Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ....................................................................................................................................i Samenvatting......................................................................................................................................ii 1. Inleiding ...................................................................................................................................... 1 2. Omvang handel, ontwikkelingen en perspectief......................................................................... 2 2.1 Omvang en ontwikkeling van de handel................................................................................2 2.2 Veiligheid, politieke en macro-economische stabiliteit ......................................................... 5 3. Kansrijke sectoren en regio’s in Afrika ...................................................................................... 6 3.1 Oostelijk Afrika...................................................................................................................... 7 3.2 Zuidelijk Afrika...................................................................................................................... 8 3.3 West Afrika ............................................................................................................................ 8 3.4 Kansrijke sectoren en regio’s voor Nederland ....................................................................... 9 4. Belemmeringen voor handel en investeringen in Afrika ..........................................................10 4.1 Externe factoren ................................................................................................................... 11 4.2 Interne factoren .................................................................................................................... 12 5. Nederlandse inzet...................................................................................................................... 14 5.1 Inzet ten aanzien van externe belemmeringen en bevordering van de handel ..................... 14 5.2 Inzet ten aanzien van interne belemmeringen...................................................................... 15 Bijlage 1 ........................................................................................................................................... 19 Bijlage 2 ........................................................................................................................................... 20 Bijlage 3 ........................................................................................................................................... 23
i
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Samenvatting Meer handel van Afrikaanse landen, door betere toegang tot buitenlandse markten en liberalisering van de eigen markten kan leiden tot hogere economische groei, meer duurzame groei en armoedevermindering. Meer markttoegang alleen is niet genoeg. Naast veiligheid en politieke en macro-economische stabiliteit, zullen Afrikaanse landen gerichte maatregelen moeten treffen om beperkingen aan de aanbodszijde de zogenaamde ‘supply side constraints’ op te heffen. De ontwikkeling van de handel in Sub-Sahara Afrika is de laatste decennia echter sterk achtergebleven bij die van de rest van de wereld. Het aandeel van Afrika in de wereldhandel daalde in 25 jaar van vier naar anderhalf procent. Ook in verhouding tot andere ontwikkelingslanden doet Afrika het slechter. Het aandeel van de Afrikaanse export in de totale export van ontwikkelingslanden is gedaald van 20,3% in 1980 tot slechts 7,9% in 2000. De export is weinig gediversifieerd, zowel qua producten als qua bestemmingen. Olie, diamanten en andere delfstoffen maken meer dan de helft van de exportwaarde uit. Er is de laatste tijd sprake van grotere diversificatie, door de groei van niet-traditionele exporten van industrie- en tuinbouwproducten, de ontwikkeling van de lokale en regionale markt in ICT en toerisme, en verhoogde exporten naar niettraditionele exportmarkten in Azië. De helft van de Afrikaanse handel is met West-Europa. Minder dan 10% met Noord-Amerika. De handel tussen de SSA landen beslaat slechts 9%. Hoge onderlinge tarieven, een gebrekkige infrastructuur, geringe koopkracht en een lage bevolkingsdichtheid beperken de intra-Afrikaanse handel. Niettegenstaande de relatieve en soms zelfs absolute achteruitgang van de economische ontwikkeling in Sub Sahara Afrika, is in een aantal landen vanaf midden jaren negentig een kentering waarneembaar. Dat gebeurde vooral in de landen die voldoen aan de essentiële voorwaarden voor een goed investeringsklimaat: veiligheid en politieke en macro-economische stabiliteit. In Oostelijk Afrika zijn dat vooral Kenia, Tanzania en Oeganda. Daar bieden naast de groei van de traditionele export van landbouwgrondstoffen, zoals koffie en thee, en van mijnbouwproducten, niettraditionele exportproducten als tuinbouwproducten, visproducten en halffabrikaten nieuwe mogelijkheden. Vooral de bloementeelt en de dienstensector (toerisme, ICT en transport) nemen in belang toe. In Zuidelijk Afrika bevindt zich een groep landen die beschikt over belangrijke natuurlijke hulpbronnen, een politiek en economisch stabiel klimaat, een goed ontwikkelde infrastructuur en een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. De economische motor van de regio is Zuid-Afrika. Zuid-Afrika en in tweede instantie haar directe buurlanden behoren tot de meest favoriete vestigingslocaties op het continent voor Nederlandse investeerders. In Westelijk Afrika fungeert Nigeria onvoldoende als economische motor voor de regio. Alhoewel er wel buitenlandse investeringen in de oliesector plaats vinden vertalen deze zich onvoldoende in brede economische groei, voornamelijk vanwege binnenlandse onrust en corruptie. Ivoorkust kent nog geen politiek stabiele situatie en Sierra Leone en Liberia zijn ‘falende staten’. Maar landen als Kaapverdië, Senegal, Benin, Burkina Faso, Ghana en Mali vertonen ondanks hun beperkte natuurlijke hulpbronnen sinds de jaren negentig een behoorlijke economische groei die boven de bevolkingsgroei uitstijgt. De regio heeft echter nog weinig exporten buiten de traditionele exportproducten zoals katoen, cacao, hardhout, olie en gas. Nederlandse bedrijven zien op dit moment de meeste kansen in Zuidelijk Afrika. Het agentschap EVD van het Ministerie van Economische Zaken ziet echter naast Zuid-Afrika de laatste jaren ook een toenemende interesse van het Nederlandse bedrijfsleven in Nigeria, Ghana, Angola, Zambia, Kenia, Tanzania en Oeganda. Het Nederlandse bedrijfsleven is vooral actief in de olie- en de agrarische sector. Nederlandse boeren en groenten- en fruithandelaren zijn zeer actief in de land- en tuinbouwsector, maar ook in de dienstverlening voor tuinbouw liggen veel kansen voor Nederland. Hierbij gaat het om kennisoverdracht ten aanzien van veredeling en resistentie van gewassen, biotechnologie, verbetering van de agro-logistieke keten en procesmanagement. Verder wordt er door Nederlandse bedrijven gehandeld in goederen, zoals machines en transportmiddelen en in diensten. Kansen voor het Nederlands bedrijfsleven bij grote aanbestedingen, kunnen nog beter worden benut.
ii
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Ondanks het feit dat in een aantal landen de vooruitzichten zijn verbeterd, is het tot op heden nog onvoldoende gelukt handel als motor voor groei aan te wenden. Afrika ondervindt talrijke belemmeringen op het gebied van internationale handel. Hoge tarieven, handelsverstorende steun voor een aantal producten die voor hen van belang zijn, en tariefescalatie zijn hiervan de belangrijkste. De meeste landen in Afrika maken bovendien weinig gebruik van preferenties van bijv. EBA en preferenties onder het verdrag van Cotonou. Maar terwijl tarifaire belemmeringen en binnenlandse handelsverstorende steun in OESO-landen afnemen, nemen non-tarifaire belemmeringen zoals technische handelsbarrières en sanitaire en fytosanitaire maatregelen sterk in belang toe, vooral voor niet-traditionele exporten zoals bloemen, groenten en fruit. In Sub-Sahara Afrika zorgen beperkingen aan de aanbodszijde ertoe dat het aanbod achterblijft bij de grotere handelsmogelijkheden die verbeterde markttoegang (tariefafbouw, preferenties) biedt. Een slecht ondernemingsklimaat is hiervan de hoofdoorzaak, maar ook op bedrijfsniveau zijn er knelpunten op het gebied van technologie, bedrijfsvoering, kennis en dergelijke. Gerichte inzet op het wegnemen van de beperkingen aan aanbodszijde (supply side constraints) is nodig om economische groei en handel in positieve zin te beïnvloeden. Het Nederlands beleid is gericht op het wegnemen van zowel internationale handelsbelemmeringen als nationale supply side constraints die Sub-Sahara Afrika verhinderen haar potentieel waar te maken en aansluiting te vinden bij de wereldmarkt. Op internationaal niveau bepleit Nederland substantiële vermindering van tarieven en handelsverstorende subsidies voor producten van belang voor ontwikkelingslanden. Voor Afrika zijn dit vooral landbouwproducten, waarbij katoen een belangrijke testcase is. Nederland streeft door vereenvoudiging van procedures en oorsprongsregels naar meer gebruik van de bestaande preferenties door ontwikkelingslanden. Tevens geeft Nederland Technische Assistentie aan bedrijven ten behoeve van de ingewikkelde administratieve afhandeling van importeisen. Op nationaal niveau ondersteunt Nederland activiteiten ter versterking van goed bestuur en macroeconomische stabiliteit, die voorwaarden scheppen voor een goed ondernemingsklimaat. Hierbij moet gedacht worden aan macrosteun in het kader van aanpassingsprogramma’s, versterking van overheidsinstanties zoals kadasters en douane, verbetering van de dienstverlening en mededinging in de financiële sector en verbetering van infrastructuur. Verbetering van marktwerking en marktinstituties geschiedt veelal via publiek-private partnerschappen. Voorbeelden hiervan zijn de partnerschappen op het gebied van capaciteitsversterking om te kunnen voldoen aan de moderne door de markt gestelde voedselveiligheidseisen (Kenia, Tanzania, Oeganda) in samenwerking met LNV en de Nederlandse agribusiness, en de versterking van ketens in West-Afrika voor katoen en vers fruit. In dit kader is het werk van de Commissie Doornbos, die de mogelijkheden onderzoekt van versterking van boerenorganisaties in ontwikkelingslanden, van belang. Problemen op bedrijfsniveau met betrekking tot marktkennis, technologieontwikkeling en management worden vooral aangepakt via privaat-private samenwerking. Het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) is hierbij belangrijk voor Afrika. Ook het PUM programma en het CBI spelen een rol bij de versterking van de concurrentiepositie van bedrijven uit ontwikkelingslanden op de EU markt. Conclusie Sub-Sahara Afrika lijkt de laatste twee decennia de aansluiting bij de rest van de wereld te hebben gemist. Maar in een aantal regio’s en landen is de laatste jaren een kentering waarneembaar. Vooral de landen met een stabiel politiek en macro-economisch klimaat vertonen de laatste jaren een stijging van economische groei en handel. Naast vergrote afzetmogelijkheden op buitenlandse markten kan gerichte inzet van middelen om de supply side constraints op nationaal en bedrijfsniveau op te lossen ertoe bijdragen dat deze groei zich consolideert en versterkt. Op het terrein van agri-business liggen voor zowel Nederland als Afrika op dit moment de beste kansen. Het bestaande beleid en het onlangs verbeterde instrumentarium sluiten voor een groot deel goed aan op de geconstateerde knelpunten in het lokale ondernemingsklimaat.
iii
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
1.
Inleiding
Tijdens het Algemeen Overleg over de Afrika notitie “Sterke Mensen, Zwakke Staten” en de twee regionale notities over de Hoorn en de Grote Meren begin maart 2004, zegde Minister van Ardenne naar aanleiding van vragen van het VVD-kamerlid Szabo over economisch kansrijke landen en regio’s een notitie toe over ‘Handel en Afrika’. Het doel van deze notitie is de Kamer inzicht te verschaffen in de ontwikkeling van de handel in Afrika en in de factoren die daarbij een rol spelen. Handel kan voor Sub-Sahara Afrika een belangrijke motor voor groei en vermindering van armoede zijn. Maar de relatie tussen handel en ontwikkeling is complex en niet vanzelfsprekend. Handel als instrument voor ontwikkeling vereist onder meer veel aandacht voor een goede marktwerking, opbouw van handelscapaciteit, een goed werkende financiële sector en een goede infrastructuur en aandacht voor ontwikkeling van ondernemerschap. Daarnaast moet Afrika de kans krijgen om gebruik te maken van zijn comparatieve voordelen op de internationale markt.
Opzet van de notitie Na een analyse van de ontwikkeling van de handel in SSA over de afgelopen 20 jaar wordt gekeken naar de kansrijke sectoren en regio’s in Afrika en tegelijkertijd naar sectoren en regio’s die voor Nederland van belang zijn. Daarna wordt ingegaan op de knelpunten die handel en investeringen belemmeren, waarbij gekeken wordt naar zowel interne als externe factoren. De notitie eindigt met voorbeelden van wat Nederland zowel bilateraal als multilateraal doet om zowel knelpunten op het gebied van internationale handel als beperkingen aan de aanbodszijde weg te nemen.
1
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
2.
Omvang handel, ontwikkelingen en perspectief
2.1 Omvang en ontwikkeling van de handel De ontwikkeling van de handel in Sub Sahara Afrika (SSA) blijft sterk achter bij die van de rest van de wereld. Het aandeel van Afrika in de wereldhandel daalde dan ook van bijna 4% in 1980 tot minder dan 1,5% in 2003. De sterkste daling vond plaats in de tachtiger jaren, toen de export in absolute omvang afnam. Vanaf begin negentiger jaren treedt er zekere mate van stabilisatie op. Ook in vergelijking met andere ontwikkelingslanden doet Afrika het slechter. Terwijl de goederenexport van de gehele wereld tussen 1993 en 2002 steeg met gemiddeld 6,3% per jaar, en die van alle ontwikkelingslanden zelfs met 7,1% per jaar, nam de export van Afrika slechts met 3,1% per jaar toe, en dan ook nog voornamelijk dankzij de export van olie en diamanten. Het aandeel van de Afrikaanse export in de totale export van ontwikkelingslanden is gedaald van 20,3% in 1980 tot slechts 7,9% in 2000. De geringe exportopbrengsten en hoge buitenlandse schulden beperken de hoeveelheid deviezen die beschikbaar zijn voor de import van machines, onderdelen en benodigde grondstoffen voor opkomende industrieën in een groot aantal landen in Afrika. Dit beïnvloedt op haar beurt weer de groei en investeringen in industrie en werkgelegenheid. De economische groei van SSA bedroeg tussen 1980 en 2000 gemiddeld slechts 2% per jaar. In de periode van 1980 tot 1990 was deze gemiddeld 1,7 % per jaar. In de negentiger jaren komt er een omslag en neemt de groei weer toe: van 1990 tot 2000 was de groei gemiddeld 2,4 % per jaar. Ter vergelijking, de lage- en middeninkomenslanden in Azië groeiden in die twintig jaar met gemiddeld 7% per jaar. Afrika exporteert 29% van zijn totale productie en dat is relatief hoog. Ter vergelijking, mondiaal is het gemiddelde 20%, China zit op 26%, en hoewel de OESO landen op gemiddeld 17,5% zitten, komen de VS maar tot 7%. Dat betekent dat de handel voor Afrika dus niet marginaal is en wel degelijk een bron voor ontwikkeling zou kunnen zijn. Fig. 1a Ontwikkeling totale SSA export en import Fig. 1b Aandeel SSA in wereldexport en -import
80 SSA export
60
SSA Import
40 20 0 1980 1985 1990 1995 2000
Bron: Handbook of statistics, WTO (2003)
Percentage
Miljard US $
100
4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
SSA Export tov wereldexport SSA Import tov wereldimport 1980 1985 1990 1995 2000
Bron: Economic Development in Africa, United Nations (2003)
Dat de integratie van Afrika in de wereldeconomie nog gebrekkig en onevenwichtig is, blijkt uit haar handelsrelaties en de samenstelling van het import- en exportpakket. Naarmate de integratie vordert neemt de variatie in het import- en exportpakket toe en zijn wederzijdse handelsstromen gerelateerd aan de onderlinge afstand en de omvang van de economieën. Fig. 2 geeft de handelsrelaties van Afrika met de rest van de wereld weer en fig. 3 de samenstelling van de export.
2
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Fig. 2 Export- en Importpartners SSA Afrika Azië Latijns-Amerika
export 2002
Centraal&Oost Europa
Import 2002
Rest van ontwikkelde landen Japan VS / Canada Europa
0
10
20
30
40
50
60
Percentage van de totale export of import
Bron: Handbook of statistics, WTO (2003)
Het aantal handelspartners is beperkt. West-Europa (de EER) is met 49% veruit de grootste importeur van Afrikaanse goederen, gevolgd door Azië en Afrika zelf. Noord-Amerika (de VS en Canada) staat met 12% op de vierde plaats. Het grote verschil in omvang van de handel van Afrika met West-Europa en Noord-Amerika wordt voor een deel verklaard uit koloniale banden, waardoor Afrika in Europa beter bekend is. Maar ook afstand en de grotere complementariteit van de economieën spelen een rol. De handel tussen Afrikaanse landen lijkt met 17,5% van redelijke omvang te zijn, maar bijna de helft van deze handel betreft handel tussen Sub-Sahara Afrika en de vijf Noord-Afrikaanse Maghreblanden. De handel binnen SSA beslaat slechts 9%. Deze regionale handel neemt overigens wel toe. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre preferenties invloed hebben op de omvang van de export naar Europa1. Dit komt enerzijds omdat producten met een groot exportpotentieel (suiker, rijst, bananen, kleding) voorlopig zijn gequoteerd2. Anderzijds dragen ingewikkelde procedures en complexe oorsprongsregels ertoe bij dat een groot deel van de exporten van de MOL’s naar Europa om die reden geen gebruik van de preferenties onder Everything but Arms (EBA) maken, maar van de preferenties onder het Cotonou-verdrag. Voor zeventig procent van de export van SSA naar Europa bestaan geen tarieven. Niet voor SSA, maar ook niet voor de rest van de wereld. Voor die producten bestaat dus ook geen preferentiële toegang. Het is derhalve moeilijk precies aan te geven in hoeverre preferenties door Afrikaanse landen worden benut en of preferenties de export significant vergroten. De handel van Afrika met de groeimarkten in Azië is bezig in rap tempo te veranderen. Zo steeg de export van SSA in de periode 1993-2002 naar Japan drie keer zo hard en naar Oost-Azië (inclusief China) zelfs bijna vijf keer zo hard als de export naar de VS en de EU. 1
Om het effect van preferenties te meten moeten we weten hoeveel er onder preferentiële regelingen wordt geëxporteerd, hoeveel daarvan zou wegvallen zonder preferenties, en hoeveel minder andere ontwikkelingslanden (die geen of minder preferenties hebben) exporteren door de ongelijke toegang. Vooral de vraag of preferenties wel invloed hebben op de omvang van de export is van belang. Als de preferentiële marge niet bij de producent terecht komt, maar bij de overheid of de importeur, of opgaat aan extra administratieve kosten, zal er geen invloed zijn op de export. Als de marge wel bij de producent komt, is de vraag of die producent ook zonder die marge zou kunnen exporteren. Op dit moment wordt er veel onderzoek gedaan naar deze vragen. De EU heeft geen gegevens over het gebruik van preferenties; alleen over de aanvragen. 2 Onder EBA hebben de MOLs tot 2006 quota voor bananen, en tot 2009 oplopende quota voor suiker en rijst, daarna hebben ze volledig vrije toegang. De preferentiële export van rijst, suiker en bananen door niet-MOLs blijft gequoteerd. De quota voor kleding en textiel worden per 1/1/2005 ook voor de niet-MOLs afgeschaft (maar niet het tarief).
3
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Fig. 3 Samenstelling van de SSA export per sector (percentage)
Bron: Global Economic Perspectives, Wereldbank (2004)
De grootste exportsector in Afrika is de energiesector, voornamelijk olie. Op de tweede plaats komen (on)bewerkte diamanten, edelstenen en andere mijnbouwproducten. Uit fig. 3 blijkt hoezeer Afrika afhankelijk is van de export van olie, diamanten en andere delfstoffen. Ze maken meer dan de helft van de waarde van de export uit. Opvallend is dat sinds 1999 de waarde van de export van industriële goederen die van landbouwproducten overtreft. Dat heeft enerzijds te maken met de dalende tendens van de prijs van primaire landbouwproducten en met een verschuiving in de economie van landbouw naar industrie die altijd optreedt naarmate een economie zich ontwikkelt Anderzijds is dit het resultaat van het feit dat de tarieven voor landbouwproducten in de wereld gemiddeld minstens twee keer zo hoog zijn als de tarieven voor industriële producten. Afrika importeert voornamelijk machinerie (transportmiddelen, landbouwmachines, etc.) en chemicaliën (waaronder kunstmest). De grote afhankelijkheid van de export van delfstoffen en agrarische grondstoffen duidt erop dat voor zover integratie in de wereldeconomie plaatsvindt, deze eenzijdig en weinig divers is. Dat de groei van de export plaatsvindt in sectoren die relatief weinig extra werkgelegenheid opleveren, hoeft op zichzelf geen probleem te zijn voor het effect op armoede. Als de verdiensten van de export worden besteed aan investeringen en inputs voor groei van de binnenlandse productie, kan de eenzijdige export toch indirect tot groei van werkgelegenheid en armoedevermindering leiden. Naarmate er meer arbeid bij produceren van exportproducten betrokken is, is de kans dat deze productie tot armoedevermindering leidt wel groter, omdat de relatie directer is. Daarom is het een goed teken dat de export van industriële producten, waaronder ook een aantal verwerkte landbouwproducten vallen, toeneemt. Interessant is ook om te kijken naar het aandeel van de handel per regio. Dat is nuttig, omdat het continent te groot en verschillend is om als één geheel te zien. Probleem hierbij is dat er vele regionale indelingen zijn en sommige landen deel uit maken van verschillende regionale blokken (zie ook bijlage 1). Hier is gebruik gemaakt van de bestaande economische blokken3.
3
COMESA (Common Market for Eastern and Southern Africa): Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Soedan, Burundi, Rwanda, Comoren, Madagascar, Kenia, Tanzania en Oeganda. ECCAS (Economic Community of Central African States): Sao Tomé en Principe, Angola, Democratische Republiek Kongo, Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, Gabon, Equatoriaal Guinee, Republiek Kongo, Tsjaad. ECOWAS (Economic Community of West African States): Kaapverdië, Gambia, Ghana, Benin, Burkina Faso, Ivoorkust, Guinee Bissau, Senegal, Mali, Niger, Togo, Liberia, Nigeria, Sierra Leone.
4
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
SADC (Southern African Development Community): Mauritius, Seychellen, Mozambique, Malawi, Zambia, Zimbabwe, Botswana, Lesotho, Zuid-Afrika, Namibië, Swaziland.
5
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
In geval van overlap is gekozen om landen slechts in een blok op te nemen4.
Mrd US $
Fig. 4 Totale handel (export en import) per handelsblok, inclusief interregionale handel 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
SADC ECOWAS ECCAS COMESA
1995
1997
1998
1999
2000
2001
Bron: Handbook of statistics, Unctad 2003
De SADC (zuidelijk Afrika) exporteert en importeert het meeste en daarna ECOWAS (westelijk Afrika). De omvang van de handel van COMESA (Oost/Zuidelijk Afrika) en ECCAS (Centraal Afrika) is duidelijk kleiner. Deze verschillen zijn gemakkelijk te verklaren wanneer wordt gekeken naar de landen in de diverse handelsblokken5. In de SADC is Zuid-Afrika de grote motor. Dit land neemt ongeveer een derde van de handel van Sub-Sahara Afrika voor zijn rekening. In ECOWAS is Nigeria met een kwart van de totale handel in SSA de grote kracht. Deze twee landen nemen dus meer dan de helft van de handel van SSA voor hun rekening. Zuid-Afrika is meer ontwikkeld dan de rest van Afrika en Nigeria profiteert vooral van zijn olie en gas. Interessanter dan de omvang van de handel is de ontwikkeling ervan. Daar zien we echter weinig verschillen tussen de handelsblokken. Alle blokken maken ongeveer dezelfde geringe groei door, waarbij ECOWAS nog de meeste groei laat zien (zie verder hoofdstuk 3). 2.2 Veiligheid, politieke en macro-economische stabiliteit Voor economische groei en handel zijn veiligheid, politieke en macro-economische stabiliteit6 essentiële voorwaarden7. Van de 47 landen in Sub-Sahara Afrika voldoen 22 aan deze criteria (zie tabel 1 in de bijlage). Van de 15 partnerlanden van Nederland in Afrika maken er 13 deel uit van deze groep. Alleen Rwanda en Eritrea 8 voldoen niet aan de criteria9. Daarbij moet opgemerkt worden dat Ethiopië, Oeganda en Kenia bij het rijtje van landen staan waar het relatief goed gaat, ondanks het conflict tussen Ethiopië en Eritrea, de onlusten in het noorden van Oeganda en het slechte economische beleid van Kenia in de negentiger jaren. De reden is dat de economische ontwikkeling van Ethiopië en de stabiliteit van het land weinig geleden hebben onder het grensconflict (in tegenstelling tot Eritrea). Datzelfde geldt voor de situatie in Oeganda ten aanzien van het conflict in het noorden. Kenia is een twijfelgeval, maar de huidige situatie geeft aanleiding tot optimisme. Sinds het vertrek van president Moi in 2002 is er veel verbeterd.
4
Zo is Tanzania vanwege het lidmaatschap van de East African Customs Union bij de COMESA gevoegd, net als Rwanda en Burundi. Mauritius en de Seychellen zijn bij de SADC ingedeeld en niet bij de COMESA, evenals Zambia, Zimbabwe, Malawi, Namibië en Swaziland. Bij Angola en de Democratische Republiek Kongo is gekozen voor ECCAS. Somalië is aan de COMESA toegevoegd, hoewel geen lid. Mauritanië, lid van de Arab Maghreb Union is niet ingedeeld. 5 Egypte is de grootste economie van de COMESA, maar omdat we in deze notitie alleen naar Sub-Sahara Afrika kijken is Egypte (met een handelsomvang die ongeveer even groot is als Nigeria) buiten beschouwing gelaten. 6 Criterium voor macro-economische stabiliteit is de bereidheid van IMF en de Wereldbank om geld te lenen. 7 Zie voor een vergelijkbare analyse Gunning J.W. (1997), Explaining African Economic Performance. 8 Rwanda vertoont de laatste jaren een redelijke stabiliteit en vrede en ook een toenemende groei. Het bilaterale programma met Eritrea is nog steeds bevroren. 9 Voor uitgebreide uitleg over de criteria voor selectie van partnerlanden zie Kamerstuk 2003-2004, 29234, nr. 20 Tweede Kamer
6
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
De andere 25 landen kenden in de afgelopen 10 jaar een oorlog of burgeroorlog, een grote mate van politieke instabiliteit die concreet tot uiting kwam in de vorm van een staatsgreep of oproer, of dermate slecht economisch beleid dat het IMF niet bereid was geld te lenen. Illegale exploitatie en handel van vooral coltan en diamanten spelen een belangrijke rol in de financiering van conflicten. Uit bijlage 1 blijkt dat de 15 landen die in de negentiger jaren gemiddeld minder dan twee procent reële groei van het BBP per jaar hadden (op Zambia na), niet voldeden aan de criteria van veiligheid, politieke en macro-economische stabiliteit. Alle 22 stabiele landen, op Zambia na, hadden wel een reële groei van meer dan twee procent. Dertien van deze landen hadden zelfs een groei van meer dan vier procent. Sinds 2000 ligt de groei in Zambia inmiddels ook op gemiddeld 4%. Een dergelijk beeld tekent zich ook af als we kijken naar de groei van de handel. In alle 22 landen met een stabiel politiek en goed macro-economisch klimaat de groei van de export in de jaren negentig toegenomen10. In negen landen lag de groei zelfs boven de vijf procent. Kijken we naar de combinatie van productie en handel dan wordt het beeld nog duidelijker. Negentien van de 27 landen die zowel een groei van meer dan 2% van de productie laten zien als een positieve groei van de handel, voldoen aan de criteria van veiligheid, politieke en macroeconomische stabiliteit
3.
Kansrijke sectoren en regio’s in Afrika
In het algemeen laat Sub-Sahara Afrika nog een eenzijdig economisch patroon zien met een grote afhankelijkheid van export van enkele landbouw- en minerale grondstoffen. Als men de totale handel- en investeringsstroom ziet, blijkt bovendien dat het vooral om enkele landen gaat zoals Nigeria en Zuid-Afrika en om bepaalde sectoren zoals olie, gas en mijnbouw. Toch is de laatste tijd sprake van grotere diversificatie, o.a. door de groei van niet traditionele exporten (industrieproducten en tuinbouw), de ontwikkeling van de lokale en regionale markt voor bijv. ICT of toerisme, en een vergroting van de export naar niet-traditionele exportmarkten in Azië. Voor een indicatie van kansrijke regio’s is Afrika ingedeeld in vier geografische regio’s: Oostelijk Afrika, Zuidelijk Afrika, Centraal Afrika en Westelijk Afrika11. In Oostelijk en Zuidelijk Afrika bevindt zich een relatief groot aantal landen met een stabiel politiek klimaat en een stabiel macroeconomisch beleid die al een meer gediversifieerde economie hebben. West-Afrika laat een meer gemengd beeld zien. Hier bevindt zich een aantal landen met een stabiel politiek en macroeconomisch klimaat, maar met beperkte economische mogelijkheden en een grote achterstand op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. De situatie in Centraal Afrika is beduidend slechter en biedt helaas weinig perspectief op ontwikkeling en handelskansen. Met name de talrijke conflicten hebben deze landen verhinderd gebruik te maken van hun potentieel. Sommige landen in deze regio zoals Tsjaad, de Democratische Republiek Kongo, de Centraal Afrikaanse Republiek, de Republiek Kongo en landen zoals Rwanda12 en Burundi behoren tot de armste ter wereld waar nauwelijks sprake is van enige economische basis. Gezien de focus van deze notitie op kansrijke regio’s en sectoren, wordt in deze notitie verder geen aandacht aan deze regio besteed. De notitie ‘Ondernemen in Conflictgebieden’13 die u onlangs toeging, geeft het Nederlandse beleid inzake instabiele landen en regio’s weer. 10
In Zambia is dat sinds 2000 Voor de landen per geografische regio zie bijlage 2. 12 Rwanda laat de laatste jaren een verbetering zien. 13 ‘Ondernemen in conflictgebieden’, Kamerstuk 2003-2004 29439 nr.1 Tweede Kamer, 05/03/2004 11
7
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
3.1 Oostelijk Afrika Oostelijk Afrika beschikt in het algemeen over stabiele regeringen die langs democratische weg zijn gekozen. Het macro-economische beleid is hier het laatste decennium sterk verbeterd en de inflatie wordt in de hand gehouden. Sinds de koloniale tijd hebben aanzienlijke investeringen in infrastructuur plaats gevonden, waardoor niet alleen Noord-Zuid maar vooral ook Oost-West verbindingen met de havens van Mombasa en Dar es Salaam goed zijn ontwikkeld. De regio mag zich verheugen in een rijkdom aan mineralen en landbouwgrondstoffen (koffie, thee, katoen, suiker), maar in bepaalde gebieden vooral ook in een combinatie van een gunstig klimaat, vruchtbare landbouwgrond, voldoende waterbronnen en behoorlijke bevolkingsdichtheid. Hierdoor is er geen schaarste aan de factor arbeid en bieden ook de lokale en regionale markt potentiële groeimogelijkheden. In het algemeen is de kwaliteit van de beroepsbevolking door een relatief redelijk beschikbare gezondheidszorg- en onderwijsvoorzieningen hoger dan in andere delen van Afrika. Economisch gezien doen zich diverse kansen voor. In eerste instantie betreft dit kansen voor verdere groei van de traditionele export van landbouwgrondstoffen zoals koffie en thee, en mijnbouwproducten, als gevolg van verbetering van de concurrentiepositie door grotere efficiëntie. Deze producten worden echter over het algemeen onverwerkt geëxporteerd, hebben vrije markttoegang tot de EU, zijn zeer gevoelig voor prijsschommelingen en kennen over een langere periode een afnemende ruilvoet, onder andere door een te groot aanbod op de wereldmarkt. Vooral Oeganda, Rwanda en Ethiopië zijn nog zeer afhankelijk van deze categorie. In tweede instantie gaat het om niet-traditionele exportproducten zoals tuinbouwproducten (bloemen, boontjes, verse groenten en fruit), visproducten, textiel en copra. Deze producten zijn concurrerend op de wereldmarkt of kunnen profiteren van bepaalde handelspreferenties. In Kenia nemen tuinbouwproducten een belangrijke plaats in bij de export. Met name de bloementeelt is de laatste jaren sterk gegroeid, waardoor Kenia sinds 2000 de grootste buitenlandse leverancier is van de Nederlandse bloemenveilingen. Buitenlandse Directe Investeringen (BDI) en in het bijzonder uit Nederland, hebben hierbij een prominente rol gespeeld. Dit geldt, hoewel in mindere mate, ook voor andere landen in de regio, met name Oeganda, Tanzania en Ethiopië. Een derde categorie betreft de dienstensector, waar met name groei plaatsvindt in de ICT, toerisme en transport. Deze activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de lokale of regionale markt en worden onder meer gestimuleerd door recente marktontwikkelingen zoals de introductie van nieuwe technologieën. Ook in deze categorie spelen buitenlandse investeringen een belangrijke rol, waaronder die uit Zuid-Afrika en enkele Noord-Afrikaanse landen. De activiteiten concentreren zich vooral op Tanzania en Kenia, waar het potentieel en de markt groter zijn. Tenslotte is er een vierde categorie van (agro-)industriële eindproducten en bouwnijverheid die deels lokaal worden geproduceerd (voedselverwerking, bier, zeep, kunststof huishoudelijke producten) of regionaal worden geïmporteerd en verhandeld. Kenmerkend voor deze producten is dat zij gericht zijn op de lokale markt en uit simpele massaproducten bestaan met een hoge standaardkwaliteit en lage prijs. Op dit terrein zijn met name multinationale ondernemingen als Philips, South African Breweries (SAB), Coca Cola en Unilever actief. Lange tijd was Kenia het enige industriële land in de regio, maar sinds een aantal jaren groeit de industrie ook in Tanzania o.a. door het aantrekken van buitenlands kapitaal en know how, bijv. in dranken, textiel en verven. Oeganda, Tanzania en Kenia hebben onlangs tot de vorming van een douane-unie in het kader van de East African Community (EAC) besloten. Hiermee is een belangrijke stap gezet naar grotere markten met kans op meer investeringen, regionale economische samenwerking en integratie.
8
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
3.2 Zuidelijk Afrika In Zuidelijk Afrika bevindt zich een groep landen die beschikken over belangrijke natuurlijke hulpbronnen (o.a. olie, gas, mineralen, maar ook over goede landbouwgrond en natuurparken) met een in verhouding lage bevolkingsdichtheid, over politieke en economische stabiliteit, een goed ontwikkelde infrastructuur en een relatief goed opgeleide beroepsbevolking. Dit geldt met name voor Zuid-Afrika, Botswana en Namibië. Zimbabwe verliest in rap tempo zijn goede positie als gevolg van de politieke ontwikkelingen, die leiden tot grote onzekerheid over productiefactoren en tot des-investeringen. Een belangrijk voordeel is dat de overheden in Zuid-Afrika, Botswana, Namibië en in mindere mate Mozambique en Zambia werken aan verbetering van het ondernemingsklimaat. Belangrijke rem op de ontwikkeling is echter de epidemische verspreiding van HIV/Aids in de regio. De economische motor van de regio is Zuid-Afrika met een brede economische basis, goede infrastructuur en een krachtige, particuliere sector, waarvan een deel in de buurlanden is gevestigd. De dominantie van de Zuid-Afrikaanse economie is verankerd in de Zuidelijk Afrikaanse Douane Unie (SACU)14 die ook Botswana, Namibië, Lesotho, Swaziland en Mozambique omvat. Vele Zuid-Afrikaanse bedrijven vestigen zich in de regio, mede dankzij SACU. Zo hebben vele ZuidAfrikaanse boerenbedrijven zich gevestigd in Zimbabwe en Zambia. De ACU-regio produceert primaire producten zoals goud, edelstenen, steenkool, halffabrikaten zoals oliën en vetten, visproducten en chemicaliën, en eindproducten die variëren van wijn, vruchtensappen en snoepgoed tot auto-onderdelen en machines. Ook de dienstensector, waaronder het bank- en verzekeringswezen, is goed ontwikkeld. De toeristensector verspreidt zich niet alleen in de natuurparken in het binnenland maar ook langs de uitgestrekte kustlijn van Mozambique. Zuid-Afrika en in tweede instantie de SACU-regio geldt als een van de meest favoriete vestigingslocaties voor buitenlandse investeerders. 3.3 West Afrika Westelijk Afrika laat zich niet gemakkelijk typeren. Een aantal landen behoort tot de meest instabiele landen van SSA. Sierra Leone en Liberia kunnen zelfs worden aangemerkt als ‘falende staten’. Andere landen zoals Kaapverdië, Senegal, Ghana, Benin, Mali en Burkina Faso, gelden als stabiel en zijn voor het merendeel democratisch. Alhoewel de meeste van deze landen over een geringere variatie aan natuurlijke hulpbronnen beschikken dan Oostelijk of Zuidelijk Afrika, vertonen deze landen sinds de jaren negentig toch een economische groei, die boven de bevolkingsgroei uitgaat. Economisch wordt de regio door Nigeria gedomineerd, een groot land met veel olierijkdom en een omvangrijke bevolking dat relatief veel buitenlandse investeringen aantrekt in de oliesector. Het land geldt echter als politiek instabiel en zeer corrupt en investeringen in de oliesector vertalen zich nog niet in een brede economische groei in de regio. Afgezien van de groei in traditionele exportproducten zoals katoen, cacao, hardhout, pinda’s, fruit, mineralen, olie en gas, zijn de kansen voor de regio beperkt. Industrialisatie valt met de moeilijke achterlandverbindingen, gespreide en gefragmenteerde markten (behalve in de kuststreken), en gebrek aan kennis en kapitaal, niet snel te verwachten. Nigeria, Ivoorkust en Ghana beschikken over enige voedselverwerkende industrie, die ook een deel van de regio voorziet. Op het gebied van land-, tuinbouw- en visproducten liggen wel kansen, vooral in tropische streken rond de kust, waar ook transport en infrastructuur aanwezig is. In de dienstensector zijn de belangrijkste kansen gelegen in transport, ICT en financiële dienstverlening. Het toerisme is slechts mondjesmaat ontwikkeld, waarbij een land als Gambia door een doeltreffende combinatie van marketing en lage prijzen, een klein marktaandeel heeft 14
South African Customs Union (SACU)
9
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
weten te verwerven. Verder zijn de kansen op dit gebied niet groot en beperken zij zich tot enkele gebieden (Mali: Dogon en Timbouctou, Niger: Agadez), de kusten van Senegal en Kaapverdië. 3.4 Kansrijke sectoren en regio’s voor Nederland Nederland is een belangrijke importeur, exporteur en investeerder en kan daarom een belangrijke partner voor Sub-Sahara Afrika zijn. Sub-Sahara Afrika biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van export en import van goederen en diensten en ook voor directe buitenlandse investeringen. Het is interessant om dieper in te gaan op de vraag naar welke landen en sectoren de interesse van het Nederlands bedrijfsleven uitgaat en welke kansen hier liggen. De Nederlandse export naar Afrika wijkt qua samenstelling niet veel af van de export naar andere regio’s in de wereld (zie bijlage 3, tabel 2). Fig. 4 Export en import van Nederland naar SSA per productgroep Kapitaalgoedern Agrarische producten
Import
Chemische producten
Export Gefabriceerde goederen Minerale brandstoffen Ruwe materialen
0
10
20
30
40
50
60 Percentage
Bron: CBS (2002)
Agrarische producten (25%), chemische producten (16%) en vooral kapitaalgoederen (35%) zijn de belangrijkste producten die Nederland naar Afrika exporteert. Nederland importeert vooral agrarische producten uit Sub-Sahara: 56% van de import bestaat uit agrarische producten. Een goed inzicht in de investeringen vanuit Nederland naar Sub-Sahara Afrika valt niet te geven aangezien deze cijfers niet openbaar zijn.15 In de top-10 van ontwikkelingslanden die Nederlandse Buitenlandse Directe Investeringen ontvangen (tabel 1) staan drie landen die tot Sub-Sahara Afrika behoren: Nigeria, Zuid-Afrika en Tsjaad. Nigeria is zelfs de grootste ontvanger, wat vooral verklaard worden door grote investeringen van multinationals in de oliesector aldaar. 16
15
De Nederlandse Bank geeft geen informatie over investeringen indien deze op bedrijfsniveau te herleiden zijn, zoals in een aantal Afrikaanse landen het geval is. 16 Doordat multinationals in sommige landen hun stempel op de buitenlandse investeringen drukken zegt de omvang van de totale Nederlandse directe investeringen in een land weinig over het aantal Nederlandse bedrijven dat er actief is.
10
Notitie Afrika en Handel – juni 2004 Tabel 1 Nederlandse directe investeringen in ontwikkelingslanden: tien grootste ontvangers (stand)17
Nigeria China Filippijnen Egypte Thailand Indonesië India Zuid-Afrika Tsjaad Kazakstan
In milj. Euro
In % van totale DBI in OS-landen
2282 1807 1354 831 819 673 601 440 412 331
8,5 6,7 5,0 3,1 3,0 2,5 2,2 1,6 1,5 1,2
Bron: DNB (2001)
Zuid-Afrika is Nederlands grootste en meest gediversifieerde handelspartner binnen Sub-Sahara Afrika. Zuid-Afrika neemt daarmee een andere en meer dominante positie in dan de rest van de Sub-Sahara Afrikaanse landen. De EVD ziet echter naast Zuid-Afrika de laatste jaren ook een toename van interesse18 van het Nederlandse bedrijfsleven voor Nigeria, Ghana, Angola, Zambia en de regio Oost-Afrika19. Nederlandse bedrijven handelen en investeren bij voorkeur met en in Engelstalige Afrikaanse landen. Het Nederlandse bedrijfsleven zelf ziet vooral mogelijkheden voor handel en investeringen in de oliesector en de agrarische sector. Nederlandse boeren en handelaren in groenten,fruit en bloemen zijn zeer actief in de land- en tuinbouwsector, maar ook in de dienstverlening voor tuinbouw liggen veel kansen voor Nederland. Hierbij gaat het om kennisoverdracht ten aanzien van veredeling en resistentie van gewassen, biotechnologie, verbetering van de agro-logistieke keten en procesmanagement. In de toeristensector is het Nederlandse bedrijfsleven vooral actief in kleinschalige projecten en in de toeleverende diensten. Het Nederlandse bedrijfsleven handelt daarnaast in tweedehands voertuigen, tweedehands printers, (mobiele) telefoons, computers, machines en transportmiddelen. Naast de export van goederen biedt de export van diensten veel mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven. Nederlandse bedrijven zien goede kansen in de milieusector, waaronder afvalverwerking en recycling en in Zuid-Afrika het terugdringen van chemicaliën in de metaalverwerkende industrie, in de watersector, waaronder irrigatie en waterbesparing, en onderwijs en training. Er blijven natuurlijk kansen voor individuele bedrijven met een sterke internationale concurrentiepositie buiten de hierboven genoemde sectoren en genoemde landen. In Afrika bestaat ook een omvangrijke projectmarkt20, waarin grote internationale projecten en aanbestedingen orders voor het bedrijfsleven kunnen opleveren. Deze aanbestedingen vinden veelal in de sectoren infrastructuur (wegenbouw, havenbouw, luchthavens), verpakkingsindustrie, agro-industrie, landbouwwerktuigen, toerisme, visserij, scheepsbouw, logistiek, distributie en transport plaats. Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de EVD over grote aanbestedingen voorgelicht, maar hier liggen nog kansen voor betere benutting van het bedrijfsleven.
17
Stand: voorraad opgebouwde investeringen Cijfers vraagbeantwoording EVD 2001-2003 19 Binnen Oost Afrika gaat de aandacht van het bedrijfsleven voornamelijk uit naar Kenia,Tanzania, Oeganda, Ethiopië en Soedan 20 Ontwikkelingen in Sub-Sahara Afrika; kansen voor het bedrijfsleven, het Ministerie van Economische Zaken, september 1997, pag. 13 18
11
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
De toenemende privatisering en liberalisering in Afrika bieden kansen voor Nederlandse investeerders in sectoren als telecommunicatie en energieproductie. Deze kansen worden echter niet altijd benut. Nederland heeft uitstekende kennis van gas en mijnbouw, die in Afrika kan worden ingezet. Nederlandse energiebedrijven zijn actief in kleinschalige duurzame energieprojecten.
4.
Belemmeringen voor handel en investeringen in Afrika
Alhoewel sinds enige jaren de groei van de handel in een aantal Afrikaanse landen weer toeneemt, heeft deze nog niet de omvang van het merendeel van de Aziatische ontwikkelingslanden bereikt en blijft het aandeel van Afrika in de wereldhandel nog steeds, zij het langzamer, dalen. Tot op heden is het Afrika nog onvoldoende gelukt om die trend te keren. Dit heeft met zowel externe als interne factoren te maken. 4.1 Externe factoren Sub-Sahara Afrika ondervindt talrijke belemmeringen op het gebied van internationale handel. De meest voorkomende handelsbelemmeringen zijn tarieven, exportsteun en binnenlandse steun. Maar terwijl tarifaire belemmeringen en steun afnemen, nemen non-tarifaire belemmeringen zoals technische handelsbarrières en sanitaire en fytosanitaire maatregelen in belang toe. De belangrijkste belemmering wordt nog steeds gevormd door tarieven. De EU hanteert ruim 90.000 tarieflijnen. De meeste OESO-landen geven preferenties aan Afrikaanse landen. Zo geeft de EU preferentiële toegang via het verdrag van Cotonou aan de ACS-landen en via het ‘Everything but Arms (EBA) 21 initiatief aan de MOLs. Preferenties worden echter vooral toegekend aan producten die het importerende land niet zelf produceert en minder aan producten waar Afrika het meeste baat bij zou hebben. Een groot nadeel voor Afrika is ook dat de hoogte van het tarief in veel landen toeneemt naarmate de bewerking van het product toeneemt (de zgn. tariefescalatie). Hogere tarieven voor kleding en chocola dan voor katoen en cacao zijn hiervan voorbeelden. Werkgelegenheid en investeringen in productie met een toegevoegde waarde worden hierdoor ontmoedigd. De hoogte van de tarieven is uiteraard van invloed op de handelsmogelijkheden. De preferentiële tarieven die de EU voor Afrika hanteert zijn veelal lager dan de tarieven voor Afrika van de VS, Japan en andere OESO-landen. Zoals gezegd hebben de MOLs met het EBA vrije toegang behalve voor rijst, bananen en suiker. Wat suiker betreft betekent dit ook geen vrije toegang voor alle producten waarin suiker zit. Van de ACS landen maken de niet-MOLs22 gebruik van het Cotonouverdrag, omdat dit meer preferentiële voordelen biedt voor landbouwproducten dan het APS, maar betalen voor deze producten binnen het verdrag soms nog forse tarieven23. Met Zuid-Afrika heeft de EU een apart vrijhandelsverdrag.
21
Het Everything but Arms (EBA) initiatief valt onder het Algemeen Preferentieel Stelsel en geeft quota- en tariefvrije toegang aan de minst ontwikkelde landen (MOLs) behalve voor bananen (tot 2006) en suiker en rijst (tot 2009). 22 Botswana, Kameroen, Ivoorkust, Gabon, Ghana, Kenia, Mauritius, Namibië, Nigeria, de Seychellen, Swaziland, en Zimbabwe 23 De notitie “EU-handelsbarrières en ontwikkelingslanden”, kamerstuk 2001-2002, 28000V, nr 63, geeft een uitgebreid overzicht van bestaande handelsbarrières en de vaak ingewikkelde voorwaarden die bestaan voor preferentiële toegang. Zo wordt verwezen naar een studie van de WTO samen met UNCTAD waaruit blijkt dat bij invoer uit de ACS-landen voor bijna 500 productcategorieën een tarief van 12% of hoger geldt. Deze piektarieven komen vooral voor bij groenten en fruit en in de sectoren met een zware marktordening: zuivel, vlees en granen. Een typisch invoertarief als bevroren lam ligt voor ACS-landen op 62,5%. In de zuivelsector liggen veel invoertarieven rond de 100%; boter doet bijvoorbeeld 90% onder het ACS-verdrag. Voor mandarijnen en clementines is het ACS-
12
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Alle Afrikaanse landen behalve Zuid-Afrika hebben vrije toegang voor industrieproducten, maar moeten wel voldoen aan oorsprongsregels. Anders vallen ze terug op de MFN tarieven24 die met name voor producten als schoeisel, kleding en textiel erg hoog zijn. De complexiteit van deze regels en het gebrek aan kennis en capaciteit aan Afrikaanse zijde om hiermee om te gaan, zijn de grootste handicaps om gebruik te maken van preferenties. Ontwikkelingslanden en met name Afrikaanse landen passen overigens zelf ook hoge tarieven toe. Zeventig procent van de invoerheffingen betalen ontwikkelingslanden aan andere ontwikkelingslanden. Tot voor kort was import- en exportheffing vaak de belangrijkste vorm van belastingheffing in Afrika. Dit leidde soms tot ondoordachte importheffingen om de begroting rond te krijgen. Om een bredere belastingbasis te krijgen en im- en exporttarieven te kunnen verminderen maakte invoering van BTW vaak onderdeel uit van de tweede generatie aanpassingsprogramma’s van Wereldbank en IMF. De zwakke concurrentiepositie en kwetsbaarheid op bedrijfsniveau hebben in een aantal landen protectionistisch beleid gestimuleerd. De vergelijkbare concurrerende economische structuur van landen in dezelfde regio leidde ook tot onderling hoge tarieven. Hoge onderlinge tarieven belemmeren echter specialisatie en diversificatie. Afrikaanse landen kunnen dan ook winst boeken met het verlagen van hun onderlinge tarieven en het versterken van de regionale integratie. Exportsteun maakt het mogelijk om producten onder de kostprijs te verkopen. Daarmee wordt producenten in ontwikkelingslanden oneigenlijke concurrentie aangedaan. Er zijn verschillende vormen. De EU geeft exportsubsidies, terwijl de VS goedkope exportkredieten geeft. Daarnaast steunt de VS via gebonden voedselhulp de export van granen. Landen als Canada en Australië maken gebruik van staatsbedrijven om onder de kostprijs te kunnen exporteren. Ook binnenlandse steun kan de handel van Afrika ernstig schaden. Het bekendste- en momenteel weer erg actuele voorbeeld wordt gevormd door de meer dan US $ 4 miljard katoensubsidies die in de VS en in mindere mate ook in China en de EU gegeven worden, waardoor Afrika meer dan US $ 200 miljoen minder aan exportinkomsten krijgt. Andere producten met een lage wereldmarktprijs als gevolg van omvangrijke binnenlandse steun zijn rijst en suiker en in mindere mate vlees, melkpoeder en tabak. Zoals al eerder aangegeven bestaan er naast tarifaire obstakels ook non-tarifaire belemmeringen als technische handelsbelemmeringen en sanitaire en fytosanitaire maatregelen. Om met de laatste te beginnen, moderne door de markt gestelde voedselveiligheidseisen zijn de laatste jaren steeds strenger geworden. Deze eisen zijn vaak onvoldoende transparant, te weinig geharmoniseerd en bij de ontwikkeling ervan is te weinig rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van ontwikkelingslanden. Het grootste probleem hierbij is niet het voldoen aan de eisen zelf, maar gebrek aan organisatiecapaciteit om in de hele keten aantoonbaar te kunnen aangeven dat men zich aan de regels houdt. Ook ontbreken vaak onafhankelijke, integere instanties voor uitvoering van de kwaliteitscontrole. Voor kleine producenten zijn daarnaast de kosten hiervan te hoog. Bij industrieproducten gaat het vaak om technische barrières voor handel (TBT),25 met name nieuwe en bestaande productspecificaties en industriële standaarden. In veel Afrikaanse landen ontbreken
tarief 16%. Voor fruit gelden in bepaalde seizoenen bovendien hogere tarieven en is er ook sprake van speciale vrijwaring. In de sector oliën en vetten valt de bescherming van olijfolie op: 75% onder ACS-voorwaarden. 24 MFN-tarieven: Most Favoured Nations gaat uit van het gelijkheidsprincipe. Een lid van de WTO is verplicht om alle landen op dezelfde wijze te behandelen als het gaat om het heffen van tarieven op ingevoerde producten (met als uitzondering de preferenties). 25 TBT: Technical Barriers to Trade
13
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
laboratoria waar de producten op hun kwaliteit en specificaties getest kunnen worden. En als ze er wel zijn, ontbreken vaak onafhankelijke certificeringsinstanties26. Niet alleen lokale maar ook buitenlandse ondernemers kunnen aanzienlijke last hebben van handelsbelemmeringen. Zo klagen importeurs van land- en tuinbouwproducten voornamelijk over de onduidelijke regelgeving rondom handelsbelemmeringen van de EU. Zij hebben aangegeven meer problemen te ondervinden met de export naar de EU dan met knelpunten in het lokale ondernemingsklimaat. 27 4.2 Interne factoren Naast het feit dat Afrika relatief dunbevolkt is en de bevolking weinig koopkracht heeft, is het slechte ondernemingsklimaat de belangrijkste oorzaak van de achterblijvende groei van handel en investeringen. Uit een studie van de VN-organisatie voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO)28 blijkt dat factoren als politieke en economische stabiliteit en een goed ondernemingsklimaat bepalender zijn voor investeringsbeslissingen dan allerlei stimulerende maatregelen als belastingvrijstellingen, speciale overheidsdiensten en Investerings-Beschermingsovereenkomsten (IBO’s). De kwaliteit van het ondernemingsklimaat in Sub-Sahara Afrika wordt ook bepaald door de wijze waarop overheden omgaan met het bedrijfsleven, dat in hun land of regio actief is. Bepalend is daarbij de mate waarin lokale overheden ondernemers beschouwen als bonafide partners in ontwikkeling. Bij recente inventarisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via een aantal ambassades, van het Ministerie van Economische Zaken bij Nederlandse bedrijven en recentelijk in een gezamenlijk rapport van NCDO, SNV en EIM,29 kwamen de volgende knelpunten naar voren die ondernemers in ontwikkelingslanden ervaren: · politieke instabiliteit en slecht (lokaal) bestuur, waaronder bureaucratie, corruptie en incompetentie, gebrek aan transparantie over continu veranderende regelgeving en gebrek aan rechtszekerheid en rechtsgelijkheid; · een instabiele macro-economische omgeving; slecht macro-economisch beleid kan leiden tot instabiele wisselkoersen en inflatie; · beperkingen op investeringen, zoals beperkingen van export van kapitaal of dividend, geen mogelijkheid tot permanent landeigendom; · een slecht ontwikkelde financiële sector,30 waaronder gebrek aan kapitaal dat tegen redelijke voorwaarden verkrijgbaar is; · gebrek aan managementvaardigheden en een gering arbeidsaanbod door gebrekkige scholing, slechte voeding en ziektes als malaria en HIV/Aids; · technologische achterstand, ook in bijvoorbeeld de land- en tuinbouwsector; · overregulering, gebrek aan goedwerkende instituties en gebrek aan marktwerking; · gebrekkige infrastructuur, zowel wegen als communicatie.
26
Dit punt staat onder externe factoren, omdat de eisen producteisen extern zijn en soms protectionistisch van karakter zijn, maar het problemen bij het voldoen aan de eisen valt meer onder interne belemmerende factoren. 27 EZ heeft in 2003 een aantal interviews gehouden met Nederlandse bedrijven en gevraagd naar hun knelpunten bij het ondernemen in ontwikkelingslanden. Deze opmerkingen komen van groente- en fruithandelaren, die in Nederland producten vanuit ontwikkelingslanden importeren. 28
Zie UNIDO, Foreign Direct Investor Perceptions in Sub-Saharan Africa, Genève 2003.
29
Business in development survey, februari 2004. Een verkenning onder 115 Nederlandse ondernemingen, door onderzoeksbureau EIM. 30 Zie hiertoe ook de Wereldbank, Doing Business in 2004, Washington 2003.
14
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Al deze knelpunten vallen binnen de zes beleidsthema’s die het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken in 2001 reeds identificeerden in de nota ‘Ondernemen tegen Armoede’, te weten: macro-economische stabiliteit, goed bestuur, marktwerking en markttoegang, financiële sector ontwikkeling, fysieke infrastructuur, kennisontwikkeling en capaciteitsopbouw. Knelpunten in het lokale ondernemingsklimaat leiden tot hoge transactiekosten en vormen daarmee vaak de voornaamste redenen van achterblijvende groei in lokale investeringen. Niet of nauwelijks door ondernemers te beïnvloeden factoren als slecht economisch bestuur en macroeconomische instabiliteit worden daarbij door veel ondernemers - zeker in het midden- en kleinbedrijf - als het meest belemmerend ervaren. Structurele aanpassingsprogramma’s gericht op het vergroten van macro-economische stabiliteit en het bevorderen van deregulering, privatisering en liberalisering zijn de afgelopen decennia met wisselend succes in een groot aantal Afrikaanse landen uitgevoerd. Structurele aanpak van andere knelpunten in het ondernemingsklimaat is echter vaak achtergebleven. Zo is de toegang tot en rechtszekerheid over productiemiddelen als grond en water nog steeds een enorm probleem in veel landen. Dit geldt ook voor de toegang tot krediet en de ontwikkeling van financiële dienstverlening. Het midden- en kleinbedrijf en in het bijzonder de landbouwsector ondervinden hiervan de grootste hinder. Afrika is zich hiervan wel steeds meer bewust. Zo formuleerden de Afrikaanse staten zelf NEPAD31 en deden onder andere de African Union en de UEMOA32 voorstellen voor corruptiebestrijding. De knelpunten in het ondernemingsklimaat zijn talrijk, maar wegen niet allemaal en voor iedereen even zwaar. Ondernemingen die hoogwaardige producten willen produceren of exporteren stuiten bijvoorbeeld vaak eerder op gebrek aan geschoold personeel en op het ontbreken van instanties die kwaliteitsgaranties kunnen afgeven dan producenten en handelaren in grondstoffen als katoen, cacao en koffie. Deze laatste groep zal bijvoorbeeld eerder de vaak gebrekkige lokale infrastructuur en het ontbreken van marktinstituties aanwijzen als grootste reden voor achterblijvende groei. Bij het identificeren en aanpakken van de meest urgente verbeterpunten kan men ondernemers het best sector- of ketengewijs betrekken. Belemmeringen die voortkomen uit een slecht ondernemingsklimaat hebben er vaak toe geleid dat kansen die gecreëerd werden door verbeterde en preferentiële markttoegang niet hebben geleid tot een toename van het aanbod en meer handel.33
5.
Nederlandse inzet
Nederland erkent het belang van internationale handel en investeringen voor Afrika. Het beleid is gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van de belemmeringen die Afrika verhinderen haar potentieel waar te maken en aansluiting te vinden bij de wereldmarkt. De Nederlandse inzet richt zich zowel op het wegnemen van belemmeringen op het internationale niveau als op het wegnemen van de zogenaamde ‘supply side constraints’ op nationaal en bedrijfsniveau. 5.1 Inzet ten aanzien van externe belemmeringen en bevordering van de handel Nederland is voorstander van verdergaande handelsliberalisering, waarbij de voorkeur uitgaat naar liberalisering in multilateraal kader, in eerste instantie via de Wereldhandelsorganisatie (WTO). 31
New Partnership for Africa’s Development Union Economique et Monétaire Ouest Africaine 33 Deze aanbodbeperkingen worden in het algemeen aangeduid met ‘supply side constraints’ 32
15
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Bij de start van de huidige onderhandelingsronde in Doha werd in november 2001 afgesproken dat deze ronde een ontwikkelingsronde moest zijn: uitkomsten moeten leiden tot een betere integratie van ontwikkelingslanden, in het bijzonder MOLs, in de wereldeconomie. In dit kader hecht Nederland groot belang aan het behalen van een aantal essentiële resultaten waardoor ontwikkelingslanden handel effectief kunnen inzetten voor groei en armoedebestrijding. Deze zijn: · substantiële vermindering van tarieven en handelsverstorende steun voor producten van belang van ontwikkelingslanden; voor Afrika zijn dit vooral landbouwproducten, waarbij katoen een belangrijke testcase is; · een akkoord over versterking van de bestaande SDT-bepalingen (Special and differential treatment); hierbij pleit Nederland voor bepalingen die in het bijzonder voor de MOL’s tegemoet komen aan de specifieke capaciteitsproblemen die ontwikkelingslanden hebben bij de toepassing van de regels en de kosten daarvan, en ook tegemoet komen aan de hoge aanpassingskosten die gepaard gaan met de liberalisering van hun economie; · voldoende technische assistentie om tegemoet te komen aan het grote gebrek aan onderhandelingscapaciteit en handelscapaciteit van ontwikkelingslanden; hiervoor draagt Nederland bij aan verschillende internationale fondsen zoals o.a. het WTO/DDA Global Trust Fund, JITAP, UNCTAD, ITC, de WTO-rechtswinkel en ook aan particuliere organisaties die zich richten op versterking van de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden; Nederland draagt in dit kader bij aan de versterking van de onderhandelingscapaciteit van o.a. de vier West-Afrikaanse landen om hun katoenvoorstel in de WTO te verdedigen. Nederland streeft samen met de EU naar een grotere betrokkenheid van Afrikaanse landen bij de onderhandelingen en een positieve uitkomst van de onderhandelingen voor Afrika. Daarbij moeten met name de offensieve belangen van Afrika in de beschouwing betrokken worden en moet tegelijkertijd voldoende steun gegeven worden om hiervan te profiteren. In het kader van dit streven maakten DGIS en DGBEB in het voorjaar gezamenlijk een reis naar Kenia, Tanzania en Oeganda (EAC), had een werklunch op ministerieel niveau plaats met een vijftal belangrijke Afrikaanse landen (Kenia, Oeganda, Tanzania, Zuid-Afrika en Zambia) en marge van UNCTAD XI en vindt er in het najaar een expert seminar plaats over mogelijke resultaten van Doha voor Afrika34. Verder streeft Nederland ernaar dat ontwikkelingslanden meer gebruik maken van de bestaande preferenties onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS), waaronder ook EBA valt, en onder het verdrag van Cotonou. In de tweede helft van 2004 wordt in de EU begonnen met de herziening van het huidige APS, dat op 31 december 2005 afloopt. Nederlandse inzet daarbij is dat er tevens wordt gekeken naar vereenvoudiging en versoepeling van de oorsprongregels en vereenvoudiging van douaneprocedures. Daarnaast streeft Nederland in WTO-kader naar uitbreiding van het EBA voor de MOLs naar alle OESO landen en een versterking van de Zuid-Zuid handel door preferentiële toegang voor de MOLs tot de rijkere ontwikkelingslanden. In het kader van het Cotonou-verdrag zijn de onderhandelingen begonnen over de Economic Partnership Agreements (EPA’s) tussen de EU en verschillende regionale blokken, die mede de basis zullen leggen voor een coherentere EU-inzet van hulp en handel. Nederland wil dat de hulpcomponent ook wordt ingezet om de benodigde begeleidende maatregelen, technische assistentie en aanpassingen te financieren, zodat de EPA’s een vehikel kunnen worden voor
34
Expert seminar ‘Doha, what is in it for Africa’
16
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
regionale economische integratie, meer regionale handel en versterking van economische ontwikkeling en diversificatie. Mede uit het oogpunt van coherentie let Nederland er tevens op dat bij nieuwe of herziening van EU-regelgeving op het gebied van SPS en TBT gekeken wordt naar de effecten ervan op de (potentiële) export uit ontwikkelingslanden. Dit opdat zonodig regels worden aangepast of tijdig technische assistentie gegeven kan worden om overheden en bedrijven in ontwikkelingslanden te assisteren zich aan de nieuwe regels aan te passen. 5.2 Inzet ten aanzien van interne belemmeringen. Grotere markttoegang en evenwichtiger regels op internationaal niveau zetten geen zoden aan de dijk als op nationaal niveau niets gedaan wordt aan de zgn. supply side constraints. De Nederlandse inzet voor Sub-Sahara Afrika concentreert zich op de geïdentificeerde clusters van knelpunten uit hoofdstuk 4 in het licht van de kansen die in hoofdstuk 3 zijn aangegeven. Hierbij is het van belang om onderscheid te maken tussen landen in conflict en landen waar op dit moment vrede en stabiliteit heerst. De Nederlandse inzet in landen in conflict is uiteengezet in de notitie ‘Ondernemen in conflictgebieden’35. Wat betreft illegale handel in vooral coltan en diamanten die in Afrika geleid heeft tot illegale wapenhandel, burgeroorlogen en politieke instabiliteit is het Kimberley proces een belangrijke stap vooruit om illegaal verkregen diamanten van de markt te weren. Illegale handel staat ook op de agenda van de komende VN-topconferentie over het Grote Merengebied, die eind 2004 plaatsvindt. In de groep landen waar vrede en stabiliteit heerst ondersteunt Nederland op velerlei wijzen structurele verbetering van lokaal geïdentificeerde knelpunten in het ondernemingsklimaat. Zicht hierop is verkregen uit scans van het ondernemingsklimaat, die de posten in onze partnerlanden in Afrika elk jaar maken en via partnerschappen van Nederland met Wereldbank en IFC36. Programmatische ondersteuning ter verbetering van het ondernemingsklimaat vindt veelal binnen bilaterale programma’s plaats onder meer via ondersteuning van nationale (rurale) economische ontwikkelingsplannen, het bedrijfsleveninstrumentarium en het recent ingestelde fonds ‘intensiveringsmiddelen lokaal ondernemingsklimaat. Deze programma’s ter bevordering van de meer algemene aspecten van het ondernemingsklimaat hebben meestal de vorm van publiekpublieke samenwerking. Bij het verminderen van supply side constraints concentreert de Nederlandse inzet zich op zes beleidsterreinen. Allereerst krijgen alle relatief stabiele partnerlanden in Afrika extra ondersteuning die macro-economische stabiliteit bevordert, vaak gekoppeld aan programma’s ter versterking van goed bestuur. Deze steun loopt voornamelijk via de Wereldbank in het kader van aanpassingsprogramma’s of programma’s op het gebied van Public Finance Management. Bevordering van goed (economisch) bestuur vormt het tweede beleidsterrein waarbinnen in veel landen knelpunten geïdentificeerd zijn. Voorbeelden van Nederlandse ondersteuning concentreren zich voornamelijk op het versterken van factoren als corruptiebestrijding, ondernemingsrecht, toegang tot en rechtszekerheid over productiefactoren als land en water, functioneel tripartiet overleg (overheid, vakbonden, werkgevers) etc. Beperkte marktwerking en markttoegang alsmede het ontbreken van marktinstituties die ontstaan na interne liberalisering en terugtrekking van de overheid uit de productie vormen een derde 35
‘Ondernemen in conflictgebieden’, Kamerstuk 2003-2004 29439 nr. 1, 05/03/2004 WB’s Investment Climate Assessments en Diagnostic Trade Surveys (DTIS) (als onderdeel van het multilaterale trust fund “Integrated Framework”), alsmede IFC’s African Project Development Facility (APDF)
36
17
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
beleidsterrein waar supply side constraints voorkomen. Knelpunten worden bij voorkeur aangepakt met publiek-private partnerschappen. Voorbeelden hiervan zijn partnerschappen in het kader van de World Summit on Sustainable Development in Johannesburg. In Afrika gaat het daarbij o.a. om partnerschappen op het gebied van groenten, fruit en bloemen waar het voldoen aan de moderne door de markt gestelde kwaliteits- en voedselveiligheidseisen en de organisatie van de afzet een probleem vormen (Tanzania, Zambia en Oeganda, Kenia). Bij deze opbouw van instituties en capaciteit wordt samengewerkt met LNV en de Nederlandse agri-business en kennisinstituten. Ook komen er steeds meer partnerschappen die zich richten op knelpunten in organisatie van logistiek en de afzet in deze sectoren. Hier wordt vaak een ketenbenadering gevolgd. Private partijen en maatschappelijke organisaties werken hier samen. Voorbeelden zijn de mango’s in Burkina Faso en Ghana en de katoenketen in Benin. Private partijen en maatschappelijke organisaties zoals het CBL, veilingen, Fair Trade organisaties, Agriterra, MFO’s en AKK (Agro Keten Kennismanagement) werken samen met producenten, coöperaties, handelaren, verwerkers en verpakkers in Afrika om specifieke knelpunten op te lossen en een geregelde aanvoer en afzet te verzekeren. In dit kader is het werk van de Commissie Doornbos van belang’. Deze gaat de mogelijkheden onderzoeken van een gezamenlijke Nederlandse inzet voor versterking van boerenorganisaties in ontwikkelingslanden. In de Commissie zitten Agriterra/LTO Nederland (voorzitter), ICCO, Rabobank Nederland en de Universiteit Wageningen. Op het vierde beleidsterrein, kennisontwikkeling en capaciteitsopbouw, zet Nederland zich met name in op rechtstreekse ondersteuning aan bedrijven die ondersteuning vragen op het gebied van kennis- en technologieontwikkeling, marktontwikkeling of management. Voorbeelden hiervan zijn het PUM37 en het CBI. Het CBI voert in Afrika in twaalf landen programma's uit, voornamelijk in de agrarische sector (snijbloemen, groente en fruit, biologische producten). Op Europees niveau biedt het Centrum voor de Ontwikkeling van het Bedrijfsleven (CDE) onder het Cotonou-verdrag voornamelijk technische assistentie aan bedrijven uit de ACS landen die zakelijke relaties onderhouden met Europese bedrijven. Het IFC is onder andere met de African Management Services Company (AMSCO) en de African Project Development Facility (APDF) actief, waar Nederland via het partnerschapprogramma met IFC in belangrijke mate aan bijdraagt. Een programma dat zich ook sterk richt op het ontwikkelen van toekomstig exportpotentieel is het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM). Momenteel loopt het PSOM in 11 Afrikaanse landen. Met de uitbreiding van PSOM naar alle partnerlanden komen daar nog 5 landen bij. Op het terrein van financiële sectorontwikkeling helpt Nederland, vaak via de FMO, lokale financiële instellingen te versterken met risicokapitaal en verstrekt de FMO zelf leningen en neemt zij participaties (o.a. via IFOM, NIMF, Kleinbedrijffonds, Seed Capital en haar eigen portefeuille). Op internationaal en multilateraal niveau zijn het IFC en de Europese Investeringsbank op dit gebied belangrijk. Het IFC is, analoog aan FMO, actief als investeerder en verstrekker van leningen aan Afrikaanse financiële instellingen en bedrijven. Ook in de financiële sector komen publiek-private partnerschappen voor. Goede voorbeelden hiervan zijn het Financieel Sector Platform Nederland en de International Task Force on Commodity Risk Management. In die laatste werken onder andere Rabobank, Wereldbank, optiebeurzen, handelaren, banken in ontwikkelingslanden en boerencoöperaties in ontwikkelingslanden samen in de ontwikkeling van marktgeoriënteerde instrumenten voor ontwikkelingslanden die risico’s van sterke prijsschommelingen van grondstoffen zoals koffie en katoen kunnen afdekken.
37
Het Programma Uitzending Managers (PUM): Het uitzenden van gepensioneerde Nederlandse experts die hun diensten op deze manier aanbieden aan bedrijven en instituties in ontwikkelingslanden om hulp te bieden bij organisatorische vaardigheden.
18
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Op het terreinvan fysieke infrastructuur, is de Wereldbankgroep onlangs begonnen aan een inhaalslag. Ook de investeringsfaciliteit van de Europese Investeringsbank (EIB) onder het Cotonou-verdrag ondersteunt investeringen in private infrastructuur met leningen, garanties en risicoverlagende instrumenten. Daarnaast draagt Nederland bij aan de verbetering van de infrastructuur via bedrijfsleveninstrumenten als ORET, het MOL-fonds, de deelname aan het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) en door investeringen van de FMO. In Sub-Sahara Afrika heeft een aantal landen reeds langere tijd een politiek en macro-economisch stabiel klimaat. Dat blijkt veelal voldoende voor het lokale en het buitenlandse bedrijfsleven om te investeren. Sub-Sahara Afrika beschikt over voldoende hulpbronnen en mogelijkheden voor groei en handel die kunnen bijdragen aan armoedevermindering. Om deze kansen ten volle te kunnen benutten, moet zowel op een aantal knelpunten op het gebied van internationale handel als beperkingen aan de aanbodszijde worden weggenomen. Het bestaande beleid en het onlangs verbeterde instrumentarium stelt Nederland in staat hieraan een bijdrage te leveren.
19
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Bijlage 1
AMU
COMESA
ALGERIA LIBYE MOROCCO TUNISIA MAURITANIA
ECCAS
SAO TOME & PRINCIPE
ECOWAS
CAPE VERDE
GAMBIA
GHANA
BENIN BURKINA FASO COTE D’IVOIRE GUINEA BISSAU SENEGAL MALI NIGER TOGO GUINEA
LIBERIA
UEMOA
DJIBOUTI EGYPT ERITREA ETHIOPIA SUDAN
CEMAC CAMEROON CENTR. AFR. REP. GABON EQUAT. GUINEA REP. CONGO CHAD
BURUNDI RWANDA
ANGOLA DR CONGO
NIGERIA
IOC
SIERRA LEONE MAURITIUS SEYCHELLES
COMOROS MADAGASCAR
SADC KENYA UGANDA
TANZANIA
Afrikaanse (sub)regionale economische integratie blokken CEMAC: Communauté Economique et Monétaire de l’Afrique Centrale COMESA: Common Market for Eastern and Southern Africa EAC: East African Cooperation ECOWAS: Economic Community of West African States ECCAS: Economic Community of Central African States IOC: Indian Ocean Commission SACU: Southern African Customs Union SADC: Southern African Development Community UEMOA: Union Economique et Monétaire Ouest Africaine AMU: Arab Maghreb Union
MOZAMBIQUE
BOTSWANA LESOTHO SOUTH AFRICA
SACU
20
MALAWI ZAMBIA ZIMBABWE NAMIBIA SWAZILAND
EAC
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Bijlage 2 Stabiliteitscriteria, groei van productie en handel
Partnerland
Oorlog/ Conflict
Politiek Instabiel
Slecht Econo misch beleid
BBP/ cap
BBP 2002
Jrl. groei BBP
Jrl. groei export
2002 US $
US $ Mrd
‘90-’00 (%)
‘90-’00 (%)
nominaal
nominaal
reëel
nominaal
1
1
2
Groeisectoren
4
3
OOSTELIJK AFRIKA 94 402 751 149
0,628 0,241 0,592 0,644
1,7 1,1 -/- 1,4 3,82
-/- 2,89 -/- 4,88 -/- 5,11 5,71
X
90
6,059
5,03
2,60
Kenia Oeganda
X X
394 240
12,333 5,803
2,1 7,0
5,32 11,69
Rwanda Seychellen Somalië
X
196 8.634 171
1,732 0,698 1,656
-/- 0,3 2,3 -/- 3,3
- /- 4,28 13,02 -/- 2,01
465 267
15,210 9,414
5,4 2,9
15,92 7,18
Burundi Comoren Djibouti Eritrea
X
X
X
X
X
X
‘93-’00
Ethiopië
Koffie en suiker Landbouw Haven Visserij, bouwnijverheid, mijnbouw (koper, marmer, basalt), olie- en gasexploitatie, landbouw, inclusief tuinbouw Voedselproductie, koffie, huiden, tuinbouw, toerisme
‘93-‘00
Sudan Tanzania
X X
X X
21
Toerisme, tuinbouw Tuinbouw (rozen), bouw en infrastructuur (spoor)wegen, visserij Landbouw, dienstensector Visserij en infrastructuur uranium, ijzererts, bauxiet, koper, landbouw (bananen), veehouderij, visserij (op lange termijn oliewinning Toerisme, mineralen: marmer, mica, kaolien en delfstoffen: goud, diamant, zout, gips, edelstenen, fosfaten, kobalt, nikkel, visserij, tuinbouw, communicatie
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Partnerland
Oorlog/ Conflict
Politiek Instabiel
Slecht Econo misch beleid
BBP/ cap BBP 2002
Jrl. groei BBP
Jrl. groei export
2002 US$
US $ Mrd
‘90-’00 (%)
‘90-’00 (%)
nominaal
nominaal
reëel
nominaal
1
1
2
Groeisectoren
4
3
ZUIDELIJK AFRIKA Botswana Lesotho Madagaskar Malawi Mauritius Mozambique Namibië Swaziland Zambia Zimbabwe Zuid-Afrika
X
3.339 335 278 177 3.782 199
5,305 0,790 4,557 1,901 4,563 3,600
5,0 4,2 2,0 3,8 5,1 6,4
7,70 13,02 9,98 -/- 0,87 2,66 11,16
1.435 1.172 349 1.642 2.345
2,801 1,183 3,774 19,110 106,584
4,8 3,3 0,5 2,5 2,1
2,01 3,64 -/- 4,07 3,50 2,42
Mijnbouw, financiële diensten Water, hydro-elektriciteit, verwerkende industrie Toerisme, visserij, landbouw, mijnbouw Toerisme, mijnbouw, visserij (suiker) Financiële diensten, Bouw Landbouw, transport, energie, toerisme, textiel- en voedsel industrie, visserij Toerisme, visverwerking, financiële diensten Toerisme, agro-industrie Katoen, tabak, bloemen, toerisme Tabak, goud, staalproducten, textiel Mineralen, energie
X
793 271 101 2.901 3.917 601
11,204 1,049 5,539 2,175 4,960 9,863
1,6 2,0 -/- 4,9 22,1 2,8 1,7
7,39 2,97 -/- 5,26 26,71 1,14 -/- 0,58
Petroleum, olie en diamanten Diamanten, koffie, hout, katoen Diamanten, ruwe olie, koper en kobalt * Olieproductie, hout, visserij Hout en visserij Ruwe olie, hout, cacao, koffie *
X
981 349
3,017 0,054
1,2 1,8
4,28 4,14
254
2,003
2,2
-/- 0,30
X X X
X
X X X
X
X
CENTRAAL AFRIKA Angola Centraal Afr. Rep. Dem. Rep. Congo Equatoriaal Guinee Gabon Kameroen
X X X
Rep. Congo Sao Tomé & Principe
X
Tsjaad
X
X X
22
ruwe petroleum, hout, suiker Toerisme, visserij (tonijn)
Olie-industrie
Notitie Afrika en Handel – juni 2004
Partnerland
Oorlog/ Conflict
Politiek Instabiel
Slecht Econo misch beleid
BBP/ cap
BBP 2002
2002 US $ nominaal
1
Jrl. groei BBP
Jrl. groei export
US $ Mrd
‘90-’00 (%)
‘90-’00 (%)
nominaal
reëel
nominaal
1
2
Groeisectoren
4
3
WEST AFRIKA Benin Burkina Faso Ivoorkust Guinee Guinee-Bissau Senegal
X X
Kaapverdië Mauritanië Mali Niger Nigeria Togo Gambia Ghana
X
X
X X
X
X X
X X X X X
Liberia
X
Sierra Leone
X
X
X
406 271 670 367 160 495
2,704 3,213 11,728 3,212 0,203 5,052
4,7 4,5 3,4 4,3 1,2 3,6
3,12 3,05 2,42 -/-0,07 12,54 1,92
1.428 357 282 190 341 290 265 318
0,644 0,990 3,286 2,177 46,090 1,481 0,370 6,151
6,0 4,2 4,1 2,4 2,4 2,2 3,1 4,3
3,79 -/-2,17 4,21 0,00 0,20 3,05 -/-4,00 8,83
229
0,698
3,9
-/-5,88
155
0,783
-/- 5,0
-/-6,68
Handel, katoen, cashewnoten, textiel Mijnbouw, toerisme Gasproductie, textiel en chemie Houtproductie, mijnbouw Hout, visserij Vis, fosfaatmijnen en kunstmest, aardnoten, tuinbouw en toerisme Toerisme, visserij Mijnbouw, visserij en toerisme Mijnbouw (goud), katoen, vlees Uranium, goud Olie, gas en telecommunicatie Fosfaatproductie, katoenproductie, Toerisme, katoen, rijst, fruit, bloemen Agri-business, voedselverwerking en verpakking, mijnbouw, duurzame energie, infrastructuur, toerisme IJzererts, rubberindustrie, mijnbouw, landbouw, bosbouw mijnbouw
Bronnen: 1. IMF, WEO database, april 2004; 2. Unctad, Handbook of statistics, 2003, gebaseerd op BBP 1995 US Dollars; 3. Unctad, Handbook of statistics, 2003; 4. EVD, landenoverzicht, IMF, country reports, The Economist Intelligence Unit, country profile 2004; 5. Groei BBP ‘97-’02: 4,56% en groei export ‘97-’02: 29,4 %
* Belangrijkste exportsectoren, groeisector onbekend
23
Bijlage 3 Tabel 1: Nederlandse import uit ontwikkelingslanden naar regio en productgroep Bedragen in % en miljoenen euro
Sub-Sahara Azië en Oceanië Afrika
Agrarische producten Ruwe materialen Minerale brandstoffen Chemische producten Gefabriceerde goederen Kapitaalgoederen Totaal
% € 56 1.428
MiddenOosten en NoordAfrika
Middenen ZuidAmerika
% 5
€ 787
% 4
€ 111
% 14
OostTotaal Europa en voormalig SovjetUnie € % € % 267 3 7 11
36
€ 2.600
16 14
413 369
4 2
726 402
1 81
2.224
17 7
335 137
4 38
9 82
6 14
1.519 3.214
2
58
2
407
3
70
3
58
2
4
3
597
9
232
34
5.284
10
270
15
296
51 113
25
6.195
28 44 872 2 4 41 2.739 100 1.965 100 219 100
9.648 23.773
3 71 53 8.673 1 100 2.571 100 16.279 100
Bron: CBS 2002
Tabel 2: Nederlandse export naar ontwikkelingslanden naar regio en productgroep Bedragen in % en miljoenen euro
Sub-Sahara Azië en Oceanië Afrika
Agrarische producten Ruwe materialen Minerale brandstoffen Chemische producten Gefabriceerde goederen Kapitaalgoederen Totaal
% 25 4 6 16 14
€ 584 90 144 376 335
% 10 10 1
25 20
35 834 34 100 2363 100
MiddenOosten en NoordAfrika
€ 392 374 30 979 803
% 24 4 1 22 21
1353 28 3931 100
Bron: CBS 2002
24
Middenen ZuidAmerika
€ 377 63 14
346 328
% 28 3 11 21 16
429 21 1557 100
€ 188 23 71 142 108
OostTotaal Europa en voormalig SovjetUnie % € % € 16 60 18 1601 5 18 6 568 1 4 3 263 14 52 21 1895 29 109 19 1683
139 35 132 32 671 100 375 100
2887 8897