NIEUWSBRIEF VAN DE VRIENDEN VAN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
JAARGANG 20 / 1 2008
Negentiende-eeuwse omslag, met handgeschreven titel door J.F. van de Velde, Epistulae plures originales ex regno Sinensi scriptae. Vide notam hic retro. K.U.Leuven, Universiteitsarchief, D 126.
Vergeten brieven van de Chinajezuïeten (1718-1725) in het Universiteitsarchief. De Chinamissie
uit China, voordien bewaard in het Groot Seminarie van Gent1 en in 2001 in bewaring gegeven in het Universiteitsarchief, onder de voorlopige nummers D 125 en 126. Zij behoorden tot de persoonlijke collectie van Jan Frans van de Velde (1743-1823), bibliothecaris van de Leuvense universiteit, maar stammen uit het archief van de Bollandisten, die voor 1773, de opheffing van de SJ in de Oostenrijkse Nederlanden, berustten in het Professenhuis in Antwerpen. Deze herkomst blijkt uit een analyse van de adressaten, die bij vele brieven bewaard zijn. Zij zijn ofwel gericht aan Conrad Janning (1650-1741), in diens afwezigheid ook aan zijn collega’s “Hagiographi”, of aan Petrus Maelcamp (1679-1741), meestal aangesproken als procurator van de Provincia Flandro-Belgica. Voor zover gedateerd (en dat zijn ze bijna allemaal) dienen de brieven gesitueerd te worden tussen 1718 en 1725. Veruit het grootste deel van de brieven zijn autografen, van de hand van – bijna uitsluitend – ‘buitenlandse’ missionarissen in China, in alfabetische orde Carlo Amiani, François Xavier Dentrecolles, Ehrenbert Xaver Fridelli, Pierre de Goville, Giampaolo Gozani, Julien-Placide Hervieu, Ignaz Kögler, Karl Slavicek, Petrus Van Hamme en anderen. De Zuidelijke Nederlanden zijn enkel vertegenwoordigd door de Gentenaar Van Hamme. Vele brieven zijn kort, en hebben feitelijk het karakter van ‘cover letters’, begeleidende brieven van andere pakketten brieven, en geschenken, die men via het Antwerpse klooster hoopte – met goed
van de jezuïeten in de zeventiende en achttiende eeuw, als late loot van de Drang nach Osten van de katholieke Europese mogendheden in de vroegmoderne tijd, is voornamelijk sinds de laatste decennia een uiterst interessant lab geworden voor onderzoek naar interculturele contacten en uitwisseling tussen Oost en West. Het paradigma is bijzonder vruchtbaar, omdat het onderzoek kan steunen op een grote geschreven documentatie, vooral van brieven en traktaten. Dit is het gevolg van de regels voor communicatie binnen de orde maar ook van een ware schrijfdrift van de jezuïeten zelf om, vanuit een zeker cultureel isolement, contact te houden met hun Westerse achterban. Om historische redenen zijn nu de grootste concentraties van oorspronkelijk materiaal in collecties in Rome, Parijs, Lissabon en München, die daar via soms ingewikkelde paden zijn beland; daar wordt het erfgoed dat de pre-1773 protagonisten van deze missie hebben nagelaten, bewaard. En de Nederlanden? In de periode tussen circa 1660 en 1730 zijn ook (voornamelijk Zuid-)Nederlandse jezuïeten in China actief geweest, van wie Ferdinand Verbiest (1623-1688) veruit de bekendste is. Daarom bezitten ook Belgische collecties relevant – en vaak onbekend – primair materiaal voor de studie van de Chinamissie. Hierbij kan men steeds weer vaststellen hoe de chaotische institutionele ontwikkelingen op het einde van de achttiende eeuw oude collecties hebben uiteengerukt, waarbij veel materiaal is verloren gegaan. Fragmenten hiervan duiken soms opnieuw op. Dat is nu het geval met een deel achttiende-eeuwse jezuïetenbrieven
In deze bewaarplaats werden ze summier beschreven door Emile Vandewoude en André Vanrie, Guide des sources de l’histoire d’Afrique du Nord, d’Asie et d’Océanie, conservées en Belgique, Brussel 1972, 532-538.
1
2
Autografe brief van Karl Slavicek, vanuit Canton, 4 dec. 1721, aan P. Maelcamp (Antwerpen), i.v.m. correspondentie met Bohemen; een PS verwijst naar een eerdere vraag naar een Antwerpse editie (Ignatius Diertins (1626-1700), Exercitia spiritualia, 1693, 1696 en 1700). Talrijke aantekeningen van procurator Maelcamp over de behandeling van deze vragen. K.U.Leuven, Universiteitsarchief, D 126.
Het blijkt nu dat zowel door de centrale rol van Papebrochius, de Bollandisten en/of Maelcamp, allen residerend in het Antwerpse Professenhuis, als door de data dat deze collectie in het Universiteitsarchief naadloos past naast andere kleinere collecties, meer bepaald (a) een reeks brieven, gepubliceerd in 1857 door de Antwerpse priester Peter Visschers, en sindsdien verloren;3 (b) een reeks brieven in de Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 4096 en Ms. 4097; (c) een reeks brieven in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (voormalige Stadsbibliotheek) in Antwerpen, Cod. 21. Zowel de uiterlijke aanwijzingen als een interne vergelijking tonen aan dat al deze verspreide briefcollecties (in totaal ongeveer honderdtachtig stuks!) fragmenten zijn van wat oorspronkelijk één geheel was, namelijk het archief van de Bollandisten in het Professenhuis in Antwerpen. Er zijn nog andere sporen van briefcontacten tussen Antwerpen en de Chinamissie, die zelfs teruggaan tot de late zeventiende eeuw, namelijk de vijfentwintig (voornamelijk autografe) brieven van jezuïeten uit China aan Balthasar II en III Moretus, waarvan tien zich nog in het huidige Plantin-Moretus archief bevinden, en vijftien andere intussen verspreid zijn over andere binnen- en buitenlandse collecties.4 Alle samen tonen ze dat Antwerpen, in de periode tussen circa 1670 en 1730 een niet onbelangrijke, en alleszins onderschatte rol heeft gespeeld in de intercontinentale communicatie, die het epos van de jezuïetenmissie in het Verre Oosten hebben mogelijk gemaakt.
resultaat – door te sturen naar andere bestemmingen in Europa. Toch bevatten ook deze geleidebrieven, en zeker de andere (veel) langere primaire informatie over de gelijktijdige ontwikkelingen in China zelf. Overigens kan – zoals bekend aan iedere editor van correspondenties – elke nieuwe brief (in casu een zeventigtal) dé sleutel bevatten voor problemen die andere brieven stellen. Een uiterst interessant, én origineel nevenaspect van dit dossier is zeker de informatie die de brieven bevatten over de communicatie tussen China en Europa, en met name over de rol hierbij van de Oostendsche Compagnie. Te oordelen naar deze brieven waren de naves Ostendanae tussen 1717 en 1728 de meest betrouwbare en de meest regelmatige connecties tussen China en Europa, en precies daarom een belangrijke schakel in het intercontinentale jezuïetennetwerk. De verklaring voor deze onverwachte (en kortstondige) rol van de Antwerpse SJ in dit netwerk zit waarschijnlijk verborgen in de naam van de spilfiguur, procurator Petrus Maelcamp, een broer van Jacques en Charles Maelcamp, twee van de belangrijkste aandeelhouders van deze Compagnie. (Ook) hier ging missie en commercie hand in hand.2
Noël Golvers
Zie de recente monografie van Jan Parmentier, Oostende & Co. Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart 1715 – 1735, Gent-Amsterdam 2002, die aan dit aspect geen aandacht besteedt. 3 Zie Peter Visschers, Onuitgegeven brieven van eenige Paters der Sociëteit van Jesus (sic), Missionarissen in China, van de XVIIe en XVIIIe eeuw, met aanteekeningen, Arnhem 1857. 4 Noël Golvers, ‘The XVIIth-Century Jesuit Mission in China and its ‘Antwerp Connections’ (II). The 25 Chinaletters from the original Plantin-Moretus archives’, LIAS, 2008 (in druk). 2
3
Detail van het atrium van de Universiteitshal met de dubbele trap. Fototypie door L. van Leer, Amsterdam, in K. Sluyterman, Intérieurs anciens en Belgique, Antwerpen 1913. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, 8C13. Geschonken door Alfons van Herck, Antwerpen.
De archeologie van de trap. De
zame oude foto’s. In 2003 echter werd een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het zogenaamde parkeerterrein van de rector, een geplaveid lapje grond tussen de Regavleugel en de Zeelstraat. Prof. dr. Marc Lodewijckx en zijn medewerkers hebben er van augustus tot december diep in het historische hart van Leuven gekeken. Een aantal architectuurfragmenten, in blauwe hardsteen, die uit de genivelleerde puinlagen van augustus 1914 werden bovengehaald, kon niet geïdentificeerd worden. Aanvankelijk dachten de archeologen aan het puin van een burgerwoning. Een bolvormig, geribbeld sierstuk, evenals fragmenten van balusters, waarvan sommige op een horizontaal vlak hadden gestaan, andere op een schuin oplopend, deden echter bij de auteur een belletje rinkelen. Een vergelijking met het iconografische materiaal nam elke twijfel weg: de oude bibliotheektrap was weliswaar geveld door de oorlog, maar niet helemaal verslagen. De fragmenten worden voorlopig bewaard in een bescheiden lapidarium op het Torenhof van de Universiteitsbibliotheek.
beroemdste treden uit de geschiedenis van de Leuvense universiteit waren ongetwijfeld die van de dubbele trap in de salle des pas perdus van de Universiteitshal. Hij werd in 1680-1685 gebouwd en verbond het atrium op de begane grond van de Hal met de universiteitsbibliotheek op de eerste verdieping. Het was een statige, barokke, maar toch sobere constructie in blauwe hardsteen, die met veel zin voor harmonie in de voormalige, gotische, lakenhal was ingepast. De Universiteitshal werd al vroeg tot het bouwkundig erfgoed van de jonge Belgische staat gerekend. Rond 1850 gold de hele zaal met haar ronde zuilen en de trappen met hun balusters als een voorbeeld van vaderlandse bouwkunst. De trap werd tijdens de brand van de universiteitsbibliotheek in augustus 1914 zwaar beschadigd en na de oorlog helemaal ontmanteld. Hij had tijdens zijn 229-jarig bestaan een grote status verworven. Ook architect Whitney Warren bleef niet ongevoelig voor zijn charme, en bracht met de staatsietrap in de nieuwe bibliotheek aan het Mgr. Ladeuzeplein een hommage aan de gesneuvelde trap. Tot voor kort was deze trap enkel bekend van grafiek, prentbriefkaarten en enkele zeld-
Jan van Impe Met dank aan prof. dr. Marc Lodewijckx. Zie het beknopt verslag op: http://www.arts.kuleuven.be/wea/Zeelstraat/
4
De Leuvense universiteit omstreeks 1900. Een fotoalbum. Voorjaar 2007
pliqueerd en verkeren alle in erg slechte staat. Morren voerde de titel van hoffotograaf van het doorluchtige huis van Arenberg, maar hij kon zich met recht en reden tevens de huisfotograaf van de universiteit noemen. Zijn zaak was trouwens gevestigd pal tegenover de Universiteitshal. Sommige binnenaanzichten zijn werkelijk opzienbarend. De inrichting van de Universiteitshal is door de brand van augustus 1914 geheel verloren gegaan en van het interieur konden we ons totnogtoe maar een erg fragmentair beeld vormen. In het album zijn compleet onbekende opnames aanwezig van het kabinet van de rector en de kamer van de Academische Senaat op de begane grond en vooral van de grote bibliotheekzalen op de eerste verdieping van de Hal aan de kant van de Naamsestraat. Professorenportretten vullen de leeszaal van de plint tot het plafond, academisch erfgoed dat, zoals bekend, helemaal in vlammen opging. Maar er zijn ook de buiten- en binnenopnamen van de Kruidtuin, de oude hortus uit de tijd van de Leuvense Rijksuniversiteit (1817-1835), die omstreeks 1900 nog volop in gebruik was door de universiteit. Er zijn de gezichten op gebouwen die op het moment van de opname nog gloednieuw waren: het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en het Leo XIII-Seminarie (1893-1899), het lab in het Vesaliusinstituut waar de neuroloog Arthur van Gehuchten zijn baanbrekend onderzoek verrichtte (1897), de Kraaminrichting aan de Frederik
viel het Leuvense Universiteitsarchief een fraai geschenk te beurt: een omvangrijk fotoalbum over de universiteit.* Het gaat om een nooit geziene collectie van gezichten op universiteitsgebouwen en hun interieur uit een niet eens zo ver verleden toen fotografie nog vertaald werd als onveranderlijke lichtprenterij. De 78 foto’s zijn gemonteerd in een halve roodleren band met op het voorplat in goud: Université Catholique de Louvain. Het geheel vormt ongetwijfeld een kostbare aanwinst
De snijzaal in het Vesaliusinstituut in de Minderbroedersstraat.
voor de iconografische collectie van de universiteit. De opnames, die van omstreeks 1900 dateren, zijn wellicht van de hand van de Leuvense fotograaf Edouard Morren (1867-1939). Een paar foto’s kunnen gerelateerd worden aan voorstellingen op een grote aquarel die het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte voorstelt en die uit dezelfde tijd dateert. Van dezelfde fotograaf bezit het Universiteitsarchief nog een twintigtal foto’s met binnenaanzichten van universiteitsgebouwen. Ze zijn op verzuurd karton geap-
5
Lintsstraat (uit 1897) en een nieuwe vleugel van het Justus-Lipsiuscollege (uit 1899). De nieuwbouw uit de belle epoque met labs voor bacteriologie, elektrotechniek, pathologie en scheikunde ontbreken echter te enen male. De afwezigheid van deze moderne gebouwen lijkt aan te geven dat de opnames echt wel gesitueerd moeten worden kort voor 1900. Het album kwam als het ware tot stand op het breukvlak van twee eeuwen, toen de verwetenschappelijking van het academisch onderwijs zich al had voltrokken maar nog geen adequate vertaling had gevonden in
toegespitst op aanschouwelijk en proefondervindelijk onderwijs. Beeldbepalend zijn de laboratoria. Ze nemen precies een derde van het album voor hun rekening. Ze illustreren de hoge vlucht die het wetenschappelijke onderzoek had genomen aan het einde van de negentiende eeuw. Vanzelfsprekend mocht het oude Villerscollege niet ontbreken waarin professor Jean Baptiste Carnoy geheel op eigen kosten zijn laboratorium voor celbiologie had ondergebracht, het eerste in zijn soort. Het instituut dat naderhand naar hem werd genoemd, is vertegenwoordigd met niet minder dan vijf zalen voor microscopisch onderzoek. Hier werd de basis gelegd voor de ontwikkeling van de microbiologie tot ver in de twintigste eeuw en voor de Leuvense successen (De Duve en De Somer!) op dat terrein. Opvallend is de schamelheid van vele van deze wetenschappelijke inrichtingen. In en rond de oude colleges zijn zalen Het kabinet voor natuurlijke historie in het Koningscollege aan de Naamsestraat. en kamertjes uitgerust met armtierig meubilair, de ruimtelijke ontwikkeling van de universipompen en potkacheltjes, spaarzame gasverteit. lichting, één enkel elektrisch peertje. De uniHet album maakt het alvast mogelijk een versiteit leek bepaald niet in weelde te baden. rondgang te maken langs de toenmalige Als vrije instelling was ze in de negentiende universiteitsgebouwen. Ze passeren allemaal eeuw armlastig. In schrille tegenstelling de revue: auditoria (rechtsgeleerdheid, scheistaat de rijkdom van de wetenschappelijke kunde, dierkunde, burgerlijke bouwkunde), collecties die nog dateren uit de tijd van laboratoria (scheikunde, natuurkunde), de Rijksuniversiteit onder het Verenigd tekenzalen en snijzalen, de universitaire apoKoninkrijk der Nederlanden: de toestellen theek, en de melkerij en de brouwerij van en instrumenten in het kabinet voor nahet Landbouwinstituut. Overal woekeren tuurkunde in het Premonstreitcollege en de wandplaten en schaalmodellen. Alles lijkt zoölogische collectie in het kabinet voor na-
6
tuurlijke historie in het Koningscollege (waar de Leuvenaars met de kermis gratis toegang toe hadden). Van dit academisch erfgoed lijkt nog maar bitter weinig te zijn overgebleven. De universiteit als sociale institutie blijft grotendeels buiten beeld. Decor en decorum komen er nauwelijks aan te pas. Het is in dit verband opmerkelijk dat er geen binnenaanzicht is opgenomen van de toenmalige promotiezaal. Er kan hoogstens een glimp van worden opgevangen via een inkijk uit een belendend lokaal. En er is geen noemenswaardige figuratie. Alhoewel, er zijn de prachtige
een fraaie tour d’horizon ontstaat van de universiteit omtrent de eeuwwisseling. Omdat van vele gebouwen tot nog geen binnenaanzicht bekend was, is de collectie echt een revelatie. Daarom verdient het album in zijn geheel als een facsimile te worden uitgegeven. Een oblong formaat zoals bij het oorspronkelijke album lijkt in elk geval aangewezen. De foto’s op de rechterpagina zouden op de linkerpagina kunnen worden voorzien van een kort commentaar in de twee landstalen, al was het maar als herinnering aan de gelaagdheid van onze identiteit. Veel aandacht moet uitgaan naar inrichting en uitrusting, naar de realia in de voorstelling met een heuse identificatie van voorwerpen en figuranten, apparaten en preparaten. Aandacht dus voor het sprekende detail maar ook voor op het eerste gezicht verwaarloosbare kleinigheden, het punctum à la Barthes. Vanzelfsprekend zouden we daarvoor ook een beroep kunnen doen op de expertise van colDe bibliotheek in het voormalige auditorium van godgeleerdheid in de Universiteitshal. lega’s aan de Franstalige zusteruniversiteit in Brabantse volbloeden op de binnenplaats van Louvain-la-Neuve. Een stadsplattegrond met het bacteriologisch instituut, en de paardenaanduiding van de verschillende locaties zou knechten, en her en der in de laboratoria erg dienstig kunnen zijn. In een inleiding zou studenten in driedelig pak. Alle aandacht gaat kunnen worden ingegaan op de wetenschapnaar inrichting en uitrusting ten behoeve van pelijke en ruimtelijke ontwikkeling van de de kerntaken van de universiteit, onderwijs universiteit en op het medium fotografie en en onderzoek. De universiteit wordt in de zijn rol in de beeldvorming. eerste plaats voorgesteld als een stimulerende omgeving voor kennisverwerving en kennisMark Derez overdracht. In het album komen wel de meest uiteenlo* Geschonken door Mevr. Marie-Rose de Keyser uit Walhain (Waals-Brabant). pende vakgebieden aan bod zodat uiteindelijk
7
Pagina 1: Het mes in de suikertaart. De verdeling van de Leuvense bibliotheek in 1970 had een belangrijke symboolfunctie. Karikatuur door Flip (Filip Le Roy) in De Spectator.Weekenduitgave van Het Volk, 28-29 november 1970. Veertig jaar ‘Leuven Vlaams’.
De universiteit heeft er hoegenaamd geen aandacht aan besteed. Dat lag bij vorige verjaardagen wel even anders. ‘Twintig jaar Leuven Nederlands’ heette het triomfantelijk in 1988. De veteranen zijn inmiddels op emeritaat. Jonge mensen zouden aan Vlaanderen geen boodschap meer hebben (al evenmin als aan katholiciteit). En ‘Walen buiten’ klinkt bepaald niet politiek correct en lijkt moeilijk naar een breed publiek te communiceren. Een historische reconstructie – genre ‘son et lumière’ of een heuse ‘re-enactment’, een heropvoering – ligt niet voor de hand. Maar dat was allemaal buiten de media gerekend. Toen op 21 november 2007 op het plein voor de bibliotheek Waalse en Vlaamse studenten elkaar een stevige knuffel gaven onder het ietwat naïeve motto ‘Geen splitsing, wel solidariteit’, waren meer buitenlandse journalisten afgezakt dan inlandse studenten. De internationale pers zag in de splitsing van Leuven de prefiguratie van de splitsing van België. Sindsdien streken hier uit alle ’s heren landen Wenskaart uit 1966 door Anita van Damme (°1933), reporters neer: onze noorderburen natuurlijk, van radio en TV en van Vrij geschonken door dr. iur. René Leclercq (Brugge, 2008). Nederland, maar ook de Tsjechische televisie en de Deutsche Welle en de kwaliteitzenders France Culture en Arte met historicus Louis Vos in een hoofdrol. Jan Roegiers mocht in diverse talen het verhaal van de verdeling van de bibliotheek uit de doeken doen. ‘Nee, er zijn geen encyclopedieën uiteengereten!’ en ‘Nee, er zijn geen slachtoffers gevallen.’ Vlaamse studenten geraakten niet slaags met de Waalse, maar met de gendarmerie (het repressie-apparaat!). En als ‘Walen buiten’ neerkomt op etnische zuivering, dan mag de verfransing van Vlaams-Brabant als culturele genocide worden bestempeld. Trouwens binnen het Belgische huishouden (waar Wallonië in 1932 voor ééntaligheid heeft gekozen) was het tweetalige Leuven een anomalie, zoals de grensoverschrijdende kiesomschrijving BHV er nog steeds een is. Bovendien zagen de meest verlichte Walen zelf wel in dat ze beter konden verhuizen als ze hun universiteit zijn maatschappelijke rol wilden laten spelen ten aanzien van Wallonië. En ja, na Leuven begon alles en iedereen te splitsen. De politieke partijen om te beginnen, en tegenwoordig rommelt het in het Rode Kruis, de brailleliga, de vereniging voor gehoorgestoorden, en bij de moslims. Leuven heeft overigens bewezen dat beide partijen er alleen maar beter van worden. Gelukkig zaten we toen nog volop in de ‘golden sixties’ en was er voldoende geld om de scheiding te bekostigen. Als er lessen uit het verleden moeten worden getrokken, dan vooral deze: gesplitst moet er worden bij hoogconjunctuur. Stug verzet tegen billijke Vlaamse eisen zou binnen de vijf jaar wel eens het einde van België kunnen betekenen. Schreef De Standaard op 20 oktober 1953.
M.D. Lidmaatschap en giften U kunt lid worden van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek of uw lidmaatschap vernieuwen door storting van 25 op rekeningnummer 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met gestructureerde mededeling 400/0001/53488. In ruil voor uw lidmaatschap krijgt u driemaal per jaar de Nieuwsbrief Ex Officina, ontvangt u uitnodigingen voor openingen van tentoonstellingen en andere bijzondere evenementen van de Universiteitsbibliotheek, en krijgt u toegang tot de voorverkoop van de dubbelen van de Universiteitsbibliotheek. Ten slotte kunt u een jaar lang gratis gebruik maken van de Universiteitsbibliotheek (gratis bibliotheekkaart te bekomen bij:
[email protected]). U kunt ook een gift doen. Vanaf 30 – exclusief het lidmaatschapsgeld – wordt een attest van fiscale vrijstelling verleend, wanneer het geld wordt gestort rekeningnummer 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met gestructureerde mededeling 400/0000/53589. Colofon. Redactie: Chris Coppens (eindredacteur), Mark Derez, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Jo Tollebeek, Dirk van Eldere, Jan van Impe. Werkten mee aan dit nummer: Noël Golvers, Mark Derez en Jan van Impe. Redactieadres: Katharina Smeyers, Tabularium, Centrale Bibliotheek, K.U.Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, 016/32.46.22, fax 016/32.46.91; e-mail:
[email protected]. URL: http://www.bib.kuleuven.be/ub/vrienden.html. Opmaak: Grafiek bvba, 016/89.01.68. Druk: Acco. Oplage: 500. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Armand Vandeplas, Grétrystraat 36, 2018 Antwerpen.