen de perceptie van de werkomgeving, maar ook de perceptie van de eigen rol en invloed op werk en werkomgeving. Dit leidde tot andere copingstrategien, reductie van ervaren stress, toename van de bevlogenheid, en een hogere waardering van de eigen prestatie tot gevolg en weer tot verdere toename van persoonlijke en werkgerelateerde hulpbronnen. Conclusie Persoonlijke hulpbronnen zijn belangrijk voor een gunstig verloop van de transitieperiode en zijn een effectief aangrijpingspunt voor interventies. Vergroting van de persoonlijke hulpbronnen lijken een beginpunt te kunnen zijn voor een opwaartse spiraal van andere hulpbronnen en verbetering van welzijn. References Hobfoll SE. Conservation of Resources: A New Attempt at Conceptualizing Stress. Am Psychol 1989;44(3):513-524. Demerouti E, Nachreiner F, Bakker AB, et al. The job demands-resources model of burnout. J Appl Psychol 2001;86(3):499-512. Trefwoord: Students/Trainees: Characteristics, Students/Trainees: Health and welfare, Students/Trainees: Stress Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: N.J.J.M. Mastenbroek Muisbroekseweg 27 3381KM GIESSENBURG E-mail:
[email protected]
B16.3 / zaal 403 Contact met de werkvloer: Eye opener voor scholieren bij hun studiekeuze? Santegoets JMC Radboud UMC Nijmegen Vroegtijdig uitval van studenten in het HBO is voor een groot deel te wijten aan een verkeerde studiekeuze op basis van niet weten waarvoor je kiest (Warps, Hogeling, Pass & Brukx, 2009). Het ontbreekt de middelbare scholier bij de studiekeuze aan een helder zelfbeeld en reële beroepsbeelden. Contact met de beroepspraktijk kan een positieve bijdrage leveren aan het beroepskeuzeproces (Kuijpers, 2012). In de huidige maatschappelijke context en onderwijssysteem zijn de mogelijkheden om contacten met de beroepspraktijk te exploreren beperkt. De Radboud Zorgacademie, een opleidingsinstituut voor zorgberoepen onderschrijft deze problematiek en heeft een praktijkgerichte interventie ‘de Radboud College Tour’ ontwikkeld en geïmplementeerd. Deze interventie laat scholieren op een actieve wijze kennismaken met de zorgberoepen in het betreffende werkveld. Uit de eerste evaluaties blijkt dat de deelnemende scholieren en schooldecanen positief zijn. Om de daadwerkelijke bijdrage van deze activiteit in het kader van het beroepskeuzeproces te exploreren is een evaluatieonderzoek uitgezet. Het onderzoek richt zich op de effecten op het ontwikkelen van beroepsbeelden bij de deelnemers en de mogelijke invloed van de interventie op het studiekeuzeproces.Bij dit evaluatieonderzoek is gekozen voor het Multi Strategy Design waarbij kwantitatieve en kwalitatieve instrumenten werden ingezet. Aan 160 leerlingen is een online vragenlijst toegestuurd. Een steekproef uit deze groep bestaande uit zestien respondenten werd in een e-interview gevraagd naar hun beleving en ervaringen. Dit bood de mogelijkheid om rijke en betekenisvolle data te genereren. Bij 22 middelbare schooldecanen werd met behulp van een vragenlijst de verwachte bruikbaarheid, doelmatigheid en de aansluiting van de interventie op de binnenschoolse studie keuze activiteiten nagegaan. Dataverzameling is gaande en analyses zijn medio september afgerond.De onderzoeksresultaten geven zicht op de effecten van de interventie op het studiekeuzeproces van de deelnemer. De invloed van persoonlijke factoren, sociale factoren en maatschappelijke factoren worden eveneens geanalyseerd. Uit de eerste summiere resultaten verwachten we positieve effecten op het beroepsbeeld en studiekeuze. De inzichten die dit onderzoek opleveren zijn van belang voor het doorontwikkelen van de interventie. Daarbij ligt de nadruk op de implicaties voor de onderwijspraktijk. De aandacht richt zich op de aansluiting op het middelbaar onderwijs, het initiëren van samenwerking en het stimuleren van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs en het beroepenveld. Dit om in de toekomst scholieren meerdere mogelijkheden te bieden om een bewuste keuze te maken voor een studie waardoor studieuitval zich mogelijk minder voordoet. Kuijpers, M. (2012). Architectuur van leren voor de loopbaan: richting en ruimte. (Inaugurale rede, Open Universiteit Heerlen, 2012). Warps, J., Hogeling, L., Pass, J., & Brukx, D. (2009). Studiekeuze en studiesucces in het hoger onderwijs. Nijmegen: ResearchNED. Trefwoord: Students/Trainees: Student support and counselling, Students/Trainees: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.M.C. Santegoets Radboud UMC Nijmegen Radboud Zorgacademie Gerard van Swietenlaan 2 6525GB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
B16.4 / zaal 403 Inzicht in ‘boven- en onderstroom' tijdens evaluatiegesprekken met studenten verpleegkunde Bart-van der Vorm CJ, Bruijn CN de, Poll E van de, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Probleemstelling De bedoeling van werving en selectie bij studenten verpleegkunde is om aankomende professionals te selecteren die mentaal weerbaar zijn, een goede studiehouding hebben en betrokken zijn bij de patiënt. Ondanks deze inspanningen glippen sommige studenten toch door de mazen van het net. Het is belangrijk hen tijdig op te sporen om hen de juist steun te bieden zodat ook zij een goede professional kunnen worden. Hierbij zijn de evaluatiegesprekken met studenten, werkbegeleiders en opleidingsfunctionarissen van cruciaal belang. Door het stellen van goede vragen tijdens dit gesprek wordt inzichtelijk wat er bij de studenten leeft en welke behoeften zij hebben. Op basis van Bateson en McClelland [1] is een vragenlijst ontwikkeld. De centrale vraag in deze studie is: Welke ervaringen zijn er bij het gebruiken van deze vragenlijst. Methode en Opzet Tijdens een 7-maandse stage van MBO- en HBO-verpleegkunde studenten vinden tenminste 4 evaluatiegesprekken plaats. De professionele voortgang, de persoonskenmerken en persoonlijke groei van de student staan daarin centraal. Een opleidingsfunctionaris begeleidt het gesprek waarin de student en de werkbegeleider leer- en werkafspraken maken. De student maakt hiervan een verslag. De ontwikkelde vragenlijst gaat in op 3 thema’s die de ‘bovenstroom’ -zichtbaar gedrag, het bewuste- in kaart brengen: gedrag, omgeving en bekwaamheden en op 3 thema’s die focussen op de ‘onderstroom’ -het onbewuste, onuitgesprokene-: overtuiging, identiteit en betrokkenheid. Om de ervaring met deze gesprekken, inzichtelijk te maken, benoemen de werkbegeleiders en studenten goede en verbeterpunten over het gesprek. Nagegaan wordt in hoeverre de studenten ingaan op boven- en onderstroom in hun gespreksverslag. Deze punten worden thematisch geanalyseerd. Ervaringen en discussie Uit een eerste analyse van de resultaten blijkt dat de ontwikkelde vragenlijst bijdraagt aan de zichtbaarheid van de onder- en bovenstroom. De studenten en werkbegeleiders noemen als goede punten o.a. de veiligheid en duidelijkheid in het evaluatiegesprek. Werkbegeleiders rapporteren als verbeterpunten het gebrek aan zowel mondelinge als schriftelijke communicatie met de student. Tijdsdruk speelt bij beiden een grote rol. Opleidingsfunctionarissen merken dat door de gebrekkige voorbereiding van de gesprekspartners, de onderstroom niet altijd inzichtelijk wordt. Het is mogelijk dat studenten daardoor de steun ontberen die ze gevraagd of ongevraagd nodig hebben. Referenties 1 Lingsma M, Scholten M. Coachen op competentieontwikkeling. Amsterdam: Boom/Nelissen; 2007. Trefwoorden: Students/Trainees: Student support and counselling Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: C.J. Bart-van der Vorm Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Albert Schweitzerplaats 25 3300 AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
B17.1 / zaal 404 Het Spaarne Ziekenhuis WAUDIT: een waardevolle combinatie van Werkplekbezoek en AUDIT. Struben VMD, Geertman AJJ, Schie MJA van, Vollebregt A, Nolte PA, Winter JP de Spaarne Ziekenhuis Probleemstelling De centrale opleidingscommissie (COC) heeft de taak om een gunstig en veilig opleidingsklimaat te handhaven en te bevorderen. De kwaliteit van de opleidingen wordt in het Spaarne Ziekenhuis (SZ) gevolgd aan de hand van informatie uit onder meer (proef)visitaties en interne audits. De proefvisitatie bestaat uit een gesprek met de aios waarna terugkoppeling van de bevindingen aan de opleidersgroep plaatsvindt. De proefvisitatie is gekoppeld aan de opleidingsvisitatie en wordt daarmee eenmaal per vijf jaar gehouden. In onze ogen ontbreekt een tussentijdse evaluatie met de aios. Voor de opleiders bestaat deze wel in de vorm van de tweejaarlijkse interne audit, een gesprek tussen de opleider, de RvB en een afvaardiging van de COC waarbij vooral wordt gesproken over de organisatorische kant van de opleiding. De aios hebben hier geen rol. Daar de input van de aios van essentieel belang is voor de oordeelvorming van de kwaliteit van de opleiding zijn we in januari 2013 gestart met een pilot waarin een werkplekbezoek wordt gecombineerd met een audit (WAUDIT). Doelstelling van deze combinatie is de informatie die de COC uit verschillende bronnen over de kwaliteit van de opleiding ontvangt, integraal met zowel de aios als de opleider(s) afzonderlijk te toetsen en te evalueren. Opzet Het werkplekbezoek bestaat uit een gesprek met de aios en een afvaardiging van de COC. De werkruimtes worden geïnspecteerd, het individuele opleidingsplan en portfolio worden bekeken en besproken. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de overeenstemming van het lokale opleidingsplan met de opleidingspraktijk. Na het werkplekbezoek vindt de audit met de opleider(s) en RvB plaats waarbij de bevindingen van het werkplekbezoek direct worden teruggekoppeld. De opleider ontvangt vervolgens een Tip Top rapportage van de WAUDIT met het verzoek de tips te verwerken in een plan van aanpak welke wordt teruggekoppeld aan de COC. Ervaringen Doordat een afvaardiging van de COC met de aios over de afdeling loopt vinden er dynamische gesprekken plaats over de dagelijkse praktijk die waardevolle informatie opleveren. Door de combinatie met de audit daarna, kunnen bevindingen en mogelijke ontevredenheid van de aios direct teruggekoppeld worden aan de opleider. Conclusies In de huidige situatie waarbij eens in de vijf jaar wordt gevisiteerd en er weinig feedback van de aios via de COC plaatsvindt, is de WAUDIT een waardevolle aanvulling op de beschikbare kwaliteitsinstrumenten van de COC. Door aan de audit een werkplekbezoek te koppelen wordt de dialoog tussen aios en hun opleiders versterkt en wordt alle input die de COC over de kwaliteit van de opleidingen ontvangt frequenter getoetst bij zowel aios als opleiders. Trefwoord: Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: V.M.D. Struben Spaarne Ziekenhuis Spaarnepoort 1 2134 TM HOOFDDORP E-mail:
[email protected]
B17.2 / zaal 404 Communiceren kun je leren, ook via een tolk? De effecten van onderwijs in communicatie via een tolk op gespreksvaardigheden van studenten. Demirbilek S, Croix A de la, Bonke B, Stegers-Jager KM Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling Rotterdam heeft de grootste populatie allochtonen van Nederland, namelijk 43%. Het percentage allochtone patiënten in een huisartspraktijk in een achterstandswijk is zelfs 50%. Allochtonen geven vaker aan problemen te hebben met hun arts dan autochtone patiënten, ze zijn minder tevreden met de zorg die ze ontvangen. Problemen rondom taalbarrières en het gebruik van tolken kunnen worden opgelost door aankomende (1) artsen hierin op te leiden . Helaas wordt er tijdens de opleidingen geneeskunde weinig aandacht besteed aan communicatie via een tolk. Wij hebben een onderwijsmodule ontworpen om studenten gespreksvaardigheden aan te leren in situaties waarbij een patiënt en een tolk aanwezig zijn. Het doel van deze studie is het bestuderen van het effect van deze onderwijsinterventie. Methode/opzet Een 2 uur durend practicum is opgezet, waarin de gevolgen van taalbarrières op de zorg worden besproken, hoe deze problemen kunnen worden opgelost en hoe men effectief met tolken kan werken. Tijdens het practicum oefenen studenten het afnemen van een anamnese met behulp van een tolk. Om de effectiviteit van het practicum te testen zullen 3e jaars studenten worden gevraagd op vrijwillige basis deel te nemen aan het onderzoek. Maximaal 40 studenten zullen toegelaten worden tot het onderzoek. Deelnemers zullen random worden ingedeeld in een interventie- of controle-groep. Alleen studenten in de interventiegroep volgen het practicum, studenten uit de controlegroep krijgen die gelegenheid na de nameting. Iedere deelnemer zal i.v.m. voor- en nameting een anamnesegesprek met een tolk voeren. Deze gesprekken worden gescoord met de Interpreter Scale, Interpreter Impact Rating (2) Scale, Faculty Observer Scale en een speciaal feedbackformulier . Vraag is of studenten in de interventiegroep significant beter zijn geworden in het afnemen van een anamnese dan de studenten in de controlegroep. De hypothese is dat studenten in de interventiegroep significant beter scoren op de bovengenoemde instrumenten. Resultaten De resultaten worden gepresenteerd tijdens het NVMO congres. Implicaties voor de praktijk Mochten er indicaties zijn voor effect van de onderwijsinterventie, dan zal een meer grootschalige studie worden uitgevoerd. Een positief effect kan een sterk argument zijn voor het invoeren van onderwijs over gespreksvaardigheden bij taalbarrières. Literatuurverwijzingen 1. Meeuwesen, L, Harmsen, H, Sbiti, A. Als je niet begrijpt wat ik bedoel. Tolken in de gezondheidszorg. Mikado. 2011:112 2. Lie, A, Bereknyei, S , Braddock III, C H , Ecinas, J , Ahearn, S , Boker, J R. Assessing Medical Students' Skills in Working Woth Interpreters During Patient Encounters: A Validation Study of the Interpreter Scale. Academic Medicine. 2009;84(5):643-50. Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: S. Demirbilek Erasmus Medisch Centrum Medische Psychologie en Psychotherapie Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
B17.3 / zaal 404 Systematisch werken aan onderwijskwaliteit: de PDCA-cyclus in de praktijk Oosterbaan AE, Fast GA UMC Utrecht Probleemstelling Kwaliteitszorg kan worden gedefinieerd als de systematische aandacht die een (onderwijs)organisatie besteedt aan het vaststellen en realiseren van haar doelstellingen. De Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) is een nuttig hulpmiddel bij het systematisch werken aan kwaliteitszorg op organisatie- en teamniveau. Hoewel de stappen uit de PDCA-cyclus vanzelfsprekend lijken, blijkt in de praktijk vaak dat niet alle stappen (volledig) worden doorlopen en dat de cyclus niet wordt gesloten. Een voorbeeld is het evaluatieproces van het Opleidingscentrum (OC) van het UMC Utrecht. De opleidingen van het OC lopen onderling zeer uiteen (van eendaagse trainingen tot meerjarige opleidingen) en de bijbehorende teams hanteren elk een andere werkwijze. Binnen de opleidingen wordt veel tijd en aandacht besteed aan het verzamelen van evaluatiegegevens: voor alle studieonderdelen worden periodiek vragenlijsten opgesteld en uitgezet onder de studenten. Met name de Plan- en Act stappen blijven achterwege. In augustus 2012 zijn we van start gegaan met een project met als doel de kwaliteitszorgcyclus bij het OC te sluiten. Methode Op basis van zowel de PDCA-cyclus als het evaluatieproces bij de opleiding Geneeskunde van de Universiteit Utrecht hebben we een ‘stappenplan’ ontwikkeld voor een volledige kwaliteitszorgcyclus dat bestaat uit acht stappen (zie figuur): 1) vaststellen streefdoelen en soort informatie, 2) verzamelen informatie, 3) verwerken evaluatiegegevens, 4) analyseren evaluatiegegevens, 5) bespreken uitkomsten evaluatie binnen team, 6) evaluatierapport definitief vaststellen, 7) rapportage extern, 8) archivering en publicatie. Aan de hand van dit model hebben we gesprekken gevoerd met representanten van de verschillende teams binnen het OC. Door de gesprekken hebben we een goed beeld gekregen van de huidige stand van zaken met betrekking tot het evaluatieproces. Op basis van het stappenplan en de uitkomsten van de interviews hebben we vervolgens een concreet voorstel geformuleerd om de kwaliteitszorgcyclus binnen het OC te gaan sluiten. Tijdens een beleidsdag is de gewenste stand van zaken in kaart gebracht en afgezet tegen de huidige praktijk. Ervaringen en conclusie Ondanks de vereiste extra inspanningen van teamleiders, opleiders, ondersteuners en beleidsmedewerkers constateren we dat alle betrokkenen enthousiast op het stappenplan reageren. Het blijkt een nuttig hulpmiddel om OC-breed tot een uniforme werkwijze te komen, terwijl in de uitwerking van de stappen ruimte voor maatwerk blijft. De eerste interventies om de kwaliteitszorgcyclus te sluiten starten in september 2013. In de loop van 2013 gaan we de implementatiestrategie van het stappenplan nader uitwerken en evalueren. Door regelmatig in gesprek te gaan met de teams zullen we monitoren of het stappenplan en de toepassing ervan optimaal blijft aansluiten bij het evaluatieproces.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225402.jpg Caption 1: Schematische weergave evaluatiecyclus Opleidingscentrum
Trefwoord: Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: A.E. Oosterbaan UMC Utrecht Postbus 85500, huispostnummer HB4.05 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
17.15-17.30
WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE
17.30-18.45
Blok C
C1.1 / zaal 522 Schriftelijk vragen stellen door studenten openbaart hun misconcepten: een kans voor tijdig herstel Olde Bekkink M, Steenbergen EJ, Donders ART, Waal RMW de, Ruiter DJ Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Misconcepten zijn fouten in de begripsvorming, ook wel misvattingen genoemd, die veelal hardnekkig zijn. Wanneer docenten misconcepten niet herkennen kunnen deze persisteren en zo interfereren met 1 de leerprestatie van de student. Tijdige diagnostisering van misconcepten is daarom essentieel. De vraagstelling van dit onderzoek is of het schriftelijk vragen stellen door studenten tijdens lopend onderwijs bruikbaar kan zijn als benadering om hun denkbeelden te expliciteren en misconcepten vroegtijdig te signaleren. Methode Het betrof prospectief onderzoek uitgevoerd gedurende het bachelor kernblok Algemene Pathofysiologie. Tijdens de werkgroep tumorpathologie werd de studenten gevraagd schriftelijk een extra vraag te formuleren gerelateerd aan het onderwerp van de werkgroep. Dit betrof een verdiepende vraag over ziektemechanismen en niet puur feitenkennis. Drie ervaren pathologen beoordeelden de vragen onafhankelijk van elkaar op het voorkomen van misconcepten; hierover werd in alle gevallen consensus bereikt. Resultaten Er participeerden 241 studenten in 26 werkgroepen waarin in totaal 221 schriftelijke vragen werden geformuleerd (participatiegraad 92%). Drieëndertig vragen werden geëxcudeerd omdat deze overgenomen waren uit het blokboek (n=30), niet te interpreteren waren (n=3), of de student niet aan het tentamen deelnam (n=3). Van de resterende 184 vragen werd 11% (n=20) beoordeeld als passend bij een misconcept. De examendeelscore voor het onderwerp tumorpathologie bedroeg 5.2 (SD 1.9) in de groep met misconcepten en 6.7 (SD 2.2) in de groep met adequate vragen. Discussie Schriftelijk vragen stellen is een goede benadering om tijdig misconcepten op te sporen. Het hebben van een misconcept is geassocieerd met een lagere score op het examen. Deze bevindingen onderbouwen het nut van tijdige herkenning van misconcepten en bieden de mogelijkheid tot bijstelling hiervan gedurend lopend onderwijs. Referenties Michael JA. Misconceptions, what students think they know. Adv Physiol Educ (26): 5-6 2002. Trefwoord: Learning outcomes: Basic medical sciences, Teaching & learning: Small group, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M. Olde Bekkink Radboud UMC Nijmegen Interne Geneeskunde Geert Grooteplein 10 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C1.2 / zaal 522 Innovatief geriatrie onderwijs met serious game stimuleert kennis en attitude ten aanzien van ouderen : een spel met alleen winnaars. Pol MHJ van de, Lagro J, Fluit CRMG, Lagro-Janssen ALM, Olde Rikkert MGM Radboud UMC Nijmegen Introductie In de toekomst zal bijna elke praktiserende arts te maken krijgen met kwetsbare ouderen. In de huidige geneeskunde curricula is geriatrie echter onderbelicht en daarnaast is geriatrie onder geneeskunde studenten geen populair specialisme(1) Onze hypothese is dat kwalitatief goed en aansprekend onderwijs over geriatrie meer dokters hiervoor kan interesseren en basiskennis geeft aan elke dokter. Om dit te testen hebben we een innovatief keuzeblok -waarin gebruik wordt gemaakt van een serious game (Geriatrix')- over evidence based geriatrie ontwikkeld en onderzocht wat het effect is op attitude ten aanzien van ouderen en op kennis van geriatrie. Methode We hebben attitude ten aanzien van ouderen (aging semantic differential (ASD)(2), maximale score 189, hoe lager de score hoe positiever ten aanzien van ouderen)en ervaren kennis en vaardigheden (needs assessment(3), 5-punts likert schaal) ten aanzien van geriatrie gemeten bij derde jaars geneeskunde studenten voor en na een keuzeblok geriatrie (n=29) in vergelijking met een controlegroep (n=24) in een neuroscience blok. In het keuzeblok geriatrie komen belangrijke geriatrische onderwerpen aan bod en ontwikkelen studenten casuïstiek voor de serious game Geriatrix'. Resultaten In de geriatriegroep was er een significante verbetering (p<0.05) van de attitude ten aanzien van ouderen de ASD daalde van 84±11 naar 77±15. Het verschil met de controle groep, die geen verandering in ASD liet zien, was ook significant (p<0.05). De geriatriegroep toonde tevens een significante verbetering in de ervaren kennis ten aanzien van dementie, urineweginfecties, valrisico, pijn, geriatrische revalidatie, depressie, multimorbiditeit, preventie, osteoporose, mantelzorg, wilsverklaringen en voedingsstatus (p<0.01). In de controle neuroscience groep was alleen een verbetering op het onderwerp zintuigstoornissen (p<0.05), hetgeen het onderwerp van dit blok was. Figuur 1 Conclusie en discussie: Dit onderzoek laat zien dat een aansprekende moderne onderwijsvorm met een serious game als rode draad studenten in korte tijd veel kan leren over geriatrie en ook een positieve invloed heeft op de attitude ten aanzien van ouderen. Aangezien we aantoonden dat een korte onderwijsinterventie al een duidelijk positief effect kan hebben, is een volgende vraag of modern vormgegeven structureel geriatrie onderwijs artsen kan afleveren die een hoger niveau van kennis en vaardigheden en een positievere attitude hebben op dit terrein. 1. Lun MWA. Student Knowledge and Attitudes Toward Older People. Educational Gerontology. 2011;37(1):1-11. 2. Polizzi KG. ASSESSING ATTITUDES TOWARD THE ELDERLY. Educational Gerontology. 2003;29(3):197-216. 3. Robinson BE. a needs assessment. J Am Geriatr Soc. 2001;49(7):963-7. Epub 2001/08/31.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225224.jpg Caption 1: figuur 1
Trefwoord: Education management: Best Evidence Medical Education, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.H.J. van de Pol Radboud UMC Nijmegen Eerstelijnsgeneeskunde 161 Afdeling ELG 161 Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C1.3 / zaal 522 Percepties en praktijk van coaching tijdens een trauma team training Alken APB, Tan ECTH, Luursema JM, Fluit CRMG, Goor H van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Om de kwaliteit van onderwijs en docenten te evalueren worden veelal vragenlijsten afgenomen aan cursisten en docenten. Over het algemeen oordelen docenten positiever over hun onderwijs dan 1 cursisten . Onderzoek naar hoe percepties van cursisten en docenten zich verhouden tot de praktijk ontbreekt. Inzicht hierin is essentieel om onderwijs gericht te verbeteren en docenten beter te trainen. Met behulp van gestructureerde observaties onderzochten wij in hoeverre percepties en praktijk van elkaar verschilden in een hoog-realistische teamtraining. Methode Elf chirurgenteams, elk bestaande uit 1 docent/instructeur die 2 cursisten begeleidde, vulden vragenlijsten in ter evaluatie van de coachingsactiviteiten (o.a. feedback en instructie) van de instructeur. Op 12 items (6-puntsschaal; 1 = helemaal niet/nooit - 6 = helemaal wel/voortdurend) gaven de instructeurs en cursisten aan in hoeverre zij een item van toepassing vonden. Tevens werden videoopnamen gemaakt. Per team werden 45 minuten aan vergelijkbare trainingsituaties geanalyseerd middels een gestructureerd observatie-instrument waarop de geobserveerde hoeveelheid coaching 2 binnen observatiecategorieën werd geregistreerd . De items van de vragenlijsten en de corresponderende observatiecategorieën werden vergeleken wat betreft de specificiteit en aard van coaching en de aandacht voor technische, communicatieve en teamvaardigheden. Met Wilcoxon toetsen, effectgroottes (Cohen’s d) en correlaties werden de gemiddelde scores van cursisten, instructeurs en observaties vergeleken. Resultaten De vragenlijsten van 11 instructeurs en 20 cursisten waren beschikbaar voor analyse. Cursisten gaven hogere scores dan instructeurs voor het correctieve karakter (5,1 vs 4,6; d= 0,58) en de timing van de coaching (5,3 vs 4,4; d= 1,30). Instructeurs gaven hogere scores voor het geven van complimenten dan cursisten (5,0 vs 4,4; d= 0,64). Uit de video-analyses bleek dat instructeurs significant vaker op technische dan op communicatieve vaardigheden en vaker op communicatieve dan op teamvaardigheden coachten. In de perceptie van de cursisten was er geen onderscheid tussen deze drie vaardigheden (Tabel 1). De door de cursisten aangegeven coachingspecificiteit viel hoger uit dan de geobserveerde specificiteit. Discussie De perceptie van coachingsactiviteiten tussen instructeurs en cursisten verschilde. In de perceptie van cursisten en docenten was er veel aandacht voor instructie en feedback op communicatieve en teamvaardigheden terwijl deze coachingsactiviteiten in praktijk nauwelijks voorkwamen. Literatuur 1. Levinson KL, Barlin JN, Altman K, Satin AJ. Disparity between resident and attending physician perceptions of intraoperative supervision and education. J Grad Med Educ 2010;2(1):31-36. 2. Alken APB, Tan ECTH, Luursema JM, Fluit CRMG, van Goor H. Feedback activities of instructors during a trauma surgery course. Am J Surg 2013; in-press.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225142.png Caption 1: Tabel 1. Gemiddelde scores van cursisten en instructeurs (5-pt schaal) en de geobserveerde praktijk (turven).
Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Learning outcomes: Teamwork Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: A.P.B. Alken Radboud UMC Nijmegen Geert Grooteplein-Zuid 10 6525 GA NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C1.4 / zaal 522 Eerste inventarisatie inzet simulatiepatiënten bij opleidingen voor BIG-geregistreerde beroepen in Nederland NVMO Werkgroep Simulatie en Gestandaardiseerde Patiënten 1 2 3 Bank I , Elgersma AF , Grosfeld FJM 1 2 3 LUMC, UMC Groningen, UMC Utrecht Probleemstelling Alle studies Geneeskunde in Nederland en België zetten simulatiepatiënten (SP) in voor onderwijsdoeleinden. Het gebruik daarvan is logistiek niet eenvoudig maar wordt erg gewaardeerd door medisch studenten. Het is niet bekend in hoeverre andere opleidingen voor BIG-geregistreerde beroepen SP inzetten en zo ja op welke wijze dit gebeurt. Wij deden een eerste inventarisatie. Methode/Opzet: Onderwijscoördinatoren van opleidingen in Nederland leidend tot BIG-registratie van afgestudeerden (Verpleegkunde, Fysiotherapie, Farmacie, Tandheelkunde, Psychologie) werden telefonisch of per email benaderd. Er werd gebruik gemaakt van een standaard vragenlijst. Resultaten: Dertig opleidingsinstellingen (58%) hebben aan deze inventarisatie deelgenomen. Zestig procent maakt gedurende één of meerdere studiejaren gebruik van SP. Alle opleidingen Tandheelkunde en Farmacie maken gebruik van SP, 71% van de HBO opleidingen Verpleegkunde en 60% van de opleidingen Fysiotherapie. Bij de universitaire basisopleiding Psychologie maakt slechts 14% van de opleidingen gebruik van SP. De SP worden vooral ingezet voor het oefenen van de anamnese (40%). De helft van alle instellingen gebruikt SP voor toetsingsdoeleinden. In 60% van de gevallen wordt van de SP verwacht dat zij feedback geven. In bijna alle gevallen trainen de instellingen de SP zelf. Discussie/Implementatie praktijk: Deze vorm van onderwijs wordt bij meer dan de helft van alle BIG-gerelateerde opleidingen in Nederland gebruikt, vooral voor het aanleren van de anamnese en voor toetsing. Het is opmerkelijk dat bij de basisopleiding Psychologie weinig gebruik wordt gemaakt van SP. Welke factoren hier precies aan ten grondslag liggen is nog niet onderzocht. Bij een groot deel van de opleidingen die SP inzetten wordt het patiëntenperspectief waardevol gevonden, gezien de feedback die van de simulatiepatiënten wordt gevraagd. Verdere studie zal moeten uitwijzen in hoeverre onderwijsvormen waarbij simulatiepatiënten worden ingezet effectief worden gevonden bij deze opleidingen. Tevens zal moeten worden onderzocht in hoeverre samenwerking tussen de verschillende (para)medische opleidingen wenselijk en mogelijk is bij het (interdisciplinair) inzetten van SP. Trefwoord: Teaching & learning: Simulation, Medical education: General Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: I. Bank LUMC Albinusdreef 2 2333 ZA LEIDEN E-mail:
[email protected]
C2.1 / zaal 525 Systematische literatuur review over leren in student run clinics 1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
Schutte T , Tichelaar J , Dekker RS , Agtmael MA van , Richir MC , Vries ThPGM de 1 RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education) 2 VU medisch centrum, Afdeling Interne geneeskunde, sectie klinische farmacologie en farmacotherapie
1,2
Introductie Geneeskunde studenten moeten beter worden voorbereid op hun toekomstige rol als arts, om 1 medische fouten en kosten te verminderen . Context gebonden leren is bekend om zijn positieve 2 effecten op studenten , echter het niveau waarin context gebonden leren wordt toegepast in 3 verschillende (farmacotherapie)curricula verschilt . De ultieme vorm van context gebonden leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg zou het leren in een “Learner Centered Student Run Clinic” (LC-SRC) kunnen zijn. In tegenstelling tot de LC-SRC bestaan student run clinics (SRCs) wel, in bijvoorbeeld de USA. SRCs zijn poliklinieken waar studenten in teams uit verschillende jaren zorg aan vooral onverzekerde patiënten bieden. In SRCs staat met name zorg aan (onverzekerde) patiënten centraal. Voor we starten met een eigen LC-SRC willen we onderzoeken wat er bekend is over studentuitkomsten van (reguliere) SRCs, op houding, vaardigheden, kennis, gedrag en patiëntuitkomsten. Methode We hebben een systematische literatuur review verricht, volgens PRISMA richtlijnen, in de PUBMED en ERIC databases. Aanvullend hebben we de SNOWBALL search toegepast, waarbij alle referenties in de geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld. Geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld op doel van de studie, conclusie/uitkomsten en studie kwaliteit, beoordeeld met het MERSQI instrument. Resultaten Pubmed en ERIC database search leverde 208 unieke artikelen op, bij verdere analyse gingen 65 artikelen over SRCs. De SNOWBALL search van 865 referenties leverde 53 nieuwe hits op, ontdubbeld 28 unieke, geschikte artikelen. Alle 93 geschikte artikelen zijn beoordeeld, zesendertig (38,7%) van deze artikelen waren originele onderzoeks artikelen met kwantitatieve studentuitkomsten. Studentuitkomsten op de mening/houding van studenten waren positief, studenten waardeerden de ervaring. Studentuitkomsten op vaardigheden en kennis zijn vooral gebaseerd op meningen en inschattingen van deelnemers. Studenten geven verbetering van vaardigheden aan (bv. anamnese en lichamelijk onderzoek), dat ze kennis hebben opgedaan die ze nergens anders op konden doen, en de SRC als erg leerzaam hebben ervaren. Andere artikelen rapporteren studentuitkomsten op geleverde kwaliteit van zorg (bijvoorbeeld hypertensie, diabetes, preventie) waarbij de kwaliteit van zorg redelijk lijkt en soms zelfs vergelijkbaar was met reguliere (verzekerde)zorg. Conclusie Studentuitkomsten van SRCs zijn dat studenten positief zijn over deelname, maar er is weinig objectief en gedegen onderzoek gedaan naar effecten op kennis en vaardigheden. Als zorg geleverd in SRCs als studentuitkomst gezien wordt kan geconcludeerd worden dat in enkele kleine onderzoeken, matig tot redelijk van kwaliteit, de geleverde zorg redelijk, en soms zelfs vergelijkbaar met verzekerde zorg lijkt. Discussie Gezien het theoretische voordeel en het ontbreken van overtuigend bewijs zal verder gericht onderzoek moeten worden verricht naar echte leereffecten door deelname aan SRCs. Dit onderzoek kan het beste gebeuren op een plek waar niet de (onverzekerde) patiënt maar leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg staat, namelijk in een “Learner centered student run clinic” (LC-SRC). Dit veelbelovende concept kan bijdragen aan optimaal context gebonden leren, en daarmee het verbeteren van medisch onderwijs. Referenties (1) Dornan T, Ashcroft D, Heathfield H et al. An in depth investigation into causes of prescribing errors by foundation trainees in relation to their medical education. the EQUIP study. General Medical Council; 2009. (2) Koens F, Mann KV, Custers EJFM, Ten Cate OTJ. Analysing the concept of context in medical education. Med Educ 2005;39(12):1243-1249. (3) O'Shaughnessy L, Haq I, Maxwell S, Llewelyn M. Teaching of clinical pharmacology and therapeutics in UK medical schools: current status in 2009. Br J Clin Pharmacol 2010;70(1):143-148.
Trefwoord: Learning outcomes: Patient management / prescribing, Medical education: Undergraduate education, Teaching & learning: Clinical context Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: T. Schutte VU medisch centrum Afdeling Interne geneeskunde, sectie klinische farmacologie en farmacotherapie Kamer PK 1X77 De Boelelaan 1118 1081 HZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C2.2 / zaal 525 Farmacologie en farmacotherapie kennis en vaardigheden van geneeskunde- en farmaciestudenten: een cross-sectionele vergelijking Keijsers CJPW, Brouwers JRBJ, Wildt DJ de, Custers EJFM, CateThJ ten, Jansen PAF UMC Utrecht Probleemstelling Ondanks dat er recentelijk toenemende aandacht is voor de samenwerking tussen artsen en apothekers is er over de kennisniveaus van deze professionals minder bekend. Er worden verschillen beschreven, wat interprofessionele samenwerking ten goede zou komen, echter dit is nooit goed onderzocht. Een andere basisopleiding of een andere werksetting zouden de verschillen kunnen verklaren. Deze studie heeft als doel om de verschillen in farmacologie- en farmacotherapiekennis en -vaardigheden tussen geneeskunde- en farmaciestudenten te bestuderen om te beoordelen in hoeverre de basisopleiding verklarend kan zijn voor de verschillen. Methode In een cross-sectionele studie werden master geneeskunde- en farmaciestudenten met elkaar vergeleken middels een gestandaardiseerde formatieve kennis- en vaardighedentoets (50 vragen), voor dit onderzoek ontwikkeld. De toets bevatte drie domeinen en acht subdomeinen: basiskennis (farmacokinetiek, farmacodynamiek, interacties en bijwerkingen, medicatie groepen), toegepaste kennis (voorschrijven, voorschrijven bij speciale groepen, interacties en bijwerkingen, wet en regelgeving) en vaardigheden (recept schrijven). De toets werd gevalideerd door middel van een expertpanel en liet een goede constructvaliditeit zien. Gemiddelde scores in procenten per groep op de (sub)domeinen werden met elkaar vergeleken middels ongepaarde t-toetsen en ANCOVA’s. Effect sizes volgens Cohens δ werden uitgerekend (> 0,2 klein, > 0,5 middelmatig, > 0,8 groot). Resultaten Van augustus 2010 - juli 2012 werden 602 studenten geïncludeerd (451 medische, 151 farmacie studenten, response rate 80.8%). Op basiskennis scoorden farmacie studenten hoger dan geneeskunde studenten (77.0% vs 68.2%, p0.000, δ 0.88), op vaardigheden scoorden de geneeskunde studenten hoger (68.6% vs 50.7%, p 0.000, δ 0.57) en op toegepaste kennis waren er kleine verschillen in het voordeel van de farmacie studenten (73.8% vs 72.2%, p 0.007, δ 0.15). Op 5 van de 8 subdomeinen scoorden de farmacie studenten beter: farmacokinetiek (69.6% vs 78.6%, p 0.000, δ 0.58), farmacodynamiek (69.1% vs 74.4%, p 0.000, δ 0.34), interacties en bijwerkingen (71.6% vs 77.3%, p 0.000, δ 0.34), medicatie groepen (63.8% vs 77.6%, p 0.000, δ 0.74) en wet en regelgeving (79.2% vs 83.2%, p 0.009, δ 0.22). Op het subdomain recept schrijven scoorden de medische studenten beter (68.6% vs 50.7%, p 0.000, δ 0.57). Op de overige domeinen werd geen verschil gevonden. Discussie Farmacie studenten scoren beter op basis farmacologie kennis terwijl medische studenten beter scoren op de vaardigheid recept schrijven. De verschillen die gevonden werden bij toegepaste kennis waren opvallend klein en waarschijnlijk zijn beide groepen daarin gelijkwaardig. Beide groepen hebben hun eigen kwaliteiten en interprofessionele samenwerkingsverbanden lijken in ieder geval op het niveau van onderwijs zinvol. De gevonden verschillen zouden kunnen bijdragen aan de verschillen tussen de professionals, of dit zo is behoeft verder onderzoek. Trefwoord: Curriculum: Inter-professional , Medical education: Undergraduate education, Learning outcomes: Basic medical sciences Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: C.J.P.W. Keijsers UMC Utrecht Geriatrie en Ephor Huispostnummer B05 256 Postbus 85.500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
C2.3 / zaal 525 Motivatie en voorkeuren van apothekers bij postacademisch onderwijs. Schouten SLNM Universiteit Utrecht Probleemstelling In Nederland is geen onderzoek gedaan naar motivatie en voorkeuren voor soort onderwijs van apothekers bij postacademisch onderwijs. Kennis hierover is van belang om een geschikt “lifelong learning”programma te ontwikkelen, zodat de acceptatie, participatie en motivatie van de apothekers verbeterd wordt. Methode / Opzet Naar alle leden (4321) van de landelijke apothekersvereninging is een online vragenlijst gestuurd. De vragenlijst is op duidelijkheid en interpretatie gepilot. De data zijn geanalyseerd met een nonhiërarchische cluster techniek. Resultaten De Nederlandse apothekers zijn grofweg in twee clusters onder te verdelen op basis van hun motivatie bij deelname in postacademisch onderwijs. ClusterA apothekers (n=474) worden voornamelijk gemotiveerd door de accreditatiepunten van nascholing (63.5% vs 47.2% in clusterB), persoonlijke interesse (84.1% vs 56.3%), het bijhouden van kennis (73.8% vs 56.8%) en de actualiteit van de cursusonderwerpen (47.7% vs 26.1%). ClusterB apothekers (n=199) werden over het algemeen gemotiveerd door “hun plicht als zorgverlener”(97.0% vs 0 % in clusterA). De apothekers in clusterA waren voornamelijk vrouwen (60.5%), die part-time (29,3%) werkten en de voorkeur hadden voor lezingen (71.1%). ClusterB bestond uit significant meer mannelijke apothekers (52.8%, p=0.001), die fulltime werkten (77.4% p= 0,009) en een voorkeur uitspraken voor “blended learning”(62.3% p=0.047). Conclusie Apothekers in Nederland kunnen grofweg verdeeld worden in twee clusters die significant van elkaar verschillen in geslacht, het aantal uren dat men werkzaam is en hun voorkeur voor soort onderwijs. Deze resultaten suggereren dat het inzetten van verschillende didactische formats de motivatie van apothekers in postacademisch onderwijs zou kunnen stimuleren. Discussie Vanwege de gebruikte cluster techniek is de consistentie van de twee clusters mogelijk minder stabiel. De representativiteit van dit onderzoek kan door de “lage”respons van 21% ter discussie worden gesteld. Voor een online onderzoek is dit echter een “normale”respons. Onze bevindingen liggen in lijn met het onderzoek van Driesen et al.[1], die vonden ook dat vrouwelijke apothekers een voorkeur hadden voor lezingen. Het feit dat onze cluster A apothekers meer gemotiveerd werden door accreditatiepunten suggereert dat vrouwen meer extrinsiek gemotiveerd zijn. Dit staat haaks op eerdere literatuur waaruit blijkt dat vrouwen over het algemeen meer intrinsiek gemotiveerd zijn dan mannen. In ons vervolgonderzoek richten we ons op de intrinsieke en extrinsieke motivatie van apothekers in postacademisch onderwijs volgens Vallerand. [2] Driesen A, Verbeke K, Simoens S, Laekeman G. International trends in lifelong learning for pharmacists. Am J Pharm Educ. 2007;71:52. 2. Vallerand, R.J., & Pelletier, L.G. (1992). The Academic Motivation Scale: A measure of intrinsic, extrinsic, and amotivation in education. Educational and Psychological measurement, 52(4), 1003-1017
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225320.jpg Caption 1: Frequencies of pharmacists based on motivational aspects
Picture 2: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img2_225320.jpg Caption 2: The two most important questions of the questionnaire
Trefwoord: Learning outcomes: Life-long learning, Medical education: Postgraduate education, Medical education: CPD Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: S.L.N.M. Schouten Universiteit Utrecht PAO Farmacie Broederplein 39 3703 CD ZEIST E-mail:
[email protected]
C2.4 / zaal 525 Hebben basisartsen voldoende parate kennis over de geneesmiddelen die ze voorschrijven? Jansen BHE, G.W. Disselhorst GW, Brinkman DJ, Tichelaar J, Richir MC, Unen RJ van, Vries ThPGM de RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education),VU medisch centrum Introductie Parate kennis is kennis die in een klinisch therapeutische setting direct uit het hoofd moet kunnen worden opgeroepen om tot een veilige en effectieve therapie te komen. Het betreft kennis waarvan het niet wenselijk is dat een arts die moet opzoeken. Met toenemende (digitale) informatiebronnen is het onduidelijk wat het belang van en de totaal benodigde parate kennis is om goed voor te kunnen schrijven op het niveau van basisarts. Doelen van de studie zijn (1) het formuleren van de parate kennis van essentiële geneesmiddelen voor basisartsen en (2) de evaluatie van het huidige niveau van parate kennis van basisartsen van deze essentiële geneesmiddelen. Methode Voor drie veel voorgeschreven geneesmiddelen (amoxicilline, hydrochloorthiazide, diclofenac) is een lijst met kennisstellingen opgesteld, gebaseerd op het Farmacotherapeutisch Kompas 2012. Deze kennisstellingen zijn verdeeld in zes categorieën: klasse, werkingsmechanisme, contra-indicaties, bijwerkingen, interacties en uitvoering (o.a. farmacologische vorm, methode van toediening en dosering). (1) Door middel van een Delphi consensusstudie gehouden onder klinisch specialisten is onderzocht welke kennis paraat moet zijn om tot een veilige en effectieve therapie te komen. (2) Middels een online kennismeting is onderzocht of basisartsen de kennis geïdentificeerd in (1) paraat hebben. Resultaten/Conclusie (1) Gemiddeld werden er 26 kennisstellingen over een geneesmiddel geïdentificeerd als parate kennis. Het (gemiddeld) aantal kennisstellingen per categorie is weergegeven in tabel 1. Parate kennis bestaat voor het grootste deel uit de categorieën contra-indicaties en uitvoering. Andere geïdentificeerde onderdelen van parate kennis zijn de meest voorkomende bijwerkingen, het basale werkingsmechanisme en de standaarddosering voor volwassenen. Uit de categorie interacties zijn zeer weinig kennisstellingen geïdentificeerd als parate kennis. (2) Net afgestudeerde basisartsen hebben een gemiddelde score van 69,5% op de parate kennis geïdentificeerd in (1). De score per categorie van de kennismeting staat beschreven in tabel 1
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225280.jpg Caption 1: Table 1. Aantal kennisstellingen per categorie, zijnde parate kennis; de score van basisartsen, per categorie. Discussie: Basisartsen lijken te weinig kennis paraat hebben die essentieel is om goed voor te schrijven. Met name parate kennis over het werkingsmechanisme en de relatief grote categorieën contra-indicaties en uitvoering lijkt onvoldoende. Dit zou een indicatie kunnen zijn om het farmacotherapeutisch onderwijs op deze aspecten te verbeteren. Trefwoord: Curriculum: Core, Assessment: Written assessment, Learning outcomes: Patient management / prescribing Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: B.H.E. Jansen VU medisch centrum RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education) De Boelelaan 1118 1081 HZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C3.1 / Abdijzaal Het functioneren van basisartsen in verticaal geïntegreerde curricula, vergeleken met niet verticaal geïntegreerde curricula 1
1
2
1
3
4
Wijnen-Meijer M , Cate ThJ ten , Schaaf MF van der , Burgers C , Borleffs JCC , Harendza S 1 2 3 4 UMC Utrecht, Universiteit Utrecht, UMC Groningen, University Medical Center Hamburg-Eppendorf Probleemstelling De afgelopen jaren zijn veel geneeskunde curricula vernieuwd en verticaal geïntegreerd (VI), zodat de medische opleiding beter aansluit bij de onderwijskundige theorieën over expertise ontwikkeling. Een VI curriculum heeft de volgende kenmerken: integratie van basis- en klinische vakken, eerder in de opleiding contact met de klinische praktijk en een toename van klinische verantwoordelijkheid. Uit eerder vragenlijstonderzoeken is bekend dat basisartsen die een VI curriculum hebben gevolgd sneller doorstromen naar een vervolgopleiding en zich beter voorbereid voelen op de praktijk [1]. Ook weten we dat supervisors van medische vervolgopleidingen positiever zijn over de capaciteiten van basisartsen van een VI curriculum [2]. De vraagstelling van dit onderzoek is of er daadwerkelijk verschil in functioneren is tussen basisartsen die een VI en basisartsen die een niet-VI curriculum hebben gevolgd. Methode Om te bepalen of een VI curriculum studenten beter voorbereidt op de klinische praktijk, hebben we een authentiek assessment ontwikkeld. Bij dit assessment kregen bijna-afgestudeerde artsen de rol van beginnende AIOS op een zeer drukke dag, waarbij ze de verantwoordelijkheid kregen over een aantal patiënten en ze geconfronteerd werden met onverwachte situaties. Zestig kandidaten hebben deelgenomen aan dit assessment: 30 uit Utrecht/Groningen (VI) en 30 uit Hamburg (niet-VI). Elke kandidaat werd beoordeeld door artsen, verpleegkundigen en simulatiepatiënten op zeven competentiefacetten. Daarnaast hebben de artsen aangegeven hoeveel supervisie de kandidaten volgens hen nodig zouden hebben bij het uitvoeren van klinische activiteiten, die niet overeenkwamen met de geobserveerde casussen. Resultaten Basisartsen die een VI curriculum hadden gevolgd werden door de artsen significant beter beoordeeld op het competentiefacet ‘actieve professionele ontwikkeling’, met kenmerken als ‘reflectie’ en ‘vragen om feedback’. Zij kregen ook hogere scores voor de activiteit “oplossen van een organisatieprobleem”. De kandidaten van een niet-VI curriculum weter beter beoordeeld op het voeren van een slecht nieuws gesprek. Discussie Dit onderzoek geeft een indruk van het daadwerkelijke functioneren van basisartsen van verschillende curricula. De resultaten wijken af van eerdere (vragenlijst)studies [1, 2], die een groter verschil suggereren. Deze discrepantie heeft mogelijk te maken met het feit dat de kandidaten uit twee verschillende landen kwamen en dat zij werden beoordeeld door artsen, verpleegkundigen en simulatiepatiënten uit hun eigen land. Het is daarom wenselijk om dit onderzoek te herhalen met kandidaten van verschillende soorten medische opleidingen binnen hetzelfde land, bij voorkeur met dezelfde beoordelaars voor beide groepen.Literatuurverwijzingen: 1. Wijnen-Meijer M, Ten Cate OTJ, Van der Schaaf M, Borleffs JCC. Vertical Integration in medical school: effect on the transition to postgraduate training. Med Educ 2010; 44: 272-279.2. Wijnen-Meijer M, Ten Cate O, Van der Schaaf M, Harendza S. Graduates from vertically integrated curricula. Clin Teach (geaccepteerd) Trefwoord: Assessment: Clinical assessment, Curriculum: Evaluation of curriculum, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M. Wijnen-Meijer UMC Utrecht Expertisecentrum O&O, Huispostnr HB4.05, Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
C3.2 / Abdijzaal Perceptieverschillen van feedback bij studenten door impliciete en expliciete feedbackcommunicatie. 1
2
1
Ridder JMM van de , Unen E-J van , Meeteren J van 1 2 Albert Schweitzer ziekenhuis, Van Unen Educationalist Introductie Hoe mensen de dingen om zich heen percipiëren bepaalt het gedrag dat ze vertonen: de ‘perceptionbehavior link’ [1]. Daarom is feedbackperceptie een belangrijke variabele in feedbackonderzoek. Van feedback is bekend het niet altijd als feedback wordt gepercipieerd [2], bijvoorbeeld omdat het niet als zodanig wordt herkend. De centrale vraag in dit onderzoek is hoe coassistenten feedback percipiëren als supervisors dit impliciet dan wel expliciet communiceren. Methode Een experimentele studie met gekruist design wordt uitgevoerd onder vijfde- en zesdejaars coassistenten (n=44). Zij kregen óf in de tweede week impliciete en in de derde week expliciete feedback, óf andersom: eerst expliciet dan impliciet. Feedback wordt gegeven door een bij het onderzoek betrokken, getrainde supervisor. Zij moeten minimaal twee keer per dag mondeling feedback geven. Bij impliciete feedback vermijden supervisors het woord feedback: “Ik wil terugkomen op…”. Bij expliciete feedback wordt het juist benoemd: “Ik wil je feedback geven op…”. Aan het eind van een feedback-dag worden bij zowel coassistenten als supervisors vragenlijsten afgenomen over de feedbackmomenten van die dag (frequentie, feedbackgever, feedbackinhoud). De ingevulde vragenlijst van de coassistent wordt bij de supervisor geverifieerd om lacunes inzichtelijk te maken. De inhoud van de gerapporteerde feedbackpunten wordt door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar in inhoudelijke thema’s verdeeld door constante vergelijking. De terug gerapporteerde feedbackpunten van zowel één dag in de expliciete als één dag in de impliciete feedbacksituatie van coassistenten en supervisors worden met elkaar vergeleken. Omdat de data niet normaal verdeeld zijn, wordt met een Wilcoxon Gepaarde Rangtoets het perceptieverschil bepaald. Resultaten (en conclusie) 25 coassistenten (56%) hebben complete gegevens; van hen is zowel een impliciete als expliciete dag feedback is verzameld. Uitval werd vooral veroorzaakt doordat supervisor en coassistent op een geplande dag niet met elkaar konden meelopen door veranderingen in dagschema’s. De inhoud van de feedback is in drie thema’s onder te brengen: feedback op (a) kennis, (b) vaardigheden of (c) professionaliteit. De interbeoordelaars betrouwbaarheid is Cohen’s Kappa к = .85. In de impliciet feedbacksituatie worden significant minder momenten terug gerapporteerd door coassistenten (Mdn = 2.00) dan er daadwerkelijk zijn gegeven door supervisors (Mdn = 3.00), T=6, p<.05, r=-0.77. In de expliciete feedbacksituatie wordt geen verschil gevonden tussen de terug gerapporteerde (Mdn = 2.00) en gegeven (Mdn = 2.00) feedbackmomenten, T=1.50, p>.05, r=-0.18. In de impliciete feedbacksituatie wordt slechts 8% van de feedbackpunten over houding door de coassistenten terug gerapporteerd. In de expliciete feedbacksituatie is dit 100%. Discussie Als supervisors feedback expliciet communiceren, herkennen coassistenten meer feedbackpunten. Coassistenten lijken de boodschap in beide situaties verschillend te percipiëren; feedback over professionaliteit lijkt niet over te komen in de impliciete situatie. Vervolgonderzoek naar de ‘perceptionbehavior link’ is nodig om na te gaan of impliciete en expliciete gecommuniceerde feedback ook doorwerkt op het gedrag van de feedbackontvanger. Literatuurverwijzingen [1] Ferguson MH, Bargh JA. How social perception can automatically influence behavior. Trends Cogn Sci 2004;8(1):33-39. [2] Liberman AS, Liberman M, Steinert Y, McLeod P, Meterissian S. Surgery residents and attending surgeons have different perceptions of feedback. Med Teach 2005;27:470-472.
Trefwoord: Assessment: Feedback, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: J.M.M. van de Ridder Albert Schweitzer ziekenhuis Postbus 444, 3300 AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
C3.3 / Abdijzaal Verkenning van validiteit van toetsing in anatomieonderwijs: de invloed van afbeeldingen op cognitieve processen bij het beantwoorden van toetsvragen Vorstenbosch MATM, Bouter ST, Hurk MM van den, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Toetsing is een belangrijk aspect van medisch onderwijs omdat het competentie meet en omdat het motiveert om te studeren. Bij toetsing zijn validiteit en betrouwbaarheid belangrijke kwaliteitseisen. In het basisvak anatomie worden verschillende toets methoden toegepast, met en zonder afbeeldingen. Er is weinig bekend over de validiteit van de toets methoden die gebruikelijk zijn in het anatomieonderwijs. Volgens Messick (1980) is validiteit niet te meten, maar kan inzicht in de denkprocessen tijdens het beantwoorden een indicatie geven van de betekenis van toets vragen. Het doel van deze studie was inzicht te krijgen in de invloed van afbeeldingen op de validiteit van toets vragen. Daartoe werd een exploratief onderzoek gedaan naar de cognitieve processen van studenten bij het beantwoorden van toets vragen met en zonder afbeeldingen. Methoden In deze studie werden extended matching vragen (EMQs) gebruikt. Zeventien eerstejaars studenten geneeskunde namen deel in een experiment met een ‘within-subject’ design. Zij beantwoordden vragen over anatomie, gecombineerd met gelabelde afbeeldingen of alfabetische antwoordlijsten terwijl zij hardop dachten. Iedere student kreeg afwisselend items te beantwoorden uit beide experimentele condities. De hardop gesproken gedachten vormen een benadering van de cognitieve processen die plaatsvinden tijdens het uitvoeren van een taak (Ericsson and Simon, 1993). Ten behoeve van de analyse werden de gesproken gedachten van de proefpersonen opgenomen, letterlijk getranscribeerd en daarna gecodeerd door twee onderzoekers. Codes waren in eerste instantie gebaseerd op een theoretische analyse van de experimentele taken en werden tijdens het codeerproces aangepast. De frequenties van de codes werden statistisch geanalyseerd met Wilcoxon’s rangtekentoets voor gepaarde waarnemingen. Resultaten en conclusie De belangrijkste resultaten zijn dat studenten bij items zonder afbeeldingen meer visualiseren en bij items met afbeeldingen meer gebruik maken van aanknopingspunten. Parate kennis en redeneren werden in beide condities evenveel gebruikt. Conclusie is dat toets items met en zonder afbeeldingen verschillende cognitieve processen oproepen bij studenten. Daardoor meten ze verschillende vaardigheden. Discussie Dit betekent dat afbeeldingen van invloed zijn op de validiteit van toets vragen. Vragen zonder afbeeldingen zullen meer valide zijn om het mentale beeld van de anatomie dat studenten hebben te toetsen terwijl vragen met afbeeldingen beter toetsen of studenten in staat zijn om aanknopingspunten te vinden in de aangeboden antwoordopties. Literatuur Ericsson KA, Simon HA. 1993. Protocol analysis: Verbal Reports as Data. 2nd ed. Boston, MA: Massachusetts Institute of Technology. 496p. Messick S. 1980. Test Validity and the Ethics of Assessment. Am Psychol 35:1012-1027. Trefwoord: Assessment: All, Learning outcomes: Basic medical sciences, Assessment: Written assessment Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M.A.T.M. Vorstenbosch Radboud UMC Nijmegen Anatomie Huispost 109 Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C3.4 / Abdijzaal Effectiviteit van een klassikale Crew Resource Management training in de Intensive Care: een gecontroleerde studie 1
1
1
3
4
5
Kemper PF , Bruijne M de , Dyck C van , So R , Tangkau P , Wagner C 1 3 4 5 VU medisch centrum, Albert Schweitzer ziekenhuis, Reinier de Graaf Gasthuis, The Netherlands Institute of Health Services Research (NIVEL) Achtergrond Er is een toenemende bewustwording dat onbedoelde zorg gerelateerde schade in de gezondheidszorg vaker voortvloeit uit problemen met niet-technische vaardigheden, dan door een gebrek in technische, of klinische, vaardigheden. Dit is vooral van belang in de Intensive Care (IC), waar complexe zorg wordt geleverd door meerdere professionals aan kwetsbare patiënten. Team training gebaseerd op Crew Resource Management (CRM) zou de patiëntveiligheid kunnen verbeteren. CRM heeft als doel om het begrip te verhogen over hoe dreigingen en risico’s kunnen leiden tot onveilig gedrag. Daarnaast biedt het methoden en niet-technische vaardigheden om de patiëntveiligheid te verbeteren door optimaal gebruik te maken van de menselijke en technische middelen binnen een team. CRM evaluaties zijn echter niet eenduidig als het gaat om veranderingen in gedrag en uitkomsten op organisatie niveau. Dit ligt vooral aan de zwakke studie designs (bv geen controle groep of een korte follow-up periode). Ook worden observaties weinig gebruikt als objectief meetinstrument. Wij hebben daarom het effect van CRM in de IC geëvalueerd in een gecontroleerd design, met directe observaties en een follow-up periode van één jaar [1]. Methode Zes IC’s (drie interventie, drie controle) namen deel in een gepaarde controle trial met één voormeting en twee nametingen (na 3 en 12 maanden). De tweedaagse klassikale training werd gegeven aan multidisciplinaire groepen (i.e. artsen, verpleegkundigen, management). Typische CRM onderwerpen op individueel, team, en organisatie niveau werden besproken, zoals situatiebewustzijn, leiderschap, en communicatie. Alle niveaus van het evaluatiemodel van Kirkpatrick (reactie, leren, gedrag, en organisatie) werden gemeten middels een ‘mixed method design’, waaronder vragenlijsten, directe observaties van professionele communicatie [2], en administratieve data. Effecten van de CRM training werden bepaald door de veranderingen in uitkomsten in de interventie groep te vergelijken met die in de controle groep. Resultaten Niveau I: Participanten waren zeer positief na de training. Niveau II: Attitudes ten aanzien van tactieken om het situatiebewustzijn te optimaliseren waren relatief hoog in de voormeting en bleven stabiel. Niveau III: Zelf gerapporteerd gedrag aangaande tactieken om het situatiebewustzijn te optimaliseren verbeterde in de interventie groep. Er zijn geen veranderingen gevonden in de geobserveerde werk gerelateerde communicatie. Level IV: Patiënt uitkomsten waren niet veranderd. De foutenmanagement cultuur en werktevredenheid verbeterden in de interventiegroep. De patiëntveiligheidscultuur verbeterde in zowel de interventie als de controle groep. Discussie Op basis van de resultaten kunnen we concluderen dat CRM, zoals gegeven in de huidige studie, de manier veranderd waarop deelnemers met fouten en risico’s omgaan. Deelnemers zijn ervan overtuigd dat zij fouten meer open kunnen bespreken en proberen actief op risico’s te anticiperen. Op organisatie niveau is de werktevredenheid ook verbeterd als gevolg van de CRM training. Hoewel zelf gerapporteerd gedrag wel verbeterde, is er geen verandering gevonden in de expliciete werkgerelateerde communicatie, noch in patiëntuitkomsten. Dit is een teken dat hoewel CRM het fundament legt voor kwaliteitsverbetering, dat verbeteringen in klinische uitkomsten verdere implementatie vereisen van meerdere CRM initiatieven. 1. Kemper, P. F., de, B. M., van, D. C., & Wagner, C. (2011). Effectiveness of classroom based crew resource management training in the intensive care unit: study design of a controlled trial. BMC Health Services Research, 11, 304. 2. Kemper, P. F., van, N., I, de, B. M., Knol, D. L., Wagner, C., & van, D. C. (2013). Development and reliability of the explicit professional oral communication observation tool to quantify the use of non-technical skills in healthcare. BMJ Quality & Safety, Epub ahead of print.
Figure 1. Overview of the results on the four levels of Kirkpatrick’s evaluation framework Trefwoord: Learning outcomes: Patient safety / errors, Medical education: General, Research in medical education: Training Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: P.F. Kemper VU medisch centrum Sociale Geneeskunde Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C4 / zaal 530 Video Fragment Rating: toepassing van zelf-evaluatie en peer-feedback bij de beoordeling van klinische vaardigheden van co-assistenten. 1
2
3
Hulsman RL , Dierssen AHJ , Bijl P 1 2 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, UMC Groningen, Masoutreach Thema Zelf-evaluatie en peer-feedback zijn belangrijke vaardigheden van professionals in de gezondheidszorg om de kwaliteit van zorg te bewaken en te verbeteren. In het CanMeds model wordt aandacht besteed aan het belang van het vermogen tot zelf-evaluatie en peer-feedback. Concepten als reflectie, zelfevaluatie, zelf-sturing, peer-feedback en peer-review worden veelvuldig genoemd in beleidsbepalende documenten voor het geneeskundeonderwijs die op het CanMeds model gebaseerd zijn, zoals het Raamplan 2009 voor de basisopleiding en het Kaderbesluit 2009 voor de specialistenopleiding. Video-Fragment Rating (VFR) is een web-based software tool waarmee studenten video-opnames van hun eigen gesprekken kunnen terugzien en analyseren. Specifieke leermomenten in het gesprek kunnen gemarkeerd en geannoteerd worden. De toegang tot video’s is beveiligd met een wachtwoord. VFR is een gebruiksvriendelijke, intuïtief te bedienen applicatie, waarin verschillende bronnen van informatie over het functioneren van de student (video, geannoteerde leermomenten, feedback) op een overzichtelijke wijze in beeld kunnen worden gebracht. VFR geeft de individuele student de regie over het eigen leerproces. De student is eigenaar van de film, kan deze zelf uploaden in VFR, en nodigt zelf in VFR peers en/of beoordelaars uit. VFR werkt met mobiele digitale videocamera’s (handycam) en vaste volautomatische camera’s waarmee vaardigheden op locatie vastgelegd kunnen worden. Daardoor is VFR zeer geschikt voor gebruik in de kliniek. Toepassing VFR is ontwikkeld aan de afdeling Chirurgie van het UMCG en wordt in de Masterfase van de opleiding gebruikt voor het geven van formatieve feedback aan coassistenten en assistenten in opleiding. In het AMC is in 2012 een pilot-onderzoek verricht onder coassistenten naar gebruik van VFR. In 2013 wordt VFR aangeschaft voor toepassing in de Masterfase voor de beoordeling van consultvaardigheden van coassistenten. Doel Zelf-evaluatie en peer-feedback opnemen in de toetssystematiek roept een aantal interessante vragen op: Voegt de beoordeling van reflectie en feedback vaardigheden iets toe aan de beoordeling van de gespreksvaardigheden van een student? Wat zijn relevante kwaliteitskenmerken van zelf-evaluaties en peer-feedback? En ook - met het oog op belasting van de docent - wat is een efficiënte wijze van beoordeling? Samen met de deelnemers van de sessie wordt onderzocht hoe zelf-evaluatie en peer-feedback zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingebouwd in de beoordeling van gespreksvaardigheden. Doelgroep Docenten gespreksvaardigheden in Bachelor en Masterfase van de opleiding, als ook medisch specialisten, onderwijscoordinatoren, studenten, coassistenten en A(N)IOS. Opzet Kennismaking met de toepassing van zelf-evaluatie en peer-feedback in de klinische setting Kennismaking met de functionaliteit en het gebruik van VFR Ervaringen van UMCG en AMC in het gebruik van VFR Bespreken in subgroepen van voorbeeldcasuïstiek. Samenvatting en afsluiting Trefwoord: Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Teaching & learning: Small group, Curriculum: All Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: R.L. Hulsman Academisch Medisch Centrum, Medische Psychologie Postbus 22660 1100 DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C5 / zaal 531 Filosofie en ethiek (bio)med onderwijs Koksma JJ Radboud UMC Nijmegen Thema Dynamische co-evolutie van zorgpraktijk, wetenschap, technologie en samenleving vraagt adaptief vermogen van professionals in het (bio-)medisch domein. Voor dit adaptief vermogen is een sterk domein- en zelfreflectief vermogen een noodzakelijke voorwaarde. Een gekoppelde ontwikkeling in (bio-)medisch onderwijs is de toenemende nadruk op professionele vorming in de didactische visie achter initiële opleidingen. Onderwijs in ethiek en filosofie van (bio-)medische wetenschappen kan een bijzondere bijdrage leveren aan deze professionele vorming, maar moet daartoe wel zelf in beweging blijven. Doel Ideeën genereren voor innovatie van ethiek- en filosofieonderwijs in (bio-)medische curricula. Identificeren van best practices en verkennen van samenwerkingsprojecten. Doelgroep Primair docenten ethiek, filosofie, academische vaardigheden, wetenschappelijke vorming; maar natuurlijk ook studenten, onderzoekers en medisch professionals (AIOS, ANIOS, medisch specialisten, opleiders) met bijzondere belangstelling voor dit onderwerp. Opzet Na een korte openingspresentatie volgt een brainstormsessie met deelnemers (waaronder dus de vele docenten uit binnen- en buitenland die de round table mede organiseren). De volgende onderwerpen kunnen daarbij aan bod komen: - Inhoudelijke doelstellingen (vgl. Raamplan GNK en Gezamenlijke Eindtermen BMW) - Rol van ethiek bij Innovatie Health Care, Medische Technologie - Balans tussen (wetenschaps-)filosofie en ethiek - Relatie met methodologisch onderwijs - Relatie met onderwijs is academische vaardigheden - Samenwerking landelijk (+ met België uitwisselingsprogrammas[simplequote]s, gezamenlijke doelstellingen, etc. etc) - Relatie tussen GNK en BMW (bijv. opkomst personalized medicine in verhouding tot EBP) - Aandacht voor wetenschapsgeschiedenis Maximaal aantal deelnemers: 30 Trefwoorden: ethiek, filosofie, Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: J.J. Koksma Radboud UMC Nijmegen Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C6 / zaal 532 Levenslang leren en ontwikkelen door medische professionals: van 'competentiegericht' opleiden naar individuele 'Appraisal and Assessment' So RKL, Lemsta A, Ouwerkerk BM van, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Thema Appraisal en Assessment (A&A) is een breed kwaliteitsinstrument voor en door medisch specialisten. De Orde van Medisch Specialisten beveelt in het kader van het landelijke project 'Individuele evaluatie Functioneren Medisch Specialist (IFMS)' deze Appraisal en Assessment' methodiek van harte aan. Concreet gaat het hierbij om zelfreflectie en om 360-graden feedback organisatiebreed, waarbij de zeven CanMEDS-competenties centraal staan. Einddoel is het continue verbeteren van de kwaliteit van het medisch handelen en professionaliteit met aandacht voor persoonlijke ontwikkeling. De lijn ingezet in de modernisering van de medische vervolgopleiding, waarbij de AIOS inzicht krijgt in het eigen leerproces door portfolio, korte klinische beoordelingen en feedback, wordt na de opleiding aldus doorgetrokken naar de medisch specialisten door middel van 360º-feedback en zelfreflectie. Doel Het doel van deze workshop is de aanwezigen kennis te laten maken met A&A als methodiek voor de individuele evaluatie van medische professionals, hen inzicht te geven de mogelijkheden die het competentie-gericht evalueren kan bieden, en om ervaringen uit te wisselen hoe je A&A maximaal zou kunnen benutten bij het opleiden van medisch specialisten, bij werving en selectie van medische professionals en bij het continue blijven leren en ontwikkelen als medische professional. Doelgroep Medisch specialisten, A(N)IOS, coassistenten en overig geïnteresseerden; deze workshop is bewust bedoeld voor zowel degenen met, als voor degenen zonder ervaring met deze methodiek van competentie gericht evalueren. Opzet workshop: Voorstellen en ervaring met A&A delen Inleiding over A&A: achtergrond en context Methodiek A&A met korte oefeningen Praktische toepassingen Toekomstblik Afsluiting met overall discussie Opbrengst Kennismaking met achtergrond en context van A&A Inzicht in link methodiek A&A en competentiegericht opleiden Toepassingen & tips Maximaal aantal deelnemers: 25 - 30 Trefwoord: Assessment: All, Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: R.K.L. So Albert Schweitzer ziekenhuis Afdeling KVI Albert Schweitzerplaats 25 3015 GT DORDRECHT E-mail:
[email protected]
C7 / zaal 533 NFU master kwaliteit en veiligheid van patientenzorg: landelijk multidisciplinair opleiden 1
1
2
Veugelers MJE , Verduijn M , Wollersheim H , Rensen ELJ van 1 2 3 NFU, Radboud UMC Nijmegen, UMC Utrecht
3
Thema Vanaf september 2014 start voor talentvolle professionals in de zorg - zowel artsen, verpleegkundigen als paramedici - de postinitiële NFU masteropleiding 'kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg'. Acht umc’s werken samen aan de ontwikkeling van deze master die een nieuwe lichting change agents in de verbetering van zorg wil opleiden. Een van de belangrijkste factoren die de kwaliteit en veiligheid van zorg voor de patiënt bepaalt, is goede samenwerking en communicatie tussen verschillende professionals. Het leren multidisciplinair samen te werken stuit echter in de praktijk nog op verschillende barrières. Wat artsen, verpleegkundigen en paramedici beschouwen als optimale zorg kan namelijk sterk uiteenlopen. Ook kunnen de verschillen in hiërarchische positie, status en ervaring zorgen voor een onveilige leer- en werkomgeving. Doel We leiden zorgprofessionals nu vaak monodisciplinair op, terwijl er uiteindelijk multidisciplinair gewerkt wordt. Het doel van deze rondetafelsessie is daarom om samen best practices te delen voor multidisciplinair onderwijs. Vragen die hierbij aan bod komen: Wat zijn de barrières voor multidisciplinair onderwijs? Wat zijn geschikte werkvormen om deze barrières weg te nemen? En welke randvoorwaarden zijn nodig om deze werkvormen succesvol te laten zijn? Doelgroep Geïnteresseerden in multidisciplinair postinitieel onderwijs, zoals docenten, onderwijsbeleidmakers, opleiders en zorgprofessionals zelf. Opzet De rondetafelsessie start met een presentatie van de visie, ambitie en inhoud van de master. Aansluitend geven we inzicht in de manieren waarop de master haar multidisciplinaire doelgroep opleidt en welke werkvormen hiervoor ingezet worden. Deelnemers geven feedback op deze voorbeelden en delen best practices uit de eigen praktijk. Het resultaat van de sessie is een mindmap waarin geschikte werkvormen worden gedeeld en vastgelegd. Maximum aantal deelnemers: 30
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225328.jpg
Trefwoord: Curriculum: Inter-professional, Teachers/Trainers: Roles of the teacher, Learning outcomes: Teamwork Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: M.J.E. Veugelers LUMC en Radboud UMC Nijmegen Onderwijs - EKO H1-27, Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
C8 / zaal 536 Gedeelde besluitvorming in de spreekkamer. Toetsing van 3e jaars geneeskunde studenten op gespreksvaardigheden van shared decision making. Ong LML, Woerden D van Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Uit onderzoek blijkt dat 70% van de patiënten actief betrokken wil zijn bij de medische zorg, inclusief het nemen van belangrijke medische beslissingen (Silverman, Kurtz & Draper, Skills for Communicating with Patients, 2005). Voor artsen is het belangrijk om vaardigheden van shared decision making (SDM) te beheersen. Onderzoek toont aan dat SDM een positief effect heeft op de tevredenheid en kwaliteit van leven van patiënten en ook op de arts-patiënt relatie (Elwyn et al. Br J Gen Pract 2000). Van de verschillende gesprekstypen die studenten leren, waaronder anamnese en slecht-nieuws gesprekken, wordt met name het SDM gesprek gekenmerkt door een complex communicatief proces. De arts moet een goede balans zien te vinden tussen het geven van informatie over behandelopties en het exploreren van preferenties van de patiënt en daarbij het gesprek gestructureerd te laten verlopen. Voor studenten is het vaak lastig om een neutrale positie in te nemen ten aanzien van de behandelopties en daarbij de patiënt een belangrijk aandeel te geven in het gesprek. Het is voor studenten een uitdaging om tot een weloverwogen beslissing over de behandeling te komen, waarbij alle relevante informatie en preferenties van de patiënt aan bod zijn geweest. In het Bachelor opleiding van het Academisch Medisch Centrum worden 3e jaars geneeskude studenten getraind in SDM vaardigheden. Tevens worden zij hierop beoordeeld aan de hand van video-opnames van gesprekken met simulatiepatiënten. Zelf-evaluatie en peer-feedback met behulp van digitale video-opnamen en een digitaal portfolio zijn daarbij belangrijke didactische elementen die worden toegepast. Studenten plaatsen de video-opname in hun portfolio. De student makeert en annoteert een aantal kritische momenten in de video. Vervolgens noteren mede-studenten schriftelijke peer-feedback bij elke annotatie. Docenten beoordelen de gesprekken met een gestructureerd beoordelingsformulier, waarbij iedere categorie wordt beoordeeld op: onder verwacht, op verwacht en boven verwacht niveau. Doel De deelnemers maken kennis met: 1. de vaardigheden die van belang zijn voor het voeren van een effectief SDM consult 2. het toepassen van schriftelijke zelf-evaluatie en peer-feedback in het onderwijs 3. de toetsingsmethode criteria die wij hanteren voor het trainen en beoordelen van SDM consulten van geneeskunde studenten. Doelgroep Iedereen die interesse heeft in medische communicatie, shared decsion making, training en toetsing van gespreksvaardigheden. Opzet workshop 20 minuten: introductie in de theorie and toetsing van SDM;40 minuten: beoordelen van SDM vaardigheden aan de hand van video-opnamen;30 minuten: discussie van de bevindingen. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Assessment: OSCE/ OSPE/ OSTE, Learning outcomes: Communication skills , Teaching & learning: Simulation Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: L.M.L. Ong Academisch Medisch Centrum Medische Psychologie Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C9 / zaal 537 Hoe kleiner, hoe beter. Compacte ethiek voor op de werkvloer Bree MJ de, Veening EP UMC Groningen Thema Hoe kun je dokters helpen hun ethische competenties te verbeteren? Traditioneel is ethiekonderwijs met name gericht op kennisoverdracht. Extra kennis leidt tot betere besluitvorming, zo is de gedachte - zoals extra kennis van de anatomie helpt bij lichamelijk onderzoek, zou extra kennis hebben van autonomie leiden tot beter ethisch handelen. Jammer genoeg lijkt vaak het tegendeel het geval. Theoretisch onderwijs wordt dan ervaren als abstract, onpraktisch en irrelevant. Deze manier van ethiekonderwijs werkt dus niet optimaal- maar wat werkt dan wel? Geheel geen theorie meer aanbieden lijkt een stap te ver, al was het maar omdat enige kennis van begrippen als ‘autonomie’ wel een vereiste is om op niveau ethische (en juridische) besluiten te kunnen nemen. Het veranderen van de vorm waarin theorie wordt aangeboden biedt wel perspectieven. Tijdens het leiden van ethiek-discussies (‘moreel beraden’) merkten wij dat het ‘toedienen’ van de juiste hoeveelheid theorie op het juiste moment, de kwaliteit van het gesprek zeer ten goede kwam: discussies werden rijker, dieper en meer gericht, terwijl het reflectieproces zelf sneller verliep. Tegelijkertijd ervaarden de deelnemers deze kennis-toediening niet als abstract en vervelend. We realiseerden ons dat de oplossing mogelijk ligt in ‘herverpakking’ van ethische theorie, en dat deze moet worden aangeboden op een manier die vertrouwd is voor dokters, aansluit bij hun behoeften, en hun eigen reflectie-processen in de praktijk ondersteunt. Dit inzicht was het startschot voor de ontwikkeling van een set van ‘educational tools’: thematische miniworkshops van maximaal vijf minuten, die flexibel kunnen worden ingezet als de situatie daarom vraagt. Deze tools helpen dokters om (a) nieuwe ethische kennis gemakkelijk te integreren met de al aanwezige kennis (en vaardigheden), (b) deze nieuwe kennis direct toe te passen in de eigen situatie, en (c) direct te ervaren wat de praktische relevantie van ethische theorie is. Doel van de workshop is om deelnemers kennis te laten maken met de (filosofie achter de) tools, met de tools te oefenen en om feedback te generen voor de verdere ontwikkeling en toepassing. De structuur van de workshop is als volgt: 1. korte introductie van theoretische achtergronden 2. korte introductie van enkele ‘educational tools’ (‘puzzelen’, ‘makkelijk/moeilijk’, ‘goed/fout’, ‘syllogismen’) 3. Oefenen 4. Discussie, feedback 5. Evaluatie en afsluiting Doelgroep Ethiekdocenten, zorgprofessioals die geïnteresseerd zijn in een praktische, ‘down to earth’-opvatting van ethiekonderwijs. Literatuur Menno de Bree, Eite Veening (2012), Handleiding moreel beraad. Een praktische gids voor zorgprofessionals. Assen: Van Gorcum. Maximaal aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics , Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: M.J. de Bree UMC Groningen Onderwijsinstituut A.Deusinglaan 1 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
C10 / zaal 557 Fringe: Tai Chi TAI CHI is een eeuwenoude Chinese bewegingskunst, die als gevechtskunst wordt beoefend en daarnaast ook via ontspanning de gezondheid bevordert. De Tai Chi die wij nu kennen ontwikkelde zich in China in de 12e eeuw tot krijgskunst die zich in combinatie met meditatie technieken tot een zeer effectieve vorm van zelfverdediging ontwikkelde. De verworven ervaring werd lange tijd geheim gehouden binnen de groepen (families, kloostergemeenschappen) waarbinnen de technieken ontwikkeld en doorgegeven werden. Zo ontstonden verschillende stijlen zoals Yang stijl, Wu stijl, Chen stijl, Sun stijl. De namen verwijzen naar de families waarin de eigen Tai Chi werd ontwikkeld. De Tai Chi vorm bestaat steeds uit een serie van langzaam en vloeiend uitgevoerde bewegingen. De bewegingen hebben een vaste volgorde en hebben een zeer gedetailleerde choreografie. Tai Chi is gericht op het bevorderen van balans, concentratie, lichaamsbewustzijn en coördinatie van bewegingen. Daarmee draagt het bij aan de bevordering van gezondheid in zowel lichamelijk als geestelijk opzicht.
Workshop NVMO: Leraren: Duur: Aantal deelnemers: Benodigdheden:
Tai Chi Yang stijl Lisa Tan / Gerry van der Hulst 5 kwartier ± 40 (dikke) sokken
C11.1 / zaal 558 De beoordeling van de klinische opleider als rolmodel; de Role Model Apperception Tool (RoMAT) Jochemsen-van der Leeuw HGA, Dijk N van, Wieringa-de Waard M Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Inleiding Voor het aanleren van correcte professionele competenties door de aios is positief rolmodel gedrag van de klinische opleider belangrijk. Om dit te stimuleren ontwierpen en valideerden de auteurs een instrument om klinische opleiders te beoordelen op hun rolmodel gedrag: de Role Model Apperception Tool (RoMAT). Theoretische achtergrond Volgens de “social learning” theorie van Bandura leren aios de noodzakelijke professionele competenties door het observeren van hun rolmodellen met behulp van het proces van “attention, retention, reproduction and motivation”. Om het rolmodelgedrag te kunnen evalueren werd 1 ‘Apperception’(het bewust waarnemen) hieraan toegevoegd. Methode De RoMAT bestaat uit 17 eigenschappen betreffende persoonlijke (Hart), docent (Head) en klinische (Heart) kwaliteiten, die een rolmodel karakteriseren. Deze worden gescoord op een 5-punts Likert schaal, waarbij een hogere score overeenkomt met een meer positief rolmodelgedrag. De17 items zijn 1 samengesteld op basis van een systematisch literatuuroverzicht en werden beoordeeld door experts en vertegenwoordigers van de doelgroep om de validiteit vast te stellen. Aios huisartsgeneeskunde, aanwezig op een onderwijsdag van een van 4 instituten verspreid door het land, vulden de lijst in voor hun opleider. Om de onderlinge relatie tussen de items te testen, verrichtten de auteurs een principale componentenanalyse en berekenden Cronbach’s α om de betrouwbaarheid te toetsen. Resultaten In het totaal namen 279 aios huisartsgeneeskunde deel, waarvan 73% vrouwelijke aios, 55% eerstejaars en 45% derdejaars aios. The RoMAT toonde zowel inhouds- als convergente validiteit. Twee componenten werden geëxtraheerd en benoemd als: “Carefulness” en “Effectiveness”. Beide componenten bleken een gelijk aantal items op het gebied van de 3xH’s te omvatten en hadden hoge betrouwbaarheidsscores (Cronbach’s α respectievelijk .92 en .84). Aios met minder voorervaring scoorden significant hoger op de ‘Carefulness” component. Conclusie De RoMAT bleek een valide en betrouwbaar instrument om het rolmodelgedrag van de opleider te beoordelen. Discussie en Implicaties voor de praktijk 2 Volgens Wright zou het mogelijk moeten zijn met onderwijs, gericht op de geïdentificeerde en in de RoMAT genoemde eigenschappen, het rolmodelgedrag van de opleider te verbeteren. Leidt dit 3 onderwijs ook tot hogere scores en beter rolmodelgedrag? Maker toonde aan dat gerichte feedback op geïdentificeerde eigenschappen een meetbare verbetering van het rolmodelgedrag gaf. De RoMAT kan als handvat gebruikt worden om een individuele en gerichte feedback te geven en als hulpmiddel om het rolmodelgedrag te beoordelen. Literatuur 1. Jochemsen-van der Leeuw HGA, Van Dijk N, Van Etten-Jamaludin F, Wieringa-de Waard M. The Attributes of the Clinical Trainer as a Role Model: A Systematic Review. Acad Med. 2013;88:26-34. 2. Wright SM, et all. Attributes of excellent attending-physician role models. N Engl J Med. 1998;339(27):1986-1993. 3. Maker-2 VK, et all. Faculty evaluations: diagnostic and therapeutic. Current Surgery. 2004;61(6):597-601. Trefwoorden: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Assessment: All, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijk paper Correspondentieadres: HGA Jochemsen-van der Leeuw Academisch Medisch Centrum Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C11.2 / zaal 558 Heeft persoonlijkheid en inter-persoonlijk gedrag van artsen invloed op de kwaliteit van zorg? Bevindingen van een systematisch literatuuronderzoek 1
1
1
1
1
2
Boerebach BCM , Scheepers RS , Leeuw RM van der , Lombarts K , Heineman MJ , Arah OA 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, University of California, Los Angeles (UCLA) Probleemstelling Er is de laatste decennia veel onderzoek gedaan naar de invloed van persoonlijke eigenschappen en gedrag van artsen op de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Kennis over de invloed van relatief stabiele eigenschappen zou nuttige informatie kunnen opleveren voor onder andere de selectie van artsen, terwijl kennis over de invloed van veranderbare eigenschappen mogelijkheden kan bieden voor verdere ontwikkeling van competenties. Dit literatuuronderzoek brengt in kaart wat de invloed van persoonlijkheid en inter-persoonlijk gedrag van artsen op de kwaliteit van de door hen geleverde zorg is. Methode Medline, EMBASE en PSYCHInfo werden systematisch doorzocht vanaf hun oprichting tot januari 2013, zonder taallimiet, met zoektermen voor persoonlijkheid of inter-persoonlijk gedrag en kwaliteit van zorg. Twee onderzoekers selecteerden onafhankelijk van elkaar abstracts en volledige artikelen. Studies werden geïncludeerd wanneer er een gekwantificeerde associatie werd onderzocht tussen de persoonlijkheid of het inter-persoonlijk gedrag van een arts en de kwaliteit van de door hem geleverde zorg. Resultaten In totaal werden 80 studies geïncludeerd in dit literatuuronderzoek. De kwaliteit van de studies was over het algemeen hoog. In verband met de heterogeniteit van studies en het overwegend observationele studiedesign zijn de resultaten beschrijvend samengevat. Vier studies laten zien dat de persoonlijkheid van artsen nauwelijks invloed heeft op de kwaliteit zorg. De overige 76 studies bestudeerden de invloed van non-verbale, affectieve en/of instrumentele aspecten van inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg. De studies vonden weinig effect van (diverse vormen van) inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg. De weinige studies die wel een (klein) effect vonden van inter-persoonlijk gedrag, rapporteerden dat (1) het stellen van open vragen, (2) meer non-verbale interesse en (3) meer empathie, een positieve invloed had op de kwaliteit van zorg. Discussie Deze literatuurstudie laat zien dat de meeste studies geen effect rapporteren van persoonlijkheid of interpersoonlijk gedrag van artsen op de kwaliteit van zorg. Dit kan meerdere oorzaken hebben. De meest voor de hand liggende verklaring is dat de invloed van persoonlijkheid of inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg inderdaad beperkt is; deze conclusie dient echter genuanceerd te worden. Vanwege de heterogeniteit tussen de studies was een meta-analyse niet mogelijk en de bestudeerde onderzoekspopulaties zijn veelal te klein om kleinere effecten te meten. Toekomstig onderzoek zou gestandaardiseerde methoden en definities kunnen gebruiken en zich kunnen focussen op aspecten zoals het stellen van open vragen, non-verbale interesse en empathie. De bestudeerde literatuur suggereert dat die aspecten de kwaliteit van zorg kunnen beïnvloeden, maar het aantal empirische studies naar deze relaties is beperkt en de bevindingen zijn niet eenduidig. Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: B.C.M. Boerebach Academisch Medisch Centrum Professional performance researchgroup, Center for Evidence-Based Education Meibergdreef 9 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C11.3 / zaal 558 Feedback op CanMEDS-competenties in de vervolgopleiding: Organiseren, Samenwerken en Reflecteren verdienen aandacht Renting N, Gans ROB, Wal MA van der, Borleffs JCC, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Probleemstelling Feedback is een krachtig leermiddel in de vervolgopleiding, mits de kwaliteit goed is. Kwalitatief goede feedback is specifiek en geeft de AIOS inzicht in de wijze waarop zij hun prestaties kunnen 1 verbeteren. Competenties vormen de basis van vele curricula. Hierbij is het van belang dat de AIOS na het uitvoeren van taken feedback krijgen op competenties die daarbij aansluiten. Dit onderzoek richt zich op de volgende vragen: Krijgt de AIOS feedback op de beoogde competenties? Is de feedback specifiek? Worden er zowel positieve als verbeterpunten genoemd? Methode Dit onderzoek vond plaats bij de vervolgopleiding Interne Geneeskunde in Noord- en Oost Nederland. Voor de competenties Medisch Handelen, Communiceren, Samenwerken, Organiseren en Reflecteren is een feedback methode ontwikkeld. Voor vijf taken (Patiëntcontact, Dienst, Ochtendrapport, Critical Appraisal of Literature (CAL), Referaat) werden aparte feedbackformulieren ontwikkeld met daarop 3-4 bijpassende competenties en ruimte voor positieve en verbeterpunten. Supervisors gaven mondeling feedback aan de AIOS en noteerden de hoofdpunten. Er werden 25 formulieren per taak geanalyseerd, 125 in totaal. Specificiteit werd als indicator genomen voor de kwaliteit van feedback en gecodeerd volgens de 2 indeling van Pelgrim (2012) . Geschreven feedback werd als ‘specifiek’ gecodeerd als duidelijk was over welk onderdeel het ging, wat goed/niet goed ging en waarom. De code ‘matig specifiek’ werd toegekend als slechts aan één of twee van bovenstaande criteria werd voldaan. Feedback werd als ‘niet specifiek’ gecodeerd als het aan geen van de criteria voldeed. Geen feedback werd ook meegenomen in de analyse. Met een Mann-Whitney-U-test werden verschillen in specificiteit van feedback per competentie geanalyseerd. Om kanskapitalisatie te voorkomen hebben we de Bonferronicorrectie toegepast (α=0.003). Resultaten en Conclusie Indien op het formulier aanwezig, werd voor Wetenschap(91%) en Communiceren(84%) in bijna alle gevallen feedback genoteerd. Op Organiseren werd slechts in 40% van de gevallen feedback gegeven, gevolgd door Samenwerken(56%) en Reflecteren(56%). Voor alle competenties werden vaker positieve(84%) dan verbeterpunten(55%) genoteerd. Met name voor Samenwerken, Reflecteren en Organiseren werden vaak, in meer dan 60% van de gevallen, geen verbeterpunten genoteerd. Indien feedback werd gegeven, was deze voor alle competenties vaker specifiek dan niet specifiek, behalve voor Reflecteren. Op Wetenschap werd significant vaker specifieke feedback gegeven dan op de andere competenties(p<0.003). Feedback op Reflectie was significant minder specifiek dan op Communiceren, Samenwerken en Wetenschap(p<0.003). Verbeterpunten waren vaker specifiek dan positieve opmerkingen(p<0.05). Discussie Als er feedback wordt gegeven op CanMEDS-competenties, is deze in het algemeen voldoende specifiek. Echter, drie CanMEDS-competenties lijken extra aandacht te verdienen. Organiseren, Samenwerken en Reflecteren worden vaak overgeslagen en er worden vaak geen verbeterpunten genoemd. Wellicht dat supervisors baat hebben bij verdere verheldering van deze competenties ten aanzien van observatie en feedback. Literatuur 1. Archer JC. State of the science in health professional education: Effective feedback. Medical Education 2010, 44:101-108 2. Pelgrim EAM, Kramer AWM, Mokkink HGA, Van der Vleuten CPM. Quality of written narrative feedback and reflection in a modified mini-clinical evaluation exercise: an observational study. BMC Medical Education 2012, 12:97
Trefwoorden: Assessment: Feedback, Curriculum: Outcome/competency-based , Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijk paper Correspondentieadres: N. Renting UMC Groningen A. Deusinglaan 1, Huispostcode FC40 9713 AV GRONINGEN E-mail:
[email protected]
C12 / zaal 559 Een goede patiëntenbespreking: zo draag je over! NVMO Werkgroep medische vervolgopleidingen 1 2 3 4 Baane JA , Witman Y , Oostenbroek RJ , Overeem E 1 2 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, SIOO, Albert Schweitzer ziekenhuis, 4 Gelre Ziekenhuizen Thema De patiëntenbespreking is een belangrijk dagelijks ritueel in de patiëntenzorg en opleiding. In de wisselwerking tussen de medisch specialisten, arts-assistenten en coassistenten wordt naast het formele curriculum ook het verborgen curriculum zichtbaar, met zijn gezagsverhoudingen, informele feedback en voorbeeldgedrag (Witman 2010). Alle leden van de opleidingsgroep zijn daarin rolmodellen die deze besprekingen beïnvloeden; of zij zich dat nu realiseren of niet, in positieve of negatieve zin (Cruess et al. 2008). Zij stellen wel of geen vragen, maken opmerkingen, discussiëren, zijn alert, enthousiast of chagrijnig. Zo dragen zij kennis over èn professioneel en collegiaal gedrag. Hoe neem je verantwoordelijkheid voor je patiënt, voor de arts assistent en co’s, hoe ga je met elkaar om en welke invloed heeft de voorzitter op dit alles? Als je je als deelnemer bewust bent van deze aspecten, kun je invloed uitoefenen op de kwaliteit van de besprekingen en daarmee op de kwaliteit van de opleiding en de patiëntenzorg. Doel Bewustwording van de dynamiek van de patiëntenbespreking en met name van de wijze waarop je als medisch specialist hierop invloed kunt uitoefenen en voorbeeldgedrag kunt laten zien. Meer specifiek: herkennen van momenten waarop je kunt interveniëren en de wijze waarop. Doelgroep Uitsluitend artsen (i.o): medisch specialisten, a(n)ios en coassistenten. Opzet workshop: activiteiten, opbrengst De workshop start met een korte videodemonstratie en theoretische inleiding. In een simulatie van een patiëntenbespreking oefenen deelnemers in de rol van voorzitter en van deelnemers met de verschillende fasen van de patiëntenbespreking met diverse interventies. In time-outs vindt reflectie plaats op ervaringen en krijgen de deelnemers handvatten aangereikt voor interventies. Literatuur Cruess SR, Cruess RL and Steinert Y. Teaching rounds. Role modeling - making the most of a powerful teaching strategy. BMJ 2008;336:718-21 Witman Y. (2010). Het verborgen curriculum, een onderschat fenomeen. Tijdschrift voor Management en Organisatie, 64 (4), p. 21 -35. Maximum aantal deelnemers: 20 (in verband met oefenen) Trefwoord: Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.A. Baane Academisch Medisch Centrum Onderwijssupport, Centrum voor Evidence-Based Medicine Postbus 22660 1100 DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C13 / Lamoraalzaal Diversiteit en selectie: de arts van de toekomst: blank en vrouw? NVMO Werkgroep Selectie: Trigt AM van, Erich MH UMC Groningen Doel De huidige wettelijke kaders voor de selectie aan de poort bij de basisopleidingen in de medische sector lijken weinig ruimte te laten voor variatie in de procedure en sturing op diversiteit. Bij loting was de groep studenten die werd toegelaten een representatieve afspiegeling van de groep kandidaten die zich aanmeldde voor de studie geneeskunde. Toepassing van selectietests zou tot gevolg kunnen hebben dat er bijvoorbeeld onevenredig meer vrouwen dan mannen worden toegelaten tot de studie geneeskunde. Tijdens dit symposium wordt de wenselijkheid van en mogelijkheid tot sturing op diversiteit besproken vanuit juridisch en maatschappelijk perspectief. Doelgroep Docenten, studenten, beleidsmakers en onderzoekers betrokken bij selectie. Opzet Twee korte presentaties waarin de volgende onderwerpen aan de orde worden gesteld: Juridische kaders en wettelijke mogelijkheden voor diversiteit en variatie in de selectie en wat wil de politiek? Stand van zaken huidig onderzoek in Nederland met betrekking tot diversiteit en variatie in de selectie: wat doen we eigenlijk? Gevolgd door een paneldiscussie aan de hand van stellingen waarbij de vraag centraal staat “Wat willen wij (de medische basisopleidingen)?”. Voor het panel zullen de volgende groeperingen benaderd worden: een vertegenwoordiger van een ‘minority’ groep, stafmedewerker ministerie van OCW of een lid van de Tweede Kamer, een vertegenwoordiger van een medische opleiding, een vertegenwoordiger van de vervolgopleidingen, een middelbare schooldecaan, en een onderzoeker op dit terrein.
Trefwoord: Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Symposium Correspondentieadres: A.M. van Trigt UMC Groningen Onderwijsinstituut, Sector F, FC40 Postbus 196 9700 AD GRONINGEN E-mail:
[email protected]
C15.1 / zaal 402 Ervaringen bij de inzet van E-learning voor het vaardigheidsonderwijs van de introductiedag van het coschap Heelkunde Eggermont S, Bloemendaal PM LUMC Inleiding Het coschap Heelkunde in Leiden start centraal met een introductiedag, waarna de coassistenten hun coschap vervolgen in de periferie. Het doel van deze centrale introductiedag is kennis en vaardigheden voor dit coschap op peil brengen. Vaardigheidsonderwijs staat daarbij centraal. Omdat voorbereiding voor deze introductiedag essentieel is, worden de cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor het vaardigheidsonderwijs door middel van verplichte e-learning vooraf getraind. In de periode juni 2012 t/m maart 2013 hebben 186 Leidse coassistenten deelgenomen aan de introductiedag. De voorbereiding bestond uit een e-learning cursus van 8 modules voor de verschillende vaardigheden. Onderzocht is hoe studenten zich voorbereiden (wanneer en hoe intensief) en hoe deze voorbereiding gepercipieerd werd. Methode Twee weken voor de algemene introductiedag van het coschap ontvangen de coassistenten bericht dat zij zich verplicht dienen voor te bereiden door middel van de e-learning cursus met bijbehorend certificaat. Geanalyseerd is het aantal onderwijsmomenten en de studieduur van coassistenten door elearning in de periode van 14 dagen voorafgaand aan, en de 56 dagen van het coschap. Hiertoe zijn de e-learning gebruiksgegevens uit MedischOnderwijs.nl gekoppeld aan de startdatum van het coschap van de coassistent. De studieduur is gerelateerd aan het aantal pagina’s binnen een module om het gebruik van de modules onderling te kunnen vergelijken. Daarnaast is een enquête afgenomen onder de deelnemers. Resultaten 89% Van de e-learning onderwijsmomenten vinden voorafgaand aan het coschap plaats, in de 14 dagen tussen de ontvangst van de email en de eerste dag van het coschap, waarvan 49% in de laatste 24 uur voor het coschap. De overige 11 % is toe te schrijven aan herhalen van de leerstof tijdens het coschap. De enquêtevraag of informatie in de e-learning modules ter voorbereiding nuttig was, werd op een schaal van 1 zeer oneens tot 5 zeer eens door 61% van de coassistenten met een score van 4 of 5 beantwoord. De gemiddelde studieduur per pagina per student varieert tussen 29 en 49 seconden over de 8 modules van de cursus. Opvallend is dat deze variatie onafhankelijk is van de volgorde van de modules in de cursus. Conclusies De introductiedag is in deze opzet een geïntegreerd onderdeel van het coschap heelkunde. E-learning is daarbij een essentieel onderdeel van het vaardigheidsonderwijs. Studenten bereiden zich goed voor met e-learning, maar wel op het laatste moment (just-in-time learning). Dat de informatie in de e-learning nuttig is blijkt zowel uit het positieve antwoord op de enquêtevraag, alsook uit de studieduur per pagina per student. Deze neem in de loop van de cursus niet geleidelijk af, met andere woorden, de studenten raffelen de e-learning niet af.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225203.png Caption 1: Aantal onderwijsmomenten per dag van het coschap
Picture 2: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img2_225203.png Caption 2: Studieduur per pagina per student gerelateerd aan de volgorde van de module in de cursus
Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Learning outcomes: Clinical and practical skills, Students/Trainees: Study / learning styles Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: S. Eggermont LUMC Heelkunde Onderwijs Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
C15.2 / zaal 402 Digitaal tentamineren in de bachelor geneeskunde Peters ACS, Camps CJLH, Groenewegen HJ, Musters RJP VU medisch centrum Probleemstelling Digitaal toetsen biedt veel voordelen ten opzichte van toetsen op papier. Zo kunnen door uitbreiding van vraagvormen en beeldmateriaal meer authentieke situaties worden nagebootst, is een snellere verwerking mogelijk en scheelt het stapels papier. Toch vindt binnen het medisch onderwijs grootschalige summatieve toetsing meestal nog op papier plaats. Een veelvoorkomend struikelblok voor digitale toetsing is het ontbreken van een toetszaal met voldoende computers om een toets in één shift af te kunnen nemen. Sinds 2013 beschikt de VU echter over een toetszaal met 385 computers, waarmee dit struikelblok voor ons is weggenomen. Het VUmc School of Medical Sciences wil stapsgewijs alle bachelortentamens geneeskunde digitaal gaan afnemen. Hoe verloopt de overgang van toetsen op papier naar digitaal toetsen? Methode / Opzet Er is gestart met een pilot in mei 2013. Hiervoor is de eerstejaars cursus ‘Hersenen en zintuigen’ gekozen. Door middel van deze pilot wilden wij inzicht krijgen in de benodigde logistieke werkprocessen en toetsinhoudelijke overwegingen onderzoeken en optimale keuzes hierin maken. Bij het ontwikkelen hebben docenten en toetsdeskundigen per vraag beoordeeld welke vraagvorm het beste aansloot, waarbij is gekozen het aantal nieuwe vraagvormen nog enigszins te beperken. Er werden 39 meerkeuzevragen ontwikkeld, met beeldmateriaal waar zinvol, en 20 nieuwe vraagvormen (zoals multiple answer, drag-and-drop en matching). De toets werd in het toetsprogramma Questionmark Perception afgenomen. Alle toetsvragen zijn dichotoom gescoord en er werd een absolute cesuur gehanteerd. Uitgebreide toetsanalyse en - evaluatie vonden plaats. Ervaringen / Evaluatie De pilot is uitgebreid geëvalueerd. De resultaten (nog niet bekend op moment van schrijven) worden gebruikt bij het optimaliseren van de implementatie van digitaal tentamineren. Voor de overgang naar digitaal tentamineren dienen diverse processen in de toetscyclus te worden aangepast en dienen docenten een training aangeboden te krijgen in het maken van nieuwe vraagvormen. Wij zullen onze ervaringen delen en ingaan op de volgende vragen: - Wat vinden studenten en docenten van het digitaal tentamineren? - Hoe verliep de toetsafname? - Is de toetskwaliteit toegenomen? Trefwoord: Assessment: Computer-based assessment Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: A.C.S. Peters VU medisch centrum School of Medical Sciences Van der Boechorststraat 7 (D233) 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C15.3 / zaal 402 Is plaats- en tijdsonafhankelijke digitale toetsing zinvol voor de reactivering van bachelorstof? Bruycker NMF de, Verhoeven AJM Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling In het eerste masterjaar geneeskunde wordt gedurende 20 weken de in de bachelor opgedane kennis gereactiveerd door middel van wekelijkse digitale toetsen via Blackboard. Studenten kunnen deze toetsen maken waar, wanneer, hoe en zo vaak als ze willen, zonder tijdslimiet. Na elke toets krijgen de studenten direct te zien welke vragen fout beantwoord zijn. Meer dan 85% van de antwoorden moet goed zijn; zo niet, dan kan een nieuwe toets gestart worden. Elke toets bestaat uit een willekeurige selectie van 25 vragen uit een bestand van 100 à 200 voor die week relevante items uit oude bachelortentamens. De studenten mogen per periode van tien weken één toets overslaan of met onvoldoende resultaat afsluiten. 1. Wordt met deze plaats- en tijdsonafhankelijke digitale toets het doel bereikt, te weten het reactiveren van de bachelorstof? 2. Vinden studenten deze toetsen een nuttig middel om de bachelorstof te reactiveren? Methode Na afloop van de 20 toetsweken van het collegejaar 2012-2013 werd onder studenten een online vragenlijst uitgezet. Daarnaast werd de laatste twee collegejaren geturfd hoeveel studenten alle 10 toetsen per periode haalden terwijl er maar 9 nodig waren. Resultaten De vragenlijst werd ingevuld door 171 studenten (52,2%). 63% nam voor het halen van de toetsen bepaalde bachelorstof opnieuw door, 50% van hen gemiddeld een uur of langer per week. 64% maakt de toets alleen. Bijna alle studenten (99.4%) gebruiken internetbronnen voor het maken van de toetsen, met name Google maar ook bijvoorbeeld Wikipedia, Up-To-Date, farmacotherapeutisch kompas, Pubmed. 42,8% vindt dat het doel van de toetsen bereikt wordt, 45,8% vindt de toetsen nuttig. Kritiekpunten zijn dat veel vragen te gedetailleerd zijn, en dat vooral getoetst zou worden op online zoekvaardigheden. Het merendeel van de studenten maakt en haalt meer toetsen dan minimaal vereist (tabel).
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225200.jpg Conclusie Bijna de helft van de studenten geeft aan dat het doel van de toetsen wordt bereikt, en dat deze toetsen een nuttig middel zijn voor het reactiveren van de bachelorstof. Het merendeel van de studenten is intrinsiek gemotiveerd deze toetsen te halen, zoals blijkt uit het aantal studenten dat meer dan het vereiste aantal toetsen haalt. Studenten maken daarbij vooral gebruik van internetbronnen. Plaats- en tijdsonafhankelijke digitale toetsing lijkt dus nuttig voor de reactivering van bachelorstof. Door een strengere selectie van toetsvragen worden deze toetsen wellicht als zinvol ervaren door een nog grotere groep studenten. Trefwoord: Assessment: Computer-based assessment, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: N.M.F. de Bruycker Erasmus MC Desiderius School Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
C16.1 / zaal 403 De docentcoach in de Leidse bachelor Voogd AY de, Barnhoorn PC, Vink CC, Beaufort AJ de LUMC Probleemstelling In september 2012 is de docentcoach geïntroduceerd in de Leidse bachelor geneeskunde. De docentcoach beoogt de binding tussen opleiding en student te versterken. Hij kan excellente studenten herkennen en bijsturen bij onderpresteren, dreigende studie-uitval en onprofessioneel gedrag. De docentcoach begeleidt in het eerste jaar acht werkgroep-bijeenkomsten en voert per student twee individuele gesprekken aan de hand van een reflectieverslag. Tijdens de werkgroep-bijeenkomsten trainen de studenten communicatieve en reflectieve vaardigheden. In het tweede en derde jaar is de opzet vergelijkbaar en zullen ook vaardigheden lichamelijk onderzoek worden getraind. Hoe kijken student en docent terug op het docentcoachtraject? Heeft het traject geleid tot meer studierendement? Bij hoeveel studenten heeft de docentcoach kunnen bijsturen en op welke manier? Opzet Het programma wordt in juni geëvalueerd door een student- en docentenquête en door een student- en docentfocusgroep.Studierendement (bindend studieadvies, aantal behaalde studiepunten, aantal meldingen onprofessioneel gedrag en aantal verwijzingen naar de studieadviseur) wordt met voorgaande jaren vergeleken. ResultatenTen tijde van insturen zijn geen resultaten bekend. Uit informele feedbackmomenten blijkt: 1. Het docentcoach traject wordt als arbeidsintensief, maar bovenal als zinvol en inspirerend ervaren. 2. Docenten vinden combineren van patiëntenzorg, onderzoeks- en onderwijstaken uitdagend. 3. Studenten hebben moeite lijn- en blokactiviteiten te combineren. Er zijn 24 docentcoaches voor 330 studenten. De onderwijsinspanning voor het gehele docentcoach traject besloeg 74 uur per docent in periode oktober - juni, inclusief voorbereiding, individuele gesprekken en nakijkwerk. Discussie Het docentcoachtraject beoogt studieresultaten en professioneel gedrag positief te beïnvloeden door tijdige bijsturing . Het lijkt erop dat het programma in opzet is geslaagd. De informele geluiden zijn positief. Resultaten zullen moeten uitwijzen of de beeldvorming klopt. Uitdaging voor zowel docent als student lijkt te liggen in timemanagement. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: A.Y. de Voogd LUMC PHEG Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
C16.2 / zaal 403 Leren van het onderwijs dat je geeft Lovink AG, Cramer Bornemann NS, Prenger HC, Barneveld S van Universiteit Twente Probleemstelling Van een Technisch Geneeskundige wordt verwacht dat deze in staat is een goed consult te voeren onder verschillende omstandigheden en met vele verschillende patiënten. In het lijnonderwijs Communiceren en Professioneel gedrag 1 en 2 hebben studenten in essentie geleerd hoe een dergelijk e consult te voeren met een patiënt. In het 3 jaar wordt de student geconfronteerd met lastige situaties: slechtnieuws gesprek, heteroanamnese, angstige patiënt en boze patiënt. Door studenten hun eigen onderwijs te laten ontwikkelen worden ze optimaal betrokken bij het onderwijs. ‘Peer Teaching’ heeft zowel voordelen voor de studenten, docenten als de organisatie (Ten Cate, 2007). Methode/ Opzet Tijdens vijf bijeenkomsten wordt er gewerkt met lastige consultsituaties. Iedere student kiest één thema waar hij/zij onderwijs in gaat geven. In een themagroep wordt het onderwijs voorbereid en wordt er een casus geschreven. Vervolgens wordt deze casus geoefend met een simulatiepatiënt om zo te bepalen of het thema goed naar voren komt en gebruikt kan worden in het onderwijs. Dan worden de studenten ingedeeld in een groep van vier waarin elk thema vertegenwoordigd is. Deze vier studenten geven onderwijs aan elkaar. Elke student krijgt zo met elk thema te maken. Het onderwijs (gegeven door de student) bestaat uit het onderwijzen van de theorie en het oefenen van een consult met een simulatiepatiënten . Een docent is aanwezig voor het beantwoorden van vragen. Tot slot wordt er samen met een docent in de themagroep teruggekeken op het gegeven onderwijs. Ervaringen/Evaluaties Uit de vakevaluatie van 2012 blijkt dat studenten de opbouw van het vak erg fijn vinden. Het onderwijs voorbereiden en geven vinden de studenten een leuke en efficiënte manier van werken. Door het zelf geven van onderwijs is het interessant en interactief. De studenten merken dat zij wel afhankelijk zijn van de andere studenten. Conclusies/Implicaties voor de praktijk Het onderwijs vraagt veel voorbereiding en organisatie van de betrokken docenten. Wanneer het onderwijs echter draait is een aanwezigheid van twee docenten op een groep van 40 studenten voldoende. Het onderwijs wordt door alle betrokken gewaardeerd en door studenten goed geëvalueerd. De betrokkenheid en inzet van studenten is hoog. Referentie Ten Cate, O. THJ., Durning, S.J. (2007). Peer teaching in medical education: twelve reasons to move from theory to practice. Medical Teacher, 29-6,591-599. Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Learning outcomes: Communication skills, Teaching & learning: Small group Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: A.G. Lovink Universiteit Twente Technische Geneeskunde Drienerlolaan 5 7500 AE ENSCHEDE E-mail:
[email protected]
C16.3 / zaal 403 Het proces achter docentprofessionalisering: contextspecifieke antecedenten van bevlogenheid voor medisch onderwijs 1
1
1
1
2
1
Berg JW van den , Verberg CPM , Berkhout JJ , Lombarts MJMH , Scherpbier AJJA , Jaarsma ADC 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht
Probleemstelling In de BEME-review over de effectiviteit van faculty development wordt beschreven dat het doel van docentprofessionalisering, het ontwikkelen van de onderwijscompetentie van docenten in het medisch onderwijs, vaak wordt gehaald.(Steinert 2006) Er wordt echter ook beschreven dat weinig onderzoek is gedaan naar het proces waarmee die ontwikkeling wordt bereikt. Inzicht in dit proces kan worden verkregen door bestudering van het fenomeen ‘bevlogenheid’, een actieve, positieve werkgerelateerde toestand, die is gecorreleerd met hogere prestaties op het werk. Bevlogenheid wordt tot stand gebracht door de interactie tussen persoonlijke hulpbronnen en hulpbronnen en stressoren van het werk, zoals weergegeven in het Job-Demands-and-Resourcesmodel (figuur 1) (Bakker 2007). Toepassing van dit concept in het voorgezet onderwijs heeft voor docenten een verband laten zien tussen bevlogenheid en prestaties en tussen Human Resource Management (HRM) en bevlogenheid.(Konermann - van Hunsel 2012) Het betrekken van de organisatie van het onderwijs en HRM op docentprofessionalisering is voor medisch onderwijs een recente ontwikkeling. Het onderscheidende aspect van medisch onderwijs, ten opzichte van andere contexten, is de diversiteit van het werk, dat ook onderzoek en patiëntenzorg omvat, waardoor verdere aanscherping van het model noodzakelijk is. Het doel van onze eerste studie is om inzicht te krijgen in de contextspecifieke antecedenten van bevlogenheid voor medisch onderwijs. Methode Wij hebben gekozen voor een exploratief kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews. Deze zullen schriftelijk worden uitgewerkt en met een template analysis iteratief worden geanalyseerd, tot saturatie is bereikt. Opzet Als definitie voor docent hanteren wij diegene die BKO-gecertificeerd is of in het traject zit dit te worden. Hiermee kunnen in het Academisch Medisch Centrum minstens 160 docenten uitgenodigd worden voor deelname. Het initiële coderingsschema wordt op basis van de literatuur over bevlogenheid vastgesteld. Er wordt in het schema ruimte gelaten voor mogelijk nog onbekende factoren. Resultaten De resultaten zullen weergeven welke aspecten van werk in medisch onderwijs door docenten naar voren gebracht worden als van invloed op hun bevlogenheid. Implicaties voor de praktijk Met deze resultaten kan docentprofessionalisering mogelijk nog nauwkeuriger worden ingericht en kan vervolgonderzoek plaatsvinden naar de invloed van de individuele aspecten op bevlogenheid.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225209.png Caption 1: Het Job-Demands-and-Resourcesmodel met weergave van de interacties en uitkomsten, zoals gepubliceerd in 2007.
Trefwoord: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development , Education management: General, Research in medical education: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.W. van den Berg Academisch Medisch Centrum Centrum voor Evidence Based Education Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C17.1 / zaal 404 Regeneratieve geneeskunde als keuzevak voor geneeskundestudenten Daamen WF, Kuppevelt TH van Radboud UMC Nijmegen Introductie Er is een steeds grotere roep om studenten geneeskunde niet alleen op te leiden tot goede artsen, maar om hen ook te leren kritisch te reflecteren op nieuwe ontwikkelingen op onderzoeksgebied. De huidige arts komt door het wereldwijde web immers steeds meer in aanraking met patiënten die vragen om nieuwe behandelingen, zoals in het laboratorium gemaakte organen. Wij hebben een keuzeblok ontwikkeld voor derdejaars geneeskunde-studenten waarbij deze nieuwe ontwikkeling als voorbeeld dient om de studenten contemporaine onderwerpen met een potentieel hypegehalte kritisch te laten beschouwen. Het is een hot topic dat zich momenteel dichter bij de ‘bench’ dan de ‘bed-side’ bevindt. Opzet Bij het UMC St Radboud is het onderwijs ingedeeld in blokken van 4 weken. In deze module werd gekozen voor een multidisciplinaire aanpak, met een sterke eigen inbreng van studenten. In de eerste week werd het onderwerp geïntroduceerd in verschillende onderwijsvormen. Om tot diepgang te komen werden in de tweede week de mogelijke nieuwe behandelmethoden per orgaansysteem afgezet tegen de huidige behandeling waarbij de volgende opbouw gebruikt werd: inleidend hoorcollege, uitwerken in kleine groepen en mondeling presenteren. Ook was er een tweedaags practicum (maken van een biomateriaal). In de derde week werd een “journal club”mondeling gepresenteerd waarbij de studenten een artikel kritisch behandelden. Er werd afgesloten met een minisymposium (van en door de studenten, ze zaten het zelf voor) en scriptie over eenzelfde onderwerp. Het doel hiervan was om een specifiek onderwerp zowel mondeling als in geschrift logisch te presenteren, waarbij gevraagd werd een reëel toekomstbeeld te schetsen. Er is een jaargang met en een zonder tentamen gewerkt. Resultaten Uit de studentenevaluatie bleek dat de studenten de opzet waardeerden. Er kwamen diverse onderwerpen aan bod met veel verschillende docenten (experts op het gebied; clinici en basale onderzoekers). Werkgroepen met presentaties werden als bijzonder nuttig ervaren. Soms was er te weinig tijd om zich met de gekozen systematiek goed te verdiepen in het onderwerp. Vooral de journal club en het minisymposium gaven ruimte tot verdieping en werden sterk geapprecieerd. Over het practicum waren de meningen verdeeld. De verwevenheid van de ethische component door heel de module werd gewaardeerd. De schriftelijke toets voegde niets toe. Discussie Het aanbieden van een module over een nieuw, complex en multidisciplinaire medisch vakgebied met een hoog potentieel hypegehalte (“nieuwe organen uit een kweekbakje”) vaart wel bij een aanpak waarbij de student in the lead is. De verwevenheid van praktische, basaal-theoretische en ethische aspecten wordt sterk gewaardeerd. Zonder de schriftelijke toets en door te beoordelen aan de hand van minisymposium/journal club krijgt de student meer ruimte tot verdieping. Trefwoord: Curriculum: Options / electives, Learning outcomes: Basic medical sciences Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: W.F. Daamen Radboud UMC Nijmegen Biochemie, NCMLS Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
C17.2 / zaal 404 Onderwijs in zorgkosten en kostenbewustzijn bij co-assistenten. 1
2
2
2
2
2
Mens TE van , Brenkman HJF , Fassaert LMM , Geboers DGPJ , Postuma JP , Witjens MI 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Landelijk Overleg Co-Assistenten (LOCA) Probleemstelling De opleiding Geneeskunde bevat minimaal onderwijs over zorgkosten terwijl de gezondheidszorg onder druk staat om kosten te reduceren. In een kamerbrief van april 2012 pleit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor beter kostenbewustzijn van medisch specialisten. Het NIVEL rapporteert dat kosten weinig invloed hebben op voorschrijfgedrag van specialisten en doet de aanbeveling er meer aandacht aan te besteden in de opleiding (1). Artsen en medisch studenten hebben slechte kennis van medicijnkosten (2). Verschillende informatieve of educatieve interventies bij artsen leidden in verscheidene klinische settingen tot kostenreductie, zonder negatieve invloed op patiëntenzorg (3,4). Naast reductie van verspilling, is kostenbewustzijn bij artsen belangrijk bij onverzekerde zorg. Het Landelijk Overleg Co-Assistenten doet een exploratieve studie naar de noodzaak van onderwijs in zorgkosten, vanuit het idee dat dit leidt tot minder verspilling. Kostenbewustzijn onder co-assistenten wordt in kaart gebracht, evenals het onderwijs over zorgkosten en de behoefte daaraan. Ideeën van coassistenten over bezuinigingen en onderwijs in zorgkosten worden beschreven. Daarnaast hypothetiseren de auteurs dat kostenonderwijs en kostenbewustzijn geassocieerd zijn met minder verspilling. En dat kostenbewustzijn en verspilling verbeteren in de loop van de opleiding. Methoden Participanten: Zoveel mogelijk van de circa 8000 co-assistenten van alle faculteiten worden op verschillende manieren benaderd. Dataverzameling: Digitale online enquête. De hoeveelheid en vorm van huidig kostenonderwijs wordt bevraagd, evenals de behoefte daaraan. Schattingen van kosten van zorgproducten, geselecteerd op overbodige inzet, en van macro-economische kosten meten het kostenbewustzijn. Verspilling wordt gemeten met door specialisten beoordeelde neutrale casusvragen. Verwachtte confounders in de associatie tussen kostenbewustzijn en verspilling: opleidingsfase, faculteit en mening over verantwoordelijkheid van de individuele arts in bezuinigingen. Analyse: Antwoorden op open vragen worden kwalitatief geanalyseerd. Kostenschattingen worden onder andere uitgedrukt in gemiddelde schattingsfout = ΙGeschatte kosten - Werkelijke kostenΙ / Werkelijke kosten. Antwoorden op de casusvragen worden opgeteld tot een score, die wordt getoetst op interne consistentie middels Cronbachs α. Associaties worden berekend in een multipele lineaire regressie model met de confounders. Resultaten Datacollectie fase. Conclusies De resultaten kunnen geen causale verbanden aantonen, inherent aan de exploratieve studieopzet. De auteurs beschouwen de resultaten als een eerste stap in onderzoek op het gebied van onderwijs in zorgkosten. 1. NIVEL. “Voorschrijven door internisten en cardiologen”. 2012. 2. Allan et al. “Physician awareness of drug costs: a systematic review”. PLoS Medicine 2007. 3. Attali et al. “A cost-effective method for reducing the volume of laboratory tests in a universityassociated teaching hospital”. TheMount SinaiJournal of Medicine 2006. 4. Hampers et al. “The effect of price information on test-ordering behaviour and patient outcomes in a pediatric emergency department”. Pediatrics 1999. Trefwoord: Learning outcomes: Health economics Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: T.E. van Mens Commelinstraat 314 1093VD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
C17.3 / zaal 404 Onderzoek doen: een eigen relevante leerervaring voor alle eerstejaars Vereijken MWC, Craen AJM de, Dekker FW LUMC Probleemstelling Wetenschappelijke vorming is belangrijk voor het latere artsenberoep. Traditioneel krijgen studenten vroeg in het geneeskundecurriculum alleen theorie en gaan ze pas veel later zelf onderzoek doen in de wetenschapsstage. Dit is echter niet in lijn met constructivistische leertheorieën die stellen dat actieve kennisverwerving door bijvoorbeeld opdoen van ervaringen een sterk leereffect heeft. Een veel gehoorde tegenwerping is dat studenten niet actief onderzoek kunnen doen voordat ze voldoende inhoudelijke kennis hebben. Geheel tegen de traditie in vroegen wij ons af of studenten in het eerste jaar al onderzoek kunnen doen als relevante leerervaring ten behoeve van competentieontwikkeling in wetenschap. Methode/opzet In een tweeweeks blok hebben alle eerstejaars zelf een onderzoeksvraag bedacht, gegevens verzameld, geanalyseerd, opgeschreven en gepresenteerd. Om hun vragen te beantwoorden hebben 300 studenten van in totaal 900 patiënten in verpleeghuizen gegevens verzameld. Het onderwijs in het blok (onder meer epidemiologie en statistiek) was afgestemd op wat vereist is voor verslag en presentatie. Na afloop is het onderwijs geëvalueerd met een vragenlijst en een panelgesprek. Resultaten (en conclusie) Enkele bevindingen uit de vragenlijst worden weergegeven in tabel 1. [tabel 1 invoegen] Uit het panelgesprek blijkt dat studenten het leren aan de hand van eigen data uitdagend, motiverend en leerzaam vinden. Op basis van bovenstaande gegevens concluderen we dat studenten ervaren al vroeg in de bachelor onderzoek te kunnen doen en dat dat motiverend werkt. Discussie Met dit blok beoogden we studenten te enthousiasmeren. De resultaten suggereren dat het leren door het doen van onderzoek vroeg in de bachelor bijdraagt aan motivatie van studenten. Daarnaast ervoeren studenten deze vorm van actief leren als leerzaam. Voor de onderwijspraktijk betekent dit dat studenten ook met relatief weinig voorkennis over wetenschap in staat zijn te leren door ervaring zoals het doen van onderzoek. Effecten op langere termijn van een dergelijk blok zijn onbekend. Competentieontwikkeling met betrekking tot wetenschap vereist oefening door het gehele curriculum. Dit kan bijvoorbeeld in een didactische lijn. Bron LUMC (2013). Goes-enqûete en evaluatieverslag blok Academische & wetenschappelijke vorming.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225040.jpg Caption 1: Tabel 1. Scores (range 1-5) op items uit vragenlijst
Trefwoord: Research in medical education: General, Medical education: Undergraduate education , Learning outcomes: Research Wijze van presentatie: Poster
Correspondentieadres: M.W.C. Vereijken LUMC Onderwijs Expertisecentrum Hippocratespad 21 k. V7-50 postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
18.45-19.30 Expositie
Borrel
19.30-21.30 Restaurant
Diner
21.30-01.00 The Ritz
Feest met de band “The Originals”
VRIJDAG 8 NOVEMBER 2013
08.00-10.00
ONTVANGST MET KOFFIE EN THEE
08.00-09.00 Zaal 525
Algemene ledenvergadering NVMO
09.15-10.15 Debat Zuiderduinzaal Pro en contra van selectie Prof.dr. Bernard Himpens en prof.dr. Marijke van Dijk KU Leuven, UMC Utrecht 10.15-10.45
WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE
10.45-12.00
Blok D
D1.1 / zaal 522 De beoordeling van de coassistent 1
2
Conijn M , Heijnen J 1 2 UMC Utrecht, VU medisch centrum Probleemstelling Zowel tien, als vijf jaar geleden gaf de coassistent aan ontevreden te zijn over de kwaliteit van de 1 beoordeling van coschappen. Toetsing is een essentiële drijfveer in het leerproces van studenten. Aangetoond is dat studenten die tevreden zijn over de kwaliteit van hun beoordeling, gemotiveerder zijn en meer rendement halen uit hun studie. Het KNMG Studentenplatform onderzocht de huidige tevredenheid over de beoordeling van coschappen en vroeg de coassistent op welke manier deze beoordeeld zou moeten worden. Methode In november 2012 werden 15.863 studentleden van de KNMG per e-mail uitgenodigd een digitale enquête in te vullen met vragen over diverse actuele onderwerpen binnen de geneeskundeopleiding. Coassistenten kregen onder andere vragen over de beoordeling van hun coschappen. Er werd middels zowel open als gesloten vragen onderzocht op welke manier zij het liefst beoordeeld zouden worden en in hoeverre zij tevreden zijn met de huidige manier van beoordelen. Resultaten 1332 coassistenten vulden de vragen volledig in. Gemiddeld genomen wordt de beoordeling van coschappen door coassistenten als onvoldoende beoordeeld met 46,99 uit 100 punten. 53% van de respondenten zegt afwisselend beter en slechter beoordeeld te worden dan gepresteerd te hebben. Als belangrijkste reden voor deze discrepantie noemde 38% dat “de beoordelaar mij nooit of nauwelijks ziet“. Andere veel genoemde oorzaken zijn “de beoordelaar heeft geen tijd” en “de beoordelaar heeft geen interesse in de beoordeling”. Tevens werd gevraagd wat coassistenten als beste beoordelingsvorm zien. Uit de acht antwoordopties koos 35% van de studenten voor “een beoordeling op ontwikkeling (groei) tijdens je coschappen door je begeleidende arts of AIOS/ANIOS“, 21% geeft de voorkeur aan “een mondelinge kennistoets” en 15% aan “een beoordeling op ontwikkeling (groei) tijdens je coschap door de opleider”. Discussie Het is duidelijk dat de beoordeling van de coschappen in de ogen van de coassistent te wensen over laat. Uit de resultaten blijkt dat de coassistent dit vooral wijdt aan het gebrek aan contactmomenten tussen de student en de begeleider. Het is van belang dat er gezocht wordt naar manieren om de beoordeling van de coschappen te verbeteren. De oplossing zou kunnen liggen in een manier van beoordelen die als een rode lijn door de coschappen heen loopt. Een structureel overleg binnen de vakgroep voorafgaand aan de beoordeling zou hieraan bij kunnen dragen. Het geeft een completer beeld van het functioneren van de coassistent, gebaseerd op een breder tijdspad en op de mening van meerdere personen. Referentie Buiten M, Walhout R, Heeren M. Beoordeling van coassistenten in de kliniek: nog altijd ruimte ter verbetering. TMO. 2010; 4: 229-236
Trefwoord: Assessment: Clinical assessment, Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Teaching & learning: Clinical context Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M. Conijn Hessenweg 23 3731 JC DE BILT E-mail:
[email protected]
D1.2 / zaal 522 Eén gezamenlijke voortgangstoets voor alle Nederlandse verloskunde opleidingen 1
2
2
3
3
4
4
Debats PPJ , Janssen X , Koelewijn E , Prins M , Jonker N , Eijndhoven LMA van , Dusseljee JE , 5 5 Kamp F van de , Donkers J 1 2 3 Academie Verloskunde Maastricht, Zuyd Hogeschool, Academie Verloskunde Amsterdam/Groningen, 4 5 Hogeschool Rotterdam, Universiteit Maastricht Probleemstelling Twee van de drie Nederlandse bacheloropleidingen verloskunde werken al geruime tijd met een eigen, afzonderlijke, voortgangstoets. De derde instelling wil de voortgangstoets met ingang van studiejaar 2013-2014 invoeren. De investeringen voor een kwalitatief goede voortgangstoetsing zijn groot. Per verloskunde opleiding een aparte voortgangstoets blijven of gaan hanteren, is zowel vanuit het perspectief van kwalitatief goede toetsing, als vanuit bedrijfsmatig perspectief niet langer wenselijk. Methode/opzet Eén gezamenlijke stuurgroep realiseert een duurzame gezamenlijke organisatie voor interfacultaire voortgangstoetsing. Zij wordt ondersteund door de medische faculteit van Maastricht (UM). De belangrijkste pijlers van de realisatie van een gezamenlijke voortgangstoets zijn: - het realiseren van een gezamenlijke ICT-infrastructuur; - het opzetten van een gezamenlijke toetsmatrijs; - het opzetten van een gezamenlijke (logistieke) organisatie; - het realiseren van een gezamenlijke kwaliteitscyclus; - en uiteraard het produceren van items volgens gezamenlijke criteria en formats. In verschillende werkgroepen is in gezamenlijke sessies aan deze pijlers gebouwd. Er is gekozen om, net als bij de medische faculteiten, te werken met IMS (Item Management System), aangepast aan de specifieke situatie bij verloskunde. Met behulp van een Delhpi-onderzoek is één gezamenlijke toetsmatrijs ontwikkeld. De logistieke organisatie is opgezet op basis van de ervaring van de twee verloskunde opleidingen met voortgangstoetsing, gecombineerd met de ervaring in gezamenlijke voortgangstoetsen van de UM. Op basis van dezelfde ervaring is een PDCA (Plan-Do-Check-Act)-cyclus opgezet voor de kwaliteitszorg. Tenslotte zijn in gezamenlijke sessie eenduidige criteria en formats voor items opgezet, volgens welke docenten van de drie opleidingen getraind zijn om items te schrijven. Resultaten/ervaringen Op 20 september 2013 zal de eerste gezamenlijke voortgangstoets, bestaande uit 200 items, voor alle drie de Nederlandse verloskunde opleidingen zijn afgenomen. Daarmee is dan gestart met de eerste gezamenlijke voortgangstoetsing die een volledig opleidingsdomein in Nederland bestrijkt. Om dit mogelijk en duurzaam te maken is er één gezamenlijke toetsmatrijs, één online itembank met samenwerkings- en reviewfuncties en één gezamenlijke organisatie voor de logistiek en kwaliteitsborging opgezet. Discussie/implementaties voor de praktijk In het (hoger) onderwijs lopen, naast geneeskunde en verloskunde, meerdere initiatieven voor gezamenlijke toetsing tussen vergelijkbare opleidingen. Deze initiatieven zijn vaak nog in een verkennende fase. In de praktijk blijkt vervolgens hoe veelomvattend het realiseren van dergelijke initiatieven is. De ervaring die bij verloskunde (en bij de medische faculteiten) is opgedaan, kan helpen om andere samenwerkingsinitiatieven op het gebied van toetsing te inspireren of verder te helpen. Trefwoord: Assessment: General, Assessment: Progress test, Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: P. P. J. Debats Academie Verloskunde Maastricht Zuyd Hogeschool Postbus 1256 6201 BG MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
D1.3 / zaal 522 Hoe geven AIOS-chirurgie en chirurgen feedback: een mixed method studie. 1
2
1
1
Ridder JMM van de , Traas E , Loenhout RB van , Oostenbroek RJ , Plaisier PW 1 2 Albert Schweitzer ziekenhuis, Universiteit Utrecht
1
Probleemstelling Zowel specialisten (‘Teach-the-Teacher’) als AIOS (‘Coach-the-Co’) worden geschoold in het geven van feedback. Verschillende richtlijnen over feedbackgeven zijn bekend[1]. Doel van ons onderzoek was te exploreren of deze richtlijnen in de chirurgische setting gevolgd worden en of er verschillen bestaan tussen de feedbackinhoud van chirurgen en AIOS chirurgie. Methode Op de polikliniek Chirurgie werd een video-opname gemaakt van een slechtnieuws-gesprek tussen een ANIOS en een patiënt. Deze video werd getoond aan zes chirurgen en zes AIOS, waarna gevraagd werd de ANIOS feedback te geven op de competentie ‘communicatieve vaardigheden’. Deze feedbackgesprekken werden op video vastgelegd en getranscribeerd. Een mixed-method methode is gebruikt om de data te analyseren. Op basis van de literatuur is een 17-item checklist met feedbackrichtlijnen ontwikkeld. Nagegaan is welke richtlijnen in welke frequentie in de gesprekken worden gebruikt. De transcripten van de feedbackdialogen zijn op een kwalitatieve manier geanalyseerd waarbij de tekst eerst in betekenisvolle eenheden is verdeeld, en daarna -door constante vergelijking- codes uit de data zijn ontstaan, waarmee deze eenheden vervolgens zijn gecodeerd[2]. Resultaten en conclusie Uit de kwantitatieve analyse bleek dat chirurgen en AIOS zich goed houden aan de richtlijnen voor het geven van feedback. Op 17 items werden geen verschillen tussen de scores van beide groepen gevonden. De kwalitatieve analyse resulteerde in een coderingsschema met elf hoofdcodes, waaronder bijvoorbeeld: positieve feedback, negatieve feedback, valkuilen, normatieve vergelijking, gelegenheid tot zelfreflectie. Chirurgen scoorden hoger op de items ‘hoeveelheid positieve feedback’ en ‘accuratesse van de inhoud van de feedback’ in vergelijking met de AIOS. Chirurgen wisten gemiddeld een goede balans te vinden tussen positieve en negatieve feedback. Zij reikten meer verbetersuggesties aan dan AIOS. Chirurgen onderbouwden hun feedback vaker dan de AIOS met observaties uit het slecht nieuws gesprek. Ze stelden ook meer vragen, zodat er vaker een dialoog met de ANIOS ontstond. De AIOS benoemden met name de sterke punten en bleven achter bij het benoemen van zwakke punten en het geven van verbeterpunten. Discussie Het betreft een exploratief onderzoek; vervolgonderzoek bij een grotere populatie is daarom wenselijk. De richtlijnen checklist wordt op basis van deze uitkomsten nog verder aangescherpt. In trainingen aan deze doelgroepen kan bij AIOS aandacht geschonken worden aan het verwoorden van de verbeterpunten en bij chirurgen hoe zich te focussen op de oorspronkelijke feedbackvraag. Referenties [1] Shute, V. J. (2008). Focus on formative feedback. Review of Educational Research. 78, 153-189. Doi: 10.3102/0034654307313795 [2] Chi, M. T. H. (1997). Quantifying qualitative analyses of verbal data: A practical guide. Journal of the learning sciences, (6), 271-315. Doi: 10.1207/s15327809jls0603_1 Trefwoord: Assessment: Feedback, Assessment: Workplace-based (on-the-job), Learning outcomes: Teaching skills Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: J.M.M. van de Ridder Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Postbus 444 3300 AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
D1.4 / zaal 522 Evaluatie van bonuspunttoetsing in de bacheloropleiding Geneeskunde AMC/UvA Heinen YJ, Willems S, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Teneinde studenten te stimuleren regelmatig te studeren en inzicht te verschaffen in het leerproces, heeft het AMC/UvA het onderwijsinstrument “bonuspunttoetsing”ingezet in de bacheloropleiding Geneeskunde. Deze facultatieve toets wordt per onderwijsblok gemiddeld tweemaal aangeboden en biedt studenten de gelegenheid maximaal één bonuspunt te behalen. Het behaalde bonuspunt wordt opgeteld bij het onafgeronde eindcijfer van het blok. Gezien de specifieke aard van deze toetsvorm, is er vanuit de literatuur weinig bekend over bonuspunttoetsing. De aanleiding voor een uitgebreide evaluatie van bonuspunttoetsing werd gevormd door een behoefte van de onderwijsorganisatie en docenten om inzicht te krijgen in de effectiviteit van bonuspunttoetsen in relatie tot studiesucces. Methode Dit evaluatieonderzoek omvat verschillende deelonderzoeken: een cijfermatige analyse van toetsgegevens; een inventarisatie van de uitvoering van bonuspunttoetsing per onderwijsblok; interviews met blokcoördinatoren; focusgroepsessies met studenten; en een pilot waarbij inhoudelijke feedback gegeven werd na afloop van een bonuspunttoets. Op basis van de bevindingen uit de genoemde deelonderzoeken worden aanbevelingen geformuleerd ter optimalisatie van de bonuspunttoetsing. Resultaten en conclusie Het blijkt dat de speculaties over de meerwaarde van bonuspunttoetsen gegrond zijn. De doelen waarmee bonuspunttoetsing wordt ingezet zijn van formatieve aard. Door de toekenning van (bonus)punten wordt echter een zwaarwegend summatief kenmerk toegevoegd, waardoor er geen recht gedaan wordt aan de formatieve doelen. Met andere woorden: bonuspunttoetsing is een mengvorm van zowel formatieve als summatieve toetsing. Studenten blijken zich daadwerkelijk voor te bereiden op de bonuspunttoetsen en worden dus gestimuleerd regelmatig te studeren. Doorgaans wordt echter geen inhoudelijke feedback gegeven op een bonuspunttoets, waardoor het verschaffen van inzicht in het leerproces van de student nog te wensen overlaat. Nominale studenten en studenten met een GPA ≥ 8 behalen gemiddeld het hoogste aantal bonuspunten. Discussie Een positief effect van de bonuspunttoetsen is dat studenten in een onderwijsblok twee extra leermomenten inplannen, waardoor er meer tijd besteed wordt aan de studie. In de toetstechnische kwaliteit van bonuspunttoetsen is een verbeterslag mogelijk. Qua omvang blijken bonuspunttoetsen te klein om van een betrouwbare toets te kunnen spreken. Daarnaast is het, met het oog op de toetskwaliteit, de vraag in hoeverre studenten een adequaat inzicht in hun leerproces krijgen. Dit vermoeden wordt versterkt door het veelal ontbreken van informatieve feedback, waardoor een student zich niet optimaal kan ontwikkelen.[1] Tot slot is de vrijblijvendheid die met deze vorm van bonuspunttoetsing gepaard gaat discutabel. Als studenten niet deelnemen aan de toets of geen bonuspunt behalen, volgen geen consequenties. [1] Yorke, M. (2003). Formative assessment in higher education: moves towards theory and the enhancement of pedagogic practice. Higher Education, 45, 477-501 Trefwoord: Assessment: Feedback, Students/Trainees: Study / learning styles, Assessment: Progress test Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: Y.J. Heinen Academisch Medisch Centrum Center for Evidence-Based Education Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D2.1 / zaal 525 Ondersteunen van zelfsturing: wat zien en doen huisartsopleiders? 1
1
1
2
Sagasser MH , Kramer AWM , Weel C van , Vleuten CPM van der 1 2 Radboud UMC Nijmegen, Universiteit Maastricht
Probleemstelling In de competentiegerichte huisartsopleiding leren aios vooral door te werken in de praktijk. Eén dag per week krijgen aios terugkomdagonderwijs op het huisartsinstituut. Zelfsturend leren is belangrijk in de 1 opleiding. Aios hanteren een korte en een lange loop van zelfsturing. De korte loop betreft kleine kwalen, huidproblemen, ingrepen, richtlijnen of medicatie. Aios betrekken opleiders al dan niet hierbij. De lange loop betreft complexe problematiek zoals kindermishandeling, astma/COPD en hartfalen. Naast de opleider raadplegen aios hiervoor ook de terugkomdag. Steeds meer blijkt dat zelfsturing externe sturing 2 vereist. In deze studie onderzochten we 1) wat opleiders zien van zelfsturing, 2) hoe zij zelfsturing ondersteunen en 3) wat belemmerende en bevorderende factoren zijn. Methode / opzet In een fenomenologisch studie hielden we individuele semi-gestructureerde interviews met 20 opleiders van eerste- en derdejaars aios. Via template analysis codeerden en analyseerden we de transcripten. Alle transcripten zijn dubbel gecodeerd. Via discussie in het onderzoeksteam bereikten we overeenstemming over de resultaten. Resultaten 1.Opleiders zien veel van zelfsturing. Ze typeren aios in algemene zin, weten welke doelen aios hebben, hoe ze eraan werken en hoe ze vorderen. Ze herkennen beide loops van zelfsturing. Hoe aios met hun leren omgaan, geeft opleiders aanwijzingen over hoe aios omgaan met niet-weten en onzekerheid, hetgeen belangrijk is voor patientveiligheid. 2. Opleiders hebben opvattingen en praktijken over hun rol bij zelfsturing. Ze ondersteunen bij het vaststellen van leerdoelen, het organiseren van leeractiviteiten en toetsingen, en attenderen aios op leermogelijkheden in de praktijk. Ze bewaken de kwaliteit van beide loops. Verder beschrijven ze hoe ze patientveiligheid in relatie tot zelfsturend leren bewaken. Opleiders begeleiden op een coachende manier en passen de begeleiding aan bij de aios. Sommige opleiders sturen meer dan ze willen.3. De ‘klik’ met de aios en scholing voor opleiders zijn belangrijke bevorderende factoren. De veelheid aan eisen die door het instituut aan opleiders en aios worden gesteld, zijn soms lastig uitvoerbaar in de dynamische praktijkcontext, en worden dan als belemmerend ervaren. Evaluatie / implicaties voor de praktijk Opleiders vervullen een belangrijke rol bij het bewaken en ondersteunen van zelfsturing. Deze resultaten dragen bij aan het inzicht hoe zelfsturend leren in de praktijk plaatsvindt en het belang van externe ondersteuning hierbij. Scholing van opleiders blijft belangrijk. Referenties 1. Sagasser MH, Kramer AWM, Van der Vleuten CPM. How do postgraduate GP trainees regulate their learning and what helps and hinders them? A qualitative study. BMC Med Educ 2012 12: 67. 2. Brydges R, Butler D. A reflective analysis of medical education research on self-regulation in learning and practice. Med Educ 2012 Jan;46(1):71-9 Trefwoord: Teachers/Trainers: Roles of the teacher, Teaching & learning: Clinical context , Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.H. Sagasser Radboud UMC Nijmegen Eerstelijns Geneeskunde Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
D2.2 / zaal 525 088 Continue professionele ontwikkeling van verpleegkundigen in verschillende loopbaanfasen: een biografische benadering 1
2
1
Pool IA , Poell RF , Cate ThJ ten 1 2 UMC Utrecht, Universiteit Tilburg Probleemstelling Verpleegkundigen werken in een snel veranderende omgeving. ‘Continuing professional development’ (CPD) speelt een cruciale rol in het waarborgen van o.a. kwaliteit van zorg. Binnen de mogelijkheden die zij hebben, creëren verpleegkundigen hun eigen leerweg. Zij geven actief betekenis en vorm aan de inrichting en intensiteit van hun leerprocessen en zorgen er voor dat hun leren aansluit op hun interesses en doelen (Billett 2006). Deze kunnen veranderen gedurende een loopbaan. Levenslooppsychologie laat zien dat werkmotieven beïnvloed worden door leeftijd. Dit kan verklaren waarom ouderen minder deelnemen aan formele leeractiviteiten en meer gebruik maken van informele leeractiviteiten. Weinig studies hebben vanuit een levensloopperspectief onderzocht welke CPD-strategieën verpleegkundigen in hun loopbaan hanteren. Doel Nagaan welke betekenis CPD heeft in het (werkende) leven van verpleegkundigen. Welke type leeractiviteiten ondernemen ze, waarom, en wat zijn voor hen mijlpalen in hun ontwikkeling. Methode Kwalitatief onderzoek met (leer)biografische interviews. Biografisch onderzoek lijkt een bruikbare methode, omdat het (1) zich niet alleen richt op formele leeractiviteiten, maar ook andere typen leeractiviteiten, (2) het inzicht geeft in de relatie tussen de ervaringen, meningen en strategieën van individuen en hun sociale context en (3) verbinding maakt tussen verschillende domeinen in het leven: leven-werk-leren (Smilde 2009). Participanten In totaal zijn 21 verpleegkundigen in 3 leeftijdsgroepen (20-34 jaar, 35-49 jaar, 50-65 jaar) van academische en algemene ziekenhuizen geïnterviewd. Resultaten De data laten de volgende thema’s zien: (1) leermogelijkheden op afdeling, (2) proactief/reactief vormgeven aan leerbiografie, (3) weinig ontwikkelingsmijlpalen en (4) bijdrage belangrijke leermomenten aan identiteitsontwikkeling. Discussie Het onderzoek laat zien dat de wijze waarop verpleegkundigen CPD gebruiken in hun loopbaan divers is; een ‘one-size-fits-all’ model doet geen recht aan deze diversiteit. Inzicht in motieven van verpleegkundigen voor CPD kan beroepsverenigingen en werkgevers helpen om verpleegkundigen beter te ondersteunen in hun professionele ontwikkeling gedurende verschillende loopbaanfasen. Referenties Billett, S. (2006). Constituting the workplace curriculum. Journal of Curriculum Studies, 38(1), 31-48. Smilde, R. (2009). Musicians as lifeong learners. Discovery through biography. Delft: Eburon. Trefwoord: Medical education: CPD, Learning outcomes: Life-long learning Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: I.A. Pool UMC Utrecht Opleidingscentrum Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D2.3 / zaal 525 Welke casuïstiek bespreken AIOS tijdens het Uitwisselen van Ervaringen op de Huisartsopleiding? Veen M, Sliedrecht KY Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling Uitwisselen van ervaringen (UvE) kent van oudsher een belangrijke plaats in de huisartsopleiding en maakt, onder verschillende namen en soms met aanpassingen, in alle acht Nederlandse opleidingen nog steeds deel uit van de terugkomdag. Uit een inventarisatie blijkt dat er veel verschil is tussen de verschillende opleidingen wat betreft invulling, tijdsbesteding en frequentie van dit onderdeel. Aangezien er vrijwel geen onderzoek is gedaan naar dit onderwijs waar toch relatief veel tijd aan wordt besteed is het lastig een evidence based discussie te voeren over de effectiefste manier van ervaringen uitwisselen. Deze studie inventariseert de casuïstiek die wordt ingebracht, zodat we meer inzicht krijgen in welke huisartsgeneeskundige onderwerpen en competenties tijdens UvE aan bod komen. Deze studie is deel van een project van de huisartsopleiding van Erasmus MC dat systematisch onderzoek doet naar de leereffecten van UvE door middel van Conversatie Analyse (Pomerantz & Fehr, 2011). Onderzocht werd 1) welke onderwerpen aan bod komen, 2) op welke manier verschillende onderwerpen worden ingebracht, 3) aan welke onderwerpen het minste en meeste tijd wordt besteed. Data en methode De inventarisatie werd gedaan op basis van 80 uur video opnames van 52 UvE sessies van de huisartsopleiding Rotterdam. Deze video opnames zijn op woordniveau getranscribeerd en elke casus is uitgebreid beschreven. Door middel van een grounded theory benadering werd voor elke sessie de onderwerpen, manier van inbrengen en huisartsgeneeskundige context gecategoriseerd en een sleutelwoordenapparaat ontwikkeld. Vervolgens werd de samenhang tussen de verschillende sleutelwoorden geanalyseerd. Resultaten De analyse geeft een goed beeld van het spectrum aan huisartsgeneeskundige onderwerpen dat tijdens UvE aan bod komt en de manier waarop ze behandeld worden. Wat bijvoorbeeld opvalt is dat het meest aandacht wordt besteed aan de competenties medisch-inhoudelijk handelen en professionaliteit. De relatie tussen AIOS en huisartsopleider is verder één van de meest voorkomende onderwerpen. Pomerantz, A. & Fehr, B.J., (2011). Conversation Analysis: An Approach to the Analysis of Social Interaction. In T.A. van Dijk (Ed). Discourse Studies: A multidisciplinary introduction. London: Sage Publications, 165-190. Trefwoord: Teaching & learning: Experiential learning, Curriculum: Student-centred Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M. Veen Erasmus MC Huisartsgeneeskunde Postbus 2040 3015 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
D2.4 / zaal 525 Durf in de spiegel te kijken… Landelijk kwaliteitssysteem van de huisartsopleiding Doornbos ID Huisartsopleiding Nederland Probleemstelling Medische opleidingen stimuleren reflectie van artsen in opleiding voor het verbeteren van het professioneel handelen. Houden deze opleidingen zichzelf ook een spiegel voor, voor het verbeteren van de kwaliteit van de opleiding? Methode / opzet GEAR - het landelijke kwaliteitssysteem van de acht huisartsopleidingen in Nederland - bestaat uit een vijfjaarcyclus met twee rondes van meten en verbeteren. De eerste ronde is gestart in september 2012 met een zelfevaluatie. De opleidingen hebben het eigen functioneren op een aantal domeinen, zoals toetsing&beoordeling en academisch niveau, beoordeeld. Op basis van de zelfbeoordeling heeft iedere opleiding een reflectieverslag geschreven over het eigen functioneren. Aansluitend heeft er bij iedere opleiding een tweedaagse audit plaatsgevonden. Resultaten Na de audit heeft iedere opleiding een rapportage ontvangen met de resultaten ervan. Daarnaast is er een overall rapportage gemaakt met de resultaten van alle acht opleidingen. Dit laat de stand van zaken en aandachtspunten van de acht opleidingen zien. Verder maakt de overall rapportage benchmarking tussen de opleidingen mogelijk en wordt er hierdoor onderling good practice uitgewisseld.De opleidingen hebben op basis van de rapportages verbeterplannen opgesteld en hebben anderhalf jaar de tijd om deze uit te voeren. Daarna start een nieuwe ronde van GEAR. Discussie Op twee manieren houden de huisartsopleidingen zichzelf een spiegel voor: via een zelfbeoordeling en de audit. Is dit voldoende voor het daadwerkelijk bevorderen van de kwaliteit van de opleidingen? Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: I.D. Doornbos Huisartsopleiding Nederland Postbus 20072 3502 LB UTRECHT E-mail:
[email protected]
D3.1 / Abdijzaal Onderzoek naar de effectiviteit van de Polyfarmacie Optimalisatie Methode bij medisch studenten Kalles A, Keijsers CJPW, Doorn ABD van, Wildt DJ de, Brouwers JRBJ, Jansen PAF UMC Utrecht Probleemstelling Recent afgestudeerde artsen blijken moeite te hebben met het voorschrijven van geneesmiddelen, 1,2 waarschijnlijk door de toenemende complexiteit van farmacotherapie waaronder polyfarmacie. De Polyfarmacie Optimalisatie Methode (POM) is bewezen effectief bij het optimaliseren van polyfarmacie bij huisartsen na onderwijs over de methode en is onderdeel van de Systematic Tool to Reduce 3 Inappropiate Prescribing (STRIP) uit de richtlijn Polyfarmacie. Huisartsen hebben ruime werkervaring die bij studenten ontbreekt. In deze studie wordt onderzocht of de POM effectief is bij geneeskundestudenten zonder een voorafgaand instructiecolleges en of het effectief is in de e4 learning omgeving Pscribe. Methode Het betreft een multicenter gerandomiseerde pre- en posttest design naar de effectiviteit van de POM bij zesdejaars geneeskundestudenten. Alle studenten kregen twee patiëntbeschrijvingen met polyfarmacie voorgelegd. De casus waren vergelijkbaar qua moeilijkheidsgraad. De gebruikelijke informatiebronnen mochten worden gebruikt. De medicatie uit casus 1 werd door alle studenten zonder methode geoptimaliseerd. Voor de tweede casus werd de helft van de studenten gerandomiseerd voor de interventiegroep (interventie is aanbieden POM structuur) of controlegroep. In de interventiegroep kregen de Utrechtse studenten een non-e-learning variant, de Amsterdamse studenten het e-learningprogramma Pscribe, waartussen geen verschillen werden verwacht. De powercalculatie werd verricht op het primaire eindpunt, het effect van de POM. De medicatielijst met wijzigingen door de student werden per medicijn vergeleken met de consensus van een expertpanel (gouden standaard). De controle- en interventiegroep (primaire eindpunt), evenals e-learning en none-learninggroep (secundaire eindpunt) werden met elkaar vergeleken middels een repeated measurement lineair model met ongepaarde t-toets als posthoc test. Resultaten Er werden 103 zesdejaars geneeskundestudenten geïncludeerd: 51 uit Utrecht en 52 uit Amsterdam (68% vrouw, mediaan 25 jaar (23-40)). Het gebruik van de POM leidde tot verbetering van de farmacotherapie: er werden 33% meer goede medicatiebeslissingen gemaakt (p 0,000) en 30% minder potentieel schadelijke beslissingen (p=0,000) ten opzichte van de controle groep. Er werden geen verschillen gevonden tussen de e-learning en non-e-learning groep. Discussie Het gebruik van de POM leidt bij geneeskundestudenten tot significant meer goede en significant minder potentieel schadelijke medicatiebeslissingen en dus tot potentieel betere behandeling van polyfarmaciepatiënten. Bovendien werkt de methode zonder introductiecollege of uitleg en kan dus gemakkelijk geïmplementeerd worden in het farmacologieonderwijs. Het is onbekend of studenten hierna zonder de methode beter kunnen omgaan met polyfarmacie, echter via de richtlijn Polyfarmacie is de methode vrij beschikbaar. 1. Aronson JK et al. BMJ 2006; Sep 2;333(7566):459-60. 2. Ross S et al. Br J Clin Pharmacol 2009; Jun;67(6):662-70. 3. Drenth-van Maanen AC, et al. Drugs Aging 2009;26(8):687-701. 4. Van Doorn ABD et al. Basic Clin Pharmacol Toxicol, 2007;105(s1):53 Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Learning outcomes: Clinical and practical skills, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: A. Kalles UMC Utrecht p/a dOO, Huispost HB 4.05 Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D3.2 / Abdijzaal Het leren van anatomie vergroot het ruimtelijk inzicht Vorstenbosch MATM, Klaassen TPFM, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Ruimtelijk inzicht een belangrijke factor bij het leren van anatomie. Studenten met een hoge score op een Mental Rotation Test (MRT) scoren systematisch hoger op anatomie toetsen. In veel onderzoek van anatomie onderwijs wordt ruimtelijk inzicht gezien als een ‘fixed trait’. Maar de relatie tussen leren van anatomie en ruimtelijk inzicht lijkt toch meer wederkerig (Hegarty et al., 2009). Met als doel om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen ruimtelijk inzicht en leren van anatomie willen we met deze studie onderzoeken of, andersom, het leren van anatomie ook de MRT-score verbetert. Methode Vijfhonderd eerstejaars studenten Geneeskunde (n = 242, interventie) en Pedagogische Wetenschappen (n = 258, controle) namen deel aan een voor- en nameting met één MRT met een maand tijd ertussen. Tijdens deze maand bestudeerde de interventiegroep als gepland deel van hun opleiding de menselijke anatomie en de controlegroep leerde over onderzoeksmethoden voor de sociale wetenschappen. Resultaten en conclusie In de tabel zijn de resultaten samengevat. Er was significant verschil tussen de groepen op de pretest (ttest, t = 4,07, df = 498, p <0,001). Beide groepen vertonen een verbetering tijdens de nameting vergeleken met de voormeting (gepaarde t-test, t = 12.21/14.71, df = 257/241, p <0,001). Bovendien was de verbetering in de interventiegroep significant hoger (ANCOVA, F = 16,59, df = 1, 497, p <0,001). De ANCOVA werd gebruikt omdat het een krachtiger test is dan een t-test op verschilscores (Borm et al., 2007). Pretest (max. 20)
Posttest (max. 20)
Posttest minus Pretest
Groep Anatomie leren (n=242)
Gemiddelde SD
14.40 3.367
16.69 2.626
2.29 2.426
Controle (n=258)
Gemiddelde SD
13.17 3.362
15.16 3.202
1.99 2.621
De conclusies zijn dat (1) medisch studenten groter ruimtelijk inzicht hebben dan studenten Pedagogische Wetenschappen (2) als er een MRT wordt herhaald er sprake is van een testeffect en (3) medische studenten die anatomie leren een grotere verbetering tussen twee opeenvolgende MRT's laten zien dan studenten Pedagogische Wetenschappen die onderzoeksmethoden bestuderen. Discussie Omdat dit onderzoek is uitgevoerd in een twee lopende curricula, zijn er verschillen tussen de controlegroep en de interventiegroep die van invloed kunnen zijn op de gevolgtrekking. Desondanks blijft het waarschijnlijk dat de interventie de oorzaak is van het gevonden effect. In de onderwijspraktijk is het voor docenten anatomie van belang te weten dat een goede ruimtelijk inzicht gunstig is voor het leren van de anatomie en, andersom, het leren van anatomie gunstig kan zijn voor het ruimtelijk inzicht van studenten. Dit wederzijdse voordeel houdt in dat het uitdagen van studenten op de ruimtelijke aspecten van anatomische kennis een versterkend effect kan hebben op hun leren. Literatuur: Borm GF, Fransen J, Lemmens WAJG. 2007. A simple sample size formula for analysis of covariance in randomized clinical trials. J Clin Epidemiol 60:1234-1238. Hegarty M, Keehner M, Khooshabeh P, Montello DR. 2009. How spatial abilities enhance, and are enhanced by, dental education. Learn Individ Diff 19:61-70.
Trefwoord: Learning outcomes: Basic medical sciences, Students/Trainees: Characteristics Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper
Correspondentieadres: M.A.T.M. Vorstenbosch Radboud UMC Anatomie, Huispost 109 Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
D3.3 / Abdijzaal Voorbereiding op werkcolleges door studenten: een MUST? 1
2
1
1
3
2
Spruijt A , Wolfhagen HAP , Bok GJ , Beukelen P van , Jaarsma ADC , Scherpbier AJJA 1 2 3 Universiteit Utrecht, Universiteit Maastricht, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Een goede voorbereiding van studenten op onderwijssessies, zoals werkcolleges, is volgens veel docenten een noodzakelijke voorwaarde om het beoogde leereffect te bereiken. Behalve voorbereiding spelen onder andere ook de docent, de kwaliteit van de vragen en de groepsinteractie hierbij een belangrijke rol (1,2). In deze studie willen we meer inzicht krijgen in de interactie tussen deze aspecten die van invloed zijn op het leren in werkcolleges. 1) Wat is de relatie tussen de mate van voorbereiding van studenten, de gepercipieerde kwaliteit van de docent, de gepercipieerde kwaliteit van werkcollegevragen, de mate van groepsinteractie en het leereffect van het werkcollege? 2) Resulteert de mate van voorbereiding van studenten op een werkcollege in een verschil in gepercipieerd leereffect van dat werkcollege? Methode Een vragenlijst is ontwikkeld bestaande uit 58 items gerelateerd aan aspecten die invloed hebben op leren in werkcolleges (1,2). Deze vragenlijst is direct na afloop van 34 verschillende werkcollege thema’s bij studenten (N= 988) afgenomen en had betrekking op dat specifieke werkcollege. Met behulp van een exploratieve factor analyse (EFA) zijn schalen geconstrueerd. Interne consistentie van de factoren werd bepaald door het berekenen van Cronbach’s alfa. Pearson’s correlatie coëfficiënt is gebruikt om correlaties te onderzoeken en one-way independent ANOVA is gebruikt om eventuele verschillen tussen de verschillende voorbereidingsniveaus aan te tonen. Resultaten Grote (r>0,5) significante (p<0.01) correlaties zijn gevonden tussen: het gepercipieerde leereffect en de kwaliteit van de docent (r=.641), kwaliteit werkcollegevragen (r=.660), en de mate van groepsinteractie (r=.575) Er werd een lage correlatie (r=.108) gevonden tussen de hoeveelheid voorbereiding door de student en het gepercipieerde leereffect. Wanneer onderscheid wordt gemaakt in slecht, matig en goed voorbereide studenten, wordt een significant effect van voorbereidingsniveaus op gepercipieerd leereffect (F(2, 984) = 6,02 p = 0,03 ω = .10 gevonden. De lineaire trend (F(1,984) = 11,60 p =0,01 ω =.22 indiceert dat bij een stijging van de mate van voorbereiding , het gepercipieerde leereffect ook proportioneel stijgt. Discussie Voor het leereffect van het werkcollege voor de individuele student lijkt de mate van voorbereiding door de student van minder groot belang dan de gepercipieerde kwaliteit van de docent en werkcollegevragen en de mate van groepsinteractie. Dit kan studenten ervan weerhouden zich voor te bereiden voor een volgende sessie. Dit sluit aan bij de expectancy-value theory van Eccles & Wigfield (3) die stelt dat voorbereidingsgedrag waarschijnlijk afhangt van het verwachte succes voor de studenten. Studenten die aangeven dat ze goed zijn voorbereid voor een sessie blijken wel een groter leereffect van de sessie te ervaren dan studenten die matig of slecht zijn voorbereid. In vervolgonderzoek zullen de verschillende aspecten in een multilevel studie nader worden geanalyseerd en gekoppeld worden aan cijfers die studenten behaald hebben. Referenties 1) Spruijt A, Jaarsma A, Wolfhagen H, van Beukelen P, Scherpbier A: Students’ perceptions of aspects affecting seminar learning. Med Teach 2012, 34(2):e129–135. 2) Spruijt A, Wolfhagen H, Bok G, Schuurmans E, Scherpbier A, van Beukelen P, Jaarsma D: Teachers’ perceptions of aspects affecting seminar learning: a qualitative study. BMC Medical Education 2013, 13:22. 3) Eccles JS, Wigfield A: Motivational beliefs, values and goals. Annu. Rev. Psychol. 2002, 53:109-32. Trefwoord: Learning outcomes: Research, Curriculum: Student-centred Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: A. Spruijt
Universiteit Utrecht Faculteit Diergeneeskunde Yalelaan 1 3584 CL UTRECHT E-mail:
[email protected]
D3.4 / Abdijzaal Voorspellen van studiesucces op basis van instroomkenmerken en eerdere prestaties tijdens de geneeskundeopleiding 1
1
2
1
Stegers-Jager KM , Steyerberg EW , Cohen-Schotanus J , Themmen APN 1 2 Erasmus Medisch Centrum, UMC Groningen
Probleemstelling Voor rendementsverbeteringen is het voor geneeskundeopleidingen van belang inzicht te krijgen in factoren die samenhangen met studiesucces. Er is behoefte aan studies die kijken naar meerdere 1 factoren en naar de verschillende fasen van de geneeskundeopleiding. Doel van deze studie is het ontwikkelen van predictiemodellen voor studiesucces tijdens de preklinische en klinische fase. Op grond 1 van literatuur zijn zowel instroomkenmerken van studenten als prestaties tijdens de 2 geneeskundeopleiding meegenomen. Methode Op basis van studievoortganggegevens van 2357 studenten van zes opeenvolgende cohorten (20022007) zijn met behulp van logistische regressieanalyses vier prognostische modellen ontwikkeld. Uitkomstmaten waren ‘propedeuse binnen 1 jaar' (model 1 en 2), ‘doctoraal binnen 4 jaar' (model 3) en ‘minstens 3 van eerste 5 coschapcijfers = 8' (model 4, alleen cohort 2002-2004). Predictorvariabelen waren instroomkenmerken (leeftijd, geslacht, vooropleiding, gemiddeld VWO-cijfer, etniciteit (Nederlands, Surinaams/Antilliaans, Aziatisch, Turks/Marokkaans/Afrikaans, Westers), eerste generatiestudent, arts als ouder en decentraal geselecteerd) en eerdere studieprestaties (ECTS en aantal tentamenpogingen na 4 maanden (model 2), ECTS na 1 jaar (model 3) en studievoortgang na 4 jaar (model 4)). Resultaten Risicofactoren voor het niet nominaal afronden van het eerste jaar (model 1) waren het hebben van een Surinaams/Antilliaanse achtergrond (Odds Ratio (OR)=0.45; p<0.001, referentiegroep Nederlands), een buitenlandse vooropleiding (OR=0.34; p<0.001) of een ouder als arts (OR=0.63; p<0.05), of het zijn van man (OR=0.71; p<0.001). Succesfactoren waren decentraal geselecteerd zijn (OR=1.25; p<0.05) of ouder dan 21 (OR=1.90; p<0.001), of het hebben van een hoger VWO-cijfer (continu, OR=5.08; p<0.001). Na toevoeging van de eerste prestaties tijdens de studie (model 2) waren de volgende factoren significant: ECTS na 4 maanden (OR=1.28; p<0.001), aantal pogingen na 4 maanden (OR=2.31; p<0.01), VWO-cijfer (OR=2.22; p<0.001) en >21 jaar (OR=1.56; p<0.05). Voorspellers voor de uitkomst na 4 jaar (model 3) waren: Surinaams/Antilliaanse (OR=0.58; p<0.05) of Aziatische achtergrond (OR=0.58; p<0.05), man (OR=0.61; p<0.05), VWO-cijfer (OR=2.00; p<0.001) en ECTS na 12 maanden (OR=1.20; p<0.001). In de klinische fase (model 4) behaalden alle niet-Nederlandse subgroepen minder vaak hoge cijfers dan Nederlandse studenten (OR=0.19 tot 0.44; p<0.05), evenals eerste generatiestudenten (OR=0.39; p<0.01), studenten met een niet-standaard Nederlandse vooropleiding (OR=0.34; p<0.05) en studenten met veel/weinig vertraging in de doctoraalfase (OR=0.50/0.54; p<0.05). Discussie en conclusie Voorspellers voor studiesucces verschillen door de studie heen. Vooraf of eerder in de studie behaalde prestaties zijn de belangrijkste voorspellers voor succes in de preklinische fase, terwijl in de klinische fase de achtergrond van studenten een belangrijke rol speelt. Vervolgonderzoek is nodig om te achterhalen waarom niet-Nederlandse en eerste generatiestudenten lagere cijfers halen in de kliniek ondanks vergelijkbare prestaties eerder in de studie en om gericht ondersteuning aan te kunnen bieden aan risicostudenten. Trefwoord: Students/Trainees: Student/trainee in difficulty, Assessment: General, Education management: Selection of students/trainees Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: K.M. Stegers-Jager Erasmus MC Desiderius School Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
D4 / zaal 530 Online leren 1
2
2
2
Filius RM , Haarhuis JCM , Gooijer JHA de , Maazen WGGM van der 1 2 UMC Utrecht, Universiteit Utrecht
Thema Het thema van de workshop is ‘Online leren’. Dit heeft bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht een belangrijke plaats verworven in het onderwijs. Hiervoor maakt de faculteit gebruik van drie platformen, te weten Blackboard (https://uu.blackboard.com), Elevate (www.ElevateHealth.eu) en Novice (http://www.noviceproject.eu). Blackboard wordt toegepast binnen de initiële opleiding, Elevate voor online cursussen en Novice voor informeel leren, specifiek voor diergeneeskunde. Elevate en Novice zijn internationale platformen, waarbij de voertaal Engels is. Beide platformen worden gebruikt door meerdere instellingen. Zo is Elevate initieel opgezet door de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht en inmiddels hebben zich meerdere nieuwe partners aangesloten. Deelnemers komen uit de hele wereld. Novice is een Europees samenwerkingsverband met meer dan 2900 geregistreerde deelnemers uit meer dan 70 landen. Doel Tijdens de workshop wordt ingegaan op de mogelijkheden van online leren aan de hand van de beide internationale platformen op gebied van de (dier)gezondheidszorg. Ook mogelijkheden om te participeren worden besproken. Doelgroep Onderwijskundigen, onderwijsmanagers, onderwijscoördinatoren, onderwijsgevenden, onderwijsontwikkelaars. Opzet workshop 1. Voorbereiding (2-3 uur) Experimenteren met verschillende vormen van online leren Deelnemers krijgen voorafgaand aan de workshop login gegevens toegestuurd waarmee ze de verschillende omgevingen kunnen verkennen en ervaring kunnen opdoen met verschillende werkvormen. 2. Introductie Online Leren (15 min): (Elevate en Novice) Interactieve presentatie & demonstratie, met tussentijdse vragen. voorbeelden deelnemers uit voorbereidingsfase - Inleiding - Community - ‘Facts & figures’ 3. Discussie, deels online en deels fysiek in subgroepen. (45 min) - Verschillen online & offline leren - Culturele verschillen - Toekomstverwachtingen - Tips & tricks - Hoe participeren? 4. Samenvatting & afsuiting (15 min) Enkele deelnemers wordt gevraagd zelf de sessie hardop samen te vatten. Beantwoorden evt. resterende vragen. Aan het eind is de leeropbrengst: Verschillen kennen tussen online en offline leren (bij medisch onderwijs); Uitwisseling ervaringen & tips over online leerprocessen; Bewust zijn van culturele verschillen bij internationaal onderwijs; Weten in hoeverre de beide platformen waarde hebben voor zichzelf en eigen organisatie; Kennen en/of toepassen van nieuwe innovatieve leervormen. Referenties: - ICT als ondersteuning van onderwijs, opleiden en leren: wat staat ons te wachten? Filius, R.M. en Kresin, F.J. Handboek Effectief Opleiden, 2010, 7.10, pp. 9.3-9.36 - De e-moderator: voorwaarde voor succesvol online onderwijs Filius, R.M. Opleiding & Ontwikkeling, 2012, 2, 38-43
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225405.png Caption 1: Online leren Maximum aantal deelnemers: 30 We werken afwisselend plenair en in groepen, met volop ruimte voor eigen inbreng. Om optimaal deel te kunnen nemen is voorbereiding en beschikking over laptop & wifi tijdens de sessie gewenst. Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Teaching & learning: Experiential learning, Medical education: Trends Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: R.M. Filius UMC Utrecht Julius Centrum / Elevate Postbus 8550 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D5 / zaal 531 Implementatie van EFFECT-S ter verbetering van het opleidingsklimaat: Hoe EFFECT uit te rollen in uw ziekenhuis? Fluit CRMG, Klaassen TPFM, Visser M de Radboud UMC Nijmegen Thema Het ‘Evaluation and Feedback For Effective Clinical Teaching-System’ (EFFECT-S) is de laatste jaren 1 zeer succesvol gebleken voor de verbetering van het opleidingsklimaat op een afdeling . EFFECT-S is een systeem waarmee AIOS feedback geven aan stafleden. Het is mede zo succesvol gebleken omdat het hier niet alleen ‘assessment OF teaching’ maar ook ‘assessment FOR teaching and learning’ betreft. AIOS raken geïnspireerd, leren de stafleden beter kennen, reflecteren op hun eigen opleidingsvaardigheden (over welke competenties zou ik moeten beschikken als opleider?) en denken na over hoe zij hun eigen opleidingsvaardigheden kunnen verbeteren. 1 Fluit CR, Bolhuis S, Klaassen T, et al. Residents provide feedback to their clinical teachers: reflection through dialogue. Med Teach. 2013; in press. Doel Na deze workshop kunnen deelnemers EFFECT-S implementeren in hun eigen ziekenhuis. Dit kunnen zij op maat doen (d.w.z. aansluitend op de wensen van de afdeling). Zij weten welke stappen moeten worden doorlopen om EFFECT-S succesvol uit te voeren. Zij hebben geoefend met het geven van feedback (AIOS), hoe feedback te ontvangen (stafleden) en/of deze feedbackgesprekken te begeleiden (onderwijskundigen/leerhuismanagers) a.d.h.v. de geconstrueerde EFFECT output. Doelgroep AIOS, stafleden, onderwijskundigen en leerhuismanagers. Opzet workshop: activiteiten, opbrengst Middels een korte, interactieve presentatie zullen we EFFECT-S introduceren, tips geven en ervaringen delen over het faciliteren van feedback en reflectie. Vervolgens zullen er discussies in kleine groepen plaatsvinden over ‘assessment of/for teaching and learning’ om zicht te krijgen op de hordes die genomen moeten worden en de kansen die EFFECT-S biedt. Tevens zullen we d.m.v. rollenspelen EFFECT feedbackgesprekken voeren om deelnemers te laten ervaren hoe het er tijdens zo’n gesprek aan toegaat. Maximum aantal deelnemers: 30 deelnemers Trefwoord: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development , Assessment: Feedback, Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: T.P.F.M. Klaassen Radboud UMC Nijmegen IWOO/EKO Huispost 306,r.11(M712.-1.47), Postbus 9101 6500HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
D6 / zaal 532 Serious gaming in het medisch onderwijs. Do's and don'ts. :
NVMO Werkgroep Skills en Simulatie 1 1 2 2 3 3 Lagro J , Kamphuis C , Klein Nagelvoort-Schuit S , Dankbaar M , Graafland M , Schijven M 1 2 3 Radboud UMC Nijmegen, Erasmus Medisch Centrum, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema De populariteit van serious gaming is in de afgelopen jaren steeds meer toegenomen. Serious games hebben het voordeel van leren in een veilige omgeving waarbij studenten op een realistische en veilige manier kunnen experimenteren en direct leren wat de gevolgen zouden zijn in het echte leven. Bovendien zijn serious games leuk en sluiten ze aan bij een volwassen actieve en ervaringsgerichte leerstijl: leren door te spelen. Het ingebouwde leerproces van deze games motiveert de studenten en maakt ze leuk. Maar het ontwikkelen, implementeren en onderzoeken van serious games in het medische onderwijs is niet eenvoudig en verschillende obstakels kan men tegenkomen. Doel In deze workshop maken deelnemers kennis met praktische methoden voor ontwikkeling, implementatie en onderzoek van serious games in het medische onderwijs. De nadruk ligt op een interactieve workshop waarbij deelnemers kunnen leren van elkaars ervaringen met serious games. Na afronding van deze workshop zijn deelnemers in staat om: de rationale om serious games toe te passen in het medische onderwijs te gebruiken. belangrijke ontwerpkeuzes voor de ontwikkeling van een serious game in het medische onderwijs te benoemen potentiële valkuilen in de implementatie van serious games in het medisch onderwijs te identificeren. belangrijke aspecten in het onderzoek van serious games in het medisch onderwijs te begrijpen Doelgroep Onze workshop is relevant voor al diegenen die bij medisch onderwijs voor bachelor en master studenten of AIOS serious games overwegen en ervaring hebben of willen krijgen met de ontwikkeling, uitvoering en/of het onderzoeken van serious games in het medisch onderwijs. Opzet workshop: De workshop is als volgt opgebouwd: 0 - 15 minuten: introductie en achtergrond en doelstellingen workshop. 15 - 55 min: drie sub-workshop. Deelnemers zullen ingedeeld worden en deelnemen aan een van de drie sub-workshop. De drie sub-workshop hebben de volgende thema's: Ontwikkeling van serious games Implementatie van serious games Onderzoek naar serious games Onder begeleiding van 1 tot 2 docenten per subgroep zullen de deelnemers in iedere subgroep hun ervaring delen met elkaar en aan de hand hiervan zal besproken worden welke lessen er geleerd kunnen worden. Eventueel zal een kleine opdracht hierbij kunnen faciliteren. Ieder subgroep zal zijn eigen belangrijke reflecties en leerpunten formuleren en presenteren aan de andere subgroepjes. 55-70 min: feedback van belangrijke reflecties van elke sub-workshop en belangrijke leerpunten (do's en don'ts) 70-75 min: afronding en conclusies Benodigdheden: 1 relatief grote kamer waarin de groep in 3 kleine groepjes gesplitst kan worden; 1 Computer/laptop met beamer; 3 Flip-overs of white boards en markers Maximum aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Teaching & learning: Games, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J. Lagro Radboud UMC Nijmegen Reinier Postlaan 10 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
D7 / zaal 533 Beelden aan bed: een video reflectieve methode voor multidisciplinair leren en het verbeteren van complexe zorgprocessen Rensen ELJ van, Vries B de UMC Utrecht Thema Effectieve communicatie en samenwerking tussen verschillende disciplines én binnen één beroepsgroep is essentieel voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg. Het gebruik van video is hierbij een krachtig hulpmiddel. Beelden aan bed is een gestructureerde video reflectieve methode die zorgprofessionals in staat stelt om met “real life”video opnames hun processen te evalueren en zelf te verbeteren. Dit kan zijn op vakinhoudelijke gebieden en technische aspecten, maar bijvoorbeeld ook over multidisciplinaire samenwerking. Het gebruik van video: faciliteert discipline overstijgend leren en is een zeer krachtig instrument gebleken bij het verbeteren van dynamische processen, zoals patiënten overdrachten.werkt alleen in een veilige en vertrouwelijke omgeving. Daarom worden vooraf afspraken gemaakt over de vertrouwelijkheid van de beelden en waar ze voor gebruikt worden.video geeft diepgang en een extra dimensie bij reflectie. Het creëert ook urgentie tot veranderen. Omdat professionals eigen verbeteringen aandragen is borging gegarandeerd.Het programma Onbegrensd Leren van het UMC Utrecht maakt het mogelijk dat Beelden aan bed nu verder wordt uitgerold. Doel Het doel van deze workshop is om de kracht van video bij multidisciplinair leren en verbeteren op de werkvloer te ervaren. Na deze workshop hebben de deelnemers praktische handvatten voor het toepassen van de video reflectieve methode. Doelgroep Geïnteresseerden in het gebruik van video reflectie bij multidisciplinair leren en verbeteren Opzet workshop: activiteiten, opbrengst Deze workshop is een “real-life”demonstratie van de video reflectieve methode. Gedurende de workshop gaan de deelnemers de techniek zelf ervaren en gebruiken. Daarnaast worden er video opnames getoond om het effect van de methode in de praktijk te laten zien. Maximum aantal deelnemers: 30 deelnemers
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225211.jpg
Trefwoord: Learning outcomes: Teamwork, Learning outcomes: Patient safety / errors, Learning outcomes: Life-long learning Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: E.L.J. van Rensen UMC Utrecht Kwaliteit en Veiligheid Huispost D01.343 Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D8 / zaal 536 De verhouding intramurale en extramurale gezondheidszorg in de geneeskunde opleiding, goed beoordeeld? 1
2
Leeuw E de , Smits PBA 1 2 UMC Utrecht, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema Verhouding intramurale en extramurale gezondheidszorg in de geneeskunde opleiding (aanbeveling van 1 visitatiecommissie 2012) Doel Het formuleren van aanbevelingen om de extramurale inbreng in de geneeskunde opleiding te versterken zowel in de bachelorfase als in de masterfase. De nadruk dient hierbij te liggen op de samenwerking tussen de arts maatschappij en gezondheid, de huisarts, de arts arbeid en gezondheid, de specialist ouderengeneeskunde met de verschillende ziekenhuisspecialisten. Doelgroep Alle docenten die betrokken zijn bij het geneeskunde onderwijs intramuraal en extramuraal. Opzet Voor deze rondetafel sessie denken wij aan een opzet met een klein panel bestaande uit twee of drie inhoudelijk deskundigen en een voorzitter. Met de deelnemers en het panel wordt gediscussieerd aan de hand van 3 uitgangsvragen. Voor elke vraag wordt 15 minuten uitgetrokken. Er wordt gestreefd naar een antwoord in de vorm van een aanbeveling voor het geneeskunde curriculum. Voor de formulering van dit antwoord is 5 minuten beschikbaar. De overblijvende 15 minuten zijn voor de inleiding en de afsluiting van de sessie. De drie uitgangsvragen De opleiding geneeskunde is gebaat bij een opzet die meer recht doet aan de ontwikkelingen in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld richting ‘toename van chronische zorg, met zorgpaden waarbij het de bedoeling is de patiënt zolang mogelijk in de eerste lijn te behandelen en transmuraal op te volgen in teams van gezondheidswerkers’ (citaat visitatiecommissie). Welke gezamenlijke lijnen kiezen we hiertoe al in de geneeskunde opleiding? Een grotere extramurale inbreng en oriëntatie kan daarbij behulpzaam zijn, maar hoe ziet die inbreng er uit? Welke inbreng kan groter? Welke concrete voorbeelden / best practices zijn te noemen van extramurale inbreng, vooral in de “Public and Occupational Health”, die ertoe doen in dit kader? 1
Geneeskunde Onderwijs in Nederland 2012. State of the Art Rapport en Benchmark rapport van de visitatiecommissie Geneeskunde 2011/2012. QANU Geneeskunde onderwijs in Nederland 2012 Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Education Management: Change, Curriculum: Community-based, Teaching & learning: All Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: E. de Leeuw UMC Utrecht Julius Centrum, afdeling PHM Huispost str.6.131 Postbus 85500 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D9 / zaal 537 Toetsing van communicatie: van enkele toetsmomenten naar een toetsprogramma? :
NVMO Werkgroep Communicatieonderwijs 1 2 3 4 5 Kreeke JJS van de , Fabriek M , Voogd AY de , Weel-Baumgarten E van , Vleuten CPM van der 1 2 3 4 VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, LUMC, Radboud 5 UMC Nijmegen, Universiteit Maastricht Thema De competentie communicatie wordt in de diverse curricula op verschillende wijzen getoetst, onder andere door een stationstoets (OSCE), beoordeling van opgenomen gesprekken en feedback van simulatiepatiënten. Volgens Cees van der Vleuten (NVMO-congres 2012) kan één enkele toets of beoordeling niet gebruikt worden om te beslissen of een student voldoet aan een bepaald niveau. Belangrijke beslissingen kunnen beter worden genomen op basis van een serie verschillende toetsen 1,2 die samengebracht worden in een toetsprogramma. Van der Vleuten et al. onderbouwen dit en bespreken de principes waaraan toetsing moet voldoen. Er bestaat geen voorkeur voor een bepaalde toets: iedere vorm van toetsing kan een functie hebben in een toetsprogramma. Een combinatie van verschillende toetsen en toetsmethoden, verzameld over een langere periode, kan de validiteit en de betrouwbaarheid van de einduitslag verhogen. Als we voor de toetsing van communicatie een dergelijk programma met verschillende toetsen ontwikkelen, kunnen we waarschijnlijk beter én eerder in de opleiding differentiëren tussen communicatief sterke en zwakke studenten. Opzet workshop: activiteiten Na een korte inleiding werken de deelnemers in subgroepjes mogelijkheden uit voor een longitudinaal toetsprogramma voor de communicatieve competentie. Vragen die o.a. aan de orde zullen komen zijn: Hoe toetsen we nu? Hoe kunnen we de ideeën van Van der Vleuten c.s., die bedoeld zijn voor een opleiding als geheel, gebruiken om de toetsing van communicatie te verbeteren? Op welke wijze kunnen we dat lean doen (uitgaande van de bestaande lokale situatie)? Willen we communicatie apart beoordelen en/of in samenhang met andere competenties en professioneel gedrag? Aansluitend presenteren de subgroepen hun ideeën. Doel/opbrengst van de workshop De deelnemers wisselen ervaringen uit /doen ideeën op hoe zij de toetsing van communicatie in de eigen opleidingen kunnen verbeteren. Doelgroep Docenten die betrokken zijn bij het onderwijs in communicatie en/of de toetsing/beoordeling ervan. Referenties [1] Van der Vleuten CP, et al. 2010. The assessment of professional competence: building blocks for theory development. Best Practice & Research Clinical Obstetrics and Gynaecology 24: 703-714. [2] Van der Vleuten CP, et al. 2012. A model for programmatic assessment fit for purpose. Med Teach 34:205-214. Maximaal aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills, Assessment: General, Medical education: All Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.J.S. van de Kreeke VU medisch centrum Medische psychologie Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D10 / zaal 557 Begeleiden en toetsen op de werkvloer in de medische vervolgopleidingen: Integratie van competenties als leidraad 1
2
3
4
5
6
Timmerman AA , Nijveldt MJ , Rietmeijer C , Ouwerkerk B , Essers GTJM , Dielissen P 1 2 3 4 Huisartsopleiding Maastricht, Huisartsopleiding Nederland, Huisartsopleiding VUmc, Huisartsopleiding 5 6 UMC Utrecht, Huisartsopleiding Leiden, Huisartsopleiding Radboud UMC Thema Klinisch opleiders staan in de huidige medische vervolgopleidingen voor de taak hun AIOS te ondersteunen in de ontwikkeling van alle CanMEDS competenties, door gerichte observatie van en feedback op hun dagelijks handelen. Het toetsen van ‘losse’ competenties staat echter haaks op de praktijk van alledag, waarin meerdere competenties geïntegreerd worden toegepast en aangeleerd. Binnen de huisartsopleiding wordt daarom gewerkt aan een Landelijk Opleidingsplan en landelijk curriculum Arts Patiënt Communicatie (APC), waarin competenties worden verbonden aan negen thema’s in het dagelijks werk van de huisarts (zoals Korte episode Zorg, Chronische Zorg, Zorg voor Ouderen en Preventie). Per thema is uitgewerkt welke beroepsactiviteiten kenmerkend zijn voor dit thema - en welke competenties nodig zijn om deze activiteiten uit te kunnen voeren. Opleiders en docenten kunnen hun AIOS hierdoor meer gerichte feedback geven op competenties: ofwel op de ontwikkeling van ‘geïntegreerde competenties’ binnen een dagelijkse beroepsactiviteit, ofwel op ontwikkeling van een afzonderlijke competentie over beroepsactiviteiten heen. In deze sessie illustreren we de systematiek voor communicatie in relatie tot medisch handelen. Bij het ontwikkelen van de competentie communicatie is de beroepsactiviteit, in relatie tot de context en doel van het consult, steeds leidend voor het adequaat toepassen van communicatie. Voor de afzonderlijke huisartsgeneeskundige thema’s is uitgewerkt welke communicatieve competenties kenmerkend zijn voor dit specifieke thema (bijvoorbeeld: preventie - motiverende gespreksvoering gericht op leefstijlverandering). Bovendien is een opklimmende moeilijkheidsgraad aangebracht in de beroepsactiviteiten waarbinnen communicatie gedurende de opleiding (cursorisch onderwijs en opleidingspraktijk) wordt getraind. Doel Uitwisselen van kennis en ervaring over begeleiden en toetsen op de werkvloer en reflecteren op de vraag of geïntegreerd beoordelen van competenties met behulp van beroepsactiviteiten een bruikbaar hulpmiddel is voor opleiden op de werkvloer. Doelgroep Deze sessie is bedoeld voor klinisch opleiders in de medische (vervolg)opleidingen, curriculumontwerpers, docenten, onderwijskundigen, kwaliteit- en beleidsmedewerkers en AIOS. Opzet Inleiding: Het landelijke opleidingsplan Huisartsopleiding Nederland: koppeling van competenties aan huisartsgeneeskundige thema’s en beroepsactiviteiten. Het Landelijke APC curriculum: doelgericht communiceren binnen de verschillende huisartsgeneeskundige thema’s. Praktische oefening: begeleiden en toetsen van communicatie In subgroepen werken aan een ‘geïntegreerd’ toetsplan voor communicatie, op basis van het voorbeeldmateriaal uit de huisartsopleiding. We werken aan een toetsplan voor de huisartsopleiding, waarvan de systematiek toepasbaar is op je eigen opleiding en bovendien generaliseerbaar naar andere competenties, zoals samenwerken, organiseren en maatschappelijk handelen. Uitwisseling van ervaringen en discussie aan de hand van stellingen. Op welke manier biedt werken met geïntegreerde competenties en beroepsactiviteiten houvast in de praktijk: aan opleiders (begeleiden en toetsen) en aios (plannen van leren)? Trefwoord: Curriculum: Outcome/competency-based, Assessment: Workplace-based (on-thejob)assessment, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: A.A. Timmerman Huisartsopleiding Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
D11 / zaal 558 Vrouwelijke genitale verminking, een noodzakelijk onderwerp in het basiscurriculum? :
NVMO Werkgroep Diversiteit 1 2 3 Kok M , Seeleman MC , Jager M de 1 2 3 Universiteit Utrecht, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Pharos Thema Sinds de jaren '90 worden we in Nederland geconfronteerd met Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV). Dit komt door immigratie van vrouwen uit landen waar VGV een gangbaar gebruik is. VGV kan lichamelijke, psychische en seksuele problemen veroorzaken. Vrouwen en meisjes leggen bij eventuele klachten niet vanzelfsprekend het verband met de besnijdenis. Een recent onderzoek van Pharos beschrijft dat er in Nederland ca. 28.000 vrouwen wonen, afkomstig uit landen waar VGV gebruikelijk is, die een besnijdenis hebben ondergaan. Naar schatting lopen tussen de 40 en 50 in Nederland woonachtige meisjes jaarlijks het risico te worden besneden (Exterkate, 2013). In 1993 heeft de Nederlandse regering het standpunt ingenomen dat alle vormen van VGV verboden zijn. Artsen kunnen op verschillende manieren geconfronteerd worden met VGV. Het kan zijn dat een arts vermoedt dat ouders hun dochter willen laten besnijden. Of een vrouw uit een risicoland presenteert lichamelijke en psychische klachten die gerelateerd kunnen zijn aan VGV. Daarnaast kan VGV ook een reden zijn voor vrouwen om niet deel te nemen aan onderzoek zoals baarmoederhalskankerscreening. Tot nu toe wordt in het medisch basiscurriculum nauwelijks aandacht besteed aan het onderwerp VGV. Is dat terecht, bijvoorbeeld omdat de meeste artsen hier in de praktijk niet vaak mee geconfronteerd zullen worden? Of is VGV een onderwerp waarover alle artsen kennis moeten opdoen tijdens hun opleiding? In deze sessie willen we onderzoeken in hoeverre het van belang is om VGV structureel in het basiscurriculum in te bedden. Dit doen we met een panel deskundigen op het gebied van VGV, van diversiteit in het medisch onderwijs en met professionals uit de praktijk. Doel Op basis van een presentatie van Pharos (kennis- en adviescentrum migranten, vluchtelingen en gezondheid) over VGV wordt met behulp van een panel gediscussieerd over de toegevoegde waarde van het onderwerp VGV in het medische basiscurriculum. De sessie is gericht op een uitwisseling tussen onderwijsontwikkelaars, professionals uit de medische praktijk en studenten. Relevante vragen hierbij zijn: - Is VGV een onderwerp waarover alle (aankomende) artsen kennis moeten hebben? - Welke aspecten van VGV zouden wel/niet in het onderwijs aan de orde moeten komen? - Wat zouden goede manieren zijn om onderwijs over VGV te implementeren? Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars, curriculumcoördinatoren, AIOS, praktiserende medici, studenten, overige belangstellenden. Opzet Inleiding Presentatie Pharos: vrouwelijke genitale verminking Discussie: ja/nee in het basiscurriculum, waarom wel/niet en hoe dan Conclusie Trefwoorden: vrouwelijke genitale verminking, diversiteit in het medisch onderwijs Referentie: M. Exterkate. Vrouwelijke Genitale Verminking in Nederland - Omvang, risico en determinanten. 2013. Utrecht: Pharos. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Curriculum: All, Medical education: All Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: M. Kok Universiteit Utrecht Klinisch Vaardigheidsonderwijs; HB 3.06A
Postbus 85500; 3508 GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
D12 / zaal 559 Werkmomenten als opleidingsmomenten: Hoe kan je opleiden in de competenties organiseren en samenwerken. NVMO Werkgroep Medische Vervolgopleiding: 1 2 3 4 5 6 Leede BJA de , Luijck SJ van , Vermeulen MI , Scheele F , Sluiter HE , Meininger AK 1 2 3 4 LUMC, Universiteit Maastricht, UMC Utrecht, St Lucas Andreas Ziekenhuis/ VU medisch centrum, 5 6 Isala Klinieken, UMC Groningen Thema AIOS geven aan onvoldoende voorbereid te worden op organisatorische, samnewerkings- en managementvaardigheden die nodig zijn als medisch specialist. In deze workshop, ontwikkeld met AIOS wordt op een actieve wijze een methode geleerd om werkmomenten om te zetten in opleidingsmomenten. Doel Methodisch leren omzetten van werk in opleidingsactiviteiten voor de competenties organiseren en samenwerken. Doelgroep Iedereen die betrokkken is bij medische vervolgopleidingen Opzet workshop Na een korte inleiding over organiseren en samenwerken in de dagelijkse praktijk van een medisch specialist, wordt een methode geïntroduceerd om competenties te herkennen in het dagelijks werk en dit vervolgens om te zetten in opleidingsactiviteiten. Essentie hiervan is niet om allerlei nieuwe opdrachten en activiteiten te creëren, maar werkmomenten veel explicieter te gebruiken voor opleiden, passend bij het niveau en de leerdoelen van de AIOS. Door zelf in subgroepen met deze methode aan de slag te gaan, kan één ieder zich de methode eigen maken zodat deze in de eigen opleidingspraktijk gehanteerd kan worden. Tevens worden de subgroepresultaten teruggekoppeld zodat men van elkaar veel praktische ideëen omtrent samenwerken en organiseren hoort. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Learning outcomes: Leadership skills , Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: B.J.A. de Leede LUMC Onderwijs Expertise Centrum Postbus 9600 2300 RC LEIDEN E-mail:
[email protected]
D13 / Lamoraalzaal Project ouderenzorg in de vervolgopleidingen: een lijn in ontwikkeling met basisgeneeskunde en nascholing KNMG In het voorjaar van 2013 is de start gemaakt om in gezamenlijkheid de inhoud en vorm van het opleiden van aios in de zorg voor ouderen in te vullen. Deze inhoud vertaalt iedere opleiding naar zijn eigen specialisme. Daarin wordt onderscheid gemaakt in basis en vervolg; kennis en vaardigheden die iedereen moet hebben en aanvulling daarop voor enkelen. Doel Tijdens dit symposium zal duidelijk worden hoe het ouderenzorg thema als een continuüm door de verschillende opleidingslagen kan worden ingezet. Om ouderenzorg beter op de kaart te zetten is een verandering in houding van studenten, AIOS en specialisten ten opzichte van dit onderwerp van belang. Dit kan bereikt worden door aan drie pijlers te werken: Inhoud Aandacht besteden aan leidende onderwerpen binnen ouderenzorg, Shared Decision Making speelt hierin een belangrijke rol. Structuur Al in de basisopleiding studenten in aanraking laten komen met de uitdagende systematiek rondom de oudere patiënt en de daarbij horende specialismen. Methode Vernieuwende onderwijsmethodes zoals e-learning inzetten om een doorlopende leerlijn over ouderen neer te zetten. Door op deze drie gebieden in te zetten kan er een leerlijn worden neergezet die over de basisopleiding, vervolgopleiding en nascholing heen gaat en waarin de zorg rondom de oudere patiënt centraal staat. Het aandacht geven in elke laag kan leiden tot een zichtbaardere positie van de specialismen die zich richten op de ouderenproblematiek waardoor de populariteit van het vakgebied vergroot kan worden. Opzet Context toelichten: wie zijn wij, wat doen we en waar staan we nu?
Toelichting van de drie pijlers: Inhoud, Structuur en Methode.
Discussie met de zaal omtrent het leer continuüm.
Afronding met een blik op de toekomst.
Voor wie? De doelgroep bestaat uit opleiders basiscurriculum, vervolgopleidingen en opleidingsinstituten, AIOS, verantwoordelijken voor ontwikkeling en onderwijs in studie geneeskunde. In oktober kunt u meer informatie over dit symposium vinden op de website www.knmg.nl/CGS/ouderenzorg Trefwoorden:Ouderenzorg, vervolgopleidingen Wijze van presentatie: Symposium Correspondentieadres: KNMG Postbus 20051 3502 LB Utrecht E-mail:
[email protected]
D14.1 / zaal 401 Seksuele intimidatie van coassistenten nog steeds een probleem. Sprang N van, Klerk CM de, Boersma HJMV KNMG Studentenplatform Probleemstelling In 2006 deed het KNMG Studentenplatform al onderzoek naar seksuele intimidatie binnen de opleiding geneeskunde. Destijds bleek dat het niet alleen vaak voorkwam (21%), maar ook dat studenten er zelden melding van deden (7%). Het KNMG Studentenplatform onderzocht recent of de incidentie na 6 jaar is gedaald, door wie en in welke vorm er geïntimideerd wordt en hoe de student met het incident omgaat. Methode In november 2012 werden 15.863 studentleden van de KNMG uitgenodigd voor een digitale enquête met vragen over diverse actuele onderwerpen binnen de geneeskundeopleiding, waaronder vragen over seksuele intimidatie. De geneeskundestudenten werd gevraagd of zij tijdens hun studie te maken hebben gekregen met seksuele intimidatie, wie de daders waren, waar de seksuele intimidatie uit bestond, of zij het incident hebben gemeld en wat hun overwegingen hierbij waren. Analyse van de resultaten werd uitgevoerd met SPSS. Resultaten In totaal hebben 2621 studenten de enquête volledig ingevuld (responspercentage 17,0%), waaronder 1394 coassistenten. Het percentage vrouwelijke respondenten (74,3%) is iets hoger dan het landelijk gemiddelde van vrouwelijke studenten geneeskunde en het zesde studiejaar is beter vertegenwoordigd dan de andere jaren (27,3%). Seksuele intimidatie komt het vaakst voor onder de coassistenten, waarvan 18,4% zich tijdens de studie seksueel geïntimideerd heeft gevoeld. De geïntimideerde coassistenten zijn duidelijk vaker vrouw (93,8) dan man (6,2%). Met name patiënten (59,6% van de geïntimideerde coassistenten kruisten dit antwoord aan) en stafleden/specialisten (56,4%) werden als daders aangegeven. Hierna volgden arts-assistenten (16,1%) en docenten (11,5%). De meest voorkomende vorm van seksuele intimidatie is opmerkingen over het uiterlijk (66,5%), gevolgd door seksueel getinte opmerkingen tijdens medische handelingen (50,0%). 27,5% van de geïntimideerde coassistenten voelde zich seksueel geïntimideerd door lichamelijk contact en 6,9% werd benaderd via internet of telefoon. Slechts 7,0% van de seksueel geïntimideerde coassistenten maakte van het incident een melding op de faculteit. Dit kwam onder andere doordat coassistenten het incident niet ernstig genoeg vonden (86,6%), maar ook omdat ze niet wilden dat hun naam bekend werd (5,0%) en omdat ze niet wisten waar ze op de faculteit terecht konden (11,4%). Conclusie en discussie Het aantal seksueel geïntimideerde coassistenten in 2012 is niet verminderd ten opzichte van 2006. Slechts een klein deel van de coassistenten maakt een melding van de intimidatie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat onvoldoende bekend is waar seksuele intimidatie gemeld kan worden. Op bijna elke faculteit is er tegenwoordig een vertrouwenspersoon, maar de coassistenten weten die persoon niet te vinden. Aan de faculteiten de taak ervoor te zorgen dat elke student op elk moment weet waar seksuele intimidatie gemeld kan worden. Referentie K. Groeneveld, ‘Seksuele intimidatie: tot hier en niet verder.’ Arts in Spe februari 2007, p. 24-27 Trefwoorden: seksuele intimidatie Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres; N. van Sprang Erasmus Medisch Centrum Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
D14.2 / zaal 401 'Arts-zijn hier is een ellende' Hoe medisch onderwijs in Afrika artsen moet voorbereiden op een bittere realiteit 1
2
1
Frambach JM , Manuel BAF , Vleuten CPM van der , Driessen EW 1 2 Universiteit Maastricht, Eduardo Mondlane University
1
Probleemstelling 1 Afrika ten zuiden van de Sahara loopt achter in innovaties en hervormingen in medisch onderwijs, terwijl 2 deze hard nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van artsen in deze regio te vergroten. Het 2 curriculumtype beïnvloedt de kwaliteit van artsen. Bestaand onderzoek naar effecten van innovatieve 1,2 curricula richt zich met name op het Westen. Deze studie speelt in op een gebrek aan bewijs voor de Afrikaanse context met de onderzoeksvraag: hoe voelen studenten en afgestudeerden van een innovatief medisch curriculum, vergeleken met een conventioneel curriculum, in een Afrikaanse context zich voorbereid op de praktijk? Methode In deze mixed methods studie vergeleken we participanten van twee medische faculteiten in Mozambique: één met een probleemgestuurd en community-based curriculum, de ander met een discipline-georiënteerd curriculum. Een aangepaste gevalideerde vragenlijst over professionele competenties werd afgenomen onder 36 vijfdejaars studenten en 30 afgestudeerden van de innovatieve faculteit, 67 vijfdejaars en 24 afgestudeerden van de conventionele faculteit. T-tests werden uitgevoerd. Vijf studenten en vijf afgestudeerden van beide faculteiten werden geïnterviewd over voorbereiding op de praktijk. De tien afgestudeerden hielden een dagboek bij over praktijksituaties waarvoor zij zich wel en niet voorbereid voelden. Thematische analyse werd toegepast, uitmondend in een conceptueel model. Resultaten Zes spanningsvelden tussen de lokale Mozambikaanse realiteit en de ‘ideale' praktijk werden geïdentificeerd, die de motivatie en het voorbereid zijn op de praktijk ernstig bemoeilijkten. Vier elementen van het innovatieve curriculum - bijv. het bevorderen van een onderzoekende houding, een holistische benadering van patiënten - hielpen studenten en artsen een balans te vinden tussen de spanningsvelden, wat hun motivatie en voorbereid zijn vergrootte. Participanten van de innovatieve faculteit scoorden significant hoger op een reeks competenties (p<0.05). Effect sizes waren voornamelijk medium tot large. De lokale uitdagingen waren echter zo substantieel dat beide faculteiten hun studenten niet volledig hierop konden voorbereiden. Discussie Onze studie bevestigt onderzoek elders ter wereld over positieve effecten van probleemgestuurde en community-based curricula. Deze curricula kunnen speciale betekenis voor Afrika hebben, gezien de grootte van de effect sizes in deze studie. Ondanks, of juist doordat de Afrikaanse context zo veeleisend is, lijken verbeteringen in de competenties van artsen hier betekenisvoller vergeleken met Westerse landen. Echter, curriculumvernieuwing alleen is niet genoeg voor artsen om de uitdagingen het hoofd te bieden en een balans te vinden tussen ideaal en realiteit. Greysen SR, et al. Medical education in sub-Saharan Africa: a literature review. Med Educ 2011; 45: 973-86. Frenk J, et al. Health professionals for a new century: transforming education to strengthen health systems in an interdependent world. Lancet 2010; 376: 1923-58. Trefwoord: Medical education: General, Curriculum: All, Learning outcomes: General: Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: J.M. Frambach Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
D14.3 / zaal 401 Systematische literatuur review over leren in student run clinics 1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
1,2
Schutte T , Tichelaar J , Dekker RS , Agtmael MA van , Richir MC , Vries ThPGM de 1 2 RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education), VU medisch centrum Introductie Geneeskunde studenten moeten beter worden voorbereid op hun toekomstige rol als arts, om 1 medische fouten en kosten te verminderen . Context gebonden leren is bekend om zijn positieve 2 effecten op studenten , echter het niveau waarin context gebonden leren wordt toegepast in 3 verschillende (farmacotherapie)curricula verschilt . De ultieme vorm van context gebonden leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg zou het leren in een “Learner Centered Student Run Clinic” (LC-SRC) kunnen zijn. In tegenstelling tot de LC-SRC bestaan student run clinics (SRCs) wel, in bijvoorbeeld de USA. SRCs zijn poliklinieken waar studenten in teams uit verschillende jaren zorg aan vooral onverzekerde patiënten bieden. In SRCs staat met name zorg aan (onverzekerde) patiënten centraal. Voor we starten met een eigen LC-SRC willen we onderzoeken wat er bekend is over studentuitkomsten van (reguliere) SRCs, op houding, vaardigheden, kennis, gedrag en patiëntuitkomsten. Methode We hebben een systematische literatuur review verricht, volgens PRISMA richtlijnen, in de PUBMED en ERIC databases. Aanvullend hebben we de SNOWBALL search toegepast, waarbij alle referenties in de geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld. Geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld op doel van de studie, conclusie/uitkomsten en studie kwaliteit, beoordeeld met het MERSQI instrument. Resultaten Pubmed en ERIC database search leverde 208 unieke artikelen op, bij verdere analyse gingen 65 artikelen over SRCs. De SNOWBALL search van 865 referenties leverde 53 nieuwe hits op, ontdubbeld 28 unieke, geschikte artikelen. Alle 93 geschikte artikelen zijn beoordeeld, zesendertig (38,7%) van deze artikelen waren originele onderzoeks artikelen met kwantitatieve studentuitkomsten. Studentuitkomsten op de mening/houding van studenten waren positief, studenten waardeerden de ervaring. Studentuitkomsten op vaardigheden en kennis zijn vooral gebaseerd op meningen en inschattingen van deelnemers. Studenten geven verbetering van vaardigheden aan (bv. anamnese en lichamelijk onderzoek), dat ze kennis hebben opgedaan die ze nergens anders op konden doen, en de SRC als erg leerzaam hebben ervaren. Andere artikelen rapporteren studentuitkomsten op geleverde kwaliteit van zorg (bijvoorbeeld hypertensie, diabetes, preventie) waarbij de kwaliteit van zorg redelijk lijkt en soms zelfs vergelijkbaar was met reguliere (verzekerde)zorg. Conclusie Studentuitkomsten van SRCs zijn dat studenten positief zijn over deelname, maar er is weinig objectief en gedegen onderzoek gedaan naar effecten op kennis en vaardigheden. Als zorg geleverd in SRCs als studentuitkomst gezien wordt kan geconcludeerd worden dat in enkele kleine onderzoeken, matig tot redelijk van kwaliteit, de geleverde zorg redelijk, en soms zelfs vergelijkbaar met verzekerde zorg lijkt. Discussie Gezien het theoretische voordeel en het ontbreken van overtuigend bewijs zal verder gericht onderzoek moeten worden verricht naar echte leereffecten door deelname aan SRCs. Dit onderzoek kan het beste gebeuren op een plek waar niet de (onverzekerde) patiënt maar leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg staat, namelijk in een “Learner centered student run clinic” (LC-SRC). Dit veelbelovende concept kan bijdragen aan optimaal context gebonden leren, en daarmee het verbeteren van medisch onderwijs. Referenties (1) Dornan T, Ashcroft D, Heathfield H et al. An in depth investigation into causes of prescribing errors by foundation trainees in relation to their medical education. the EQUIP study. General Medical Council; 2009. (2) Koens F, Mann KV, Custers EJFM, Ten Cate OTJ. Analysing the concept of context in medical education. Med Educ 2005;39(12):1243-1249. (3) O'Shaughnessy L, Haq I, Maxwell S, Llewelyn M. Teaching of clinical pharmacology and therapeutics in UK medical schools: current status in 2009. Br J Clin Pharmacol 2010;70(1):143-148.
Trefwoord: Learning outcomes: Patient management / prescribing, Medical education: Undergraduate education, Teaching & learning: Clinical context
Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: T. Schutte VU medisch centrum Afdeling Interne geneeskunde, sectie klinische farmacologie en farmacotherapie De Boelelaan 1118 kamer PK 1X77 1081 HZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D14.4 / zaal 401 Vaardigheidstraining voor AIOS urologie 1
2
1
3
2
3
Vries AH de , Luijk SJ van , Hendrikx AJM , Wagner C , Scherpbier AJJA , Schout BMA 1 2 3 Catharina Ziekenhuis, FHML, Universiteit Maastricht, EMGO, VU medisch centrum
Probleemstelling In april 2011 verscheen het VWS-rapport ‘Medische Technologie at Risk’, waarin beschreven staat dat training (mogelijk in een skills lab) van technische vaardigheden noodzakelijk is binnen de opleiding tot specialist. Wij verrichtten een studie naar vaardigheidsonderwijs in de opleiding urologie met de vragen: Hoe leren AIOS nu urologische vaardigheden en hoe wordt dit ervaren? Wat is de mening over de invoering van landelijk gestandaardiseerd verplicht vaardigheidsonderwijs? Methode Een vragenlijst werd naar alle AIOS en (plaatsvervangend) opleiders in Nederland verstuurd. Deze vragenlijst bestond uit vragen op een 5-punts Likert schaal en open vragen, en is uitgebreid beoordeeld door een onderwijskundig expert. Ter verdieping werden acht focusgroepen georganiseerd (39 AIOS; 15 opleiders). Na 8 focusgroepen was er saturatie. De focusgroepen werden uitgetypt, gecodeerd, geclassificeerd en gethematiseerd volgens de “Template Analysis”methode, met het verwerkingsprogramma Atlas.Ti. Resultaten Vragenlijst: Respons was 87,4% onder AIOS en 86,7% onder opleiders, waarbij informatie over alle 25 opleidingsklinieken werd verkregen. Structureel niet-patiëntgebonden vaardigheidsonderwijs in eigen kliniek vindt plaats volgens 44% van de opleiders, maar volgens 12% van de AIOS (p < 0.001). De meerderheid (AIOS: 92,1%, opleiders: 87,2%) vindt het plan voor landelijk vaardigheidsonderwijs een zinvolle aanvulling op de huidige opleiding. Verwachte moeilijkheden zijn logistieke planning, materiaal en inzet/motivatie (figuur 1). De mening over of inzet/motivatie van AIOS dan wel opleiders wordt gezien als moeilijkheid verschilt (p=0,004 en p=0,013 voor inzet AIOS en opleiders respectievelijk). Interviews: In het analysemodel (figuur 2) staan de resultaten m.b.t. onderzoeksvraag 1 beschreven. De AIOS leren hun praktische vaardigheden stap voor stap, door eerst te zien en dan te doen: ‘see one, do one, teach one’. Ze vinden het wenselijk als de opleider met hen hun niveau zou afstemmen. Mogelijkheden om te oefenen zijn over het algemeen wel aanwezig, maar er wordt weinig gebruik van gemaakt . Zowel AIOS als opleiders vinden het landelijke vaardigheidsonderwijs een goed plan als voorbereiding op de patient. Conclusie In de minderheid van de opleidingsklinieken vindt op dit moment niet-patiëntgebonden vaardigheidsonderwijs plaats; een discrepantie in beleving hiervan bestaat tussen AIOS en opleiders. Zowel AIOS als opleiders verwachten positief effect van het landelijke plan op de huidige opleiding. Discussie De belangrijkste voorwaarde voor succesvolle implementatie van landelijk gestandaardiseerd verplicht onderwijs met simulatoren en tevens de belangrijkste verwachte moeilijkheid is de logistieke integratie in de werkweek. Ondanks de duidelijke behoefte aan meer gestructureerd niet-patiëntgebonden vaardigheidsonderwijs in de huidige opleiding is de vraag of de urologische opleidingsklinieken klaar zijn voor dit nieuwe leermodel en het voldoende prioriteit krijgt om tot daadwerkelijke implementatie in de werkweek te komen.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225322.jpg Caption 1: Verwachte moeilijkheden bij invoering van landelijk gestandaardiseerd verplicht vaardigheidsonderwijs
Picture 2: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img2_225322.jpg Caption 2: Analyse en resultaten van huidige vaardigheidstraining
Trefwoord: Learning outcomes: Clinical and practical skills, Research in medical education: Training, Teaching & learning: Clinical skills centre Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: A.H. de Vries Catharina Ziekenhuis Urologie Michelangelolaan 2 5623 EJ EINDHOVEN E-mail:
[email protected]
D15.1 / zaal 402 Informeel zelfregulerend leren in de coschappen 1
1
1
3
3
Berkhout JJ , Helmich E , Berg JW van den , Teunissen PW , Vleuten CPM van der , Jaarsma ADC 1 2 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, VU medisch centrum, Universiteit Maastricht
1
Probleemstelling Coassistenten ervaren een grote transitie wanneer zij van de preklinische fase terecht komen in de klinische fase van de geneeskundeopleiding. Van coassistenten wordt verwacht dat ze zelfstandig leren en actief leermomenten herkennen en benutten in de kliniek, een overgang die veel coassistenten lastig vinden. In de AMEE Guide over zelfregulerend leren in het geneeskunde onderwijs wordt beschreven dat juist het herkennen en gebruiken van leermomenten nadrukkelijk aanwezig is bij goed zelfregulerend 1 lerende studenten . Zelfregulerend leren omvat een cyclisch proces waarin de student vooraf geplande en onderweg zo nodig bijgestelde gedachten, gevoelens en handelingen gebruikt om persoonlijke 2 leerdoelen te bereiken . Er is weinig bekend over hoe coassistenten hun eigen leren reguleren buiten de formele curriculumonderdelen om, het zogenoemde informele leren. Wat doen coassistenten om zoveel mogelijk te leren? Hoe beïnvloeden persoonlijke (student) en contextuele factoren het zelfregulerend leren in de coschappen en hoe werkt de interactie tussen die factoren? Waarom leert de ene coassistent meer dan een andere coassistent in een bepaalde context? Doel: inzicht krijgen in strategieën, activiteiten en handelingen die coassistenten inzetten om hun eigen leerervaring zo effectief mogelijk te maken en in hoe persoonlijke en contextuele factoren elkaar daarin beïnvloeden. Methode Om de interactie tussen persoonlijke en contextuele factoren in het zelfregulerend leren te begrijpen is het van belang om de sociale, culturele en historische context waarin een persoon het leren binnen de coschappen ervaart mee te nemen. Daarom is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksopzet op basis van individuele narratieve interviews. De data wordt iteratief geanalyseerd met een narratieve analyse gebaseerd op die van Labov. Opzet Wij zullen coassistenten in de masterfase geneeskunde includeren. Om inzicht te krijgen in de invloed van verschillende contextuele en persoonlijke factoren gebruiken we een purposive sampling methode, om daarmee een zo groot mogelijke variatie aan coassistenten te includeren. De interviews worden opgenomen en schriftelijk uitgewerkt en zullen worden afgenomen tot uit analyse blijkt dat verzadiging is bereikt. Resultaten De resultaten zullen weergeven hoe coassistenten leren en waarom zij bepaalde leerstrategieën gebruiken om te leren parallel aan het formele curriculum. Implicaties voor de praktijk: Met de resultaten hopen wij het informele leren van coassistenten beter te begrijpen en verder te kunnen ondersteunen vanuit de formele organisatie. Referenties: 1. Sandars, J. & Cleary, T. J. Self-regulation theory: applications to medical education: AMEE Guide No. 58. Medical teacher 33, 875-86 (2011). 2. Zimmerman, B. J. Becoming a Self-Regulated Learner: An Overview. Theory into Practice 41, 64-70 (2002). Trefwoord: Teaching & learning: Clinical context, Teaching & learning: Learning styles/theory/instructional design, Teaching & learning: Independent learning Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.J. Berkhout Academisch Medisch Centrum Center for Evidence-Based Education Meibergdreef 15, J1A-138 1105AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D15.2 / zaal 402 Het zorgpad als leerstructuur in de masterfase van het klinisch onderwijs. Dungen JJAM van den, Dierssen AHJ, Haas HJ de, Meulen DP ter, Heineman E UMC Groningen Probleemstelling De coassistent wordt in de kliniek bedolven onder een brede verzameling specialistische ziektebeelden. Dit resulteert in een versnippering van relevante en minder relevante kennisonderdelen. Er wordt echter wel verwacht dat de student in enkele weken een overzicht krijgt van alle aspecten van elk ziektebeeld. Het ontbreken van structuur in dit proces vertraagt de kennisacquisitie en remt het studierendement. Het logboekje is onvoldoende in staat gebleken die structuur te bieden. Concrete zorgpaden kunnen daarin verbetering brengen. Methode In 2013 is op de afdeling Chirurgie van het UMC Groningen gestart met het uitschrijven van zorgpaden van de meest relevante heelkundige ziektebeelden. Verdeeld over 6 aandachtsgebieden worden 24 ziektebeelden in gemiddeld 20 stappen beschreven. Deze stappen bestaan o.m. uit: lezen van literatuur en protocollen, zien van patiënten in verschillende diagnostische settings, bijwonen van ziektebesprekingen en operaties, opname- en ontslaggesprekken voeren, wond- en postoperatieve controles uitvoeren, aandacht voor medicatie. Aan de coassistenten worden de voor hun werkplek relevante zorgpaden via Blackboard Leermodules beschikbaar gesteld. De uitgewerkte stappen kunnen door hen per ziektebeeld worden afgevinkt en door de begeleidende medische staf gemonitord. De percentages gescoorde items en de gebruikte zorgpaden worden gemeten en in een individueel eindgesprek geëvalueerd. Ervaringen Het kost een aantal maanden om te komen tot een set van 24 zorgpaden voor de Chirurgie. Problemen voor de staf zijn daarbij de dagelijkse prioriteitskeuze van werkzaamheden en het gebruik van Blackboard dat in het begin om begeleiding vraagt. Over de keuze van de onderwerpen is echter snel overeenstemming bereikt. De coassistenten beoordelen de zorgpaden als een duidelijke verbetering van de leerstructuur. Het grootste rendement wordt gehaald als de invoering van zorgpaden gepaard gaat aan een reductie van de inhoud van het logboekje tot feedback en beoordelingsgesprekken. Implicaties voor de praktijk Het zorgpad als leerstructuur kan leiden tot een verbetering van het klinisch onderwijs en is ook toepasbaar in klinische stages tijdens de bachelorfase en in de medisch specialistische vervolgopleiding. Integratie van zorgpaden in een elektronisch portfolio ligt voor de hand.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225398.jpg
Trefwoord: Teaching & learning: Clinical context Learning outcomes: Clinical and practical skills, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.J.A.M. van den Dungen UMC Groningen Chirurgie Hanzeplein 1 9713 GZ GRONINGEN E-mail:
[email protected]
D15.3 / zaal 402 Praatjes vullen wel gaatjes: over het leereffect van peer review bij het onderzoekstraject voor de AIOS arts M&G 1
2
3
Zaadstra BM , Stiphout WAHJ van , Asbroek AHA ten 1 2 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, STIP, NSPOH Probleemstelling De opleiding Arts Maatschappij en Gezondheid (M&G), uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de NSPOH, leidt basisartsen op tot medisch specialist arts M&G. De arts M&G adviseert en handelt op het totale gebied van de Volksgezondheid (omvang en determinanten van spreiding van ziekte in de bevolking). Maatschappelijke ontwikkelingen vereisen dat het handelen van de arts M&G toetsbaar is, zodat verantwoording kan worden afgelegd, en tevens gebaseerd op feiten (evidence). De vroegere opleiding concentreerde zich op het schrijven van een individueel begeleide scriptie en was een op zichzelf staande summatieve individuele toets. Deze scriptieperiode leidde in vele gevallen tot inefficiëntie: uitstel en verlenging van de opleidingsduur. Daarnaast ook tot ineffectiviteit: het formatieve aspect, de proces monitoring en groei van de AIOS zelf, bleef onderbelicht. Methode Door zelf een onderzoekstraject in te gaan wordt goed inzicht verkregen hoe evidence tot stand komt en wat resultaten voor de eigen praktijk kunnen betekenen. Vanaf 2008 hebben wij het onderzoektraject voor de AIOS Arts M&G vormgegeven als een groepsactiviteit, met individuele onderzoekstrajecten en peer review als basisingrediënten. Met peer review bedoelen wij het kritisch inhoudelijk en methodologisch leren becommentariëren van elkaars onderzoeksvorderingen door gestructureerde leerwerkgroepbijeenkomsten in een veilige omgeving onder begeleiding van een vaste, ervaren onderzoeksbegeleider. Het onderzoekstraject start met een 4daagse interactieve module waarin de AIOS de basis leggen voor hun eigen onderzoeksprotocol. Daarna volgen 7 achtereenvolgende leerwerkgroepbijeenkomsten parallel lopend aan het eigen onderzoeksproces waarin de (begeleide) peer review centraal staat. De voorlopige onderzoeksresultaten moeten openbaar worden gepresenteerd, waarbij gestructureerd commentaar wordt geven, dat door de AIOS kan worden verwerkt in het te schrijven artikel. Het artikel zelf wordt beoordeeld door externe referenten en is de finale summatieve toets met als criteria: Onvoldoende (geheel herschrijven); voldoende (gedeeltelijk herschrijven); goed (hoeft nauwelijks herschreven te worden). Resultaten. Vanaf 2008 zijn 3 volledige 2 jaars cohorten ingestroomd: in totaal 28 AIOS. Daarvan zijn er 23 binnen de tijd geslaagd (8 goed, 15 voldoende), 3 hebben uitstel gekregen, 2 zijn definitief uitgevallen. Dit resultaat geeft aan dat sinds 2008 ruim 80% van de AIOS binnen de tijd voor de opleiding Arts M&G weet te slagen. Van het cohort 2008 wist zelfs iedereen binnen de tijd te slagen wat een primeur was in de geschiedenis van de NSPOH. Van de cohorten 2011 en 2012 liggen de meeste AIOS op schema. Discussie Het introduceren van het peer review systeem in het onderzoekstraject van de Arts M&G heeft bijgedragen aan verhoging van de efficiëntie en effectiviteit van de opleiding. Vanaf 2013 wordt dit onderzoekstraject ook toegepast bij andere opleidingen binnen de NSPOH. Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Research in medical education: Training Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: B.M. Zaadstra Academisch Medisch Centrum Sociale Geneeskunde Postbus 226600 1100 DD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D15.4 / zaal 402 Competentieonderwijs in masterjaar 1: een pilotstudie Kooiman MAR, Peerdeman SM, Daelmans HEM VU medisch centrum De competenties van de arts worden in de masteropleiding geïntegreerd in de praktijk toegepast. In Vumc zijn er vooral in het eerste masterjaar (M1) centrale competentietrainingen. Coassistenten gaven aan dat de aansluiting tussen de trainingen en het werkplekleren verbeterd kon worden. In 2011 is een pilotstudie met een nieuwe onderwijsvorm, de Training Professionele Ontwikkeling (TPO), uitgevoerd met als doel bewustwording van de samenhang van competenties van de arts in de dagelijkse praktijk. Dit wordt vormgegeven door toepassing van competenties tegelijkertijd, in samenhang en geïntegreerd in de praktijk uit te werken en te toetsen. Onderzoeksvragen Kan TPO de aansluiting tussen theoretisch competentieonderwijs en praktijkleren maken? Vinden studenten het onderwijs leerzaam? Bevordert TPO competentiegroei in M1? Methode September 2011 startten 2 werkgroepen van 12 studenten met de pilot TPO. De 8 bijeenkomsten met een vaste clinicus-begeleider als tutor starten met twee bijeenkomsten gewijd aan identificatie van competenties tijdens dagelijkse werkzaamheden van een arts, aandacht voor rolmodellen en leerpunten m.b.t. de competenties. In 4 bijeenkomsten wordt aan de hand van door de studenten ingebrachte casuïstiek de toepassing van alle competenties geanalyseerd. In bijeenkomst 5 vindt een onderlinge feedbackbijeenkomst plaats waar individuele leerdoelen uit voortkomen. In bijeenkomst 8 wordt het persoonlijk ontwikkelplan (POP) met reflectie op M1 en leerdoelen voor masterjaar 2 individueel besproken. Onderzoek Studenten werden vooraf geïnformeerd over de pilot. Na bijeenkomst 5 werd een semigestructureerd interview door een onafhankelijk docent afgenomen als tussentijdse evaluatie. Tijdens masterjaar 2 vond een gestructureerde schriftelijke eindevaluatie plaats. Resultaten Tijdens de tussentijdse evaluatie (respons 88%) bleek dat de studenten positief waren. Ze kregen door de TPO meer inzicht in competenties, hoe deze verweven zijn in het dagelijkse werk van artsen en vonden het onderwijs leerzaam. Ze ervoeren groei in competenties, m.n. door praktijkervaringen op de werkvloer. Er werden suggesties voor verbetering gedaan t.a.v. de feedbackbijeenkomst en aangeraden werd een begin POP in te voeren om ontwikkeling gedurende het jaar te kunnen meten. De eerste resultaten van de eindevaluaties geven aan dat studenten vanuit masterjaar 2 terugkijkend kritischer zijn. Ze vinden het onderwijs leerzaam maar wel docentafhankelijk. Competentiegroei blijkt in retrospectie voornamelijk gekoppeld aan leren op de werkvloer waarbij zelfstandig kunnen toepassen van competenties belangrijk is. Discussie Competentiegroei in masterjaar 1 wordt meer bevorderd door dagelijkse praktijkervaringen dan door TPO onderwijs. TPO wordt wel als positief en leerzaam ervaren. Het maakt studenten bewuster van benodigde competenties in het dagelijkse werk van artsen. Kwaliteitsverschillen tussen begeleidend tutoren kunnen het ervaren leereffect beïnvloeden. Voortzetting in masterjaar 2 waarin studenten meer zelfwerkzaam zijn en competenties kunnen gaan toepassen, is een aanbeveling. Trefwoord: Medical education: Undergraduate education, Curriculum: Outcome/competency-based Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M.A.R. Kooiman VU medisch centrum De Boelelaan 1118 1081BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
med.umcg.nl D16.1 / zaal 403 Bereidt expliciet Global Health onderwijs in de Bachelor fase onze studenten voor op hun toekomst in het internationale werkveld? Een Groningse inventarisatie naar hun belangstelling in jaar 1. Bakker RR, Bos NA, Hogerzeil HV UMC Groningen Probleemstelling Door de globalisering van onze samenleving wordt het steeds belangrijker om aandacht te besteden aan het academische veld van Global Health (GH) in het Medisch curriculum. Toekomstige artsen hebben kennis en vaardigheden nodig om met een interdisciplinaire blik naar hun patiënten en het gezondheidssysteem te kunnen kijken, in Nederland of elders. De meeste curricula bieden GH als een keuzevak aan, of als een Master buiten Geneeskunde om. In het reguliere Groningse curriculum (NL) worden GH onderdelen niet expliciet benoemd. Echter, in het Internationale Bachelor curriculum (IBMG) is GH onderwijs een verplicht onderdeel gedurende alle semesters. Sinds september 2013 wordt een driejarige onderwijslijn aangeboden. Studenten krijgen 21 thema’s aangeboden die de breedte van het vakgebied beslaan. In dit onderzoek presenteren wij een nulmeting naar de belangstelling van Bachelor studenten voor deze thema’s. We verwachten een grotere belangstelling maar willen die bevestigd zien en onderzoeken waar de verschillen vandaan komen. Opzet We hebben zowel het eerstejaars cohort van de IBMG als van de NL gevraagd naar hun interesse voor de 21 GH thema’s, voordat deze thema’s werden geïntroduceerd. De belangstelling werd gescoord op een 1-5 Likert schaal (5: zeer interessant; 1: niet interessant). De vragenlijst is Engelstalig voor de IBMG studenten en vertaald voor het Nederlandse cohort. Naast interesse voor de thema’s vroegen we, onder andere, ook naar de gewenste beroepskeuze. Resultaten De respons was 92% voor IBMG (n= 68) en 65 % voor NL studenten (n= 233). De gemiddelde score op de 21 GH thema’s onder de IBMG studenten (M= 3,83) was significant hoger dan onder de NL studenten (M= 3,03) (p < 0.001). De IBMG studenten geven de hoogste score (4,51) aan “work effectively with colleagues from different backgrounds”, de NL aan “effectief communiceren met mensen uit diverse groepen” (3,72). Van de IBMG studenten overweegt 17 % een carrière in Sociale Geneeskunde (“Public Health”) vergeleken met 3% van de NL studenten. Conclusie Eerstejaars medische studenten in het IBMG programma zijn significant meer geïnteresseerd in Global Health thema’s dan hun Nederlandse jaargenoten. Trekt een internationale Bachelor studenten aan die bij voorbaat al meer georiënteerd zijn richting GH-vraagstukken? Of komt het door hun keuze te studeren in het buitenland (Groningen)? De komende jaren zullen we de beslissingen die deze studenten nemen met betrekking tot hun toekomstplannen in onderwijs en onderzoek blijven volgen. Zijn zij, die de GH onderwijslijn volgen, inderdaad beter voorbereid op de toekomst? Vanaf 2014 kunnen basisartsen starten met een twee en half jarige opleiding tot “Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde (AIGT)”, als welkome aanvulling op de krappe internationale arbeidsmarkt. Trefwoord: Education management: International/ transnational medical education, Medical education: Undergraduate education, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: R.R. Bakker UMC Groningen Onderwjsinstituut Postbus 196 9700 AD GRONINGEN E-mail:
[email protected]
D16.2 / zaal 403 Introductie van een internationale bachelor geneeskunde in groningen Bos NA, Tio RA, Trigt AM van UMC Groningen Doel De globalisering van de geneeskunde maakt het noodzakelijk om het medisch curriculum te internationaliseren. Daarom wordt er sinds 2009 een Engelstalige, internationaal georiënteerd curriculum in Groningen georganiseerd naast het Nederlandstalige curriculum. De International Bachelor in Medicine in Groningen (IBMG) is gestart met 80-100 studenten per jaar. Studenten werden toegelaten na een selectieprocedure. Docenten werden getraind om in het Engels les te kunnen geven aan een internationale groep studenten. Global Health onderwerpen werden geïntegreerd in de verschillende blokken. In jaar 3 werd een keuze periode van 10 weken geïntroduceerd die overal uitgevoerd kan worden. De resultaten van de keuze periode werden gebruikt voor het schrijven van een bachelor thesis. Methode De internationalisering van het programma werd in eerste instantie gemeten aan de hand van: Het aantal internationale studenten in de opleiding Het aantal inkomende uitwisselings studenten die een semester volgen Het aantal studenten dat internationale ervaring heeft opgedaan tijdens hun keuze periode Resultaten In de eerste drie jaar waren er 259 IBMG studenten met 25 verschillende nationaliteiten, waaronder 37% met de Nederlandse nationaliteit, 27% met Europese nationaliteiten (EER), 30% afkomstig uit het Midden-Oosten en 6% met een gemengde afkomst. De studie resultaten van de IBMG studenten waren niet significant verschillend van dat van het parallelle Nederlandstalige curriculum. In September 2012 ontvingen de eerste 29 studenten hun Bachelor diploma. De keuzeperiode werd door 38% van de studenten buiten Nederland gevolgd. Negen buitenlandse uitwisselingsstudenten volgden een semester van het curriculum. Conclusies We hebben een internationaal medisch curriculum geïntroduceerd. Hierdoor is er een sterke toename van het aantal internationale studenten in het Bachelor programma. De IBMG is hierdoor uitgegroeid tot een internationale learning community met een globaal perspectief van de geneeskunde. Trefwoord: Curriculum: Education environment, Curriculum: Options / electives, Curriculum: Case / presentation-based Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: N.A. Bos UMC Groningen Onderwijsinstituut Postbus 196 9700AD GRONINGEN E-mail: n.a.bos@
D16.3 / zaal 403 De Introverte Masterstudent: een aanwinst of straf voor de faculteit? Pol M, Hendriks F, Pouw MEA VU medisch centrum Thema Uit onderzoek blijkt dat in onze westerse cultuur één op de drie mensen introvert is. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een persoonskenmerk, niet te verwarren met gedragskenmerken als verlegenheid en/of subassertiviteit. Studenten die je als introvert zou kunnen kenschetsen met name in de masterfase met enige regelmaat onvoldoendes halen, een melding onprofessioneel gedrag krijgen of last hebben van groepsproblematiek, waaronder zich buitengesloten voelen of gepest worden. De indruk bestaat bij deze studenten dat er te weinig ruimte is binnen de onderwijsomgeving, om zichzelf te kunnen zijn, namelijk stiller dan de rest. Ook bestaat de indruk dat deze studenten mogelijk gedurende de bachelorfase te weinig gestimuleerd worden om zich actiever en assertiever in hun leeromgeving op te stellen. In de dagelijkse praktijk wordt in de communicatie en in de subjectieve beoordeling extraversie meer gewaardeerd. Echter, er is in de wetenschappelijke literatuur geen bewijs dat extraversie geassocieerd kan worden met betere prestaties als student of arts. Wij gaan er van uit dat het juist positief is dat introverte studenten in evenredige mate deel uitmaken van de studentenpopulatie en straks de artsenpopulatie en dat zij in voorbereiding daar op gelijkwaardige kansen verdienen op positieve waardering en feedback. Doel van de rondetafelsessie Middels uitwisseling helderheid verschaffen of het beeld dat wij kenschetsen door anderen (h)erkend wordt en hoe je de problemen die introverte masterstudenten ondervinden kunt verhelpen. Doelgroep * Docenten en begeleiders geneeskunde * Programmaleiders geneeskunde * Studenten geneeskunde Opzet Uitwisseling tussen de deelnemers aan de hand van vier casuïstiek. Aan de hand van deze casuïstiek willen we het volgende achterhalen: * Herkent en erkent men de problematiek? * Waar lopen deze studenten tegenaan op het gebied van studievoortgang, studierendement en professionele ontwikkeling? * Wat kan vanuit onderwijskundige opzet geboden worden om deze studenten optimaal te begeleiden en willen we dat ook? a. Introductie: 10 minuten b. casuïstiek: 60 minuten c. afronding: 5 minuten Relevante literatuur 1. Susan Cain. ‘Stil. De kracht van introvert zijn in een wereld die niet ophoudt met kletsen’. Arbeiderspers, 2012. 2. Jerant A, Griffin E, Rainwater J, Henderson M, Sousa F, Bertakis KD, Fenton J, Franks P. Does applicant personality influence Multiple Mini-Interview performance and medical school acceptance offers? Academic Medicine 2012;87:1250-1259.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225162.jpg Caption 1: Introvert
Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Research in medical education: General, Medical education: Undergraduate education , Learning outcomes: Research Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: M. Pol VU medisch centrum Instituut voor onderwijs en opleiden Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D17.1 / zaal 404 Kwaliteitsbevordering in de huisartsopleiding; effectevaluatie van het kwaliteitssysteem GEAR 1
1
2
1
Buwalda N , Visser MRM , Braspenning J , Wieringa-de Waard M 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Sinds september 2012 is het kwaliteitssysteem GEAR (Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde) binnen de opleidingsinstituten huisartsgeneeskunde in Nederland in gebruik genomen. Het doel van GEAR is om de kwaliteit van de opleidingen te bewaken en samenwerking tussen de instituten te stimuleren. Het gehanteerde kwaliteitschema omvat zeven domeinen (bijv. Academisch niveau) en 25 subdomeinen (bijv. Onderwijsprogramma). Voor elk subdomein is een aantal indicatoren opgesteld. De instituten beoordelen zichzelf aan de hand van deze indicatoren en krijgen feedback hierover. Zo wordt inzichtelijk hoe de instituten (onderling) presteren (benchmarking). Ook vindt een tweedaagse AUDIT plaats. Aan de hand van alle gegevens worden verbeterplannen opgesteld en uitgevoerd. In een cyclus van vijf jaar worden alle domeinen getoetst. Deze effectevaluatie onderzoekt in welke mate de verbeterplannen zijn opgezet en toegepast en wat de invloeden zijn van (a) het implementatieproces en (b) de kenmerken van de verkregen feedback. In het, hier gepresenteerde, eerste deel van het onderzoek wordt het implementatieproces in kaart gebracht. Methode Studieopzet en respondenten Semi-gestructureerde interviews worden afgenomen bij de hoofden (n=8) en de kwaliteitsmedewerkers (n=8) van de acht opleidingsinstituten huisartsgeneeskunde. De hoofden waren nauw betrokken bij de ontwikkeling van het systeem. De kwaliteitsmedewerkers coördineren de dataverzameling voor GEAR op hun instituut. Interview Door middel van de interviews wordt nagegaan hoe de implementatie van het GEAR-systeem verloopt en welke bevorderende en belemmerende factoren een rol spelen. Het raamwerk voor het interview is gebaseerd op de fasen van verandering, te weten oriëntatie, inzicht, acceptatie, verandering, behoud van verandering (Grol & Wensing 2011) en de beschikbaarheid van de juiste randvoorwaarden zoals visie, middelen, stimulans, vaardigheden, actieplan (Ersozs & Leebov 1991). Analyse De letterlijke tekst van de interviews wordt door twee onderzoekers, onafhankelijk van elkaar (handmatig) gecodeerd, waarna mbv “negotiated consensus”tot overeenstemming wordt gekomen. Resultaten In mei en juni 2013 worden de interviews met de hoofden en kwaliteitsmedewerkers gehouden. In het najaar van 2013 kunnen de eerste resultaten gepresenteerd worden. Discussie Aan de ontwikkeling en uitvoering van het systeem is veel tijd en energie besteed door de instituten. Het lijkt daarom in het belang van de instituten dat het systeem ook werkt. Dit zou het geven van sociaal wenselijke antwoorden in de kaart kunnen spelen. Literatuur Ersozs CJ, Leebov W. The health care manager’s guide to continuous quality improvement.AmericanHospitalAssociation, 1991. Grol R, Wensing M. Implementatie. Effectieve verbetering van de patiëntenzorg.Amsterdam, Reed Business, 2011. Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Education management: Quality Assurance, Education Management: Change Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: N. Buwalda Academisch Medisch Centrum Huisartsgeneeskunde Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
D17.2 / zaal 404 Een proactieve COC: het kwaliteitsoverzicht van de medische vervolgopleidingen in het Kennemer Gasthuis (KG) en het Spaarne Ziekenhuis (SZ) 1
2
1
1
1
2
2
Struben VMD , Abrahamsen YV , Geertman AJJ , Nolte PA , Schie MJA van , Tukkie R , Veldhuize JA , 1 Vollebregt A 1 2 Spaarne Ziekenhuis, Kennemer Gasthuis Probleemstelling De centrale opleidingscommissie (COC) heeft de taak om een gunstig en veilig opleidingsklimaat te bevorderen en te handhaven. Om de kwaliteit van de opleidingen in het KG en het SZ te volgen en te objectiveren, worden verschillende kwaliteitsinstrumenten en indicatoren gebruikt. De verzamelde informatie per instrument en indicator is groot, heeft een verband met elkaar en overlapt deels. Om al de gegevens gestructureerd en continue te monitoren alsmede te kunnen gebruiken om te komen tot samenhangende adviezen aan de opleidingen, werken de COC’s in het KG en SZ met het KwaliteitsOverzicht (KO). Opzet Het KO beschrijft per vakgroep de belangrijkste bevindingen en aandachtspunten van de volgende kwaliteitsinstrumenten: (proef)visitaties, interne audits, werkplekbezoeken (alleen SZ), cultuurmetingen (D-RECT, SETQ, TeamQ), exitgesprekken en notulen van de opleidingsvergaderingen. Voor elk instrument is een PDCA-cyclus beschreven. Ook wordt in het KO de aanwezigheid van specialisten/aios bij de centrale COC en het disciplineoverstijgend onderwijs genoteerd. Tijdens elk dagelijks bestuur overleg van de COC’s worden de nieuw ingekomen gegevens besproken en wordt waar nodig de desbetreffende opleiding geattendeerd op eventuele ontbrekende informatie of stagnerende PDCA-cycli. Voorts dient het KO als leidraad voor input tijdens de proefvisitaties, audits en werkplekbezoeken. Ervaringen Het KO maakt dat de COC’s het klimaat van de opleidingen gestructureerd en continu kunnen volgen. De daadwerkelijke implementatie van verbeterplannen, volgend uit de PDCA-cycli van de verschillende kwaliteitsinstrumenten, wordt zichtbaar gemaakt. Vakgroepen kunnen met behulp van het KO proactief geadviseerd en ondersteund worden bij het realiseren van verbeteringen. Bovendien kunnen de COC’s aan de hand van het overzicht waar mogelijk de onderlinge uitwisseling van best practices tussen de opleidingen bevorderen. Conclusie Door de input van de verschillende kwaliteitsinstrumenten en -indicatoren te combineren in het KwaliteitsOverzicht ontstaat een integraal beeld van een opleiding en haar ontwikkelingen. Daarnaast helpt het overzicht de COC’s om haar rol als regisseur van de kwaliteit van de opleidingen ziekenhuisbreed te vervullen.
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/POSTE/img1_225375.gif Caption 1: Resultaten van de kwaliteitsinstrumenten komen samen in het KwaliteitsOverzicht van de COC's KG en SZ
Trefwoord: Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: V.M.D. Struben Spaarne Ziekenhuis Spaarnepoort 1 2134 TM HOOFDDORP E-mail:
[email protected]
D17.3 / zaal 404 095 Het onderwijskwaliteitssysteem en de verbetering van vaardigheden bij supervisie Oostenbroek RJ, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Achtergrond In de periode van 2009-2013 is een onderwijskwaliteitssysteem ontwikkeld en geïmplementeerd. Dit systeem bestaat uit twee onderdelen. Centraal staan een aantal kwaliteitsindicatoren: meting van leerklimaat, meting van onderwijsvaardigheden van opleiders, interne audits, exit interviews en nulmetingen. Daarnaast wordt een scala aan al dan niet verplichte toerustingsactiviteiten aangeboden aan a(n)ios en opleiders. Deze toerustingsactiviteiten zijn gebaseerd op uitkomsten van vooornoemde kwaliteitsindicatoren. Voorbeelden zijn: Teach-the-Teacher, Teaching-on-the-Run, assessments voor opleiders, feedbackcursussen en gefaciliteerde discussies over specifieke vaardigheden bij supervisie. Het doel van dit kwaliteitssysteem is verbeteren van onderwijscompetenties van opleiders en het stimuleren van nemen van regie in eigen opleiding bij arts-assistenten. Jaarlijks wordt vakgroepen gevraagd leerdoelen op te stellen t.a.v. die puntien die volgens het kwaliteitssysteem aandacht behoeven. Samenvatting van verricht werk Elke vakgroep wordt door de COC bij herhaling gestimuleerd het volledige pakket van het onderwijskwaliteitssysteem te benutten. De COC bewaakt en controleert jaarlijks behaalde resultaten van iedere discipline. Zo wordt jaarlijks elke vakgroep gevraagd de onderwijskwaliteiten van opleiders en het leerklimaat te evaluaren en uitkomsten te bespreken met vakgroepleden en alle arts-assistenten. Tevens worden sinds vorig jaar vakgroepen in de gelegenheid gesteld zich door een onderwijskundige te laten adviseren en begeleiden bij nabespreking van deze resultaten. Samenvatting van resultaten Hoewel de structuur van het onderwijskwaliteitssysteem adequaat functioneert, verschillen resultaten op sommige kwaliteitsindicatoren nauwelijks van die uit voorgaande jaren. Van 2010-2012 bedroeg bijvoorbeeld het gemiddelde van de eigen beoordeling door opleiders (n=146) over het formuleren van leerdoelen bij assistenten gemiddeld resp. 3.6, 3.2 en 3.3, terwijl assistenten (n=108) hen een iets hoger gemiddelde score gaven, resp. 3.8, 3.5 en 3.6 (vijfpuntsschaal). Vastgesteld werd dat uitkomsten van kwaliteitsinsindicatoren in het algemeen door opleiders onderling niet structureel en slechts oppervlakkig met assistenten werden besproken. Door begeleiding van de nabespreking door een onderwijskundige bij de verschillende vakgroepen bleek dat een betere acceptatie van het onderwijskwaliteitssysteem bij opleiders optrad. Voorts kon een open discussie plaatsvinden, waarbij zowel opleiders als assistenten opmerkten dat zonder deze begeleiding dit niet gebeurd zou zijn. Conclusies Het onderwijskwaliteitssysteem wordt door de vakgroepen gebruikt. Echter de resultaten uit de kwaliteitsindicatoren vertonen niet altijd een stijgende lijn, zoals zichtbaar werd bij het voorbeeld over supervisie bij het formuleren van leerdoelen. Het achterblijven van deze competentie kan worden verbeterd wanneer opleiders én arts-assistenten begeleid en gestructureerd de uitkomsten bespreken, waarbij de nabespreking specifiek toegespitst wordt op de onderwijskundige wensen bij de verschillende vakgroepen.De dialoog over uitkomsten van (een deel van) het onderwijskwaliteitssysteem tussen opleiders en assistenten behoeft externe (onderwijskundige) begeleiding. Trefwoord: Learning outcomes: Clinical and practical skills, Medical education: Postgraduate education, Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: R.J. Oostenbroek Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Postbus 444 3300 AK DORDRECHT E-mail:
[email protected]
D17.4 / zaal 404 Een extern ontwikkelingsassessment in de opleiding tot medisch specialist: De moeite waard? 1
2
1
1
Velthuis SI , Oudendammer FM den , Bustraan J , Dörr PJ 1 2 LUMC, PLATO
Probleemstelling De essentie van de opleiding van artsen tot specialist (AIOS) is competentiegericht, waarbij de competentie medisch handelen centraal staat. Ook de ontwikkeling van algemene competenties, zoals samenwerking en communicatie verdient volop aandacht. Veel (bijna) afgestudeerde AIOS voelen zich onvoldoende toegerust op deze algemene competentiegebieden. Daarnaast moet de AIOS in de tweede helft van de opleiding keuzes maken voor een aandachtsgebied. Door de invoering van een extern ontwikkelingsassessment halverwege de opleiding wordt naast de ontwikkeling in medische expertise op een nieuwe manier inzicht verkregen in de ontwikkeling van de algemene competenties, capaciteiten en ambities. Doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in de meerwaarde van dit assessment; Komt het assessment overeen met het beeld dat opleider en AIOS al hadden? En geeft het nieuwe inzichten in persoonlijke ontwikkeling en loopbaankeuze? Methode/Opzet In dit onderzoek wordt een ontwikkelingsassessment afgenomen door een psycholoog van een extern assessmentbureau. Het assessment is gericht op evaluatie van de algemene competenties (CanMED’s) en bestaat uit een interview, persoonlijkheidstesten en capaciteitentesten. Na een pilot in 2010 met acht e e 3 en 4 jaars AIOS werden in een vervolgtraject twintig AIOS benaderd van de specialismen orthopedie, verloskunde-gynaecologie, radiologie en interne geneeskunde. Het betreft AIOS uit het LUMC en verschillende algemene ziekenhuizen in de regio Leiden. Vóór het assessment vullen AIOS en opleiders vragenlijsten in; één over de huidige competenties en één over de verwachtingen ten aanzien van het assessment. Na het assessment vinden gesprekken plaats; respectievelijk tussen assessor en AIOS, tussen assessor AIOS en opleider en tussen AIOS en opleider. Na 6 maanden werden de AIOS en opleiders opnieuw benaderd om vervolgacties naar aanleiding van het assessment en de effecten daarvan op termijn te evalueren, middels vragenlijsten en interviews. Resultaten/Conclusie De reacties van de AIOS en opleiders uit de pilot zijn positief. Het assessment geeft inzicht in de algemene competenties. Opleiders bemerkten duidelijke veranderingen bij hun AIOS, die nieuwe activiteiten oppakten of andere, concrete stappen zetten om hun professionele ontwikkeling ter hand te nemen. De dataverzameling onder de tweede groep loopt tot de zomer. Vooruitlopend op de daadwerkelijke analyse, bevestigen de tot nu toe gehouden interviews het beeld dat het assessment, gecombineerd met de observaties van de medisch inhoudelijke competenties door opleiders, richting geeft aan de tweede helft van de opleiding, zodat kwaliteiten, ambities en realiteit met elkaar in balans zijn. Evaluatie/Implicaties voor de praktijk Door middel van een extern assessment op algemene competenties, gecombineerd met de medisch inhoudelijke ontwikkeling en ambities van de AIOS, worden gemotiveerd keuzes gemaakt voor de verdere professionele ontwikkeling en loopbaan in de tweede helft van de opleiding. Trefwoord: Assessment: All, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: S.I. Velthuis Vijfde Binnenvestgracht 13 2311 VH LEIDEN E-mail:
[email protected]
12.00-13.15 Restaurant
LUNCH
13.15-14.30
Blok E
E1.1 / zaal 522 Voorspellende waarde van middelbare schoolresultaten voor succes in het 1e studiejaar van de opleiding Farmacie 1
2
Koster AS , Verhoeven PS 1 2 Universiteit Utrecht, University College Roosevelt Probleemstelling Ter voorbereiding op verdere discussie over matching en selectie is de relatie tussen middelbare e schoolcijfers voor de exacte vakken en het studiesucces in het 1 studiejaar van de opleiding Farmacie onderzocht. Opzet en methode Als maat voor studiesucces is het aantal behaalde studiepunten (uitgedrukt in ec's; cohorten 2005-2008) e in het 1 studiejaar gebruikt, waarbij drie categorieën zijn onderscheiden: A (< 30 ec; ‘kansarm’), B (3045 ec; ‘risicovol’) en C (≥ 45 ec; ‘kansrijk’). De voorspellende waarde van de schoolcijfers is gemodelleerd met behulp van ordinale regressie (SPSS19), waarbij de kans wordt berekend om in één van de categorieën A, B of C te vallen als functie van het geslacht (m/v) en de behaalde schoolcijfers voor wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie. Resultaten Studenten, die 45 of meer studiepunten behalen in jaar 1, hebben gemiddeld voor alle exacte vakken op school ruwweg een 7 of hoger behaald. Studenten, die een negatief BSA zouden hebben gekregen (< 45 ec), hebben gemiddeld een 6,4 of lager gescoord. Met behulp van het regressiemodel kan redelijk voorspeld worden, welke studenten in de categoriën A-C zullen vallen: de belangrijkste statistische significante voorspellers (p < 0,001) daarbij zijn geslacht (odds ratio, OR, man vs. vrouw = 0,75) en de behaalde cijfers voor de vakken biologie (OR = 2,12), natuurkunde (OR = 1,65) en wiskunde (OR = 1,53). Het model voorspelt voor 70% van de studenten in categorie C correct dat hij/zij behoort tot de 'kansrijke' scholieren. De voorspellende waarde voor de 'kansarme' studenten (42% correcte voorspelling) is minder betrouwbaar als gevolg van het kleinere aantal studenten in deze categorie en de mogelijkheid dat lage schoolcijfers het gevolg kunnen zijn van ‘bewust’ gekozen onderpresteren: 25% e van de studenten in categorie A blijkt het 1 studiejaar met 45 of meer studiepunten af te kunnen ronden. Discussie Een beperking van dit onderzoek is het feit dat gebruik is gemaakt van gegevens van studenten uit de cohorten 2005-2008, toen nog een lagere BSA-grens van 30 of 37,5 ec werd gehanteerd. Het is mogelijk dat studenten, die nu in categorie B vallen, hun studiegedrag kunnen aanpassen en in categorie C zullen vallen wanneer een hogere grens gehanteerd wordt. Studenten, die op basis van het model in categorie A of B vallen, blijken 45 studiepunten te kunnen behalen. Motivationele factoren m.b.t. inhoud en/of beroepsperspectief van de opleiding kunnen daar een bijdrage aan leveren. Tenslotte kan het studiegedrag van middelbare scholieren gaan veranderen op het moment dat het gebruik van schoolcijfers als selectiecriterium bekend wordt; in hoeverre dit gaat gebeuren zal de komende jaren blijken. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: A.S. Koster Universiteit Utrecht Farmaceutische Wetenschappen Postbus 80.082 3508 TB UTRECHT E-mail:
[email protected]
E1.2 / zaal 522 Decentrale selectie Bachelor Geneeskunde Universiteit Maastricht: eerste ervaringen en effecten Cleutjens KBJM, Snellen HA, Oude Egbrink MG Universiteit Maastricht Probleemstelling Sinds 2011 wordt een deel van het aantal beschikbare studieplaatsen in de Bacheloropleiding Geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht (UM) ingevuld door middel van decentrale selectie. In deze paper presenteren we gemeten effecten in het eerste studiejaar. We vergelijken daartoe de studieresultaten van vier groepen studenten: a) direct toegelaten kandidaten (8+), b) decentraal geselecteerden (decsel), c) ingelote kandidaten die zijn afgevallen tijdens de decentrale selectie procedure (centraal + decsel) en d) ingelote kandidaten die niet hebben deelgenomen aan de decentrale selectie van de UM (centraal - decsel). Methode De decentrale selectieprocedure van de UM richt zich op zowel cognitieve als non-cognitieve vaardigheden, gebruik makend van een portfolio in ronde 1, en video-vignetten en schriftelijke opdrachten in ronde 2. De studieresultaten van alle studenten (n=316) die in 2011 met de Bachelor Geneeskunde in Maastricht begonnen zijn geanalyseerd en vergeleken tussen de vier groepen: 8+ (n=30); decsel (n=123); centraal + decsel (n=95) en centraal - decsel (n=68). Uitkomstmaten waren o.a. het aantal behaalde ECTS punten aan het einde van het academisch jaar, het percentage uitvallers, het percentage “zittenblijvers”en het behaalde predicaat voor het CORE (communicatie en reflectie) onderwijs. Resultaten Voor alle uitkomstmaten werden significante verschillen tussen de vier groepen gemeten. Het behaalde aantal ECTS punten was respectievelijk 59,7 ± 0,3 (SEM) voor de 8+ groep, 56,8 ± 1,0 voor de decsel groep, 51,2 ± 1,7 voor de centraal + decsel en 51,9 ± 1,9 voor de centraal - decsel groep. Ook het behaalde predicaat voor het CORE onderwijs (goed, voldoende of onvoldoende) verschilde significant tussen de vier groepen: de ratio goed/voldoende was respectievelijk 1,6 (8+), 2,6 (decsel), 1,0 (centraal + decsel) en 1,6 (centraal - decsel), terwijl het % onvoldoendes het hoogst was in de centraal + decsel groep. De decsel groep kent het laagste percentage uitvallers, terwijl het aantal 'zittenblijvers' significant verhoogd was in de centraal + decsel groep. Conclusie/discussie In hun eerste studiejaar behaalde de 8+ groep significant meer studiepunten dan de overige drie groepen, terwijl decentraal geselecteerden beter presteerden dan beide groepen centraal toegelaten studenten. Centraal toegelatenen met en zonder voorafgaande deelname aan de decentrale selectie behaalden een vergelijkbaar aantal ECTS punten. Bij het CORE onderwijs presteerde de decentraal geselecteerde groep significant beter dan alle overige groepen, terwijl de centraal toegelatenen die afgewezen waren in de decentrale selectie significant slechter presteerden dan de overige groepen (inclusief centraal - decsel). De toegepaste decentrale selectieprocedure lijkt dus een positief voorspellende waarde te hebben voor resultaten op het gebied van communicatie en reflectie in jaar 1. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Curriculum: Core, Learning outcomes: All Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: K.B.J.M. Cleutjens Universiteit Maastricht Pathologie Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
E1.3 / zaal 522 Decentrale selectie voor geneeskunde bij VUmc: wat zijn de effecten? Vos CMP, Haan M de, Galindo Garre F, Lambalgen AA van, Westerhof MA, Croiset G, Wouters A VU medisch centrum Probleemstelling Nederland heeft jaarlijks meer kandidaten die geneeskunde willen studeren, dan beschikbare opleidingsplaatsen. Sinds 2006 kunnen studenten bij VUmc worden toegelaten via directe plaatsing (8+), loting (LOT) en decentrale selectie (DS). Decentrale selectie vindt plaats op basis van zowel cognitieve als non-cognitieve criteria. In de eerste ronde wordt het CV van de kandidaten beoordeeld op kwaliteit 1 van en inzet voor relevante activiteiten, de tweede ronde bestaat uit cognitieve toetsen. Onderzoek is verricht naar de effecten van decentrale selectie ten opzichte van loting en directe plaatsing. Methode Studieresultaten voor zes cohorten zijn verzameld (n= 2101, cohorten 2006-2011). Studierendement na drie en na vier jaar, gemiddeld bachelorcijfer bij afstuderen, studie-uitval en meldingen onprofessioneel gedrag werden vergeleken voor drie groepen studenten (8+, LOT en DS). Voor de vergelijkende analyses zijn ongepaarde t-testen uitgevoerd. Resultaten en conclusie Significante verschillen (p<0,05) tussen de groepen zijn gevonden op ten aanzien van bachelorrendement binnen drie jaar (vier cohorten). Hierbij studeren meer 8+ studenten af binnen drie jaar (86%), dan DS studenten (65%), die op hun beurt vaker binnen drie jaar afstuderen dan LOT studenten (51%). Verschillen na vier jaar (drie cohorten) zijn ook significant (p<0,05; 8+ 94%, DS 82% en LOT 72% ). Het gemiddelde bachelorcijfer bij afstuderen (n=1046) verschilde significant (p<0,05) voor de drie groepen en ligt voor 8+ studenten op 7,5, voor DS studenten op 7,0 en LOT studenten op 6,9. Incidentele meldingen van onprofessioneel gedrag (6 cohorten) komen weinig voor, maar kwamen het vaakst voor bij LOT (6%), dan bij DS (3%) en het minst bij 8+ (1%). 8+ verschilt significant van LOT(p<0,05). Uitval (geen herinschrijving of bachelordiploma in het vierde jaar na start met de studie, 3 cohorten), is het laagst bij 8+ studenten (1%), dan bij DS studenten (6%), en bij LOT studenten het hoogst (9%). Alleen het verschil tussen 8+ en DS en 8+ en LOT is significant. Discussie Decentraal geselecteerden doorlopen sneller de bachelor dan ingelote studenten, waardoor deze studenten sneller de arbeidsmarkt op kunnen (en hun studieschuld kunnen beperken). Ze halen ook hogere cijfers dan LOT studenten. De trend lijkt dat professioneel gedrag problemen minder voorkomen bij DS studenten dan bij LOT studenten. Nader onderzoek moet uitwijzen of ook in de master geneeskunde de DS studenten beter presteren dan LOT studenten. Literatuur 1 Urlings-Strop, L.C et al., Selection of medical students: a controlled experiment, Med Educ. 2009 Feb;43(2):175-83. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Learning outcomes: General, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: C.M.P. Vos VU medisch centrum Instituut voor Onderwijs en Opleiden Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E1.4 / zaal 522 Een nieuwe op competenties gebaseerde selectie procedure voor de Huisartsopleiding: een pilot studie 1
2
1
2
1
Vermeulen MI , Tromp F , Zuithoff NPA , Kramer AWM , Damoiseaux RAMJ , Kuyvenhoven MM 1 2 UMC Utrecht, Radboud UMC Nijmegen
1
Probleemstelling De selectieprocedure voor de Huisartsopleiding bestaat uit een semigestructureerd interview . Naast een matige betrouwbaarheid hebben dergelijke interviews geen goede voorspellende waarde voor het 1 functioneren tijdens de opleiding . Daarom heeft de Huisartsopleiding een procedure ontwikkeld om 2 kandidaten met onvoldoende competenties te identificeren. In een pilot studie zijn betrouwbaarheids- en validiteitsaspecten geëxploreerd. Methode/ Opzet De experimentele procedure bestaat uit vier instrumenten: de Landelijke Huisartsgeneeskundige Kennistoets (LHK), een nieuw ontwikkelde Situational Judgement Test (SJT), een Gedragsgericht interview (GGI) en een simulatieconsult (SIM). Per instrument bepaalden wij criteria om de ‘twijfelkandidaten’ te kunnen bespreken in een beraad. Zevenenveertig vrijwillige kandidaten uit Nijmegen en Utrecht participeerden in beide procedures. De beslissing over aanname was gebaseerd op de huidige procedure. Resultaten (en conclusie) Zevenendertig kandidaten (79%) werden aangenomen. Tien van de 47 kandidaten scoorden voor kennis onder de drempel (gemiddelde - 1SD) en zes kandidaten voor cognities over effectief omgaan met praktijkdilemma’s in de SJT. Scores van zelf gerapporteerde competenties in het GGI lagen hoger dan scores van algemene klinische competenties in de SIM. Zes kandidaten scoorden onder de drempel voor het GGI en twaalf voor de SIM . In totaal kwamen 26 (55%) kandidaten in aanmerking voor het beraad. Inhoudelijk gerelateerde competenties uit verschillende instrumenten vertoonden nauwelijks correlaties, terwijl uiteenlopende competenties binnen een instrument matig tot sterk correleerden. Tussen LHK en SJT werd een matige correlatie gevonden (r:.34). Er waren geen andere samenhangen tussen de verschillende instrumenten. De interne consistentie van de LHK en SJT was matig (ICC: .59 en .55), terwijl de ICC van het SGI en de SIM acceptabele niveaus van betrouwbaarheid toonden (.79 en .73). Discussie (implicaties voor de praktijk) Door de combinatie van vier complementaire instrumenten kunnen meerdere competenties worden beoordeeld op verschillende niveaus van Miller. Het GGI en de SIM zijn betrouwbaar, maar leiden tot hogere kosten door inzetten van meerdere beoordelaars en acteurs. De minder betrouwbare LHK en SJT zijn daarentegen makkelijk implementeerbaar. Het is zinvol om door te gaan met deze vier instrumenten en de voorspellende waarde in een nieuwe pilot studie te onderzoeken. De rijke feedback vanuit de LHK, GGI en SIM lijkt bruikbaar aan het begin van de opleiding. Literatuurverwijzingen Siu E, Reiter HI. Overview: what’s worked and what hasn’t as a guide towards predictive admissions tool development. Adv in Health Sci Educ 2009;14:758-75. Prideaux D, Roberts C, Eva K , Centeno A, McCrorie P, McManus C et al. Assessment for selection for the health care professions and specialty training: Consensus statement and recommendations from the Ottawa 2010 Conference. Med Teach 2011;33:215-23. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M.I. Vermeulen UMC Utrecht Huisartsopleiding Broederplein 43 3707CD ZEIST E-mail:
[email protected]
E2.1 / zaal 525 Uitstelgedrag in de Bachelorthesis: Een retrospectieve studie naar de verbetering van het zelfregulerend vermogen van derdejaars geneeskunde studenten Zee M, Boer M de, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Veel studenten ervaren de Bachelorthesis als een van de moeilijkste onderdelen van hun studie. In deze relatief autonome leertaak wordt van studenten verwacht dat zij onder begeleiding een vraagstelling over een medisch thema formuleren, gegevens verzamelen en een verslag schrijven over het uitgevoerde onderzoek. Voor het succesvol afronden van de Bachelorthesis dient volgens de self-determination 1 theory (SDT) te worden voldaan aan drie basisbehoeften van studenten: autonomie, competentie en verwantschap. Literatuur suggereert dat onvoldoende ondersteuning van deze behoeften vanuit de 2 opleidingsinstelling kan leiden tot een breed palet aan studieproblemen, waaronder uitstelgedrag . Dit is niet enkel nadelig voor studenten zelf, maar ook voor het opleidingsrendement. Het is daarom van belang te zoeken naar factoren binnen de spectra van competentie, autonomie en verwantschap die uitstelgedrag van geneeskundestudenten tijdens de Bachelorthesis kunnen verklaren. Methode Voor deze studie hebben 84 geneeskundestudenten (responsratio = 45.9%) en 62 thesisbegeleiders (responsratio = 51.7%) een reguliere blokevaluatie over de Bachelorthesis ingevuld. Open vragen (N = 17) over curriculumaspecten (e.g., organisatie, begeleiding, onderwijs) en studentfactoren (e.g., tijdsbesteding, vaardigheden) zijn geanalyseerd via een open codeerproces, waarbij de antwoorden van 2 studenten en begeleiders apart zijn geclusterd in subcategorieën. Op basis van SDT en constant vergelijken zijn deze subclusters in hoofdclusters samengebracht: competentie, autonomie en verwantschap. De kwalitatieve beschrijvingen zijn vervolgens aangevuld met frequentieanalyses van de gesloten vragen uit de reguliere blokevaluatie. Resultaten Binnen het competentie- en autonomiespectrum werden sociaal-contextuele factoren het frequentst door studenten en begeleiders aangemerkt als belemmerend voor het procesverloop van de thesis. Het betreft factoren als tijdsdruk, een mismatch tussen de verwachtingen van studenten en begeleiders en een gebrek aan heldere richtlijnen. Begeleiders noemden daarnaast persoonlijke factoren, zoals motivatie, inzet, slechte communicatie en een gebrek aan wetenschappelijke vaardigheden als redenen voor uitstelgedrag. Op het gebied van verwantschap blijken een slechte toegankelijkheid, tijdsgebrek, inadequate feedback en (te) hoge verwachtingen van begeleiders belangrijke studiebelemmerende of studiebevorderende elementen te zijn. Discussie Sociaal-contextuele en studentfactoren binnen de spectra van competentie, autonomie en verwantschap blijken een potentieel effect op het uitstelgedrag van geneeskundestudenten tijdens de Bachelorthesis te 2 hebben. Daarmee sluiten deze resultaten aan bij Ryan en Deci’s self-determination theory . Het creëren van een optimale afstemming tussen met name sociaal-contextuele factoren en de basisbehoeften van geneeskundestudenten kan hen helpen hun zelfregulerend vermogen te verbeteren en uitstelgedrag tegen te gaan. Literatuur 1. Shadforth T, Harvey B. 2004. The undergraduate dissertation: Subject-centred or student-centred? Electronic Journal of Business Research Methods 2(2): 145-52. 2. Ryan RM Deci EM. 2000. Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist 55: 68-78. Trefwoord: Learning outcomes: General, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: M. Zee Academisch Medisch Centrum Onderwijssupport/Center for Evidence Based Education Meibergdreef 9 1105AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E2.2 / zaal 525 Live interactieve teledermatologie in de huisartspraktijk: een nieuwe onderwijsvorm voor het aanleren van vaardigheden in diagnostiek en behandeling van non-melanoma (pre)maligniteiten. Gorgels WJMJ, Gerritsen MJP Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling In de vervolgopleidingen worden artsen veelal middels supervisie tijdens spreekuren getraind. Supervisor en gesuperviseerde moeten hiervoor bij elkaar komen, hetgeen niet altijd praktisch te 1 verwezenlijken is. Recente ontwikkelingen in de ICT hebben ‘live interactieve teleconsulting’ (LIT) mogelijk gemaakt. Teledermatologie via FaceTalk is hiervan een voorbeeld. Deze techniek heeft voordelen boven de conventionele teledermatologie. Binnen het ZonMw project ‘Ateliers in de eerstelijn, de kunst van geïntegreerd samenwerken’, met o.a. als doel het ontwikkelen van modellen voor geïntegreerde eerstelijnszorg, hebben wij een kwalitatief onderzoek verricht naar de training van huisartsen op het gebied van huidkanker middels FaceTalk. Door de stijgende incidentie van 2 huidtumoren neemt de druk op de dermatologische zorg in de tweede lijn de komende jaren fors toe. Verplaatsing van een deel van de zorg naar de eerstelijn, bijvoorbeeld ten aanzien van het diagnosticeren en behandelen van laagrisico (pre)maligniteiten, is actueel. In een vooronderzoek gaven huisartsen aan een deel van de zorg te willen overnemen, maar wel behoefte te hebben aan training in diagnostische en therapeutische vaardigheden. Methode/opzet Tijdens de spreekuurconsulten werd de dermatoloog, middels FaceTalk, live geconsulteerd voor directe feed back en instructies bij de inspectie van de huid en het verdere beleid. Hierbij werd gebruik gemaakt van smartphones. De smartphone van de huisarts was uitgerust met een speciale lens, waardoor een voldoende hoge resolutie werd bereikt voor het dermatologisch onderzoek. De waarde van de training werd geëvalueerd met een semigestructureerd interview met betrokken huisartsen, dermatoloog en patiënten. Resultaten Zowel de huisartsen als de dermatoloog waren positief over het leereffect van FaceTalk. Huisartsen ervoeren een snelle verbetering van hun diagnostische en therapeutische vaardigheden. In de loop van het project was consultatie van de dermatoloog steeds minder vaak noodzakelijk. De patiënten waren uitermate tevreden. Discussie De mogelijkheid tot directe feed back en interactie tussen docent (specialist) en student (huisarts) en het ‘just in time learning’ karakter van de live interactieve teledermatologie zijn grote voordelen. De aanvankelijke tijdsinvestering wordt terugbetaald door de toegenomen vaardigheid van de huisarts waardoor met grotere autonomie kan worden gewerkt. De scholing vindt plaats tijdens het spreekuur en hoeft niet apart te worden georganiseerd. 1. Lamel S, Chambers CJ, Ratnarahorn M et al. Impact of Live Interactive Teledermatology on Diagnosis, Disease Management, and Clinical Outcomes. Arch Dermatol 2012;148(1):61-65. 2. De Vries E, Nijsten T, Louwman M, Coubergh J. Huidkankerepidemie in Nederland. NTVG 2009; 153:A768 Trefwoord: Learning outcomes: Clinical and practical skills, Teaching & learning: Experiential learning Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: W.J.M.J. Gorgels Radboud UMC Nijmegen ELG HP 161 / Postbus 9101 6500 HB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
E2.3 / zaal 525 Communicatie met patiënten in de 21e eeuw: ‘nee' kunnen zeggen en de relatie goed houden Ehrlich ND, Kreeke JJS van de VU medisch centrum Probleemstelling In de media wordt een beroep gedaan op artsen om veel vaker ‘nee’ te zeggen om zo te voorkomen dat de zorgkosten verder oplopen[1]. Veel artsen beschouwen ‘nee’ zeggen als lastig maar soms nodig, bijvoorbeeld als een test niets toevoegt aan wat je al weet. In het derde bachelorjaar aan het VUmc volgen de studenten een reeks communicatietrainingen waarin zij leren omgaan met communicatief lastige situaties, waaronder het stellen van grenzen. In de reeks leren de studenten zowel te investeren in de relatie (o.a. begrip tonen) als grenzen aan te geven. Studenten leren om dat binnen één gesprek te doen: hard zijn naar de zaak en zacht naar de relatie. In een stationsexamen wordt getoetst of de studenten hierin slagen. Opzet onderwijs In de trainingen is aandacht voor een breed palet aan lastige situaties (o.a. eisende patiënten, boze patiënten, patiënten met veel weerstand), die van de student verschillend communicatief gedrag vragen. Er wordt gewerkt met rollenspellen, waarin de student interventies leert gericht op het stellen van grenzen en het behouden van een goede relatie met de patiënt. Professionele acteurs vervullen de rol van patiënt. Zij reageren authentiek op de acties van de student en geven op de student toegesneden feedback. De oefensituaties zijn uitvergrotingen van de realiteit, zodat de student gedwongen wordt om interventies te doen. In een stationsexamen voert de student een anamnesegesprek, waarin lastige situaties zijn verwerkt. Methode De resultaten van de stationstoetsen en de studentevaluaties van 2011 en 2012 zijn verwerkt. Hoeveel studenten zijn geslaagd/gezakt voor de toets? In hoeverre vinden de studenten zelf dat zij leren om grenzen te stellen én de relatie goed te houden? Conclusie 88% van de studenten heeft een voldoende gehaald voor het station ‘anamnese met lastige situatie’. In de studentevaluaties scoort de cursus een gemiddelde van 4 (op een schaal van 5) op de mate waarin deze bijdraagt aan het aanleren van de vaardigheid om grenzen te stellen met behoud van een goede relatie. Discussie/implicaties voor de praktijk Grenzen stellen en tegelijkertijd de relatie met de patiënt goed te houden is te trainen. Een klein deel van de studenten zakt voor de toets. Nagegaan moet worden hoe dit komt en of deze studenten gebaat zijn bij extra lessen. In de reeks practica ligt de nadruk op: hoe kan ik grenzen stellen met behoud van de relatie? De lessen kunnen verder verbeterd worden door integratie met de competentie maatschappelijk handelen/professionaliteit: wanneer kies ik er als arts voor om ‘nee’ te zeggen? [1] Johan Polder, hoogleraar economie van gezondheidszorg,Tilburg -Trouw, 30-03-2013 Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Paper Correspondentieadres: N.D. Ehrlich VU medisch centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E3.1 / Abdijzaal Gezamelijke betrouwbaarheid van werkplekbeoordelingen voor de medische vervolgopleiding Moonen - van Loon JMW, Overeem K, Donkers HHLM, Vleuten CPM van der, Driessen EW Universiteit Maastricht Recentelijk hebben vervolgopleidingen werkplekbeoordelingen en gerelateerde instrumenten omarmd. Ondanks het brede gebruik, zijn resultaten van studies over de validiteit en betrouwbaarheid van deze instrumenten wisselend. Hoewel in veel landen de beslissingen over de voortgang van de opleiding van een assistent gebaseerd zijn op de gezamenlijke resultaten van verschillende werkplekbeoordelingen verzameld in een portfolio, is – voor zover wij weten – de gezamenlijke betrouwbaarheid van alle instrumenten nooit onderzocht. Wij analyseerden met generaliseerbaarheidstheorie de individuele en gezamenlijke betrouwbaarheid van drie beoordelingsinstrumenten (KPB, OSATS en MSF) opgenomen in een portfolio van aios in Nederland Methode 12.779 Beoordelingen van 953 assistenten in twaalf specialismen werkend in 59 ziekenhuizen in Nederland gaven toestemming om hun anonieme werkplekbeoordelingen, die ze ontvingen tussen september 2008 en maart 2012, voor analyse te gebruiken. Voor elke assistent wordt aan het einde van het eerste jaar een beslissing genomen over het wel of niet voortzetten van de opleiding. Daarom berekenden we ook de betrouwbaarheden van de beoordelingen die in het eerste jaar zijn gemaakt. Resultaten G-studies en D-studies hebben aangetoond dat een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0.80 (Crossley et al. 2002) werd behaald voor acht KPBs, negen OSATS en negen MSF rondes, terwijl dezelfde betrouwbaarheid werd gevonden voor zeven KPBs, acht OSATS en één MSF gecombineerd in een portfolio. Aan het einde van het eerste jaar kon een betrouwbaar summatief oordeel worden gegeven met vijf KPBs, zes OSATS en één MSF ronde. De betrouwbaarheidsresultaten tonen aan dat we kunnen differentiëren tussen het competentieniveau van de assistenten. Discussie De resultaten van deze studie laten zien dat het zeer goed mogelijk is om een betrouwbare summatieve beslissing te nemen gebaseerd op verschillende werkplekbeoordeling in een portfolio. Het aantal beoordelingen dat hiervoor nodig is, is zowel haalbaar voor opleiding en kan de werklast voor assistenten en supervisoren verlichten. Dit is bemoedigend in het licht van de ontevredenheid samenhangend met de hoge werklast die in de internationale literatuur wordt gemeld (Norcini & Burch 2007). Hoewel deze studie beperkt was tot Nederlandse opleidingen, zijn we van mening dat de onderzoeksopzet met een grote steekproef uit veel verschillende ziekenhuizen en specialismen haar externe validiteit versterken. Wij verwachten dat de resultaten uit deze studie kunnen bijdragen aan een succesvolle implementatie van werkplekbeoordelingen in medische vervolgopleidingen. Referenties Crossley, J., Davies, H., Humphris, B., & Jolly, G. (2002). Generalisability: a key to unlock professional assessment. Medical education, 36, 972-978. Norcini, J., & Burch, V. (2007). Workplace-based assessment as an educational tool: AMEE Guide No. 31. Medical teacher, 29, 855-871. Trefwoord: Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment, Assessment: Portfolio assessment, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: J.M.W. Moonen - van Loon Universiteit Maastricht Onderwijsontwikkeling & -onderzoek Postbus 616 6200 MD MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
E3.2 / Abdijzaal Competentiegericht programmatisch toetsen op de klinische werkplek: the proof of the pudding is in the eating! 1
2
3
1
3
Bok GJ , Jaarsma ADC , Teunissen PW , Beukelen P van , Vleuten CPM van der 1 2 3 Universiteit Utrecht, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht Probleemstelling Het competentiegericht opleiden stelt ons ten aanzien van toetsing en begeleiding voor een aantal uitdagingen. Om de competentie-ontwikkeling op een valide en betrouwbare wijze in kaart te brengen, zal een enkel toetsinstrument niet volstaan en is een holistische aanpak vereist. Van der Vleuten et al. (2012) heeft een model geïntroduceerd voor een programmatische benadering van competentiegericht 1 toetsen. Dit model heeft drie doelen: het leren maximaal ondersteunen (assessment for learning), een robuust eindoordeel mogelijk maken en de kwaliteit van het curriculum in kaart brengen. In deze studie is middels ontwerpgericht onderzoek gekeken in hoeverre deze theoretische standpunten zich laten 2 verenigen met de complexiteit van de onderwijspraktijk. We stelden onszelf de volgende onderzoeksvragen: a)Kunnen formatieve en summatieve functies van toetsen met elkaar verenigd worden?, b)Op welke wijze stimuleert het toetsprogramma reflectief gedrag en zelfsturend leren? Methode Door middel van een ontwerpgericht onderzoeksdesign is een competentiegericht toetsprogramma in de masteropleiding Diergeneeskunde geëvalueerd middels een iteratief proces van ontwerp van het 1 toetsprogramma op basis van theoretische principes , implementatie en evaluatie. De masteropleiding Diergeneeskunde speelt zich voor het overgrote deel af op de klinische werkplek. Op basis van kwantitatieve data (vragenlijst) verzameld onder studenten en docenten zijn groepsinterviews gehouden met docenten en studenten. Door middel van coderen van de interviewtranscripten vond datareductie plaats en konden thema’s worden geïdentificeerd. Op basis van de evaluatiedata zijn aanpassingen gemaakt aan het ontwerp van het toetsprogramma. Resultaten Het formatief gebruik van toetsen, waarbij de verstrekte feedback vastgelegd wordt in een portfolio, blijkt door studenten niet als laagdrempelig ervaren te worden. Studenten geven aan meer gefocust te zijn op het effect van het individuele toetsmoment op de summatieve eindscore van het portfolio, dan op de eventuele waardevolle schriftelijke feedback in het formatieve beoordelingsformulier. Peerfeedback wordt daarentegen als zeer waardevol opgemerkt en veelvuldig gebruikt door studenten. Ze geven aan dat dit een laagdrempelige, formatieve wijze is om inzicht te verkrijgen in hun klinische competentie. Het sturen in sociale interactie en een individueel mentoringsysteem bleek van cruciaal belang om zelfsturend leren en reflectie mee te stimuleren. Discussie Deze studie laat zien dat het tweeledig gebruik van formatieve toetsen in een toetsprogramma, voor zowel assessment for learning als assessment of learning, in de praktijk niet eenvoudig te realiseren is. Voor een succesvolle implementatie van een competentiegericht toetsprogramma blijkt een zorgvuldig implementatieproces, met zowel aandacht voor training van studenten en docenten als continue evaluatie, essentieel. Referenties 1) Van der Vleuten CPM, Schuwirth LWT, Driessen EW, Dijkstra J, Tigelaar D, Baartman LKJ, van Tartwijk J. A model for programmatic assessment fit for purpose. Medical Teacher 2012;34(3):205-214 2) Collins A, Joseph D, Bielaczyc K. Design research: Theoretical and methodological issues. The journal of the learning sciences 2004;13:15-42 Trefwoord: Assessment: Portfolio assessment, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment, Assessment: Feedback Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper
Correspondentieadres G.J. Bok Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht Yalelaan 1 3584 CL UTRECHT E-mail:
[email protected]
E3.3 / Abdijzaal De rol van cognitieve functies bij het trainen van laparoscopische vaardigheden op een simulator Groenier M, Schraagen JMC, Miedema HAT, Broeders IAJM Universiteit Twente Probleemstelling Het leren uitvoeren van minimaal invasieve chirurgische ingrepen verschilt van het leren van open ingrepen. In eerdere onderzoeken is de invloed van het ruimtelijk inzicht op de leercurve voor MIS procedures onderzocht. In het huidige onderzoek wordt onderzocht in hoeverre naast ruimtelijk inzicht, ruimtelijk geheugen, informatieverwerkingssnelheid en redeneervermogen samenhangen met het navigeren en vastpakken van objecten op een laparoscopie simulator. Methode 53 studenten Technische Geneeskunde zonder laparoscopische ervaring hebben deelgenomen. Tijdens 2 sessies van elk drie kwartier werden gevalideerde cognitieve functietests op een computer afgenomen: de Mental Rotation Test, de Paper Folding test, de Surface Development test en de Rotating Shapes test om ruimtelijk inzicht te meten, de Corsi Block Tapping Test om ruimtelijk geheugen te meten, de Number Comparison test en de Identical Pictures test om informatieverwerkingssnelheid te meten en de Raven Advanced Progressive Matrices test en het onderdeel Matrijzen uit de Groninger Intelligence Test om redeneervermogen te meten. De laparoscopische taken ‘navigeren’ en ‘vastpakken’ werden gemeten met de LapSim simulator. De deelnemers volgden een ‘profiency-based’ training, waarbij ze maximaal 7 sessies van 30 minuten op 1 de simulator oefenden of totdat ze een van te voren gedefinieerd niveau behaald hadden . Drie samengestelde variabelen zijn opgesteld uit de variabelen gelogd door de simulator om de taakuitvoering te meten: tijdsduur, schade aan weefsel en bewegingsefficiëntie. Resultaten en conclusie Deelnemers deden er gemiddeld 5.3 sessies over om het gewenste niveau te behalen. Ruimtelijk geheugen en informatieverwerkingssnelheid waren significant gerelateerd aan de leercurve voor schade aan weefsel (β=0.766, p=.024 respectievelijk β=-1.159, p=.025) en informatieverwerkingssnelheid aan de leercurve voor bewegingsefficiëntie (β=-1.107, p=.030). Het aantal sessies hing niet significant samen met ruimtelijk inzicht (r=-.008), ruimtelijk geheugen (r=.026), informatieverwerkingssnelheid (r=-.261) en redeneervermogen (r=.018). Tevens was er geen 2 relatie tussen het cognitieve vermogen en de steilheid van de leercurve van de tijdsduur (R =.115, 2 2 p=.200), schade aan weefsel (R =.031, p=.822) en bewegingsefficiëntie (R =.033, p=.804). De uitvoering van de taken was gerelateerd aan verschillende cognitieve functies, afhankelijk van de uitkomstmaat en cognitieve functie. Discussie In tegenstelling tot eerdere onderzoeken is geen positieve relatie gevonden tussen het cognitieve vermogen en de duur van de training. Verschillen in het soort cognitieve functies gemeten, het type simulator en het moment in het leerproces (vroeg versus laat) kunnen de tegenstrijdige resultaten verklaren. Daarnaast is het mogelijk dat een beperkte spreiding in de scores op de cognitieve functietests de relatie beïnvloedt heeft. Referenties 1 Van Dongen, K. W., Ahlberg, G., Bonavina, L., Carter, F. J., Grantcharov, T. P., Hyltander, A., Schijven, M. P., Stefani, A., Van der Zee, D. C, & Broeders, I. A. M. J. (2011). European consensus on a competency-based virtual reality training program for basic endoscopic surgical psychomotor skills. Surgical Endoscopy, 25, 166-177 Trefwoord: Assessment: Psychometrics Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: M. Groenier Universiteit Twente Technische Geneeskunde Drienerlolaan 5 7522 NB ENSCHEDE E-mail:
[email protected]
E3.4 / Abdijzaal Online formatieve zelftoetsen gekoppeld aan microlectures verbeteren summatieve toetsscores. Bouwmeester RAM, Kleijn RAM de, Freriksen AWM, Emst MG van, Hoeij MJW van, Spinder M, Veeneklaas RJ, Ritzen M, Cate ThJ ten, Rijen HVM van UMC Utrecht Introductie Online formatieve toetsing (OFTs) is een krachtig instrument dat het studie-gedrag van studenten kan 1 beïnvloeden, met name wanneer deze toetsen voorzien zijn van specifieke feedback . In deze studie is het effect van OFTs met uitgebreide feedback, inclusief een directe link naar zogenoemde ‘microlectures’, op toetsscores van zowel multiple-choice als open vragen onderzocht. Methode De studie vond plaats in een tweedejaars cursus van de bacheloropleiding Biomedische wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. De cursus getiteld ‘Orgaansystemen’ is opeenvolgend gericht op het ademhalingsstelsel, het circulatoir systeem en het urinair systeem. Ieder onderwerp wordt afgesloten met een summatieve tussentoets, bestaande uit multiple-choice (MC) vragen. Uiteindelijk wordt de volledige cursus afgesloten met een eindtoets, bestaande uit multidisciplinaire open vragen. Gedurende de cursus hebben studenten onbeperkt toegang tot een elektronische leeromgeving (ELO), met daarin hand-outs, microlectures (korte fragmenten van het hoorcollege) en OFTs voor ieder orgaansysteem. Deze OFTs bestaan uit MC-vragen met specifieke feedback, inclusief een hyperlink naar de juiste microlecture. OFTs waren niet verplicht en werden niet beloond met een cijfer. Het gebruik van OFTs werd geanalyseerd met behulp van de tracking data uit de ELO. Cijfers uit het eerste academisch jaar werden als covariaat gebruikt bij statistische analyse. Resultaten Gemiddeld maakten 85 studenten gebruik van de online formatieve toetsen (OFT+) tijdens de voorbereiding op de tussentoetsen, en 30 studenten niet (OFT-). Het gemiddelde cijfer voor het circulatoir en urinair systeem was significant hoger voor OFT+ studenten in vergelijking tot OFTstudenten; respectievelijk 7.27±1.1 vs. 6.23±2.5 en 6.58±1.7 vs. 5.30±2.0 (p< 0.01). Dit effect was als sterke trend ook aanwezig voor het Ademhalingsstelsel (6.76±1.4 vs. 5.82±1.9, p= 0.064). De gevonden resultaten tonen daarmee aan dat het maken van OFTs MC-scores helpt te verbeteren, ongeacht het niveau van de student.Ondanks dat eindtoetsscores hoger waren voor OFT+ studenten, kon voor twee van de drie onderwerpen geen significant effect worden aangetoond. Discussie Studenten die gebruik maakten van OFTs hebben hogere tussentoetsscores behaald. Een parallelle studie heeft aangetoond dat het oefenen met OFTs de studenten helpt om gaten in kennis te 2 ontdekken, het inzicht geeft in doelen en criteria en hoe behaalde prestaties zich hiertoe verhouden . In tegenstelling tot de tussentoets scores, lijkten studenten minder baat te hebben bij OFTs als voorbereiding op de eindtoets. Verklaringen hiervoor zouden kunnen zijn dat studenten hun studiestrategie aanpassen om uiteindelijk nog aan cursus en examen-criteria te voldoen, en/of omdat er betere ‘alignment’ tussen OFTs en tussentoetsen bestond. Vervolg onderzoek zou het onderliggende mechanisme verder kunnen verhelderen. Referenties 1) Gikandi JW et al. Computers and Education. 2011 2) Kleijn, de RAM et al. geaccepteerd. Trefwoord: Assessment: Feedback, Learning outcomes: Basic medical sciences, Teaching & learning: elearning/computers Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper Correspondentieadres: R.A.M. Bouwmeester UMC Utrecht Medische Fysiologie Yalelaan 50 3584 CM UTRECHT E-mail:
[email protected]
E4 / zaal 530 Feedback voor de individuele docent: beschikbare instrumenten en hun eigenschappen NVMO werkgroep Docentprofessionalisering: Bruggen JME van UMC Utrecht Thema Voor een goede kwaliteit van onderwijs is de individuele docent van wezenlijk belang. Voor een docent is het belangrijk om feedback te krijgen op zijn of haar handelen. Algemene cursusevaluaties geven echter onvoldoende gerichte informatie aan de individuele docent, met als gevolg dat gerichte professionalisering van docenten niet optimaal uit de verf komt. De NVMO werkgroep Docentprofessionalisering heeft zich ten doel gesteld om diverse instrumenten te testen die de individuele onderwijskwaliteit van docenten betrouwbaar en valide in kaart kan brengen. Hierbij dienen aspecten als acceptatie en implementatie ook betrokken te worden. Het NVMO Competentieraamwerk dat de werkgroep eerder opstelde, kan daarbij als uitgangspunt gelden. Doel Doel van deze workshop is de acceptatie van verschillende feedbackinstrumenten te testen en bediscussiëren bij docenten en andere betrokkenen. Doelgroep Docenten, studenten, onderwijscoördinatoren, beleidsmedewerkers docentprofessionalisering Opzet (activiteiten en opbrengst) In deze workshop ‘wandelt’ u in kleine subgroepen langs aanbieders van verschillende feedbackinstrumenten die voor docenten beschikbaar zijn of worden ontwikkeld. U beoordeelt de verschillende instrumenten op de verwachte opbrengst aan informatie, de gebruiksvriendelijkheid, de acceptatie door docenten en feedbackgevers, en de meerwaarde voor het onderwijs. Aan het einde worden de verschillende instrumenten plenair vergeleken en wordt een top drie samengesteld van instrumenten met de meeste potentie. Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Learning outcomes: Teaching skills Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: J.M.E. van Bruggen UMC Utrecht Expertisecentrum dOO Huispost HB4.05 Postbus 85500 3508GA UTRECHT E-mail:
[email protected]
E5 / zaal 531 Kostenbewustzijn en onderwijs in kosten in de zorg. 1
2
3
1
Mens TE van , Luijk SJ van , Scheele F , Jaarsma ADC 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht, 3 St Lucas Andreas Ziekenhuis Thema Het thema van de rondetafelsessie is kostenbewustzijn en onderwijs in kosten in de zorg. De gezondheidszorg staat onder grote druk om verspilling te verminderen, onder andere door het verhogen van het kostenbewustzijn bij artsen. Het NIVEL rapporteert dat kosten weinig invloed hebben op voorschrijfgedrag van specialisten en doet de aanbeveling er meer aandacht aan te besteden in de opleiding (1). Artsen en medisch studenten blijken slechte kennis te hebben van medicijnkosten (2). De medische opleidingen bevatten momenteel minimaal tot geen structureel onderwijs over zorgkosten. Verschillende informatieve of educatieve interventies bij artsen leidden in verscheidene klinische settingen tot kostenreductie, zonder negatieve invloed op patiëntenzorg (3,4). Naast reductie van verspilling, is kostenbewustzijn bij artsen belangrijk bij onverzekerde zorg, temeer nu steeds meer zorg onverzekerd wordt. Doel Uitdiepen van de hoofdvraag: hoe moet onderwijs over zorgkosten geïncorporeerd worden in medische opleidingen? Doelgroep Geïnteresseerden in medische onderwijskunde en tevens gezondheidszorgeconomie. Opzet De context van het thema wordt gepresenteerd waarbij een korte schets wordt gegeven van: de financiële situatie van de gezondheidszorg; verspilling in de gezondheidzorg; hoeveel invloed de individuele arts daarop heeft; eerder onderzoek naar kostenbewustzijn en daarop gerichte interventies; het huidige onderwijs over zorgkosten. Kostenbewustzijn van de zaal wordt terplekke getoetst, gevolgd door resultaten van een landelijk exploratief onderzoek naar kostenbewustzijn bij co-assistenten (5). Een panel, bestaande uit professor evidence-based education Debbie Jaarsma, professor gynaecologie Fedde Scheele, arts en onderwijskundige Scheltus van Luijk en vicevoorzitter van het Landelijk Overleg Co-Assistenten Thijs van Mens, zal vervolgens een interactieve discussie leiden over de hoofdvraag, opgesplitst in de volgende deelvragen. 1. Welke kostenposten in de zorg staan onder invloed van de individuele professional? 2. Hoe en in welke fase kunnen deze kostenposten en de rol van de professional daarin geïntegreerd worden in het onderwijs? 3. Zal meer kostenbewustzijn leiden tot kwaliteitsverlies van de patiëntenzorg? Na de sessie zullen deelnemers zich meer bewust zijn van de noodzaak van onderwijs over zorgkosten en mogelijkheden om dit te incorporeren in de opleidingen. Referenties 1. NIVEL. “Voorschrijven door internisten en cardiologen”. 2012. 2. Allan et al. “Physician awareness of drug costs: a systematic review”. PLoS Medicine 2007. 3. Attali et al. “A cost-effective method for reducing the volume of laboratory tests in a universityassociated teaching hospital”. TheMount SinaiJournal of Medicine 2006. 4. Hampers et al. “The effect of price information on test-ordering behaviour and patient outcomes in a pediatric emergency department”. Pediatrics 1999. 5. Van Mens et al. “Onderwijs in zorgkosten en kostenbewustzijn bij co-assistenten”. Abstract ingestuurd naar NVMO congres 2013. Maximum aantal deelnemers: 35 Trefwoord: Learning outcomes: Health economics Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: T.E. van Mens Commelinstraat 314 1093 VD AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E6 / zaal 532 Onderwijs in contextspecifieke doelgerichte arts-patiëntcommunicatie deel 2: 'Het Communicatiewiel' 1
2
3
4
5
6
Rietmeijer CBT , Essers G , Timmerman A , Dielissen P , Ouwerkerk B , Nijveldt M 1 2 3 4 5 VU medisch centrum, LUMC, Universiteit Maastricht, Radboud UMC Nijmegen, UMC Utrecht, 6 Huisartsopleiding Nederland Thema Onderwijs in contextspecifieke doelgerichte artspatiënt communicatie (APC) In 2012 is een nieuw landelijk APC curriculum voor de 8 huisartsopleidingen opgeleverd. Een belangrijk uitgangspunt hierin is de integratie van APC met andere CanMeds competenties, zoals medische inhoud en professionaliteit: communicatie is specifiek voor de context van het consult en moet zo ook worden onderwezen en getoetst. Tijdens het NVMO congres 2012 werd een workshop gegeven waarin deelnemers een ervaring kregen met onderwijs in contextspecifieke communicatie. Als vervolg daarop wordt nu het Communicatiewiel geïntroduceerd. Het Communicatiewiel toont in één oogopslag de uitgangspunten van arts-patiëntcommunicatie én alle mogelijke contexten die zich kunnen voordoen. Het vormt daarmee de basis voor het gesprek tussen opleidingsinstituut, opleider en aios over wat, waar en hoe geleerd moet worden. In de opleidingspraktijk is het Communicatiewiel een handig hulpmiddel bij het nabespreken van een consult door aios en opleider doordat het herinnert aan vragen als: Wat waren de relevante taken in dit consult? Wat was de relevante context? Wat zegt de theorie en evidence daarover? Doelen Kennis overdragen van de operationalisering van contextspecifieke, doelgerichte communicatie. Kennismaking met het Communicatiewiel. Deelnemers een methode aanreiken en ervaring laten opdoen in het geven van feedback op een videoconsult, volgens de doelgerichte onderwijsmethodiek, met behulp van het Communicatiewiel. Deelnemers laten nadenken en uitwisselen over de toepasbaarheid van deze methode in hun eigen onderwijssituatie. Doelgroep Docenten en praktijkopleiders met affiniteit en interesse in communicatieonderwijs uit het basiscurriculum en de specialistische vervolgopleidingen. Deelgenomen hebben aan het eerste deel van deze workshop in 2012 is géén vereiste. Opzet workshop 1) Interactieve presentatie over de uitwerking van contextspecifieke communicatie en introductie van het Communicatiewiel 2) Oefening in een doelgerichte nabespreking van een videoconsult, met behulp van het Communicatiewiel. 3) Plenaire nabespreking: implicaties voor het communicatieonderwijs in de medische (vervolg-) opleidingen. Opbrengst: Na afloop heeft de deelnemer kennis gemaakt en een ervaring opgedaan met een vernieuwende visie op integratie van medische inhoud en communicatie in de huisartsopleiding. Deze uitwerking van contextspecificiteit is waarschijnlijk te generaliseren naar het basiscurriculum en de specialistische vervolgopleidingen. Literatuur: 1. Essers G, Dulmen S, van, Weel C, van, Vleuten C, van der, Kramer A. Indentifying context factors explaining physician's low performance in communication assessment - An explorative study in general practice. BMC Family Practice. 2011;12:138 - 113 december 2011 2. Landelijk curriculum apc; website Huisartsopleiding Nederland Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills, Curriculum: Integration, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: C.B.T. Rietmeijer VU medisch centrum Huisartsopleiding, OZW gebouw De Boelelaan 1109 1081HV AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E7 / zaal 537 De meeste geneeskundestudenten promoveren niet uit wetenschappelijke interesse. 1
2
3
Grob T , Klerk CM de , Conijn M 1 2 3 VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, UMC Utrecht Thema Geneeskundestudenten blijken ook buiten de verplichte wetenschappelijke onderdelen van hun studie bezig te zijn met wetenschappelijk onderzoek. Is de drijfveer van deze studenten wetenschappelijk interesse of zijn de geruchten dat je gepromoveerd moet zijn om in opleiding te komen hier ook een mogelijke verklaring voor? Het KNMG Studentenplatform onderzocht wat studenten motiveert om extra onderzoek te doen, of ze van plan zijn te promoveren en waarom ze dat wel of niet willen gaan doen.[i] 31% van de huidige geneeskundestudenten is op dit moment naast hun studie bezig met wetenschappelijk onderzoek en 19% is van plan dit tijdens hun studie te gaan doen. De meest gehoorde drijfveer om onderzoek te doen is wetenschappelijke interesse, direct gevolgd door de vergrootte kans op een opleidingsplek. Van de studenten die aangeven van plan zijn te gaan promoveren, of nog twijfelen, geeft een krappe meerderheid de vergrootte kans op een opleidingsplek als belangrijkste reden aan. Van diezelfde groep geven veel minder studenten als belangrijkste reden aan te promoveren omdat ze onderzoek doen leuk vinden. De waarschijnlijkheid dat studenten, die in principe niet willen promoveren, toch gaan promoveren neemt sterk toe als dat moet om in opleiding te komen voor hun favoriete specialisme. Maar, is het wel noodzakelijk om veel onderzoek naast je studie te doen en moet elke student gepromoveerd zijn om in opleiding te komen? Word je een betere arts als je gepromoveerd bent? Of is het nadelig dat studenten voor aanvang van hun vervolgopleiding een aantal jaar niet in de kliniek werken? En in hoeverre beïnvloedt de motivatie van de student de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek als geheel? Doel Een levendige discussie over de eisen van opleiders aan studenten omtrent wetenschappelijk onderzoek als extra-curriculaire activiteit. Deze rondetafeldiscussie gaat, aan de hand van de genoemde resultaten, in op bovenstaande vragen, de invloed hierop vanuit het medisch curriculum en de rol van opleiders. Doelgroep Coördinatoren wetenschappelijke stage, opleiders, promovendi, niet-promovendi en studenten. Opzet Een panel bestaande uit het KNMG Studentenplatform, De Jonge Orde, een coördinator wetenschappelijke stage en een opleider zullen een inleidende presentatie verzorgen. Dit omvat het hiervoor genoemde onderzoek van het KNMG Studentenplatform en de visie van de andere panelleden op deze resultaten. Hierna geeft elke partij aan welke, en of er, oplossingen nodig en mogelijk zijn. Van toehoorders wordt verwacht hierover te oordelen en de discussie aan te vullen. [i] Enquête KNMG Studentenplatform 2012 (15.863 studenten, respons: n=2621) Trefwoord: Students/Trainees: Characteristics, Research in medical education: Training, Learning outcomes: Research Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: T. Grob Voorburgstraat 10 1059TX AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E8 / zaal 536 Hoe en waarom virtuele patientsimulatoren in het medisch onderwijs ingezet kunnen worden voor het trainen van klinisch redeneren. 1
2
1
1
Christoph N , Verstegen D , Linthorst G , Berg JW van den 1 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht Doel Deze workshop heeft als doel om in kaart te brengen op welke wijze virtuele patiënt simulatoren in het geneeskunde onderwijs ingezet zouden kunnen worden om het klinisch redeneerproces zo effectief en efficiënt mogelijk te trainen in de diverse fasen van de opleiding. Doelgroep Docenten & studenten geneeskunde, onderwijskundigen, Opzet workshop Deelnemers doen hands-on ervaring op met verscheidene virtuele patientsimulatiesystemen door het zelf ‘spelen’ of doorlopen van patientcases in een aantal demosystemen, door het bekijken van filmpjes over de systemen en door demo’s van systemen aan te horen (patientsimulatormarkt) Korte presentatie door workshoporganisatoren over hoe en waarom virtuele patientsimulatoren ingezet zouden kunnen worden in het medisch onderwijs om het klinisch redeneren te trainen (onderwijskundige principles) Interactieve sessie waarin aanwezigen in kleine groepen een patientsimulatiesysteem kiezen en de implementatie daarvan in het medisch curriculum en de gewenste leereffecten beargumenteren Opbrengst van de workshop betreft kennis over bestaande patientsimulatiesystemen ‘out there’ en wijzen waarop deze ingezet kunnen worden in het medisch curriculum en de onderwijskundige onderbouwing daarvan. Maximum aantal deelnemers: 25 a 30 Trefwoord: Teaching & learning: Virtual patients, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Curriculum: General Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: N. Christoph Academisch Medisch Centrum CEBE Meibergdreef 15 1105 AZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E9 / zaal 537 Meten van de opleidingskwaliteit in kleine opleidingsgroepen, een discussie over vertrouwelijkheid en validiteit 1
2
1
1
Dirksen-de Tombe GJM , Leede BJA de , Hoog M de , Rem LG 1 2 Erasmus Medisch Centrum, LUMC
Doel Bij kleine opleidingsgroepen met een beperkt aantal aios zijn de gevalideerde meetinstrumenten niet zomaar bruikbaar, toch willen ook de kleinere opleidingen hun kwaliteit in kaart brengen en waarnodig verbeteren.Deze Rondetafelsessie heeft als doel deelnemers kennis te laten nemen van verschillende alternatieven en varianten op de Set Q/ EFFECT en D-rect,die momenteel worden gepilot bij kleine vakgroepen binnen de OOR Leiden & het Erasmus MC.Deelnemers kunnen meedenken en meepraten over verschillende varianten, de voordelen en beperkingen hiervan beoordelen, en zicht krijgen op het belang van nvan aspecten als vertrouwelijkheid, validiteit en continue kwaliteitsverbetering van het opleidingsklimaat Doelgroep Specialisten, AIOS, managers, onderwijskundigen & ondersteuners die betrokken zijn bij de kwaliteitszorgprocessen binnen de kleine opleidingsgroepen Opzet Ronde Tafel, activiteiten, opbrengst De Ronde Tafel sessie start met een korte beschrijving van het doel en gebruik van kwaliteitsinstrumenten bij kleine vakgroepenVervolgens worden zullen een aantal panelleden (opleider, onderwijskundige en aios) vanuit het LUMC en OOR Leiden en vanuit het Erasmus MC hun pilots toelichten.Na de toelichting van een paar varianten kunnen deelnemers uit de zaal:- Vragen ter verduidelijking stellen- Eigen alternatieven aandragen- Kritische noten plaatsen bij de varianten, of voordelenDe bijeenkomst eindigt met een discussie over/samenvatting van de belangrijkste principes die kenmerkend zijn voor een goede aanpak.De opbrengst voor de deelnemers is gelegen in het feit dat zij een genuanceerd beeld krijgen van de huidige alternatieven voor de Set Q, EFFECTen D-rect en de terugkoppeling hiervan binnen kleine vakgroepen, en hiermee ook een keuze kunnen maken voor een eigen aanpak. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Education management: Quality Assurance, Assessment: General Wijze van presentatie: Rondetafelsessie Correspondentieadres: G.J.M. Dirksen-de Tombe Erasmus MC Desiderius School Postbus 2040, GK 664 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
E11 / zaal 557 Kleien aan zee Kooloos J en medewerkers afdeling anatomie Radboud UMC Nijmegen Begeleid door een team enthousiaste anatomiedocenten gaan deelnemers aan deze fringe de handen uit de mouwen steken. In een kleurrijke klassiek constructivistische opdracht zullen zij door middel van diep, actief leren tot de kern van het brein komen. Daarnaast zetten zij ook tot op het bot de schouders onder een visualiserende activiteit om een beklijvend 3D-beeld te ontwikkelen. Gedragsobservaties zijn niet uitgesloten. Maximaal aantal deelnemers: 32
Wijze van presentatie: Fringe
E12 / zaal 559 Exactitudes – portretfoto’s als uitgangspunt om impliciete associaties en vooroordelen te bespreken Croix A de la, Bonke B Erasmus Medisch Centrum Thema Eerste indrukken zijn van groot belang in menselijke interactie, en kunnen deze interacties positief zowel als negatief beïnvloeden. Velen zullen vinden dat artsen en docenten professioneel dienen te zijn en een onvoorwaardelijk positieve houding moeten hebben tegenover diversiteit, ook wanneer zij te maken krijgen met patiënten/studenten die zeer anders zijn dan zijzelf. Wij vinden het belangrijk dat artsen en docenten zich bewust zijn van hun eerste indrukken en de associaties die zij hebben bij bepaalde uiterlijke kenmerken en van mogelijke achterliggende oorzaken. Daarnaast roepen bepaalde kenmerken zoals kleding, haardracht, sieraden, etc. aan de kant van de arts ook reacties op bij patiënten en anderen. De methode die in deze workshop centraal staat, wordt aan het Erasmus MC in jaar 2 van de opleiding geneeskunde gebruikt om met studenten het effect van eerste indrukken te bespreken. Doel Deze workshop heeft als doel het bewustzijn te vergroten van eigen attitudes, vooroordelen en impliciete associaties tussen uiterlijke kenmerken en persoonlijke eigenschappen. Tevens zullen verschillen in reacties tussen de deelnemers onderwerp van gesprek zijn om daarmee het in stand houden van mogelijke vooroordelen zoveel mogelijk te belemmeren. Door te participeren in deze workshop, maken deelnemers kennis met een innovatieve manier om diversiteit—in de zin van kenmerkende verschillen tussen mensen—in het medisch curriculum te introduceren. Doelgroep Collega’s en studenten met interesse in diversiteit, professioneel gedrag en communicatie. Opzet workshop Activiteiten Centraal in de workshop staat het fotografisch project ‘Exactitudes’ van de Rotterdamse fotograaf Ari Versluis en profiler Ellie Uyttenbroek. - Actieve kennismaking -
Oefening op basis van de fotoserie Exactitudes, nabespreking
Opbrengst Aan de hand van afbeeldingen van willekeurige personen willen wij met de deelnemers de discussie aangaan over uiterlijke kenmerken en de associaties die we daar zoal bij kunnen hebben. - Discussie over eigen associaties: wat betekent dit voor jou als professional? -
Discussie over deze werkvorm en over diversiteit in het curriculum
Maximaal aantal deelnemers: 25
Picture 1: http://www.eventure-online.com/parthen-uploads/39/WRS/img1_225331.jpg Caption 1: Foto's uit het fotoproject Exactitudes
Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Teaching & learning: General, Curriculum: All Wijze van presentatie: Workshop Correspondentieadres: A. de la Croix Erasmus MC Medische Psychologie Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
E13 / Lamoraalzaal 'Flexibel opleiden' Schelfhout - Van Deventer VJ, Klink JJ van der, Heineman MJ, Lavrijsen JCM, Rond M de KNMG Thema Naar een flexibele en competentiegerichte maatwerkregeling voor het verlenen van vrijstellingen voor de medische vervolgopleidingen' Hoe de (eerder) verworven competenties van een aios optimaal benut kunnen worden in de vervolgopleidingen. De huidige vrijstellingsregeling is gebaseerd op werkervaring. Bij de beoordeling in hoeverre deze ervaring kan leiden tot vrijstelling van een deel van de opleiding wordt op dit moment met name gekeken naar duur, relevantie en werkomgeving waarin de ervaring is opgedaan. Het CGS van de KNMG heeft recent besloten de vigerende vrijstellingsregels te wijzigen in een 'competentiegerichte' regeling, zodat kan worden meegewogen in hoeverre de competenties ook daadwerkelijk door de aios zijn verworven. Doel daarvan is dat de competenties van de aios optimaal kunnen worden benut waardoor de aios zo lang als nodig en zo kort als mogelijk wordt opgeleid. Binnen de vrijstellingsregeling kunnen een drietal vormen van vrijstelling worden onderscheiden: Eerder verworven competenties opgedaan tijdens de basisopleiding (schakeljaar) Eerder verworven competenties opgedaan na de basisopleiding Het versneld doorlopen van de opleiding vanwege een steile leercurve Doel Na een korte inleiding wordt per vrijstellingsvorm ingegaan op de praktische aspecten van de beoordeling van competenties. Welke gegevens en/of instrumenten kunnen ingezet worden om dit te beoordelen, hoe kan dat verwerkt worden in het individuele opleidingsplan en hoe kan de ontwikkeling van de aios daarin gevolgd worden. Opzet Inleiding op het onderwerp De samenhang en verschillen tussen de drie varianten In discussie met de zaal en sprekers over de verschillende mogelijkheden Korte schets van de toekomst Voor wie? De doelgroep bestaat uit opleiders vervolgopleidingen en opleidingsinstituten, AIOS, verantwoordelijken voor ontwikkeling en onderwijs in studie geneeskunde. Meer informatie over dit onderwerp kunt u vinden op de website www.knmg.nl/CGS Trefwoorden: flexible leren Wijze van presentatie: Symposium Correspondentieadres: V.J. Schelfhout - Van Deventer KNMG Postbus 20051 3502 LB Utrecht E-mail:
[email protected]
E15.1 / zaal 402 De invloed van motivatie en lange termijn perspectief op het studiesucces in jaar 1 van de opleiding farmacie Koehler TC, Gestel RA van, Koster AS Universiteit Utrecht Probleemstelling Naast cognitieve kenmerken kunnen niet-cognitieve kenmerken van invloed zijn op het studiesucces in het hoger onderwijs. In dit onderzoek aan de Universiteit Utrecht wordt bestudeerd in hoeverre motivationele aspecten en het lange termijn perspectief van de student van invloed zijn op het studiesucces in jaar 1 van de opleiding farmacie. Achtergrond De Self-Determination Theory (Ryan en Deci) gaat in op de mate waarin motivatie daadwerkelijk is geïnternaliseerd. Toenemende internalisatie van de motivatie kan worden gemeten met behulp van een vragenlijst, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds extrinsieke en ‘introjected’ (gecontroleerde) motivatie en anderzijds ‘identified’ en intrinsieke (autonome) motivatie. Hoge scores van de student op de schalen voor autonome motivatie correleren positief met de mate van zelfregulerend leren en hebben in het algemeen een positieve invloed op de studieresultaten; hoge scores op de schalen voor gecontroleerde motivatie correleren negatief met het zelfregulerend vermogen en leiden meestal tot minder effectief studiegedrag en minder studiesucces (de Bilde et al. 2011). Zelfregulatie omvat het stellen van doelen, het hanteren van leerstrategieën om dat doel te bereiken, het kunnen monitoren van de eigen voortgang en het kunnen aanpassen van de gehanteerde strategieën. Een andere factor bij studiesucces kan zijn het lange termijn perspectief van de student op de studie. Het hebben van een lange termijn perspectief (‘future perspective’) is een aspect dat een positieve bijdrage kan leveren aan studiesucces in het hoger onderwijs (Zimbardo en Boyd, 1999). Opzet en methode De invloed van de beschreven niet-cognitieve factoren (gecontroleerde motivatie, autonome motivatie en lange termijn perspectief) op het studiesucces in het 1e studiejaar van de opleiding farmacie wordt onderzocht door de verzamelde gegevens te relateren aan studie-uitval en studiesucces (behaalde e studiepunten en cijfers) in het 1 studiejaar van de opleiding farmacie. Motivatie en lange termijn perspectief van de aankomende studenten (cohort 2012) werden gemeten met behulp van gevalideerde vragenlijsten, die ingevuld zijn in het kader van de verplichte matchingsprocedure; studieresultaten zijn afkomstig uit de universitaire administratie. Implicaties Met dit onderzoek wordt bestudeerd of de invloed van een hogere mate van autonome motivatie en lange termijn perspectief ook aanwezig is in de context van de opleiding farmacie. De belangrijkste vraag daarbij is of deze niet-cognitieve factoren -' naast voorgaande prestaties zoals schoolcijfers -' een e voorspellende waarde kunnen hebben voor het studiesucces in het 1 studiejaar. De uitkomsten van dit onderzoek hebben mogelijk gevolgen voor de opzet van de selectieprocedure voor studenten farmacie, die momenteel in ontwikkeling is. Literatuur De Bilde J et al., Learn. Instruct. 21, 332-344 (2011) Zimbardo PG en Boyd JN, J.Person.Soc.Psychol. 77, 1271-1288 (1999) Trefwoord: Medical education: Undergraduate education, Students/Trainees: Characteristics Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: T.C. Koehler Universiteit Utrecht Farmaceutische Wetenschappen Universiteitsweg 99 Postbus 80082 3508 TB UTRECHT E-mail:
[email protected]
E15.2 / zaal 402 Onvoldoende stagebeoordeling voor de semi-artsstage: onverwacht of niet? Daelmans HEM, Jacobs JCG, Hokke I, Danner SA VU medisch centrum Probleemstelling In masterjaar 3 hebben alle Nederlandse geneeskundeopleidingen een semi-arts stage (SAS) of oudste coschap. Goed functioneren in de SAS gecombineerd met een goede beoordeling is een belangrijk doel voor opleiding en coassistent. De coassistent integreert de in de voorgaande jaren geleerde competenties en werkt bijna zelfstandig (‘does’ niveau van Miller). Tevens kan hij/zij zich profileren voor een vervolgopleiding. Om coassistenten goed te begeleiden naar zelfstandig en geïntegreerd werken, waren we geïnteresseerd in de volgende onderzoeksvragen: Hoeveel coassistenten ontvangen een onvoldoende stagebeoordeling voor de semi-arts stage? Om welke redenen? Hoe zijn hun voorafgaande beoordelingen in masterjaren 1 en 2 en wat wordt vermeld in de narratieve feedback? Methode We selecteerden de dossiers van co-assistenten met een onvoldoende SAS stagebeoordeling uit de groep coassistenten (N=631) die hun SAS startten tussen maart 2011 en december 2012. Na anonimiseren, inventariseerden we van deze dossiers de cijfers en de narratieve feedback voor de stages in de masterjaren 1 en 2. Resultaten Er kregen in de onderzoeksperiode 11 coassistenten een onvoldoende SAS stagebeoordeling (11 onvoldoende tussenbeoordeling, 8 ook onvoldoende eindbeoordeling) De feedback op de beoordelingsformulieren vermeldde: gebrek aan efficiency, zelfverzekerdheid en pro-activiteit ( N=9 ) en onvoldoende zelfstandig werken wegens gebrek aan structurering en kennis (N=6). Gedurende de voorafgaande stages kregen vier van de elf coassistenten in hun eerdere masterjaren een of meerdere onvoldoende stagebeoordelingen. Bij 10 van hen was sprake van terugkerende aandachtspunten in feedback op assertiviteit, zelfverzekerdheid en pro-activiteit (9 coassistenten), evenals op kennis en structurering van werkzaamheden (4 coassistenten). Discussie Slechts een gering aantal (<2%) coassistenten krijgt een onvoldoende beoordeling voor de SAS. Coassistent en opleiding zijn ondanks de feedback in eerdere masterstages niet in staat geweest deze in te zetten om het functioneren van de coassistent voldoende te verbeteren. Hiervoor zijn meerdere verklaringen mogelijk. Wellicht was de feedback uit eerdere stages onvoldoende concreet voor coassistenten om verbeteringen in gedrag te realiseren. Ook blijkt dat bepaalde aandachtspunten in de feedback van eerdere stages niet gepaard gingen met onvoldoende cijfers. Verder krijgen beoordelaars in de SAS wellicht een beter beeld van de coassistent door de langere duur of het hogere niveau van de stage of beoordelen zij kritischer omdat dit de laatste stage van de opleiding is. Het lijkt verstandig stagebegeleiders expliciet te motiveren om praktisch bruikbare feedback te leveren en om narratieve feedback en cijfers met elkaar in overeenstemming te houden. Ook een systeem van meer longitudinale beoordeling in de verschillende (mogelijk langere) stages kan overwogen worden. Trefwoord: Assessment: Feedback, Assessment: Workplace-based (on-the-job), Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: H.E.M. Daelmans VU medisch centrum Instituut voor onderwijs en opleiden, KTC De Boelelaan 1118, KTC 1081 HZ AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E15.3 / zaal 402 Heeft post-academisch onderwijs invloed op de motivatie van apothekers? Schouten SLNM Universiteit Utrecht Probleemstelling Verandert de motivatie van apothekers in postacademisch onderwijs in de tijd? Indien er een verandering vast te stellen is willen we kijken of het soort onderwijs van invloed is op deze verandering. Dit is belangrijk om een geschikt “lifelong learning”programma te ontwikkelen, zodat de acceptatie, participatie en motivatie van de apothekers verbeterd wordt. Methode/Opzet Het onderzoek is longitudinaal en descriptief van aard. Om de contextuele motivatie van apothekers voor post-academisch onderwijs te meten hebben we de “Academic Motivation Scale and subscales”(Vallerand et al.) [1] vragenlijst zo letterlijk mogelijk vertaald in het Nederlands. Indien nodig wordt naar aanleiding van een pilot bij 5 personen de vragenlijst aangepast. Om de construct-validiteit te beoordelen zullen in september 2013 eerst 50 vragenlijsten worden afgenomen. Na het bepalen van de factor structuur zullen 200 vragenlijsten worden afgenomen. Het afnemen van de vragenlijsten zal gebeuren aan het begin van een cursus na een korte mondelinge uitleg van een van de onderzoekers. De te onderzoeken populatie is: alle apothekers die na hun studie Farmacie postacademisch onderwijs volgen inclusief diegene die de vervolgopleiding tot openbaar apotheker en tot ziekenhuisapotheker volgen. Na 6 maanden wordt bij dezelfde apothekers dezelfde vragenlijst afgenomen. Daarna zal gekeken worden of de motivatie in deze groep veranderd is en of de eventuele verandering veroorzaakt wordt door het soort onderwijs waar deze apothekers aan zijn blootgesteld. Om dit te kunnen bepalen zullen de betreffende cursussen gecategoriseerd worden aan de hand van de 3 peilers (autonomie, behalen van competentie en verwantschap) van de SDT. Theoretische Achtergrond Volgens de motivatie theorie ( Self Determination Theory ) van Ryan en Deci [2] kan motivatie veranderen in de tijd. Om veranderingen in motivationele oriëntatie te begrijpen hebben Vallerand et al. [1] een motivatiemodel ontwikkeld, waarin 3 hiërarchische niveau’s zijn te onderscheiden nl: het globale, het contextuele en het situationele niveau. Hoe lager je in de hiërarchie van dit model komt hoe minder stabiel de motivatie is. Bijvoorbeeld situationele motivatie kan afhankelijk van de situatie snel veranderen. Bovendien kunnen de verschillende niveau’s elkaar beïnvloeden. Voor dit onderzoek is gekozen om de contextuele motivatie van apothekers voor post-academisch onderwijs te meten. Referenties 1. Vallerand, R.J., & Pelletier, L.G. (1992). The Academic Motivation Scale: A measure of intrinsic, extrinsic, and amotivation in education. Educational and Psychological measurement, 52(4), 1003-1017 2. Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2002). Overview of self-determination theory: An organismic dialectical perspective. In: Deci, E. L., Ryan, R.M., eds. Handbook of Self-Determination Research. Rochester NY: The University of Rochester Press; 3-36 Trefwoord: Medical education: CPD, Learning outcomes: Life-long learning, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: S.L.N.M. Schouten Universiteit Utrecht PAOFarmacie Broederplein 39 3703 CD ZEIST E-mail:
[email protected]
E16.1 / zaal 403 Klinisch redeneren in een vroege bachelorstage in de huisartspraktijk Warmerdam JMB van, Reinders ME, Vries H de VU medisch centrum Probleemstelling Speerpunten in medisch onderwijs zijn vroege kennismaking met de medische praktijk en klinisch redeneren. Er is niet veel bekend over de combinatie. De vakgroep Huisartsgeneeskunde & Ouderengeneeskunde VUmc organiseert sinds 2006 een unieke stage voor tweedejaars studenten in de huisartspraktijk. Is deze stage goed uitvoerbaar, hoe waarderen studenten deze stage en levert deze een bijdrage aan de ontwikkeling van klinisch redeneren ? Methode Tweedejaars studenten lopen zes dagen stage bij een huisarts. Ze maken kennis met de praktijk, observeren de huisarts, voeren praktijkopdrachten uit. Een uniek aspect in deze bachelorstage is dat studenten zelf anamnesegesprekken met patiënten voeren. Deze stage wordt voorbereid op de faculteit met een serie practica klinisch redeneren (bijvoorbeeld rugklachten en hoesten), anamnesevoering en lichamelijk onderzoek. In terugkompractica bespreken studenten praktijkopdrachten en reflecteren zij op hun functioneren. Zij bekijken video’s van hun eigen “arts-patiëntgesprekken”en analyseren deze vanuit de medisch-inhoudelijke- en communicatieve invalshoek. Wij hebben evaluatieformulieren van de stage van jaar 2011 geanalyseerd op het gebied van haalbaarheid en leerzaamheid. Daarnaast zijn semigestructureerde telefonische interviews verricht bij at random gekozen studenten, waarin naar het aantal gevoerde “arts-patiëntgesprekken”werd gevraagd en naar hun mening over de stage. Tot slot zijn video’s van gesprekken tussen student en patiënt geanalyseerd op het gebied van haalbaarheid, vaardigheden en competenties in gespreksvoering, professionaliteit en medisch inhoudelijke en hypothesetoetsende vragen. Resultaten 135 van 289 stagiaires vulden een evaluatieformulier in. Studenten vinden de stage waardevol (Likertscore 4.4). Het voeren van gesprekken met echte patiënten en achteraf analyseren van opgenomen gesprekken, vinden zij leerzaam. Telefonische interviews (n=16) bevestigden dit en het bleek haalbaar te zijn om meerdere (>4) gesprekken per dag te voeren. 24 geanalyseerde videogesprekken toonden aan dat studenten de biomedische aspecten van de klacht redelijk uitvragen met behulp van een ezelsbrug (ALTIS= Aard, lokalisatie, tijdsbeloop, intensiteit, situatie) en daarnaast gemiddeld 1 extra hypothesetoetsende vraag formuleren. Studenten kunnen geen goede hypothese/diagnose te stellen, daarvoor stellen zij te weinig medisch relevante vragen. Verrassend is de professionaliteit waarmee zij de patiënt benaderen. Conclusie Het is haalbaar om studenten de eerste stappen van klinisch redeneren in een anamnese met echte patiënten te laten zetten in onze vroege bachelorstage bij de huisarts. Voorwaarden zijn daarop afgestemde vaardigheidspractica vooraf en mogelijkheden voor reflectie tijdens de stageperiode. Implicatie voor de praktijk Om een beter beeld van het klinisch redeneren te krijgen is nodig dat de studenten meteen na afloop van de anamnese hun overwegingen uitspreken of noteren, omdat het proces zich met name in het hoofd van de student afspeelt. Literatuur Humbert AJ, Johson M, Miech E, Friedberg F, Gracklin J & Seidman PA. Assessement of clinical reasoning: A Script Concordance test designed for pre-clinical medical students. Medical Teacher. 2011; 33: 472-477 Littlewood S et all. Early practical experience and the social responsiveness of clinical education: systematic review. British Medical Journal 2005; 331: 387-391
Trefwoord: Medical education: Undergraduate education, Curriculum: Education environment, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.M.B. van Warmerdam VU medisch centrum Huisartsgeneeskunde & Ouderengeneeskunde Van der Boechorststraat 7 1081 BT AMSTERDAM E-mail:
[email protected]
E16.2 / zaal 403 ‘Dan kun je allemaal wel tips krijgen, maar je moet het gewoon doen.’ Contrasterende visies van coassistenten op het onderwijs in samenwerking, communicatie en professioneel gedrag Hordijk J, Jongh R de, Croix A de la Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling Binnen het Erasmus MC krijgen coassistenten vanuit de sectie Medische Psychologie onderwijs op het gebied van de CanMEDS-rollen samenwerker, communicator, beroepsbeoefenaar en academicus. Met de invoering van de BA/MA structuur is het bestaande onderwijs herzien. Het nieuwe onderwijs in de co-fase heet SCOPE (Samenwerking in de Coschappen, Ontwikkeling en Persoonlijke Evaluatie). De inhoud van het SCOPE-onderwijs is gebaseerd op het Raamplan Geneeskunde. Wij wilden graag van coassistenten horen welke onderwijsbehoeften zij hebben om het onderwijs optimaal te laten aansluiten bij de ervaringen en wensen van de coassistent. Onderzoeksvraag Wat willen coassistenten tijdens het SCOPE onderwijs van Medische Psychologie leren op het gebied van samenwerking, communicatie, beroepsbeoefening en academische ontwikkeling? Op welke manier zien zij deze behoeften het liefst terug in het onderwijs? Opzet van de studie Tijdens verschillende momenten in de coschappen werden in totaal tien studiegroepen semigestructureerd geïnterviewd. We hielden met deze studiegroepen een focusgroep over hun wensen op onderwijsgebied tijdens de coschappen. Deze gesprekken werden opgenomen op video en getranscribeerd. Analyse Uit een analyse van de data met behulp van het programma Nvivo werden kwalitatief thema’s gedestilleerd over onderwerpen die volgens de studenten aan bod moeten komen in het SCOPE onderwijs en de manier waarop ze deze graag zien vormgegeven. Deze thema’s zijn eenvoudig in het onderwijs te implementeren; een stuk minder eenvoudig was dat voor de tegenstellingen in de visies van studenten die ook uit de analyse naar voren kwamen. De aard van deze interessante contrasterende visies en de eraan ten grondslag liggende discourses zijn door twee beoordelaars geanalyseerd. Eerste resultaten Coassistenten kunnen veel onderwerpen noemen die belangrijk zijn in het onderwijs op het gebied van samenwerking, communicatie en professioneel gedrag, maar weten voor een groot deel van deze onderwerpen niet of ze in het onderwijs behandeld moeten worden. Ze willen er met elkaar over praten, maar verder vooral zelf ervaren. Deze tegenstellingen komen voort uit twee discourses; de therapeutische (praten over de ontwikkeling van student naar basisarts) en praktische (wat kan een niet-arts mij leren in een les) discourse. Implicaties voor de praktijk De bevindingen illustreren de lastige positie van de medische psychologie in de co-fase: enerzijds zien studenten in dat er veel te bespreken is wat betreft hun persoonlijke ontwikkeling, anderzijds zien ze niet in hoe dit vorm kan krijgen in het curriculum. Onze aandacht zal zich in de praktijk richten op het kaderen van het medisch psychologisch onderwijs, waarbij we bewust afstand doen van de ‘praktische discourse’, en de ‘therapeutische discourse’ beter introduceren en vormgeven. Trefwoord: Medical education: General, Research in medical education: General, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: J.A. Hordijk Erasmus MC Medische Psychologie Burg. s’Jacobplein 51 3015 CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
E16.3 / zaal 403 Voorbehouden handelingen tijdens de coschappen Handgraaf HJM, Conijn M, Kruydenberg CL KNMG Studentenplatform Probleemstelling Tijdens de coschappen dienen studenten verrichtingen te leren die vallen in de categorie 'voorbehouden handelingen'. In de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) staan deze beschreven als medische handelingen die onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de patiënt met zich 1 meebrengen als ze door een ondeskundige worden uitgevoerd. Coassistenten mogen voorbehouden 2 handelingen verrichten indien zij bekwaam zijn en er voldoende toezicht geregeld is. Het doel van dit onderzoek was om te controleren of in de praktijk aan deze eisen voldaan wordt. Methode In november 2012 werden 15.863 bachelor- en masterstudenten die lid zijn van de KNMG per e-mail uitgenodigd voor een digitale enquête, waarin vragen over diverse onderwerpen werden gesteld. Daarin werd ook gevraagd naar voorbehouden handelingen. Er werd gevraagd of zij, wanneer er geen toezicht is, handelingen verrichten waartoe zij zich niet bekwaam achten. Tevens werd van enkele voorbehouden handelingen gevraagd of studenten deze uitgevoerd hebben zonder toezicht en zonder zich bekwaam te voelen. Tot slot werd gevraagd wat de reden was dat studenten deze handeling toch verrichtten. De resultaten zijn geanalyseerd en associaties zijn gemaakt met crosstabs in SPSS. Resultaten 2.621 geneeskundestudenten (16,7%) vulden de enquête volledig in, waaronder 1.392 coassistenten. 32,5% van deze coassistenten geeft aan soms een handeling uit te voeren als ze zichzelf niet bekwaam achten en er geen toezicht is. Het gaat dan o.a. om arterieel bloedgas prikken (21,8%), medicijnen die een doktersvoorschrift behoeven voorschrijven (15,7%) en medicatie injecteren (6,1%). De belangrijkste redenen zijn dat studenten bewust hun eigen grens willen verleggen (54,8%), dat er geen hulp beschikbaar is (48,1%) en dat het gebruikelijk is dat coassistenten die handelingen verrichten (47,9%). Conclusie en Discussie Tijdens de coschappen dienen coassistenten voorbehouden handelingen te leren. Dit moet gebeuren zonder dat de patiëntveiligheid gevaar loopt. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever (arts) om de bekwaamheid van de coassistent te toetsen en, indien deze onvoldoende is, dat er door toezicht toch voldoende bekwaamheid aanwezig is. Uit de enquête van het KNMG Studentenplatform blijkt dat één op de drie coassistenten voorbehouden handelingen verricht zonder dat aan deze voorwaarde voldaan wordt. Meer bewustwording over verantwoordelijkheid, juridische implicaties en veiligheid is gewenst, zowel bij arts als student. Referenties 1. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Artikelen 35-39. Geldend op 04-04-2013. Verkregen op 4 april 2013 via http://wetten.overheid.nl/BWBR0006251/ 2. KNMG. (n.d.) Coassistent en voorbehouden handelingen. Verkregen op 4 april 2013 via http://knmg.artsennet.nl/Diensten/Studenten-Arts-in-Spe/Coassistent-en-voorbehouden-handelingen.htm Trefwoord: Curriculum: Education environment, Education management: Institutional management / committee structure, Students/Trainees: Student support and counselling Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: H.J.M. Handgraaf KNMG Studentenplatform p/a Oranjeplein 259 6224 KZ MAASTRICHT E-mail:
[email protected]
E17.1 / zaal 404 Evaluatie van het functioneren van simulatiepatiënten in de praktijk van het onderwijs Kramer E, Westen JH Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling In het Erasmus MC wordt veelvuldig gewerkt met simulatiepatiënten voor het trainen van de gespreksvaardigheden en het oefenen van het lichamelijk onderzoek. Deze simulatiepatiënten worden zorgvuldig geselecteerd. Gedurende het eerste half jaar worden ze éénmalig getraind, meerdere malen geobserveerd en zo nodig bijgestuurd wat betreft spel en feedback. Daarna worden de simulatiepatiënten jaarlijks bijgeschoold in het geven van feedback. De evaluatie van functioneren en feedback aan de individuele simulatiepatiënten vond tot nu toe plaats aan de hand van een éénmalige observatie van een consult. Aangezien de simulatiepatiënten in veel verschillende rollen en onderwijssituaties optreden, werd dat ervaren als onvoldoende. Vanaf collegejaar 2012-2013 is daarom een start gemaakt met het systematisch evalueren van de simulatiepatiënten op het gebied van spel en feedback door zowel studenten als docenten. Het doel hierbij is dat onderbouwde feedback en beoordeling beter mogelijk wordt en het functioneren van de gehele groep gerichter kan worden bijgestuurd. Methode Tijdens vier verschillende onderwijsmomenten gedurende één universitair jaar worden de simulatiepatiënten door de studenten en/of docenten geëvalueerd door middel van evaluatieformulieren. Op deze formulieren worden de verschillende items gescoord op een 5-puntsschaal. Er zijn twee verschillende formulieren, hiervoor is gekozen omdat de studenten en de docenten naar onze inschatting op een andere manier naar de simulatiepatiënten kijken. Er is gekozen voor een beperkt aantal items per formulier om de tijdsbelasting voor de docenten (9 items) en de studenten (14 items) zo klein mogelijk te houden. Resultaten De eerste resultaten laten zien dat de simulatiepatiënten als groep het goed doen op zowel spel als feedback. Op de 5-puntsschaal scoren ze zowel bij de docenten als de studenten een ruime voldoende. Er lijken inderdaad kleine verschillen te bestaan tussen de beoordeling door de docenten en die door de studenten. Dit betreft met name het doseren van de informatie die in de rol besloten ligt. Een punt waar mogelijk voor de hele groep aandacht aan gegeven kan worden, is het geven van feedback aan de hand van concrete voorbeelden. Op individueel niveau geldt dat slechts een enkeling onvoldoende scoort. Een aantal simulatiepatiënten scoort boven gemiddeld. Implicaties voor de praktijk De resultaten van de evaluatieformulieren worden gebruikt tijdens de jaargesprekken van de simulatiepatiënten. Hierbij worden de resultaten vooral gebruikt om te bespreken hoe ze het doen ten opzichte van het gemiddelde en welke punten er eventueel zijn ter verbetering. Komende jaren kunnen de evaluaties ook gebruikt worden om de persoonlijke ontwikkeling van de simulatiepatiënt te volgen. En om te bepalen op welke punten er meer ondersteuning moet worden geboden aan de groep simulatiepatiënten als geheel. Trefwoord: Teaching & learning: Standardized patients Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: E. Kramer Erasmus MC Medische Psychologie en Psychotherapie Postbus 2040 3000CA ROTTERDAM E-mail:
[email protected]
E17.2 / zaal 404 Summatieve self- en peer assessment aan de opleiding Biomedische Wetenschappen: de perceptie van studenten Jonghe LDJ De, Clarebout GC, Desmet AD, Aerts SA Katholieke Universiteit Leuven Probleemstelling Binnen een academische master wordt verwacht dat studenten zelfstandig leren en zelfregulatievaardigheden ontwikkelen (Dublin descriptoren, 2004). Dit veronderstelt dat studenten een oordeel kunnen geven over de kwaliteit van hun leren (Dierick et al., 2002). Bijkomend wordt meer en meer verwacht dat afgestudeerden kunnen samenwerken in een team en hun teamleden kunnen beoordelen. In het hier voorgestelde onderzoek gaan we na hoe studenten staan tegenover self- en peerassessment en in welke mate deze perceptie door ervaring verandert. Omdat uit onderzoek gebleken is dat hier mogelijks een gender-effect kan zijn (Yau & Cheng, 2012) wordt deze variabele mee opgenomen in het onderzoek. Methode Deelnemers 71 studenten uit de opleiding master in de biomedische wetenschappen van de KU Leuven namen deel(man=22; vrouw=49). Instrumenten Een vragenlijst werd gebruikt bestaande uit drie schalen: de perceptie van groepswerk (α=.75), selfassessment (α=.72) en peer assessment (α=.70). Studenten gaven op een 6-punten likert-schaal aan in welke mate ze akkoord gingen met de verschillende stellingen. Tevens werd ook de ervaring met deze evaluatievorm bevraagd. Procedure Een informatiesessie over self- en peer assessment werd georganiseerd: doel, opzet en beoordelingscriteria van deze evaluatie werden geschetst. Tijdens deze sessie vulden studenten de vragenlijst in (pretest). Enkele weken later voerden studenten de self- en peer assessment online (Blackboard) uit en werden deze resultaten (formatief) teruggekoppeld. Na het eindexamen doen studenten de summatieve self- en peer assessment en vullen ze de vragenlijst in (posttest). Resultaten Uit een ANOVA (F(2,210)=13.25; p=<.01; η²=.11) blijken studenten positiever ten aanzien van groepswerk (gem=4.21; SD=1.04) dan peer (gem=3.58; SD=1.19) en self-assessment (gem=3.22; SD=1.24).Geslacht en ervaring hebben geen invloed op de perceptie ten aanzien van self- en peerassessment. Na de posttest zal worden nagegaan in hoeverre de perceptie van studenten is gewijzigd. Conclusie en implicatie voor de praktijk Studenten staan niet zeer positief ten opzichte van self- en peerassessment, dit kan mogelijks een probleem vormen bij het gebruik van deze evaluatievorm. Om deze vormen van evaluatie succesvol te implementeren is het belangrijk dat studenten het nut ervan inzien en dit op een correcte manier uitvoeren. Uit de gegevens van de post-test zal blijken of deze percepties al dan niet wijzigen door het gebruik. Referenties Dierick, S., Van de Watering G. & Muijtjens A.(2002). De actuele kwaliteit van assessment: ontwikkelingen in de edumetrie. In: F. Dochy, L. Heylen & H. Van de Mosselaer (eds.) Assessment in onderwijs: Nieuwe toetsvormen en examinering in studentgericht onderwijs en competentiegericht onderwijs. Utrecht: Lemma. Yau, H.K. & Cheng, A.L.F.(2012). Gender difference of confidence in using technology for learning, The journal of technology studies 38/2, 74-79. Trefwoord: Assessment: Peer assignment, Assessment: Self-assessment, Assessment: General Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: L.D.J. De Jonghe KU Leuven, Dienst Onderwijs Geneeskunde Herestraat 49, O&N II - bus 400 3000 LEUVEN E-mail:
[email protected]
E17.3 / zaal 404 Academische leerlijn; Ontwerp en introductie van een onderwijsprogramma voor studenten HBO verpleegkunde ter voorbereiding op het werken in een academische setting Leenders C, Brink GTWJ van den, Hoek AC van der Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling De verpleegkundige wordt opgeleid door hogescholen. Deze hogescholen leiden voor diverse werkvelden op zoals de thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg en de algemene ziekenhuizen. Vanuit het UMC St Radboud is de vraag gekomen op welke wijze de hogeschool binnen het minoren programma van 6 maanden de studenten HBO verpleegkunde adequaat kan voorbereiden op het werk in een academische setting? Methode Met behulp van het bestuderen van het toekomstige beroepsprofiel is een eerste opzet gemaakt van additionele competenties voor verpleegkundigen en hoofdthema’s. Deze zijn vervolgens voorgelegd aan experts uit diverse academische ziekenhuizen. Opzet Er is een levendige discussie binnen de verpleegkundige beroepsgroep op gang gekomen rondom de ontwikkeling en presentatie van het nieuwe beroepsprofiel (Lambregts J, Grotendorst A, Leren van de Toekomst, V&VN). Deze discussie heeft geleid tot de vraag over welke additionele competenties een verpleegkundige moet beschikken binnen een academische setting? Het programma kent een ontwerpfase en een evaluatiefase. Voor de ontwerpfase zijn diverse experts geraadpleegd en zijn hoofdthema’s geïdentificeerd. Vervolgens zal de invulling van de thema’s door onderwijskundigen van de Radboud Zorgacademie worden vormgegeven in een leerlijn die als aanvulling op het curriculum van de hogescholen wordt aangeboden. De leerlijn wordt volgend jaar geïntroduceerd en wordt vervolgens in de evaluatiefase dmv digitale enquêtes onder alle deelnemende studenten, meewerkende afdelingen en docenten, het leerrendement van de academische leerlijn getoetst. Resultaten Een belangrijke taak van academische ziekenhuizen is het verlenen van zorg aan patiënten die een zeldzame of bijzonder complexe ziekte hebben. Regelmatig geldt het academisch centrum als ‘last resort’ voor patiënten die in meerdere ziekenhuizen zijn (uit)behandeld en doorverwezen. De patiënten beschikken vaak over uitvoerige kennis en ervaring van de eigen ziekte die bij uitstek benut kan worden door zorgverleners waar zij in de regel een langdurige relatie mee aangaan. Een discussie onder experts over deze kenmerkende patientenpopulatie heeft de volgende additionele competenties opgeleverd waarover een verpleegkundige moet beschikken om te werken in een academische setting: klinische leiderschap, advanced skills tav klinisch redeneren en het verzorgen van voorlichting of lessen aan collega’s. Daarnaast borduurt de leerlijn voort op de basiscompetenties, zoals aangegeven in het beroepenhuis V&V 2020, door deze specifiek te richten op de patiënten met zeldzame ziekten. Conclusie Vanaf september 2014 introduceert de Radboud Zorgacademie de academische leerlijn in het UMC St Radboud voor de studenten verpleegkunde van het Radboud Plus Traject. Tijdens de daarop volgende evaluatiefase zal het leerrendement worden getoetst. We streven ernaar om het programma om te zetten in een landelijke minor academische zorg. Trefwoord: Curriculum: General, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster Correspondentieadres: C. Leenders Radboud UMC Nijmegen Radboud zorgacademie Gerard van Swietenlaan 2 6526GB NIJMEGEN E-mail:
[email protected]
14.30-14.45
WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE
14.45-15.30 Hoofdlezing Zuiderduinzaal Herkennen en begeleiden van talent: in de sport en daarbuiten Tom van ’t Hek 15.30-16.00 Uitreiking prijzen en afsluiting congres Zuiderduinzaal
16.15
VERTREK BUSSEN