BGHM info Afgiftekantoor : 1050 brussel 5
Nr 55-56
JULI-DECEMBER 2008
Driemaandelijks informatiemagazine van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij
DRIEMAANDELIJKS DOSSIER : HUISHOUDELIJKE ENERGIE EN VERDER : • Het statuut van het personeel van de sociale huisvestingsmaatschappijen • Welzijns- en gezondheidsatlas van Brussel-Hoofdstad : het dagelijkse leven van de Brusselaars via een atlas
BGHM-info ■ Verantwoordelijk uitgever en hoofdredacteur : Yves Lemmens wnd. Directeur-generaal Jourdanstraat 45-55 1060 Brussel Tel. : 02/533.19.11 http ://www.bghm.irisnet.be ■ Redactiesecretaresse : Anneleen Adang Tel. : 02.533.19.87 ■ Redactiecomité : Lutgard Decoster Marie-Noëlle Livyns Roger Sannen Luciane Tourtier Roland Tuteleers Jo Van Cleven Pol Zimmer ■ Concept en logistiek : Pascal Houzé ■ Foto’s BGHM : Chris Van Goethem en Pascal Houzé ■ Illustraties : Jacques Peten ■ Vertaling : FIBEMA n.v. ■ Drukkerij : Uitgeverij & Drukkerij NV
BGHM-Info wordt uitgegeven met de steun van Ethias. De overname van teksten en illustraties is enkel toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie en de auteur en mits de bron alsook de naam van de auteur vermeld worden. De gepubliceerde artikels geven enkel de mening weer van de auteur(s)
■ Inhoud nummer 55-56 : ■ Het editoriaal artikel van de hoofdredacteur .......................................
3
4 Energie (Pol Zimmer) ............................................................................... 4 Huisvesting en energiearmoede (Muriel Wart) ......................................... 6 Het energieprestatiecertificaat: één materie, drie gewesten ..................... 9 Energie en energiebesparende maatregelen (Anneleen Adang) ............ 13
■ Dossier : Huishoudelijke energie ............................................................. • • • •
• Energiebesparing in bestaande appartementsgebouwen (Jonathan Fronhoffs) ............................................................................
17
• Premies en stimulansen voor energiebesparende investeringen in de sociale huisvestingssector (Marie-Noëlle Livyns en Eric Myngheer) ........
23
• De sociale energiebegeleiding, een idee dat opgang maakt (Christophe Barbieux) ...........................................................................
29
• Rationeel energiegebruik op de sociale woonmarkt. Projecten in de Noordwijk en de Chicagowijk (Valentine De Lannoy) ...................
35
■ Juridisch • Het statuut van het personeel van de sociale huisvestingsmaatschappijen (Dominique Vercruysse) .............................
39
■ Wonen in 3Dimensies: Gezondheid, Veiligheid, Gezelligheid • Van het individuele naar het gemeenschappelijke: een kleine stap voor Gebruwo (Muriel Vander Ghinst) ..................................................
43
■ Open venster • Welke samenhang voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? De conclusies van het eerste verslag van het Gewestelijk Ondersteuningscentrum sociale samenhang – CRAcs (Alexandre Ansay) .....................................................................
45
• Het NAPincl, het strategisch rapport over de sociale bescherming en insluiting - De koppelingen ervan op Federaal, de Gewestelijk en Gemeenschappelijk niveau (Annette Perdaens) ................................
51
• Welzijns- en gezondheidsatlas van Brussel-Hoofdstad: het dagelijkse leven van de Brusselaars via een atlas (Myriam De Spiegelaere en Truus Roesems) ....................................................................................
54
■ Varia • Vincent Baré, de nieuwe preventieadviseur van de BGHM (interview door Marie-Noëlle Livyns) ....................................................
58
■ Nieuws van de OVM’s • Project voor Sociale Cohesie Radijs-Marollen – Kleuren en kinderdromen in de Marollen … (Philippe Helson) ...............
62
D/2008/5637/93
2
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Het editoriaal artikel van de hoofdredacteur Energie, energie en nog eens energie. Sinds de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt, de stijging van de energieprijzen, de daling van de koopkracht, slaan ze je naar het hoofd met allerlei tips over hoe de energiefactuur betaalbaar kan worden gehouden. Steeds meer wordt er gezocht naar goedkopere en duurzamere energiebronnen. Overal kun je erover lezen. In iedere krant en tijdschrift staat er wel één of ander artikel. Ook de reclame speelt in op dit gevoelige thema. Voor mensen met een beperkt inkomen, is de vraag naar betaalbare energie enorm. Er is zelfs sprake van een ware noodzaak. In dit driemaandelijks dossier bieden we alvast een overzicht van de vele nuttige en minder nuttige tips. Er werd getracht zowel een politiek- als een meer praktijkgericht aanbod te brengen. Voor het beleidsgebonden gedeelte werden de resultaten van de rondetafelgesprekken uitgewerkt door een wetenschappelijk consulente, mevrouw Muriel Wart. Het energieprestatiecertificaat dat werd ingevoerd in de 3 Gewesten wordt eveneens besproken. Voor het praktijkgerichte gedeelte worden verschillende voorbeelden van goedkope en van dure energiebronnen, alsook van meerdere energiebesparende maatregelen overlopen. We krijgen ook een overzicht van de bestaande energiepremies voor de collectieve huisvesting. Verder heeft een artikel van de heer Christophe Barbieux het over de sociale begeleiding en wordt er een bestaand initiatief in de Noordwijk en de Chicagowijk uitgewerkt door mevrouw Valentine De Lannoy. Het dossier bewijst alleszins dat er zeer gretig wordt gezocht naar mogelijkheden om de verhoogde energiefacturen te drukken. De juridische rubriek bevat een artikel over het statuut van de personeelsleden van de openbare vastgoedmaatschappijen. Onder « wonen in 3D » vinden we dan een artikel van mevrouw Muriel Vander Ghinst die een interessante interpretatie van de sociale cohesie hanteert. Zij maakt een duidelijk onderscheid tussen het individuele, het collectieve en het communautaire niveau van de sociale cohesie. Alvast interessant om de opbouwfase van projecten op een degelijke manier te schragen. In de rubriek Open Venster komen drie stijvolle dames en een heer met klasse aan het woord. In hun bijdrage wordt de sociale cohesie geëvalueerd, het strategisch rapport over de sociale bescherming en de sociale uitsluiting behandeld en de atlas van het Observatorium voor Gezondheid en welzijn voorgesteld. Een goede dosis leerrijke literatuur wordt verzekerd. Verder maken wij kennis met de heer Vincent Baré die ons wordt voorgesteld als de nieuwe preventieadviseur van de BGHM. Ons magazine eindigt op een luchtige noot, namelijk met een portie kunst vanuit de Marollen. Het is een cocktail geworden van diverse onderwerpen belicht door verschillende persoonlijkheden. Zoals altijd wordt ook hier naar kwaliteit gestreefd en hopen wij u ook met dit nummer te kunnen boeien. Yves Lemmens, Hoofdredacteur
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
3
DRIEMAANDELIJKS DOSSIER
HUISHOUDELIJKE ENERGIE Energie De afgelopen jaren werd de energieproblematiek gaandeweg belangrijker in het politieke debat en in de media. De vrijmaking van de markten, de opkomst van een aantal landen ( Brazilië, Rusland, Indië en China ) als nieuwe economische machten en verbruikers van energie, de prijsschommeling van een vat ruwe olie en, algemener, de vaststelling dat onze planeet opwarmt. Al deze elementen zorgden ervoor dat energie niet meer uit de actualiteit weg te branden was. Het ziet er bovendien naar uit dat dit nog een tijdje zal voortduren. De energiekwestie bevindt zich vandaag op het kruispunt van de structurele problematiek van duurzame ontwikkeling en van meer sociale problemen die te maken hebben met de algemene toegang tot energie voor een betaalbare prijs. De Europese richtlijn « Save », waarmee de CO2-uitstoot moest worden teruggeschroefd, stamt uit 1993 en werd in 2002 verlengd door een richtlijn over de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen. Die richtlijn moest door de verschillende lidstaten tegen begin 2006 worden omgezet.
4
De energiekloof is trouwens al enige jaren aan het groeien. Dat zette de overheid bijna tien jaar geleden aan tot enkele maatregelen om een minimumlevering te waarborgen voor de economisch zwakste bevolkingsgroepen. Vandaag stellen wij eindelijk vast dat de perceptie van het energieprobleem in een stroomversnelling is terechtgekomen en dat het besef is gegroeid dat er maatregelen moeten worden genomen. Onderhavig dossier van « BGHMInfo » sluit aan op het dossier van nummer 50 van het magazine uit het voorjaar van 2007, dat in het teken van duurzaam wonen stond. In het voorliggende nummer wordt het energievraagstuk vanuit verschillende standpunten bekeken : de energiearmoede, premies en stimulansen om te investeren in energiebesparingen in de sociale huisvestingssector, het energieprestatiecertificaat dat in de drie Belgische gewesten werd ingevoerd en diverse experimenten of vrij praktische voorstellen die focussen op een aantal individuele of collectieve initiatieven om het probleem aan te pakken en om concrete oplossingen aan te brengen.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest begon zijn denkwerk en nam zijn eerste initiatieven inzake duurzame huisvesting vanaf de derde regeerperiode toen het Gewest ook het Derde colloquium van de Europese Ministers over duurzame huisvesting in juni 2002 te Genval organiseerde. Sindsdien is duidelijker gebleken dat er moet worden gekozen voor een offensiever beleid ter zake. Vandaar dat het Gewest zijn antwoord tijdens deze regeerperiode ( 2004-2009 ) uitbouwde en versterkte, zoals blijkt uit de inhoud van het voornoemde nummer 50 van BGHM-Info. Het is duidelijk dat een aanzienlijk deel van het sociale woningenbestand inzake energieverbruik te wensen over laat. Historisch gezien was volkshuisvesting in verschillende perioden een terrein waar geëxperimenteerd werd op het vlak van architectuur, bouwtechnieken of het gebruik van materialen. Hiermee kon de sector er niet voor zorgen dat het hele patrimonium thans in een behoorlijke staat verkeert of dat alle woningen zuinig omspringen met energie.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Deze vaststelling en het feit dat er tot vóór de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 geen sprake was van een vooruitblikkend beheer van het woningenbestand verklaren waarom de sector thans geconfronteerd wordt met een aanzienlijke renovatiebehoefte. Het energievraagstuk stelt onze manier van ontwikkelen in vraag. Sterker nog, onze levenswijze en onze woonvormen worden erdoor in twijfel getrokken. Door de energieproblematiek moeten wij onze gewoonten opnieuw in perspectief plaatsen, terwijl een groot deel van onze cultuur die gewoonten precies naturaliseert. Die vraagstelling lijkt trouwens nog niet voorbij, want na de energie lijkt het water aan de beurt te zijn …
Die vragen klinken vandaag steeds sterker door in het huisvestingsbeleid en in het beleid van de Brusselse sociale huisvesting. Meer dan ooit profileert een vooruitblikkend beheer zich als een essentieel element in het gewestelijk huisvestingsbeleid.
Als wij willen vermijden dat de energiekloof nog groter wordt, zal de overheid het voortouw moeten nemen en instaan voor doeltreffende antwoorden en beleidsinstrumenten die resoluut in die richting wijzen. Pol Zimmer, BGHM, Verantwoordelijke Studiecel
Dat betekent dus dat, als aanvulling op de in dit dossier voorgestelde initiatieven, er blijkbaar ook nog structurele antwoorden geformuleerd zullen moeten worden inzake het investeringsbeleid in de sector. De instrumenten en systemen, zoals het technisch kadaster, die thans de opvolging en de oriëntering van het investeringsbeleid mogelijk maken, zullen binnenkort met dit nieuwe element rekening moeten houden. Het is immers duidelijk dat niet alleen onze consumptiemethoden aan verandering toe zijn, maar dat het ook met onze manier van produceren een andere kant uit moet.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
5
Huisvesting en energiearmoede Op het moment dat de energiemarkten worden vrijgemaakt en de brandstofen elektriciteitsprijzen de hoogte inschieten, duikt het onrustwekkende fenomeen « energiearmoede » ( EA ) op. Sinds 1996 is het deel dat de gezinnen met een laag inkomen1 aan energie besteden, vrijwel verdubbeld. Dat probleem kan uiteraard niet bestudeerd worden zonder ook te kijken naar de aspecten inzake de « woning ».
Wat is energiearmoede ? Thans bestaat er in België geen officiële definitie van het begrip energiearmoede. De enige referentie ter zake komt uit het Verenigd Koninkrijk waar het verschijnsel als volgt wordt gedefinieerd : « het onvermogen van een gezin om zijn huis aan een adequate temperatuur te verwarmen ( zegge zonder gevaar voor de gezondheid en comfortabel ) als gevolg van een laag inkomen en gebouwen met slechte energieprestaties ». In België wordt ervan uit gegaan dat een te gering inkomen en ( overmatige ) schuldenlast de belangrijkste oorzaken van energiearmoede
zijn. De andere oorzaken zijn de stijgende energieprijzen en huurprijzen waarvan de kwetsbare personen opnieuw het grootste slachtoffer zijn.
rondetafelconferenties waaronder één met als thema : « Aides aux logements : perspectives d’avenir pour les personnes en précarité »4. In dit stadium van het onderzoek blijken diverse vaststellingen en kunnen verschillende conclusies worden getrokken.
Europese studie Gezien de problematiek van de energiearmoede, financiert Europa sinds december 2006 een studie over dat verschijnsel. Die studie heet EPEE22 « European Fuel Poverty and Energy Efficiency » en wordt gevoerd in het kader van een samenwerkingsverband tussen Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en België. Deze studie wil er uiteindelijk voor zorgen dat nieuwe Europese richtlijnen inzake de Energieprestatie van gebouwen makkelijker kan worden toegepast door zich in de eerste plaats te richten op personen met een laag inkomen, die in oncomfortabele woningen wonen die zij niet kunnen verbeteren.
Rondetafelconferentie over de huisvesting In het kader van de EPEE organiseerde het CUNIC3, dat belast is met de studie op Belgisch niveau, verschillende
1. Onvoldoende kwaliteit van de woningen Het hoeft niet gezegd dat deze eerste vaststelling niet nieuw is : de kwaliteit van de huidige woningen laat duidelijk te wensen over en de meest kwetsbare personen betrekken de woningen met de slechste energieprestaties. Reeds daar begint de vicieuze cirkel… De energiefacturen stijgen, de gezinnen kunnen niet meer betalen, de schuldenlast begint en in het slechtste geval zitten de mensen zonder stroom en/of verwarming. Aangezien het woningaanbod de vraag niet kan volgen, raken vochtige of slecht geïsoleerde of ongezonde woningen toch nog verhuurd. Kwetsbare personen hebben er over het algemeen geen flauw idee van dat hun elektriciteitsen verwarmingsfacturen in een vochtige of ongezonde huurwoning aanzienlijk hoger zullen liggen en dat ze er bovendien nog ernstig ziek kunnen worden.
1 Vergelijkende studie van de sociale energiemaatregelen, Cédric Dumortier, Sandrine Meyer, Dr. Walter Hecq (CEESE [Centre d’études économiques et sociales de l’environnement] – ULB) en Barbara Demeyer en Kris Bachus (HIVA [Hoger Instituut voor de Arbeid]– KUL), Augustus 2006.
6
2 Officiële site van de studie: < www.fuel-poverty.org >. 3 Universitair centrum van Charleroi: < http://www.cunic.be >.
4 Hulp aan woningen: toekomstperspectieven voor kwetsbare personen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Hoe slechter de kwaliteit van de woning, hoe moeilijker om er tegen een aanvaardbare kostprijs voor isolatie te zorgen. De eigenaars wagen zich zelden aan dergelijke werken en als zij het toch doen, wordt de huurprijs onmiddellijk verhoogd en zien de bewoners zich ertoe verplicht de woning te verlaten. Een tweede vicieuze cirkel begint … Als er zou worden gezorgd voor gebruiksaanwijzingen en/ of onderhoudsboekjes van de woning zouden de huurders de risicoplaatsen blijkbaar reeds beter gebruiken ( ventilatie, … ). Daarenboven zouden de sociale woningen met de beste energieprestaties bij voorrang moeten worden toegewezen aan de meest kwetsbare personen, zodat zij niet afglijden in de energiearmoede.
2. Gebrek aan coördinatie In België wordt het armoedeprobleem onvoldoende globaal aangepakt. De interventie- en urgentiediensten zoals schuldbemiddeling, gezondheidszorg, woondiensten, sociale energiebegeleiding en andere diensten lopen elkaar voor de voeten. Al deze diensten hebben het recht om te bestaan, maar als er voor coördinatie zou worden gezorgd en deze diensten hun informatiekrachten zouden bundelen, zouden hun initiatieven veel doeltreffender zijn. Het wordt tijd dat de professionals van de betrokken sectoren ( gezondheid, huisvesting, schuldbemiddeling,… ) rond de tafel gaan zitten en een energiebeleid ontwikkelen dat nauw verband houdt met het huisvestingsbeleid.
3. Opeenstapeling van problemen Zonder te willen veralgemenen, moeten wij toch vaststellen dat kwetsbare personen soms worden geconfronteerd met een opeenstapeling van problemen : gebrek aan opleiding of zelfs problemen inzake geestelijke gezondheid, slechte hygiëne, instabiliteit ( talrijke verhuizingen ), overmatige schuldenlast,… Omwille van al die redenen is het zeer moeilijk om dat publiek te sensibiliseren voor en te informeren over rationeel energiegebruik, ook al zou dat hun energiefactuur ten goede komen. Het komt niet zelden voor dat huurders hun woning verlaten, omdat zij hun energiefactuur niet meer kunnen betalen. Zij denken dan dat zij door de mazen van het net zijn geglipt en dat zij niet zullen hoeven te betalen. Helaas voor hen is de situatie minder eenvoudig. Zij worden vaak in de kraag gevat en de rekening loopt nog op, want zij moeten dan ook nog de rappelen gerechtsdeurwaarderskosten ophoesten !
4. Eigenaars in gebreke Sommige eigenaars bezondigen zich aan dubieuze praktijken waarmee zij de kwetsbare situatie van mensen ( bewust of onbewust ) nog erger maken. Enkele voorbeelden. • De eigenaar kondigt een huurprijs « inclusief alle lasten » aan, maar betaalt de energiefacturen van de woningen niet. Zo komen de huurders zonder gas of elektriciteit te zitten en kunnen zij niets ondernemen om hun situatie te veranderen.
• Gezien het woningtekort deinzen eigenaars van ( zeer ) ongezonde woningen er niet voor terug om hun woning aan arme mensen te verhuren. De controles op het verbod om 20’n woningen te verhuren, moet worden opgedreven om met dergelijke huisjesmelkers komaf te maken. • De eigenaars voeren zelden grote isolatiewerken aan hun woning uit, aangezien zij er zelf niets aan hebben. Op dat vlak zou het interessanter zijn om het systeem waarbij een deel van de investering wordt terugbetaald, te verlaten en te kiezen voor een systeem van de derde investeerder5 door er financiële of fiscale voordelen aan te koppelen. Zodoende wordt de inspanning van de eigenaar beloond en hoeft hij zijn huurders geen hogere huurprijs aan te rekenen om zijn investering terug te verdienen. Het zou interessant zijn om te zorgen voor de uitbouw van verenigingen6 waarin eigenaars en huurders samenkomen om hun onderlinge relaties te verbeteren. Zo zijn er in Vlaanderen werkgroepen onder de naam « Ecoteams » opgericht. In dat kader gaan kansarmen en maatschappelijk werkers samen rond de tafel zitten om de problemen te bespreken. 5 Volgens het principe van de derde investeerder staat een derde in voor de last en de verantwoordelijkheid van een project. De terugbetaling van de kosten hangt af van de winst die wordt gemaakt op de energiefactuur en vindt plaats wanneer deze kosten worden terugbetaald aan de derde investeerder. Op dat moment krijgt het bedrijf/ de klant de energiebesparingen. Dankzij dat principe winnen zowel de derde investeerder als de onderneming/de klant. 6 Bijvoorbeeld de AWCCLP (Association Wallonne des Comités Consultatifs de Locataires et de Propriétaires).
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
7
Zodoende kwamen reeds betwistbare praktijken van onder andere eigenaars aan het licht.
5. De nefaste gevolgen van de vrijmaking van de energiemarkten Naast de reeds vermelde stijging van de prijzen veroorzaakte de vrijmaking nog andere ongewenste effecten … Sommige mensen hebben tegelijkertijd verschillende contracten voor de levering van elektriciteit of gas ondertekend en werden dus geconfronteerd met annulatiekosten of dubbele facturatie ! De informatie over die vrijmaking van de markten is zo ingewikkeld en moeilijk te begrijpen dat de « armen » opnieuw het gelag betalen.
De facturen zijn een heus doolhof en zijn allemaal anders opgesteld. Als je je leverancier belt voor aanvullende informatie moet je heel lang wachten om uiteindelijk toch geen antwoord te krijgen. Ook de maatschappelijk werkers van de OCMW’s die met Sociale Energiebegeleiding belast zijn, worden met dat probleem geconfronteerd. Hoe lang moeten wij nog wachten vooraleer de energieleveranciers gratis infolijnen openen en hun facturen gelijkvormig maken ?
Tot slot moeten wij vaststellen dat de aan de woning gelinkte energiearmoede een ruim probleem is. Toch kunnen kleine acties, zoals deze die wij hierboven hebben aangegeven, het verschijnsel terugdringen. De politici moeten evenwel dringend werk maken van het probleem, vooraleer de situatie nog erger wordt. Wij mogen immers niet vergeten dat energiearmoede slechts een stukje van de armoede puzzel is. Initiatieven kunnen enkel doeltreffend en samenhangend zijn als armoede globaal wordt aangepakt. De EPEE is een stap in de richting van een collectieve bewustwording van het probleem. Muriel Wart, Wetenschappelijk adviseur, CUNIC
Van links naar rechts : Muriel Wart, Jean-Pierre Baland en Daphné Van Ing ( Foto : Cunic ).
8
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Het energieprestatiecertificaat : één materie, drie gewesten De SAVE-richtlijn ( uit 1993 )1, die erop gericht was de CO2uitstoot te verminderen, werd verlengd door een richtlijn ( de 2002/91/CE van 16 december 2002 ) over de Energieprestatie en het binnenklimaat van de gebouwen. De richtlijn moest door de Lidstaten tegen 4 januari 2006 worden omgezet, maar deze termijn werd slechts in zeldzame gevallen nageleefd ( enkel in Vlaanderen waar de EPB2 in januari 2006 werd ingevoerd ). Er werd onder andere verplicht om een berekeningsmethode en een aantal eisen inzake energieprestaties uit te werken voor alle nieuwe gebouwen en voor de bestaande gebouwen van meer dan 1.000 m² die aanzienlijke renovatiewerken ondergingen. In een latere fase zal ook het energieprestatiecertificaat en een nazicht van de stookketels en de aircosystemen een verplichting worden ( 2009 ).
1
Save: Richtlijn 93/76/CEE van de Raad van 13 september 1993, tot beperking van de kooldioxide-emissie door verbetering van de energie-efficiëntie.
2
EPB: Energieprestatienormen voor de gebouwen – PEB: Prestation énergétique des bâtiments.
Het « energieprestatiecertificaat » ( geldig voor hoogstens tien jaar ) zal niet alleen verplicht zijn in geval van nieuwbouw, maar ook bij verkoop of verhuring van een gebouw. Het certificaat maakt de energiebalans op van het gebouw en geeft adviezen om die balans snel te verbeteren. Dat is een meevaller voor de bouwsector, want dat zal aardig wat werk opleveren voor de aannemers. Het energiecertificaat zal de kopers en huurders ook in staat stellen de energieprestaties van de woningen te vergelijken. Hiermee zullen gebouwen met een goede energieprestatie beter in de markt liggen en in waarde stijgen. Zo zullen eigenaars ertoe aangezet worden hun gebouwen beter te isoleren en hun verwarmingsinstallaties te vernieuwen. © Jacques Peten
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
9
Aangezien het in België om een gewestmaterie gaat, rijst de vraag hoe deze kwestie eigenlijk geregeld is.
HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd een « EPBordonnantie » op 7 juni 2007 aangenomen en op 11 juli 2007 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Het eerste uitvoeringsbesluit werd op 5 februari 2008 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De andere verkeren nog in de uitwerkingsfase. De ordonnantie zal in verschillende fasen in werking treden. 3 De precieze datum is nog niet gekend, maar de gebouwen van meer dan 1.000 m² zullen hun EPB-certificaat in principe in 2009 moeten aankondigen. In 2009 zal de reglementering ook bij de verkoop of verhuring van gebouwen een energieprestatiecertificaat verplicht maken. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de gebouwen ( huisvesting en tertiaire sector ) ongeveer goed voor 70 % van het globale gewestelijke energieverbruik. Precies daarom gaat de ordonnantie verder dan in beide andere gewesten. De ordonnantie heeft betrekking op alle gebouwen en niet alleen op nieuwbouw of renovaties van meer dan 1.000 m². Vandaar dat het E-peil ( globale energieprestatie ) en K-peil ( globaal isolatiepeil ) van de gebouwen in Brussel
3 Marianne Pouplier, BGHM-Info nr. 53 (januari-februari-maart 2008), p. 31-35.
10
ambitieuzer is dan in Vlaanderen en in Wallonië. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft voor woningen een K40 en een E70 bepaald en voor kantoren, diensten en scholen een K45 en een E75. Voor meer informatie over de EPB-reglementering en de verschillende beschikbare middelen waarmee die reglementering kan worden nageleefd, verwijzen wij u naar de webstek van Leefmilieu Brussel. Surf naar : <www.leefmilieubrussel.be>
VLAANDEREN Nieuwbouw In Vlaanderen gelden sinds 1 januari 2006 eisen op het vlak van energieprestaties en binnenklimaat ( EPB ) voor nieuwbouw en verbouwingen waarvoor een bouwvergunning vereist is. Het is verplicht om een EPB-aangifte te doen die aantoont dat alle maatregelen zijn genomen opdat het afgewerkte gebouw voldoet aan wettelijk vastgelegde minimumnormen voor isolatie, ventilatie,... In de gevallen dat uit deze uitgifte een E-peil wordt berekend, wordt sinds 2006 meteen ook een energieprestatiecertificaat uitgereikt. Het gaat dan om woningen, kantoren en scholen. Het E-peil geeft aan welke energieprestatie het gebouw bereikt en het mag niet hoger liggen dan E100. Tijdens de overgangsfase ( aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning ingediend in 2006 ) mocht de bouwheer er ook voor kiezen om al dan niet te voldoen aan bepaalde isolatie-eisen ( K-peil ). In beide gevallen kreeg hij bij de EPB-aangifte een certificaat.
Bestaande gebouwen Voor bestaande gebouwen heeft de Vlaamse overheid zichzelf een strakke timing opgelegd. In het najaar van 2008 moet een energieprestatiecertificaat ook verplicht zijn bij de verkoop van residentiële gebouwen. In 2009 moet het voorgelegd worden aan huurders van een woning. Ook bij de verkoop of de verhuur van niet-residentiële gebouwen zal een certificaat nodig zijn in 2009. Drukke publieke gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m² moeten vanaf 2009 eveneens een certificaat hebben, zelfs als ze niet nieuw zijn of als ze van eigenaar of huurder veranderen. Hiermee mikt het Vlaams Gewest op de gebouwen van de overheid, maar ook op deze van de overheidsbedrijven ( stations, postkantoren,... ) van de onderwijsinstellingen ( scholen, universiteiten,... ) en van de welzijns- en gezondsheidsvoorzieningen ( ziekenhuizen, rusthuizen,... ). Bij bestaande residentiële gebouwen zullen onafhankelijke deskundigen ( energiedeskundigen type A ) 4 het certificaat opstellen na een onderzoek van het gebouw. Zij moeten een opleiding gevolgd hebben die erkend is door het Vlaams Energieagentschap ( VEA ) 5. De Vlaamse overheid verwacht dat de opleiding van de deskundigen midden 2008 aanvangt. 4
Energiedeskundige type A: Ministerieel besluit van 11 maart 2008 (B.S. 20 maart 2008) betreffende de opleidingen tot energiedeskundige type A en type B, art. 1 – 3.
5
Vlaams energieagentschap (VEA): Het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Energieagentschap (VEA) werd opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 april 2004. Dit besluit is in werking getreden op 1 april 2006. Meer info op
.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Wat kost het ? De Vlaamse overheid schat dat ieder jaar ongeveer 200.000 woningen een certificaat zullen krijgen. Minister Crevits, Vlaams minister van openbare werken, energie, leefmilieu en natuur, voorspelt dat een deskundige niet langer dan een halve dag nodig zal hebben om voor een gemiddelde woning een certificaat op te maken. Gemiddeld zal het 200 tot € 250 kosten. Het certificaat is tien jaar geldig.
Eerste ervaringen in Vlaanderen In de woningbouw bieden sleutelop-de-deur-bedrijven projecten aan die aan het E100-peil voldoen, zoals de EPB-regelgeving oplegt. Maar deze firma’s staan open voor klanten die verder willen gaan met energiebesparing door bijvoorbeeld de installatie van warmtepompen, fotovoltaïsche zonnepanelen,...
HET WAALSE GEWEST Op 19 april 2007 keurde het Waalse Gewest het Kaderdecreet 6 goed voor een gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn ( artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 10 ). De reglementering met betrekking tot de inspectie van de stookketels en de aircoinstallaties ( artikelen 8 en 9 ) zal pas helemaal in werking treden na de publicatie van de uitvoeringsbesluiten die thans ter raadpleging aan de Regering werden voorgelegd.
Het besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de berekeningsmethode en de eisen, de goedkeuringen en de sancties op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen werd op 17 april 2008 goedgekeurd. De prestatiepeilen worden vastgesteld aan de hand van maximumwaarden van de warmteoverdrachtcoëfficiënt van de muren ( Umax ), isolatie van de gebouwschil ( K=45, in plaats van de huidige 55 7 ) en een primaireenergieconsumptiepeil dat wordt uitgedrukt in een percentage van een referentiepeil volgens een statistische formule voor een gebouw van « middelmatige kwaliteit » ( Ew=100 ). De eisen zullen geleidelijk worden toegepast : • Op 1 september 2008 : K45, Umax-waarden, ventilatie voor alle nieuwe gebouwen ( K55 voor de industriële gebouwen, K65 voor sommige bestemmingswijzigingen ) en in geval van renovatie, Umax-waarden voor vernieuwde muren en luchtaanvoersystemen als er ramen worden vervangen. Tijdens dit overgangsjaar wordt er nog geen EPBverantwoordelijke aangesteld. • Op 1 september 2009 : toevoeging van een Ew100-eis voor nieuwe gebouwen ( woon, kantoor- en dienstgebouwen, schoolgebouwen ) en aanstelling van een EPBverantwoordelijke.
7 6
Belgisch Staatsblad van 29 mei 2007.
Energie en stedenbouw zijn voortaan gekoppeld en kondigen een Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie ( CWATUPE ) aan. De aflevering van het Energieprestatiecertificaat voor nieuwe gebouwen wordt gekoppeld aan de stedenbouwkundige vergunning : hierin wordt een EPB-verbintenis in de vergunningsaanvraag bepaald, alsook een EPB-verklaring twee weken vóór de aanvang van de werken en een slotverklaring waarin de toegepaste maatregelen worden beschreven. Tevens wordt voor het gebouw het berekende resultaat opgegeven, waarop de inhoud van het certificaat zal gebaseerd zijn. De opdrachtgever, « EPBdeclarant », stelt een « EPBverantwoordelijke » aan. Dat kan een architect zijn ( zelfs deze van het ontwerp ) of een andere door het Gewest erkende persoon. Het Gewest zorgt ook voor een gebruiksvriendelijk informaticaprogramma om de ontwerpers te helpen zich te schikken naar de nieuwe vereisten en om de opdrachtgever te overtuigen van de gegrondheid van de genomen opties. Het Waalse Gewest maakt zijn berekening zoals Vlaanderen, behalve voor de referentiewaarde die in het Vlaamse Gewest voortvloeit uit een staal van woningen. Experts en overheden vinden dat het om een klein detail gaat. Wat de bestaande woningen betreft, zijn thans meer dan 260 auditeurs erkend om de EAP-audits uit te voeren ( Energieadviesprocedure ).
Waarvoor staat «K»?: Het «K-peil» bepaalt de globale warmte-isolatie van een gebouw. Hoe kleiner de K, hoe beter de isolatie.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
11
Deze auditeurs worden na een opleiding van vijf dagen benoemd voor drie jaar. Om geselecteerd te worden, moet je aantonen dat je beschikt over een echte praktijkkennis inzake energie-evaluatie. De auditeur moet onafhankelijk zijn van de geauditeerde en mag geen energieleverancier noch een leverancier zijn van uitrusting die aan de audit onderworpen is. Tot slot moet hij zich ertoe verbinden een minimumbestek te respecteren waarin alle voorwaarden voorkomen, die door de besluiten worden bepaald.
Het Gewest moedigt de bouw van minder energieverslindende woningen aan via talrijke premies en fiscale prikkels. Het Gewest publiceert ook praktische gidsen voor vaklui en architecten. Er wordt ook gezorgd voor technische gidsen voor het ruime publiek. Een premie van 60 % van de prijs ( met een maximum van 360 € ) wordt toegekend voor een energieaudit. Talrijke andere Waalse premies moedigen de bouwsector aan : de REG-premies, Soltherm 8, UREBA 9, AMURE 10 en de gemeentelijke premies voor zonne-energie.
En praktisch ? De Energieadviesprocedure ( EAP ) omvat twee delen. Het eerste deel bestudeert het gebouw in een gestandaardiseerde situatie. Dat deel zal evolueren naar een certifiëringsmodule die in 2009 zal worden toegepast voor bestaande woningen die te koop of te huur worden aangeboden. Het tweede deel omvat het werkelijke gedrag en verbruik en maakt het mogelijk een persoonlijk energieadvies te verstrekken, waarbij met deze gegevens rekening wordt gehouden en verbeteringsmaatregelen worden voorgesteld.
In 2004 heeft het Waalse Gewest de actie « Construire avec l’energie 11 » opgestart om de bouw te stimuleren van nieuwe woningen waarvan de energieprestaties beter zijn dan de vigerende reglementaire eisen. De architecten en de aannemers bereiden zich zodoende voor op de wijzigingen van de warmtereglementering, terwijl de kandidaat-bouwers ertoe worden aangezet om nieuwe woningen met betere energieprestaties aan te kopen. De actie zet de professionals er ook toe aan om vrijwillig projecten te ontwikkelen die verder gaan dan de wettelijke energievereisten. Met dank aan Peter Graller, redacteur Confederatie Bouw Monique Glineur, Ministerie van het Waalse Gewest, D.G.T.R.E1012. – Afdeling Energie Marienda Mollen, Vlaamse Confederatie Bouw Eric Myngheer, energieadviseur PB
8
Soltherm is een initiatief van het Waalse Gewest om de markt van de zonneboilers in Wallonië aan te moedigen.
9
UREBA staat voor het programma waarmee het Waalse Gewest het rationeel energiegebruik in de overheidssector wil aanmoedigen.
10 AMURE staat voor het programma waarmee het Waalse Gewest het rationeel energiegebruik in de privé-sector wil aanmoedigen.
12
« Beter doen dan de huidige reglementering »
11 Bouwen met energie 12 Algemene Directie voor Technologie, Onderzoek en Energie.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Energie en energiebesparende maatregelen Nu het niet meer te ontkennen valt dat de energiefacturen blijven stijgen, rijst de vraag meer dan ooit wat we hieraan kunnen doen. Wanneer we de energiefacturen van de afgelopen jaren analyseren, merken we een enorme prijsstijging op. De energieprijs, uitgedrukt in €c/kwh, wordt niet enkel bepaald door de eenheidsprijs, maar wordt, onder meer ook beïnvloed door speculatie en politiek. Een voorbeeld hiervan is de afgelopen politieke crisis, waarbij de oorlog in Irak voor een enorme prijsstijging zorgde. De individuele verbruiker stond voor een voldongen feit. Aan de prijs van energie valt weinig te veranderen. Wat we wel kunnen doen om de energiefactuur min of meer betaalbaar te houden, is inspelen op het verbruik.
Men hoort al vaak oplossingen promoten zoals goed isoleren, zorgen voor een goede luchtdichtheid van de woning, gebruik van alternatieve energie zoals zonne-energie, zuiniger omgaan met water en elektriciteit,... Hierbij rijzen verschillende vragen. Hoe kunnen we ons huis goed isoleren ? Welk materiaal gebruiken we best om dit te doen ? Welke handelingen en gewoonten kunnen we invoeren om doeltreffend te bezuinigen op energie ? Is het niet zo dat men dikwijls grote investeringen moet verrichten, vooraleer een resultaat zichtbaar wordt op de energiefactuur ( het verminderd verbruik ) ?
Energiefactuur uitgedrukt in € = verbruik kWh x energieprijs €c / kWh Het energieprobleem is drievoudig. Enerzijds raken energiebronnen uitgeput en dient men op zoek te gaan naar steeds nieuwe bronnen. Anderzijds wordt energie almaar duurder en neemt deze een steeds grotere hap uit het gezinsbudget. Ten derde is er het ecologische effect. De opwarming van de aarde moet dringend afgeremd worden door drastisch een verminderde uitstoot van CO2 na te streven.
Kunnen we deze investeringen ook effectief terugwinnen ? En wat zijn de merkbare voordelen voor de natuur ? Zijn de investeringen wel ‘duurzaam’ ? Verschillende studies werden reeds verricht hieromtrent. Het is een must om op zoek te gaan naar oplossingen, naar effectieve en ‘duurzame’ oplossingen. Want het staat vast dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen als eerste het slachtoffer worden van deze tikkende tijdbom.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Zo werd in 2005 een studie verricht door Roel De Coninck ( 3E ) en Griet Verbeeck ( KUL ) in opdracht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer ( BIM ). Deze heeft voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ( BHG ) op wetenschappelijke wijze de impact van de verschillende energiebesparende investeringen in de residentiële en tertiaire sector onderzocht en een economische evaluatie doorgevoerd. Als je weet dat het energieverbruik in gebouwen verantwoordelijk is voor 71 % van het totale energieverbruik in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dan is het duidelijk dat de gebouwensector bijzondere aandacht verdient. Te meer omdat de politieke wil bestaat om de opgelegde vermindering in uitstoot van CO2 in Brussel te realiseren. De Europese Richtlijn betreffende de Energieprestatie van Gebouwen verplicht alle lidstaten om zo snel mogelijk een energieprestatieregelgeving te implementeren. Men hoopt zo met een goed onderbouwde minimale prestatieeis het energieverbruik in nieuwe en grondig gerenoveerde gebouwen sterk te verminderen.
13
ENERGIEPRIJZEN De energiefactuur kan, zoals reeds eerder aangehaald, opgedeeld worden in de energieprijs en het energieverbruik. De overheid zou in de energieprijs ( gedeeltelijk ) kunnen ingrijpen via heffingen en taksen. Wat het verbruik betreft, voorziet de overheid reeds in bepaalde premies voor, onder andere, renovatiewerken en de installatie van energiezuinige materialen. Maar, blijkt dat men nog veel meer kosten kan besparen door zuiniger om te springen met energie, door bewust bepaalde handelingen in te voeren in ons dagelijkse doen en laten, alsook door bepaalde ingrepen in onze woning.
Zo kan men bepaalde investeringen doen en de kosten op korte en/of middenlange termijn terugwinnen door middel van een verlaagde energiefactuur. Daarover gaat ook de studie van de hand van Roel De Coninck ( 3E ) en Griet Verbeeck ( KUL ) in opdracht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer. Hier zal ik mij beperken tot de resultaten van de residentiële sector, omdat deze rechtstreeks van belang zijn voor ons werkterrein.
BOUWKUNDIGE MAATREGELEN Tijdens de studie werden bepaalde bouwkundige maatregelen gebruikt om de impact op het energieverbruik te kunnen analyseren. Naast isolatie ( van dak, gevel, en leidingen buiten woonvertrekken ), beglazing ( enkel, dubbel, lage e-glas en superbeglazing ) en zonnewering is ook de luchtdichtheid als een parameter opgenomen in de analyse. Blijkt dat het grootste verlies aan warmte binnenshuis gebeurt langs de ramen en het dak door infiltratie van buitenlucht via kieren en spleten. Vandaar dat het luchtdicht maken van de woning zo belangrijk is, alsook het voorzien van de minimum vereiste ventilatie. Maatregelen zoals isolatie en dubbele, zelfs drievoudige beglazing hebben wel degelijk hun impact op het warmteverlies binnenshuis.
Schema : Vereisten van een passieve woning in volgorde van belang 1. Isolatie : - dak - muren en beglazing - vloeren 2. Luchtdichtheid 3. Gecontroleerde ventilatie
© Jacques Peten
14
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Van alle woningen in het BHG heeft 60 % dubbel glas. Dit ligt onder het landelijk gemiddelde van 67 %. Bovendien is bij bijna de helft van deze woningen dubbel glas niet toegepast voor alle ramen van de woningen. Bij de andere isolatiemaatregelen valt vooral op dat meer dan de helft van de bewoners niet weet of hun woning geïsoleerd is. Het grote aantal flats in appartementsgebouwen in het BHG is waarschijnlijk een verklaring voor het hoge percentage niet wetenden, evenals het hoge percentage huurwoningen. Bij dergelijke woningen is het aannemelijk dat de bewoners geen of weinig zicht hebben op de aanwezigheid van isolatie. Verder is het gebruik van condenserende ketels, thermostatische kranen, goede regeling en eventueel frequentie gestuurde pompen ( collectieve systemen ) aangeraden. Als kers op de taart kunnen alternatieve technieken worden gebruikt. Voor verwarming wordt de warmtepomp ingeschakeld. Een andere techniek is de warmtekrachtkoppeling ( WKK ). Maar de investeringskost voor deze extreme varianten is zeer onzeker, zodat de terugverdientijden niet absoluut zijn. Ook thermische zonnepanelen ( boiler ) doen het de laatste jaren goed bij de eengezinswoningen. Zo is de verkoop van zonnepanelen het laatste jaar bijna verdubbeld. Doch dient er rekening te worden gehouden met de hoge aankoopprijs. Door subsidies worden de hoge investeringskosten evenwel gedrukt, zodat zonnepanelen niet enkel voor rijke mensen mogelijk zijn.
Verder werden ook de ventilatiesystemen opgenomen. Mechanische aan- en afvoer van ventilatielucht en eventuele warmterecuperatie vindt men terug in zowel eengezinswoningen als in flatgebouwen. Voor elk van de bovenstaande methodes werd ook de combinatie met een PV-systeem1 gesimuleerd. Het systeem is telkens gemonteerd op een vrijstaand frame op het dak, zuid georiënteerd en onder een helling van 34°.
RESULTATEN Tijdens het onderzoek werd het effect nagegaan van deze maatregelen. Uit de resultaten blijkt dat elke maatregel op zich slechts een beperkte energiebesparing realiseert, terwijl door combinatie van maatregelen zeer grote energiebesparingen kunnen gerealiseerd worden tegen een eerder beperkte meerinvestering. Zo werden de terugverdientijden versus totaal primair energieverbruik berekend. De statistische terugverdientijd ( STVT ) wordt berekend op basis van de meerinvestering ( incl. BTW ) en de jaarlijkse besparing op energiekosten, zonder rekening te houden met actualisatie. Hieruit blijkt dat de economisch meest rendabele oplossing ( TAK 2 ) ook quasi de kleinste STVT heeft, namelijk 4,4 jaar voor een nieuwbouw rijwoning.
1 PV-systeem: Fotovoltaïsch systeem. 2 TAK: Totale Actuele Kost.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Zo is de meerinvestering voor een K33 woning3 t.o.v. de referentie K70 woning, met quasi dezelfde verwarmingsinstallatie ( HR-ketel op aardgas met radiatoren en sanitair warm waterproductie via een doorstroomgeiser op aardgas, zonder waakvlam ) terugverdiend op iets meer dan 4 jaar. Toch wel het overwegen waard. Verder wordt een onderscheid gemaakt met de dynamische terugverdientijd ( DTVT ). Deze brengt de actualisatie en de prijsstijgingen wel in rekening. Voor maatregelen die snel worden terugverdiend, liggen de statistische en dynamische terugverdientijden echter dicht bij elkaar. Voor maatregelen met een STVT < 20 jaar vallen DTVT en STVT quasi samen. Voor de economisch meest rendabele maatregel ( minimale TAK ) bedraagt de DTVT bij de nieuwbouw rijwoning zelfs maar 4 jaar bij een actualisatievoet van 4,5 % ( voor particulieren ) en een conservatief scenario voor de prijsstijgingen van de energie ( 2,1 % voor elektriciteit en aardgas ). Dit wil zeggen dat de gedane investeringen terug te winnen zijn binnen de 4 daaropvolgende jaren en verder geniet men steeds een verminderd energieverbruik. Voor de residentiële sector is dit uiterst interessant. De maatregelen met een langere terugverdientijd zijn minder aantrekkelijk voor de sociale residentiële sector, maar kunnen wel voor de tertiaire sector in aanmerking komen.
3 K33 woning (15 cm isolatie in dak en op zoldervloer, 6 cm in gevel, Uglas = 1 W/ m²K en U raamprofiel = 2,2 W/m²K).
15
Hierbij werd nog geen rekening gehouden met de voorziene premies die de overheid de laatste jaren toekent. Wanneer we deze wel in rekening brengen, worden de terugverdientijden natuurlijk nog verscherpt.
SAMENVATTING De onderzochte residentiële sector omvatte een rijwoning, een herenhuis, een klein en een groot appartementsgebouw. Samengevat heeft het onderzoek tot de conclusie geleid dat in alle gevallen, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie, eenzelfde logica dient gerespecteerd te worden om tot een energiezuinig woongebouw te komen : 1. door voldoende en min of meer gelijkmatig verdeelde ISOLATIE in alle niet doorzichtige delen ( ca. 15 cm in het dak, 6-10 cm in de gevel en in de vloeren ) en ramen met superisolerend glas ( U = 1-1,3 W/m²K ) en thermisch verbeterde profielen ( U ~ 2 w/m²K ). Er moet gestreefd worden naar een isolatiegraad van ongeveer K30 voor eensgezinswoningen en K25 voor appartementsgebouwen. Voor renovatie liggen de optimale isolatiegraden ongeveer 10 punten hoger;
Wil men om milieubewuste redenen nog verder gaan, dan kan men nog : 5. MEER ISOLEREN of kiezen voor BALANSVENTILATIE met WARMTETERUGWINNING, maar deze oplossingen liggen reeds voorbij het economisch optimum, afhankelijk van eventuele premies; 6. WARMTEPOMP, ZONNECOLLECTOR of PVCELLEN zijn extra’s waar in laatste instantie kan voor gekozen worden, als het budget beschikbaar is. Maar zonder financiële steunmaatregelen, die niet in de studie beschouwd zijn, liggen zowel de statische als de dynamische terugverdientijd van deze oplossingen voorbij de gebruiksduur van de woning. Deze analyse geeft een goed zicht op wat kan bereikt worden binnen het woningbestand van het Brusssels Hoofdstedelijk Gewest. Zo kunnen ook bedrijven hun energiegebruik aanpassen, verbruik verminderen en kosten besparen. De resultaten van de tertiaire sector werden in dit artikel bewust niet naar voren gebracht. Via volgende link kunnen zij geraadpleegd en gedownload worden : .
Wat de sociale huisvesting betreft, resten er nog interessante vragen. Wie zal bijvoorbeeld de kosten financieren in de sociale huisvesting ? Worden de maatschappijen verantwoordelijk gesteld voor deze investeringen of wordt deze opdracht doorgegeven aan de huurders ? Uiteindelijk zal dit invloed hebben op hun factuur. En wat met gebouwen en hun collectieve rekeningen ? Zo mag een gezin alle moeite doen om zuinig om te springen met energie, maar wat baat het als de rekening gedeeld wordt met medebewoners die niet deelnemen aan dergelijke inspanning ? Dit is een heikel punt waarvoor dringend een realistische oplossing moet gevonden worden. Het is nu afwachten hoe deze veelbelovende voorstellen in de praktijk zullen omgezet worden. Eén zaak staat zeker vast : het is economisch verantwoord om zuinig te ( ver )bouwen ! Anneleen Adang, BGHM met medewerking van Eric Myngheer, energieadviseur BGHM en Roel De Coninck, 3E
2. goede LUCHTDICHTHEID; 3. een PERFORMANTE KETEL; 4. natuurlijk of mechanisch gecontroleerde VENTILATIE.
16
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Energiebesparing in bestaande appartementsgebouwen Dit themanummer laat er geen twijfel over bestaan : energiebesparing in de sector van de sociale huisvesting is zeker een “hot topic”. De stijgende energiekost is hier de belanrijkste drijfveer : een vat ruwe olie kost nu 130 $1. Amper 3 jaar geleden leek het ondenkbaar dat de grens van 100 $ zou worden overschreden. Deze kosten worden automatisch doorgerekend aan de huurder en meer specifiek aan de sociale huurder. In het budget van een gezin zien we alsmaar vaker situaties waar de lasten meer kosten dan de huur van de woning. Naast de energiekost speelt de ouderdom van het bestaande gebouwenpark een even belangrijke rol : een belangrijk deel van het gebouwenpark is ouder dan 40 – 50 jaar. Het steeds weerkerend argument dat er toen gebouwd werd zonder rekening te houden met energieverbruik is één element. Het tweede element is dat er nu op die gebouwen sowieso grotere renovatiewerken aan de orde zijn. Maatregelen in dit kader worden eerder genomen bij het ontwerp van gebouwen of zware renovaties ( cfr. Projecten Modelwijk, Marcolini-Rodenbach, Florair, … ) waarover u meer hebt kunnen lezen in BGHM-info nr 50 van 2007 ( en verder in dit nummer ).
Het energiezorgsysteem Om gericht acties te voeren is het nodig deze te structureren. Een ISO 9000 certificaat attesteert dat een bedrijf zijn interne werking kwalitatief heeft geanalyseerd, in kaart heeft gebracht en een kwaliteitscontrole heeft ingebouwd. Op vlak van energie kan men een gelijkaardige aanpak toepassen waarbij het principe “Plan-DoCheck-Act” ( PDCA ) geldt. Eerst plannen ( “PLAN” ) we de ingrepen die moeten uitgevoerd worden. Alle andere elementen terzijde gelaten ( financiering, dringende maatregelen, opportuniteiten, … ), kunnen we proberen na te gaan waar de prioriteiten liggen om in te grijpen. Dit kunnen we aan de hand van een energiekadaster. In dit kadaster evalueren we welke gebouwen het meeste kosten op vlak van energieverbruik. Hiervoor hebben we een kengetal2 of indicator nodig : hoeveel verbruikt mijn gebouw per vierkante meter vloeroppervlakte ?
De tweede stap is aan de gebouwen een bepaald “gewicht” te geven om ze onderling te kunnen vergelijken. Dit doen we door het kengetal te vermenigvuldigen met het totale verbruik. Het is inderdaad vaak interessanter 5 % te besparen op een heel groot gebouw met een relatief laag kengetal ( bv. 170 kWh/m² ), dan besparen op een klein gebouw met een slecht kengetal ( bv. 250 kWh/m² ). Als de te bestuderen gebouwen gevonden zijn, kunnen we zelf mogelijke maatregelen uitzoeken of een studiebureau onder de arm nemen. Het kan verleidelijk zijn een aanbesteding uit te schrijven voor de studie van heel het gebouwenpark, maar dit is meestal geen goed idee : • uit het kadaster kan blijken dat een reeks gebouwen niet uitzonderlijk veel besparen; • eens de doorlichtingen gebeurd zijn, moeten de investeringen nog gerealiseerd worden. Dit gebeurt dan op meerdere jaren. Misschien zijn de maatregelen die toen beschreven werden niet meer van toepassing; • het kan soms interessanter zijn om 1 of meerdere studies te laten uitvoeren en aan het studiebureau vragen de verantwoordelijke binnen de openbare vastgoedmaatschappijen ( OVM ) op te leiden.
De vraag blijft dus : hoe verlagen we het energieverbruik in bestaande gebouwen ? 2 De term “Kengetal” is ook gekend onder de 1 $ 130 in juni 2008
naam “indicator” of “specifiek verbruik”.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
17
De volgende stap is “DO”. Het komt er op neer de gevonden maatregelen uit te voeren. Een maatregel moet niet per se een investering zijn, er kan ook gewerkt worden aan de onderhoudscontracten waarin, bijvoorbeeld, besparingsgaranties verwerkt zijn. Ervaring ( o.a. van de Molenbeekse Haard ) leert ons dat hier 20 tot 25 % energie kan worden bespaard. De fases “CHECK” en “ACT” kunnen elkaar snel opvolgen. “Check” komt er op neer een energieboekhouding bij te houden : van maand tot maand controleren we het verbruik en gaan wij na of er geen afwijkingen zijn. Om het verwarmingsverbruik onderling te kunnen vergelijken, “corrigeren” we deze in functie van het klimaat : we houden rekening met warmere en koudere dagen en perioden. Voor water en elektriciteit kijkt men gewoonlijk naar het verbruik van dezelfde periode het jaar daarvoor. Het nut van een energieboekhouding is eerst en vooral afwijkingen ( lekken, ontregelde ketels,… ) snel te detecteren, zodat men hierop kan ingrijpen. Hoewel energieboekhouding hier pas als derde stap in PDCA komt, is het voor mij toch een hoeksteen van het energiezorgsysteem : start er zo snel mogelijk mee ! Desnoods begint u in een rekenblad uw verbruik op te volgen. U zal zien dat de besparingen niet op zich laten wachten : foute facturaties, lekken, niet aangesloten meters. Er zijn voorbeelden genoeg !
“ACT” is meestal het laatste punt : snel ingrijpen bij afwijkingen. Maar “ACT” kan ook inhouden dat er bij nieuwe investeringen rekening gehouden wordt met fouten of goede ervaringen van uitgevoerde maatregelen. Ook hier speelt energieboekhouding een belangrijke rol : op basis van de resultaten van gerealiseerde investeringen kan besloten worden om gelijkaardige investeringen te doen in de rest van het gebouwenpark.
De energie-audit : welke maatregelen zijn er ?
Om dit energiezorgsysteem te starten, ontbreekt er één cruciaal element… Wie voert het uit ?
Hierin worden alle aspecten van energieverbruik in het gebouw onderzocht die opgedeeld kunnen worden in drie grote onderdelen : de stookplaatsen ( verwarming en SWW32 ), elektriciteitsverbruik in de gemeenschappelijke ruimten ( gangen, liften en garages ) en ten slotte de gebouwschil ( muren, vloeren, daken en ramen ).
De energieverantwoordelijke zal zorgen voor een efficiënte realisatie van uw energiebeleid. Hij of zij kan iemand zijn van de technische dienst, van de milieudienst of van de logistieke dienst gebouwen. In kleinere structuren kan de taak van verantwoordelijke gedragen worden door, bijvoorbeeld, de syndicus of door een lid van de mede-eigendom. Uiterst belangrijk hierbij is dat deze persoon overkoepelend werkt en toegang heeft tot alle gebouwgebonden informatie, zoals energiefacturen, gebruikstijden, plannen… Leg zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden formeel vast, anders heeft hij geen slagkracht.
Over de drie voorbije jaren hebben we in opdracht van Leefmilieu Brussel meer dan 25 appartementsgebouwen doorgelicht in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met het oog op energiebesparende maatregelen. Deze studies staan beter bekend als “energie-audits”.
Ik stel u hierna een type appartementsgebouw voor en doorloop enkele vragen die een auditer zich stelt. Hierbij probeer ik de voorgestelde besparingen en investeringen in te schatten en zodoende tot een geschatte terugverdientijd te komen. Eerst gaan we naar de stookplaats.
Vermits de energieverantwoordelijke zijn handen vol zal hebben met het uitwerken van praktische zaken, kan hij met al zijn vragen terecht bij de energie-facilitatoren van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
3 SWW: Sanitair warm water
18
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Is het bij het binnenkomen extreem warm ( 25 – 35° C ) ? Dit geeft een indicatie over de graad van thermische isolatie. Het gaat hier niet enkel over de leidingen, maar ook over de kranen, flenzen, bochten en… de ketel. We komen geregeld oude ketels tegen die zo slecht geïsoleerd zijn dat er op een jaar tijd genoeg warmte verloren gaat om 2 à 3 huizen mee te verwarmen. In die gevallen is de ketel vaak zo oud dat deze toch vervangen moet worden. Wat ook
niet verwaarloosd mag worden, zijn de leidingen voor SWW. Er zijn gevallen gekend waar 75 % van de energie die in de productie van sanitair warm water wordt gestoken, verloren gaat door de niet geïsoleerde leidingen ! De kost voor isolatie van leidingen, kranen en flenzen is sterk variabel. Over het algemeen wordt de investering wel terugverdiend binnen de 1 à 7 jaar.
Welk type ketel is er in de stookplaats ? Volgende vuistregel geldt : indien er een atmosferische ketel is, kan de besparing oplopen van 15 tot 30 % door vervanging met een condenserende ketel. Laat ons hier heel duidelijk zijn : atmosferische ketels horen vandaag de dag niet meer in verwarmingsinstallaties van appartementsgebouwen ! De terugverdientijd voor deze maatregel varieert van 4-5 jaar tot maximum 10-12 jaar !
Hoewel deze (in slechte staat verkerende) leidingen goed geïsoleerd lijken, gaat veel warmte verloren via de niet-geïsoleerde delen. Ter hoogte van de kraan gaat evenveel warmte verloren als in een buis van 1,5 à 2 meter lang en met dezelfde doorsnede. (Foto : Jonathan Fronhoffs).
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
19
Is er een regeling aanwezig die de verwarming stuurt ? En zo ja, staat deze goede afgesteld ? Op de regeling worden meestal de grootste besparingen gerealiseerd. Daarenboven kosten de maatregelen relatief weinig ( regeling vervangen ) of niets ( de ingestelde parameters aanpassen ). Hier spreekt men onder andere over een nachtverlaging van de temperatuur of een uitschakeling van de ketel tussen bv. 23u30 en 5u30, over de aanpassing van de stooklijnen4 of gewoon de schakelaar van manueel ( =permanente verwarming ) terugschakelen naar automatisch ( volgens klok en stooklijn ). De besparing kan hier tot 20 % van het brandstofverbruik oplopen en dit dus zonder investering. Daarenboven kunnen de pompen vaak ook uitgeschakeld worden en kan zo nog eens extra op elektriciteit bespaard worden.
Zijn de ketels niet overgedimensioneerd ( = te groot voor het gebouw ) ? In 80 % van de gebouwen met oudere ketels merken we dat ze 2 maal te groot zijn. Hier kunnen we besparen door één of meerdere ketels uit te schakelen, waardoor er minder warmteverliezen zijn. Kost ? 0 €. Na de stookplaats kijken we naar de gemeenschappelijke installaties. Het gaat hier voornamelijk over verlichting van gangen en liften plus ventilatie van parkings/garages. Er geldt één principe : “permanente werking vermijden”. Dit kan door tijdschakelaars, bewegingsmelders of nog door te werken met een vervuilingsdetectie-systeem voor de ventilatie van garages. Een frappant voorbeeld is de verlichting van liften : in sommige gevallen overschrijdt de permanente verlichting van de liftcabine het jaarverbruik van de liftmotor ! De terugverdientijd situeert zich tussen de 1 en 5 jaar.
Op vlak van de gebouwschil valt er heel wat te besparen aangezien het grootste deel van de energie door de wanden van een gebouw verloren gaat. Maar… ingrepen op de gebouwschil zijn niet altijd mogelijk en meestal erg duur. Enkele cijfers : dakisolatie – 90140 €/m², nieuwe ramen 300750 €/m², gevelisolatie minimum 125 €/m²… Daardoor zijn de terugverdientijden meestal erg lang. We spreken over ongeveer 8 à 10 jaar in het beste geval voor dakisolatie tot 15, 20 of 40 jaar in sommige gevallen van gevelisolatie en ramen. Daartegenover staat wel dat, als men een gebouw volledig isoleert, besparingen tot 60 % bereikt kunnen worden ! ( cfr. Florair ) Een laatste punt zijn de installaties voor hernieuwbare energie. Het is zeker de moeite deze installaties te evalueren, maar laat ons dit even illustreren aan de hand van een kleine berekening van de besparing van een zonneboiler voor een appartementsgebouw. Sanitair warm water-productie heeft een aandeel van ongeveer 15 à 17 % in de totale brandstoffactuur. Een zonneboiler produceert klassiek 30 % van dit sanitair warm water dankzij de zonnewarmte. Het is een fantastische uitvinding, maar het eindresultaat is dus een besparing van 5 %. Deze besparing wordt meestal verkregen door in de stookplaats een aantal schakelaars terug in de juiste stand te zetten ( kost : 0 € ). Het is dus een kwestie van prioriteit : zorg eerst voor een geoptimaliseerde installatie en stap daarna over op deze investeringen.
4 Een stooklijn bepaalt hoeveel warmte in het gebouw gestuurd wordt bij een bepaalde buitentemperatuur.
20
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Conclusie Van de gebouwen die ik tot nu toe onderzocht heb, is er een besparingspotentiëel van 20 à 30 % zonder exotische maatregelen. Dit is volgens mij in grote mate te veralgemenen naar het volledige gebouwenpark van de BGHM-OVM’s. Verdere besparingen zijn mogelijk door het invoeren van een energiezorgsysteem dat steunt op energieboekhouding waardoor afwijking van het verbruik bijgestuurd kunnen worden.
We hebben hier niet gesproken over warmtekrachtkoppeling die zeker interessant is voor appartementsgebouwen, maar door technische en juridische beperkingen nog niet algemeen toepasbaar is in Brussel. Ook de sensibilisering van de bewoners werd hier niet aangekaart, maar is zeker aangepast voor de sociale huisvesting. Uit vorige ervaringen zien we besparingen van 7 tot 20 % op de individuele energiefacturen ! Jonathan Fronhoffs, Dienst energiefacilitator collectieve huisvesting Gratis nummer : 0800/85 775 e-mail : [email protected] website : www.ibgebim.be --> professionelen --> Energie
De atmosferische ketel hoort niet meer thuis in een moderne verwarmingsinstallatie van een appartementsgebouw (Foto : Jonathan Fronhoffs).
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
21
De klimaatregelaar past het verwarmingsvermogen aan naargelang de buitentemperatuur (Foto : Jonathan Fronhoffs)
Bijkomende informatie en aangeraden lectuur : • Vademecum REG in collectieve huisvesting : hoe pak ik een energiebeleid aan in een apaprtementsgebouw ? http ://www.ibgebim.be/Templates/Professionnels/ informer.aspx ?id=1476&detail=tab3 • Er is een begeleidingsproject gestart door Leefmilieu Brussel onder de naam PLAGE http ://www.ibgebim.be/uploadedFiles/ News/Professionnels/PLAGE_07_LogColl_FR.pdf ?langtype=2060 • Brussel Leefmilieu geeft dit jaar 20 audits en 5 energieboekhoudingen gratis en voor niets weg. Informatie bij de facilitator : Dienst energiefacilitator collectieve huisvesting ( Menu 1 : NL/FR, Menu 2 : n° 1, Menu 3 : n° 3 ), [email protected]
22
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Premies en stimulansen voor energiebesparende investeringen in de sociale huisvestingssector Rekening houdend met de stijgende energieprijzen moeten de beheerders van sociale woningen nadenken hoe de verbruikslasten van de huurders van sociale woningen kunnen worden verminderd. In dat kader leek het ons nuttig om de schijnwerpers te richten op de verschillende energiepremies die via Leefmilieu Brussel-BIM kunnen worden verkregen voor collectieve woningen ( waartoe ook de sociale woningen behoren ). Dergelijke premies zijn voor de OVM-beheerders uiteraard interessant, omdat zij hiermee de kwaliteit van hun patrimonium wat « energieprestaties » betreft, kunnen verbeteren. Deze verbeteringen zijn er hoofdzakelijk op gericht het energieverbruik van gezinnen voor verwarming en sanitair warm water te verminderen.
Er dient hier te worden gewezen op de convergentie met de Europese richtlijn 2002/91/CE, waarvan de omzetting voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in werking trad op 2 juli 20081. Deze richtlijn eist de invoering van nogal strenge maatregelen om energieverlies te verminderen, ook tijdens renovatiewerken. Er werd trouwens voorzien in boeten of straffen die kunnen worden toegepast als de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet wordt nageleefd.
De premies of « stimulansen » die de sociale collectieve woningen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen genieten
aangezien de maatschappijen vrijwel geen belasting betalen. De gemeentelijke overheid kent verschillende soorten stimulansen toe. Wij raden u aan contact op te nemen met de dienst « stedenbouw » van het desbetreffende gemeentebestuur. Wat het Brusselse gewestelijke overheidsniveau betreft, bestaat 50 %2 van het via de BGHM in het kader van het vierjarenprogramma aan de OVM’s toegekende budget uit subsidies die hoofdzakelijk gericht zijn op investeringen in energiebesparing. Zoals gezegd, kan de sociale huisvestingssector voortaan ook aanspraak maken op de « energiepremies » van Leefmilieu BrusselBIM, voor de collectieve huisvesting. Hiervoor moeten de opdrachtgevers formeel een aanvraag indienen bij de diensten van Leefmilieu Brussel –BIM.
Zowel de federale als de gewestelijke en gemeentelijke overheid kennen stimulansen toe. De federale overheid geeft de voorkeur aan de belastingaftrek. Deze aftrek kan worden toegepast door de OVM’s, maar dat is louter theoretisch 2 In het (recentste) vierjarenprogramma 20061
< http://www.curbain.be/ fr/energie/information/ directiveeuropeenne_REG.php >
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
2009 belopen deze subsidies 50 % van het budget. In de volgende programma’s kan dat percentage nog variëren.
23
Collectieve huisvesting PREMIE
ONDERWERP
BEDRAG VAN DE PREMIES Studies
1
Energieaudit
50% van het bedrag van de studie
2
Haalbaarheidsstudie
50% van het bedrag van de studie
3
Energieontwerpstudie ( van een toekomstig gebouw )
50% van het bedrag van de studie
4
Energieboekhouding
50 % van het bedrag van de factuur betreffende de werken van levering en plaatsing van het materiaal
5
Installatie van een warmtekrachtkoppeling
20% van het investeringsbedrag ( > 50 KW ) of 25 % ( 0-50 KW )
6
Relighting 3 van openbare ruimten
30 %
7
Frequentievariator op compressor, ventilatie en pomp
1-10 kW –> 105 euro/kW 11-25 kW –> 60 euro/kW 26-50 kW –> 45 euro/kW > 50 kW –> 35 euro/kW Isolatie en ventilatie
24
8
Isolatie van het dak ( van het gebouw )
20 €/m² geïsoleerde oppervlakte ( max. 50 % van het factuurbedrag )
9
Groendak
7,5 €/m² ( extensief ) 15 €/m² ( intensief ) ( min. 10 m² en max. 100 m² per woning )
10
Isolatie van de buitenmuren
25 € / m² geïsoleerde oppervlakte ( max. 50 % van het factuurbedrag )
11
Vloerisolatie
25 € / m² geïsoleerde oppervlakte ( max. 50 % van het factuurbedrag )
12
Superisolerende beglazing
37,5 € / m² dubbele beglazing ( max. 50 % van het factuurbedrag )
13
Mechanische ventilatie met warmterecuperatie
50 % van de factuur voor de levering en plaatsing van de mechanische ventilatie
14 4
Passiefgebouw/lage-energiegebouw
100 € / m² tot 150 m² en 50 € / m² vloeroppervlakte boven 150 m² ( max. 200.000 € per gebouw )
15
Buitenzonnewering
30 € / m² glasoppervlakte met zonnewering ( max. 50 % van de factuur )
16
Isolatie van de leidingen, kranen, pompen, beugels en bochten op de installatie voor verwarming en sanitair warm water
20 % van de factuur ( max. 5.000 € per gebouw )
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Efficiënte verwarming 17
Condensatieketel
30 % van het investeringsbedrag ( installatiestudies inbegrepen )
18
Doorstroomwaterverwarmer
50 % van de factuur ( max. 200 € / installatie ) De voor een gebouw toegekende premie wordt vermenigvuldigd met het aantal woningen in het gebouw
19
Thermische regeling
30 % voor de verwezenlijking van een investering ( studies inbegrepen )
Warmtepomp
50 % van de la factuur ( max. 2.500 € per woning voor de installatie van een warmtepomp voor de verwarming van het sanitair water en max. 5.000 € per woning voor de verwarming van de lokalen )
20
Zonne-energie
21
Zonneboiler voor de productie van sanitair warm water ( en aanvulling warm water voor de centrale verwarming van lokalen )
50 % van de kosten voor levering en installatie ( max. 3.000 € per woning voor de verwarmingsinstallatie van het sanitair water en max. 6.000 € per woning voor de verwarmingsinstallatie van het sanitair water in combinatie met een aanvulling centrale verwarming van de lokalen )
22
Collectief fotovoltaïsch systeem voor elektriciteitsproductie
3 € per Watt-piek ( elektrisch piekvermogen van de PV-mdules ) ( max. 50 % van de factuur inzake de levering en de plaatsing van het systeem )
3 Vervanging van het verlichtingssysteem. 4 Premie 14 kan niet worden gecumuleerd met de volgende premies :
- Premie 8: Dakisolatie - Premie 10: Isolatie van de buitenmuren - Premie 11: Vloerisolatie - Premie 12: Superisolerende beglazing - Premie 13: Mechanische ventilatie met warmterecuperatie
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
25
In de « Gebruiksaanwijzing energiepremies 2008 » voor de collectieve huisvesting krijgt u niet alleen de lijst en het bedrag van de premies, maar ook een overzicht van alle technische vereisten, de administratieve voorwaarden en de te volgen procedures. Aan het einde van het document vindt u ook alle formulieren die u voor de aanvraag en voor de verkrijging van de premies nodig heeft. Het document telt ongeveer 90 pagina’s en kan worden geraadpleegd op de site van Leefmilieu BrusselBIM op het volgende adres : Let wel, de premies kunnen ieder jaar worden herzien ( premietype, bedrag, technische voorwaarden... ) en zijn enkel tijdens het lopende jaar van toepassing. De premies worden op het ritme van de goedgekeurde aanvragen toegekend tot de geplande budgetten zijn opgebruikt. Wanneer het moment nadert waarop de budgetten ei zo na zijn uitgeput, wordt een openbare mededeling gedaan via de site van Leefmilieu Brussel -BIM.
Er dient trouwens te worden aangestipt dat sommige premies ( vooral deze die betrekking hebben op de isolatie ) enkel geldig zijn voor renovaties en niet voor nieuwbouw. Wij raden u ten stelligste aan niet enkel en alleen het overzichtsdocument te lezen. Dat document is louter richtinggevend en maakt geen melding van de precieze voorwaarden voor de toekenning van de premies. Dat zou dus kunnen leiden tot onaangename verrassingen ! Als u het document « Gebruiksaanwijzing » niet ter beschikking hebt, kan u maar beter rechtstreeks contact opnemen met Leefmilieu BrusselBIM om er de aanvullende informatie te bekomen. Sommige technische voorwaarden zijn ontzettend streng en de verkrijging van de premie hangt er rechtstreeks van af.
Enkele voorbeelden : • Om recht te hebben op een gevelisolatiepremie, moet het dak reeds geïsoleerd zijn, waaruit een minimumwaarde voor de warmteweerstand van [R > 2,5 m².K/W] moet blijken. Hetzelfde geldt voor de vloerisolatie.
• De « Gebruiksaanwijzing » vermeldt dat « de premies cumuleerbaar zijn ». In de praktijk blijkt dat de premies « Passief Huis » en « LageEnergiewoning » niet cumuleerbaar zijn met sommige andere premies, met name met de premie « Mechanische ventilatie met warmterecuperatie » 5. Deze vaststelling kan een enorme impact hebben op de berekening van uw terugverdientijd, aangezien het om zeer aanzienlijke premies gaat. Daarnaast wordt er vaak een maximumbedrag per woning of per stookplaats, maar ook per gebouw bepaald. Zo is er met name een beperking tot 200.000 euro per jaar voor alle toegekende premies. Voor zeer grote projecten is het dus mogelijk om de premies te spreiden over meer dan een jaar. Vervolgens telt de isolatie van de vloer van de zolder of van het plafond van de bovenste verdieping ook mee voor de toekenning van premie nr. 8, « Dakisolatie ». De andere technische voorwaarden, zoals de minimumwaarde van de warmteweerstand moeten daarentegen steeds nageleefd worden.
5 Deze premie kan niet worden gecumuleerd met de volgende premies:
- Premie 8: Dakisolatie - Premie 10: Isolatie van de buitenmuren - Premie 11: Vloerisolatie - Premie 12: Superisolerende beglazing - Premie 13: Mechanische ventilatie met warmterecuperatie
26
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Tot slot bepaalt de premie voor superisolerende beglazing niet alleen de coëfficiënt van de beglazing [Umax ≤ 1,1 W/m².K], maar ook een waarde die niet mag overschreden worden voor het geheel raam + beglazing [Umax ≤ 2.0 W/m².K]. Het is duidelijk dat deze eis voor kleine ramen ( toilet, badkamer, overlopen,… ) uitermate moeilijk haalbaar zal zijn, aangezien de impact Uraam veel groter is dan de impact Ubeglazing. In onze sector verloopt er heel wat tijd tussen de aanvang van een project, het begin van de werken en het einde van de werken. Wij hebben het hier niet over enkele maanden, maar over enkele jaren. Het probleem met de premies is dat zij ieder jaar kunnen veranderen en dat zorgt voor onzekerheid. Zo hebben wij geen zekerheid over het precieze bedrag dat wij terugbetaald zullen krijgen.
Dat lijkt een gepaste oplossing voor onze sector. Niets is evenwel minder waar. In de sociale huisvestingssector is het immers onmogelijk om de bepaalde maximumtermijn van 18 maanden tussen de verkrijging van de premiebelofte en de indiening van de aanvraag voor de premiebetaling ( op straffe van sluiting van het dossier en nietigheid van de beslissing tot toekenning van de premie ) na te leven. De wet op de overheidsopdrachten en de tijd die nodig is voor de verrichtingen van de voogdijdienst, betekent dat de overheidssector veel meer tijd voor de realisatie nodig heeft dan hetgeen de actoren van de privé sector kunnen nastreven.
Om dat probleem te verhelpen heeft de Staat een optionele procedure ingesteld, zegge de premiebelofte ( Procedure Nr.2 ). Deze premiebelofte is facultatief voor de aanvraag van premies die betrekking hebben op investeringen van meer dan 30.000 euro, maar is verplicht in het geval van premie 14 ( Passief Huis of Lage-energiewoning ). De procedure verloopt aldus in twee tijden : eerst wordt er een aanvraag voor een premiebelofte ingediend, gevolgd door een aanvraag voor een premiebetaling.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Hulp van de BGHM aan de OVM’s De BGHM heeft een cel « Projectbegeleiding » opgericht. De cel bestaat uit vijf architecten en een ingenieur en moet de OVM’s helpen om de diverse projecten te realiseren en de kwaliteit ervan te verbeteren. In dat kader wordt er bij de uitwerking van de ontwerpen rekening gehouden met de dimensies inzake energie en duurzaamheid. Een lid van de cel « PB », de heer Eric Myngheer, attaché, industrieel ingenieur elektriciteit volgde de opleiding « Energieadviseur » bij Leefmilieu Brussel -BIM. Zijn activiteiten zijn vooral op die uitdaging gericht : advies, niet alleen wat bijzondere technieken betreft, maar vooral over alles wat te maken heeft met duurzaam bouwen en « energiebesparingen ». Aarzel ook niet om contact met hem op te nemen voor al uw vragen inzake premieaanvragen. Marie-Noëlle Livyns, BGHM, Attaché Eric Myngheer, BGHM Attaché – industrieel ingenieur elektriciteit Jourdanstraat 45/55 - 1060 Brussel 02/533 19 98 - 0476/28 61 45 [email protected]
27
Concrete voorbeelden van initiatieven van de cel « Projectbegeleiding » bij de OVM’s De berekening van de terugverdientijd van een investering in energiebesparing : dat thema is belangrijk, zelfs primordiaal om de beslissing van een raad van bestuur te motiveren. Het begrip is evenwel niet makkelijk te vatten, aangezien de parameters die het beïnvloeden, zeer sterk tussen projecten onderling kunnen verschillen ( het Gewest, de gemeenten, de prijs van de primaire energie, specifieke kenmerken die met het concrete project verband houden,... ). Advies : maak uw eigen berekening van de terugverdientijd en houd rekening met alle voor uw project specifieke informatie. De Energieadviseur van de PBcel kan u met raad en daad bijstaan en een kostbare hulp betekenen. De cel PB onderzocht een ontwerp waarin aanvankelijk de vervanging van de ramen was gepland ( door nieuwe ramen met sterk isolerende dubbele beglazing ) en de herstelling van de gevel. Het doel was om te kijken of het haalbaar was de gevels te isoleren in plaats van ze te herstellen. De warmtestudie van het gebouw, de berekening van de eventuele premies van het BIM, de raming van het nodige budget ( in vergelijking met het oorspronkelijk geplande budget ), de berekening van de terugverdientijd en de economische en ecologische winst deden de keuze kantelen in het voordeel van een heroriëntering van het ontwerp. Deze oplossing zal de huurlasten verminderen ( op voorwaarde dat de stijging van de energieprijzen geen roet in het eten gooit ) en ook de ecologische voetafdruk van het gebouw terugschroeven. Een ander ontwerp had betrekking op de vervanging van versleten stookketels in diverse min of meer gelijke gebouwen ( gecumuleerd warmtevermogen = 1.600 kW ). De cel Projectbegeleiding heeft de OVM begeleid tijdens haar initiatieven. Zeer snel werd het probleem van warmteverlies aan de orde gebracht. Deze verliezen lagen ruimschoots boven het Brusselse gemiddelde ( ter informatie, K=142 ). Een warmtestudie heeft aangetoond dat het verlies met ongeveer 70% kon worden verminderd door het gebouw te isoleren ( dat komt neer op de plaatsing van een minder krachtige stookketel ). Rekening houdend met de BIM-premies en de vierjarige gewestsubsidies beloopt de terugverdientijd van de besparende investeringen tussen 2 en 4 jaar. De studie haalde de betreffende raad van bestuur over de streep. Le Home : 27 gebouwen , « Verregatsite » (Foto : François Vincent)
28
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De sociale energiebegeleiding, een idee dat opgang maakt Inleiding Tijdens de winters van 20052006 en 2006-2007 namen een vastgoedregie, verscheidene diensten van drie OCMW’s en vier Openbare Vastgoedmaatschappijen ( OVM’s ) samen met 50 vrijwillige gezinnen deel aan een proefproject inzake « Sociale energiebegeleiding ». Het was immers de bedoeling om de relevantie, de doeltreffendheid en de modus operandi ervan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te evalueren. Uit deze ervaring vloeien enkele overwegingen voort en kunnen een aantal lessen worden getrokken. Deze worden hierna even aangeraakt om zodoende het debat op gang te brengen.
De sociale energiebegeleiding ( SEB ) is eigenlijk niet zo nieuw Tot voor kort waren wij het gewoon om op de oliecrisissen van 1973 en 1979 terug te blikken als de fenomenen die het einde inluidden van een periode van dertig jaar economische gelukzaligheid. De relatieve kalmte van de energieprijzen tussen 1985 en 2000 heeft ons in België de ogen doen sluiten voor de risico’s die wij konden lopen als de energieprijzen opnieuw de pan zouden uitrijzen.
Het is precies dat wat in de winter 2005-2006 is gebeurd. Onze energiefactuur is toen met 30 % gestegen… Wil dat zeggen dat niemand voorzienig is geweest ? Natuurlijk niet. Tientallen personen, verenigingen, groeperingen bleven ons er maar op wijzen waaraan wij ons konden verwachten. Zij vestigden vooral de aandacht op de risico’s waaraan de financieel kwetsbaarsten onder ons waren blootgesteld. Als er twee sleutelmomenten zijn die wij ons van die lange periode moeten herinneren, dan is het de oprichting van een collectief dat begin jaren tachtig van de vorige eeuw werd opgericht rond het recht op verlichting, verwarming en water, met name de « gas-, water- en elektriciteitscoördinatie » ( CGEE ) en de oprichting van de energieloketten in Wallonië of de energiecellen en –diensten bij de OCMW’s van de drie Gewesten. Dat waren immers de eerste specifieke energiediensten. Beide zouden proberen om verslag uit te brengen over de realiteit op het terrein inzake energieverbruik en toezien op het verbod om mensen in de kou of in het donker te zetten.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Vervolgens moet er nog gewezen worden op de federale wet van 4 september 2002 die het Energiefonds, zeg maar het Vandelanottefonds, oprichtte. Dit fonds zou het mogelijk maken dat een aantal schuldbemiddelingsdiensten en/of energiediensten werden opgericht of tot ontwikkeling kwamen. Middels deze wet werden onder andere de OCMW’s belast met een opdracht inzake financiële en sociale bemiddeling in het kader van energielevering aan de kwetsbaarste personen. De wet preciseert evenwel de aard van die begeleiding niet. Uiteindelijk wordt er geld bestemd voor schuldaflossing en voor een sociaal preventiebeleid inzake energie. De maatschappelijk werkers zouden het al snel hebben over « Sociale energiebegeleiding ». Deze term duikt voor het eerst op in een projectoproep van het Waalse Gewest van 4 december 2003 waarin de SEB wordt bepaald volgens drie richtsnoeren, met name maatregelen om problemen op te lossen, preventieve maatregelen ( aan het betreffende publiek aangepaste informatie en sensibilisering ) en informatie om de toegang tot bestaande financiële hulp te vergemakkelijken.
29
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de eigenlijke idee van SEB niet in een maatregel gegoten. In de gasen elektriciteitsordonnantie van 14 december 2006 wordt immers een Fonds voor sociale energiebegeleiding opgericht. Dat fonds dient om de aan de OCMW’s en aan de leveranciers toevertrouwde openbare dienstopdrachten te financieren. Het is jammer dat dit fonds de OCMW’s niet verplicht om inzake rationeel energiegebruik aan preventie te doen, maar enkel voorziet in de toepassing van een procedure betreffende energieschulden. De overwegingen over en besluiten uit hetgeen wij in dit artikel SEB noemen, hebben enkel betrekking op een experiment dat kon worden opgezet dankzij een financiering die door de Minister voor Energie in het leven werd geroepen. Dat experiment was erop gericht kwetsbare gezinnen te begeleiden bij energiebesparing via een beter begrip van hun energieverbruik.
Wat houdt die Sociale Energiebegeleiding eigenlijk in ? Iedereen weet natuurlijk wat budgetbegeleiding is. Het is dat aspect van het maatschappelijk werk waarbij een maatschappelijk werker het budgetbeheer van een gezin begeleidt of in handen neemt om zodoende het evenwicht tussen inkomen en uitgaven te herstellen.
30
De SEB is een sociaal systeem. Het brengt mensen gedurende een bepaalde periode met elkaar in contact om een gemeenschappelijk doel te bereiken, met name het energieverbruik verminderen om mee te werken, elk op zijn niveau, aan de naleving van het Kyotoprotocol en dus om de planeet te redden.
Het begrip begeleiding wordt in het Engels vertaald door “guidance”, een afleiding van het Germaanse woord « Wissan » dat inzetten of begeleiden betekende.
Academisch gezien is de sociale energiebegeleiding een aaneenschakeling van momenten binnen een gestructureerd initiatief waarbij een professioneel werker, energiebegeleider genoemd, in het kader van zijn functies één of meerdere gebruikers van de dienst waarbij hij is aangesteld, bij een aantal acties begeleidt. Die acties of initiatieven zijn erop gericht het energieverbruik en –gedrag van alle leden van het of de gezinnen aan te passen om hun energieverbruik te verminderen, hun uitgaven inzake het energiegebruik te beperken ( met behoud van hetzelfde comfort ) en daarbij tevens, binnen de aanwezige mogelijkheden, bij te dragen tot de strijd tegen de opwarming van de aarde. De energiebegeleider wordt in zijn initiatieven gesteund en bijgestaan door zijn hiërarchie.
Dat is de stap waarbij wordt ingegaan op de vraag van een gezin om uitleg over zijn hoog verbruik of lasten. Het kan ook betekenen dat een maatschappelijk werker aan een huurder meldt dat werd vastgesteld dat zijn verbruik relatief hoger ligt dan het gemiddelde van de bewoners van een wijk of een gebouw.
Vandaar dat de met de SEB belaste maatschappelijk werkers « energiebegeleiders » worden genoemd. Deze energiebegeleiders moeten onder andere adviezen verstrekken over goed beheer inzake energieverbruik van de woning. Door hun bezoek ter plaatse zullen zij echter ook de reden van het verbruik kunnen vaststellen. Bijgevolg zullen zij zeer snel een oplossing kunnen voorstellen om het gezinsverbruik te verminderen zonder dat het comfort in het gedrang wordt gebracht.
Vier sleutelmomenten : De vraag
Maar hoe kan een maatschappelijk werker, een boekhouder of een technicus vaststellen dat iemands verbruik te hoog ligt ? Makkelijk is anders.
De analyse Iedereen weet dat een appartement in het midden van een gebouw niet even veel zal verbruiken dan een appartement aan het uiteinde van een gebouw, ook al zijn er evenveel bewoners. Een appartement dat aan de noordoostkant van een gebouw gelegen is, zal ook meer warmte verliezen door convectie dan een appartement aan de zuidwestzijde. In België waait het immers meestal uit het noordoosten. Het lijkt logisch dat een alleenstaande persoon die dagelijks één douche neemt, minder water zal verbruiken dan een gemiddeld gezin bestaande uit een koppel met twee kinderen. Uiteraard hangt alles af van hoe lang iemand onder de douche staat …
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Vooraleer te wijzen op een overmatig verbruik van het gezin, moeten de parameters van het gebouw met de betrokkenen worden geanalyseerd. Oriëntatie van de woning, isolatiepeil van de muren, ligging van het gebouw,grootte,… Er moet natuurlijk ook gekeken worden naar de parameters van de leefgewoonten van de betrokkenen : werk of geen werk, jonge kinderen of niet, aanzienlijke medische kosten of niet, uitrusting van de woning, aantal huishoudtoestellen, enz… Deze interpretatie van cijfers waarbij rekening wordt gehouden met de technische, familiale, financiële, sociale en culturele situatie zullen sommigen een audit of doorlichting noemen. Anderen noemen zoiets gewoon een inventaris. Het is in ieder geval de sleutel en de kern van het initiatief. Uit een studie van het WTCB11 uit 1989 blijkt dat het verbruik, in volledig gelijke omstandigheden, kan gaan van 1 tot 4 ! Voorzichtigheid is dus geboden bij het lezen en interpreteren van verbruiksgegevens. Een technische interpretatie van de cijfers kan enkel geldig zijn als ook rekening wordt gehouden met sociale, economische en culturele informatie.
De daad bij het woord Na een objectieve en gepersonaliseerde informatie moet er tijd worden besteed aan de bewustwording dat er moet gehandeld worden. Uit dat initiatief zal een verbetering van het verbruik voortvloeien, waarbij het comfort niet in het gedrang wordt gebracht. Dat gebeurt via specifieke raadgevingen die voor elk gezin verschillend zijn. Niet iedereen zal immers op dezelfde elementen kunnen inspelen. Dat noemen wij de « specifieke situatie » van de gezinnen.
De opvolging Tot slot wordt via regelmatige maandelijkse bezoeken aangetoond dat bepaalde acties, zoals het energieverbruik regelen of een bepaald gedrag in acht nemen, ook echt kunnen zorgen voor minder energieverbruik en voor meer comfort.
Methodologie van de SEB : met en niet voor De vraag, de analyse, de toepassing en de opvolging zijn vier essentiële stappen die echter niets uithalen als zij niet worden geschraagd door een goed overwogen en getoetste methodologie. Deze methodologie bestaat uit verschillende onlosmakelijk verbonden elementen.
1 WTCB: Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf. Het is een onderzoeksinstituut dat in 1960 overeenkomstig het wetsbesluit “De Groote” uit 1947 werd opgericht onder impuls van de beroepsorganisatie van de bouwsector.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De voorlichting en de opleiding van de werkers Een steun, regelmatige gesprekken en uitwisselingen met technici en boekhouders vormen de sleutels tot het succes van een sociale energiebegeleiding. De technieken, de sociale problemen en de energieanalyses veranderen aan een razend tempo. Er moeten dus regelmatig opleidingen en voorlichtingen worden gepland, aangezien iedereen ook gewoon is volgens zijn eigen ritme en prioriteiten te werken. Als die verschillende vaklui niet worden gesteund, zullen alle inspanningen om het energieverbruik te verminderen, op een sisser uitdraaien. Erger nog, het hele initiatief kan in gevaar worden gebracht als er verkeerde informatie wordt verstrekt of alleen maar de indruk wordt gewekt dat er iets wordt ondernomen.
Instrumenten Zowel huurders, energiebegeleiders, technici en begeleiders moeten toegang hebben tot aangepaste informatie. Mensen kunnen op het belang van het initiatief worden gewezen via een telefoonnummer waarop de werkers met hun vragen terechtkunnen, vergelijkende tabellen met gemiddelde verbruiksvorken, specifieke informatiefiches, informatievergaderingen, installatiebezoeken, enz…. Het verbruik, en bijgevolg het bedrag van hun facturen, kan worden geobjectiveerd via de toegang tot de meters of tot de verbruikscijfers, via de inventaris van de toestellen en de werking ervan en via de gevolgen die deze toestellen hebben voor de energiefactuur.
31
Om gezinnen gemotiveerd te houden, vormen maandelijks geactualiseerde verbruiksoverzichten een eenvoudig instrument dat in samenwerking met de gezinnen wordt uitgewerkt en mensen in staat stelt de oorsprong en de omvang van het verbruik te begrijpen. De gebruiksaanwijzing van de woning en van de toestellen moet voor iedereen toegankelijk en begrijpbaar zijn. Er moeten verbanden worden gelegd tussen de levenswijze, de hygiëne, de gezondheid en het collectief belang om binnen een globale samenhang te blijven.
Planning en informatie Een begeleidingsinitiatief kan je niet improviseren ! Dergelijke actie moet volgens een bepaald ritme en stapsgewijs gestructureerd worden. Zonder die structuur kan de ene stap de andere of de volgende stap in de war brengen en ertoe leiden dat het hele initiatief de mist ingaat. Een eenvoudige en duidelijke documentatie met verschillende afbeeldingen en commentaren is de beste manier om tot iedereen door te dringen. Dergelijk instrument moet objectief en aangepast zijn en worden verspreid op plaatsen waar iedereen komt : wachtzalen, kantoren van de vaklui, inkomhalls of aankondigingen tijdens feestelijkheden. Die documentatie evolueert ook en houdt regelmatig rekening met de resultaten van wetenschappelijke studies. De documentatie wordt stapsgewijs, ruim of beperkt, uitgewerkt, al naargelang het streefdoel dat op een precies moment in de begeleiding wordt beoogd.
32
« Begrijp je het goed, dan weet je hoe het moet »
De cijfers
Resultaat van de SEB : iedereen heeft er baat bij Wat onthouden wij op de verschillende niveaus van het Brusselse experiment « Sociale energiebegeleiding » ? Zelfs gezinnen die weinig energie verbruiken, kunnen nog altijd beter. Het klopt dat hun energiebesparingsmogelijkheden beperkter zijn en dat hun manoeuvreerruimte minder groot is dan de grote verbruikers. Toch kan het altijd beter ! Het Brussels experiment van 20062007 werd gevoerd met gezinnen die veel energie verbruiken. Het gaat concreet om gezinnen met een verwarmingsverbruik van ten minste 200 kWh/m2 per jaar ( 200 KiloWattUur per vierkante meter en per jaar ), een elektriciteitsverbruik van minstens 2.800 kWh/jaar of met een gasen elektriciteitsfactuur van ten minste 125 euro per maand. Laten wij eens kijken naar de cijfers en naar wat wij hiervan voor iedereen kunnen onthouden.
Uit de resultaten van het experiment blijkt dat na zes maanden waarin de gezinnen maandelijks werden opgevolgd, niemand een hoger elektriciteitsverbruik liet optekenen. Er wordt in België nochtans aangenomen dat een jaarlijkse stijging tussen 1,5 en 3 % zogezegd normaal is. Wij kunnen dus stellen dat de sociale energiebegeleiding de gezinnen heeft geholpen om hun elektriciteitsverbruik te stabiliseren. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het verwarmingsverbruik van 6 op de 10 deelnemers is verminderd.
« De goedkoopste energie is deze die niet wordt verbruikt ! » Voor de huurders De meeste gezinnen zeggen ons dat zij zich echt bewust zijn geworden over het rationeel energiegebruik ( REG ). Over het algemeen heerst er tevredenheid over de begeleiding. Niet zelden worden ook de kinderen bij het initiatief betrokken. Er werd bovendien gezegd dat het initiatief opbrengt, aangezien er echt werd bespaard. Ook afrekeningen en facturen worden beter begrepen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De thuisbezoeken werden beschouwd als bevoorrechte contactmomenten tussen de huurder en de maatschappelijk werker. Een groot aantal huurders vindt dat er dankzij de met de sociale energiebegeleiding belaste maatschappelijk werker een toenadering is gekomen tussen de OVM en de huurder. Het onderhoud van de woning werd erdoor verbeterd en er wordt positiever naar de directie gekeken.
Voor OVM’s en OCMW’s Wij hadden eerst gedacht dat het voor de OVM’s niet moeilijk zou zijn om gezinnen met een groot energieverbruik te vinden. Zij hebben immers een vast huurderspubliek. Wij gingen er dus van uit dat zij gemakkelijker gezinnen met een groot energieverbruik zouden kunnen aanwijzen, die bovendien aan het Begeleidingsexperiment wel zouden willen meewerken. Blijkbaar was het echter niet zo makkelijk om grote verbruikers te vinden, aangezien het verbruik in de sociale huisvesting globaal lager ligt dan in de sector van de woningen voor middeninkomens. Een heel ander verhaal kregen wij bij de OCMW’s te horen. Zij hebben geen grens wat het maatschappelijk werk betreft. Alle gevallen, zelfs de moeilijke, komen voor een sociale energiebegeleiding in aanmerking. Het klinkt vreemd, maar ondanks hun striktere hiërarchische structuur is er bij de OCMW’s toch sprake van een grotere souplesse en een grotere zelfstandigheid dan bij de OVM’s die nochtans meer autonomie hebben.
Er dient evenwel aangestipt te worden dat een OVM meer kans heeft dat een SEB slaagt als er vooraf al goede relaties bestaan tussen de huurders en de OVMdiensten. Als er op voorhand een goede communicatie aanwezig is, betekent dat voor de OVM’s en de OCMW’s een extra slaagkans.
Voor de verantwoordelijken bij de OVM’s en de OCMW’s Dankzij het initiatief leerden zij hun huurders of gebruikers beter kennen en kregen zij een beter inzicht in het beheer van hun eigen technische installaties. Er is een duidelijker kijk op de uitrusting en de staat waarin de gebouwen verkeren. Zij vonden het ook goed om dichter bij hun huurders en hun gebruikers te staan. Tevens hebben zij gemerkt dat de sfeer in de gebouwen en de werksfeer verbeterde.
Voor de maatschappelijk werkers Zij zijn trots op de resultaten die voorgelegd kunnen worden. De SEB zorgde bij gezinnen en maatschappelijk werkers voor wederzijdse erkenning. Nu zijn er betere relaties met de gezinnen dan voorheen.
Conclusie : eendracht maakt macht en aandacht is nodig De winter van 2005-2006 waarin de energieprijzen met 30 % stegen, was het begin van een periode waarin de prijs van een vat ruwe olie de hoogte inschoot. Die prijsstijging zorgde echter vooral voor een context waarin de aandacht uitgaat naar investeringen in systemen om energie te besparen en waarin specifieke sociale acties ( opnieuw ) worden opgestart. Het experiment inzake sociale begeleiding zorgde voor een methodologie, instrumenten, planningen en gaf inzicht in factoren die voor goede resultaten zorgen. De begeleiding drukt iedereen met de neus op het concrete leven, op het dagelijkse probleem van de levensstijl en het beheer van een woning. De begeleiding past zich aan de geest van de onderneming aan, maar ook aan de cultuur van de OVM, het OCMW of de persoon die instaat voor het beheer van een gebouw. Er wordt evenmin geraakt aan de gebruiken en gewoonten van de gezinnen.
Het verband met de projecten voor sociale cohesie versterkt niet alleen de impact van de werking van de maatschappelijk werker, maar zorgt ook voor sociale samenhang.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
33
Ten tweede blijkt hoe belangrijk het is dat ook de directies bij het initiatief worden betrokken. De SEB mag geen pleister op een houten been zijn ! Het is niet de bedoeling dat er een SEBactie op touw wordt gezet om iemand een plezier te doen of om te tonen dat er iets sociaals wordt gedaan voor de huurders. De beste resultaten kwamen uit de bus bij de experimenten waar de directie ook echt aan het initiatief meedeed en zich bereidwillig toonde aan de hand van een synergie en een reële hulp. Kortom, hier is het geleerde woord “actieve trialectiek” tussen de sociale dienst, de technische dienst en de huurders geen loos begrip. Ten derde is een globale visie onmisbaar. Als je het energieverbruik van de gezinnen wil terugschroeven, moet je immers ook rekening houden met de staat van het gebouw, de organisatie van het beheer ervan en met de levensstijl en de gezondheid van de bewoners.
Ten vierde kan worden besloten dat energiezuinige woningen dan wel de beste manier vormen om energie te besparen, maar dat wij de mensen ook moeten blijven stimuleren om zuinig met energie om te springen. Beide elementen gaan samen. Als je mensen regelmatig herinnert aan de mogelijke winst en je de behaalde resultaten in de verf zet, spoor je ze aan om het energieverbruik in de gaten te blijven houden. Dat kan ook via affiches, brochures en vergaderingen die de acties fris en levendig houden. Hoe meer personen die instaan voor het beheer van een vastgoedbestand over besparingsmogelijkheden praten, hoe meer de motivatie wordt bewaard. Als iedereen, van de conciërge tot de schoonmaakster, van de beheerder tot de tuinman, samenwerkt, is het resultaat des te beter. Er moet dus worden gezorgd voor een goed evenwicht tussen collectieve en individuele acties. De echte dynamiek die ons in staat stelt om energie te besparen, ontstaat dus uit de dialogen en de acties waarin eigenaars en huurders, bewoners en beheerders betrokken zijn. Voor een stabilisering, of zelfs vermindering van ons energieverbruik is er heus niet meer nodig. Christophe Barbieux, Leefmilieu Brussel - BIM belast met Sociale energiebegeleiding, het beleid voor de vrijmaking van de energiemarkten, en met de gewestelijke Energiefacilitator Collectieve huisvesting
34
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Rationeel Energiegebruik op de sociale woonmarkt Projecten in de Noordwijk en de Chicagowijk Inleiding Minder energie verbruiken is goed voor het milieu èn voor de portemonnee. Huurders van een sociale woning krijgen meer en meer te kampen met stijgingen van de huurlast en de energieprijzen. De verhoogde kosten zorgen vaak voor een grote druk op het gezinsbudget. Verder moet België, indien we het Kyoto-akkoord willen naleven, de CO2 uitstoot tegen 2012 met 7,5 % verminderen in vergelijking met het referentiejaar 1990. Brussel moet daarvoor de uitstoot van broeikasgassen met 9,4 % verminderen tegenover 2001. Een daling die grotendeels van de huishoudens moet komen, aangezien zij binnen Brussel verantwoordelijk zijn voor ongeveer 41 % van het energieverbruik.1 Beide vaststellingen hebben aanleiding gegeven tot de start van twee energieprojecten binnen Samenlevingsopbouw Brussel.
“Beter verwarmen = minder verbruiken”, REG in de Chicagowijk2 Samenlevingsopbouw Brussel ( vroeger RisoBrussel ) is sinds 1987 actief in de Brusselse Begijnhof-Chicagowijk. Vanaf 1991 wordt er onder de noemer sociale begeleiding gewerkt met huurders van een aantal sociale woonblokken. De nadruk ligt vanaf 2001 op de hoge huurlasten. Daarbij wordt duidelijk dat veel bewoners zich niet bewust zijn van hun verbruik en van de bestaande mogelijkheden om energie te besparen. Vanuit positieve ervaringen in Nederland ( Global Action Plan ), rees het idee om rond dit thema een project op te starten. Samenlevingsopbouw Brussel dient in 2003, in het kader van de projectoproep “rationeel energiegebruik voor gezinnen” van het Brussels Instituut voor Milieubeheer ( BIM ), een projectvoorstel in. De algemene doelstelling van het project luidt :
“Het energieverbruik, en dus ook de onkosten voor verwarming, vermindert voor de sociale huurders van de woonblokken Houthulstbos ( Brusselse Haard ) en Papenvest ( Brussels Thuis )”. Het project bestaat uit een aantal vormingssessies gecreëerd door ABEA ( Het Brussels Energieagentschap ) 3. Na twee sessies waarin er geluisterd wordt naar de huurders en waar zij antwoord krijgen op hun vragen, wordt er een sessie georganiseerd over de werking en het gebruik van thermostatische kranen en thermostaat, van het optimaal rendement van de radiators en met tips om energie te besparen. In een vierde sessie wordt vooral nagegaan wat de deelnemers onthouden hebben van de eerdere vormingssessies en welke attitudes zij overgenomen hebben. In tussentijd meten de gespecialiseerde firma’s aan de hand van de caloriemeters het verbruik van de deelnemers. De vormingssessies worden in elk complex voorafgegaan door een informatiesessie, bedoeld om de huurders over het project te informeren en hen tot medewerking te bewegen.
2 De Chicagowijk ligt in Brussel en 1 Bron: <www.ibgebim.be>
wordt beheerd door de Brusselse Haard en Brussels Thuis.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
3 Meer informatie: .
35
Vanuit de opgedane ervaring en de te leren lessen uit het project “Beter verwarmen = minder betalen” in de Chicagowijk, wordt in de Noordwijk het project “Minder verbruiken = minder betalen” opgestart.
Doelstelling & doelgroep
De huurders van Brussels Thuis die deelnamen aan het project in de Chicagowijk (Foto : Samenlevingsopbouw Brussel vzw).
De deelname aan de vormingen ligt relatief hoog ( telkens 6 à 10 deelnemers ). Wel zijn er grote verschillen tussen de sociale huisvestingsmaatschappijen onderling. De bewoners geven aan tevreden te zijn met de gegeven vorming, maar de tussentijdse metingen ( via de caloriemeters ) hebben geen bruikbaar resultaat opgeleverd, omdat de hoeveelheid vloeistof die gedurende een maand verdampt zo gering is, dat het de stand van de caloriemeter nauwelijks beïnvloedt. “Minder verbruiken = minder betalen” REG in de Noordwijk4
Aanleiding project Samenlevingsopbouw Brussel – opbouwwerk Noordwijk werkt al enige tijd rond de hoge huurprijzen van de woningen in de Noordwijk. Daarbij valt het meer en meer op dat niet alleen de netto-huurprijs voor problemen zorgt bij de bewoners. Dikwijls zorgen ook andere kosten, zoals de huurlasten en de energiekosten, ervoor dat de druk op het gezinsbudget te hoog wordt. 5 Vooral de energiekosten wegen vaak zwaar door. In een periode waarin de stijgingen van de olie- en gasprijzen sterk mee het nieuws maken, spreken een aantal bewoners het opbouwwerk aan over de hoge energiefacturen.
5 VAN VOOREN, D. (2005), Dure woningen 4 De Noordwijk ligt in Brussel en wordt beheerd door de Lakense Haard, de Brussels Haard en GEBRUWO.
36
in de Noordwijk. Schiet het wijkcontract zijn doel voorbij? Opbouwwerk Brussel, jrg. 21, nr. 83, pp. 18-19.
In 2005 startte Samenlevingsopbouw Brussel – Opbouwwerk Noordwijk samen met de Huurdersunie Noordwijk - Project Sociale Cohesie, een project over rationeel energiegebruik. De drie sociale huisvestingsmaatschappijen uit de Noordwijk ( de Lakense Haard, de Brusselse Haard en Gebruwo ) stapten mee in dit project. Samen beheren zij een 900-tal sociale woningen in de Noordwijk. Dit patrimonium bestaat voor de Brusselse- en de Lakense Haard volledig uit hoogbouw daterend uit de jaren ’70. De gebouwen van Gebruwo, gesitueerd in de Arbeidsstraat, zijn laagbouw appartementen en zijn volledig vernieuwd in 1986. De doelstelling van dit tweejarig project is het verminderen van het gas-, elektriciteits- en waterverbruik van 100 sociale huurders. Vertrekkend van deze doelstelling werken we op twee manieren aan een daling van het energieverbruik van de project deelnemers. Enerzijds willen we via een energieaudit en een vorming op maat de individuele huurders mogelijkheden aanreiken om minder energie te verbruiken. Anderzijds willen we ook de sociale huisvestingsmaatschappij aansporen om maatregelen te nemen en om te streven naar energiezuinige woningen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Daarbij denken we onder andere aan het uitvoeren van een energieaudit van het volledige gebouw en het uitvoeren van kleine renovaties ( plaatsing dubbel glas, thermostatische kranen, … ). Voor het project ontvangt Samenlevingsopbouw Brussel subsidies van het Electrabelfonds, beheerd door de Koning Boudewijnstichting, en van Welzijnszorg.
Projectbeschrijving “Minder verbruiken = minder betalen” is een project gespreid over twee jaar. Bij aanvang van het project volgen de partners een technische vorming bij ABEA ( het Brussels Energie Agentschap ) waarbij ze onder andere een aantal tools aangereikt krijgen om de energieaudits uit te voeren. Bij de start van elk projectjaar selecteren de sociale huisvestingsmaatschappijen 50 projectdeelnemers op basis van hun energieverbruik. De maatschappelijk assistent van de sociale huisvestingsmaatschappij gaat dan bij elke deelnemer langs om een energieaudit af te nemen waarbij hij het verbruik van de deelnemer bekijkt en hem tips geeft om zijn verbruik te verlagen. Bij deze energieaudit krijgt de deelnemer ook een startpakket met daarin een aantal brochures met energietips, een folder over de bestaande premies, een spaarlamp en een thermometer. Eén tot twee maanden later worden de geselecteerde huurders uitgenodigd om deel te nemen aan een vorming die kadert in het thema. Tijdens een volgend contact wordt er een persoonlijke evaluatie van de deelnemer afgenomen. Na deze evaluatie bezoekt de maatschappelijk assistent de
deelnemers nog één keer, deze keer met een kleine attentie ( een spaardouchekop ) om hen te bedanken voor hun deelname aan het project. Tijdens dat bezoek worden, indien mogelijk, de facturen en het verbruik van de verschillende jaren bekeken. Parallel met het project worden er in de inkomhallen van de appartementsgebouwen affiches opgehangen. Op deze affiches staan dezelfde tekeningen als in de brochures die de deelnemers ontvangen hebben, samen met één of twee korte tips. Ook in de Nord-Gazet, de buurtkrant van de Noordwijk, verschijnen er artikels over energiebesparen. Tijdens de volledige duur van het project komen de verschillende partners maandelijks tot tweemaandelijks samen in een stuurgroep om het verloop te bekijken.
Besluit In beide projecten was het zeer moeilijk om objectieve, kwantitatieve resultaten te verzamelen. De evaluaties die uitgevoerd zijn bij de deelnemers duiden echter op een grote tevredenheid over de projecten. Vooral de energieaudits aan huis werden zeer sterk geapprecieerd. De pilootprojecten van Samenlevingsopbouw Brussel hebben aangezet tot een aantal projectoverschrijdende initiatieven. Zowel Brussels Thuis, de Brusselse Haard als Gebruwo werken verder rond rationeel energiegebruik. Ze starten in andere wijken projecten op, blijven het energieverbruik van hun bewoners opvolgen of publiceren artikels over rationeel energiegebruik in hun tijdschrift.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Studiedag ( W ) arm stoken In november 2007 organiseerde Samenlevingsopbouw Brussel de studiedag ( W )arm stoken – Se chauffer pauvre. De doelstelling van de studiedag was het toegankelijker maken van rationeel energiegebruik in Brussel voor mensen met minder middelen en kansen. Dit enerzijds door de organisaties, die werken met mensen van deze doelgroep, aan te sporen om toegankelijke projecten over Rationeel Energiegebruik op te starten. Anderzijds door het bevoegde beleid aan te sporen om de randvoorwaarden 6 te vergemakkelijken en om meer aandacht te hebben voor mensen in armoede in het energiedebat. De uitgevoerde projecten werden voorgesteld aan een 120-tal deelnemers uit de Brusselse welzijnssector. In de voormiddag stelden Samenlevingsopbouw Brussel en de partners van de verschillende projecten, de projecten voor die zij reeds georganiseerd hadden. Dit gebeurde in twee verschillende werkgroepen : één over de private woonmarkt en één over de sociale woonmarkt. ’s Namiddags stelden een aantal sprekers uit het Brusselse middenveld en beleid hun werking voor en werd er gediscussieerd over een aantal stellingen, opgesteld door Samenlevingsopbouw Brussel.
6
Randvoorwaarden: De randvoorwaarden waaraan het beleid moet voldoen opdat risicogroepen makkelijker toegang zouden hebben tot rationeel energiegebruik. Het gaat onder andere om de voorfinanciering van energiepremies, een duidelijke en voor risicogroepen en kansarme personen begrijpelijke communicatie.
37
Er werd ook de brochure “Ik bespaar bewust – J’y pense, j’y gagne” voorgesteld. Deze brochure stelt een reeks eenvoudige tips voor waarmee mensen hun energieverbruik kunnen verminderen. Ze kan besteld worden via Samenlevingsopbouw Brussel. De studiedag werd afgesloten door Phillippe Devuyst, kabinetsmedewerker van minister Evelyne Huytebroeck.
Dit nummer is integraal terug te vinden op de website van Samenlevingsopbouw Brussel, <www.samenlevingsopbouwbrussel.be> of kan besteld worden via . Later dit jaar wordt er ook een Franstalige versie uitgegeven. Valentine De Lannoy, Samenlevingsopbouw Brussel – Opbouwwerk Noordwijk
Een weerslag van deze studiedag, samen met meer uitgebreide informatie over de verschillende projecten, is te vinden in het themanummer van het tijdschrift Opbouwwerk Brussel5. 7
Opbouwwerk Brussel: Samenlevingsopbouw Brussel, Henegouwenkaai 29 te 1080 Molenbeek, Tel.: 02/203.34.24, Fax.: 02/203.50.64
Studiedag Zich (w)arm stoken (Foto : Catherine Antoine).
38
S.L.R.B.-Info, n° 55-56 • Juillet - Décembre 2008
No man’s land Gedurende ongeveer een eeuw ( sinds het ontstaan van de sociale huisvesting en tot voor kort ) bevond onze sector zich wat de collectieve arbeidsverhoudingen betreft in een heus no man’s land. De sociale huisvestingsmaatschappijen, zowel in Brussel, Wallonië of in Vlaanderen behoorden te zeer tot de overheid om privé te kunnen zijn en te veel tot de privé sector om tot de overheid te kunnen behoren. Kortom, een tweeslachtige situatie waardoor ze buiten elk officieel systeem van sociaal overleg vielen. Gedurende lange jaren heeft de vzw Vereniging voor Sociale Huisvesting ( VSH ) ervoor geijverd dat een statuut zou worden toegekend aan de personeelsleden van de OVM’s. Samen met de Fésocolab, werd deze strijd zowel geleverd door de Waalse als door de Brusselse afdeling van de vzw. De werkgroep onder leiding van de VSH bestaat uit : Alain Bultot, voorzitter van de VSH ConstruBru, directeur-zaakvoerder van Le Logement Molenbeekois; Éric Van Roozendael, voorzitter van de VSH AWaL, VersantEst; Pierre Muylle, voormalig voorzitter van de Fésocolab, directeur-zaakvoerder van Germinal; Patrick Vanschoenbeek, directeur-zaakvoerder van de Lakense Haard; Jean-Louis Pirottin, directeur-zaakvoerder van Assam en Sorelo; Pierre Hargot, directeur-zaakvoerder van Brussels Thuis; Ernest Schiavolin,
directeur-zaakvoerder van Les Jardins de Wallonie; Stéphane Dierick, directeur-zaakvoerder van BH Logements ( Boussu Hornu ); Franca Bertocchi, directeurzaakvoerder van La Maison Serésienne; Michel Schoonbroodt, directeur-zaakvoerder van Haute Senne Logement; Marc Xhonneux, directeur-zaakvoerder van Nosbau; Marie Horlin, juridisch adviseur VSH ConstruBru; en uw dienaar, secretaris-generaal van de V.S.H. en juridisch en financieel adviseur voor de afdeling V.S.H. ConstruBru.
De VSH Eind april- begin mei 2008, het ogenblik waarop dit artikel werd geschreven, is de VSH een federatie met zes afdelingen, 147 leden, goed voor 125.000 woningen en 50.000 sociale hypothecaire leningen. Drie afdelingen houden zich met sociale huisvesting bezig : de VSH ConstruBru voor Brussel, de VSH AWaL voor het Waals Gewest en de Afdeling Réseau Logement voor beide Gewesten. De VSH omvat nog drie andere afdelingen die zich bezighouden met sociaal krediet : de VSH Crédit voor het Brussels Gewest en het Waals Gewest, de afdeling VSH Krediet voor Vlaanderen en de afdeling Automat die een informaticaprogramma ontwikkelt voor de sociale hypothecaire leningen van de drie Gewesten. Het is niet uitgesloten dat de Waalse maatschappijen voor sociale huisvesting zich in de loop van 2008 omwille van
S.L.R.B.-Info, n° 55-56 • Juillet - Décembre 2008
gemeentelijke verankering aansluiten bij de Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten ( UVCW ). Blijkbaar zullen zij dus de VSH AwaL op 31 december 2008 verlaten. Er werd echter afgesproken dat er in ruime mate met de Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten zal worden samengewerkt. Ondanks de gewestvorming moeten er regelmatig vergaderingen plaatsvinden om over gemeenschappelijke onderwerpen te praten. Het personeelsstatuut is ongetwijfeld één van die federale, zeg maar federerende, onderwerpen.
JURIDISCH
Het statuut van het personeel van de sociale huisvestingsmaatschappijen
Twee systemen De collectieve arbeidsbetrekkingen verlopen hoofdzakelijk via twee systemen : • het gaat enerzijds om de betrekkingen tussen de werkgever en de werknemer met een arbeidsovereenkomst, die vallen onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Hier spreken wij dus over de privé sector; • de collectieve betrekkingen in de overheidssector : het gaat anderzijds om de arbeidsbetrekkingen tussen de overheidsdiensten en de werknemers die vallen onder de wet van 19 december 1974. Kortom, de overheidssector.
39
De daklozen van het sociaal recht : noch het een noch het ander
Eindelijk « onder dak » !
De OVM’s en hun personeel vielen niet onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en evenmin onder de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
De tekst luidt als volgt :
Omwille van hun handelsvorm en aangezien zij niet vallen onder de categorie van de intercommunales, zijn zij niet onderworpen aan de wet van 1974 ( overheid ). Daarnaast bepaalde artikel 2, §3, 1 van de wet van 5 december 1968 het volgende : « Deze wet is niet van toepassing op ( … )degenen die in dienst zijn van de Staat, de provincies, de gemeenten, de daaronder ressorterende openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut. De Koning kan evenwel, bij gemotiveerd en in Ministerraad overlegd besluit, de toepassing van deze wet geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot die personen of bepaalde categorieën ervan ». Als instelling van openbaar nut, luidens het Hof van Cassatie op 5 april 1973, waren de OVM’s niet onderworpen aan de wet van 1968, zonder evenwel te vallen onder de wet van 1974.
40
De wet van 3 juni 2007 heeft deze situatie eindelijk opgelost door de wet van 1968 te wijzigen.
3 JUNI 2007. - Wet houdende diverse arbeidsbepalingen. TITEL VII. - Wijziging van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités Art. 83. In artikel 2, § 3, 1°, eerste lid, van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, gewijzigd door de wetten van 17 juni 1991, 19 juli 2001, 24 december 2002 en 20 juli 2005 en de koninklijke besluiten van 16 juni 1994, 7 april 1995, 19 december 1996 en 23 december 1996, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « en « voor de woorden « van de NV Nationale Loterij « wordt geschrapt; 2° het wordt aangevuld met de woorden « van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek en van de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten ». Art. 84. De in artikel 83, 2°, vermelde wijziging met betrekking tot de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de gewesten treedt in werking zes maanden na de dag waarop deze regeling in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt.
Sommige beweren onterecht dat wij de overheidssector verlieten om zodoende terecht te komen in de privé sector. Maar wij waren nergens, niet in 1968 en al evenmin in 1974. De wet verscheen in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007, waardoor de termijn van zes maanden begon te lopen. Met andere woorden, de OVM’s en hun personeel zouden dus vanaf 24 januari 2008 onderworpen zijn aan de wet van 1968. De Koning moest alleen nog de nieuwe, speciaal voor de sociale huisvesting in het leven geroepen paritaire commissie 339 oprichten. Maar alvorens te bestaan, moest eerst het koninklijk besluit worden genomen en in het Belgisch Staatsblad verschijnen.
Een regering van lopende zaken : de spanning stijgt… Maar dan werden de zaken plots ingewikkeld, aangezien wij werden geconfronteerd met een Regering van lopende zaken. Als het PC 339 niet op tijd werd opgericht, moest het personeel dat valt onder de wet van 1968 technisch gezien sowieso onderworpen worden aan een paritair comité. Als het PC 339 niet werd opgericht, moest het personeel dus vallen onder andere paritaire comités. De angst sloeg ons om het hart en de VSH kroop onmiddellijk in de pen en schreef talrijke brieven : aan de federale ministers Vanvelthoven en vervolgens Piette, aan de gewestelijke ministers voor Huisvesting, aan de Voogdijoverheden, aan talrijke voorzitters van politieke partijen, parlementsleden, enz… Ons argument was dat de oprichting
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
van een nieuw paritair comité zeker tot de lopende zaken behoorde, aangezien er ongewenste gevolgen te verwachten waren, indien dat PC niet op tijd werd opgericht. Toen de beruchte datum gevaarlijk dichterbij kwam, hebben wij gepleit voor de oprichting van het PC 339 met terugwerkende kracht om te vermijden dat nieuwe rechten en plichten gedurende enkele dagen of weken zouden ontstaan, die naderhand moeilijk integreerbaar zouden zijn. Tot onze grote opluchting werden onze wensen verhoord. Weliswaar enkele dagen na de beslissende datum, maar zoals gevraagd met terugwerkende kracht. De Koning nam immers twee besluiten op 27 januari 2008, in het Belgisch Staatsblad op 8 februari 2008 gepubliceerd, maar met inwerkingtreding op … 24 januari 2008. Een eerste besluit betreft de paritaire Commissie voor het beheer van gebouwen en voor de dienstboden : Artikel 1. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 1 juni 1978 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het beheer van gebouwen en voor de dienstboden, gewijzigd door het koninklijk besluit van 29 april 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 3. Het Paritair Comité voor het beheer van gebouwen en voor de dienstboden is niet bevoegd voor : 1. de werklieden die werken uitvoeren die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
2. de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting. »
3. het uitvoeren van werken van algemeen onderhoud aan gebouwen verworven in het kader van het maatschappelijk doel.
Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 24 januari 2008.
Art. 3. Het Paritair Comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting is niet bevoegd voor de werklieden die gewoonlijk renovatie- of bouwwerken uitvoeren.
Een tweede koninklijk besluit van 27 januari 2008 richt « ons » paritaire Comité op : Koninklijk besluit van 27 januari 2008 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting. Artikel 1. Er wordt een paritair comité opgericht, genaamd “Paritair Comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting . Art. 2. Het Paritair Comité voor de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting is bevoegd voor de werknemers in het algemeen en hun werkgevers, te weten de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de Gewesten en die één of meerdere van volgende activiteiten uitoefenen : 1. het kopen, laten slopen, laten bouwen, laten verbouwen, verkopen, beheren, huren of verhuren van gebouwen in het kader van de sociale huisvesting; 2. het kopen van gronden bestemd om ingericht of wederverkocht te worden met het oog op de oprichting van de in punt 1 bedoelde gebouwen;
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op 24 januari 2008. Toen dit artikel werd geschreven, was het Comité opgericht, maar was het nog niet samengesteld. Dat zal in de komende maanden gebeuren. Waarschijnlijk zullen zo snel mogelijk drie gewestelijke paritaire subcomités worden opgericht en vervolgens samengesteld.
Het zogenaamde 339 De sociale huisvestingssector ressorteert dus onder het paritair comité ( PC ) 339 en de collectieve arbeidsovereenkomsten die binnen het comité door de organisaties van werkgevers en werknemers zullen worden gesloten, zullen van toepassing zijn op het personeel van de maatschappijen voor sociale huisvesting. Voortaan, eigenlijk sinds 24 januari 2008, zijn de collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing. Welke ?
41
Drie niveaus van collectieve overeenkomsten
op voorwaarde dat de lonen ten minste gelijk zijn aan de minima. De werknemers zullen ook geen enkel voordeel verliezen ten opzichte van hun huidige situatie ).
Om een lang verhaal kort te maken
Collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen op drie niveaus worden gesloten : op interprofessioneel niveau, op sectoraal niveau en op ondernemingsniveau.
Er bestaan evenwel ook collectieve overeenkomsten op interprofessioneel niveau. Het gaat om de collectieve arbeidsovereenkomsten ( CAO ) van de Nationale Arbeidsraad ( NAR ). De NAR heeft als opdracht CAO’s te sluiten op nationaal niveau. Er bestaan meer dan 89 genummerde CAO’s ( er wordt ook met bis’s en ter’s gewerkt ) die van toepassing zijn op alle sectoren.
De sociale huisvestingssector is uit zijn no man’s land getreden en vond eindelijk aansluiting bij de wet van 1968 tot regeling van de privé sector. Het paritair comité 339 wordt opgericht. Voortaan zijn tientallen collectieve arbeidsovereenkomsten ( CAO’s ) van de nationale arbeidsraad ( NAR ) van toepassing op de erkende maatschappijen voor sociale huisvesting. Hiervoor moest niet worden gewacht op de sectorale CAO’s. Er vindt een sectorale enquête plaats en sectorale collectieve overeenkomsten zullen gesloten kunnen worden zodra het paritair comité en de paritaire subcomités in werking zijn getreden.
Een collectieve overeenkomst, zegge de wet van 1968, is een « akkoord dat gesloten wordt tussen één of meer werknemersorganisaties en één of meer werkgeversorganisaties of één of meer werkgevers en waarbij individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in ondernemingen of in een bedrijfstak worden vastgesteld en de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen worden geregeld ». Op sectoraal niveau is dat het werk van de paritaire comités en subcomités. Aangezien het nog niet is samengesteld, kan ons paritair comité 339 niet handelen. Bovendien zijn de subcomités nog niet opgericht. De VSH en Fésocolab werken evenwel samen aan een sectorale enquête die ons een beter inzicht zal verschaffen in de Brusselse en Waalse sector : bezoldigingsniveau volgens de anciënniteit, kwalificaties, functies, arbeidstijd, … Andere voordelen : verzekeringen, maaltijdcheques, enz… Deze enquête zal de VSH en de Fésocolab, beide ondernemingsverbonden, in staat stellen om met de werknemersorganisaties, bijvoorbeeld, te onderhandelen over een minimumloonschaal ( het zal niet gaan om een loonschaal, maar om minima : elke werkgever zal desgewenst zijn eigen loonschalen mogen behouden,
42
Bepaalde hebben minder gevolgen voor onze sector ( concurrentiebeding : nr. 1bis ), maar andere zijn van groot belang ( brugpensioen, tijdskrediet, beleid ter voorkoming van stress, cameratoezicht, ouderschapsverlof, enz… ). Sinds 24 januari 2008 zijn reeds tientallen CAO’s in onze sector van toepassing. In dat verband zijn de sociale secretariaten van de OVM’s nuttig. Er wordt bovendien vaak een beroep gedaan op de deskundigen van de V.S.H. en van de Fésocolab. Tot slot heeft de afdeling Réseau Logement, één van de zes afdelingen van de V.S.H., waarin de openbare vastgoedmaatschappijen ( OVM’s ) van de VSH ConstruBru, sommige OVM’s van de Fésocolab, de groote meerderheid van de Waalse openbare vastgoedmaatschappijen ( SLSP’s ) van de VSH AWaL, en nog andere, alsook verscheidene steden gemeenten en OCMW’s zetelen, hierover op 12 november 2007 een “Themaontmoeting” georganiseerd en de komende maanden staat een tweede, aan dit thema gewijde ontmoeting op het programma.
Dominique Vercruysse1
1 Secretaris-generaal van de vzw VSH, belast met het dagelijks beheer. Hoofdzakelijk juridisch en financieel adviseur voor de Brusselse Afdeling VSH ConstruBru, zowel voor de VSH als voor de Fésocolab (het team van permanente leden VSH-Fésocolab bestaat uit Marie Horlin, juridisch adviseur en Isabelle Quoilin, technisch adviseur). Licentiaat in de rechten UCL, Zakelijk beheer ULB Handelshogeschool Solvay (Cepac), Master in Business Communication (IEC), «Erkend bestuurder» Guberna Institut des administrateurs (Corporate Governance).
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De Cel voor Sociale Ontwikkeling ( CSO ) werd in 2002 opgericht en koppelde de individuele sociale begeleiding van bij het begin aan het collectief of gemeenschappelijk werk. Hiervoor is het team polyvalent en heeft het de taken op de volgende manier opgesplitst : De individuele opvolging van de huurders wordt verzekerd door drie maatschappelijk assistenten die ter beschikking werden gesteld door de Dienst voor Maatschappelijke Begeleiding van de sociale huurders ( DMBSH ) en het collectieve en gemeenschappelijke deel, dat Gebruwo met eigen middelen financiert, wordt verzekerd door de maatschappelijk coördinatrice. Het verband tussen de coördinatie van een team dat instaat voor de individuele opvolging en de ontwikkeling van projecten maakt het mogelijk om erop te wijzen dat bepaalde individuele vragen weerkeren en om deze bijgevolg collectief of gemeenschappelijk aan te pakken. Om uiteen te zetten waarover wij het hebben, geven wij hierna het onderscheid dat bij Gebruwo wordt gemaakt tussen de verschillende vormen van sociale begeleiding :
Individueel De maatschappelijk werker neemt hiervoor het initiatief ten gunste van de huurder ( voorbeelden : de follow-up van de huurachterstallen, de oppuntstelling van een dossier voor
de herberekening van de jaarlijkse huurprijs, de thuisbezoeken bij de nieuwkomers ).
Collectief/groep De maatschappelijk werker neemt hiervoor het initiatief ten gunste van een aantal huurders ( voorbeelden : het uitwerken van een operatie voor de desinfectering van een gebouw, de organisatie van een informatievergadering over energiebesparing, het onderhoud van de gemeenschappelijke delen ).
Gemeenschappelijk of communautair Een aantal huurders nemen hiervoor het initiatief en worden hierbij gesteund door een maatschappelijk werker ( voorbeelden : de organisatie van een wijkfeest, de oprichting van een alfabetiseringsgroep, de oprichting van een buurt- of feestcomité ).
Het maatschappelijk opbouwwerk Op basis van dat onderscheid zijn wij van mening dat het maatschappelijk opbouwwerk niet behoort tot de eigenlijke taken van de CSO. Wij vinden dat het begrip « opbouwwerk » eigenlijk impliceert dat het relationele kader verhuurder-huurder wordt overstegen. Bijgevolg mag dat opbouwwerk niet worden uitgevoerd door maatschappelijk
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
werkers waarvan iedereen weet dat zij tot de OVM behoren. Om dat standpunt uiteen te zetten, verwijzen wij hier naar de definities van de gemeenschappelijke sociale begeleiding in het werkdocument « De positie en de methodologie van de Brusselse Huurdersverenigingen betreffende het opbouwwerk in de sociale huisvesting », BFHV juli 2000, p.10 : « De gemeenschappelijke sociale begeleiding kan dan ook als volgt worden gedefinieerd : een studie, volgens de methode onderzoek-actie, naar de behoeften van de huurders van een bepaald complex om hen zodoende in staat te stellen ( na een diagnose die samen met hen werd gemaakt ) zich te organiseren en voor zichzelf te zorgen om de problemen met betrekking tot hun woonomgeving ( woning, wijk, wonen met anderen, burenrelaties,… ) echt te kunnen aanpakken. De huurders bepalen de problemen die zij zelf kunnen beheren en de problemen waarvoor zij zullen aankloppen bij de bevoegde instanties ( de OVM, de gemeente, het Gewest … ).
WONEN in 3 dimensies : Gezondheid, Veiligheid, Gezelligheid
Van het individuele naar het gemeenschappelijke : een kleine stap voor Gebruwo
Of nog als : De organisatie van de huurders van een sociale woningcomplex, zowel vanuit hun rechten en plichten als vanuit hun behoeften, met het oog op autonomie en participatie. Dat betekent dat er wordt gezorgd voor een dynamiek, een bewustwording en een evolutie naar een organisatie
43
in de vorm van een comité of een andere vorm die ertoe kan leiden dat mensen hun lot in eigen handen nemen ….. en dat de communicatie, het verbaal initiatief en de dialoog op alle niveaus ten goede komt. Dat kan onder andere door vergaderingen te beleggen, zonder vooringenomenheid naar mensen te luisteren en kennis te nemen van hun behoeften en eisen. Zij en niet de sociaal begeleiders hebben de oplossingen in handen. ... » Wij zijn dus van mening dat wij het gemeenschappelijk werk hoofdzakelijk moeten zien als de toepassing van logistieke middelen en samenwerkingsverbanden die ervoor kunnen zorgen dat een gemeenschappelijke actie onder onze huurders kan ontstaan.
Het collectief maatschappelijk werk of het maatschappelijk groepswerk : De groep • Het groepswerk komt erop neer de bij een precies thema betrokken huurders bijeen te brengen om samen met hen te werken : het onderhoud van de gemeenschappelijke delen, de kakkerlakkenbestrijding, de keuze van de inrichting van een ruimte, de oprichting van een nieuwe dienst … Voor de maatschappelijk werker komt het er in dat geval op neer vergaderingen met de huurders te beleggen om streefdoelen te realiseren die bij het opstarten van de groep samen werden bepaald. De levensduur van die groep zal waarschijnlijk
samenvallen met de tijd die nodig is om de streefdoelen te bereiken of om te beseffen dat de streefdoelen niet gerealiseerd kunnen worden ( dat kan evenwel uitmonden in opbouwwerk als huurders de groep gaan beheren of ook als zij na het realiseren of het falen van de eerste streefdoelen blijven voortwerken ). Een voorbeeld : een groep huurders stoort zich aan een groep jongeren die rondhangen op een esplanade achteraan hun gebouwen. De huurders komen vier keer samen om de overlast vast te stellen, te kijken wat zij van de OVM verwachten, oplossingen voor te stellen en ten slotte om overeen te komen over de oplossing waarvoor de OVM zal instaan, met name de plaatsing van borden waaruit blijkt dat de esplanade privé-eigendom is en niet toegankelijk is voor personen die geen woning huren bij de OVM.
Het collectief • Het zogenaamde collectieve werk bestaat erin huurders op een bepaald moment bijeen te brengen om hen te informeren, op hun vragen te antwoorden, een dienst of een plaats in het leven te roepen waardoor zij elkaar kunnen ontmoeten … In dat geval staat de maatschappelijk werker in voor de organisatie, de animatie en de realisatie voor de huurders. Er wordt niet van de huurders
verwacht dat zij streefdoelen realiseren. Zij mogen gewoon bekijken of “consumeren » wat hen wordt voorgesteld. Voorbeelden : de sociale wasserij, de informatievergaderingen over de technische problemen of over de huurprijsberekening. Schematisch kunnen wij de verschillende vormen van nietindividueel maatschappelijk werk in de sociale huisvestingssector voorstellen zoals in de tabel onderaan : Deze drie aspecten van het maatschappelijk werk ( gemeenschappelijk, groep, collectief ) worden verzekerd door de maatschappelijk coördinatrice en worden in een samenwerkingsverband gerealiseerd in het kader van de drie Projecten voor Sociale Cohesie waaraan wij deelnemen1. Op verzoek van het team PSC Versailles-Mariëndaal vinden sinds eind 2007 uitwisselingsvergaderingen plaats tussen de maatschappelijk assistenten van de Cel Sociale Ontwikkeling van Gebruwo en het team van het PSC. Dankzij die momenten kunnen wij het werk van de anderen beter begrijpen en kunnen wij op een samenhangender manier inspelen op het publiek waarvoor wij ons samen inzetten. Muriel Vander Ghinst, Coördinatrice van de CSO van de cv. Gebruwo
Type/looptijd
Rol van de maatschappelijk werker
Rol van de huurder
Relatie met hen
Gemeenschappelijk = lange termijn
uitbouw van de autonomie van de huurders
drijvende kracht en actor van de actie
op gelijke voet
Groep = middellange termijn ( <1 jaar )
initiatiefnemer en drijvende kracht van de groep
deelnemer en actor van de groepsactie
samenwerking
Collectief = punctueel
organisator en actor van de activiteit
deelnemer en/ of toeschouwer
hangt af van de maatschappelijk werker/huurder
1 PSC Versailles-Mariëndaal, Noordwijk en Leopoldsquare.
44
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De conclusies van het eerste verslag van het Gewestelijk Ondersteuningscentrum sociale samenhang ( CRAcs1 ) De inwerkingtreding sinds 1 januari 2006 van het decreet inzake de sociale samenhang van de Franse Gemeenschapscommissie is de voltooiing van een lang en ingewikkeld proces dat begon toen de Belgische overheid besliste om beleidsvormen uit te werken voor de integratie van migranten. Op het ritme van de achtereenvolgende Staatshervormingen gaven deze beleidsvormen in het Brussels Gewest aanleiding tot de oprichting van talrijke systemen waaronder de programma’s “Intégration Cohabitation”, “Insertion Sociale” en “Eté Jeunes”. Het decreet van 13 mei 2004 dat werd aangenomen door de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie zorgde voor een aanzienlijke vooruitgang dankzij de samenvoeging van deze drie programma’s : het kwam erop neer te zorgen voor de duurzaamheid van de acties door de verengingen een vijfjarige financiering te bieden, waardoor zij een betere stabiliteit genieten. Daarnaast lijkt een belangrijke bekommernis aan de basis te hebben gelegen van deze decretale norm : via een ruim kader een zekere souplesse bewaren om te zorgen voor de
1 CRAcs: Centre régional d’appui en cohésion sociale.
heterogeniteit van de acties. Deze heterogeniteit is één van de belangrijkste kenmerken van deze nieuwe sector. Volgens heel wat waarnemers1, zorgden de gebeurtenissen van 19912 voor een aanzienlijke impact op de evolutie van het integratiebeleid in het Brussels Gewest. Op dat moment lijkt zich een ombuiging te hebben voorgedaan waarbij ter gelegenheid van de goedkeuring van specifieke maatregelen ten behoeve van migranten, werd gekozen voor een algemene aanpak van de strijd tegen de sociale nadelen. In die context werd een universaliserend beleid voor de integratie of de strijd tegen de sociale uitsluiting uitgewerkt. In dat opzicht vertoont het decreet van 13 mei 2004 blijkbaar een hybride configuratie, aangezien de procédés die ermee worden opgestart, gericht zijn op alle individuen zonder rekening te houden met hun identiteitsverschillen. Zoals wij evenwel hebben onderstreept, is het decreet georiënteerd op een beginseltype dat Julien DAMON positieve territoriale
discriminatie3 heeft genoemd, aangezien meer dan 80 % van het budget wordt toegekend aan de dertien gemeenten die in aanmerking komen op basis van het feit dat zij behoren tot de RVOHR4 en van specifieke sociaal-economische aanwijzingen en dat sommige publieks- en actiecategorieën vallen onder de prioritaire thematieken die door het College van de Cocof werden geïdentificeerd.
1. Territorialisering moet Uit de begrotingsgegevens met betrekking tot de toepassing van het decreet voor 2006 blijkt een stijging van om en bij de 14 % in vergelijking met 2005. Die stijging is hoofdzakelijk bestemd voor de projecten die deel uitmaken van de gemeentelijke contracten voor sociale samenhang. Hieruit blijkt de politieke wil om het beginsel van de territorialisering van de acties waarvan de organisatie aan de gemeenten is toevertrouwd, te versterken. In dat verband onderstrepen sommige actoren van het decreet het bestaan van
2 Zie deel 3 van het eerste rapport CBAI/ CRAcs op de webstek www.cbai.be
4 Damon Julien, Objectifs et moyens de la politique de la ville: quelles évolutions?, Cahiers français, n° 328, 2005, p. 81.
3 De stedelijke onlusten van Vorst en de doorbraak van extreem rechts tijdens de parlementsverkiezingen.
5 RVOHR: Ruimte voor Versterkte Ontwikkeling van Huisvesting en Renovatie.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
OPEN VENSTER
Welke samenhang voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ?
45
een spanning tussen dat beginsel van de territorialisering van de actie en de noodzaak om het getroffen publiek te onttrekken aan hun onmiddellijke leefcontext die in sommige gevallen kan worden ervaren als een verstikking. Die territorialisering is trouwens gebaseerd op het principe dat de problemen waarmee de bewoners van een wijk worden geconfronteerd, op lokaal niveau moeten worden opgelost. De problemen die de sociale uitsluiting veroorzaken en de samenlevingsproblemen ontstaan voor een deel in contexten die de schaal van een wijk ruimschoots overstijgen. Die wil om de plaatselijke ontwikkeling van het overheidsinitiatief op te drijven, verplicht de lokale actoren op zoek te gaan naar oplossingen voor problemen die met name uit een globale oorzaak voortvloeien. Dat kan verklaren waarom sommige maatschappelijk werkers de indruk hebben dat zij de gevolgen van de ontrafeling van het maatschappelijk weefsel begeleiden, zonder werkelijk de oorzaken ervan te kunnen aanpakken. Die vaststelling horen wij ook bij Mejed HAMZAOUI die ons op het volgende wijst « er is vaak een verband tussen de sociale ongelijkheden en de ruimtelijke ongelijkheden. De idee ontstaat om de maatschappelijke problemen te benaderen als ruimtelijke problemen, terwijl wij weten dat kwetsbaarheidsen uitsluitingsfactoren voor het grootste deel buiten het territorium liggen » 6.
6 Hamzaoui Mejed, Le travail social territorialisé, Editions de l’Université de Bruxelles, 2002, p. 61
46
2. De vier mixen en het territorialiseringsbeginsel Uit de gegevens die werden ingewonnen in het kader van de jaarverslagen van de vereningen blijkt dat de begunstigden van die acties hoofdzakelijk uit de immigratie afkomstig zijn en sociaal-economisch kwetsbaar zijn. Deze realiteit vloeit voort uit het feit dat die acties moeten worden ontplooid in stedelijke ruimten waar het grootste deel van die bevolkingsgroepen wonen. In dat verband is er sprake van een paradox, aangezien het decreet oproept om tegemoet te komen aan uiteenlopende bevolkingsgroepen en tegelijkertijd de nadruk legt op de territorialiteit van de acties die gestructureerd zijn op het principe van het buurtwerk. Het begrip « nabijheid of buurt » is sociaal of cultureel gezien niet altijd heterogeen. Deze spanning doet vragen rijzen over een dimensie van het decreet die ons centraal lijkt en betrekking heeft op de verschillende vormen van mixiteit. Deze mix wordt door het decreet van 13 mei 2004 uitgesplitst in vier richtsnoeren die telkens naar een thema verwijzen : • Sociaal : hoe kan je een initiatief voor sociale samenhang realiseren waarbij mensen uit verschillende sociaal-economische milieus betrokken zijn ?
• Intergenerationeel : hoe kan je een initiatief voor sociale samenhang realiseren dat ontmoetingen bewerkstelligt tussen bejaarden en een jong publiek ? • Thematiek van het geslacht : hoe acties ontplooien dat een vrouwelijk en mannelijk publiek samenbrengt ? Het is omwille van verschillende redenen uitzonderlijk moeilijk om te peilen naar de manier waarop die mixen effectief worden gehaald. Zo zijn er heel wat verenigingen die acties ondernemen waarop mensen met een verschillende culturele oorsprong afkomen. Hierdoor noemen ze hun initiatief intercultureel. In dat geval moet worden nagegaan in hoeverre de actie werd ondernomen om de ontmoetingen tussen die verschillende culturele identiteiten te bewerkstelligen, aangezien die culturele diversiteit van het publiek ook kan voortvloeien uit toevallige omstandigheden die verband houden met de context waarin die verenigingen actief zijn. Kortom, die mix kan voortvloeien uit de omstandigheden of uitgelokt zijn in het kader van een gestructureerd project op basis van een uitgewerkte interculturele methodologie.
• Cultureel : hoe kan je een initiatief voor samenhang opbouwen waardoor mensen of groepen van mensen met verschillende culturen, godsdiensten of overtuigingen elkaar kunnen ontmoeten ?
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Heel wat verenigingen verklaren dat de vrouwenemancipatie kan gehinderd worden als je de verplichte mix van de geslachten als voorwaarde stelt voor de toegang tot een integratieactiviteit. Deze laatste mogen enkel aan deze activiteiten deelnemen als hieraan enkel en alleen een vrouwelijk publiek deelneemt. Als deze activiteiten gericht zijn op de verzelfstandiging van de vrouwen, vormen zij een eerste stap die gaandeweg kan bijdragen tot een verruiming van hun horizonten en tot een toegang tot waarden en werelden die op een andere manier worden beleefd.
3. De acties die in het kader van het decreet worden gevoerd De gegevens die in het deel « Stand van zaken » van het rapport werden bijeengebracht 7 en behandeld, geven aan dat het decreet met betrekking tot de sociale samenhang voor 2006 aanleiding heeft gegeven tot de financiering van acties die voor het grootste deel thuishoren in een algemeen beleid ter bestrijding van de sociale nadelen. Deze acties hebben als belangrijkste ( maar niet als enige ) doel de integratie van het individu en zijn globaal gericht op de verzelfstandiging van mensen en groepen.
• Vijf actiecategorieën vertegenwoordigen samen 70 % van de gevoerde acties : burgerinitiatieven ( 7 % ), de alfabetisering en het Frans als vreemde taal ( 11 % ), de sociaal-culturele acties en de onderwijshulp ( allebei 15 % ) en de meervoudige animaties ( 22 % ). Deze oververtegenwoordiging van de categorie « meervoudige animaties » houdt gedeeltelijk verband met de aard van de sector, die betrekking heeft op heterogene acties. • Voor het gehele systeem en de gevoerde acties stellen wij een relatieve mix van het publiek vast, hoewel het vrouwelijke geslacht lichtjes meer vertegenwoordigd is. Er wordt evenwel een zeer duidelijk overwicht van de vrouwen vastgesteld voor de alfabetiseringsacties en voor Frans als vreemde taal en voor de burgerinitiatieven. De minderjarigen ( 0-18 jaar ) vertegenwoordigen meer dan de helft van het publiek, met een bijzonder groot aandeel kinderen van het lager onderwijs ( 6-12 jaar ). Mensen van boven de 60 jaar komen in het verhaal van de acties amper voor. Tot slot bestaat de overgrote meerderheid van het publiek uit buitenlandse personen of personen van buitenlandse oorsprong die sociaaleconomisch kwetsbaar zijn.
Het hoofdstuk over de micro-evaluatie maakte het mogelijk enkele belangrijke vaststellingen te doen :
7 Deze gegevens werden aangemaakt door de verengingen, de plaatselijke coördinaties en de Diensten van het College.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
4. De sociaaleconomische situatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Gezien de sociaal-economische context van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die gekenmerkt wordt door een relatieve verarming van zijn bevolking, proberen deze acties tegemoet te komen aan kwetsbaarheidssituaties waarvan de stijging door talrijke indicatoren wordt bevestigd 8. De stijging van het aantal vragen naar sociale woningen, het leefloon, de stijging van de huur- en koopprijzen op de vastgoedmarkt en een werkloosheidscijfer dat gehandhaafd blijft rond de 20 %, met pieken tot 35 % voor de leeftijdscategorie tussen de 15 en 25 jaar, onderstrepen dat de sociaal-economische kwetsbaarheid van de Brusselse bevolking gehandhaafd blijft en, afgaand op sommige van die indicatoren, zelfs verslechtert. Deze kwetsbaarheid is geconcentreerd in wijken die behoren tot het territorium van de gemeenten die in het kader van het decreet in aanmerking komen. Deze gegevens moeten in verband worden gebracht met het feit dat uit sommige indicatoren, zoals het BBP, blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een gevoelige economische groei voortbrengt. Er dient evenwel te worden vastgesteld dat deze rijkdom amper ten goede komt van de Brusselaars, 8 Cf deel «stand van zaken», hoofdstuk 1 van het rapport.
47
aangezien deze afhangt van externe productiefactoren die zich buiten de territoriale grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevinden 9.
5. De dimensies die de sociale samenhang maken
Deze uiteenlopende gegevens inzake de sociaal-economische situatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest leiden tot een voor de hand liggende vaststelling : de sociale samenhang in het Brussels Gewest komt tot stand en kan enkel tot stand komen met behulp van andere beleidsvormen, die inzonderheid te maken hebben met werkgelegenheid, huisvesting, sociale zekerheid, onderwijs, gezondheid, enz,… De realisatie van een samenhangender samenleving in de context van het Brussels Gewest vertrekt vanuit een opzet met gevarieerde contouren die verband houden met Europese, federale en gewestelijke bevoegdheden. Deze bevoegdheden overstijgen ruimschoots de grenzen die worden bepaald door de persoonsgebonden materies waarin het decreet van 13 mei 2004 zich bevindt. Dat betekent dat de procédés die in het kader van het decreet worden opgestart, één van de richtsnoeren vormen van het globale sociale cohesiebeleid. Dat beleid komt tot stand op basis van andere procédés dan diegene die worden toegepast in het kader van het decreet dat thuishoort in één van de dimensies van de hierboven omschreven burgermaatschappij.
Deze vaststelling sluit aan op de bedenkingen 10 die door talrijke onderzoekers werden geformuleerd. Die uiteenlopende bijdragen stippen aan dat de sociale samenhang een begrip is dat onder verdenking staat. Zo wordt de sociale samenhang ervan verdacht het spel van het neoliberalisme te spelen dat de cohesie zou gebruiken als dallesdekker 11 om de uitsluitende effecten te verhullen van de concurrentie. Zodoende zou de sociale samenhang het neoliberalisme in een zweem van respectabiliteit hullen. Om de cohesie een samenhang te geven die door velen wordt benijd, moet deze gestoeld zijn op twee principes die even onlosmakelijk als fundamenteel zijn :
a. dynamische belangengroepen,
5.1 Een verdelende rechtvaardigheid waarborgen Een samenhangende situatie veronderstelt een Staat die in staat is de sociale rechtvaardigheid te handhaven, die kan zorgen voor een billijke herverdeling van de rijkdom en instaan voor een sociale bescherming voor alle burgers. Deze Staat zou bestaan uit drie bestanddelen :
10 waarover wij verslag probeerden uit te brengen in deel 2 van het rapport. 9 ZIMMER Pol, Les évolutions démographiques et socio-économiques de la Région de Bruxelles–Capitale depuis 1990, Courrier hebdomadaire du CRISP, n° 1948-49, 2007. pg 38.
48
b. de toegang tot de fundamentele sociale rechten met een bijzondere nadruk op de toegang tot werkgelegenheid. c. Een rijke en dense burgermaatschappij die kan bogen op een maatschappelijk kapitaal dat gestoeld is op doordringbare solidariteitsnetwerken, dat wil zeggen open en toegankelijk voor iedereen, ongeacht specifieke identiteitskenmerken.
5.2 Het respect als gevolg van de culturele identiteiten bewaren Hoe kan je « voor samenhang zorgen » in een multiculturele samenleving ? Heel wat studies ( die werden vermeld in deel 2 van het verslag ) benadrukken de noodzakelijke toepassing van een « erkenningsbeleid » dat enerzijds bestemd is voor de culturele diversiteiten waaruit de samenleving bestaat en anderzijds voor acties ter bestrijding van discriminatie waarvan mensen het slachtoffer zijn, omdat ze behoren tot groepen die de Raad van Europa als kwetsbaar beschouwt. Dat tweede beginsel omvat twee richtsnoeren : a. dat beleid wordt geacht de totstandkoming van gekruiste culturele identiteiten te ondersteunen. In dat kader zou het erop neerkomen acties te financieren, die interacties tussen verschillende culturele groepen aanmoedigen in het kader van een generalistisch beleid.
11 BERNARD Paul, «La cohésion sociale: critique dialectique d’un quasiconcept», Lien Social et Politiques – RIAC, 41, mars 1999. Artikel op het internet terug te vinden.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
b. daarnaast zou de Staat ertoe genoopt worden gebaren van erkenning te stellen om de manier te waarderen waarop bepaalde culturele groepen hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de nationale of gewestelijke identiteit waartoe zij behoren. Deze dimensie is essentieel, omdat hierdoor de wijze wordt beïnvloed waarop mensen of groepen het respect zullen aanvoelen, waarvan de samenleving ten opzichte van hen getuigt. Deze getuigenissen dragen bij tot het schrijven van de geschiedenis van een volk en maken het mogelijk de uiteengespatte diversiteit van de culturele groepen opnieuw samen te brengen tot een gemeenschappelijke lotsbestemming. Beide dimensies zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Anders is het risico immers niet denkbeeldig dat wij in twee valkuilen terechtkomen.
6. Twee te vermijden valkuilen 6.1 De sociale samenhang culturaliseren De eerste valkuil bestaat erin de sociale samenhang te culturaliseren door de inzet ervan te beperken tot het samengaan van culturele diversiteiten. Volgens deze gedachtegang kan een bepaalde samenleving een samenhangender situatie bewerkstelligen door compromissen na te streven tussen verschillende culturele identiteiten en een consensus over waarden aan te moedigen. Dat culturalistische perspectief gaat ervan uit dat een sociale band kan worden verwezenlijkt
door de totstandkoming van identiteiten. Dat betekent dus dat de sociale uitsluiting op een gepaste manier kan worden bestreden door te kiezen voor een sociaal-cultureel beleid. Dat standpunt sluit de ogen voor bepaalde oorzaken van sociale uitsluiting die zich stroomopwaarts afspelen, wanneer sociaaleconomische posities ongelijk worden verdeeld en voor het feit dat vooral die oorzaken moeten worden aangepakt. Het standpunt kan eigenlijk als volgt worden samengevat : een plaatselijk sociaal-economisch antwoord formuleren op uitsluitingseffecten die voortvloeien uit globale sociaal-economische oorzaken.
6.2 Het culturele aspect van de sociale samenhang ontkennen « De culturele diversiteit dringt zich op als een feit waar onze samenlevingen steeds minder om heen kunnen, uiteraard als ethische realiteit, maar ook onder de vorm van diverse subculturen die verband houden met leeftijdscategorieën, geslacht, seksuele geaardheid en gewestelijke verbondenheid. Een oproep tot solidariteit die dergelijke diversiteit ontkent, kan mensen nooit samenbrengen. » 12
mogelijk maken de “beschadigde” collectieve identiteiten te herstellen. In die zin kunnen deze erkenningsvormen preventie inwerken door te vermijden dat subjecten zich miskend voelen via specifieke kenmerken waarvan zij zich de erfgenamen voelen en die ervoor zorgen dat zij ergens toe behoren en deel uitmaken van hun levenskeuzes. Aangezien het decreet van 13 mei 2004 de financiering mogelijk maakt van acties die door verenigingen worden genomen, lijkt het erop dat het vooral aansluit op de c-component van het herverdelingsbeginsel. Aangezien de meeste acties die erdoor gesteund worden, behoren tot een generalistisch beleid in de strijd tegen de sociale nadelen, draagt het decreet ook bij tot de b-component van het herverdelingsbeginsel. De acties die in het kader van het decreet worden ontwikkeld, kunnen ook voorkomen in de a-component van het beginsel ter vrijwaring van de culturele diversiteit. Er dient echter te worden vastgesteld dat ditzelfde principe in het kader van het decreet vrijwel niet wordt uitgewerkt.
De tweede valkuil bestaat erin de inzet van de sociale samenhang te reduceren tot de sociaaleconomische dimensie ervan. Dat zou erop neerkomen dat geen rekening wordt gehouden met de roep naar erkenning van sommige culturele groepen. Een beleid ter erkenning van de diversiteit in de b-component van het beginsel ter vrijwaring van de culturele diversiteit zou het 12 Paul BERNARD, op.cit.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
49
7. De samenwerkingsstrategie die conflicten toelaat Het multiculturele karakter van de Brusselse bevolking ( meer dan 47 % 13 van de Brusselse inwoners wordt beschouwd als vreemdeling of zijnde van vreemde oorsprong ) kan worden beschouwd als een rijkdom, maar het samengaan van deze culturele diversiteiten is niet vanzelfsprekend. Deze culturele diversiteiten kunnen aanleiding geven tot irritaties, spanningen, navelstaarderij of verzonnen percepties van de andere. Kortom, tot conflicterende situaties die maar beter omkaderd kunnen worden door democratische instellingen. Deze reflectieplekken zouden kunnen zorgen voor diverse samenwerkingsstrategieën die conflicten niet uit de weg gaan. Zoals reeds gezegd, moet er worden vermeden dat deze verschillen of spanningen worden geïsoleerd op het terrein van de verschillen inzake religie, overtuiging en cultuur. Conflictualiteit kan de maatschappij structureren als de ongelijke verdeling van de rijkdom erdoor wordt aangevochten en als deze ernaar streeft dat iedereen toegang krijgt tot de fundamentele sociale rechten. In dat opzicht heeft conflictualiteit betrekking op de divergerende sociaal-economische belangen die met name worden veroorzaakt door de ongewenste effecten van de globalisering.
13 Consortium interuniversitaire sur l’Immigration et l’intégration, Migrations internationales et populations d’origine étrangère, approche statistique et géographique, Initiative Charles Ullens, 2006.
50
Die samenwerkingsstrategieën waarin er ruimte wordt gelaten voor conflicten komen tot stand in plaatsen die gestructureerd zijn binnen openbare instellingen die erkennen en aanvaarden dat mensen behoren tot verschillende culturen. Precies in die plaatsen kunnen interacties tot stand komen waarin de individuen het maatschappelijk respect van de culturele erfenis waarvan zij de dragers zijn, zullen beleven. Tegelijkertijd zullen zij in contact komen met de culturele diversiteit van de omgeving en van de maatschappij waarin zij leven. Deze interacties kunnen zorgen voor verrijkte en uiteenlopende identiteiten. Bovendien zullen deze interacties de individuen met een exclusieve en eenvormige blik op de wereld bevrijden. Hierdoor zullen zij kunnen toetreden tot andere waarden. Diezelfde beweging zal tevens zorgen voor pluriformiteit in plaats van de bestaande uniformiteit. Zodoende is het zelfs niet ondenkbaar dat die plaatsen sommigen ertoe zullen aanzetten om afstand te nemen van de cultuur waartoe zij oorspronkelijk behoren. Het beginsel van de institutionalisering van de conflictualiteit zou zodoende tegemoetkomen aan twee fundamentele vereisten van een pluralistische democratie, aangezien :
Tot slot zijn wij het eens met Christine SCHAUT die vindt dat de verwezenlijking van een samenhangende samenleving oog moet hebben voor « een universaliserend beleid dat kwetsbaarheid van bovenaf aanpakt. Hier staan werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs en algemener de strijd tegen culturele discriminaties centraal. Dat beleid houdt evenwel geen rekening met de sociaal-culturele dimensie van de kwetsbaarheid en met het feit dat individuen en sociale groepen die ermee geconfronteerd worden, hunkeren naar erkenning. De kwetsbaarheid en de beleidsmatige behandeling ervan moeten dus worden benaderd vanuit een gelijkmaking van de levensomstandigheden en vanuit het besef dat iedereen een echte kans moet krijgen om maatschappelijke waardering en respect te verwerven. » 14 De sociale samenhang kan alleen worden opgebouwd als er een beleid wordt gevoerd dat niet alleen kiest voor een algemene aanpak van de behandeling van de kansarmoede, maar ook streeft naar het noodzakelijke behoud van het collectieve respect waarnaar personen streven, die behoren tot culturele groepen of minderheden die hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de Belgische Staat. Alexandre Ansay, Coördinator van de opdrachten van Cracs bij het CBAI
a. het gaat om een principe tot erkenning van de culturele diversiteit; b. het zorgt voor de emancipatie van individuen door hen in staat te stellen om te gaan met werelden die anders beleefd worden en bestaan uit culturen en complexiteiten.
14 Christine SCHAUT, Des politiques à l’épreuve de la ville, Bis, Juni 2007, nr. 158.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Het NAPincl, het strategisch rapport over de sociale bescherming en insluiting De koppelingen ervan op Federaal, Gewestelijk en Gemeenschappelijk niveau A. De algemene organisatie 1. Beginprocédé De Europese top van Lissabon in maart 2000 onderstreepte de wens om de armoede in Europa tegen 2010 uit te roeien. Vandaar dat de Lidstaten hun sociaal beleid willen coördineren om de sociale uitsluiting te bestrijden op basis van een procédé van beleidsuitwisselingen en wederzijds leren : de Open Coördinatiemethode ( OCM ). De OCM wordt in verschillende stappen gerealiseerd : • De formulering van gemeenschappelijke streefdoelen om de armoede en de sociale uitsluiting te bestrijden ( Nice, december 2000 ), is ondergebracht in 4 algemene streefdoelen : -
het bevorderen van de deelneming aan het arbeidsproces en van de toegang van eenieder tot alle hulpmiddelen, rechten, goederen en diensten.
-
voorkomen van uitsluitingsrisico’s.
-
tegemoetkomen aan de behoeften van de meest kwetsbaren.
-
de mobilisatie van alle actoren.
• De nationale actieplannen sociale insluiting ( NAP Incl ), die door alle Europese landen worden uitgewerkt. • Het gezamenlijk verslag van de Europese Commissie dat ook de analyse, de monitoring en de evaluatie van de praktijken door peers ( peer review ) omvat om ervoor te zorgen dat lidstaten van elkaar kunnen leren ( uitwisseling van goede praktijken ). • Het gemeenschappelijk actieprogramma om de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen om de sociale uitsluiting te bestrijden. De gemeenschappelijke indicatoren maken het mogelijk de verwezenlijkte vooruitgang te meten en de zichtbaarheid van de praktijk te verbeteren.
2. Evolutie van de OCM Vervolgens heeft de Europese Unie zich ertoe geëngageerd om zijn maatschappelijk model te moderniseren, op basis van gemeenschappelijke waarden inzake sociale rechtvaardigheid en de actieve deelname van alle burgers aan het economische en maatschappelijk leven : dat is de “geïntegreerde” OCM.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Het komt erop neer om, gekoppeld aan de door de Europese sociale agenda geplande streefdoelen, niet alleen te zorgen voor een grotere deelname aan de arbeidsmarkt en aan de economische groei, maar ook voor een sterk en samenhangend sociaal netwerk ( sociale samenhang ). Met het oog hierop heeft de Europese Raad in maart 2006 een nieuwe maatregel aangenomen, die de domeinen inzake sociale insluiting, pensioenen, gezondheidszorg en langdurige verzorging combineert. Dat « geïntegreerde » procédé is gebaseerd op drie streefdoelen : • Een beslissend elan geven aan de uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting. • Gepaste en duurzame pensioenen waarborgen. • Toegankelijke, duurzame en kwaliteitsvolle gezondheidszorg en langdurige verzorging waarborgen.
51
B. In België 1. De samenwerking op Belgisch niveau In België vormt een wet van 27 januari 1999 de basis van een samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de continuïteit van het beleid inzake armoede. Dat akkoord van 5 mei 1998 vertrekt vanuit het beginsel dat bestaansonzekerheid, armoede en sociale, economische en culturele uitsluiting op een ernstige manier afbreuk doen aan de waardigheid en aan de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle personen. De partijen die de overeenkomst ondertekenden, verbinden zich ertoe hun beleid voor te zetten en te coördineren op basis van de volgende principes : • De concretisering van de grondwettelijke maatschappelijke rechten; • De gelijke toegang voor iedereen tot deze rechten; • Invoering en uitbouw van de modaliteiten voor de participatie van de betrokken overheden en personen aan de uitwerking, toepassing en evaluatie van dat beleid; • Invoering van een transversaal, globaal en ( in alle bevoegdheidsdomeinen ) geïntegreerd sociaal integratiebeleid en de permanente evaluatie van de ondernomen initiatieven en acties.
Een Interministeriële Conferentie ( IC ) Sociale Integratie en Sociale Economie brengt de ministers bijeen van alle federale, gemeenschappelijke en gewestelijke instanties. Twee werkgroepen werden opgericht om te zorgen voor de uitwerking en de opvolging van de indicatoren en acties.
2. De werkgroepen Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest treedt het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel Hoofdstad ( Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ) op als gesprekspartner van de federale instanties en centraliseert het de informatie voor Brussel Hoofdstad.
a ) De werkgroep Indicatoren1 Het NAP Incl moet gepaard gaan met een bijlage waarin de « indicatoren van Laken »2, eventueel aangevuld met de nationale indicatoren, worden vermeld. Hoewel Europa de studie van de gewestelijke indicatoren niet verplicht, hecht de groep ( gedeeltelijk bestaande uit vertegenwoordigers van Gemeenschappen en Gewesten ) hieraan veel belang. Een bepaald aantal NAP Inclnormen zijn gebaseerd op administratieve gegevens. De meeste ervan zijn evenwel 1
In de werkgroep Indicatoren zetelen onder andere de Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, het Planbureau, per gewest en gemeenschap een verantwoordelijk bestuur (en voor het het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn), het Europees Sociaal Observatorium, universiteiten, de Nationale Arbeidsraad, het Steunpunt tot bestrijding van armoede en theoretisch gezien, de plaatselijke besturen.
2 De Indicatoren van Laken: zie de site www.mi-is.be in het deel indicatoren van NAP.
52
berekend op basis van enquêtes ( vooral de enquête EU-SILC [European Union – Statistics on Income and Living Conditions] en de Enquête over de arbeidskrachten ). De nauwkeurigheid van de resultaten hangt af van de omvang van de steekproeven. Voor de indicatoren op Belgisch niveau zijn de steekproeven voldoende groot, maar dat is niet altijd het geval voor het Brussels Gewest ( zie Sociale Barometer, www.observatbru.be ). Sinds maart 2006 heeft de Europese Raad, in het kader van de « geïntegreerde OCM » een nieuw geheel van indicatoren op punt gesteld : de « streamliningindicatoren », waarin de domeinen van de sociale insluiting, de pensioenen, de gezondheidszorg en de langdurige zorg gecombineerd zijn.
b ) De werkgroepen Acties3 Er werden twee werkgroepen opgericht : Sociale insluiting en Sociale bescherming ( gezondheid ). In de eerste werkgroep wordt elk gewest in de “technische groep » vertegenwoordigd door een persoon die in zijn gewest belast is met de coördinatie binnen de betrokken overheidsbesturen en met de inzameling van de informatie betreffende de uitwerking van de plannen en de opvolging van de acties.
3 In de groep Acties zetelen onder andere de federale administratie, een verantwoordelijk bestuur per gewest en gemeenschap (en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn), de Nationale Arbeidsraad, het Steunpunt tot bestrijding van armoede en theoretisch gezien de plaatselijke besturen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Voor het Brussels Gewest staat het Observatiecentrum in contact met de kabinetten van de 8 bevoegde ministers en besturen. Om de drie maanden organiseert de groep Sociale insluiting een open vergadering waarop instanties van het terrein, vakbonden en het Belgisch netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, uitgenodigd worden. Daar worden de beleidsmaatregelen voorgelegd en worden de terreinprioriteiten gekozen. De tweede groep is actief sinds 2006 en ook hierin zetelen de vertegenwoordigers van de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten.
C. De balans van een samenwerking tussen het federale, het gemeenschappelijke en het gewestelijke niveau in België In onze gefederaliseerde staat die uit negen regeringen bestaat, heeft de OCM gezorgd voor de oprichting van een netwerk bestaande uit vertegenwoordigers van alle bevoegdheidsniveaus en werd er onder hen een permanente samenwerking ingevoerd over het NAP Incl. Deze samenwerking werd ook uitgebreid naar andere bevoegdheden die met sociale insluiting te maken hebben.
De OCM zorgde ook voor een bewustwording van de verschillende machtsniveaus om een strategisch plan Sociale Insluiting uit te werken. Afgezien van Vlaanderen beschikten de verschillende machtsniveaus niet over een gecoördineerd plan ter zake. Het Europese voorbeeld heeft hen ertoe aangezet dergelijke strategie op te starten. De door België ingevoerde samenwerking is evenwel voor verbetering vatbaar. Wij stellen immers het volgende vast :
De inzet is echter niet minnetjes en verdient bijgevolg een sterke dynamiek en een aanpak op lange termijn opdat de armoedebestrijding deel zou uitmaken van alle beleidsvormen. Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat alle burgers ooit toegang krijgen tot de fundamentele rechten. Annette Perdaens, Administratief directrice van het Observatorium voor gezondheid en welzijn van Brussel-Hoofdstad4
• De partners ondervinden moeilijkheden om samen te zorgen voor een echte globale en samenhangende strategie. • Sommige actoren worden dan wel uitgenodigd, maar voelen zich weinig aangesproken door beleidsmaatregelen waarop zij weinig invloed hebben, met name de gemeentebesturen, de vakbonden en de verenigingen waar armen het woord nemen. • De communicatie met het sociale terrein verloopt moeilijk, gezien de complexiteit van het procédé. • De groep Gezondheid ( recenter tot stand gekomen met de geïntegreerde OCM ) heeft het moeilijk om de fase van de vaststellingen te overstijgen om tot een echt plan te komen en om een evenwichtige plaats aan de Gemeenschappen en Gewesten te geven.
4 Annette Perdaens – [email protected] Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad, Louizalaan 183, 1050 Brussel. Tel.: 00.32.2.552.01.50
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
53
Welzijns- en gezondheidsatlas van Brussel-Hoofdstad : het dagelijkse leven van de Brusselaars via een atlas Een naslagwerk voor iedereen die zich interesseert voor het leven van de Brusselaars Met meer dan 50 kaarten, die met tabellen en grafieken worden aangevuld, zorgt de Welzijns- en gezondheidsatlas voor een doorlichting van talrijke aspecten van het leven van de Brusselaars, dankzij de ruimtelijke analyse van de algemene socioeconomische enquête die in 2001 plaatsvond. De atlas kwam tot stand via de samenwerking tussen 3 universitaire teams waarvan de coördinatie werd verzekerd door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad. In het kader van zijn bijstand bij de besluitvorming, wou het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn de politieke en uitvoerende actoren een instrument bieden waarmee de complexiteit en diversiteit van de Brusselse samenleving beter kunnen worden begrepen. Het gaat om een naslagwerk dat kan worden gelezen en waarmee uiteenlopende kenmerken aan de hand van verschillende elementen met elkaar kunnen worden gekruist. Het is bijzonder moeilijk om dergelijk document samen te vatten, omdat het op heel wat verschillende manieren kan
54
worden gelezen. Hier lezen wij het document op de achtergrond van de sociale huisvesting en de interacties ervan met uiteenlopende levensaspecten die in de atlas ter sprake komen.
Een kostbare informatiebron : de socio-economische enquête Deze enquête is bijna exhaustief. Dat wil zeggen dat alle in het Rijksregister ingeschreven Brusselaars de enquête kregen toegestuurd. De participatiegraad beliep 97 %. Dat betekent dat de verkregen informatie veel representatiever is dan in het geval van een op een steekproef gebaseerde enquête. Dankzij deze exhaustiviteit kan er op het fijnste geografische niveau worden geanalyseerd, zegge het niveau van de statistische sector ( het Gewest telt 724 sectoren die in 2002 elk gemiddeld 1.350 inwoners telden ). De enquête had betrekking op heel veel aspecten van het leven. Hierdoor kunnen die uiteenlopende aspecten ook met elkaar gekruist worden. Deze enquête verving de tienjaarlijkse volkstelling, maar zal helaas niet worden herhaald.
Wat vertelt de Atlas ons over de sociale woonwijken ? Te Brussel is het grootste gedeelte van de sociale woningen geconcentreerd in enkele wijken die op de verschillende overzichtskaarten op een specifieke manier naar voren komen. De kaart met de sociale woningen komt trouwens voor bij de kaarten die op de kaft als gids werden afgedrukt voor de interpretatie van de atlaskaarten. De aanwezigheid van sociale woningen verklaart immers heel specifieke demografische en sociaal-economische kenmerken van deze wijken. De omvang van de sociale woningwijken is vrij beperkt. Wij vinden deze
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
woningen hoofdzakelijk terug in de tweede kroon, aan de rand van de ruimte die werd verstedelijkt toen ze werden opgetrokken. Globaal gezien is de Brusselse ruimte op sociaal-economisch vlak sterk gesegmenteerd. Enerzijds is er een concentrische segmentering ( hoe verder van het centrum af, hoe gunstiger de sociaal-economische situatie ). Anderzijds is er een tegenstelling tussen het oosten en het westen van het Gewest ( met een welstellender bevolking ten oosten ). Tot slot onderscheiden wij de grote prestigieuze assen waarrond de meest welstellende bevolkingsgroepen gingen wonen ( Louizalaan, Franklin Rooseveltlaan, Tervurenlaan ). Zo merken wij bijzondere zones op zoals de « arme sikkel » ( het westen van de vijfhoek, lage deel van SintGillis, Kuregem, lage deel van Molenbeek, een deel van Laken, lage deel van Schaarbeek en SintJoost ). Het is de armste zone van het Gewest. Wij onderscheiden ook het zuidoostelijke kwadrant ( gemeenten Ukkel, Elsene, Etterbeek, Watermaal-Bosvoorde, Oudergem, Sint-Pieters-Woluwe en Sint-Lambrechts-Woluwe ) dat de gunstigste indicatoren van het Gewest vertoont. Deze ruimtelijke verdeling wordt grotendeels bepaald en in stand gehouden door de woningmarkt die bepaald wordt door de wetten van vraag en aanbod. Op vrijwel alle kaarten is deze verdeling duidelijk zichtbaar. De sociale woningwijken doorbreken vaak dat algemene schema en vertonen kenmerken die van de omliggende buurten verschillen. Hierna vindt u enkele voorbeelden.
Voorbeeld 1 : de ruimtelijke spreiding van alleenstaande moeders met kinderen Het Brussels Gewest telt een groot aantal alleenstaande moeders met kinderen. Zij vertegenwoordigen 9,9 % van de Brusselse vrouwen tussen 18 en 39 jaar. In de arme centrumwijken ligt het aandeel alleenstaande moeders met kinderen niet hoger dan het gewestelijk gemiddelde. In de sociale woningwijken kan dat aandeel duidelijk hoger liggen en stijgt het vaak tot een op de drie vrouwen. Bij de vrouwen van deze leeftijdsgroep is 45 % alleenstaand met kinderen in de sector van de Ernottestraat te Elsene, in de sector Messidor te Vorst is dat 46%, 38 % in Hof-ten-Berg te Sint-Lambrechts-Woluwe, 35 % in de sector Germinal te Evere en 34 % in de woningblokken Marie-José te Molenbeek. Deze oververtegenwoordiging houdt verband met de toewijzigingscriteria die voor sociale woningen gelden ( prioriteit aan eenoudergezinnen ).
Voorbeeld 2 : mobiliteit en migratie Als we het hele Gewest bekijken, is ongeveer 45 % van de bevolking ouder dan 5 jaar tussen 1996 en 2001 verhuisd. Het aantal keren dat iemand is verhuisd, varieert evenwel sterk van wijk tot wijk. Deze verhuisintensiteit wordt gedeeltelijk bepaald door demografische kenmerken. In wijken waar veel jongvolwassenen wonen ( studentenbuurten, bepaalde wijken van Elsene, Sint-Gillis of Etterbeek ) of waar welgestelde buitenlandse migranten wonen in het zuidoostelijke kwadrant wordt er vaak verhuisd. Het speelt ook een rol of mensen huurder dan
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
wel eigenaar zijn. Voor gezinnen met een beperkte koopkracht blijft het eigenaarschap moeilijk toegankelijk en de meesten van hen moeten genoegen nemen met relatief goedkope huurwoningen die vaak in slechte staat verkeren en in de eerste kroon gelegen zijn. Deze wijken worden dus gekenmerkt door een grote residentiële mobiliteit die de invoering van duurzame sociale netwerken in de weg staat. De sociale woningwijken, met name de betere sociale woningen, kenmerken zich dan weer door een grote residentiële stabiliteit.
Voorbeeld 3 : het comfort en de kwaliteit van de woningen De sociale woningwijken komen ook specifiek op de kaarten tevoorschijn : in het centrum zijn deze wijken veeleer beter uitgerust dan de omliggende wijken, terwijl sociale wijken in de rand minder goed uitgerust zijn dan de omliggende wijken. In de rand van het Gewest gaat het vaak om tuinwijken met weinig comfort, omdat ze nog niet werden vernieuwd. In het centrum betreft het vooral appartementsgebouwen die in het kader van de strijd tegen de sloppen na 1953 werden opgetrokken.
Voorbeeld 4 : de inkomens, de opleiding en de situatie op de arbeidsmarkt De kaart met de ruimtelijke spreiding van het mediane inkomen illustreert zeer duidelijk de sociaal-economische segmentering van de Brusselse ruimte. Toch zijn er wijken die een uitzondering vormen op de algemene welstand van het zuidoostelijke kwadrant. Wij denken bijvoorbeeld aan de Homborchwijk te Ukkel, Transvaal te Oudergem of
55
de sector Kanselarij te SintLambrechts-Woluwe. In sommige sociale woningwijken is minder dan de helft volwassenen aanwezig op de arbeidsmarkt ( hetzij als deel van de actieve bevolking of als werkloze werkzoekenden ). In deze wijken wonen vooral gepensioneerden en niet-actieve personen ( personen met een handicap, uitkeringsgerechtigden ). Zowel in termen van uitsluiting uit de arbeidsmarkt of in functie van het soort banen die er worden ingenomen, gaat de « arme sikkel » gebukt onder de moeilijkheden : zeer groot aandeel werklozen, geringe activiteitsgraad bij vrouwen en oververtegenwoordiging van weinig stabiele jobs en/of jobs waarvoor weinig opleiding vereist is. Ook buiten de arme sikkel vinden wij diezelfde kenmerken terug in de sociale woningwijken. Globaal bekeken, ligt het opleidingsniveau van de bewoners van sociale woningwijken lager dan het gewestelijk gemiddelde.
Voorbeeld 5 : de gezondheid Uit de atlas blijkt het nauwe verband tussen sociale status en gezondheid. Het is dus niet verwonderlijk dat er proportioneel meer bewoners van de arme sikkel en van de sociale woningwijken zich in slechte gezondheid voelen dan het gewestelijk gemiddelde. De ruimtelijke spreiding van de subjectieve gezondheid valt precies samen met deze van de inkomensspreiding. Los van het sociaal-economische niveau zijn er in de sociale huisvesting meer mensen die in slechte gezondheid verkeren. In vergelijking met een gemiddelde sector ( met gelijke leeftijd en gender ) ligt het aantal personen
56
dat zich niet in goede gezondheid voelt, 8 maal hoger in de sector Albert I – Gebouwen van Anderlecht, 7 maal hoger in de sector Ieder zijn Huis van Evere of 6 maal hoger in de sector Sint-Lazarus te Sint-Joost of de Kersenhoek te Brussel. Als we het effect van de sociaal-economische kenmerken zoals opleidingsniveau, kenmerken van de woning en nationaliteit niet in oogschouw nemen, lopen de bewoners van die wijken nog 3 maal meer het risico om in slechte gezondheid te verkeren dan de bewoners van de gemiddelde sector. Dat betekent dat de grote verschillen niet alleen voortvloeien uit die sociaal-economische factoren. Die verschillen kunnen ongetwijfeld worden verklaard door de toegangscriteria die gelden voor de sociale huisvesting en waarbij
voorrang wordt verleend aan personen met een handicap. In de sociale woningwijken wonen ook heel wat mensen die omwille van gezondheidsproblemen hinder ondervinden in hun dagelijkse leven. Dat is het geval voor 15 % van de bewoners van de sector Galg, 14 % van de bewoners van Peterbos, 13 % van de bewoners van de Foyer Forestois, 12 % van de bewoners Ville et Forêt - Eland, de Modelwijk of de Kersenhoek, terwijl het gemiddelde van de Brusselse buurten 6 % beloopt. De sociale woningbuurten onderscheiden zich vaak van de naburige wijken ( cfr. zie bovenstaande voorbeelden ), maar dat geldt niet voor de waardering van de onmiddellijke omgeving. De geografie van de waardering van de omgeving vertoont talrijke
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
gelijkenissen met de sociaaleconomische structurering van de stad. De overlast is geconcentreerd in het centrale gedeelte en het is ook daar waar wij de meest kansarme bevolking terugvinden. In tegenstelling tot hetgeen blijkt uit andere kaarten van de atlas, onderscheiden de bewoners van de sociale woningbuurten van de tweede kroon zich bij de waardering van de omgeving niet van de omliggende buurten. Bij een gelijk sociaal-economisch niveau van de bewoners, is de waardering van de omgeving in de sociale woningen van de tweede kroon duidelijk beter dan in de achtergestelde wijken van het centrum, hoewel dat onderscheid duidelijker tot uiting komt met betrekking tot de groene ruimten dan wat de netheid of de rust betreft.
De Atlas snijdt heel wat maatschappelijke vragen aan Uit een transversale lezing van de atlas blijkt duidelijk dat de moeilijkheden zich opstapelen in de meest achtergestelde wijken en, omgekeerd, dat de gunstige factoren elkaar aantrekken in de meest welstellende zones. Onze aandacht wordt getrokken door de concentratie van jonge kinderen in de armste wijken van de stad waar zij niet alleen worden geconfronteerd met economische armoede ( in sommige wijken leeft meer dan een derde, soms zelfs meer dan de helft, van de kinderen in een gezin zonder arbeidsinkomen ), maar ook met een leefomgeving die hun ontwikkeling niet ten goede komt. Wij denken daarbij aan een gebrek aan openbare of private groene ruimten, het gebrek aan ruimte en de slechte kwaliteit van de woningen, een lawaaierige omgeving, een laag opleidingsniveau van de ouders die bovendien in slechte gezondheid verkeren, enz…
Andere vormen van concentratie, zoals eenoudergezinnen in sociale woningwijken, kunnen wat demografisch evenwicht en sociale cohesie tot ongewenste effecten leiden. De concentratie van sociale woningen in sommige Brusselse wijken doet duidelijk ook de vraag rijzen naar de toegang tot de sociale huisvestingssector - die sterk tekortschiet om aan de behoeften tegemoet te komen – naar de sociale mix en naar de ontsluiting van welstellende zones ten gunste van minder gegoede residenten.
Het document is gratis verkrijgbaar bij het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad. U bestelt het via de website www. observatbru.be of telefonisch op nummer 02/552.01.89. Het kan ook worden geraadpleegd of gedownload op de site van het Observatorium.
Myriam De Spiegelaere, wetenschappelijk directrice, Truus Roesems, wetenschappelijk medewerkster, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
57
VARIA
Vincent Baré, de nieuwe preventieadviseur van de BGHM Toen Marie-Aimée Duquet had besloten om andere professionele horizonten te gaan opzoeken, was de functie van preventieadviseur bij de BGHM vacant. Nadat Vincent Baré zich hiervoor kandidaat had gesteld, besliste de Raad van Bestuur om hem aan te stellen als nieuw diensthoofd van de « IDPBW » ( Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk ). Op 22 januari 2008 trad de heer Baré officieel in functie. Het is dus meer dan hoogtijd om even te kijken wat die nog vrij onbekende opdracht eigenlijk inhoudt en om kennis te maken met de man in kwestie.
Historisch overzicht De eerste belangrijke wetteksten inzake de veiligheid van de werknemers kwamen tot stand na de brand in de Brusselse « Inno » op 22 mei 1967. De teksten zijn verzameld in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming ( ARAB ) waarin de reglementaire en algemene bepalingen inzake veiligheid en gezondheid van de werknemers is gecoördineerd. De wetgeving wordt thans gaandeweg een Europese aangelegenheid en is gebaseerd op de « wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk – B.S. van 18 september 1996 ». Deze wet is de omzetting in het Belgisch recht van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.
Wat is een preventieadviseur ? De preventieadviseur van een onderneming is één van de hoofdactoren die op verschillende niveaus samen verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van het personeel op het werk. De andere betrokken partijen zijn : -
de werkgever;
-
de werknemers zelf;
-
de personen die op de hiërarchische lijn tussen de werkgever en de werknemers staan;
-
de eventuele Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk ( EDPBW )1.
Wat preventie betreft, houdt de adviseur de interne partners2 van de onderneming op de hoogte van : -
de vigerende wetgeving;
-
de precieze draagwijdte van de wettelijke bepalingen. Er wordt in dat verband voor gezorgd dat iedereen begrijpt waarover het gaat. Tevens worden complexe kwesties inzake preventie en bescherming op het werk geïnterpreteerd.
1 Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk: bij de BGHM wordt de opdracht thans vervuld door de VZW Arista. 2 Interne partners: de werkgever, de werknemers en de hiërarchische lijn.
58
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
Expresinterview Vincent Baré, van waar uw belangstelling voor veiligheid op het werk ? Uit mijn beroepscarrière blijkt dat ik altijd belangstelling heb getoond voor bedrijven en/of functies die van ver of van dichtbij te maken hadden met veiligheid op het werk. Het is een aspect van de beroepswereld dat mij altijd heeft aangetrokken. En dan denk ik vooral aan hetgeen rechtstreeks verband houdt met de kwaliteit van het werk van mijn collega’s. Ik was eerst werkzaam in de industriële sector, zegge de veiligheid van nucleaire en scheikundige installaties. Ik had toen vooral belangstelling voor de aspecten « ontwerp » en « werking ». Gaandeweg ging ik mij ook interesseren voor de veiligheid van het personeel en het welzijn op de werkplek. Na mijn opleiding als ingenieur heb ik mij aan de ULB trouwens nog een jaar gewijd aan de studie van de aspecten « arbeidsveiligheid en -hygiëne ».
Met dergelijke background bent u dus wel degelijk « the right man at the right place » ? Gelet op de grootte van de BGHM ben ik inderdaad niet ondermaats uitgerust. Ik zal zeker van mijn ervaring gebruik maken om mijn informatieve en adviserende rol over de vigerende wetgeving te ontwikkelen.
Nu u het daarover heeft, hoe ziet u uw functie eigenlijk ? Welke accenten wil u leggen ?
Toen ik mijn eerste vergadering bijwoonde, heb ik een aantal projecten uiteengezet die mij na aan het hart liggen en die ik de komende weken, maanden en jaren wens uit te werken. Naast de wettelijke verplichtingen, zoals de veiligheidsbezoeken aan alle werkplekken, ben ik ook van plan bepaalde aspecten te verdiepen die mij dierbaar zijn, gezien de specifieke kenmerken van de BGHM.
Kan u daar iets meer over vertellen ? Ik denk met name aan de toepassing van de regel van de zogenaamde « vier groene lichten » voor de aankoop van uitrusting die een impact heeft op de veiligheid van de werknemers. Dat betekent concreet dat zo’n dossiers niet alleen en ten minste het visum moeten krijgen van de algemene directie, maar ook van de preventieadviseur. Ik denk, bijvoorbeeld, aan de aankoop van ergonomische stoelen, liften, … Ik denk ook dat het personeel niet altijd voldoende geïnformeerd is over het begrip « welzijn » op het werk. Het is mijn taak om hen voortaan beter te informeren via affiches, informatienota’s, vergaderingen of zelfs de uitwerking van een intranetsite ! Er wordt aan gewerkt. Als je mensen wil informeren, moet je ook zorgen dat je de nieuwe personeelsleden systematisch kan ontmoeten om hen voor die veiligheidskwestie warm te maken. Dergelijke ontmoeting zal mij ook in de gelegenheid stellen om mijn diensten aan hen voor te stellen. Wie weet hebben zij mijn advies ooit nog eens nodig.
Er is dus werk aan de winkel. Betekent dit dat er op dat vlak bij de BGHM nog heel wat te doen staat ? Ik stel vast dat preventieadviseurs vaak van goede wil zijn, maar niet altijd over de nodige technische bagage beschikken om hun functie volledig te vervullen. Dankzij mijn ervaring kan ik werk maken van heel wat onderwerpen die verband houden met de veiligheid en het welzijn op de werkplek. Ik heb een duidelijke kijk op de zaken en het klopt dat als je de dingen correct wil doen, er heel wat werk aan de winkel is. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de updating van een arbeidsreglement en aan de analyse van uit te voeren studies over de werkplekken en de toepassingen die hieruit moeten worden afgeleid, zoals de regelmatige geneeskundige onderzoeken. Ook de invoering van fiches en de uitwerking van statistieken over de arbeidsongevallen kunnen nuttig zijn. Van alle projecten die op stapel staan ( en de lijst is niet volledig ), zijn de bezoeken en de veiligheidsstudies met betrekking tot beide gebouwen ( Jourdanstraat en Jasparlaan ) het dringendst. Mijn prioriteit gaat momenteel uit naar het gebouw in de Jasparlaan, met name wat brandbeveiliging betreft. Interview door Marie Noëlle Livyns, BGHM
Gezien mijn functie zetel ik ook in het basisoverlegcomité ( BOC ) van de BGHM.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
59
De functies van de preventieadviseur Overeenkomstig de wet betreffende het welzijn, en met name artikel 4, § 1 moeten op diverse niveaus van de werkorganisatie maatregelen worden genomen : 1. de arbeidsveiligheid; 2. de bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk; 3. de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk; 4. de ergonomische aanpassing van het materiaal aan de vereisten van het menselijk lichaam; 5. de arbeidshygiëne; 6. de verfraaiing van de arbeidsplaatsen; 7. het respect voor het leefmilieu met dien verstande dat de in de punten 1 t/m 6 aangemoedigde strategieën hiermee doeltreffender worden toegepast; 8. de bescherming van de werknemers tegen geweld en pesterijen op het werk; In artikel 5, § 1, worden de noodzakelijke maatregelen bepaald, die de werkgever moet nemen om het welzijn tijdens de uitvoering van hun werk te bevorderen. Daartoe moeten de volgende algemene preventiebeginselen in acht worden genomen : a ) risico’s voorkomen; b ) de evaluatie van risico’s die niet kunnen worden voorkomen; c ) de bestrijding van de risico’s bij de bron; d ) de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is; e ) voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming; f ) de aanpassing van het werk aan de mens, in plaats van te allen prijze te eisen dat de mens zich aan de instrumenten aanpast; g ) zo veel mogelijk de risico’s inperken, rekening houdend met de ontwikkelingen van de techniek; h ) de risico’s op een ernstig letsel inperken door het nemen van materiële maatregelen met voorrang op iedere andere maatregel; i ) de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk met het oog op een systeembenadering waarin onder andere volgende elementen worden geïntegreerd : -
techniek;
-
organisatie van het werk;
-
arbeidsomstandigheden;
-
sociale betrekkingen en omgevingsfactoren op het werk;
j ) de werknemer voorlichten over de aard van zijn werkzaamheden, de daaraan verbonden overblijvende risico’s en de maatregelen die erop gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken -
bij zijn indiensttreding;
-
telkens wanneer dit in verband met de bescherming van het welzijn noodzakelijk is;
k ) het verschaffen van passende instructies aan de werknemers en het vaststellen van begeleidingsmaatregelen voor een redelijke garantie op de naleving van deze instructies.
60
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De werkgever bepaalt de middelen en de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de personen belast met het toepassen van het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, maar elke werknemer moet naar zijn beste vermogen zorg dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en deze van de andere betrokken personen. De volledige reglementering ( wet, koninklijk besluit, ministerieel besluit, circulaire ) inzake de Preventie en de Bescherming op het werk is van toepassing op de BGHM. Daarbij komen nog omzendbrieven die specifiek zijn voor de overheidsdiensten. Deze omzendbrieven nemen in grote lijnen de reglementering over en passen deze aan de specifieke kenmerken van de overheidssector aan. Een van de essentiële verschillen tussen de privé-sector en de overheidssector is het feit dat deze laatste als overlegorgaan tussen de verschillende organen gebruik maakt van een Basisoverlegcomité in plaats van een CPBW ( Comité voor Preventie en Bescherming op het werk ). De regels zijn dus dezelfde, ongeacht of het werk in een fabriek of in een kantoor wordt uitgevoerd. De werkgevers zijn verantwoordelijk voor de geplande en gestructureerde aanpak van de preventie. In dat kader zorgen zij voor een dynamisch systeem voor risicobeheer waarmee de preventie kan worden gepland en het beleid inzake het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk kan worden toegepast. De werkgever staat in voor een risicoanalyse van de werkposten ( functies in het bedrijf ) waarmee hij de aard van de risico’s, de mogelijke gevolgen en de te nemen maatregelen kan bepalen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
61
NIEUWS VAN DE OVM’S
Project voor Sociale Cohesie Radijs-Marollen1 Kleuren en kinderdromen in de Marollen …
Jonge kunstschilders rond het project voor sociale cohesie (Foto: PSC Radijs-Marollen).
Onder leiding van een professionele kunstenares, Delphine Loiseau, hebben jonge bewoners van het gebouw in de Lacaillestraat in de loop van juli 2007 een muurfresco gemaakt. Niet alleen voor de wijk, het gebouw en het Project voor Sociale Cohesie « Radijs-Marollen »2 was dit project een primeur. Ook voor de kinderen was het de eerste keer 1 Gemeenschapscentrum Radijs-Marollen, Lacaillestraat 4 te 1000 Brussel.
2 De partners van het Project voor Sociale Cohesie «Radijs-Marollen»: de BGHM, de OVM SORELO en de IVZW Contact-210, coördinatrice van het PSC.
62
dat zij hun artistieke kwaliteiten op die manier konden bovenhalen en hun verbeeldingskracht de vrij loop konden laten. In een hemelsblauw decor met een stralende zon doet de fresco je wegdromen via afbeeldingen van tijgers of olifanten, palmbomen en veelkleurige bloemen, berglandschappen of visrijke meren … een sprookjesachtige plek in hartje Marollen. Heel wat mama’s en enkele andere bewoners hebben onder auspiciën van de OVM SORELO aan het initiatief meegewerkt.
Begin 2007 was bijzonder pijnlijk voor de bewoners van de sociale woningen in de Bloemistenstraat en de Lacaillestraat. Vandalisme, aanrandingen, verwoestingen en zelfs inbraken waren dagelijkse kost : « Een situatie die je in geen enkele andere buurt meemaakt » volgens de verantwoordelijken van de OVM SORELO, eigenaar van de gebouwen.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
De bewoners kwamen in het verweer en stuurden heel wat brieven met petities waarin om hulp werd gevraagd. De OVM reageerde onmiddellijk via noodmaatregelen en een crisisvergadering met haar Beheercomité, de vertegenwoordigers van de lokale politie, de stadswachters, de bemiddelingsdiensten van de Stad, de sociale en technische diensten van de OVM’s en het PSC3. Tijdens die ontmoeting werd van alle kanten bekeken hoe de situatie het best kon worden aangepakt. Uit deze gezamenlijk brainstorming bleek dat talrijke en dure technische verbeteringen noodzakelijk waren en dat er moest worden gezorgd voor een betere coördinatie tussen 3 PSC: Project voor Sociale Cohesie.
alle betrokken partijen in de wijk. Bovendien werd besloten dat de huurders ertoe moeten worden aangezet om zich ook zelf om hun dagelijkse veiligheid te bekommeren. Deze denkoefening deed bovendien de idee rijzen om een fresco door de bewoners van het gebouw te laten uitvoeren. Het concept sloot aan op een gelijkaardig project dat in een andere door de OVM beheerde woonwijk met succes werd gerealiseerd. Aangezien de problemen zich vooral aan de hoofdingang van het gebouw voordeden, leek dit dan ook de ideale plek om het kunstwerk uit te voeren ! Het project sluit naadloos aan op de geest en de activiteiten van het PSC « Radijs-Marollen ». Hierbij gaat het in de eerste plaats om « Kracht » : de kracht
van iedereen ten behoeve van iedereen. De kracht om de zaken « samen aan te pakken ». Samen betekent huurders, volwassenen, kinderen, vrijwilligers en sociale of artistieke partners. Het betekent ook de kracht om volgens je eigen mogelijkheden te reageren. Vervolgens staat de « Wijsheid » centraal. Aangezien er dringend moest worden gehandeld, hadden wij hals over kop kunnen handelen. De wijsheid bracht ons er evenwel toe om geen overhaaste beslissingen te nemen, maar eerst overleg te plegen en vooral te opteren voor een langetermijnvisie. Tevens werd ervoor gekozen om deze activiteit te ontplooien met kinderen en volwassenen die bijna allemaal en soms al geruime tijd bij de initiatieven van het PSC betrokken waren. Tot slot zorgt het project voor « Schoonheid »,
Het muurfresco in wording (Foto: PSC Radijs-Marollen).
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008
63
Het voltooide fresco : jonge frisheid doorheen de gang (Foto: PSC Radijs-Marollen).
een schoonheid waaraan het de wijk ontbreekt. Een van buitenaf zichtbare schoonheid die de huurders ook in hun diepste wezen raakt, want het gaat wel degelijk om een prachtige realisatie waarvoor « hun » kinderen hebben gezorgd. Dat de fresco vandaag nog ongeschonden is en door iedereen wordt gerespecteerd, bewijst dat het een schoonheid is die mensen aanspreekt ! De inwijding van het fresco vond plaats in een gezellige sfeer en in aanwezigheid van talrijke leden van het Permanent Comité van de OVM SORELO, waaronder mevrouw Fatima MOUSSAOUI, Voorzitster, en de heer Jean-Louis Pirottin, Directeur-Zaakvoerder, alsook heel wat plaatselijke actoren : de Commissarissen van de lokale politie, de stadswachters, het PSC en zijn partners, de
64
Vrouwengroep, bewoners en uiteraard de jonge kunstenaars zelf ! Iedereen kon er het glas heffen op de fantastische realisatie en op de rust die in de wijk was teruggekeerd.
Project voor Sociale Cohesie Radijs-Marollen ( PSC ) Coördinatie : Brahim Azougouagh – IVZW Contact-2103
Dank aan iedereen die een kleine of een grote rol heeft gespeeld in de realisatie van het fresco. Wij hopen dat het kunstwerk voor alle buurtbewoners zo lang mogelijk een sterk symbool blijft en dat het de voorbode mag zijn van even gulle en harmonieuze projecten.
Montserratstraat 58 1000 Brussel – Tel. : 02/538.40.19 E-Mail : [email protected] Home page : http ://www.contact-2103.org/ Project in samenwerking met de BGHM en de C.V. SORELO
Philippe Helson, IVZW4 Contact-2103
4
IVZW: Internationale Vereniging zonder Winstoogmerk.
B.G.H.M.-Info nr 55-56 • Juli - December 2008