Nota van Vooroverleg Voorontwerp Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling (SVRO)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant 2 februari 2010
1. Inleiding Voorontwerp Structuurvisie
Op 30 juni 2009 hebben wij de voorontwerp Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Na bespreking in de commissie Ruimte en Milieu is het voorontwerp vrijgegeven. Hoewel de wet daartoe geen verplichtingen kent, hebben wij alle gemeenten in Brabant, diverse belangenorganisaties en adviesinstanties uitgenodigd een reactie op het voorontwerp te geven. In totaal hebben wij 52 reacties ontvangen. Deze zijn hieronder in een overzicht opgenomen. Parallel aan het vooroverleg zijn gesprekken gevoerd met H+N+S (provinciaal adviseur programma Mooi Brabant), het B5-ROW en TELOS over de voorontwerp Structuurvisie. Ook hun adviezen hebben wij in deze nota van vooroverleg betrokken. Notitie reikwijdte en detailniveau Plan-MER
De structuurvisie biedt een kader voor mogelijk MER-plichtige besluiten. Daarom is er op basis van het voorontwerp Structuurvisie een m.e.r - procedure doorlopen. De plan-m.e.r.-procedure start met de opstelling van de notitie reikwijdte en detailniveau (NRD). De NRD is gelijktijdig met de voorontwerp structuurvisie beschikbaar gesteld aan de mede-overheden, adviesinstanties en belangenorganisaties met het verzoek hierop te reageren. Daarnaast is een informeel gesprek gevoerd met de commissie MER over de notitie reikwijdte en detailniveau. De reacties die op de notitie reikwijdte en detailniveau zijn ingekomen, zijn ook in deze nota verwerkt. Overzicht ingekomen reacties
Om de reacties op een goede wijze te kunnen verwerken zijn deze per thema gebundeld en voorzien van een reactie. In de bijlage is een overzicht van de ingekomen reacties opgenomen met daarbij opgenomen waar wij onze reactie hebben gegeven. De ingekomen reacties leiden op onderdelen tot aanpassing van de kaarten en/of tekst van de voorontwerp structuurvisie RO. Dit is in de nota aangegeven. Een aantal tekstuele - of detailopmerkingen zijn niet in het overzicht opgenomen. Waar mogelijk zijn deze reacties verwerkt.
2/62
2. Kaarten
2.1 Algemeen
In veel reacties is aangegeven dat het kaartmateriaal bij de voorontwerp Structuurvisie RO (SVRO) niet goed leesbaar is. Op de kaarten wordt een goede vertaling van de in een gebied aanwezige waarden gemist vanwege het abstracte schaalniveau van de kaarten. Het niet analoog beschikbaar stellen van de stukken wordt door een enkeling betreurd. Het toezenden van een kaart op A2-formaat is qua schaalniveau onvoldoende om gedetailleerd de zaken te bestuderen. Reactie Wij betreuren het dat de kaarten niet altijd goed digitaal raadpleegbaar waren. Dit is ten behoeve van de ontwerp structuurvisie zo veel als mogelijk hersteld. Verder is er bewust gekozen voor een abstract schaalniveau van de kaarten. Gelet op de functie die de structuurvisie heeft, is dat ruim voldoende. De kaarten zijn nadrukkelijk niet bedoeld om gedetailleerde informatie te geven. Ten aanzien van het digitaal ter beschikking stellen van stukken, wijzen wij er op dat de wetgeving (Wro) daarvan uitgaat. 2.2 Afstemming Verordening fase 1
Op de kaart van de voorontwerp SVRO is het bestaand stedelijk gebied niet correct weergegeven. Daarnaast is door met name gemeenten aangegeven dat de zoekgebieden verstedelijking en de ecologische hoofdstructuur (EHS) zoals opgenomen op de SV-kaart afwijken van hetgeen is opgenomen in de Verordening Ruimte fase 1 (VR1). Voorts is aangegeven dat de groenblauwe mantel zoals aangegeven op de SV-kaart over de zoekgebieden verstedelijking ligt zoals opgenomen in de VR1. Reactie In de SVRO is de visie van de provincie Noord-Brabant op de inrichting van Brabant neergelegd. Vanwege het abstractieniveau van de kaart bij de structuurvisie en de keuze voor robuuste structuren is het mogelijk dat er verschillen bestaan tussen de SV-kaart en de kaarten van de VR1. Gelet op het stelsel van de wet, is dit geen probleem. De kaarten van een structuurvisie hebben immers géén doorwerking richting derden. Om de ambities zoals neergelegd in de structuurvisie te verwezenlijken moet de provincie aanvullende instrumenten inzetten, zoals het zelf ontwikkelen van bepaalde doelen, de inzet van financiële instrumenten of de inzet van de verordening ruimte. Met name de verordening geeft binding naar derden. In de VR1 zijn onder andere het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden verstedelijking en de ecologische 3/62
hoofdstructuur herleidbaar tot perceelsniveau begrensd. In de SVRO staan alleen de robuuste structuren op een globale visiekaart. De concrete uitwerking van deze globale structuren vindt -waar nodig- plaats in een verordening. Met insprekers constateren wij dat de kaart van de SVRO op onderdelen afwijkt van de begrenzing van de VR1. Uitgaande van het abstractieniveau van de structuurvisie wordt de kaart zoveel als mogelijk aangepast aan de begrenzingen zoals opgenomen in de VR1. Vanwege het verschil in schaalniveau en het streven naar een robuust kaartbeeld, blijven er echter verschillen bestaan tussen de visiekaart en de kaarten bij de VR1. Het blijft dan ook mogelijk dat op de SV-kaart de groenblauwe mantel over een zoekgebied verstedelijking ligt. Bij de uitwerking van de groenblauwe mantel in de verordening fase 2 wordt uiteraard wel rekening gehouden met de overige gebiedsaanduidingen in de verordening ruimte. Wij voorkomen daarmee dat voor één gebied tegenstrijdige gebiedsaanduidingen en regels gelden. Op de kaart van de structuurvisie zijn verder niet alle zoekgebieden verstedelijking weergegeven. Er is gekozen om alleen de zoekruimte aan te geven van de grotere verstedelijkingslocaties. Dit laat onverlet dat in de verordening Ruimte alle met de regio afgestemde en afgesproken zoekgebieden verstedelijking zijn opgenomen. Wijziging: ja 2.3 Water
Er ontbreken een aantal zaken of er staan onjuistheden op de kaart. - er ontbreken waterlopen op de kaarten, het krekensysteem als robuuste eenheid ontbreekt; - op de kaart is geen onderscheid gemaakt in waterberging-waterveiligheid; - de waterberging HOWABO is niet goed op kaart weergegeven, evenals de waterberging bij Princesseplaat en Binnenschelde; - het waterbergingsgebied Luienhoek bij Rucphen ontbreekt; - het is te voorbarig om het waterbergingsgebied bij Oude Maasje als lange termijnreservering op te nemen; - de vloeivelden SuikerUnie zijn geen waterberging; - de primaire waterkeringen ontbreken. Reactie De kaart van het voorontwerp SVRO was gebaseerd op het ontwerp PWP dat inmiddels gewijzigd is vastgesteld. In de ontwerp SVRO is de kaart afgestemd op de kaart van het Provinciaal Waterplan (PWP). De (begrenzing) van de hierboven benoemde gebieden is aangepast. Dat betekent niet dat alle legendaeenheden uit het Waterplan ook terug komen op de structuurvisiekaart. Er is een verschil in abstactieniveau en doel van beide plannen. De kaart SV beperkt zich tot de robuuste waterstructuren (gekoppeld aan de groenblauwe structuur). Niet alle waterstructuren uit het Waterplan zijn daarom op de kaart SV 4/62
overgenomen. Zo zijn op de kaart SVRO de gebieden voor hoogwaterbescherming ( waterveiligheid) en regionale waterberging samengevoegd tot één legenda eenheid “waterberging”. De aangegeven waterstructuren op de kaart van de ontwerp SVRO zijn nagenoeg geheel gebaseerd op de waterlopen Kaderichtlijn Water en de waterlopen met de functie Waternatuur uit het PWP. De aanduiding van reserveringsgebied voor de langere termijn bij Oude Maasje is gebaseerd op de PKB Ruimte voor de Rivier. We zullen de verschillen en de samenhang tussen de kaarten SVRO en PWP in het ontwerp SVRO verduidelijken. Overigens wijzen wij er op dat ook het Waterplan de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft en dat het op beide kaarten opnemen van dezelfde legenda-eenheden geen meerwaarde geeft. Daraom zijn bijvoorbeeld de primaire waterkeringen niet op kaart SVRO opgenomen. De doorwerking van het beleid naar derden vindt bovendien plaats door andere instrumenten, zoals de Verordening ruimte. Wijziging: ja 2.4 Recreatie
In verschillende reacties is aangegeven dat diverse recreatieve voorzieningen op de kaart ontbreken. Het gaat daarbij in het bijzonder om de Efteling, de Beekse Bergen, een golfbaan bij Mill, het Land van Ooit, de Kraaijenbergse plassen, de binnenjachthaven bij Drimmelen, Billy Bird te Uden, het vakantiepark Dierenbos te Vinkel en het Autotron. Reactie Bij de (voor)ontwerp SVRO is een kaart gevoegd met de gebiedsdekkende structuren die in de provincie aanwezig zijn. De recreatieve voorzieningen liggen verspreid over Brabant door alle structuren heen. Vanuit die optiek zijn deze niet op de kaart opgenomen. Daarnaast zijn wij van mening dat niet alle recreatieve ontwikkelingen van provinciaal belang zijn. Wij zien hier een grote(re) verantwoordelijkheid weggelegd voor de gemeenten om af te wegen hoe zij met de recreatieve ontwikkelingen binnen haar grenzen om wil gaan. Voor bovenregionale (recreatieve) voorzieningen ligt wel een rol voor de provincie. In de voorontwerp SVRO is dit aangegeven door de Efteling en Beekse Bergen als voorzieningen van provinciaal belang te benoemen. De overige recreatieve voorzieningen in Brabant zijn meer van regionaal belang. De verdere ontwikkeling van de (boven)regionale recreatieve voorzieningen wordt betrokken bij de opstelling van de strategische regionale agenda’s die in samenspraak met de regio’s worden opgesteld.
5/62
2.5 Agrarische stuctuur en Groenblauwe structuur
Op de kaarten ontbreken het provinciaal landschap De Maashorst, de verbinding Herperduin-Maashorst en de nationale landschappen Het Groene Woud en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het is onduidelijk is in welke structuur de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt. Niet alle ecologische verbindingszones zijn op de kaart opgenomen. Reactie De nationale en provinciale landschappen zijn verwoord in de teksten van de structuren en de gebiedspaspoorten. Ook op de kaart van de paspoorten van de ontwerp SVRO zijn beide nationale landschappen verbeeld. In de ontwerp SVRO is verder aangegeven dat de nationale landschappen in de VR fase 2 concreet worden begrensd en uitgewerkt. Opname op de structuurkaart biedt ten opzichte van voorgaande geen meerwaarde. Het provinciaal landschap De Maashorst inclusief de verbinding HerperduinMaashorst is op de kaart SVRO opgenomen binnen de groenblauwe structuur (kern en mantel). Op de kaart SVRO valt de Nieuwe Hollandse Waterlinie deels in de groenblauwe structuur (kern en mantel) en deels in de agarische hoofdstructuur (gemengd agrarisch gebied). Op de structurenkaart zijn inderdaad alleen de ecologische verbindingen opgenomen die de grotere natuurgebieden met elkaar verbinden. Gelet op het karakter van de structuurvisie is dat voldoende. In de Verordening Ruimte fase 1 zijn wel alle ecologische verbindingszones op kaart opgenomen met een daarbij passend beschermingsregiem. Wijziging ja 2.6 Stedelijke structuur
- De kernen van Waalre en Aalst moeten als stedelijke regio worden benoemd. - Stedelijke en multimodale knooppunten en hoogstedelijke zones: De Ringbaan - west Tilburg en de Bavelse Berg Breda ontbreken als hoogstedelijke zone. Het multimodale knooppunt bij Veghel ligt verkeerd. De Vossenberg Tilburg is ook multimodaal ontsloten. Het Trivium Etten leur ontbreekt als stedelijke knoop. Ook de Oostelijke Langstraat als knooppunt waarderen, respectievelijk het punt bij Waalwijk gelegen op de assen N261/A59. Projectgebied de Run ontbreekt als hoogstedelijke zone/stedelijk knoop bij Veldhoven op de A67 en bij Trade Forum. - De zoekgebieden verstedelijking bij Etten Leur en Breda zijn strijdig met de waterkansenkaart West Brabantse Delta. - Het regionaal bedrijventerrein Laarakker ontbreekt op de kaart. - Baarle Hertog Belgie staat als agrarisch gebied op de kaart.
6/62
Reactie - De kaart van de ontwerp SVRO is aangepast. - De aanduiding van hoogstedelijke zones op de SV-kaart is indicatief. De specifieke, exacte invulling wat wel en niet tot de hoogstedelijke zone behoort, dient nader ingevuld te worden. De Ringbaan Tilburg-West is niet als hoogstedelijke zone opgenomen. De intensieve ruimtelijke ontwikkelingen horen met name thuis in de spoorzone Tilburg en langs de A58 in de nabijheid van het knooppunt Stappegoor. Breda Bavelse Berg is in de ontwerp SVRO opgenomen als stedelijk knooppunt omdat er ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden liggen en deze locatie multimodaal ontsloten wordt (ligging aan A58 en aan te ontwikkelen HOV-as). Het multimodale goederenknooppunt bij Veghel wordt aangepast, ligging bij de haven van Veghel. Tilburg Vossenberg-Noordwest wordt multimodaal ontsloten door ontwikkeling van een langshaven (quick win-project binnenhavens). Dat geldt ook voor Cuijk (multimodale kade-ontwikkeling) en Oosterhout (langshaven bedrijventerrein Vijf Eiken aan het Wilhelminakanaal). Samen met Eindhoven-Beatrixhaven worden voornoemde locaties als te ontwikkelen multimodaal goederenknooppunt op de kaart van de ontwerp SVRO opgenomen. Trivium Etten-Leur is een locatie waar een regionale voorziening gerealiseerd kan worden. Het project sluit aan op de HOV-as Etten-Leur- Breda en is dus multimodaal te ontsluiten. De kaart is aangepast door opname van een stedelijk knooppunt bij het centraal station. De Oostelijke Langstraat is een ruimtelijke opgave die een brede insteek heeft, waarbij stedelijke opgaven, landschappelijke ontwikkelingen en waterberging belangrijke onderdelen zijn. Intensieve ruimtelijke ontwikkelingen voorzien wij in Waalwijk rondom een stedelijk knooppunt ten oosten van de kruising van de as N261/A59. Deze wordt op de SV-kaart toegevoegd. - De aangeduide zoekgebieden bij Etten leur en Breda zijn bestaande zoekgebieden verstedelijking die voortkomen uit de in 2004 vastgestelde Uitwerkingsplannen en als zodanig zijn opgenomen binnen de VR1. Voor de opstelling van de SVRO is door Provinciale Staten nadrukkelijk aangegeven de bestaande afspraken uit de Uitwerkingsplannen te respecteren. - Het regionaal bedrijventerrein Laarakker is inmiddels vastgelegd in een bestemmingsplan. De kaart van de SVRO wordt hierop aangepast. - De kaart is aangepast waardoor het gebied van Baarle Hertog niet meer als agrarische structuur is opgenomen. Wijziging ja 2.7 Infrastructuur
Er ontbreken regionale infrastructurele projecten op de kaart zoals de NOtangent en plaatselijke omleidingen maar ook de inzet op het verbeteren van de verbinding met het KAN-gebied, de opwaardering van de spoorbrug bij Ravenstein en de omlegging van de N279 naar de A50. 7/62
Het duits lijntje is geen infrastructuur maar EHS. De aanduiding doorlopende weg in Volkel is niet correct, de HOV-lijn naar Valkenswaard staat niet correct op de kaart (moet in studie zijn) en de infrastructuur rondom Veldhoven staat niet goed op de kaart. De voorstadshalte en het multimodale knooppunt bij ’s-Hertogenbosch staan niet correct op de kaart. Reactie Op de Structuurvisiekaart zijn de Rijks- en provinciale wegen weergegeven die op de schaal van de provincie ruimtelijk structurerend werken. Dit zijn zowel de wegverbindingen die onderdeel uitmaken van het Hoofdwegennet als van het regionaal verbindend wegennet. Voor weginfrastructuur in studie is als uitgangspunt gehanteerd dat het moet gaan om een mogelijk nieuwe verbinding/ doorsnijding die is opgenomen als verkenning in het BMIT 20102014. De NO-tangent Roosendaal is een mogelijk nieuwe doorsnijding en in het BMIT opgenomen als onderdeel van de verkenning A58 en is daarom, ook in de voorontwerp SVRO, als studieproject aangeduid. De opwaardering van de spoorbrug Ravenstein betreft een verbetering van bestaande infrastructuur en staat daarom niet op de SV-kaart. Dat laat onverlet dat er voor de (middel)lange termijn mogelijkheden zijn om de verbinding met het KAN-gebied (A50, spoorverbinding) te verbeteren. Het belang van de verbinding is ook genoemd in het Programma Integrale Gebiedsagenda ’sHertogenbosch / Oss - regio Arnhem/Nijmegen. Deze ontwikkeling kan bij de opstelling van de strategische regionale agenda’s worden betrokken. Het zogenaamde Duits lijntje is op de kaart behorende bij de Interim Structuurvisie voor het deel Boxtel-Veghel aangegeven als goederenspoorweg en als ecologische verbindingszone. Op de kaart van de SVRO zijn niet alle ecologische verbindingszones weergegeven. De ecologische verbindingen zijn wel opgenomen binnen de VR1 en het natuurgebiedsplan. De provinciale weg N605 Volkel-Gemert loopt aan de westkant van Volkel. Dit is in het ontwerp SVRO aangepast op de kaart. De HOV-as vanuit Eindhoven zuidwaarts stopt nu bij het stedelijke knooppunt High Tech Campus. Omdat het een verbinding met een regionale functie betreft (naar Valkenswaard) is de kaart van de ontwerp SVRO daarop aangepast.
Wijziging ja 2.8 Kaarten paspoorten
Veel insprekers hebben aangegeven niet op de kaarten van de paspoorten te reageren omdat de kaarten niet leesbaar zijn. Bovendien ontbreken de legendaeenheden zodat niet duidelijk is wat bedoeld wordt. Tot slot is vaak aangegeven
8/62
dat de begrenzingen niet logisch zijn gekozen. De omleiding van de ZuidWillemsvaart staat niet op de kaart. Reactie De kaarten van de gebiedspaspoorten zijn voor de ontwerp SVRO gedigitaliseerd waardoor ze beter raadpleegbaar en leesbaar zijn. Bovendien is een legenda toegevoegd. De paspoorten zijn nu samenhangend op een brabant brede kaart weergegeven. De beschrijvingen en de grenzen van de gebiedspaspoorten zijn gebaseerd op een fysisch-geografisch, landschappelijke samenhang. De grenzen hebben verder geen formele betekenis. Vanuit het oogpunt van het landschap verdient het aanbeveling om juist steeds over de grenzen heen te kijken en te werken. De omleiding van de Zuid-Willemsvaart is ook op de kaart van de paspoorten opgenomen. Wijziging ja 3. Integraliteit structuurvisie (H2)
3.1 Algemeen
Veel insprekers geven aan de visie op hoofdlijnen te herkennen en te steunen. Er zijn diverse reacties die de provincie complimenteren met het feit dat de voorontwerp SVRO een heldere opzet kent en meer ontwikkelingsgericht is geworden. Reactie Dit verheugt ons. 3.2 Evaluatie en analyse ontbreekt
De SV is enorm compact waardoor er relatief weinig ruimte is voor motivering; dat wordt gemist. Er is te weinig evaluatie, analyse en vernieuwing van het huidige beleid terwijl de SV is juist het moment is om bestaand beleid tegen het licht te houden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zoekgebieden verstedelijking, de integrale zonering voor de intensieve veehouderij etc. De motivering ontbreekt waarom het beleid op onderdelen wel tot veranderingen leidt. Reactie In het streven om tot een compacte structuurvisie te komen, is er in eerste instantie voor gekozen om de analyse achterwege te laten. Trends en ontwikkelingen die in Brabant spelen zijn in het algemeen bekend en
9/62
besproken. Gelet op de ingekomen reacties, is dit in de ontwerp structuurvisie aangepast. Daarbij is ook aangeven tot welke opgave dat leidt naar de toekomst. Verder wijzen wij er op dat de evaluatie van het bestaande beleid al heeft plaatshad voordat met de opstelling van de nieuwe structuurvisie is begonnen. Dat is verwerkt in de startnotitie Sructuurvisie RO die Provinciale Staten op 19 december 2008 hebben vastgesteld. Provinciale Staten hebben daarbij nadrukkelijk aangegeven de gemaakte afspraken uit de Uitwerkingsplannen en Revitaliseringsplannen te willen handhaven om de uitvoering daarvan niet te frustreren. Wijziging ja
3.3 De visie op verschillende onderwerpen ontbreekt
De aankomende krimp op het platteland vraagt om scherpe keuzes! De toenemende schaalvergroting in de landbouw vraagt om een aanscherping van het beleid voor andere sectoren dan alleen de intensieve veehouderij, zoals rundveehouderijen. De SVRO moet meer rekening houden met trends en ontwikkelingen op sociaal economisch gebied. Samengevat mist de SVRO een visie op volksgezondheid (mede in relatie tot de reconstructie), op de leefbaarheid/druk op het landelijk gebied, op demografische ontwikkelingen, op economische ontwikkelingen en stedelijke netwerkrelaties, op recreatie en toerisme, op cultuurhistorische waarden, op de ontwikkeling van infrastructuur binnen de provincie (zowel weg, water, spoor, vliegveld), op kantoren en op militaire terreinen. Reactie In de ontwerp SVRO is de provinciale visie voor bijna alle thema’s naar voren gebracht. Hierbij benadrukken wij dat daarbij alleen die aspecten zijn benoemd die vanuit provinciaal belang relevant zijn. Bijvoorbeeld ten aanzien van recreatie en toerisme ligt het provinciaal belang met name in het vestigen van bezoekersintensieve recreatie op goed ontsloten plekken en de bovenregionale voorzieningen die in de provincie aanwezig zijn (Efteling en Beekse Bergen). Overige recreatieve ontwikkelingen zijn planologisch mogelijk maar primair een regionale of gemeentelijke aangelegenheid. In de startnotitie Structuurvisie van PS (december 2008) is het bestaande beleid reconstructie/revitalisering het uitgangspunt. Inmiddels zijn er nieuwe ontwikkelingen en vragen op dit terrein. Daartoe lopen nu onder andere het onderzoek volksgezondheid en het burgerinitiatief. De uitkomsten van deze trajecten zijn nog niet bekend zodat wij die nu niet kunnen betrekken in deze ontwerp SVRO. Indien mogelijk zullen wij de uitkomsten wel verwerken in de definitief vast te stellen SVRO. Ten aanzien van een visie op kantoren wijzen wij op de VR1 waarin is aangegeven dat kantoorontwikkeling wordt betrokken in het regionaal overleg en het maken van regionale afspraken. 10/62
De ontwikkeling van militaire terreinen is mede gelet op het gestelde in de AMvB Ruimte nadrukkelijk een rijksbelang. Indien eventuele uitbreiding van een militair terrein aan de orde is, geldt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik zoals beschreven in de ontwerp SVRO. Wijziging ja 3.4 Regionale vertaling van de visie
Veel gemeenten geven aan dat de ruimtelijk economische positionering van de verschillende regio’s in Brabant onderbelicht is gebleven in de SVRO. Men vraagt nadrukkelijk om een vertaling van de macro-economische visie naar regionale economische perspectieven. De West-Brabantse vergadering geeft aan dat zij constateren dat er een duidelijke wederzijdse beïnvloeding heeft plaatsgevonden tussen de door hen opgestelde visie en de voorontwerp SVRO. Zij vragen specifiek aandacht voor een 8-tal verschillen. De verwijzing naar en afstemming met de uitwerking A2Brainport uit het SRE gebied ontbreekt. In de SV is niet ingegaan op het ruimtelijk – economisch perspectief waaraan de gemeenten in Noord-Oost Brabant hebben gewerkt. De relatie van het Land van Cuijck met het KAN-gebied, de Greenport Venlo en het Ruhrgebied ontbreekt. De regio heeft een sterk geprofileerd economisch cluster. De SVRO spoort niet met de visie van de regio. Het gaat daarbij om de economische profilering en de ruimte voor wonen en werken. De relatie met de MIRT gebiedsagenda is onvoldoende. Reactie Met insprekers zijn wij van mening dat de vertaling van het macro-economische perspectief naar regionale verbanden niet voldoende aandacht heeft gekregen in de voorontwerp SVRO. Daarom is in de ontwerp SVRO specifiek ingegaan op de ruimtelijk economische positionering van de verschillende regio’s in Brabant en de relatie met de MIRT gebiedsagenda. De verdere uitwerking van de regionale perspectieven naar concrete uitvoeringsacties willen wij samen met de regio’s vormgeven in het regionaal overleg. Bij die uitwerking wordt ook bekeken of er oplossingen zijn voor de geconstateerde verschillen tussen de regionale en provinciale visies. Wij wijzen er echter wel op dat in deze structuurvisie de visie van de provincie is neergelegd. Vanuit de provinciale verantwoordelijkheid en belangen kunnen er verschillen bestaan tussen de regionale visie en die van de provincie. Wijziging ja
11/62
3.5 Nadruk op landschap
In de meeste reacties wordt aangegeven dat de SVRO een goede aanzet biedt maar dat de insteek te eenzijdig, vanuit landschap, is. Het evenwicht tussen mens, markt en milieu is ver te zoeken. Naast landschap en ruimtelijke aspecten spelen ook andere overwegingen een rol in de gemeentelijke besluitvorming, zoals sociaal economische aspecten. De nadruk op landschap ziet men vooral terug in de paspoorten: die zijn niet integraal. Er is geen relatie gelegd met de opgaven die in de gebieden liggen. Zelfs de lagenbenadering is verlaten en wordt vervangen door een eenzijdige landschapsbenadering. De gebruikelijke lagenbenadering doet meer recht aan de functionele binding. Reactie Zoals onder 3.2 en 3.3 is aangegeven, is de provinciale visie aangepast. De ontwerp SVRO is aangevuld met hoofdstukken waarin een analyse is opgenomen van trends en ontwikkelingen in Brabant die leiden tot opgaven naar de toekomst. In de afweging over deze aspecten spelen uiteraard ook andere aspecten een rol, zoals sociaal economische aspecten. In deze ontwerp SVRO zijn de relevante ruimtelijke aandachtspunten benoemd. De gebiedspaspoorten zijn daarbij opgesteld om de provinciale visie op het landschap te geven. Daarbij zijn zowel de kwaliteiten van het landschap beschreven als de ambitie voor verdere versterking. Als er ontwikkelingen in een gebied plaatsvinden, geven de paspoorten aan welke investeringen in het landschap kunnen bijdragen aan een versterking van de identiteit van het gebied. De paspoorten bevatten geen integrale visie op de ontwikkeling van het gebied. Bij de opstelling van de paspoorten hebben de natuurlijke kenmerken alsmede het in de loop der tijden ontstane occupatiepatroon een belangrijke rol gespeeld. Bij de toepassing van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik blijven de waarden uit de onderste laag en het occupatiepatroon een belangrijke rol spelen bij de keuze waar een ontwikkeling het beste kan plaatsvinden. De stelling dat de lagenbenadering is verlaten, delen wij dan ook niet. Voorgaande is duidelijker aangegeven in de ontwerp SVRO. Wijziging ja
3.6 Belangrijke opgaven ontbreken
Opgaven voor de SVRO zijn: sterke (geclusterde) steden, netwerkeconomie, SER-ladder als uitgangspunt, RO en duurzame energie, de samenhang tussen ruimte en mobiliteit. Betrek ook de gebiedsagenda bij de SVRO en geef het MIRT een meer prominente plek. Daarnaast wordt meer aandacht gevraagd voor duurzaamheid (waarbij een aantal reacties specifiek is gericht op het terughoudende beleid voor windenergie), klimaatbestendigheid, wateropgaven
12/62
binnen de stedelijke structuur, toerisme en recreatie, groen in en om de stad. Ook de steeds sterker wordende internationalisering is richtinggevend voor welke opgaven er liggen en welke functies versterking behoeven; zowel kwantitatief als kwalitatief. De aandacht voor grensoverschrijdende aspecten ontbreekt. De visie op de watermachine in West-Brabant ontbreekt. Het gaat daarbij om de insteek op de ontwikkeling van de waterrand West-Brabant (inclusief het krekensysteem) en het robuuster maken van de beekdalen in zuiden. Reactie In de inleidende hoofdstukken van de ontwerp SVRO zijn deze opgaven nadrukkelijker benoemden betrokken bij de uitwerking van de gebiedsontwikkelingen of structuren. Bij het benoemen van de provinciale belangen zijn daarbij nadrukkelijke keuze’s gemaakt of aspecten (nog) wel van provinciaal belang zijn. Het beleid voor windenergie is ten opzichte van de voorontwerp SVRO aangepast en in de ontwerp SVRO beschreven. Het provinciale belang van grensoverschrijdende aspecten onderschrijven wij. Daar waar nodig zijn zowel in tekst als kaartbeeld grensoverschrijdende relaties gelegd. Wijziging ja 3.7 Samenhang in de Structuurvisie
Veel reacties geven aan dat de samenhang ontbreekt in de SVRO. Hierbij worden verschillende aspecten genoemd: samenhang tussen structuren onderling, tussen paspoorten onderling, tussen structuren-paspoorten, tussen stedelijk-landelijk gebied, tussen ruimtelijke-functionele aspecten etc. Met name de scherpe scheiding tussen stad-land door de ligging in verschillende structuren en de gescheiden uitvoering (via de regionale plannings overleggen en via het reconstructieoverleg) is niet goed. Hoe wil provincie sturing geven aan de samenhang tussen stad-land? Reactie Wij delen de reacties dat de samenhang tussen verschillende aspecten ontbreekt niet. De ontwerp SVRO geeft een samenhangende visie op de hele provincie. In aanvulling op deze visie zijn vier gebiedsdekkende structuren aangegeven waarin belangrijke aandachtspunten zijn aangegeven voor verdere ontwikkelingen (het ‘wat’). De gebiedspaspoorten zijn ondersteunend aan de ontwikkelingen uit de structuren en schenken ook aandacht aan de samenhang tussen stad en land (het ‘hoe’). Daarnaast zullen wij in de strategische regionale agenda’s samen met de regio’s die opgaven benoemen die van belang zijn binnen die regio. Juist de samenhang tussen stad en land is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Tot slot zijn er een aantal gebiedsontwikkelingen benoemd. In deze gebieden, waar sprake is van grote dynamiek versus behoud van hoge waarden en/of een 13/62
sterke samenhang stad-land, heeft de provincie een meerwaarde om de opgaven in zo’n gebied in samenhang tot ontwikkeling te brengen. 3.8 Revitaliseringsplannen
In de SVRO ontbreekt de verwijzing naar de doelen en ambities zoals opgenomen in de revitaliseringsplannen en in het bijzonder gebiedsplan Brabantse Delta ten aanzien van leefbaarheid, recreatie en toerisme en cultuurhistorie. De SVRO moet de uitvoering van het Programma Landelijk gebied (PLG) ondersteunen en niet frustreren; ook al is er maar sprake van een geringe beleidswijziging dat kan toch effect hebben. Reactie Visie en beleid in de SVRO bieden volop de ruimte om de doelen en ambities uit de revitaliseringsplannen uit te voeren. Die plannen zijn ook uitgangspunt bij het opstellen van de SVRO. De SVRO biedt mogelijkheden om vanuit de regio op een aantal onderdelen extra accent of uitwerking te geven. Het is niet nodig om naar deze ambities en doelen te verwijzen. Het is niet duidelijk waar de vrees vandaan komt dat de SVRO de uitvoering van PLG zal frustreren. De beleidsuitgangspunten uit de revitaliseringsplannen zijn gehandhaafd en vertaald in de VR1. Verder zijn de focusprojecten PLG expliciet opgenomen in de SVRO zodat daarvoor het instrumentarium uit de Wro ingezet kan worden. De inzet van dat instrumentarium geeft juist een impuls aan de uitvoering van het PLG.
3.9 Duidelijke keuzes maken
Het provinciaal belang is onvoldoende concreet uitgewerkt; er wordt volstaan met algemene begrippen waardoor de onduidelijkheid voort bestaat. Een onderwerp is niet per definitie altijd provinciaal belang maar is sterk afhankelijk van het schaalniveau waarop een onderwerp wordt beschouwd. De confrontatie en afweging van de verschillende sectorale belangen ontbreekt. Door scherpere keuzes te maken worden de kaders duidelijker en is de opstelling van de tweede fase verordening niet nodig. Reactie In de SVRO geeft de provincie haar ruimtelijke visie op de toekomst van Brabant voor de langere termijn. In de ontwerp SVRO is verduidelijkt wanneer iets van provinciaal belang is en is de provinciale sturing verder uitgewerkt. Ook de keuzes die de provincie maakt zijn nadrukkelijker in de inleidende hoofdstukken toegelicht. Belangrijk uitgangspunt is dat de provincie haar doelen in samenwerking met gemeenten en andere partijen wil realiseren. Daarvoor worden ook provinciale instrumenten ingezet, zoals overleg, samenwerking en subsidies.
14/62
Dat laat onverlet dat sommige doelen beter bereikt kunnen worden door inzet van het instrument verordening. De keuzes die in de SVRO worden gemaakt werken immers niet door naar derden. Wijziging ja 4. Regionale overleg (H3)
4.1 Regionale overlegstructuur
De opschaling naar het regionale schaalniveau en de verbreding van onderwerpen wordt in het algemeen onderschreven vanwege de complementariteit van kwaliteiten, functies en voorzieningen. Vanwege het integrale karakter laat ruimtelijke ordening zich niet makkelijk ‘opsluiten’ in geografische eenheden. De provincie heeft een rol als gebiedsregisseur. De samenhang tussen het stedelijke en landelijke gebied verdient specifieke aandacht. Het streven naar integrale gebiedsagenda’s kan daaraan een bijdrage geven. Dit verdient nog wel verdere uitwerking. Een aantal gemeenten geven aan dat –op termijn- ook het reconstructieoverleg in een nieuwe regionale (overleg-) structuur opgenomen kan worden. Reactie Wij zijn verheugd dat de opschaling naar het regionale schaalniveau en de verbreding van onderwerpen gedeeld wordt. Juist door de verbreding van onderwerpen kan er ook beter vorm worden gegeven aan de samenhang tussen het stedelijke en het landelijke gebied. Wij willen samen met de nieuwe regionale verbanden bezien hoe verder uitwerking gegeven kan worden aan de opstelling van strategische regionale agenda’s en een integratie met het revitaliseringsoverleg.
4.2 Indeling in regio’s
De beoogde regiostructuren ontbreken in de SVRO. Sluit bij regionale indeling aan op al bestaande (samenwerkings)verbanden (bijv. A50 gemeenten en Den Bosch, SRE-gebied, Westbrabantse vergadering, middengebied Breda-Tilburg); dit kan regionale overleg alleen maar versterken. Anticipeer op de realiteit van steeds wisselende allianties maar beperk de bestuurlijke drukte. Er wordt aandacht gevraagd voor het verband Brabantstad en overleg met de Rijksoverheden. Diverse insprekers geven aan dat zij vrezen voor bestuurlijke drukte door weer een nieuwe gebiedsindeling. Reactie
15/62
In het kader van het vooroverleg hebben wij uitgebreid gesproken met alle gemeenten over hoe de gewenste regionale structuur er uit kan zien. In de regionale planningsoverleggen (rpo) die in november en december zijn gehouden, hebben wij een conceptvoorstel voorgelegd. De resultaten van de besprekingen zijn in het ontwerp van de SVRO verwerkt. Er is gekozen voor een hoofdindeling van vier regio’s. Deze indeling is niet star of vast. Als maatwerk – al dan niet tijdelijk – gewenst wordt, is dat mogelijk. De gebiedspaspoorten en de grenzen van de gebieden, zijn niet bedoeld als gebiedsindeling voor overleg. De indeling is alleen gebaseerd op de landschappelijke kenmerken die in binnen de gebieden aanwezig zijn. Om dit te benadrukken zijn de paspoorten nu op een brabantbrede kaart opgenomen. Wijziging ja
4.3 Status, positie en rol regionaal overleg
Wat is de status en positie van het regionaal overleg? Wie besluit wie aan het regionale overleg deelneemt? De POC en matschappelijke organisaties vragen om het maatschappelijk middenveld deel te laten nemen aan het regionale overleg. In de SVRO mist de afstemming en overleg met het rijk. De waterschappen willen graag benoemd worden als vaste partner in het regionaal overleg. Reactie In het regionaal overleg worden door de deelnemende gemeenten, waterschappen en de provincie afspraken gemaakt over onderwerpen die van provinciaal belang zijn en waar gemeentegrens overschrijdende vraagstukken aan de orde zijn. Het regionaal overleg is voor de provincie een belangrijk instrument om provinciale doelen te realiseren. Het maken van afspraken over de programma’s voor wonen en werken (inclusief herstructurering) draagt bij aan de doelen van het provinciale verstedelijkingsbeleid. Deelname van andere partijen heeft daarbij niet altijd een meerwaarde. Aan de andere kant is er een tendens waarneembaar om de onderwerpen die in regionaal overleg worden besproken te verbreden. Een verbreding van de deelnemers aan het overleg is vanuit die optiek denkbaar. In de VR1 is daarom aangegeven dat de deelnemende gemeenten en waterschappen beslissen of en zo ja welke andere partijen aan het overleg deelnemen. Het regionaal overleg is geen nieuwe bestuurslaag en treedt niet in de bevoegdheden van de verschillende deelnemende partijen. Wel wordt gevraagd om de afspraken die in het overleg worden gemaakt binnen de eigen gelederen goed af te stemmen. De afspraken uit het regionaal overleg moeten namelijk altijd nog in planologische besluiten worden vastgelegd. In de VR1 zijn de vaste deelnemers aan het regionaal overleg benoemd, waaronder de waterschappen. Het is niet nodig dit in de SVRO te herhalen. Ook het Rijk wordt uitgenodigd voor deelname aan het regionaal overleg. 16/62
Verder vindt de afstemming met het rijk met name plaats via de Planologische Omgevingscommissie. 4.4 Regionaal overleg te verplichtend
Regionale samenwerking wordt onderschreven maar gaat door het verplicht opnemen van het regionale overleg in VR1 nu te ver; daardoor kan de insteek ook averechts werken. Maatwerk per gemeente moet mogelijk blijven; niet alles hoeft regionaal te worden afgestemd. Reactie Voor zover de reacties zich richten tot de regeling in VR1, verwijzen wij naar onze reactie op de zienswijzen die in dat kader zijn ingediend. Daarnaast is het uiteraard zo dat maatwerk per gemeente mogelijk is. Als een ontwikkeling bovenlokale effecten heeft, vragen wij wel dat dit regionaal is afgestemd.
4.5 Uitvoering
Als de provincie Noord-Brabant haar rol als regisseur en stimulator wil oppakken, is het nodig dat daarvoor voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Reactie In de voorontwerp SVRO is per onderwerp aangegeven welke middelen de provincie wil inzetten om de gestelde doelen te bereiken. Het regionaal overleg is daarbij geen doel op zich maar een instrument om in samenspraak met de gemeenten en waterschappen afspraken te maken over hoe die doelen worden bereikt. Het spreekt voor zich dat daarvoor ook voldoende middelen, financieel of anderszins, ter beschikking gesteld moeten worden. 5. Zorgvuldig ruimtegebruik (H3)
5.1 SER-ladder
Het dwingend voorschrijven van de SER-ladder is nooit de bedoeling geweest, het staat haaks op de regeldrukvermindering en is in strijd met de Crisis- en herstelwet. Bovendien zijn er al afspraken over zuinig ruimtegebruik gemaakt door afsluiten van het gronduitgifteprotocol. Reactie Deze reactie richt zich op de regeling zoals die is opgenomen in de ontwerp VR1. Wij verwijzen naar onze reactie in dat kader.
17/62
5.2 Landschapsinvesteringsregel (l.i.r.)
Veel reacties onderschrijven het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en landschapsverbetering. De regeling roept ook vragen op. Bovendien is niet duidelijk of het principe ook geldt voor gebruikelijke uitbreidingsmogelijkheden van bouwblokken tot 1,5 hectare of de 15-20 % uitbreiding. Anderen geven aan dat er geen juridische basis voor een investeringsregel is. De (verplichte) koppeling aan een investering in het landschap gaat te ver. De afdwingbaarheid is bovendien alleen mogelijk als de gemeente dit in haar eigen structuurvisie heeft opgenomen. De l.i.r. levert ook extra regeldruk op voor gemeenten. Het criterium waardevermeerdering is naar de mening van sommige insprekers onvoldoende onderbouwd en niet toepasbaar. In algemeen vraagt men om een eenduidige en effectieve uitwerking waarbij ook de relatie tot de gebiedspaspoorten wordt verduidelijkt. In sommige reacties wordt voorgesteld de paspoorten aan de regeling te koppelen en ook een mogelijkheid voor regionale verevening in te stellen. Een aantal gemeenten geeft aan dat zij zelf zeer goed in staat zijn om een regeling uit te werken in hun eigen structuurvisie. Vanuit de natuurorganisaties wordt nadrukkelijk gevraagd om een actieve en toezichthoudende provincie bij de toepassing van de regeling. Reactie Wij zijn verheugd dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in combinatie met een kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gedeeld. Daarnaast realiseren wij ons dat dit nog nieuwe instrument de nodige vragen oproept. In de ontwerp SVRO en de startnotitie voor de VR2 is aangegeven welke uitgangspunten wij hanteren bij het verder uitwerken van de regeling. Bij de uitwerking worden gemeenten, belangenorganisaties en deskundigen betrokken, bijvoorbeeld via het houden van regionaal overleg en landschapsateliers. Daarbij gaat ook specifieke aandacht uit naar de juridische houdbaarheid en afdwingbaarheid van de regeling. Nadat de regeling is uitgewerkt, wil de provincie, zeker in de beginperiode, actief bij de uitvoering van de regeling betrokken blijven. Door het houden van regionale landschapsateliers, gekoppeld aan het regionale overleg, kunnen ervaringen worden uitgewisseld en problemen met elkaar worden besproken. Bij de toepassing van de regeling vraagt de provincie aan gemeenten om rekening te houden met de belangen en ambities in de gebiedspaspoorten. Het is aan primair aan de gemeenten om de l.i.r. toe te passen. De constatering dat de regeldruk toeneemt met deze regeling is niet correct. De regeling vervangt het uitgebreide en gedetailleerde beleid dat was gekoppeld aan de Interimstructuurvisie. Er kan op vrij eenvoudige wijze aansluiting worden gezocht bij de reeds bestaande gemeentelijke regelingen voor de roodmet-groen koppeling, die geldt voor stedelijke uitbreidingen. Wijziging:
18/62
ja 6. Groenblauwe structuur (H4)
6.1 Robuuste structuur
De opschaling en het robuuster maken van de groenblauwe structuur wordt in algemeen gedeeld. Er wordt specifiek aandacht gevraagd voor een goede monitoring en vertaling in bestemmingsplannen van de groenblauwe mantel. Reactie In de VR fase 2 geven we uitwerking aan de groenblauwe mantel. Daarnaast zullen we de provinciale monitoring zoals opgenomen in de ontwerp SVRO uitwerken.
6.2 Overige natuur
Hoe gaat de provincie om met natuur buiten de groenblauwe structuur? Reactie De natuur in de gehele EHS wordt opgenomen in de VR fase 1, ook de EHS gebieden buiten de robuuste groenblauwe structuur van de plankaart SVRO. Buiten de groenblauwe structuur en de EHS komen natuurwaarden voor. Deze natuurwaarden zijn soms opgenomen in de gebiedspaspoorten. Het gaat bijvoorbeeld om de gebieden voor weidevogels, voor struweelvogels of voor dassen. Wij gaan er vanuit dat gemeenten deze waarden onderkennen en daar verantwoord mee omgaan, zowel via een beschermingsspoor als ook via een ontwikkelingspoor. Dat laatste gekoppeld aan de het principe van de landschapsinvesteringsregeling. Daarnaast zijn bij bijzonder te beschermen natuurwaarden de Flora en faunawet en /of de Natuurbeschermingswet Brabantbreed van toepassing. 6.3 Natura 2000
Geef de ruimtelijke consequenties van Natura 2000 aan in de SVRO. Reactie De Natura 2000 gebieden zijn prioritaire onderdelen van de kerngebieden groenblauwe structuur, ze vallen ook volledig onder de EHS in de VR fase 1. Bij de bescherming van de waarden in de N2000 gebieden gaat het soms ook over de effecten van externe ontwikkelingen op deze waarden. Het concept van de groene mantel rond de kerngebieden ( dus ook rond de N2000 gebieden) draagt bij bescherming en ontwikkeling van de natuurwaarden incl. het realiseren van de gewenste milieuomstandigheden van bodem, water en lucht. Per N2000 gebied worden op dit moment de specifieke doelen en maatregelen uitgewerkt in de beheerplannen. 19/62
6.4 Ecologische verbindingszones
Niet alle ecologische verbindingszones en watersysteemgebieden liggen in de robuuste groenblauwe structuur. Bovendien ontbreekt langs veel lijnvormige elementen in het kleigebied de mantel; wat is er dan robuust aan het systeem? Een breedte van 50 meter voor een ecologische verbinding in stedelijk gebied biedt onvoldoende ruimte voor gewenste stedelijke ontwikkelingen. Reactie Op de visiekaart van de ontwerp SVRO zijn alleen robuuste structuren weergegeven. Daardoor zijn niet alle EHS gebieden op de kaart weergegeven en liggen er ook verbindingszones en gebieden voor herstel en behoud van watersystemen buiten de verbeelding van de robuuste groenblauwe structuur. Zowel de verbindingszones als de gebieden voor herstel en behoud van watersystemen worden – net als de EHS gebieden- concreet opgenomen in de VR. De doelstellingen voor ecologische verbindingen en de gemiddelde breedte van 50 meter in stedelijk gebied is overgenomen uit bestaand beleid. Hierbij realiseren wij ons dat het niet altijd mogelijk is om de gewenste 50 meter breedte te realiseren, bijvoorbeeld doordat stedelijke functies al gerealiseerd zijn. Door uit te gaan van een gemiddelde breedte van 50 meter is er beleidsvrijheid om gewenste stedelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.
6.5 Beheersgebieden EHS
De EHS-beheersgebieden liggen niet in de groenblauwe kern. Het nee, tenzij regiem voor de beheersgebieden ontbreekt. Reactie De beheergebieden EHS hebben nu overwegend een agrarische functie, vaak ook blijvend. Daarnaast hebben zij hoge actuele of potentiële natuurwaarden. Zij passen in onze visie helemaal in het concept van de groenblauwe mantel binnen de groenblauwe structuur. Naast de bescherming van bestaande waarden is hier de ontwikkeling van nieuwe waarden op het vlak van water, natuur en landschap van belang. Dat kan met een goede menging met andere functies zoals extensieve landbouw of recreatie en waterbeheer. Binnen de groenblauwe mantel en de daarbinnen gelegen beheersgebieden gaan wij uit van een ‘ja, mits benadering’ voor functies die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen en een ‘nee-regiem’ voor functies die daarmee conflicteren, zoals verstedelijking, nieuwe glastuinbouw- of landbouwontwikkelingsgebieden en grootschalige bezoekersintensieve recreatie. Wij zullen bij de begrenzing van de groene mantel in de VR fase 2, de beheergebieden EHS apart aanduiden.
20/62
6.6 Rijksbufferzones
De rijksbufferzone Breda - Tilburg ontbreekt helemaal in de SVRO en de rijksbufferzone Eindhoven – Helmond staat wel in de tekst maar niet op de kaart. Reactie In de uitvoeringsparagraaf van de stedelijke concentratiegebieden is aangegeven dat de provincie in samenspraak met het SRE en de betrokken gemeenten het voornemen tot begrenzing als rijksbufferzone Eindhoven-Helmond verder uitwerkt. Afhankelijk van de uitkomst daarvan wordt de uitwerking opnemen in de VR, conform de AMvB van het Rijk. Overigens is een belangrijk deel van de beoogde bufferzone in de SVRO opgenomen binnen de groenblauwe structuur (kern en mantel). Daarnaast is ons bekend dat het Rijk een verkenning wil starten naar de ontwikkeling van de rijksbufferzone Breda – Tilburg. De besluitvorming hierover heeft nog niet plaatsgehad en er bestaat nog geen overeenstemming met de regio. Als in de toekomst blijkt dat een dergelijke verkenning gemaakt gaat worden, kan dit betrokken worden bij de opstelling van de strategische regionale agenda’s.
6.7 Compensatiebeleid
Het compensatiebeleid mag niet doorschieten; daarom duidelijk onderscheid maken in functies die functioneel aan het buitengebied gebonden zijn en functies die een negatieve invloed hebben op het buitengebied. De ontwikkeling van recreatieve functies in de ecologische hoofdstructuur moet mogelijk zijn. Reactie Het compensatiebeleid dat geldt voor de EHS is een (verplichte) rechtstreekse vertaling van het compensatiebeleid zoals opgenomen in de ontwerp AMvB Ruimte en is opgenomen in de VR1. Het onderscheid tussen functies die functioneel gebonden zijn aan het buitengebied en functies die een negatieve invloed maken op het buitengebied wordt in de AMvB en ook in de VR 1 niet gemaakt. 6.8 Wijstgronden
Begrens de wijstgronden als EHS waardoor een goede bescherming ontstaat. Reactie De meeste wijstgronden behoren niet tot de EHS. Bij de oorspronkelijke begrenzing van de EHS is dit aspect niet zo nadrukkelijk betrokken. Vanwege de specifieke waarden die aanwezig zijn, is in het ontwerp SVRO aangegeven
21/62
dat de bescherming van deze waarden in VR fase 2 wordt opgenomen. In een aantal wijstgebieden is en blijft agrarisch gebruik mogelijk.
6.9 Uitvoering groenblauwe kern
Is de realisering van de EHS, inclusief ecologische verbindingszones, in 2018 wel reëel; is verdere prioritering niet nodig? Afspraken over de realisatie van de EHS in de Maashorst ontbreken. De robuuste verbinding Herperduin-Maashorst is niet zichtbaar. De economische ontwikkeling van de Maashorst als drager voor het landschap moet wel passen binnen de schillenbenadering die voor het gebied is opgesteld. Reactie De realisatie van de EHS in 2018, inclusief de ecologische verbindingen, blijft het doel van rijk en provincie. In het kader van de uitvoering landelijk gebied is al een prioritering aangebracht gericht op realisatie van de zogenaamde natte natuurparels EHS en op een aantal focusprojecten Programma Landelijk Gebied. De Maashorst is een van deze focusprojecten onder andere vanwege de realisatie EHS en de beoogde verbinding (inclusief ecoducten) HerpenduinMaashorst. De ontwikkelingen in het gebied moeten daarbij uiteraard passen bij de ambities die voor het gebied aanwezig zijn.
6.10
Particulier natuurbeheer
Bij de uitvoering van de EHS ook het (landelijk) beleid inzake particulier natuurbeheer betrekken. Het huidige provinciale offensief is niet in de SVRO beschreven. Reactie Particulier natuurbeheer is voor de provincie Noord-Brabant een belangrijk instrument in de realisering EHS. Dat instrument was en blijft opgenomen bij de uitvoering van het kerngebied groenblauw. Door middel van het hanteren van de spelregels EHS wordt –mits ecologisch verantwoord - ook ingespeeld op particulier natuurbeheer door (her-)begrenzing van de EHS.
6.11
Informatieverstrekking
Blijft de provincie natuurtellingen uitvoeren? Dat is nodig voor de onderbouwing van de groenblauwe structuur, is gemeenteoverstijgend en geeft eenduidigheid. Reactie De provincie neemt in deze SVRO een bepaalde verantwoordelijkheid voor het natuur- en landschapsbeleid in Brabant. Monitoren van beleid en kennis vergaren én verstrekken horen daarbij. De wijze waarop de provincie monitoort
22/62
en kennis vergaart en verstrekt kan echter wijzigen. Dit mede naar aanleiding van de keuzes die in de SVRO worden gemaakt. Zie ook de uitvoeringsparagrafen van de groenblauwe structuur, de agrarische structuur en de gebiedspaspoorten. 6.12
Definitie groenblauwe mantel
De definitie klopt niet altijd; soms ligt ergens de aanduiding groenblauwe mantel zonder dat er kerngebied aanwezig is. Bovendien ligt binnen groenblauwe mantel soms ook struweelvogelgebied en/of natuurontwikkelingsgebied. Is de groenblauwe mantel gelijk aan de GHSlandbouw uit het Streekplan 2002? Reactie In de ontwerp SVRO is aangegeven welke waarden en welke gebieden tot opname in de groenblauwe mantel leiden. Aanwijzing als groenblauwe mantel is gebeurd op basis van meerdere criteria. De aanwezigheid van kerngebied groenblauw is een belangrijk criterium, maar niet het enige. Ook gebieden met actuele waarden en potenties voor water, natuur- en landschapsontwikkeling in samenhang met dat kerngebied - zijn opgenomen. Belangrijk criterium is dat de provincie streeft naar het ontwikkelen van een robuuste groenblauwe structuur (kern én mantel). Daarom zijn sommige losliggende gebieden met natuurwaarden (zoals voor weidevogels of struweel vogels) niet in deze robuuste structuur opgenomen. Hieruit volgt dat de groenblauwe mantel niet gelijk is aan de GHS-landbouw zoals die in het streekplan 2002 was opgenomen. In het algemeen geldt dat een groot gedeelte van de groenblauwe mantel in het Streekplan 2002 was opgenomen als GHS-landbouw, landschapsecologische zone of als regionale natuur- en landschapseenheid (RNLE). 6.13
Verhouding groenblauwe mantel en reconstructieplannen
Hoe verhoudt de integrale zonering van de intensieve veehouderijen uit de Reconstructieplannen en in het bijzonder de aanduiding verwevingsgebied zich tot de groenblauwe mantel? Intensieve functies worden geweerd; dat betekent dus ook intensieve veehouderij en dat is in strijd met de afspraken dat de reconstructieplannen gerespecteerd worden. Reactie In de voorontwerp SVRO is aangegeven dat een (verdere) ontwikkeling van intensieve landbouwfuncties in de groenblauwe mantel met instructieregels wordt uitgesloten. Dat roept inderdaad vragen op. Wij benadrukken dat het beleid met betrekking tot de integrale zonering gehandhaafd wordt, conform de opdracht van Provinciale Staten en de afspraken die zijn gemaakt. Dat betekent dat als er verwevingsgebied binnen de groenblauwe mantel ligt, uitbreiding van de aanwezige bedrijven mogelijk is conform het zoneringsbeleid reconstructie
23/62
zoals neergelegd in de VR1. Wij zullen de tekst in de ontwerp SVRO verduidelijken. Wijziging ja
6.14
Bescherming van de groenblauwe mantel
Hoe gaat de provincie om met de bescherming van waarden in de groenblauwe mantel en welke waarden zijn er aanwezig? Doordat het gebied qua oppervlakte is uitgebreid legt het een sterke wissel op de agrarische sector maar ook op andere ontwikkelingen. In de voorontwerp is aangegeven dat de Groenblauwe mantel globaal begrensd wordt in de verordening. Dat is vanwege de digitaliseringsvereisten niet mogelijk. Reactie In de groene mantel zien wij kansen voor andere functies, ook de landbouw. Water, natuur, water en landschap zijn wel belangrijke nevenfuncties. Het gaat hier soms om het beschermen van bestaande waarden in de aanliggende kern of de mantel zelf. Vaak is vooral ontwikkeling van water, natuur en landschapswaarden en daarmee de recreatiewaarden aan de orde. Daarom kiest de provincie in de groene mantel voor een “ja- mits” benadering. In de voorontwerp SVRO is aangegeven dat de groenblauwe mantel wordt begrensd met een nauwkeurigheid van 1:100.000. Uitgaande van de regelgeving betekent dit dat gemeenten bij de vertaling naar het bestemmingsplan de afwegingsvrijheid hebben om gelet op de lokale situatie de grens 100 meter te verschuiven. Gelet hierop is er dus sprake van een globale begrenzing. 6.15
Attentiegebieden EHS
Wat zijn attentiegebieden EHS? Is de groenblauwe mantel gelijk aan deze attentiezones zoals neergelegd in de verordening ruimte eerste fase. Lijkt er wel op; hanteer dan dezelfde terminologie. Reactie De attentiegebieden EHS zijn zones van gemiddeld 500 meter rondom EHSgebieden, waar ingrepen in de waterhuishouding leiden tot negatieve gevolgen voor de aanwezig natuurwaarden (de zogenaamde natte natuurparels EHS). Deze zones liggen zowel in als buiten de EHS. In het PWP 2010-2015 zijn ze opgenomen als ‘beschermingszone natte natuurparel’. De begrenzing van de attentiegebieden, die is opgenomen in VR fase 1, is overgenomen uit de reconstructieplannen.
24/62
De zones zijn van belang voor de bescherming van de waarden binnen de natte EHS, die in het kerngebied groenblauw liggen. Ze vragen om een aangepast gebruik en beheer en zijn daarom - als ze niet in de EHS liggen - opgenomen in de groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel omvat veel meer gebied dan alleen deze attentiegebieden.
6.16
Functieontwikkeling in de groenblauwe mantel
Hoe wordt omgegaan met de uitbreiding van kernen in de groenblauwe mantel? Ook in groenblauwe mantel kan een wisselwerking met verstedelijking kansen bieden. Welke mogelijkheden liggen er voor de bestaande nietagrarische bedrijven en voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB’s)? Het bestaande motorsportcircuit Nieuw Zevenbergen ligt in de groenblauwe mantel. In de beekdalen moet er naast natuurontwikkeling ook ruimte zijn voor overig extensief gebruik. Wat betekent het beleid van de groenblauwe mantel voor de recreatieve functie die daarin ligt? Wat kan wel en wat kan niet? Hoe omgaan met nieuwe recreatie die in de reconstructieplannen (RP) is afgesproken? Is een golfbaan intensief? Reactie In de groene mantel worden nieuwe stedelijke en kapitaalsintensieve vormen van landbouw en recreatie uitgesloten, dit behoudens de vastgestelde afspraken inzake de zonering reconstructie en de zoekruimte verstedelijking. Zowel de landbouwontwikkelingsgebieden uit de reconstructie als de zoekruimte verstedelijking liggen daarom in principe niet in de groenblauwe mantel. In de groenblauwe mantel zien wij vooral kansen voor functies als verbrede en grondgebonden landbouw en extensieve recreatie. Water, natuur en cultuurhistorie zijn belangrijke nevenfuncties. Het gaat hier soms om het beschermen van bestaande waarden ( in de aanliggende kern of de mantel zelf). Vaak is vooral ontwikkeling van water, natuur en landschapswaarden en daarmee de gebruiks –en belevingswaarden aan de orde. Daarom kiest de provincie in de groene mantel voor een “jamits” benadering. Deze ja- mits vraagt om maatwerk, gemeenten kunnen hier uitwerking aan geven. Er zijn dus goede mogelijkheden voor ontwikkelingen mits die ook positief bijdragen aan de doelen van de groenblauwe mantel (landschapsinvesteringsregel). Bestaande functies binnen de groenblauwe mantel worden gerespecteerd. Bij uitbreidingen geldt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (inclusief omgevingstoets en landschapsinvestering).
25/62
6.17
Sturing groenblauwe mantel
De sturing op de groenblauwe mantel is niet duidelijk. Moet er bij alle ontwikkelingen rekening worden gehouden dat er geen aantasting plaatsvindt én dat er verbetering van natuurwaarden optreedt? Binnen de groenblauwe mantel zijn niet overal feitelijke waarden aanwezig. Hoe moet daarmee worden omgegaan? In diverse reacties wordt aangegeven dat alleen rekening gehouden kan worden met aanwezige waarden bij de ontwikkeling van functies. Reactie Voor alle functieontwikkelingen in het landelijk gebied, dus ook binnen de groenblauwe mantel, geldt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (inclusief de omgevingstoets en landschapsinvesteringsregel). Daarbij geldt dat als in een gebied geen bijzondere waarden aanwezig zijn, dat uit de omgevingstoets naar voren komt. Dit laat onverlet dat wij bij nieuwe ontwikkelingen in de groene mantel ook altijd een investering in ontwikkeling van water-, natuur en landschapswaarden vragen.
6.18
Uitvoering groenblauwe mantel
Hoe wil de provincie de groenblauwe mantel realiseren? Ga aan de slag met de feitelijke realisering van de landschapsecologische zones. Reactie De groene mantel bevat meerdere onderdelen, zie reactie op de definitie groenblauwe mantel. De voormalige landschapsecologische zones (ISV 2008) zijn in de ontwerp SVRO als groenblauwe mantel opgenomen. In de ontwerp SVRO is de uitvoeringsagenda van de groenblauwe mantel aangepast en is aangegeven dat de realisering van deze groene buffers prioriteit heeft. De provincie agendeert de realisatie van de groenblauwe mantel in het regionale overleg en maakt afspraken wie verantwoordelijk is voor (delen van) de uitvoering daarvan. Wijziging ja 6.19
Water als ordenend principe
Water moet als ordenend principe gehanteerd worden. Doordat water geen zelfstandige functie meer is, kan er strijd ontstaan tussen natuur en water. Soms moet water losgekoppeld worden van natuur. Wateraspecten ontbreken binnen de stedelijke- en infrastructuur. Reactie
26/62
Water is en blijft belangrijk in de ordening van de ruimte in Brabant. Met de keuze voor de groenblauwe structuur wordt het belang van duurzaam waterbeheer versterkt. Daardoor kan beter worden ingespeeld op klimaatveranderingen. Water is noodzakelijk voor meerdere functies. De ontwerp SVRO en het PWP maken op hoofdlijnen duidelijke keuze’s voor de diverse functies zoals waterveiligheid, waterberging, watersysteemherstel en water ten behoeve van de natuur. In de regio vindt het maatwerk plaats bij uitwerking en uitvoering van het waterbeleid. De verantwoordelijkheid van wateraspecten bij ontwikkelingen in de stedelijke structuur ligt primair bij de lokale overheid. Bij infrastructurele ontwikkelingen geldt uiteraard dat daarbij ook aandacht voor de onderste lagen vereist is. In het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is dat ook opgenomen (omgevingstoets). 6.20
Waterbergingsgebieden
Er moet duidelijker aangegeven worden dat sommige waterbergingsgebieden agrarisch zijn en blijven. Bij hoogwaterbescherming ook het KrammerVolkerak noemen. Door de ontwikkeling van dit gebied als waterberging voor de Randstad zijn er grote gevolgen voor de waterafvoer van de Brabantse beken. En tweede aspect betreft de verzilting van het Krammer-Volkerak; hierdoor is een andere zoetwatervoorziening nodig. Hoe gaat de provincie daarmee om? Reactie Op de kaart SVRO zijn de gebieden waterveiligheid en waterberging samengevoegd onder een legenda eenheid “waterberging”. In een groot aantal gevallen betreft dat ook gebieden binnen de agrarische structuur, dus met een agrarische functie. Die functie kan behouden blijven maar de functie waterberging staat voorop. Krammer-Volkerak heeft ook de functie waterberging (zie kaart ontwerp SVRO) omdat het is opgenomen in de PKB Ruimte voor de Rivier. In de SVRO hebben wij op diverse plaatsen aandacht besteed aan het belang van West Brabant in relatie met de Delta (o.a. de verziltingsproblematiek) en de Brabantse beken (wateraanvoer). De SVRO moet onderscheid tussen waterberging-waterveiligheid maken. Reactie Zie onze eerdere reactie ad 2.3 over de afstemming tussen de SVRO en PWP Binnen waterbergingsgebied moeten ook mogelijkheden zijn voor woningbouwontwikkeling en recreatie mits daarbij in overleg met het waterschap rekening wordt gehouden met of compensatie wordt gevonden voor de waterbergende functie. 27/62
Reactie In de Verordening ruimte staat omschreven welke activiteiten/functies mogelijk zijn in waterbergingsgebieden. Er gelden daar beperkingen voor bebouwing. In de VR wordt daarnaast opgenomen dat de beperkingen niet gelden indien uit het advies van het waterschap in het kader van de watertoets blijkt dat er geen negatieve effecten voor de waterbergende functie zijn, of elders compensatie kan plaatsvinden. Wij verwijzen naar onze reactie in dat kader.
6.21
Overige
Beek en kreekherstel in de groenblauwe mantel bij Baarle-Nassau is niet realistisch en moet verdwijnen tenzij de provincie daarvoor geld ter beschikking stelt. Reactie De groenblauwe mantel is nu globaal aangegeven op de kaart SVRO. Dit op basis van het Brabantbrede concept van de groenblauwe structuur. In de Verordening Ruimte fase 2 wordt de groenblauwe mantel begrensd. Gemeenten werken deze begrenzing verder uit in het bestemmingsplan. Wij vragen hen daarbij de afspraken uit het Waterplan en de reconstructie te betrekken. In de SVRO is aangegeven dat de provincie haar subsidies met prioriteit in de groenblauwe mantel wil inzetten. Daarnaast is ook momenteel al provinciale subsidie beschikbaar voor de inrichting van waterlopen om te voldoen aan de functie beek- en kreekherstel. -
De primaire waterkeringen ontbreken
Reactie Zie de reactie ad 2.3. De primaire waterkeringen zijn opgenomen in het PWP, opname op de kaart van de SVRO heeft geen meerwaarde. In de uitvoeringsagenda waterberging is opgenomen dat een aantal onderwerpen uit het vastgestelde PWP worden opgenomen in de VR fase 2. Dit betreft ook de primaire waterkeringen. Wijziging ja 6.22
Uitvoering water
Waterberging ontbreekt bij het juridisch instrumentarium. Reactie
28/62
In de uitvoeringsparagraaf voor waterberging is vermeld dat voor (regionale) waterberging de VR1 wordt ingezet. 7. Agrarische structuur (H5)
7.1 Algemeen
Bij de doelstellingen voor agrarisch gebied ontbreekt het benoemen van innovatie en vernieuwing/verduurzaming; zoals ook meervoudig ruimtegebruik, synergie. Reactie Deze reactie verbaast ons omdat deze ambitie wel in de voorontwerp SVRO is opgenomen. Er is aangegeven dat het bieden van ontwikkelingsruimte alleen kan onder de voorwaarde dat de sector zich duurzaam ontwikkeld. De door insprekers genoemde aspecten spelen daarbij een belangrijke rol. De ambitie is in de ontwerp SVRO verduidelijkt. Wijziging ja 7.2 Melkveehouderijen
De positionering van rundveehouderijen als intensieve veehouderij is onbevredigend en roept vragen op voor de toekomst van deze sector maar ook het agrarische gebruik van de kommen in open gebieden. Bovendien hoe wil de provincie daar uitvoering aangeven? Het begrip grondgebonden moet duidelijker gedefinieerd worden. Reactie In de begripsbepalingen van de Interim Structuurvisie is aangegeven dat melkveebedrijven doorgaans grondgebonden zijn. Dat is het geval indien het melkveebedrijf afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving. De laatste jaren is bij een deel van de melkveebedrijven een kentering waarneembaar. Melkvee wordt steeds langer op stal gehouden of komt zelfs de stal niet meer uit. Er vindt geen of vrijwel geen beweiding meer plaats. Zodra dat het geval is, komt een bedrijf overeen met een intensieve veehouderij zoals deze bekend is van varkens, pluimvee, nertsen, geiten, kalveren en vleesstieren. En valt deze ook onder de definitie van intensieve veehouderij zoals opgenomen in de Reconstructieplannen. Dat betekent dat zo’n bedrijf bij uitbreidingen ook moet voldoen aan de regels die gelden voor de intensieve veehouderij en de (regels voor de) integrale zonering zoals verwoord in de VR1. In verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden blijven uitbreidingen in principe mogelijk, in extensiveringsgebieden niet. Voor de sector als geheel is dat geen probleem.
29/62
Sommige melkveehouders in een extensiveringsgebied moeten als er sprake is van een niet-grondgebonden melkveehouderij, op zoek naar een andere locatie.
7.3 Onderscheid gemengd- en zoekgebied primair agrarisch gebied
Gemeenten hebben met name vragen over hoe zij het ontwikkelingsperspectief moeten uitwerken en wanneer? Juist nu worden veel plannen buitengebied afgerond. Als de provincie de clusters met een primaire functie aangeeft binnen de agrarische structuur geeft dat veel duidelijkheid. De term zoekruimte primair agrarisch gebied is misleidend en suggereert dat er mogelijkheden zijn voor nieuwvestiging. Dat volgt niet uit de reconstructieplannen. Bovendien is in het open kleigebied de ontwikkeling van bijvoorbeeld intensieve veehouderijen, glastuinbouw of boomteelt niet wenselijk. Door sommige insprekers wordt gevraagd om de integrale zonering uit de reconstructieplannen te volgen. Reactie Wij vinden het de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten om af te wegen welke gebieden binnen hun gemeentegrenzen geschikt zijn voor een verdere menging van functies en in welke gebieden het primaat wordt gelegd bij de agrarische ontwikkeling (ook op de langere termijn). Het past niet bij de taakopvatting van de provincie dat zij dit op de provinciale visie kaart per gemeente aangeeft. Mede gelet op de reconstructie- en gebiedsplannen die recent zijn opgesteld, ligt het daarbij voor de hand om aansluiting te zoeken bij de integrale zonering uit deze plannen. Het is daarbij niet mogelijk om de zonering integraal in deze ontwerp SVRO te vertalen. De integrale zonering is immers alleen gericht op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij terwijl de SVRO een ruimer ook beleid geeft voor de overige landbouwsectoren. Vanuit het provinciaal belang bezien hebben extensiveringsgebieden in principe meestal een gemengd agrarisch perspectief en de landbouwontwikkelingsgebieden en de glastuinbouwconcentratiegebieden een primair agrarisch perspectief. Voor het verwevingsgebied moet de keuze op lokaal niveau worden uitgewerkt. De ontwerp SVRO geeft daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies in gebieden met een gemengd agrarisch perspectief. Gemeenten kunnen, uiteraard binnen de grenzen die de Wro stelt, beslissen of zij van deze mogelijkheid gebruik willen maken of niet. De provincie heeft op het schaalniveau van de provincie robuuste gebieden aangeduid waar in haar opvatting de primaire gebieden kunnen liggen. Omdat de provincie daarbij niet in de gemeentelijke bevoegdheid wil treden, is gekozen voor de term ‘zoekruimte’ primair agrarisch gebied. Dit impliceert dat gemeenten dit op lokaal niveau verder moeten uitwerken. Binnen de globaal aangegeven gebieden zoals aangeduid op de SVRO-kaart, kan een gemeente, onder voorwaarden, meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van agribusiness, teelt ondersteunende voorzieningen (TOV), nieuwe glastuinbouwclusters en agrarische bouwblokken. De gemeente beslist of 30/62
en zo ja, welke ontwikkelingen zij in het bestemmingsplan mogelijk maakt. Als algemene voorwaarde geldt dat de ontwikkelingen passend zijn bij de landschapskwaliteiten die in een gebied aanwezig zijn. Daarnaast worden voor de ontwikkeling van agribusiness, TOV en nieuwe glastuinbouwclusters ook specifieke regels opgesteld in de VR2. Uit voorgaande volgt dat er in deze gebieden dus inderdaad sprake kan zijn van nieuwvestiging. Dit is gekoppeld aan voornoemde specifieke functies en staat los van de reconstructieplannen.
7.4 Verhouding tot de reconstructieplannen
Wat gebeurt er als een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) binnen gemengd agrarisch gebied ligt? Waarom liggen de LOG’s niet binnen primair agrarisch gebied? Waarom ligt het boomteeltgebied Zundert wel binnen primair agrarisch gebied en de LOG’s niet? Dat is vreemd. Hoe verhouden de bestaande vestigingsgebieden glas zich tot gemengde aanduiding? Het opnemen van een ontheffing voor uitbreiding van intensieve veehouderijen tot 2,5 hectare in verwevingsgebied is in strijd met de reconstructieplannen. Reactie Wij benadrukken dat het beleid met betrekking tot de integrale zonering gehandhaafd wordt, conform de opdracht van Provinciale Staten en de afspraken die zijn gemaakt. Ten aanzien van de ontheffing voor uitbreiding tot 2,5 hectare in verwevingsgebied, verwijzen wij naar onze reactie in het kader van de Verordening Ruimte fase 1. In de SVRO is gekozen voor het weergeven van robuuste structuren die op lokaal niveau verder moeten worden uitgewerkt. Dit is de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten, waarbij de provincie er van uitgaat dat gemeenten bij de verdere uitwerking rekening houden met de integrale zonering die in de reconstructieplannen is neergelegd. Vanuit provinciaal belang behoren de landbouwontwikkelingsgebieden en glastuinbouwconcentratiegebieden tot het primair agrarische perspectief. In de VR1 is dit belang ook veilig gesteld door de ontwikkeling van functies die strijdig zijn met dat belang te beperken. Voorgaande laat onverlet dat de provincie op de schaal van Brabant drie gebieden ziet waar de primaire landbouwfunctie zich verder kan ontwikkelen door een combinatie met agribusiness en verruimde mogelijkheden voor TOV. Vanwege aanwezige omgevingskwaliteiten zijn niet alle landbouwontwikkelingsgebieden of glastuinbouwconcentratiegebieden vanuit provinciaal schaalniveau daarvoor geschikt. Het gebied waar Treeport in ligt, beschouwen wij gezien de grootte, de huidige inrichting en de hoge intensiteit van het grondgebruik wel als een primair zoekgebied. Ook de economische ontwikkeling van Treeport sluit hier uitstekend bij aan.
31/62
7.5 Zoekgebied Primair agrarisch gebied
Wat zijn conflicterende functies met de agrarische functie? Is natuurontwikkeling conflicterend? En recreatie, kan dat nog wel of niet? In de reconstructieplannen zijn afspraken over de ontwikkeling van recreatie gemaakt. Als de mogelijkheden beperkt worden komt dat in strijd met de doelen die de gemeenten nastreven. In die gebieden moet de aanduiding gemengd gehanteerd worden. De mogelijkheden voor agribusiness concurreren met de bedrijventerreinen in het stedelijk gebied. Een enkele gemeente maakt bezwaar tegen de aanduiding primair gebied op hun grondgebied en vragen om hier de aanduiding gemengd op te nemen. Ook binnen primair agrarisch gebied is nu een menging van functies aanwezig. EHS beheersgebied, de Beerse Overlaat, is als zoekruimte primair agrarisch gebied aangeduid. Hierdoor komt het agrarisch natuurbeheer onder druk te staan. Reactie Het is de bevoegdheid van de gemeenten om aan te geven welke functies wel/niet passen bij de primaire agrarische functie. Dat is mede afhankelijk van de kenmerken en waarden die in een gebied aanwezig zijn, de in het gebied gevestigde agrarische bedrijven en de ontwikkelingsmogelijkheden die de gemeente aan die bedrijven wil bieden. Niet alles kan overal! De uitwerking van het perspectief primair agrarisch vindt de provincie belangrijk om deze gebieden ook op de lange termijn te behouden voor de agrarische sector. Dat betekent niet dat in deze gebieden allerlei niet-agrarische activiteiten ontplooid kunnen worden. Er moet een duidelijke relatie en synergie zijn met de in dat gebied aanwezige agrarische sector. Eventuele concurrentie met bedrijventerreinen blijft daardoor beperkt. Om voldoende ruimte te kunnen blijven bieden aan agrarische ontwikkelingen in de primaire gebieden is (verdere) functiemenging door een toenemende woonfunctie, de ontwikkeling van nieuwe recreatieve voorzieningen en het hergebruik van VAB’s voor stedelijke functies niet overal gewenst. Of en in hoeverre functies strijdig zijn met de gewenste ontwikkelingen in een gebied wordt door de gemeente vastgelegd in het bestemmingsplan. In de SVRO is gekozen voor het weergeven van robuuste structuren, die op lokaal niveau verder moeten worden uitgewerkt. Zoals er binnen de aangegeven gemengde agrarische structuur gebieden liggen met een primaire agrarische functie, liggen er binnen het zoekgebied primair agrarisch ook gebieden waar een ontwikkelingsperspectief gericht op menging van functies meer in de rede ligt. Dit is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Als er binnen het zoekgebied primair agrarisch een gebied ligt waar de gemeente een verdere ontwikkeling van recreatie nastreeft, dan ligt een gemengd agrarisch perspectief in de rede. De gemeente kan dit vertalen in het bestemmingsplan (en/of de structuurvisie).
32/62
Verder wijzen wij er op dat de Beerse Overlaat niet is begrensd als beheersgebied. Het convenant voor weidevogelbeheer dat binnen het gebied geldt, past prima binnen de doelen die voor dit gebied worden nagestreefd. 7.6 Landschapskwaliteit
Ook binnen primair agrarisch gebied is aandacht nodig voor cultuurhistorischeen landschappelijke waarden. Hoe wil de provincie een verbetering van de landschapskwaliteit bereiken in primair agrarisch gebied? Agribusiness en teeltondersteunende voorzieningen (TOV) geven verrommeling en dat past niet binnen de uitgangspunten dat de landschapskwaliteit moet verbeteren. Het bieden van ruimere mogelijkheden voor TOV binnen cultuurhistorische landschappen geeft spanning en verdient heroverweging. Geef gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan het verruimde gebruik van TOV. Reactie Zoals in hoofdstuk 3 van de voorontwerp SVRO is beschreven gaat de provincie ook bij ontwikkelingen in de agrarische structuur uit van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik gecombineerd met een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit principe geldt derhalve ook bij de ontwikkeling van agribusiness en de verruimde mogelijkheden voor TOV. Het staat gemeenten daarnaast vrij om als daartoe aanleiding bestaat hieraan eisen te stellen in de gemeentelijke plannen. In de voorontwerp SVRO is verder aangegeven dat de historische vlakken binnen de cultuurhistorische landschappen een vertaling krijgen in de VR2 met een beleid dat is gericht op het behoud van dit historische erfgoed. De landschappelijke effecten en de gevolgen voor cultuurhistorische landschappen van TOV worden bij de toepassing van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (inclusief omgevingstoets en landschapsinvestering) betrokken. Daarnaast kan de gemeente door het stellen van eisen in bepaalde delen van een gebied beperkingen opleggen aan het gebruik van TOV.
7.7 Bezoekers intensieve recreatie
In gemengd agrarisch gebied moet de ontwikkeling van (bezoekers) intensieve recreatie mogelijk blijven. Er liggen ook diverse recreatiedoelen vast in de reconstructieplannen. Het beleid om dit tot de stedelijke knopen te beperken is veel te streng. Meer ruimte voor recreatie/leisure is wenselijk. Reactie In de voorontwerp SVRO is de ontwikkeling van nieuwe grootschalige bovenlokale recreatie beperkt tot de stedelijke knopen. Hierdoor worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor voorzieningen met een regionaal karakter in het landelijk gebied beperkt. Dat is niet de intentie van het beleid. De provincie kiest voor de ontwikkeling van nieuwe bezoekersintensieve recreatieve
33/62
voorzieningen met een (boven)regionale functie op goed bereikbare locaties, voor zowel de auto als het openbaar vervoer. Dit betekent dat deze voorzieningen zich kunnen ontwikkelen in of nabij hoogstedelijke zones en op stedelijke knooppunten in de stedelijke concentratiegebieden. Voorzieningen met een regionale functie en een duidelijke gebondenheid met het buitengebied of het omliggende landschap, zijn ook op andere goed ontsloten plekken bij de stedelijke concentratiegebieden en in het landelijk gebied mogelijk. Wijziging ja
7.8 Functieontwikkeling in gemengd agrarisch gebied
Wat bedoelt de provincie met menging van functies; graag verder uitwerken. Beperk de mogelijkheden van gemengd agrarisch gebied niet tot alleen de bebouwingsconcentraties. Biedt ook meer ruimte voor hergebruik van VAB’s. Reactie Binnen de gebieden waarvoor de gemeente een gemengd agrarisch perspectief uitwerkt, is het –binnen de kaders die in de VR worden gesteld- aan de gemeente om de functies verder uit te werken. In de VR2 worden vanuit het provinciaal belang een beperkt aantal regels uitgewerkt. Deze hebben betrekking op gebieden, zoals de groene mantel, en een beperkt aantal functies, zoals wonen en niet-agrarische bedrijvigheid. Dit is verder uitgewerkt in de startnotitie Verordening Ruimte fase 2. 7.9 Overig
De provincie overweegt om de status van enkele bestaande glastuinbouwgebieden in te trekken. In dat rijtje hoort ook glastuinbouwgebied Oosteind thuis. Reactie Binnen de gebieden die in de voorontwerp SVRO zijn benoemd, zijn in de afgelopen jaren geen initiatieven ontplooid voor de (verdere) ontwikkeling van de aanwezige glastuinbouw. Reden om in samenspraak met de gemeente en belanghebbenden te heroverwegen of de status behouden moet blijven. Dat ligt anders bij het glastuinbouw doorgroeigebied bij Oosteind. In de zoekgebieden verstedelijking binnen de agrarische structuur moeten ook ongewenste functies geweerd worden. Reactie
34/62
Wij vinden het de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten om in de zoekgebieden verstedelijking ongewenste functies te weren. -
De nationale landschappen ontbreken in de voorontwerp SVRO.
Reactie In de ontwerp SVRO zijn de nationale landschappen nadrukkelijker beschreven. De uitwerking en begrenzing van de nationale landschappen vindt plaats in de VR2. Wijziging Ja -
In het noordwestelijk kleigebied ligt een grote wateropgave. Door de ligging in agrarische structuur is die niet duidelijk. De landschapsontwikkeling is gebaseerd op de stedelijke ontwikkelingen van AFC en LPM. Die horen niet thuis in de agrarische structuur maar in de stedelijke structuur.
Reactie Juist vanwege de verschillende belangen die in het gebied spelen is het noordwestelijk zeekleigebied benoemd als gebiedsontwikkeling. Wij hebben deze integrale opgaven in de ontwerp SVRO duidelijker gepositioneerd en beschreven. Wijziging ja 8. Stedelijke structuur (H6)
8.1 Inbreiding en herstructurering
De ambitie voor inbreiding (doelstelling 40 %) ontbreekt. Zijn de resultaten van de pilot Bouwen binnen strakke contouren betrokken bij de SVRO? Bij het verstedelijkingsbeleid in de steden moet veel sterker vanuit kwalitatieve overwegingen worden ingezet op herstructurering. Reactie In de (voor)ontwerp SVRO blijft het principe van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik onverkort van kracht. Hierbij is onder andere vanwege de resultaten van de pilot Bouwen binnen strakke contouren geen ambitie meer genoemd voor inbreiding. Uit voornoemde pilot blijkt dat er het gevaar ontstaat dat er te vel ruimte binnen bestaand stedelijk gebied wordt ingevuld, waarmee de ruimtelijke kwaliteit en karakteristieken van de bestaande stedelijke structuur onder druk komen te staan. Bovendien brengt een te strakke inzet op inbreiding
35/62
het risico met zich mee van veel gestapelde bouw. Hierdoor gaan landelijke kernen stedelijke trekken vertonen die niet altijd goed passen bij het landelijke karakter van die kernen. Gelet op deze ervaringen kan de ontwikkeling van een locatie buiten de contour in bepaalde gevallen meer bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit dan een almaar verdergaande inbreiding binnen de contour. Uit voorgaande volgt ook dat er voor de verstedelijkingsopgave meer en meer wordt ingezet op een kwalitatieve insteek bij de woningbouwopgave. Dit geldt niet alleen voor de steden maar ook voor de kernen in het landelijk gebied.
8.2 Verstedelijkingsbeleid
Het verstedelijkingsbeleid (het kralensnoer in plaats van 5 stedelijke regio’s) is onduidelijk; kies een duidelijke strategie. Bovendien is wel rekening gehouden met de krimp? Zijn alle zoekgebieden wel nodig? De grenzen van de stedelijke regio’s ontbreken. Waarom zijn er geen nieuwe zoekgebieden verstedelijking aangeduid? Reactie In het hoofdstuk van de stedelijke structuur is het verstedelijkingsbeleid beschreven. De stedelijke structuur bestaat uit stedelijke concentratiegebieden en het landelijk gebied. Deze indeling is op de structuurkaart van de SVRO aangegeven en vervangt de indeling in vijf stedelijke regio’s. De term stedelijke regio’s is in de ontwerp SVRO vanwege de verwarring die hierdoor ontstond gewijzigd in stedelijke concentratiegebieden. Binnen de stedelijke concentratiegebieden vindt het grootste deel van de opvang van verstedelijking plaats. Het landelijk gebied heeft een lokale opvangtaak voor de groei van de woningvoorraad, werklocaties en voorzieningen. Het is in deze systematiek niet (meer) nodig om ook de grenzen van de voormalige stedelijke regio’s op te nemen. Daardoor is een flexibelere regio-indeling mogelijk waarbij afhankelijk van de schaal van de problematiek een overlegstructuur gekozen kan worden. Bij het vormgeven van regionale verbanden sluiten wij in overleg met de regio’s zo veel mogelijk aan bij bestaande verbanden. De in de ontwerp SVRO aangeduide regio’s bestaan zowel uit stedelijke concentratiegebieden als landelijk gebied. Ten aanzien van de zoekgebieden verstedelijking zijn alleen de grotere zoekgebieden op de kaart bij de SVRO opgenomen omdat deze mede bepalend zijn voor de toekomstige stedelijke structuur. Gelet op de nog forse taakstelling die in Brabant ligt om te voorzien in de woningbehoefte tot 2025 bestaat er vooralsnog geen aanleiding om deze zoekruimte in te perken. In het algemeen geldt dat de zoekgebieden voldoende ruimte bieden om tot 2025 in de verstedelijkingsopgave te voorzien. Dat betekent uiteraard niet dat de zoekgebieden per definitie volgebouwd kunnen worden. Bij het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking geldt altijd de toepassing van de SERladder. Omdat de zoekgebieden in het algemeen nog voldoende ruimte bieden om in de verstedelijkingsopgave te voorzien, is het niet nodig in deze 36/62
structuurvisie nieuwe zoekgebieden aan te wijzen. Voor zover daar in enkele gebieden wel behoefte aan is, kan daarvoor een partiële herziening van de structuurvisie worden overwogen.
Wijziging ja 8.3 Landelijke regio, stedelijke structuur en stedelijk gebied
Bij de sturing op ruimtelijke kwaliteit is het beleid onder de derde bullit bij de stedelijke structuur niet helder. Maken alle landelijke kernen nu opeens deel uit van de stedelijke regio of vormen de landelijke gemeenten een eigen regio? Is er verschil tussen de stedelijke structuur en het stedelijk gebied? Reactie In aanvulling op de reactie onder 8.2 het volgende. De provincie wil dat bij stedelijke ontwikkelingen meer aandacht wordt geschonken aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Daarom is een beschrijving opgenomen van de belangrijke kenmerken van de bestaande stedelijke structuur. Deze structuur omvat zowel de kernen die behoren tot de stedelijke concentratiegebieden het landelijk gebied. Door de verschillen in verstedelijking te beschrijven, kan er bij ontwikkelingen meer rekening worden gehouden met de kwaliteiten. Deze beschrijving staat los van de indeling als stedelijke regio of landelijk gebied en is ook geen regio-indeling. De tekst over de stedelijke structuur en de terminolgie is in de ontwerp SVRO aangepast; de termen stedelijke regio en landelijk gebied zijn vervallen. De stedelijke structuur bestaat uit het stedelijk gebied, de stedelijke concentratiegebieden en de zoekgebieden verstedelijking. Wijziging ja 8.4 Woningbouw in het landelijk gebied
Diverse gemeenten zijn teleurgesteld dat het migratiesaldo-nul voor het landelijk gebied behouden blijft. De SVRO (in combinatie met de VR1) biedt onvoldoende ruimte; hierdoor zit het landelijk gebied ‘op slot’. Het beleid moet meer ruimte bieden aan nieuwe vormen van verstedelijking (groene woonlongen, nieuwe kernen). Als een gemeente veel inbreidingsmogelijkheden heeft, moet er ook meer ruimte voor de ontwikkeling van woningbouw worden geboden. Een aantal reacties geven aan dat er ruimte moet zijn voor specifieke afspraken tussen provincie en gemeente. Het beleid moet meer flexibiliteit geven voor de bouw van meer woningen, bijvoorbeeld om te anticiperen op de aanstaande krimp. De herstructureringsopgave binnen bestaand stedelijk gebied kan niet worden opgepakt met alleen bouwen voor migratiesaldo - nul.
37/62
Reactie Het verstedelijkingsbeleid van de provincie gaat uit van concentratie van verstedelijking binnen de stedelijke concentratiegebieden. Voor het landelijk gebied wordt daarom het principe van migratie saldo – nul gehanteerd. Dit is ook conform de afspraken die hierover met gemeenten zijn gemaakt in de Uitwerkingsplannen en het beleid zoals vastgelegd in de VR1. In de ontwerp SVRO wordt overigens niet meer gesproken over het landelijk gebied en stedelijke regio maar is de terminologie aangepast (zie onder 8.3). Om te kunnen voorzien in de woningbouwbehoefte is er de eerstkomende jaren nog een behoorlijke woningbouwopgave, zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in het landelijk gebied. Op termijn is er sprake van een afnemende groei en zelfs krimp. Een (eerste) reactie op een verminderde groei is vaak een strategie die zich richt op de bouw van meer woningen en de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid. Diverse studies geven aan dat zo’n strategie vaak contraproductief werkt. Het versterkt de concurrentiepositie tussen gemeenten en regio’s en kan leiden tot onrendabele investeringen en onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen. Juist om deze effecten te voorkomen is regionale samenwerking essentieel. Specifieke afspraken tussen gemeente en provincie passen daar niet bij. Dit soort afspraken moeten juist in regionaal verband gemaakt worden. Voorgaande laat onverlet dat in het geval van specifieke herstructureringsopgaven er in regionaal verband ruimte bestaat om daarvoor een oplossing te vinden.
8.5 Status als stedelijke regio
De gemeenten Cuijk-Boxmeer vragen om een status als landstedelijke regio; de status van landelijk gebied past niet bij deze kernen. Daardoor kunnen zij hun ambities niet waarmaken en onvoldoende concurreren met Uden/Veghel en Nijmegen. De status van de locaties Zevenbergen, Industrieterrein Moerdijk, het stationsgebied Lage Zwaluwe en LPM als stedelijke regio is van groot belang. De nu voorgestane ontwikkelingen passen niet in het landelijk gebied. Reactie Het is niet duidelijk waarom de status als landelijke regio niet (meer) past bij Cuijk – Boxmeer. Het is duidelijk dat beide gemeenten een centrale positie vervullen binnen het Land van Cuijk. Het ontbreken van de status als stedelijk concentratiegebied doet daar geen enkele afbreuk aan. Zie ook de reactie onder 8.4. Ten aanzien van het verzoek van Moerdijk wijzen wij er op dat Industrieterrein Moerdijk in de voorontwerp SVRO is opgenomen als bovenregionaal bedrijventerrein en aangeduid als stedelijk concentratiegebied. Op de kaart van de ontwerp SVRO is ook de beoogde ontwikkeling van LPM aangegeven. Er is verder geen reden om Zevenbergen en het Stationsgebied Lage Zwaluwe te 38/62
benoemen als stedelijk concentratiegebied. Voor deze gebieden is geen stedelijke opvangtaak aanwezig. Wijziging ja
8.6 BrabantStad
De visie op Brabantstad ontbreekt. Meer aandacht voor de stedelijke regio’s buiten Brabantstad verband. Reactie De visie op BrabantStad en de verhouding tot de stedelijke concentratiegebieden daarbuiten is in de ontwerp SVRO verduidelijkt. Wijziging ja 8.7 Behoefteprognose/regionale visies
De provincie vervult in de nieuwe situatie een regisserende rol bij de groeiruimte voor woon- en werklocaties, de gemeenten moeten deze groeiruimte onderling verdelen. Daarbij is het onderscheid tussen provinciaal, regionaal en gemeentelijk belang niet duidelijk. Bovendien trekt deze systematiek een sterke wissel op de verhoudingen tussen gemeenten en provincie maar ook tussen gemeenten onderling. Een aantal gemeenten vraagt nadrukkelijk om ook prognoses ter beschikking te stellen op het niveau van de gemeenten en niet alleen op regionaal niveau. Het SRE geeft aan dat zij de regionale programma’s vaststellen. Een aantal gemeenten geeft aan dat zij niets zien in het opstellen van regionale woonvisies; ze hebben al een eigen gemeentelijke visie en dat is voldoende. Het opstellen van visies leidt tot onnodige bureaucratie. Kan een regionale visie op economie dienen als werkvisie? Reactie De provincie stelt ten behoeve van de opstelling van regionale woon- en werkvisies een behoefteprognose ter beschikking. Voor bedrijventerreinen worden de prognoses op regionaal schaalniveau gepresenteerd. De provincie hanteert daarbij de Bedrijfslocatiemonitormethode, waarmee uitspraken gedaan worden over het te verwachte ruimtebeslag voor bedrijventerreinen op een hoger schaalniveau. Dit sluit aan bij het regionale karakter van de bedrijfslocatiemarkt. Via regionale afstemming worden afspraken gemaakt over herstructurering, nieuwe terreinen, kwaliteiten, fasering et cetera.
39/62
De woningbouwbehoefteprognose kan desgewenst ook op lokaal niveau ter beschikking worden gesteld. Regionale samenhang, afstemming en het maken van afspraken over de ontwikkeling van woon- en werklocaties blijven onverkort van kracht. De opstelling van regionale visies voor wonen en werken zijn er daarbij niet op gericht om allerlei (dikke) beleidsnota’s op te stellen. Bij deze visies gaat het veel meer om concrete uitvoeringsstrategieën en (zonodig) regiospecifieke bestuurlijke afspraken, waarbij regionale samenhang en intergemeentelijke afstemming centraal staan. Uiteraard wordt hierbij ook het regionale woningbouwprogramma dat door het SRE wordt ontwikkeld betrokken. In de ontwerp SVRO is de terminologie aangepast in regionale agenda wonen en werken omdat daarmee de doelstelling beter tot uitdrukking wordt gebracht. De agenda’s wonen en werken zijn flexibel. Nieuwe trends, veranderende inzichten en zich wijzigende omstandigheden kunnen aanleiding zijn om de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven op onderdelen bij te sturen. Een bestaande regionale economische visie kan een goede basis bieden voor een regionale agenda werken. Wijziging ja 8.8 Positionering
In de landelijke regio moeten kernen zich ook richting de snelweg kunnen presenteren (Steenbergen langs de A4). Reactie In het landelijk gebied wil de provincie dat de identiteit van het landschap optimaal beleefbaar is. De oriëntatie van stedelijke functies op de snelweg is daarom ongewenst. 8.9 Rol provincie
-
De provincie heeft geen rol binnen bestaand stedelijk gebied.
Reactie De provincie kan vanuit het provinciaal belang verschillende rollen vervullen. Wij erkennen dat de provincie binnen het bestaande stedelijke gebied een andere rol heeft dan in het buitengebied. Dat betekent echter niet dat er voor de provincie helemaal geen rol binnen het bestaand stedelijk gebied bestaat. Zoals in de ontwerp SVRO is aangegeven wil de provincie binnen bestaand stedelijk gebied met name een stimulerende rol vervullen. Het staat gemeenten vrij om daar wel of geen gebruik van te maken. Daarnaast heeft de provincie ook een rol bij binnenstedelijke herstructurerings- en transformatieopgaven. Het kan nodig zijn dat daarover in regionaal verband afspraken worden gemaakt. De provincie heeft daarbij een taak.
40/62
-
Hoe gaat de provincie energieneutrale woon/werklocaties realiseren?
Reactie Zoals ook in de voorontwerp SVRO is aangegeven vragen wij aandacht bij gemeenten voor de ontwikkeling van energieneutrale woon- en werklocaties. Voor werklocaties maakt de provincie hierover afspraken gebaseerd op de regionale agenda werken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de realisering van energie neutrale woonwijken ligt bij gemeenten, in samenspraak met de waterschappen. 8.10
Arbeidsmigranten
Het beleid inzake huisvesting arbeidsmigranten ontbreekt. Reactie Het beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten maakt integraal deel uit van de regionale afstemming op het gebied van wonen en is als zodanig ook in de VR1 benoemd.
8.11
Natuur
De aandacht voor natuur binnen de stedelijke structuur ontbreekt. Reactie In de VR1 zijn de gebieden aangewezen die deel uitmaken van de EHS. Daarbij zijn ook gebieden aangeduid die binnen bestaand stedelijk gebied liggen. De verdere ontwikkeling van natuurwaarden, is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
8.12
Bedrijventerreinen
Door oneigenlijk ruimtegebruik op bedrijventerreinen tegen te gaan, beperk je maatwerk op lokaal niveau voor volumineuze detailhandel en categorie 1 en 2 activiteiten. Het verplaatsen van bedrijven uit de landelijke regio als ze te groot worden, is vaak niet haalbaar. Hoe worden de regionale bedrijventerreinen gerealiseerd? Reactie Het beleid met betrekking tot oneigenlijk gebruik op bedrijventerreinen alsmede de maximale kavelomvang voor bedrijven buiten de stedelijke concentratiegebieden, is opgenomen in de VR1. Wij verwijzen naar onze reactie in dat kader. De realisering van de regionale bedrijventerreinen wordt betrokken bij de strategische regionale agenda’s die in samenspraak met de regio’s worden
41/62
opgesteld. Overigens is er voor twee van de drie regionale bedrijventerreinen inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld.
8.13
Herstructurering bedrijventerreinen
De exploitatie van bedrijventerreinen is niet langer een lokale aangelegenheid maar een bovengemeentelijk belang. De provinciale sturing op herstructurering bedrijventerreinen moet sterker nu de herstructurering onvoldoende van de grond komt. Dat kan onder andere door er sterk op te sturen dat de grond op bedrijventerreinen in eigendom blijft van de overheid en bij uitgifte met huur of erfpachtconstructies te werken. Reactie De problematiek rondom herstructurering van bedrijventerreinen staat hoog op de agenda van de regionale overleggen. Hierbij kan ook de suggestie worden betrokken om de grond op bedrijventerreinen in beheer van de overheid te houden. 8.14
Voorzieningen
Het beleid om bovenregionale voorzieningen alleen in hoogstedelijke zones toe te laten is te beperkt en moet uitgebreid worden naar de hele stedelijke regio/ stedelijke gebied. In de toekomst is een uitbreiding van de High Tech Campus voorzien op grondgebied van Waalre. Dit ontbreekt in de SV. Poort v Heusden moet benoemd worden als bovenregionale voorziening. Reactie Het is belangrijk dat bovenregionale voorzieningen bijdragen aan de versterking van de stedelijke structuur in Brabant. Daarom vinden wij het belangrijk dat deze worden gesitueerd in de hoogstedelijke gebieden in Brabant. Deze hoogstedelijke gebieden liggen binnen BrabantStad en specifiek op goed ontsloten plekken, langs de internationale infrastructurele verbindingen. Hoogstedelijke zones zijn goed ontsloten en bieden kansen om de multimodale ontsluiting verder te verbeteren. De ontwikkeling van bovenregionale voorzieningen draagt bij aan de economische en toeristische aantrekkingskracht van het stedelijk netwerk BrabantStad. Vanuit dit vertrekpunt is het beleid van de provincie er op gericht om de ontwikkeling van nieuwe bovenregionale stedelijke voorzieningen (detailhandel, kantoren en leisure) te beperken tot de hoogstedelijke zones binnen BrabantStad. Daarnaast zijn er ook bovenregionale voorzieningen met een landelijk karakter, zoals bijvoorbeeld sommige recreatieparken. Dit soort voorzieningen passen qua ruimtebeslag en uitstraling niet goed in de hoogstedelijke zones. Bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen met een regionale functie en met een duidelijke gebondenheid met het buitengebied of het omliggende
42/62
landschap, zijn ook op andere goed ontsloten plekken bij de stedelijke concentratiegebieden en in het landelijk gebied mogelijk. Dit is in de ontwerp SVRO verduidelijkt. Waalre is in de ontwerp SVRO aangeduid stedelijke concentratie. De uitbreiding van het HTC levert derhalve geen problemen op. Wijziging Ja Recreatieve voorzieningen richten zich per definitie niet op een lokaal verzorgingsgebied maar moeten wel in landelijk gebied ontwikkeld kunnen worden. Reactie De ontwikkeling van recreatieve voorzieningen, die past bij de aard en schaal van een gemeente, is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Als recreatieve ontwikkelingen ook effect hebben buiten de gemeente en derhalve een regionaal karakter hebben, is afstemming binnen de regio gewenst. De provincie hanteert daarbij als uitgangspunt dat bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen thuishoren op goed ontsloten multimodale plekken. Dit is in de ontwerp SVRO verduidelijkt. Wijziging Ja Het stellen van regels met betrekking tot detailhandel is geen provinciaal belang. Reactie Het stellen van regels voor detailhandel buiten buurt en wijkcentra was met name ingegeven vanuit de ontwerp AMvB. In de ontwerp SVRO hebben wij dit voornemen niet meer opgenomen. De ontwikkeling van bovenregionale voorzieningen, waaronder ook detailhandel, dusdanige effecten op de verzorgingsstructuur van Brabant dat het vanuit dat opzicht een provinciaal belang is. Het stellen van regels vooraf biedt duidelijkheid welke ontwikkelingen aan het lokale niveau worden overgelaten, voor welke ontwikkelingen wij regionale afstemming vragen en bij welke ontwikkelingen de provincie betrokken moet worden. Wijziging Ja
8.15
Opgaven ontbreken in de uitvoeringsagenda
Het stedelijk gebied bij ’s-Hertogenbosch biedt onvoldoende ruimte voor de opvang van de verstedelijking. Daarom is binnen de regio een nieuw integraal 43/62
onderzoek naar zoekgebieden verstedelijking gestart. Dit onderzoek ontbreekt in SVRO. In het uitvoeringsprogramma ook opnemen dat de provincie participeert in de herontwikkeling van het KVL-terrein (onder overleg en afspraken). Reactie De door insprekers benoemde opgaven worden betrokken bij de opstelling van de strategische regionale agenda’s.
8.16
ISV
Er wordt verzocht om ISV-gelden in te zetten voor de landelijke gemeenten om te kunnen anticiperen op de krimp door de bouw van passende woningen. Reactie De landelijke gemeenten kunnen als projectgemeenten subsidie aanvragen op grond van de medio 2010 vast te stellen subsidieregeling ISV 3. Dit op basis van het hiervoor in maart 2010 door PS vast te stellen Beleidskader ISV 3. Dit beleidskader heeft ter inspraak voorgelegen aan de gemeenten. Hierop zijn geen reacties gekomen in relatie tot de krimp. Voornemen is om in de subsidieregeling met name de integrale kwaliteit en duurzaamheid van de projecten te belonen. Projecten die vanuit een integrale visie op wonen, welzijn en zorg anticiperen op krimp maken (uitgaande dat men ook aan de overige voorwaarden kan voldoen) aldus een goede kans op ondersteuning Overigens is ons bekend dat het Rijk bezig is met de opstelling van een nieuwe regeling om de gevolgen van de krimp op te vangen. 9. Infrastructuur (H7)
9.1 Ambitie
De ambitie tot vermindering automobiliteit en de relatie tot de ontsnipperingsdoelen ontbreekt. Reactie In hoofdstuk 7 van de SVRO zijn de uitgangspunten uit het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) verwerkt. Dit is met name de verknoping van infrastructuur met ruimtelijke ontwikkelingen. Het PVVP kent verder een doelstelling om de automobiliteit op verantwoorde wijze te accommoderen. Vermindering van automobiliteit is daarbij geen zelfstandige doelstelling. In het PVVP is ook het beleid voor ontsnippering opgenomen. De SVRO sluit daarbij aan.
44/62
9.2 Visie op infrastructuur
De visie op infrastructuur als sturende laag is zeer summier waardoor een aantal majeure projecten ontbreken. De relatie met het MIRT verdient een meer prominente plek. In de reacties zijn een aantal ontwikkelingen benoemd zoals het spoor Breda –Utrecht, het opwaarderen van de vaarwegcapaciteit Rijn-Schelde Delta, het opwaarderen van het spoor met het KAN-gebied, de knooppuntontwikkeling langs de A4, het opwaarderen van de A58 (traject van Bergen op Zoom tot Eindhoven). Reactie De majeure projecten zijn op de SV-kaart opgenomen; de spoorlijn BredaUtrecht als project in studie. Het belang van de verbinding naar het KANgebied is genoemd in de Integrale Gebiedsagenda voor de as ’s-Hertogenbosch / Oss – Nijmegen /Arnhem. Op het traject ’s-Hertogenbosch – Oss kunnen nieuwe stations in beeld komen als ruimtelijke ontwikkelingen daar aanleiding voor geven. Overigens is de kwaliteit van de spoorverbinding een zaak die onder de verantwoordelijkheid van de spoorbeheerder Prorail valt. In West-Brabant is, als onderdeel van de Rijn-Schelde Delta, op langere termijn sprake van opwaardering van de vaarwegen door een te realiseren Schelde-Seine verbinding. In de zone langs de in uitvoering zijnde snelweg A4 liggen potenties voor (geconcentreerde) ruimtelijke ontwikkeling. Samen met de regio wordt gezocht naar de juiste invulling daarvan. De provincie wil daarbij een zo goed mogelijke ontsluiting/bereikbaarheid realiseren voor de geplande ontwikkelingen in WestBrabant, zoals het Agro- en Foodcluster West-Brabant (Dinteloord) en Aviolanda te Woensdrecht. De A58 is als onderdeel van het Hoofdwegennet op de kaart weergegeven. Een eventuele opwaardering is afhankelijk van de nadere verkenning die is opgestart.
9.3 Goederenspoor
Goederenspoor langs A4 is niet correct; die moet langs de RSD lopen (conform SP2002). Kan nu zonder overleg niet voor ander tracé kiezen dat ook niet past binnen de West-Brabantse visie. Het belang van de goederenruit komt onvoldoende tot uitdrukking. Reactie De opmerking over de goederenspoorlijn in studie is correct. Dit is op de kaart van de ontwerp SVRO aangepast. Het belang voor de goederenruit is vanuit provinciaal belang gezien evident en wordt in diverse delen van de ontwerp SVRO benadrukt. Wijziging ja
45/62
9.4 Regionale infrastructuur
Een visie op de regionale infrastructuur en de noodzaak voor investeren in het onderliggende wegennet en achterlandverbindingen ontbreekt. Genoemd worden de verlegging van de N629 en N282, de reconstructie van de N261, de omleiding Halderberge, de N264 opnemen als weg in studie met een hoge prioriteit, de N605 vraagt om een aanpassing bij Volkel zodat een goede aansluiting op de N264 ontstaat. De omleiding van het doorgaande verkeer door Grave ontbreekt in de SVRO. Reactie Op de Structuurvisiekaart zijn het Hoofdwegennet en het Onderliggend Wegennet opgenomen. Dat is de provinciale visie op het wegennet. Bij de studie-projecten zijn die wegen op de kaart aangeduid die betrekking hebben op nieuwe verbindingen in het gebied zoals de N69, de Noordoostcorridor Eindhoven-Helmond en de Noordoost-tangent Roosendaal. Reconstructies van bestaande wegen zijn niet als ‘in studie’ op de kaart aangegeven. De omleggingen van provinciale wegen om kernen zijn op kaart weergegeven overeenkomstig de aanduiding in het BMIT.
9.5 Fiets
In de SVRO wordt geen aandacht geschonken aan (het gebruik van) de fiets. Reactie Het regionale fietsnetwerk is niet ruimtelijk structurerend op provinciaal schaalniveau. Wel speelt de fiets vooral bij de ontsluiting van verstedelijkingslocaties een rol. 9.6 Uitvoering
Het opnemen van de N65 als prioriteit voor de langere termijn miskent de nu al aanwezige problematiek die aanwezig is, zoals de doorsnijding van Vught en de daarmee gepaard gaande effecten op de leefbaarheid. Bij de prioritering van de N69 ontbreekt dat dit ook belangrijk is voor de leefbaarheid in Waalre en Valkenswaard. Reactie In het kader van het Netwerkprogramma BrabantStad zijn projecten benoemd voor het hoofdwegennet waar zich de grootste bereikbaarheidsknelpunten voordoen. Die worden als eerste aangepakt. Wij erkennen de problematiek van de N65, de doorsnijding van Vught en de daaraan gekoppelde leefbaarheidsaspecten. Door de gemeenten ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Vught, Haaren, Oisterwijk en de provincie is in 2009 een gezamenlijke visie ontwikkeld op de functie van de N65 in relatie tot de omgeving van de weg. Deze visie op de N65 wordt door de regio gezien als voorwerk voor een MIRT-
46/62
verkenning. De tekst in de ontwerp-SVRO is op basis van bovenstaande aangepast. Wijziging ja
9.7 Spoor Breda - Utrecht
De spoorlijn Breda - Utrecht verdient een meer prominente plek in de SV gelet op majeure karakter. De gemeenten in het Land van Heusden en Altena willen graag betrokken worden bij de ontwikkeling van het spoor Breda - Utrecht. Bereikbaarheid via spoor van West-Brabant is ook van groot belang. Reactie De spoorlijn Breda-Utrecht staat als spoorweg in studie opgenomen op de SVkaart. Dat doet recht aan de fase waarin de mogelijke spoorverbinding zich nu bevindt. Zodra het project zich meer toespitst op de realisering worden belanghebbende partijen, waaronder gemeenten in het Land van Heusden en Altena, betrokken.
9.8 Routeontwerp
Bij routeontwerp wordt te veel uitgegaan van de beleving van de forens. De beleving van de omwonenden verdient daarbij ook betrokken te worden. Reactie Bij routeontwerp gaat het om de samenhang tussen de (snel)weg en zijn omgeving. Weg en omgeving worden als samenhangend geheel opgepakt. Daarbij wordt niet alleen uitgegaan van de weggebruiker, maar ook van de omgeving. De weg is te gast in het landschap. Vanaf de weg moet het landschap beleefbaar zijn, maar dit geldt ook andersom. In het routeontwerp moeten beide invalshoeken terugkomen.
9.9 Vaarwegen
Hoe wil de provincie fysiek vormgeven aan het gebruik van vaarwegen en havens voor goederenvervoer en recreatie? Een visie hierop ontbreekt. Dat is belangrijk omdat bij havens ook buitendijkse bebouwing nodig is waar het waterschap geen voorstander van is. Een visie op de Maas ontbreekt. Reactie In de Brabantse Strategische Visie Goederenvervoer (2008) is een 5-tal speerpunten aangeduid die van belang zijn om Brabant op lange termijn te versterken als topregio voor duurzaam goederenvervoer. Een van die speerpunten is het versterken van overslagpunten en multimodaliteit. Specifiek
47/62
beleid voor recreatie is in dit verband niet in beeld. Wel is aandachtspunt dat de beroepsscheepvaart en de recreatievaart elkaar kunnen belemmeren. Hoe hier mee om te gaan is een zaak voor de vaarwegbeheerder, bijna altijd Rijkswaterstaat. Specifiek voor vaarwegen en binnenhavens is een netwerkanalyse uitgevoerd. De Maas heeft met de Zuid-Willemsvaart en het Wilhelminakanaal een belangrijke functie in het realiseren van meer goederenvervoer over water. De Maas is een vaarweg met capaciteit voor grote schepen (vaarwegklasse V). Havens als Waalwijk, ‘s-Hertogenbosch, Oss en Cuijk staan in directe of indirecte verbinding met de Maas. Infrastructuur bij en voor havens betreft vooral containerterminals, remmingwerken en voorzieningen voor ligplaatsen. Dat is in sommige gevallen buitendijks, maar vaak in de havenarmen. Waar nodig wordt in samenspraak met de waterschappen en Rijkswaterstaat naar een oplossing gezocht.
9.10
Goederenruit
Het realiseren van de goederenruit moet er in de toekomst toe leiden dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer door de kernen plaatsvindt. Reactie Dat is correct en één van de doelstellingen van de Goederenruit ZuidNederland. 9.11
Oostelijke Langstraat
De gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat verdient een meer prominente rol in zowel beleidsteksten als uitvoeringsparagraaf. Reactie In de ontwerp SVRO is de gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat als gebiedsontwikkeling benoemd. Wijziging ja 10. Gebiedspaspoorten (H8)
10.1
Algemeen
De gebiedspaspoorten kunnen een goed instrument zijn om de diversiteit en het contrast in het Brabantse landschap te behouden en als uitgangspunt te nemen bij nieuwe ontwikkelingen. De paspoorten moeten voldoende handvatten geven om uitvoering te geven aan landschapskwaliteit. Een verdere uitwerking is
48/62
nodig. In sommige reacties wordt juist aangegeven dat de paspoorten vanwege het detailniveau niet passen bij het provinciaal schaalniveau. Reactie Wij zijn verheugd dat in verschillende reacties de meerwaarde van de paspoorten wordt herkend. De paspoorten vertegenwoordigen de provinciale visie op het landschap in Brabant en hebben daardoor een bepaald abstractieniveau. De stelling dat het detailniveau van de paspoorten niet hoort bij de provinciale schaal herkennen wij niet. Wij zijn verheugd dat in verschillende reacties de meerwaarde van de paspoorten wordt herkend. De paspoorten vertegenwoordigen de provinciale visie op het landschap in Brabant en hebben daardoor een bepaald abstractieniveau. De stelling dat het detailniveau van de paspoorten niet hoort bij de provinciale schaal herkennen wij niet. In veel reacties wordt juist aangegeven dat de paspoorten nog onvoldoende handvatten geven voor het realiseren van de ambities of de uitvoering van de landschapsinvesteringsregel. In de landschapsateliers wordt hier samen met de regio verder invulling aan gegeven.
10.2
Landschapsateliers
In de voorontwerp SVRO is aangegeven dat een verdere uitwerking vorm krijgt in zogenaamde landschapsateliers. Welke rol speelt de provincie daarbij? De gemeenten zijn zeer goed in staat om gezamenlijk tot een gemeenschappelijke uitwerking te komen. Betrek gemeenten meer bij de uitwerking van de gebiedspaspoorten, daardoor ontstaat meer draagvlak. Reactie Zoals hierboven is aangegeven willen wij samen met de gemeenten in de regio verder invulling geven aan de uitvoering van de gebiedspaspoorten in landschapsateliers. Deze ateliers passen binnen de voorgestane regionale overlegstructuur waarbij voor verschillende thema’s werkgroepen worden ingesteld. De ateliers en de uitwerking van de paspoorten gebeurt dus in samenspraak tussen de gemeenten in de regio en de provincie.
10.3
Rol en positie van de paspoorten
Zijn de paspoorten leidraad of eis? De paspoorten geven weer een extra motiveringseis, werken daardoor verzwarend en leiden tot bureaucratie. Reactie De paspoorten vertegenwoordigen het belang dat de provincie hecht aan het landschap en geven de ambities van de provincie weer hoe de kwaliteit van het landschap versterkt kan worden. De paspoorten zijn vanuit die optiek leidend voor het provinciaal handelen bij bijvoorbeeld de uitvoering van de gebiedsontwikkelingen die in de ontwerp SVRO zijn beschreven.
49/62
Daarnaast vraagt de provincie aan gemeenten om de paspoorten te betrekken bij ontwikkelingen in het buitengebied en de investeringen in landschapskwaliteit op lokaal niveau. Het is daarbij niet zo dat de paspoorten een extra motiveringseis opleggen of tot verdergaande bureaucratie leiden. Ook in het huidige beleid moet gemotiveerd worden waarom een ontwikkeling past in zijn omgeving. De (verder uitgewerkte) paspoorten kunnen juist lastenverlichtend werken doordat op voorhand duidelijk is (ook voor initiatiefnemers) welke landschapskwaliteiten en waarden in een gebied aanwezig zijn en hoe daarmee omgegaan kan worden.
10.4
Integraliteit
De paspoorten zijn te summier en te eenzijdig. Ook de opgaven vanuit verstedelijking, waterberging, natuurontwikkeling et cetera die in een gebied liggen moeten in de paspoorten tot uitdrukking worden gebracht. Het verder uitwerken van de paspoorten en ook nog cultuurhistorische landschappen is in tegenspraak met een integrale benadering. In de paspoorten ontbreekt de relatie met gebieden erbuiten (ook buiten Brabant kijken). Reactie De paspoorten zijn geen integrale gebiedsvisies maar vertegenwoordigen de provinciale visie op het landschap in een bepaald gebied. Door samen met de gemeenten verder invulling te geven aan de uitvoering, ontstaat een regiobrede benadering voor de verbetering van het landschap. Deze aanpak voor de kwaliteitsverbetering van het landschap is belangrijk bij de integrale afweging voor de ontwikkeling van functies in het buitengebied. De grensoverschrijdende ambities, onder andere bij de Brabantse Wal en de Hollandse Waterlinie, zijn in de paspoorten opgenomen.
10.5
Ecologische waarden
De GHS-landbouw en AHS-landschap die buiten de groenblauwe structuur ligt, moet sterker in de paspoorten verwerkt worden. Verder wordt specifieke aandacht gevraagd voor de kleinere landschapselementen. Reactie In een aantal gebiedspaspoorten zijn aspecten van de voormalige GHS landbouw en AHS-landschap aangegeven, bijvoorbeeld door de natuur- en landschapsaspecten voor dassen en struweelvogels te benoemen. Deze aspecten krijgen uiteraard ook aandacht in de landschapsateliers.
10.6
Uitvoering
Hoe gaat de provincie uitvoering geven aan de ambities van de paspoorten: een uitvoeringsparagraaf ontbreekt. De paspoorten getuigen niet van realiteitszin.
50/62
De sturing vanuit de provincie op de paspoorten moet sterker. In andere reacties wordt bepleit om de uitvoering van de paspoorten bij gemeenten of regio te leggen. Landgoederen en particulier natuurbeheer kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelen uit de paspoorten. Reactie De uitvoering van de paspoorten is gekoppeld aan de gebiedsontwikkelingen die in de ontwerp SVRO zijn benoemd. Daarnaast vraagt de provincie aan gemeenten om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de daaraan gekoppelde landschapsinvesteringsregel een relatie te leggen met de kwaliteiten en ambities zoals benoemd in de paspoorten. Ook initiatieven voor landgoederen en particulier natuurbeheer die bijdragen aan de doelstellingen juichen wij toe. Tot slot is de provincie van plan om haar financiële instrumentarium gerichter te gaan inzetten op specifieke gebieden (zoals de groene mantel) en de ambities die voor die gebieden in de paspoorten zijn benoemd.
10.7
Nationale landschappen
De status van de Nationale landschappen komt onvoldoende tot uitdrukking in de paspoorten; geef beide aan op de kaart als entiteit. Betrek ook de quick scan die door de stuurgroep van Het Groene Woud is gedaan bij de paspoorten. Naast fysieke kwaliteiten zijn ook sociaal economische aspecten van belang voor het bepalen van de kernkwaliteiten. Reactie Nationaal Landschap Het groene Woud is in het gebiedspaspoort als entiteit opgenomen. Nationaal Landschap De Nieuwe Hollandse waterlinie zullen wij op de kaart opnemen. Verder is in de tekst de status van de nationale landschappen verduidelijkt. De quick scan voor de ontwikkeling van het Groene Woud kan ingebracht worden in de landschapsateliers. Wijziging ja
10.8
Fouten in de paspoorten / aanvullingen op de paspoorten
Kloppen de aanduidingen wel? In Deurne is bijvoorbeeld hoogveenrestant als bos aangeduid. Ook de gebiedscommissie Brabantse Delta gaat specifiek in op paspoorten die naar de mening van de commissie niet correct zijn. De gemeente Den Bosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de situering van een groene buffer tussen Geffen en Nuland omdat in combinatie
51/62
met de LOG’s in de stedelijke regio de ontwikkelingskansen voor de stedelijke regio wel erg klein worden. De gemeente Tilburg geeft een aantal suggesties voor aanpassing van de paspoorten, waaronder de aanhaking van Tilburg op het Groene Woud, opname van de groene mal, het benoemen van de Midden-Brabantweg, de landgoederenzone Bredaseweg. Verder geeft de gemeente aan dat de natuur door de aanleg van de tangent juist versterkt is en het dus niet klopt dat door infrastructurele ontwikkelingen de relaties met het omliggende landelijk gebied onder druk zijn gezet. Andere opmerkingen zijn dat het project beeldenstorm (Land van Cuijk) ontbreekt en dat niet duidelijk is wat wordt bedoeld met het versterken van de oeverwallen in het Land van Heusden en Altena. Reactie In het algemeen benadrukken wij dat de aanduidingen op de paspoorten indicatief zijn en uitgaan van een beschrijving van de landschapskenmerken die in een gebied aanwezig zijn. Ambities met betrekking tot de ontwikkeling van de groenblauwe-, agrarische, stedelijke- en infrastructuur zijn niet op de kaarten van de paspoorten opgenomen maar zijn opgenomen bij de ambities van de verschillende structuren. De paspoorten zijn conceptuele kaarten die niet geografisch bedoeld zijn maar die op hoofdlijnen de landschapsstructuur en ambitie van de provincie voor de ontwikkeling van het landschap weergeven. Samen met de regio wil de provincie de ambities van de kaarten vertalen naar een aanpak voor versterking van het landschap in een bepaalde regio. Dit gebeurt in de werkgroepen landschap die aan het regionale overleg zijn verbonden. Door veel insprekers zijn (lokale) opmerkingen gemaakt over de gebiedspaspoorten. Veel van deze opmerkingen hebben wij verwerkt in de beschrijving en/of op de kaarten van de gebiedspaspoorten. Voor zover opmerkingen niet of naar de mening van insprekers onvoldoende verwerkt zijn, vragen wij insprekers om deze opmerkingen in de werkgroepen landschap die wij in het voorjaar 2010 zullen organiseren naar voren te brengen. Wijziging ja 11. Overige
11.1
Afstemming Structuurvisie met andere processen
Hoe is de verhouding tussen de SVRO, Verordening ruimte, Provinciaal waterplan en het integraal strategisch milieubeleid? Er wordt aandacht gevraagd voor het gat dat valt als de SVRO en de VR fase 1 en 2 niet goed op elkaar worden afgestemd. Andere gemeenten geven aan dat alle procedures over elkaar heen buitelen en dat het allemaal niet meer te volgen is. Waar wordt nu wat geregeld? 52/62
Er wordt aangegeven dat de inleiding bij de voorontwerp structuurvisie doet vermoeden dat de provincie de structuurvisie ziet als een toetsingsinstrument. Daarvan kan geen sprake zijn. Reactie De opstelling van de verschillende provinciale plannen en producten zoals het waterplan, de verordening water, de verordening ruimte fase 1 en 2 en de SVRO worden nauw op elkaar afgestemd. Wij realiseren ons dat het volgen van diverse procedures een belasting geeft voor het gemeentelijke apparaat. Vanwege de nauwe afstemming tussen de verschillende producten is het niet mogelijk om een verdere stroomlijning van procedures tot stand te brengen. In hoofdstuk 1 is de verhouding tussen de verschillende plannen projecten verduidelijkt. Voorts is het uiteraard zo dat de SVRO alleen zelfbinding kent. Doordat in de SVRO ook is aangegeven hoe de provincie haar doelen wil realiseren en welke instrumenten zij doorvoor inzet, biedt het ook duidelijkheid waar vanuit provinciale optiek de mogelijkheden liggen. Wijziging ja
11.2
Provinciale rol
Een duidelijke omschrijving van de rollen en verantwoordelijkheden van de provincie ontbreekt. De provincie geeft niet aan voor welke aspecten het beleid wordt gedecentraliseerd. Reactie In de ontwerp SVRO zijn de provinciale rollen en belangen verduidelijkt. Inherent daaraan is dat de provincie op een aantal belangen anders of niet meer stuurt. Wijziging ja
11.3
Decentraal wat kan
De provincie geeft te weinig ruimte voor afwegingsvrijheid aan gemeenten. De provincie mag zich alleen bezighouden met zaken op provinciale schaal. Het voornemen bestaat om veel onderwerpen te regelen in de VR2. Dat is in strijd met de uitgangspunten van de Wro en werkt onnodig verstarrend. De kaders voor VR2 ontbreken in de SV zodat men er nog niet op kan reageren. Het opnemen van cultuurhistorische waarden, de landschapsinvesteringsregel, en de regeling voor het beperken van niet-stedelijke functies in het buitengebied moet duidelijk in de SVRO worden opgenomen.
53/62
De sturing op ruimtelijke kwaliteit is lastig. Landschap en cultuurhistorie zijn geen harde waarden. Kunnen gemeenten hieraan wel vorm geven? De borging van ruimtelijke kwaliteit is geen provinciaal belang dus is regulering door de provincie niet mogelijk. Reactie In de SVRO is aangegeven waar provinciale belangen aanwezig zijn en welke instrumenten de provincie wil inzetten om haar doelen te bereiken. Voor een aantal aspecten ligt de inzet van de verordening ruimte voor de hand. In tegenstelling tot wat in sommige reacties wordt aangegeven is daarmee geen strijd met de Wro aanwezig. De wet gaat er immers vanuit dat als provinciale belangen in het geding zijn, de provincie vooraf duidelijk aangeeft waarmee gemeenten rekening moeten houden. De wetgever geeft hierbij grote beleidsvrijheid aan de provincie om te bepalen wat wel; of niet van provinciaal belang is. De inzet van de verordening biedt bij provinciale belangen maximale duidelijkheid naar gemeenten en belanghebbenden. Het is daarbij niet zo dat de inzet van een verordening per definitie inhoudt dat er geen flexibiliteit meer is. Dat hangt immers af van hoe de verordening wordt vorm gegeven. In de startnotitie voor de verordening fase 2 is kaderstellend aangegeven wat in de VR2 wordt opgenomen. daarnaast doorloopt de VR2 een eigen openbare voorbereidingsprocedure zodat er voor insprekers voldoende ruimte bestaat om daarop te reageren. 11.4
Watertoets
De uitvoering van de watertoets door de provincie ontbreekt als sturing. Hoe is de watertoets voor de SVRO uitgevoerd? Reactie De watertoets is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van deze toets dient in voorkomende gevallen ook overleg gevoerd te worden met Gedeputeerde Staten met betrekking tot grondwateraspecten. Dit is een wettelijke verplichting waarvoor geen meerwaarde bestaat om deze in de uitvoeringsagenda’s van de structuren op te nemen. De provinciale ruimtelijke belangen op het gebied van water worden opgenomen in de VR fase 1 en 2. In het PWP is opgenomen hoe wij als provincie met de watertoets omgaan. Bij de toepassing van de watertoets vervullen wij een dubbelrol: naast initiatiefnemer van plannen zijn wij soms ook adviseur vanwege de provinciale waterbelangen. In onze rol van initiatiefnemer voor waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen, passen wij de watertoets toe. Daarnaast hanteren wij de wettelijk voorgeschreven afsprakennotities. De watertoets bij de SVRO is betrokken bij de opstelling van het planMER.
54/62
11.5
Financiële instrumenten
De sturing met financiële middelen is te sectoraal geregeld. Er moet veel meer naar het integrale einddoel worden gekeken. Reactie Binnen de provincie wordt momenteel bezien hoe er vorm gegeven kan worden aan een meer integrale subsidieverlening. Dit kan er toe leiden dat subsidieregelingen verdwijnen of worden samengevoegd. Ook programmafinanciering is een mogelijkheid, waar de provincie de afgelopen jaren ervaringen mee heeft opgedaan. 11.6
Provinciaal inpassingsplan (PIP)
Welke criteria hanteert de provincie voor het gebruik van een PIP? Reactie De provincie kan alleen gebruik maken van haar bevoegdheid tot het opstellen van een inpassingsplan als er een provinciaal belang aanwezig is. Of de provincie ook daadwerkelijk tot de opstelling van een inpassingsplan besluit is afhankelijk van meerdere factoren, zoals ligging in meerdere gemeenten, of een gemeente de belangen op afdoende wijze heeft veilig gesteld door het opstellen van een gemeentelijk bestemmingsplan, wie beslissingsbevoegdheid is voor de locatiekeuze van een ontwikkeling (bijvoorbeeld provinciale wegen) et cetera. 11.7
Overleg
Gemeenten vragen om overleg. Reactie Het is vanwege het strakke tijdstraject waarbinnen de ontwerp SVRO moet worden vastgesteld niet mogelijk gebleken een afspraak te maken om over de overlegreactie te spreken. In deze nota van vooroverleg is een reactie op de gemaakte opmerkingen gegeven. Desgewenst kunnen gemeenten hierover contact opnemen met de provincie via de contactpersoon van de gemeente. Daarnaast worden er ten behoeve van de inspraak van de ontwerp SVRO opnieuw regionale bijeenkomsten gehouden waar partijen hun inbreng kunnen leveren.
11.8
Definities
De definities ontbreken. Reactie In de ontwerp SVRO zijn definities opgenomen.
55/62
Wijziging ja
11.9
Cultuurhistorische landschappen
De introductie van de cultuurhistorische landschappen is verwarrend. Hoe passen deze binnen de voorgestelde systematiek van de SVRO? Bij diverse gemeenten bestaan er twijfels over de grenzen van deze landschappen. De onderbouwing ontbreekt in de SVRO. Hoe worden de cultuurhistorische landschappen verder ontwikkeld? Is het verder wel nodig om hiervoor een regeling op te nemen in de VR2? Geven de groenblauwe mantel en de paspoorten niet voldoende invulling aan de waarden? Reactie De cultuurhistorische landschappen zijn overgenomen uit de geactualiseerde cultuurhistorische waardenkaart (versie 3.0). De onderbouwing van de grenzen is in dat document terug te vinden. De positionering van deze landschappen binnen de systematiek van de SVRO is in het ontwerp verduidelijkt. Teneinde het historische erfgoed binnen de cultuurhistorische landschappen te beschermen, wordt hiervoor een regeling opgesteld in de VR2. Vanuit de groenblauwe mantel en de gebiedspaspoorten wordt deze bescherming niet gewaarborgd. Uiteraard wordt er binnen de gebiedspaspoorten wel aandacht gevraagd voor de cultuurhistorische waarden die binnen een gebied aanwezig zijn. Omdat de structuurvisie en paspoorten geen doorwerking hebben, is dat gelet op de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden niet voldoende. Overigens benadrukken wij dat niet alleen de bescherming aan de orde is. De provincie hecht er ook aan om via een communicatieve en stimulerende insteek aandacht te vragen voor deze landschappen. 11.10
Landgoederen
Zet sterk in op behoud en ontwikkeling van (historische) landgoederen en buitenplaatsen en koppel deze aan de cultuurhistorische landschappen. Reactie De ontwikkeling van (historische) landgoederen ondersteunen wij. Het is aan initiatiefnemers om hiervoor een plan aan te dragen. Dit is ook in de uitvoeringsparagraaf van de groenblauwe en agrarische structuur opgenomen. De ontwikkeling van nieuwe landgoederen wordt in de VR2 meegenomen. Een van de voorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen is nadrukkelijk dat deze aansluit bij de waarden in de omgeving, waaronder de cultuurhistorische waarden.
56/62
11.11
Rol gebiedscommissie
Welke rol heeft de gebiedscommissie nog? Reactie De reconstructie- en gebiedscommissies blijven hun rol in het kader van de revitalisering vervullen. Wel wordt in samenspraak met deze commissies bekeken of er (op termijn) een integratie kan plaatsvinden met de regionale overleggen.
11.12
Uitvoeringsprogramma
Een duidelijk uitvoeringsprogramma ontbreekt nog. Het is daarom moeilijk om te kunnen beoordelen of de visie ook voldoende uitvoerbaar is. Het is nodig dat er voldoende financiële middelen ter beschikking zijn om de ambities en het beleid tot uitvoering te brengen. Reactie De ontwerp SVRO is op dit onderdeel aangepast. De provincie stelt in regionaal verband strategische regionale agenda’s op waarin de doelen en projecten die binnen de regio worden opgepakt worden beschreven. Uiteraard is het daarbij ook nodig dat er voldoende middelen ter beschikking worden gesteld. Bij de uitwerking van de gebiedsontwikkelingen wordt per opgave een projectvoorstel uitgewerkt waaraan ook een uitvoeringsprogramma is gekoppeld. Voor het overige is per structuur in een aparte paragraaf aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten om de doelen te verwezenlijken. Wijziging ja 12. Notitie reikwijdte en detailniveau voor het planMER
12.1
Algemeen
Kan op grond van het abstractieniveau van de voorontwerp SVRO wel een planmer gemaakt worden? Er verandert niet heel veel dus zet in op een zo transparant mogelijk eeffectbeschrijving. Hoe gaat de provincie om met wijzigingen in de SVRO die na het afronden van de planMER worden doorgevoerd? Reactie De wet verplicht tot het opstellen van een planMER geldt voor plannen die de kaders scheppen voor m.e.r.plichtige activiteiten. De structuurvisie RO is zo’n
57/62
plan. Vanwege het abstracte karakter van de SVRO is het planMER ook abstract. In het planMER zijn de beleidswijzigingen in beeld gebracht die of de kaders scheppen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten of activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Vervolgens is een globale effectbeoordeling uitgevoerd, waarbij de effecten zijn beschreven die eventueel kunnen optreden. Omdat de feitelijke effecten vaak afhangen van de uiteindelijke uitwerking, is het planMER er met name opgericht om aandachtspunten mee te geven voor deze verdere uitwerking. Het planMER heeft op onderdelen geleid tot een bijstelling van beleidsvoornemens uit de voorontwerp SVRO. Als beleidswijzigingen in de SVRO betrekking hebben op het stellen van (verplichte) kaders voor latere m.e.r-(beoordelings)plichtige activiteiten dan wel activiteiten met een negatief effect op Natura 2000, dan zal een aanvullend milieu-onderzoek verricht moeten worden. In het algemeen wordt in deze SVRO geen verplichtend kader gelegd voor dit soort activiteiten. Voor zover deze SVRO aangeeft dat ontwikkelingen mogelijk zijn, is het altijd zo abstract dat verdere uitwerking noodzakelijk is. Vanuit die optiek zal een aanvullend planMER niet snel aan de orde zijn.
12.2
Aanvullende onderwerpen
In het planMER moeten ook klimaatbestendigheid en waterveiligheid volgens het concept van de meerlaagse veiligheid worden betrokken. Reactie De effecten van de beleidswijzigingen op het aspect klimaatverandering en waterveiligheid zijn in het plan-MER meegenomen. Specifiek beleid met betrekking tot waterveiligheid is in het PWP verwoord. Waar nodig vindt een vertaling plaats naar de VR2.
58/62
Overzicht van Insprekers
1
2 3 4 5
Inspreker Provinciale Omgevingscommissie NoordBrabant
11 12 13
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven SER Brabant Noord-Brabantse Waterschapsbond Platform Uitvoering Voortgang Reconstructie Gezamenlijke reactie van de Brabantse Milieufederatie, Brabants landschap, natuurmonumenten, Brabants Particulier Grondbezit en Staatsbosbeheer Waterschap Brabantse Delta Gebiedscommissie Brabantse Delta Stuurgroep De Maashorst Streekraad ‘Het Groene Woud en De Meierij’ Erfgoed Brabant De West-Brabantse Vergadering De gemeente ’s-Hertogenbosch
14
De gemeente Oss
15
De gemeente Lith
16 17
De gemeente Vught De gemeente Heusden
18
De gemeente Maasdonk
19
De gemeente Uden
20
De gemeente Veghel
21
Gezamenlijke reactie gemeenten Land van Cuijk (Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill c.a en Sint Anthonis) De gemeente Grave De gemeente Cuijk De gemeente Boxmeer De gemeente Mill en St. Hubert
6
7 8 9 10
22 23 24 25
Nummer(s) inspreekreactie 3.3, 3.6, 4.2, 4.3, 4.5, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7, 6.15, 6.19, 7.3, 7.6, 7.9, 8.1, 8.6, 8.10, 9.1, 10.1, 10.2, 10.5, 10.7, 11.1, 11.4 2.1, 4.1, 4.2, 4.4, 8.7, 10.3, 11.2, 10.3 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 4.1, 4.2, 5.1, 8.7, 8.12, 8.13 3.5, 3.7, 4.2, 4.3, 6.19,11.1, 11.4, 12.2 3.2, 3.3, 3.6, 4.2, 6.10, 7.3, 10.1, 10.6, 11.1 3.1, 3.2, 3.3, 3.6, 3.7, 4.3, 5.2, 6.2, 6.18, 7.4, 7.5, 8.9, 9.1, 11.2, 11.10
2.3, 2.6, 6.4, 6.9, 6.12, 6.20, 6.21, 6.22, 7.9, 11.1 3.8, 10.8 2.5, 6.8, 6.9 2.5, 10.7 2.5, 4.3, 7.6, 10.7 3.2, 3.4, 3.6, 4.1, 4.2, 5.2, 7.9, 9.2, 10.3 2.2, 2.7, 2.8, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 4.2, 6.4, 7.9, 8.7, 8.15, 9.2, 9.3 2.2, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 4.1, 4.2, 4.4, 6.16, 7.2, 7.3, 8.7, 8.15, 9.4, 10.4, 11.1, 11.3 2.2, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 4.1, 4.2, 4.4, 7.2, 7.3, 8.7, 9.9, 10.4, 11.1, 11.3 6.16, 8.7, 9.6, 11.1 2.2, 2.3, 2.7, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4 2.2, 2.4, 2.5, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 4.1, 4.2, 4.4, 7.2, 7.3, 7.4, 7.7, 8.7, 8.15, 10.4, 11.1, 11.3 2.2, 2.7, 2.8, 3.4, 3.5, 4.1, 4.2, 4.4, 7.7, 8.6, 8.7, 9.4, 10.1, 10.2, 11.9 2.1, 2.2, 2.6, 2.7, 2.8, 3.1, 3.2, 3.3, 3.5, 3.6, 3.7, 4.1, 4.2, 4.4, 6.18, 7.2, 7.3, 7.4, 8.7, 9.5, 10.4, 11.3, 11.9 3.3, 3.4, 3.6, 8.4, 8.5, 10.8, 11.3
2.8, 8.2, 8.4, 9.4 2.2, 2.4, 2.7, 8.4, 8.5, 11.3, 11.9 3.4, 8.4, 8.5, 10.8, 11.3 2.1, 2.2, 2.8, 3.1, 3.5, 7.2, 7.5, 10.1, 10.2, 10.4,
59/62
26 27
De gemeente Eindhoven De gemeente Helmond
28 29 30 31 32 33 34 35
De gemeente Deurne De gemeente Valkenswaard De gemeente Asten De gemeente Cranendonck De gemeente Someren De gemeente Waalre De gemeente Veldhoven De gemeente Oirschot
36
De gemeente Tilburg
37 38 39
De gemeente Goirle De gemeente Oisterwijk De gemeente Waalwijk
40 41 42
De gemeente Loon op Zand De gemeente Dongen De gemeente Breda
43
De gemeente Etten Leur
44 45 46
De gemeente Oosterhout De gemeente Baarle-Nassau De gemeente Rucphen
47 48 49 50 51
De gemeente Roosendaal De gemeente Bergen op Zoom De gemeente Woensdrecht De gemeente Steenbergen De gemeente Moerdijk
52 53
De gemeente Drimmelen Gezamenlijke reactie gemeenten Land van Heusden en Altena (Aalburg, Werkendam en Woudrichem)
11.3 2.2, 2.8, 3.1, 3.4, 4.1, 4.2, 11.1, 11.7 2.2, 2.8, 3.2, 3.3, 3.6, 3.7, 4.1, 4.2, 5.2, 6.16, 6.17, 7.3, 7.5, 7.7, 9.5, 10.1, 10.2, 11.3, 11.6, 12.1 2.1, 2.8, 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 6.13, 8.12, 10.8 2.2, 2.7, 3.1, 5.1, 6.13, 6.14, 6.16 2.1, 2.8, 5.2, 6.13, 7.3, 7.5, 8.14 3.2, 3.3, 7.3, 7.8, 8.4, 10.6, 10.8 3.1, 5.2, 6.13, 8.4, 8.7, 10.1, 10.2 2.1, 2.2, 2.6, 5.2, 6.16, 11.3 2.2, 2.6, 2.7, 11.3 2.2, 2.8, 3.4, 4.1, 4.2, 6.7, 6.16, 7.3, 7.4, 7.8, 10.4, 11.9 2.2, 2.3, 2.4, 2.6, 2.7, 2.8, 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 5.1, 5.2, 6.2, 6.12, 6.14, 6.16, 7.3, 7.7, 7.9, 8.2, 8.6, 8.9, 8.11, 9.5, 10.8, 11.3, 11.9, 12.1 2.2, 4.1, 4.2 4.1, 4.2, 4.3, 6.15, 8.3, 8.4, 8.9, 8.15, 11.3 2.2, 2.6, 3.2, 3.3, 3.4, 3.9, 4.1, 4.2, 4.3, 8.7, 9.11, 10.1, 10.2, 10.3, 11.9, 11.12 2.8, 9.4, 11.1, 11.9 2.1, 2.2, 2.8, 4.1, 4.2, 11.1 2.6, 2.8, 3.4, 3.6, 4.1, 4.2, 7.9, 9.2, 9.7, 10.1, 11.1, 11.9 2.2, 2.6, 4.1, 5.2, 6.11, 6.17, 6.18, 7.3, 7.5, 9.2, 10.1, 10.3 3.4, 7.9, 9.2, 9.4, 9.7, 10.8 2.2, 2.6, 3.4, 6.4, 6.21, 8.16 2.1, 2.3, 2.8, 3.5, 3.6, 6.16, 7.7, 8.4, 8.7, 9.4, 11.1, 11.9 3.4, 3.5, 3.7, 4.1, 4.2, 9.2 2.8, 3.4, 3.5, 3.7, 9.2, 10.1, 10.3, 11.5 2.7, 3.1, 3.3, 6.16, 7.8, 8.4, 8.12, 8.14 5.2, 6.16, 6.20, 7.3, 7.5, 8.8, 11.11 3.3, 3.6, 3.9, 6.14,7.1, 7.3, 7.9, 8.3, 8.4, 8.5, 8.7, 8.10, 9.8, 11.2 2.1, 2.2, 2.8, 8.4, 9.2, 9.7 2.3, 2.8, 3.4, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 5.1, 5.2, 6.2, 7.3, 7.5, 7.8, 8.4, 8.7, 8.12, 9.2, 9.7, 10.1, 10.3
60/62
Lijst van gebruikte afkortingen
A AFC AHS-landschap AMvB B B5-ROW BMIT Infrastructuur en Transport
: Agro & Foodcluster West-Brabant : Agrarische Hoofdstructuur-landschap : Algemene Maatregel van Bestuur
: BrabantStad : Brabants Meerjarenprogramma
E EHS
: Ecologische hoofdstructuur
G GHS-landbouw
: Groene Hoofdstructuur-landbouw
H HOV HOWABO HTC
: Hoogwaardig Openbaar Vervoer : Hoogwateraanpak Den Bosch : High Tech Campus
I ISV 2008 ISV 3 ISV-gelden
: Interimstructuurvisie : Investering Stedelijke Vernieuwing 3 : Investering Stedenlijke Vernieuwing-gelden
K KAN-gebied KVL Oisterwijk. L l.i.r. LOG LPM M m.e.r. MER MIRT en Transport
: Knoopunt Arnhem-Nijmegen : Koninklijke Verenigde Lederfabriek te
: Landschapsinvesteringsregel : Landbouwontwikkelingsgebied : Logistiek Park Moerdijk
: milieueffectrapportage (procedure) : milieueffectrapport : Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte
N 61/62
N2000 gebieden NO-tangent NRD
: Natura 2000 gebieden : Noordoost-tangent : Notitie Reikwijdte en Detailniveau
O OWN
: Onderliggend wegennet
P PIP PKB PLG POC PVVP PWP
: Provinciaal Inpassingsplan : planologische Kernbeslissing : Programma Landelijk Gebied : Provinciale Omgevingscommissie : Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan : Provinciaal Waterplan
R RNLE RO RP rpo RSD
: Regionale Natuur- en Landschapseenheid : Ruimtelijke Ordening : Reconstructieplan : regionaal planningsoverleg : Rijn Schelde Delta
S SP2002 SRE SV SVRO
: Streekplan Noord-Brabant 2002 : Samenwerkingsverband Regio Eindhoven : Structuurvisie : Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
T TOV
: Teeltondersteunende voorzieningen
V VAB VR VR1 VR2
: Vrijkomende agrarische bebouwing : Verordening Ruimte : Verordening Ruimte fase 1 : Verordening Ruimte fase 2
W WBDelta Wro
: West-Brabantse Delta : Wet ruimtelijke ordening
62/62