NIEUWSBRIEF VAN DE VRIENDEN VAN DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK
Beste wensen voor een gelukkig
2002
JAARGANG 14 / 3 DECEMBER 2001
In memoriam Georges Baggerman Biblio-
geen toegang hebben. Meestal kon het aangeboden materiaal verworven worden met gesloten beurzen: in de dubbelen van de bibliotheek trof Baggerman allerlei druksels aan die hemzelf of andere collectioneurs uit zijn kennissenkring interesseerden, en die in een continue ruiloperatie werden opgenomen. Daarbij stond de bibliotheek steeds bij hem in het krijt, niet omgekeerd. Elk aanbod ging ook steevast gepaard met een paar giften, en bij gelegenheid - Kerstmis bijvoorbeeld - ging het om zeer substantiële schenkingen. Ook voor KADOC werd hij mettertijd een der trouwste schenkers.
theken danken hun grootste schatten vaak aan de belangeloze inzet van verzamelaars die er voldoening in vinden zowel eigen collecties als openbare verzamelingen te verrijken. In Leuven is dat niet anders, en ook de Universiteitsbibliotheek weet dus wat ze haar vrienden verschuldigd is. Met Georges Baggerman (1920-2001) verloor ze op 28 oktober een van haar meest verdienstelijke vrienden, een geboren verzamelaar, die de laatste vijftien jaar als geen ander heeft bijgedragen tot de aangroei van haar collecties.
Het is ondoenbaar om hier op te noemen wat de Universiteitsbibliotheek en het Universiteitsarchief in de loop der jaren van Georges Baggerman hebben gekregen of via hem verworven. Het gaat om verscheidene duizenden stuks: bidprentjes van professoren van de Oude Universiteit, Leuvense diploma’s, cursussen, portretgravures, studentenpublicaties, veilingcatalogi uit de 18de en de 19de eeuw, affiches, autografen, zeldzame kranten en tijdschriftenafleveringen, postincunabels, werken van 17de-eeuwse hoogleraren en integrale archieven. Twee belangrijke aanwinsten kunnen hier als voorbeeld dienen. In november 1989 bracht hij ons in contact met een verzamelaar te Ninove die over een collectie muziekhandschriften en drukken van Leuvense herkomst beschikte. Het bleek te gaan over een substantieel deel van de nalatenschap van ridder F. X. van Elewyck (1825-1888), met ondermeer het intussen bekend geworden 18de-eeuwse Leuvense beiaardhandschrift in autograaf van Mathias van den Gheyn. Publicaties, tentoonstellingen, concerten en CD-opnamen hebben sindsdien het belang van deze ontdekking voldoende belicht. Begin 1995 belde Baggerman mij om te vra-
Medio 1985 kwam ik met hem in contact via die andere bibliotheekvriend, de antiquaar Johan Devroe. Georges Baggerman was kort tevoren met pensioen gegaan als directeur van het vakantiecentrum van de Christelijke Mutualiteiten te Maloja (Zwitserland). Sinds vele jaren werkte hij in stilte aan een groots project: een bibliografie van alle Leuvense drukken. Hij vernam met genoegen dat in de Universiteitsbibliotheek belangstelling bestond voor een dergelijke onderneming, en dat er nog steeds werk werd gemaakt van het aanvullen van de collecties oudere drukken, in het bijzonder deze in verband met de geschiedenis van de universiteit en de stad. Hij bood spontaan zijn medewerking aan. Vanaf dat ogenblik attendeerde hij ons op allerlei grotere en kleinere stukken in de handel en kwam hij zelf aandragen met eigen vondsten. Als trouwe bezoeker van de rommelmarkt op het Brusselse Vossenplein (hij wist dat je er in de vroegste uren de beste vondsten doet) en als bekende in allerlei verzamelaarskringen, beschikte hij over aanvoerkanalen waartoe wetenschappelijke bibliotheken in de regel
2
gen of de Universiteit belangstelling had voor het archief van de schilder Gustaaf van de Woestijne (1881-1947), dat hij voor een prikje op het Vossenplein had kunnen kopen. Daar staken bijvoorbeeld de brieven tussen die Karel van de Woestijne schreef naar zijn broer tijdens hun Latemse jaren en de Eerste Wereldoorlog.
boekenverkoop van 1999 kwam hij voor de laatste maal naar de bibliotheek. Wel volgden er nog kaartjes en bood hij nog een aantal interessante stukken aan. Een ongelukkige val in maart 2001 leidde tot complicaties die uiteindelijk fataal bleken. De uitvaart vond op 3 november plaats in de abdijkerk van Park, in aanwezigheid van talrijke vrienden, onder andere uit de scoutsbeweging en de Christelijke Mutualiteiten. In de Universiteitsbibliotheek en tijdens de bijeenkomsten van de Vrienden zullen we voortaan deze minzame, bescheiden en toegewijde vriend moeten missen. Maar aan talloze stukken uit het bibliotheekbezit blijven zijn naam en herinnering voor altijd verbonden.
Het is Georges Baggerman niet gegund geweest zijn grote bibliografie van de Leuvense drukken te voltooien. Mettertijd was hij gaan inzien dat zo een onderneming de krachten van één man te boven ging. Vanaf mei 1995 wilde ook de gezondheid niet meer mee, sinds einde 1996 was hij ernstig ziek. Bij de
Jan Roegiers
Brief van Karel van de Woestijne aan zijn broer Gustaaf. Het Roode Zeil was een Brussels literair-artistiek tijdschrift, dat slechts een kort leven beschoren was, met name 9 afleveringen in het jaar 1920. Het boek dat Karel in zijn schrijven vermeldt, is de uitgave van zijn De Modderen Man (juli 1920) door Het Roode Zeil. Elders in dit artikel ziet u een weergave van het vignet dat de titelpagina van deze uitgave siert. Het vignet dat we op het omslag van het tijdschrift zelf vinden, is overduidelijk van een andere hand, allicht die van Gustaaf de Smet. Broer Gustaaf van de Woestijne is dus hoogst waarschijnlijk de auteur van dit erg elegante en gestileerde vignet.
3
O.W.D. Wapplers heraldische pompje
Wappler werd geboren op 5 augustus 1917 als zoon van Max Robert, procuratiehouder bij een bank, en Gertrud Zapfe, die zich in 1909 uit Duitsland in Amsterdam hadden gevestigd. Tenminste aanvankelijk blijkt Otto eveneens in de bankwereld te zijn terechtgekomen. Kort na de oorlog publiceerde hij kleine bijdragen in het Nederlandsch Archief voor Genealogie en Heraldiek. Veel gepubliceerde wapens zijn er van hem niet bekend. Hij ontwierp een omslag en enkele wapens voor een deeltje over heraldiek in de ‘Heemschutserie’ van de hand van J.C.P.W.A. Steenkamp (1948). Hij bewaarde zijn ontwerptekeningen in een gerecupereerd folio-schrift dat deels met algebra-oefeningen is gevuld. Op het schutblad noteerde hij ‘Herhaling Algebra gedurende het schrikbewind 1945. “Où sont les neiges d’antan”’ De ontwerpen zijn chronologisch gerangschikt en meestal minutieus gedagtekend. Bij definitieve versies staat er ook doorgaans retourner svp (inderdaad vaak notities in het Frans), of return please of bitte zurücksenden. Zodoende kreeg hij de ontwerpen na reproductie (in druk of in steen, zoals dat wel eens gebeurde op een graf ) terug. Een paar foto’s mogen er misschien wel op wijzen dat dit wel eens een keertje niet lukte.
Via de Vrienden ontving de Universiteitsbibliotheek een verzameling van een tweehonderdtal heraldische tekeningen. De wapens zijn gemaakt in opdracht van steden, instellingen of privé-personen, voor officiële gelegenheden of voor persoonlijk gebruik, zoals een ex-libris. Ze zijn alle van de hand van Otto Wolfgang Dietrich Wappler en zijn gedateerd tussen 1945 en 1975.
Er zijn twee ontwerpen voor een eigen exlibris, een van 1945, een van 1951. Het eerste is een groot formaat (221 x 166 mm), met een vroeg-renaissancistisch portiek, de respectieve zuilen met het wapen van Amsterdam en het eigen wapen, en met het devies Ars longa, vita brevis. Het tweede is een klein formaat (87 x 74 mm), een ‘eenvoudig’ wapen met devies Nomen est omen, een knipoog naar zijn Duitse naam.
4
Zijn stijl is vast schatplichtig aan de Duitse traditie. Bij een kopie die hij in 1946 (?) maakte, verwijst hij uitdrukkelijk naar Dürer en Otto Hupf (1859-1949). Hij heeft onmiskenbaar een heel vaardige hand in decoratieve tekeningen en in vlakverdeling, en de leeuwen of windhonden, en de paar wildemannen doen het best als wapendragers, maar hij had niet de virtuoze inventiviteit van iemand als Hupf. (Vooral) met de vrouwelijke anatomie worstelde hij duidelijk. Twee vrouwelijke leeuwen (1948) zijn onrustbarend, en een paar late(re) nimfen zitten wat moeilijk in heupen of knieën, of in het (poppen)gezicht, hoewel een meermin (1966) weer beter in tussenliggende delen zit, terwijl een Hercules of welke eikenbladomkranste bosgod ook, het helemaal, tot in de knieën, stukken beter doet. Pegasus (1972) dan weer is een fors gevleugelde hengst die in alle stilering toch erg beweeglijk blijft binnen het steriele (?) conservatisme van de heraldiek.
Op een paar bladzijden noteerde Wappler al vroeg (?) de inhoud van wat kennelijk een boek(je) over heraldiek moest worden en schreef twee aanvullingen op de genealogie van de familie Gagarine, verhuwd met de familie Kropotkine, en verspreid over Parijs, Brussel, New York en Warrenton (USA). Op 26 november 1963 tekende hij een wapen voor Kennedy, onmiskenbaar geïnspireerd door JFK, die vier dagen tevoren was vermoord. Zijn bibliotheek of een deel ervan werd geveild bij Van Stockum in Den Haag in november 2000. Deze bundel kwam onder de hamer als nummer 680. Naast alle wapengekletter steekt toevallig een persoonlijk documentje in de bundel. Het is een ontvangstbewijs van rijwielhandel J.W. Veenland, Overtoom 93a, Amsterdam, gedateerd 22 november 1950. Wappler kocht er toen een Phoenix fiets, een snelbinder en een pompje (sic), voor 258,25 gulden (waarin 4 gulden korting – voor een Veenlands wapen?). Chris Coppens Voor de biografische gegevens dank aan Dr. Bert Lever, Directeur Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag.
5
Jan Hoet en Leuven in Congo
Op 27 juni 2001 werd in de Duitse provinciestad Herford bij Hannover de eerste steen gelegd van een Museum für Möbel, Kunst und Kultur. Het museum zal M.art.A. heten, en het ontwerp werd getekend door de Californische sterarchitect Frank Gehry, bekend van het Vitra Design Museum in Weil-am-Rhein en het Guggenheim Museum te Bilbao. Jan Hoet, die ondertussen 65 is geworden en het S.M.A.K. in Gent verlaat, werd aangetrokken als directeur.
benedictijn van de abdij van Keizersberg te Leuven, glazenier én schilder. Het is een jeugdwerk. Dom Duez volgde toen nog de lessen van Willem Paerels aan de Leuvense Academie. De annalen van de abdij vermelden dat het geschilderd werd in opdracht van een Leuvense school. Waarschijnlijk wordt hiermee de Hogere Handelsschool in de Dekenstraat bedoeld, waar het Koloniaal Museum met de oude etnografische collectie van de Leuvense Universiteit gevestigd was.
Het museum zal pas operationeel zijn in 2003, maar Hoet organiseert nu al previews. De eerste in de rij is de expositie Schwarz-Weiss, met een confrontatie tussen pre-koloniale, koloniale en post-koloniale etnografische objecten, voornamelijk uit Congo. Aan het geheel wordt magie verleend door de combinatie met werk van contemporaine kunstenaars, al dan niet van Afrikaanse of Afro-Amerikaanse origine. Krachtig bijvoorbeeld is het samenspel van videobeelden met een performance van Ingrid Mwangi en een wondermooie collectie krachtfiguren en maskers uit Belgisch privé-bezit.
Het schilderij lijkt kitscherig en naïef voor de onoplettende passant, maar het geeft een bloemlezing van toentertijd goed ingeburgerde visies op Belgisch Congo. Net daarom is de kaart erg actueel. Ten slotte is er momenteel, in het zog van de Lumumbacommissie, een hernieuwde belangstelling voor de vroegere kolonie. Daarvan getuigen trouwens ook recente publicaties en tentoonstellingen als Exit Congo (Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Tervuren). Een nieuwe evaluatie van het koloniaal verleden is aan de orde. Anne Verbrugge Met dank aan Gilbert Huybens
Voor de gelegenheid heeft de K.U.Leuven een vijftal objecten uit haar Congolese collectie uitgeleend. Behalve sculpturen van de Yombe en de Kuba is in Herford ook een schilderij te zien dat zijn vaste stek heeft in de Universiteitsbibliotheek. Dit doek (olieverf, 190 cm x 230 cm) uit 1942 is een soort panoramische kaart van Belgisch Congo. Bemerk de kopermijnen in Shaba; of de Sedes-figuur, die refereert aan Fomulac, de voorloper van de Katholieke Universiteit Lovanium op het plateau van Kimwuenza bij Leopoldstad (Kinshasa). Nog maar pas is aan het licht gekomen wie het doek schilderde: Dom Paul Duez (1909),
Schwarz-Weiss, nog tot 3 februari in het oude postkantoor van Herford, Giebenstrasse 1-5. Info: Ann Demeester, tel 00-49-170.77.59.623.
6
Ad usum architecti
gorie van de architectuur, zoals vastgelegd in het standaardwerk van Josef Ponten, Architektur die nicht gebaut wurde (1925). Ponten had vroeger al in een roman met de programmatische titel Der Babylonische Turm (1918) een oude bouwmeester laten orakelen Das Beste, was gebaut wurde, mein Sohn, ist nur auf dem Papier gebaut worden. Papier is verduldig en komt tegemoet aan de verwachtingen van het oerduitse idealisme dat tussen de idee en haar materiële uitdraai op té veel materie en praktische bezwaren stuit.
De Architectura van Jacques I Androuet du Cerceau (ca. 1510-1585) zou alvast erg goed passen in het architectuurfonds van de campusbibliotheek Arenberg. Een Franse versie uit 1559 is aanwezig in de Bibliotheek Godgeleerdheid, waar ze jaloers waken over het indrukwekkende boekenbezit van de Vlaamse jezuïeten. De Du Cerceau’s staan in de Franse architectuurhistorie zowat voor een familiebedrijf (zoals dat van ‘onze’ Keldermansen). De zonen bouwden aan het Louvre, de Tuilerieën en Fontainebleau, politieke architectuur zeg maar, en ze droegen hun steentje bij tot de realisatie van de typisch Franse opvatting van the State as a Work of Art, waardoor de kunstgeschiedenis kan worden opgehangen aan opeenvolgende bewindvoerders, met koningsstijlen van Lodewijk XIII tot Lodewijk XVI en afgeleiden, van stijl Pompadour tot style Pompidou.
Du Cerceau bepaalde zich evenwel niet tot luchtkastelen. In zijn Livre d’architecture gaf hij een bijzonder rationele typologie van het woonverblijf, met panden die welhaast modulair konden worden uitgebreid naar de beurs van de bouwheer. In een tweede deel (uit 1561, in dezelfde band) biedt hij een staalkaart van schouwen, vensters en deuren, fonteinen en waterputten, paviljoenen en lustpriëlen, en als uitsmijter een tiental graftomben. Du Cerceau heeft daarmee naam gemaakt als de wegbereider van de Franse renaissance-architectuur. Na het obligate verblijf in Italië leek hij vastbesloten de nieuwe stijl naar zijn hand te zetten. Hij maakte het wel niet zo bont als Philibert de L’Orme die naast de vijf klassieke zuilenorden een Franse kolom ontwierp, maar hij voerde wel uitdrukkelijk een Frans-nationale koers. Zoals hij het in zijn opdracht aan Henri II uiteenzette, wou hij het koninkrijk verfraaien met inventies van eigen bodem zonder daarom een beroep te moeten doen op buitenlanders. In 1925 interpreteert Ponten dat zeer zeitgemäss: de ontwerpen van Du Cerceau zijn volgens hem streng geometrisch, helemaal conform de rationaliteit van de Franse geest; schilderachtige romantische of poëtische gedachten nach deutscher
De ontwerpen van vader Jacques geraakten meestal niet veel verder dan de tekentafel, maar ze belandden wél onder de drukpers en kregen daardoor een veel ruimere bekendheid. Als je de eeuwigheid op het oog hebt, kun je als architect beter publiceren dan bouwen. Het is ook nu nog waar en het was dat des te meer in de renaissance toen de gelijktijdige ontdekking van perspectief en boekdrukkunst voor een hausse zouden zorgen in de architectuurtheorie, of althans voor een stortvloed van boeken met architectuurmotieven. Architecten komen pas recht op dreef met echt grote projecten, ook al geraken die nooit van de grond. Du Cerceau tekende uit de losse pols ideale kastelen en complete modelsteden. Al deze papieren paleizen behoren tot het collectieve geheugen en de fantasma-
7
Weise kwamen er niet aan te pas. Du Cerceau’s Franse nimfen en saters krijgen in alle geval nergens de alarmerende omvang van hun Germaanse tegenvoeters. Tussen de schouwen in het tweede boek bevindt er zich een hele curieuze met een venster in de boezem (zie p. 1). Dat is voor Sinterklaas, weet de bibliothecaris Godgeleerdheid, die kan daar dan uitstappen. Laat dit speculatie zijn (met voorkennis), ook voor meer empirisch ingestelde geleerden is er werk aan de winkel. De band behoorde toe aan het jezuïetencollege in Brugge – een pater heeft de drie gratiën van een lendendoek voorzien – en kwam van niemand minder dan Karel van Croy, de bouwlustige bibliofiel, die het van zijn vader had, Filips III van Croy (1526-1595). Ce Livre est à moy Phles Sire de Croy […] 1565, heeft deze laatste in het boek genoteerd en voorts zijn lijfspreuk en levensmotto j’y parviendrai. Het werk was bestemd voor zijn architect: Ad usum architecti. Filips had het evenwel te druk met politiek en had weinig tijd voor architectuur, Karel had des te meer bouwplannen, niet het minst voor Heverlee. Zijn project voor een binnenhof met galerijen in het kasteel van Heverlee werd evenwel nooit gerealiseerd. Overigens lijkt de renaissance hier te lande nog te veel het monopolie van Antwerpen (zie het recente overzicht van Rutger Tijs, die Antwerpen verwart met de rest van het land) en van Vredeman de Vries die wellicht ook beïnvloed werd door Du Cerceau (Krista de Jonge in Paper Palaces, p. 288). Misschien moeten ook de praalgraven uit de Celestijnenkerk eens bekeken worden met het boek uit de bibliotheek van de Croys in de hand. Du Cerceau staat trouwens weer hoog genoteerd. De Getty Foundation heeft zopas een onderzoeksprogramma rond hem opgestart (Du Cerceau, topograaf en visionair!), dat moet uitmonden in een tentoonstelling in de nieuwe Cité de l’architecture et du patrimoine (2003). Misschien zit er nog wel een bruikleen in, eerst Heverlee dan Parijs. Mark Derez Lit.: The M.J. Millard Architectural Collection. French Books: Sixteenth through Nineteenth Centuries, NY, 1993; Paper Palaces. The Rise of the Renaissance Architectural Treatise, Yale, 1998; Royal Institute of British Architects, Early Printed Books 1478-1840. Catalogue…, vol. 1. A-D, Londen, 1994. Met dank aan Etienne D’hondt en Marc Nelissen
Ex Officina: Nieuwsbrief is een publicatie van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek van de K.U.Leuven, en verschijnt driemaal per jaar: in december, april en september. Leden ontvangen deze publicatie gratis. Lidmaatschap: € 25,- (1.000 fr.) per kalenderjaar, te storten op rekeningnummer 432-0001051-30 van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, met vermelding van Lidmaatschap 2002. Voor giften vanaf € 25,(1.000 fr.)- exclusief het lidmaatschapsgeld - wordt een attest van fiscale vrijstelling verleend, alleen wanneer het geld wordt gestort op de afzonderlijke mecenaatsrekening 432-0000011-57 van de K.U.Leuven, Krakenstraat 3, 3000 Leuven, met vermelding van: 5GD-PATEI1-P3610 - Universiteitsbibliotheek - vrienden - fiscaal attest gewenst. Abonnement: geïnteresseerden kunnen zich ook abonneren, zonder lid te worden. Een abonnement voor het jaar 2002 kost € 25,- (1.000 fr.), te storten op rekeningnummer 432-0001051-30 van de Vrienden van de Universiteitsbibliotheek, met vermelding van Abonnement 2002 Ex Officina: Nieuwsbrief. Colofon. Redactie: Chris Coppens, Mark Derez, Jo Tollebeek, Dirk van Eldere, Jan van Impe (hoofdredacteur). Werkten mee aan dit nummer: Chris Coppens, Mark Derez, Jan Roegiers, Anne Verbrugge. Redactieadres: Jan van Impe, Centrale Bibliotheek, K.U.Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, 016/32.46.36, fax 016/32.46.16; e-mail:
[email protected]. URL: http://www.bib.kuleuven.ac.be/bib/vrienden.html. Opmaak: Greet Foblets Grafiek BVBA 016/89.01.68. Druk: Acco. Oplage: 750. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Armand Vandeplas, Grétrystraat 36, 2018 Antwerpen.