NIEUWSBRIEF VAN DE VRIENDEN VAN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
JAARGANG 18 / 2 2005
Blindgebluschte oogen
Van de talloze gedichten die de Eerste Wereldoorlog heeft gegenereerd, is vooral de lyriek van enkele talentvolle soldier poets (Owen, Sassoon, Ungaretti) bekend gebleven. Toch groeit de belangstelling voor de poëzie van het tweede garnituur (minor poetry), omdat die verzen en rijmpjes het culturele leven tijdens de oorlog evengoed hebben getypeerd. ‘Bibliotheek te Leuven’ van Edward B. Koster (1861-1937) is zo’n gedicht. Het verscheen in december 1915 in het literaire maandblad Groot Nederland en gaat – uiteraard – over de verwoesting van de universiteitsbibliotheek in augustus 1914. Naar vorm is het een traditioneel gedicht van drie zesregelige strofen met eenzelfde rijmschema (abccba). In de eerste twee strofen laat de dichter een jammerklacht opstijgen uit het puin van de bibliotheek, een beeld dat terugkeert in de slotstrofe van het gedicht. Daarin voorspelt een tweede stem de heropstanding van de bibliotheek, wat culmineert in het eindvers ‘Gij wordt herboren, hoog rijst weer uw kruin!’ (In een recente bloemlezing is het laatste woord veranderd in ‘kruis’!) Opvallend is de gematigde toon van het gedicht. Koster, een leraar klassieke talen, is weliswaar geschokt door de tragedie in Leuven, maar hoedt zich voor de felle, antiDuitse retoriek waarmee de geallieerde propaganda over de kwestie berichtte. Veeleer toont hij zich een waarnemer, die ook gewag maakt van de Duitse lezing van de zaak, de mythe
van de francs-tireurs. Scherper is Koster in het gedicht dat hij aan het bombardement van de kathedraal van Reims heeft gewijd, en dat eveneens, in november 1918, in Groot Nederland verscheen. Er is overigens geen ander gedicht over de bibliotheekbrand bekend. Enkele Engelse oorlogsgedichten over Leuven, opgenomen in de anthologie The Glory of Belgium (1915) van Russell Markland (°1892), zeggen niets over het lot van de bibliotheek. Naar de poëzie over de brand van Leuven is trouwens nog geen onderzoek gedaan. Toch lijkt het weinig waarschijnlijk dat nog talrijke gedichten over de bibliotheek te voorschijn zullen komen. In elk geval neemt Kosters bibliotheekgedicht, hoe gekunsteld ook, een aparte plaats in in de poëzie die door de Eerste Wereldoorlog is geïnspireerd. Vandaag is Edward B. Koster totaal vergeten. Zijn gevoelige natuurlyriek en epiek slaan niet meer aan. Terecht, vond allicht ook Lodewijk van Deyssel (1864-1952), die Koster in zijn beruchte scheldkritieken de grond in boorde. Voor een kleine rehabilitatie zorgde meesterbloemlezer Gerrit Komrij. Norbert Moermans Literatuur: M.F. Fresco, ‘Edward B. Koster’, in A. van der Paardt (ed.), Klassieke profielen. Een collectie essays over classiciliteratoren uit de moderne Nederlandse letterkunde met een bloemlezing uit hun werk, Alkmaar 1988, p. 32-41. R. Kammelar, J. Sicking & M. Wielinga, Het monster van de oorlog. Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam 2004, p. 261.
2
Blad(uit)boek
Een bladboek, een leaf book, is een boek met een blad uit een (oud[er]) boek. Dit is een mengeling van een didactisch opzet en een bibliofiele perversie, waar de handel graag op inspeelt. De vroegste dateren van 1841, maar het fenomeen begint pas echt goed vanaf 1865, en neemt sterk toe in de jaren 1920. Het bladboek ontstond inderdaad vanuit een didactisch oogpunt, zelfs sterk bijbels geïnspireerd. Niets kon beter helpen de juiste editie te identificeren dan een origineel blad van een bepaalde bijbeleditie - met een woordje uitleg erover, eentje voor een belangrijke editie, tot zelfs een rijtje voor enkele scharnieredities. Dit legde de basis voor een betwiste/discutabele attitude binnen de bibliofiele (en eraan gekoppelde mercantiele) wereld. Punt is dat (rijke) antiquaren een (volledig of onvolledig exemplaar van een) duur boek laten slopen om elk blad nog duurder te verkopen, op zich, en zeker met een toevoegsel van een commentaar door een al dan niet geleerde, in een zeer beperkte oplage, en liefst in een mooie presentatie verzorgd door een private press.
De bladboeken met een blad van Gutenberg of Caxton zijn ondertussen onbetaalbaar geworden, en moeten een zeer goede investering (voor de kleinkinderen) zijn geweest wanneer ze werden gepubliceerd. De honorabele Caxton Club van Chicago heeft daarin een vooraanstaande rol gespeeld. In 1905 publiceerde hij een blad van Caxton’s Canterbury Tales uit een (weliswaar onvolledig) exemplaar van de Lord Ashburnham met commentaar van Edward Gordon Duff (1863-1924), een vooraanstaand Engels bibliograaf. Schaamte vooreerst, maar toch ook bibliografisch bewustzijn bracht de Caxton Club er dit jaar toe een boekhistorisch overzicht met een lijst van deze curiositeiten samen te stellen, gepaard met een (reizende Amerikaanse) tentoonstelling. Het overzicht is zowel curiouser, curiouser, als bibliografisch interessant. Bij de tentoonstellingscatalogus is geen blad toegevoegd. De Centrale Bibliotheek verwierf recent dank zij een ‘ramsj’ in Amerika van jarenlang opgeborgen restexemplaren een interessant bladboek – om de commentaar! – over polyglotbijbels met een blad van de Complutense (1514-17), gepubliceerd voor de leden van The Book Club of California in 1966, met een commentaar door Basil Hall, omdat dit toch een belangrijk onderwerp is binnen het Leuvense onderzoek, vanuit multidisciplinaire hoek. Al eerder was er een ander voorbeeld omdat het een heus boek bevat over Sweynheyn & Pannartz, de eerste Italiaanse drukkers, samengesteld door Edwin Hall en uitgegeven door de Amerikaanse antiquaar Pirages in 1991. Chris Coppens Literatuur: C. de Hamel, J. Silver, J.P. Chalmers e.a., Disbound and Dispersed: the leaf book considered, Chicago 2005.
3
De klank van de stad: Leuven in de zestiende eeuw Petrus Phalesius (ca.
burgerwoningen of trompetgeschal en speelliedenmuziek bij vorstelijke intreden of banketten zijn slechts enkele voorbeelden. Het bewustzijn van die geluiden is essentieel voor een vollediger inzicht in de historische stad. Anderzijds is voor de muziekbeleving ook de context waarin ze werd uitgevoerd van belang. Die context bepaalde immers mee de aard van de muziek. De tentoonstelling plaatst dan ook het muziekrepertoire, in de gedaante van originele drukken en klankvoorbeelden, in haar specifieke context, door middel van iconografisch materiaal. Hierdoor wordt zowel de beleving van de muziek zelf als die van de stad verrijkt.
1505-1573/74) was één van de belangrijkste muziekdrukkers en -uitgevers in de Lage Landen tijdens de zestiende eeuw. Op 12 november 1518 werd hij onder de naam Petrus de Follisen de Lovanio in de matrikels van de Leuvense universiteit ingeschreven. Vanaf het begin van de jaren 1540 was hij boekhandelaar en in 1545 verscheen zijn eerste muziekuitgave, Des chansons reduictz en tabulature de lut […]. Zijn boeken liet hij in die periode drukken door Leuvense collega’s, zoals Jacob Baethen en Maarten de Raymaker, tot hij zelf een octrooi kreeg in 1552. In totaal publiceerde Phalesius 178 muziekboeken, maar hij gaf ook literaire en wetenschappelijke werken uit. De tentoonstelling Muziek geprint. Petrus Phalesius en het stedelijk muziekleven in de Vlaamse renaissancestad Leuven verkent aan de hand van Phalesius’ publicaties de muzikale verscheidenheid van de stad. Zijn boeken bevatten immers een schat aan composities die ongetwijfeld ooit in Leuven weerklonken.
Op de tentoonstelling prijken enkele boeken uit de collectie van de Centrale Bibliotheek. De publicaties van Gemma Frisius, De Radio Astronomico & Geometrico liber van 1545 en Claudius Ptolemaeus, Operis quadripartiti […] cum praefatione D. Gemma Frisii van 1548 tonen Phalesius als uitgever van nietmuzikale werken.1 Het laatste werk blijkt overigens intensief gebruikt te zijn, getuige de vele aantekeningen in de marge. Een topwerk is het koorboek met magnificatzettingen door de Spaanse componist Francesco Guerrero, opgedragen aan Filips II van Spanje.2 De publicatie vormt een verzameling met een collectie miscomposities met werk van onder anderen Jacobus Clemens non Papa (1510/151555/56).3 Deze componist was kapelmeester van Filips II van Croy tot diens overlijden in 1549. Clemens is één van de sterkst vertegenwoordigde componis-
De klank in de zestiende-eeuwse stad is wegens zijn in essentie vergankelijke karakter moeilijk te reconstrueren. Dat er in de stad een enorme diversiteit aan klanken te horen viel, staat echter als een paal boven water. Elke gebeurtenis ging immers gepaard met specifieke geluiden. Het geroep van marktkramers, hoefgetrappel, zingende en spelende kinderen, burenruzies en klokgelui in de straten, religieuze polyfone en gregoriaanse gezangen tijdens processies en in kerk en klooster, intieme huismuziek in de
Titelblad van Francisco Guerrero, Canticum beatae Mariae, quod magnificat nuncupatur, per octo Musicae modos variatum, Leuven, Petrus Phalesius, 1563. Centrale Bibliotheek, Tabularium, C81.
4
Magnificat quinti toni (polyfone zetting van het vers Quia respexit) uit Francisco Guerrero, Canticum beatae Mariae, quod magnificat nuncupatur, per octo Musicae modos variatum, Leuven, Petrus Phalesius, 1563. Centrale Bibliotheek, Tabularium, C81.
1
Centrale Bibliotheek, Tabularium, resp. CaaA1485 en CaaA1490. 2 Francisco Guerrero, Canticum beatae Mariae, quod magnificat nuncupatur, per octo Musicae modos variatum, Leuven, Petrus Phalesius, 1563 (Centrale Bibliotheek, Tabularium, C81). 3 Praestantissimorum Divinae musices autorum Missae decem, quatuor, quinque & Sex vocum, antehac nunquam excusae. Quorum nomina versa pagina inuenies, Leuven, Petrus Phalesius en Johannes Bellerus, 1570. 4 Centrale Bibliotheek, Tabularium, hs. M4.
ten in Phalesius’ uitgaven wat suggereert dat zijn muziek wellicht goed in de markt lag. Toch leek hij nooit een langdurige positie in één van de grote capellae van zijn tijd bekleed te hebben. Niettemin was aartshertog Maximilaan van Oostenrijk geïnteresseerd in deze componist uit de Zuidelijke Nederlanden. In 1553 vroeg hij Filips III van Croy om de componist te overtuigen tot zijn kapel toe te treden. Toen deze de toekomstige keizer vanuit zijn kasteel in Heverlee (Arenbergkasteel) echter liet weten dat Clemens een dronkelap en een mal vivant was, trok Maximiliaan zijn vraag in. Misschien was dit precies het effect dat Filips wilde bekomen? Wat er ook van aan is, dankzij Phalesius’ drukken werd een groot deel van het uitgebreide oeuvre van Clemens bewaard. De Centrale Bibliotheek bezit dan weer een uniek basstemboekje waarin boven het motet Hic est vere martyr geschreven staat: Ultimum opus Clementis non Papae a° 1555 21 aprilis.4
De tentoonstelling loopt van 3 oktober tot 26 november 2005 in de Centrale Bibliotheek. Catalogus in: N. Gabriëls en E. Schreurs (eds), Petrus Phalesius en het stedelijk muziekleven in de Vlaamse renaissancestad Leuven, Leuven-Neerpelt 2005. De tentoonstelling is een organisatie van Resonant vzw, Centrum voor Vlaams Muzikaal Erfgoed en Erfgoedcel Leuven i.s.m. de Universiteitsbibliotheek en het Universiteitsarchief K.U.Leuven in het kader van het muzikale erfgoedfestival Townscape – Soundscape / Leuvense stadsklanken uit de 16de eeuw (zie www.townscape-soundscape.be).
Nele Gabriëls
5
Kennis in hout gevat* Een bibliotheek
leggen, je ze soms wel echt moedwillig moet afstoken. Voor de nieuwbouw van de Leuvense bibliotheek wendde de Amerikaanse architect Whitney Warren (1864-1943) materiaal aan dat veel vuurbestendiger was: metaal voor de dakgebinten en voor het boekenmagazijn, en zelfs glas voor de vloeren van het depot, achter de vele baksteen en natuursteen van de gevels in zogenaamde Vlaamse renaissance. Hout kwam er helemaal niet aan te pas. Enkel voor de bekleding van de leeszalen – Louis XIV brabançon – werd er hout gebruikt. De wederopbouw na de tweede brand van mei 1940 stond nog sterker in het teken van de brandveiligheid met opnieuw de aanwending van veel metaal voor de constructie en nu voor de bedaking ook nog beton, alles vuurvast. Aan de barokke boekengalerij van vóór 1914 herinnert enkel nog het volume van de grote leeszaal, ofschoon die met haar 44 meter lengte toch nog een kwart kleiner is. In de plaats van de in- en uitzwenkende boekenwanden uit de achttiende eeuw – een meesterwerk van Naamse meubelkunst – kwam een veel strakker geleed patroon waarin horizontalen overheersen, met een dubbele galerij en hoekige erkers. Tussen 1928 en 1940 had de leeszaal slechts één galerij en een tongewelf. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de zaal een vlakke zoldering, in gewapend beton, dat nog twee verdiepingen extra kon schragen. Voor de herinrichting deed de universiteit een beroep op de Brusselse architect Henry Lacoste (1885-1968) en voor het houtwerk (800 strekkende meter boekenplanken) op de Ateliers Pernet, een Brussels bedrijf gespecialiseerd in schrijnwerkerij voor banken, bibliotheken en winkelinrichting. De betimmering werd aangebracht in de jaren 1950-1951. Het eikenhout – blond tot geelbruin – zorgt met zijn spiegels en vlam-
is een plaats waar je boeken wegzet (tithèmi), zoals bekend verondersteld mag worden. Een thèkè is een doos, een kist of een kast. Theca zoveel, noteerde de bibliothecaris vroeger in zijn catalogus, dan wist hij op welke plank
het boek stond. Behalve planken bevatte een bibliotheek nog veel meer hout: plinten en kroonlijsten, tussenschotten, betimmering en voorts lezenaars (pulten) en later tafels en stoelen. Hout en papier zijn bij uitstek brandbare materialen zodat er in de loop van de tijd nogal wat bibliotheken zijn afgebrand. Dikke planken en dikke boeken zijn evenwel niet erg ontvlambaar. En ze branden langzaam. Zodat om een bibliotheek in de as te
6
tekeningen voor een warme gloed. Het plafond met zijn zware balken en de galerijen die erbij aansluiten, verlenen aan de leeszaal een compactere aanblik. Trappen zorgen voor dynamiek. Aanvankelijk was het de bedoeling dat die zouden worden ingebouwd tussen de muren die de grote leeszaal van de kleine leeszalen scheiden. Een inpandige trap zou de omloop op de galerijen geheimzinniger hebben gemaakt. Maar Lacoste koos voor de elegante oplossing van zichtbare trappen met hun schuin oplopende lijnen. De overvloedige aanwezigheid van eik verleent een grote eenheid aan het interieur. Het ameublement is nochtans van tweeërlei oorsprong. Galerijen, plafond en lambriseringen zijn naar ontwerp van Lacoste. Tafels en stoelen herinneren aan de meer historiserende inrichting van vóór de oorlog door Whitney Warren. Lacoste, evenals Warren een leerling van de Parijse École des Beaux Arts, trok zich weinig aan van de beperkingen van het overheersende modernisme en ontwikkelde een eigen idioom. De stijl van de leeszaal wordt wel eens als verlate katholieke art deco gedoodverfd, maar kan evengoed in verband worden gebracht met de vroeg twintigste-eeuwse ornamentiek van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. De balusters van de galerijen bijvoorbeeld doen met hun scherpe lijnvoering sterk aan Wright denken. De barokke spijlen en de zonnewielen in de lambrisering zijn dan weer ontleend aan een historisch vocabulaire. Kortom, Lacoste vond zelf een dichterlijke en beeldrijke vormentaal uit. De beelden betrok hij uit verre en vreemde beschavingen, uit de oudheidkunde en de Oriënt, en, niet zo voor de hand liggend voor een architect, uit zwart Afrika. Typerend voor Lacoste is zijn voorliefde voor monumentaliteit en voor toegepaste kunst, voor integratie van architectuur en kunst. In
die geest deed hij voor de aankleding van de zaal een beroep op beeldhouwer Jacques Moeschal (1913-2004). Deze kunstenaar, die even later geheel abstract zou gaan werken en bekendheid verwierf met grote betonnen bakens langs de snelweg, vervaardigde
figuratief en ornamenteel beeldhouwwerk voor de leeszaal: de Sedes Sapientiae in rood koper boven de ingang en in hout het crucifix, het horloge en twee paneeltjes op een driehoekige uitsprong van de galerij (met een scheikundige in een lab en een bouwkundige aan de tekentafel). Dat hij ook het kruisbeeld zou gesculpteerd hebben, heeft Moeschal altijd afgestreden, maar in het Universiteitsarchief berust het contract met de kunstenaar
7
voor een Christus met aureool ten bedrage van 48.000 frank, gedagtekend 14 januari 1950. Bijzonder geslaagd zijn de aanzetten van de trap. Die bestaan uit een adelaar die met zijn klauwen een slang in een dodelijke greep houdt (44.000 frank) en een leeuw die de staart van het monster in bedwang houdt (48.000 frank). Het geschubde of beter, getande lichaam van het reptiel loopt als het ware door over de hele lengte van de galerij. De leeuw is Belgisch, de arend Amerikaans (ofschoon van Belgische makelij – J. Moeschal sculpsit-1950). De slang representeert de Boze, alle ongerechtigheid die van deze wereld is. Toentertijd oogstten architect en beeldhouwer niet onverdeeld lof. Professor Ryckmans, broer van de gouverneur-generaal van Belgisch Kongo, vond dat de hoogte van de lessenaars op de galerijen op pygmeeën was berekend. Rector Van Waeyenbergh kon aanvankelijk niet akkoord gaan met de moderne sculptuur. In het algemeen gevoelde Lacoste zich niet behandeld als de leidinggevende architect van de hele onderneming maar als de tekenaar van dienst bij de onder-
aannemer van het schrijnwerk. Waardering kwam er pas veel later (betaling eveneens, in 1957!). Buiten Leuven vond Moeschal spoedig erkenning als hedendaagse kunstenaar, ook bij het grote publiek dat paf stond bij zijn Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde op de Expo ‘58. Voor Lacoste was het wachten op de postmoderne era en haar pluralisme van smaken en stijlen. Postuum is de architect nu aan een inhaalbeweging toe met een overzichtstentoonstelling in de Brusselse Fondation pour l’Architecture (2003-2004) en een monumentale monografie. In Leuven is Lacostes leeszaal met het vele houtwerk mee beschermd, toen het gebouw van de Universiteitsbibliotheek in 1987 op de monumentenlijst kwam. Mark Derez *Naar de bijdrage over de Leuvense Universiteitsbibliotheek in P. de Rynck (red.), Hout in het interieur. Open Monumentendag Vlaanderen 2005, Brussel 2005. Met schitterende foto’s van het interieur van de leeszaal! Literatuur en bronnen: Archief Rector Van Waeyenbergh, stukken betreffende wederopbouw Universiteitsbibliotheek. E. Hennaut & L. Liesens, Een fantasierijk art deco. Henry Lacoste architect 1885-1968, Brussel 2003. E. Hennaut & L. Liesens, Henry Lacoste: architecte 1885-1968, Brussel 2005.
Pagina 1: Scheikundige in een lab. Detail van de galerij in de grote leeszaal van de Centrale Bibliotheek (zie pag. 6-8). Ex Officina: Nieuwsbrief is een publicatie van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek van de K.U.Leuven, en verschijnt driemaal per jaar. Leden ontvangen deze publicatie gratis. Lidmaatschap: € 25 per kalenderjaar, te storten op rekeningnummer 432-0001051-30 van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, met vermelding van Lidmaatschap 2005. Voor giften vanaf € 30 - exclusief het lidmaatschapsgeld wordt een attest van fiscale vrijstelling verleend, alleen wanneer het geld wordt gestort op de afzonderlijke mecenaatsrekening 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met vermelding van: 5GD-PATEI1-P3610 - Universiteitsbibliotheek vrienden - fiscaal attest gewenst. Abonnement: geïnteresseerden kunnen zich ook abonneren, zonder lid te worden. Een abonnement voor het jaar 2005 kost € 25, te storten op rekeningnummer 432-0001051-30 van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek, met vermelding van Abonnement 2005 Ex Officina: Nieuwsbrief. Colofon. Redactie: Chris Coppens (eindredacteur), Mark Derez, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Jo Tollebeek, Dirk van Eldere, Jan van Impe. Werkten mee aan dit nummer: Chris Coppens, Mark Derez, Nele Gabriëls en Norbert Moermans. Foto’s: p. 1, 6 en 7: Bruno Vandermeulen. Redactieadres: Katharina Smeyers, Tabularium, Centrale Bibliotheek, K.U.Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, 016/32.46.22, fax 016/32.46.91; e-mail:
[email protected]. URL: http://www.bib.kuleuven.ac.be/ub/vrienden.html. Opmaak: Greet Foblets, Grafiek Bvba, 016/89.01.68. Druk: Acco. Oplage: 650. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Armand Vandeplas, Grétrystraat 36, 2018 Antwerpen.