NIEUWSBRIEF VAN DE VRIENDEN VAN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
JAARGANG 20 / 1 2007
O Loven schoon Brabantsche Maeght
met hangen. Na de Pacificatie van Gent in 1576 kwam Maximiliaan vrij, beloofde trouw aan de Prins van Oranje en werd gouverneur van Utrecht. De melodie van Maximilianus staat al in het liedboek Ecclesiasticus (Antwerpen, 1565, p. 137) van Jan Fruytiers.3 Hij zou ze hebben ontleend aan een Nederlandse uitgave van Jan Utenhove’s psalmberijmingen (1551, 2de druk 1557). Ze werd naast het Wilhelmus de bekendste ‘geuzendeun’. Van de zangwijze werd nog voor niet minder dan zes andere geuzenliederen gebruik gemaakt. Bekendheid verwierf ze ook via de Neder-Landtsche Gedenck-clanck (Haarlem, erven Valerius, 1626, p. 58) van Adrianus Valerius.4 Bredero koos ze voor zijn befaamd inkeerlied Mijn sieltje schreyt. Vaak geraakte een nieuwe liedtekst zo ingeburgerd dat de aanvangsregel ervan als een nieuwe wijs- of stemaanduiding opdook. Onbewust zong de uitvoerder dan de oorspronkelijke melodie waarvan de tekst door de jaren heen in het collectieve geheugen was vervaagd. Dat was ook het geval met het lied O Loven schoon Brabantsche Maeght, dat eind zeventiende, begin achttiende eeuw een bescheiden succes kende. Het incipit is als wijsaanduiding te vinden in een laat-zeventiende-eeuws handschrift met toneelstukken
De Centrale Bibliotheek verwierf, met steun van Gilbert Huybens, een opmerkelijk zeventiende-eeuws liedblad,1 gedrukt bij Juliaen van Montfort in de Hoogstraat te Antwerpen.2 Op de rectozijde – de versozijde is blanco – prijkt een houtsnede met een krijgstafereel onder de titel: Een nieuw Liedeken / ofte t’samen-sprake tusschen den Prince van Oraignien ende de Stadt van Loven. Het is een vooralsnog uniek exemplaar van een onbekend lied over de – mislukte – belegering van Leuven in 1635 door Hollandse en Franse troepen. De tekst werd gezongen op de populaire zestiende-eeuwse melodie Maximilianus de Bossu, een lied dat in het Geuzenliedboek werd opgenomen. De titel verwijst naar Maximiliaan van Hennin, graaf van Bossu († 1578). Hij voerde de Spaanse vloot aan in de zeeslag op de Zuiderzee (5-10 oktober 1573), werd verslagen door de watergeuzen, gevangen genomen en in een voormalig klooster in Hoorn opgesloten. Een anonieme lieddichter legde hem dit ‘claegh-liedeken’ in de mond, waarin hij zijn wedervaren vertelt en de geuzen sarcastisch om verlossing smeekt Ey Geus, laet my doch uyt dit gat, ick sal u loonen die schoone weldaet, met moorden en
Adrianus Valerius, Neder-Landtsche Gedenck-clanck, Haarlem, erven Valerius, 1626, p. 58.
2
verspreid na de smadelijk afgelopen Brabantse campagne van de Hollandse stadhouder Frederik Hendrik.8 Hoogtepunten van deze veldtocht waren de uit de hand gelopen verwoesting van Tienen in juni – zelfs Den Haag voelde zich daarover erg verveeld – en het daaropvolgende beleg van Leuven enkele weken later, dat eindigde in een catastrofale vlucht van de Hollandse en Franse belegeraars. Leuven hield stand door ernstige bevoorradingsproblemen bij de aanvallers en het dapper verzet van onder meer het Iers garnizoen en de geestdriftige studenten. Beslissend was de aankomst van de ontzetters, de gevreesde Kroaten onder leiding van de Italiaan Ottavio Piccolomini. ‘Na tien jaar viel Troje, na tien dagen herrees Leuven’ juichte Erycius Puteanus.9 In een dichtstuk namens de Leuvense rederijkerskamer De Roose met de titel Die triumph van den Lovenschen Willecom (1635) worden een dertigtal gedrukte literaire teksten over de redding van Leuven opgesomd. Ze zijn nagenoeg nog alle voorhanden en bevatten – de oudst bekende? – Leuvense studentenliteratuur in het Nederlands en het Frans. Vaak worden de Hollandse stadhouder en zijn Franse bondgenoten er opgevoerd en bespot als aspirant-studenten die niet tot de universiteit worden toegelaten.10 Zo specifiek Leuvens is de beeldspraak van het teruggevonden Liedeken niet. De anonieme dichter beperkt zich tot de in dit soort teksten vaker voorkomende voorstelling van een veldheer – dikwijls Mars – die de belegerde stadsmaagd grof opvrijt of wil schofferen, een topos dus. In veertien strofen van zeven verzen wordt spottend een dialoog weergegeven tussen de gewelddadige ‘minnaar’ prins Frederik Hendrik en de resoluut weigerende maagd Leuven. De topos vormde ook de basis voor twee andere opvallende gedichten op de Tiens-Leuvense stof: het
en liederen van de Leuvense rederijker Jacobus van Nethen,5 in de heruitgave van Den Boeck der Gheestelycke Sanghen (Gent, 1674, p. I/45) van de kapucijn en mysticus van Iberische afkomst Lucas van Mechelen,6 en in het Nieuw liedtboeck ghenaemt den Voghel Phenix (Duinkerke, na 1724, p. 87), toegeschreven aan Willem de Swaen of Jacobus de Ruyter.7 Het lied maakt deel uit van een corpus gedichten en liederen die in 1635 werden
3
uitdrukkelijk op Roemer Visscher zinspelende Die blauwe scheen die ghestooten heeft den Prince van Oranien in sijne vrijage van Brabant11 en de Geus-Franschen Haes-op voor Loven. Op dit laatste dichtstuk zinspeelt overigens de tiende strofe. Daar wordt waarschijnlijk ook gealludeerd op het spotdicht Alder-hande soorten van Hollandsche ende Fransche Neusen. Grappig is de verandering van toon bij de belegeraar; vanaf strofe 11 wordt die bijna hoofs, blijkbaar uit schrik (strofe 13). Daartoe dragen ironisch de afscheidsformuleringen bij in de stijl van de oude middelnederlandse amoureuze adieuliederen. Het rijmschema is ontleend aan het wijslied (Maximilianus de Bossu): ababcca.
Het in Antwerpen gedrukte blad is wellicht een heruitgave die na 1662 moet zijn verschenen.12 Over een concrete aanleiding is niets geweten. Even vreemd is dat het lied vanaf toen als wijslied een bescheiden carrière begon te maken. Het ging tenslotte over een gebeurtenis die al dertig jaar voorbij was en wanneer ‘de Hollander’ – in tegenstelling tot de Fransman – al lang geen bedreiging meer vormde. Herinneringen aan de Tachtigjarige Oorlog duiken in de Zuid-Nederlandse literatuur pas weer feller op omstreeks 1685 naar aanleiding van het eeuwfeest van de heroveringen van Vlaamse en Brabantse steden door Alexander Farnese. Gilbert Huybens en Karel Porteman
1
Veiling Henry Godts, Brussel, 10 oktober 2006, cat. nr. 268. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, CaaB229. Papier, 277 x 116 mm. 2 Over de man en zijn (zeldzame) producties tussen 1662-1674, zie: Bibliotheca Belgica, 1, Brussel 1979, p. 242; Koen De Vlieger-De Wilde (ed.), Adresboek van zeventiende-eeuwse drukkers, uitgevers en boekverkopers in Vlaanderen, Antwerpen 2004, nr. 94. 3 Gilbert Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium. Het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (15081800), (Miscellanea Neerlandica 30), Leuven 2004, nr. 40 (= TCF). 4 Florimond van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, Den Haag-Antwerpen 1903-1908, 2, p. 1721-1727; F.H. Matter, G.A. Bredero’s boertigh, amoreus en aendachtig Groot Liedboek. De melodieën, Den Haag 1979, p. 223-225. 5 Gilbert Huybens, Brabant verheught U. Bladeren in Brabantse liedboeken, Leuven 1981, p. 61 (nr. 23); Id., Een merkwaardig handschrift van de Leuvense rederijker Jacobus van Nethen (1654-1726), Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, 36 (1996), p. 81-116. 6 TCF, nr. 94b en Karel Porteman, De mystieke lyriek van Lucas Van Mechelen (1595/96-1652), 2 dln, Gent 1977-78. 7 TCF, nr. 110b. 8 Zie vooral Maurits Sabbe, Brabant in ‘t verweer. Bijdrage tot de Zuid-Nederlandsche strijdliteratuur in de eerste helft der 17e eeuw, Antwerpen 1933, p. 231-303, 439-447. 9 Voor Puteanus’ verslag van de belegering, in het Nederlands vertaald en met toelichtingen, zie: Andries Welkenhuysen, Erycius Puteanus, heer van Keizersberg, over het beleg en ontzet van Leuven in 1635, Loven boven, 15, 3 (1985), p. 11-30; 16, 1 (1986), p. 16-41; 17, 1 (1987), p. 12-29. 10 Zie bijvoorbeeld de lange studentensatire Den ombyt van Leuven, uitgegeven en toegelicht door Karel Porteman in: Elke Brems e.a. (red.), Kabaal. Feest en strijd in de Nederlandse literatuur, Leuven 2004, p. 83-114. 11 Door Sabbe uitgegeven (p. 439-443); commentaar (p. 239-241). 12 In 1662 werkte Van Montfort nog in ‘De Wolzak’. In 1674 was dat ‘In den Gulden Os’. Wanneer de adreswijziging precies plaatsvond, is niet bekend. Vergelijk n. 2.
4
Bayar
Maquette van de vieringtoren van de Leuvense Sint-Pieterskerk door Bayar.
De vieringtoren op de Leuvense Sint-Pieterskerk wordt niet naar beneden gehaald. Alles was nochtans in gereedheid gebracht om het 28 meter hoge en 21 ton wegende gevaarte te takelen met het oog op de restauratie van de draagstructuur. Maar de constructie bleek nog stevig genoeg. Voor een keer zou een restauratie goedkoper uitvallen dan verwacht. Soms werd opgemerkt dat traditioneel vieringtorens uit hout zijn opgetrokken, maar dat de Leuvense merkwaardig genoeg van ijzer was. Niemand bleek zich kennelijk nog het houten torentje te herinneren dat in augustus 1914 in vlammen is opgegaan. Van die kruisingstoren bestaat nog wel een houten model. De toren zat als een flink uit de kluiten gewassen dakruiter schrijlings op de viering. Boven het achtkante onderstel in metselwerk verheft zich een lantaarn met vensters tussen pilasters met Ionische kapitelen en een koepel met vier dakkapellen, die op zijn beurt bekroond is met een kleine lantaarn. De ruim een meter hoge maquette – op zich al een curiositeit – wordt bewaard in het Stedelijk Museum en was onlangs te zien in het Musée provincial des Arts anciens du Namurois op de tentoonstelling over Denis Georges Bayar (1690-1774). Deze Naamse kunstenaar had ze vervaardigd naar een ontwerp van de veel bekendere Mechelse beeldhouwer-bouwmeester Jan Frans Boeckstuyns (1650-1737). Het illustreert eens te meer hoe toonaangevend beeldhouwers waren voor de bouwkunst aan het begin van de achttiende eeuw. Bayar zelf was bedrijvig als beeldhouwer, schrijnwerker en bouwmeester en stond aan
het hoofd van een atelier dat hele ensembles ontwierp, inclusief beschotten en ameublement, ornamenten en beelden (die stilistisch al naar het classicisme tenderen). Dit familiebedrijf nam van Averbode tot Orval de inrichting van kerken en kloosters (biechtstoelen, preekstoelen, altaren) voor zijn rekening. Vooral de rijke Brabantse abdijen deden grote bestellingen zodat Bayars omzet in Brabant die in het Naamse evenaarde. De sculpturale productie van het atelier behoort niet tot de top, maar in de prijzenslag won dit Waalse bedrijf het kennelijk van de duurdere kunstenaars in Antwerpen en Vlaanderen. Bayar was zowel architect als aannemer, een kunstenaar en zakenman die nauwgezet aantekening hield van al zijn activiteiten in een groot register, dat het midden hield tussen een livre de raison en een aide-mémoire. Wat Leuven betreft, wordt daarin behalve van de vieringtoren van Sint-Pieter, melding gemaakt van werkzaamheden voor de SintMichielskerk (1727), de Sint-Geertruiabdij (1729), het auditorium van de faculteit Rechtsgeleerdheid in de Universiteitshal (1737) en het Luxemburgcollege (1756). Omstreeks 1740 is er sprake van de vestibule van de Universiteitsbibliotheek. Aan de bibliotheek zelf had Bayar enige tijd tevoren de laatste hand gelegd. Een eersterangsbeeldhouwer als Antwerpenaar Hendrik Frans Verbruggen (1654-1724) was eerder te duur bevonden. Het heeft er alle schijn van dat de universiteit uit zuinigheid genoegen nam met de tweede garnituur. Dit resulteerde alsnog in een bijzonder opulent bibliotheekinterieur, een hoogtepunt van de Naamse meubelkunst, dat wereldberoemd werd nadat het in 1914 in rook was opgegaan.
Mark Derez
5
Erfgoedbibliotheken in Vlaanderen en de tentoonstelling ‘Het dagelijks boek’ Het probleem van het bewaren van
gestaafd met argumenten als de dubbele overlevingskans en een grotere bibliografische dekking. Ondertussen was in Europa een regionale depotbibliotheek al lang geen nieuwigheid meer. Heel wat gemeenschappen met een eigen cultuurbeleid beschikten over een bijkomend depot. De Vlaamse gemeenschap liet in 2003 een enquête naar noden en wensen uitvoeren bij een aantal instellingen met bewaarcollecties. Uit de antwoorden bleek een zeer grote behoefte aan overleg, samenwerking en aan ondersteuning door het beleid. Men constateerde dat in een tijd dat het culturele erfgoed een nooit geziene belangstelling genoot, de bewaarders van het boekenerfgoed in de kou bleven staan. De oorzaak lag in het onoverzichtelijke en als dusdanig bijna onzichtbare karakter van de sector van de bewaarbibliotheken. Meer dan enig andere sector bleek het een verzameling van instellingen met grote verschillen in statuut, beheerstructuur, collecties en modaliteiten, wier eerste taak vaak niet het bewaren van erfgoed was. Zelfs het begrip ‘bewaarbibliotheek’ was niet duidelijk gedefinieerd. Op dit incoherente geheel van bewaarbibliotheken waren de bestaande erfgoeddecreten die de poort openen naar structurele ondersteuning of subsidies, niet toepasbaar. De Antwerpse Stadsbibliotheek is de enige zelfstandige Vlaamse bewaarbibliotheek. Wat bewaarcollecties betreft, behoort ze, samen met onder andere de universiteitsbibliotheken van Gent, Antwerpen en Leuven, tot de belangrijkste. Na onderzoek werd ze bevestigd in haar streven de rol van wat men vandaag de Vlaamse Erfgoedbibliotheek noemt, op te nemen. Ze zou het coördinatiecentrum voor de bewaarbibliotheken herbergen. Van hieruit zou het erfgoedbeleid aangestuurd worden, hier zou de expertise betreffende collectiebeleid, wetgeving, digitalisering, bewaring,
het Vlaamse documentaire erfgoed en de afwezigheid van een goed beleid werden al enkele decennia geleden aangekaart. Men pleitte voor een eigen Vlaamse depotbibliotheek. Het federaliseringproces, de groeiende autonomie voor de cultuurgemeenschappen, maakte de idee van een eigen ‘nationale’ bibliotheek naast de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, bespreekbaar. De Antwerpse Stadsbibliotheek werd naar voren geschoven als het meest geschikt die taak op zich te nemen. De facto had zij zich immers sinds de stichting van België tot doel gesteld al de ‘humaniora literatuur’ betreffende het Vlaamse landsgedeelte aan te kopen. De eigen ‘nationale’ bibliotheek is er niet gekomen, maar de ambitie bleef. De noodzaak van een depot voor Flandrica werd
Titelpagina in Petrus Nylandt, Den verstandigen hovenier, Brussel, Petrus Vleugaert, 1687. Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, 7A1041.
6
restauratie enzovoort samenkomen en weer vertrekken. Zodra het decreet op deponering van Flandrica van kracht zou zijn, zou de Stadsbibliotheek haar rol als depotbibliotheek opnemen. Het coördinatiecentrum zou de controle hebben over de ontsluiting en de verdeling van het gedeponeerde materiaal over erkende bewaarinstellingen begeleiden. Sinds 2003 is reeds heel wat gerealiseerd. De oefening voor een gepaste definitie is gemaakt. Hiermee is het mogelijk een repertorium van Vlaamse en Brusselse bewaarcollecties aan te leggen. Dit is bijna voltooid – hoewel het de bedoeling is dat de lijst constant wordt bijgewerkt – en zal online te raadplegen zijn. Meer dan 250 collecties voldoen op dit moment aan de definitie. De beschrijving ervan, het aangeven van de zwaartepunten, maakt dit repertorium tot een kapitaal instrument voor het toekomstige bewaarbeleid. Sinds 2005 vergadert regelmatig een stuurgroep die representatief wil zijn voor de sector. Als overlegplatform is die de voorloper van het coördinatiecentrum, de basis van het hoognodige netwerk. Er wordt gewerkt aan een nieuw erfgoeddecreet. Het is de bedoeling de drie bestaande decreten te versmelten en ook het geheel van de sector hierin onder te brengen. Vermoedelijk kan dan vanaf 2009 structurele ondersteuning gegeven worden aan het bewaarbeleid, waar nu telkens projectmatig moet worden gewerkt. Om het prangende probleem van de zichtbaarheid aan te pakken, om de bekendheid als sector te bevorderen en om te tonen dat de samenwerking vorm krijgt, is het initiatief genomen tot een tentoonstelling met bezit uit verschillende Vlaamse bewaarbibliotheken. Reizend doorheen alle Vlaamse provincies wil men erfgoed tonen, ditmaal niet de kostbare pronkstukken, waartoe ooit
slechts een selecte kring toegang had en die bovendien geregeld in de schijnwerper staan, maar veeleer onaanzienlijke boeken, in de volkstaal, die door velen dagelijks werden gebruikt. Naast een wetenschappelijke, historische situering wordt elk werk begeleid door een hedendaags commentaar. Zo onderstreept men dat dit erfgoed niet doods en stoffig hoeft te zijn, maar de relevantie die het ooit had, kan blijven behouden. De partner van wat nu ‘Erfgoedbibliotheken Vlaanderen’ heet, is voor deze tentoonstelling de ‘Short Title Catalogus Vlaanderen’, een project dat de digitale bibliografie wil maken van alle in Vlaanderen gedrukte werken van voor de industriële revolutie. Omwille van de projectmatige en bijgevolg onzekere subsidiëring beperkt men de ambitie voorlopig tot de productie uit de zeventiende eeuw. Dit verklaart waarom de ‘dagelijkse boeken’ op de tentoonstelling uit die periode dateren. Vanuit het principe dat de bibliografische beschrijving alleen mag worden gemaakt op basis van bewaarde exemplaren, moeten de medewerkers van de digitale bibliografie zich verplaatsen van de ene erfgoedbibliotheek naar de andere. Om deze onderneming te doen slagen is dus overleg nodig tussen al die instellingen. De problematiek waarmee STCV te maken heeft, is in die mate gelijklopend met die van de bewaarcollecties dat dit project ook in de nabije toekomst de partner van het overlegplatform 'Erfgoedbibliotheken Vlaanderen' zal blijven. Dirk van Eldere
De tentoonstelling reist door Vlaanderen van maart tot september 2007. Digitaal is ze te bezoeken op www.hetdagelijksboek.be. Zie ook www.erfgoedbibliotheken.be en www.stcv.be
7
Carlos van Louwe 1932-2006 Op 2 augustus 2006 overleed Carlos van
Ex-libris, ontworpen door Frans Lasure (°1933), en opdracht van Carlos van Louwe.
Louwe. Hij werd onder grote publieke belangstelling ten grave gedragen in Koksijde, waar hij meer dan dertig jaar aan het hoofd had gestaan van het Reigersnest, het vakantiecentrum van de Gezinsbond. Van Louwe was bij uitstek een man van het middenveld. In de Vlaamse Beweging ontpopte hij zich tot een brugfiguur. Als jongeman had hij in Diksmuide helpen puin ruimen bij de gedynamiteerde IJzertoren, als lid van het IJzerbedevaartcomité bleek hij later de enige te zijn die ook Breendonk had bezocht. Twee lieu de mémoires, twee werelden, waartussen Van Louwe bruggen probeerde te slaan. Bruggen die hij soms ook opblies, zoals in 1983 toen hij ontslag nam uit het IJzerbedevaartcomité vanwege het zingen van de Stem van Zuid-Afrika. In zijn Reigersnest ontving hij inmiddels vriend en vijand, Arthur de Bruyne en Flor Grammens, maar ook Lode Wils en Aloïs Gerlo. Van Louwe was ook een boekengek en een archiefrat. Zijn vele contacten brachten hem op het spoor van bibliotheken en archieven die hij dan weer versaste naar de meest geëigende instelling. In Leuven was hij een vaste gast op de jaarlijkse boekenverkoop en tussenin in de Universiteitsbibliotheek, in het Universiteitsarchief, en in het Museum van het Studentenleven, waar hij te boek staat als een van de voornaamste donateurs, als een aimabele persoonlijkheid en een innemende Vriend. Mark Derez
Nieuw rekeningnummer voor lidmaatschap en giften vanaf 1 januari 2007 U kunt lid worden van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek of uw lidmaatschap vernieuwen door storting van € 25 op rekeningnummer 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met gestructureerde mededeling 400/0000/53488. In ruil voor uw lidmaatschap krijgt u driemaal per jaar de Nieuwsbrief Ex Officina, ontvangt u uitnodigingen voor openingen van tentoonstellingen en andere bijzondere evenementen van de Universiteitsbibliotheek, en krijgt u toegang tot de voorverkoop van de dubbelen van de Universiteitsbibliotheek. Ten slotte kunt u een jaar lang gratis gebruik maken van de Universiteitsbibliotheek (gratis bibliotheekkaart te bekomen bij:
[email protected]). U kunt ook een gift doen. Vanaf € 30 – exclusief het lidmaatschapsgeld – wordt een attest van fiscale vrijstelling verleend, wanneer het geld wordt gestort rekeningnummer 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met gestructureerde mededeling 400/0000/53589. Colofon. Redactie: Chris Coppens (eindredacteur), Mark Derez, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Jo Tollebeek, Dirk van Eldere, Jan van Impe. Werkten mee aan dit nummer: Mark Derez, Gilbert Huybens, Karel Porteman en Dirk van Eldere. Redactieadres: Katharina Smeyers, Tabularium, Centrale Bibliotheek, K.U.Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, 016/32.46.22, fax 016/32.46.91; e-mail:
[email protected]. URL: http://www.bib.kuleuven.be/ub/vrienden.html. Opmaak: Greet Foblets, Grafiek Bvba, 016/89.01.68. Druk: Acco. Oplage: 500. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Armand Vandeplas, Grétrystraat 36, 2018 Antwerpen.