NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN
TECHNISCHE BEPALING
P -3 ELECTRISCHE VERWARMINGSUITRUSTING VAN HET ROLLEND MATERIEEL
UITGAVE : 02/2011
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
Index 1. ALGEMENE VOORWAARDEN ..................................................................................... 3 1.1. ALGEMEEN .......................................................................................................... 3 1.2. NORMEN ............................................................................................................. 3 1.3. CONTROLE VAN DE MATERIALEN ....................................................................... 4 1.4. MARKERING VAN DE TOESTELLEN ...................................................................... 4 1.5. WEERSTAND TEGEN TRILLINGEN EN SCHOKKEN ................................................ 5 1.6. TEMPERATUUR ................................................................................................... 5 1.7. LEKAFSTANDEN (ELEKTRISCHE ISOLATIE) ........................................................... 5 1.8. VOEDINGSSPANNINGEN ..................................................................................... 6 1.9. VEILIGHEID .......................................................................................................... 6 1.10. WAARBORG ....................................................................................................... 6 2. RADIATOREN EN LUCHTVERWARMERS ..................................................................... 7 2.1. RADIATOREN ....................................................................................................... 7 2.2. LUCHTVERWARMER ............................................................................................ 8 3. VERWARMINGSELEMENTEN ...................................................................................... 9 4. CONTACTOREN EN RELAIS ......................................................................................... 9 5. THERMOSTATEN ...................................................................................................... 10 6. REGELAPPARATUUR ................................................................................................. 10 7. AARDINGEN .............................................................................................................. 11 7.1. TOESTELLEN ...................................................................................................... 11 7.1.1. RADIATOREN .............................................................................................. 11 7.1.2. HS-KOFFERS, LUCHTVERWARMERS ........................................................... 11 7.2. TERUGSTROOMKRINGEN .................................................................................. 11 7.3. AARDINGSSCHAKELAAR .................................................................................... 12 8. KEURINGSPROEVEN ................................................................................................. 13 8.1. ALGEMEEN ........................................................................................................ 13 8.2. TOESTELLEN ...................................................................................................... 13 8.2.1. WEERSTANDSELEMENTEN ......................................................................... 13 8.2.2. RADIATOREN .............................................................................................. 13 8.2.3. LUCHTVERWARMERS ................................................................................. 14 8.2.4. CONTACTOREN EN RELAIS ....................................................................... 15 8.2.5.THERMOSTATEN ......................................................................................... 17 8.2.6. REGELAPPARATUUR ................................................................................... 17 8.2.7. WATERDICHTHEID VAN DE LUCHTVERWARMERS EN DE HS-KASTEN ....... 17 8.3. VOLLEDIGE INSTALLATIES ................................................................................. 18 8.3.1. EEN GEHEEL VAN TOESTELLEN MET EEN REGELEENHEID EN AUTOMATISCHE SPANNINGSSCHAKELAARS ................................................................................... 18 8.3.2. VOLLEDIGE VERWARMINGSUITRUSTING VAN EEN RIJTUIG...................... 18
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
1. ALGEMENE VOORWAARDEN 1.1. ALGEMEEN Alle delen van de uitrusting die periodiek moeten worden nagezien (onderhoud, smering) moeten gemakkelijk toegankelijk zijn, eventueel via inspectieluiken. Het personeel moet vlot bij alle bouten en bevestigingsschroeven kunnen. Scherpe hoeken moeten om veiligheidsredenen worden afgerond. De uitrusting moet volkomen veilig zijn en feilloos werken. De constructeur moet alle beveiliging voorzien (smeltveiligheden, veiligheidstoestellen enz.) die hij noodzakelijk acht in geval van storingen, verkeerde bewegingen of uitzonderlijke omstandigheden. De uitrusting moet bij levering helemaal afgeregeld en gebruiksklaar zijn. De constructeur blijft verantwoordelijk, ook nadat de plans en schema’s zijn goedgekeurd. Deze voorschriften zijn niet beperkend en de constructeur mag zich niet beroepen op enige vergetelheid om defecten te rechtvaardigen.
1.2. NORMEN We verwijzen naar de volgende normen en voorschriften: -
Bericht 6M NMBS 26.2.87: regels voor de toepassing van het AREI op het rollend materieel;
-
Technische specificatie NMBS: - 232 8800.01 recentste uitgave: technische specificatie voor de afgeschermde weerstand van het rollend materieel;
-
UIC-fiches nr:
550 : 552 : 553 : 553-1 : 600 :
installaties voor de elektrische voeding van het reizigersmaterieel; voeding van de treinen met elektrische energie die aan de doorgaande treindraad wordt onttrokken; verluchting, verwarming en klimaatregeling voor de rijtuigen ; klimaatregeling in de rijtuigen - Typeproeven elektrische tractie met de bovenleiding;
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
-
CEI-norm nr:
77 :
prescriptions relatives aux équipements de la traction électrique; 571 : règles pour les équipements électroniques utilisés sur les véhicules ferroviaires ; 801-2 : compatibilité électromagnétique pour les matériels de mesure et de commande dans les processus industriels. Prescriptions relatives aux décharges électrostatiques 1000-4-2 : Compatibilité électromagnétique – Techniques d’essai et de mesure – Section 2 : Essai d’immunité aux décharges électrostatiques 1000-4-3 : Compatibilité électromagnétique – Techniques d’essai et de mesure – Section 3 : Essai d’immunité aux champs ,électromagnétiques rayonnés aux fréquences radioélectriques 1000-4-4 : Compatibilité électromagnétique – Techniques d’essai et de mesure – Section 4 : Essai d’immunité aux transitoires électriques rapides en salves 1000-4-5 : Compatibilité électromagnétique – Techniques d’essai et de mesure – Section 5 : Essai d’immunité aux ondes de choc
1.3. CONTROLE VAN DE MATERIALEN De NMBS heeft het recht om in de loop van de constructie proeven uit te voeren ter controle van de kwaliteit en de naleving door de constructeur van de NMBS-voorschriften en de andere waarnaar hij in zijn offerte verwijst.
1.4. MARKERING VAN DE TOESTELLEN Behalve het identificatieplaatje moet op elk toestel ook een benaming of een merkteken staan, zie de technische specificatie NMBS P-33. De markering gebeurt met gegraveerde plaatjes met karakters van minstens 5 mm groot. De NMBS moet vooraf haar goedkeuring geven voor het gebruik van zelfklevend materiaal met aanduidingen in onuitwisbare inkt en of kleinere karakters. Indien nodig worden de markeringen in het toestel zelf gegraveerd.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
1.5. WEERSTAND TEGEN TRILLINGEN EN SCHOKKEN Moeten conform de normen CEI 77 en 571 zijn. De uitrusting moet feilloos kunnen werken ondanks de trillingen en schokken die bij normaal bedrijf voorkomen (rijden over wissels, koppelen met andere rijtuigen enz.) zelfs wanneer ze aan de meest ongunstige spanning blootstaat. De verbindingen mogen bijvoorbeeld niet losraken, de toestellen mogen niet op een verkeerd moment in werking treden, en hun kenmerken mogen niet veranderen.
1.6. TEMPERATUUR De uitrusting moet gegarandeerd goed werken bij buitentemperaturen tussen –30° C en +40° C. Bij temperaturen tussen –40° C en + 70° C mag er geen blijvende schade optreden.
1.7. LEKAFSTANDEN (ELEKTRISCHE ISOLATIE) De lengte van de lekweg tussen de HS enerzijds en de massa en de LS anderzijds bedraagt minstens 10 mm/100 V in lucht en 20 mm/100 V langs isolatie. De referentiespanning is de permanente maximumspanning.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
1.8. VOEDINGSSPANNINGEN Hoogspanning Conform de UIC-fiches 552 en 600; bedraagt de nominale waarde in België 3600 V, met de volgende maximumwaarden: 3,9 kV ononderbroken 4 kV gedurende 15 min 8 kV gedurende 20 msec 12 kV gedurende 2 msec Lage en heel lage spanning Nominaal 24V
grenzen 18 tot 32 V
72V
54 tot 96 V
110V
77 tot 136V
heel lage spanning
220V + 10 % 380V + 10 %
50 Hz + 2 Hz 50 Hz + 2 Hz
lage spanning
1.9. VEILIGHEID De uitrusting moet voldoen aan de voorschriften van het bericht 6M van 26.02.87 (zie bijlage)
1.10. WAARBORG Volgens de technische specificatie R1 van de NMBS De waarborg bedraagt 2 jaar. Voor zover de storing of de schade niet te wijten is aan een externe oorzaak (bvb. abnormale schokken) moet elk toestel gratis worden vervangen of hersteld tijdens de waarborg. Defecte verwarmingselementen moeten worden vervangen als de storing te wijten is aan een gebroken weerstands- of verbindingsdraad. Wanneer door die schade andere elementen overhitten bij een stroom van minstens 1,5 keer de nominale stroom, dan worden al die elementen vervangen.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
De constructeur moet gratis elk element vervangen dat tijdens de waarborgperiode schade oploopt. Voor dat nieuwe element geldt opnieuw een waarborg van 2 jaar. Wanneer meer dan 5 % van een type element schade oploopt tijdens de waarborgperiode, of wanneer meer dan 25 % van de voertuigen om die reden buiten gebruik moesten worden gesteld, dan moet de constructeur alle elementen van dat type doeltreffend verbeteren en zo nodig vervangen door een nieuw type. In dat geval geldt voor de verbeterde elementen opnieuw een waarborgperiode van 2 jaar.
2. RADIATOREN EN LUCHTVERWARMERS 2.1. RADIATOREN De radiatoren moeten bestaan uit vlot verwisselbare elementen met verbindingsklemmen voor kabelschoenen. De verbinding gebeurt ofwel rechtstreeks op het element of met een tussenklem op de isolator. De kabel moet zo worden verbonden dat de temperatuur welke die kabel bereikt, zijn isolatie niet in gevaar brengt. Die maximumtemperatuur moet worden gewaarborgd in de offerte. Elementen, klemmen, geleiders enz. moeten doeltreffend worden beveiligd tegen stof, water of vreemde voorwerpen. De behuizing en bekleding van de radiatoren moeten beschermd zijn tegen roest. Als die bescherming bestaat uit een laag verf, dan moet die bestand zijn tegen de warmte. Bij de keuringsproeven mogen de radiatoren in geen geval irriterende gassen of reuk voortbrengen, daarom worden de geverfde radiatoren voor de keuring verwarmd. De behuizing en bekleding die kunnen worden aangeraakt met de tastvinger volgens afb. 1 van de NBN C20-001 toegepast met een kracht van 50 N, mogen bij een omgevingstemperatuur van 20° C na 2 uur permanente verwarming bij 1,2 maal de nominale spanning niet warmer worden dan 80° C. Onder spanning mogen de radiatoren geen schade oplopen wanneer de behuizing en de bekleding worden schoongemaakt d.m.v. verstuiving. Het personeel mag tijdens die werkzaamheden geen gevaar lopen. Op elke radiator moeten de volgende gegevens staan: - Naam of kenteken van de constructeur; - type van radiator en fabricagenummer; - weerstand, uitgedrukt in ohm, voor elke kring, bij een temperatuur van 15° C, - nominale stroomsterkte van elke kring; - vermogen bij bedrijf in watt, bij de nominale voedingsspanning; - fabricagedatum.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
2.2. LUCHTVERWARMER Alle elementen moeten identiek zijn. Alle verbindingen moeten zich op één enkele zijkant van de luchtverwarmer bevinden en wel zoveel mogelijk zo dat een afzonderlijk element kan worden vervangen zonder dat de andere of de hele luchtverwarmer moeten worden gedemonteerd of losgemaakt. Die vervangbaarheid is een belangrijk criterium. Bij het bepalen van de kant waar de klemmen komen, moet ook rekening worden gehouden met de plaats van het voertuig waar de luchtverwarmer zal komen te staan. Al de toebehoren (bvb veiligheidsthermostaat) moeten gemakkelijk vervangbaar zijn. De veiligheidstoestellen (voelers, kortsluitthermostaat enz.) moeten zo worden opgesteld dat ze werkelijk bescherming bieden, dat ze niet op het verkeerde moment in werking treden, dat hun werking geen grotere schade meebrengt dan ze geacht worden te voorkomen en dat ze niet te veel defecten veroorzaken. De veiligheidsthermostaat moet ten opzichte van de elementen zo worden opgesteld dat die laatste geen schade kunnen oplopen als gevolg van warmte-inertie als de luchtstroom uitvalt. Op elke luchtverwarmer staan de volgende gegevens aan de kant van de verbindingsklemmen, zichtbaar aan de buitenkant op het vaste deel van de behuizing; -naam of kenteken van de constructeur; -type en fabricatienummer; -totale weerstand bij 15°C, uitgedrukt in Ohm; -nominale stroomsterkte; -vermogen bij bedrijf in watt, bij de nominale lijnspanning; -aantal elementen en waarde van de weerstanden bij 15° C; -fabricatiedatum.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
3. VERWARMINGSELEMENTEN Moeten beantwoorden aan de recentste uitgave van de technische specificatie NMBS 232 8800.01: technische specificatie voor afgeschermde weerstand op het rollend materieel.
4. CONTACTOREN EN RELAIS De opening tussen de contacten van de HS-contactoren moet minstens 18 mm bedragen. In geval van meervoudige onderbreking, wordt rekening gehouden met de som van de deelafstanden. De verwarming van de spoelen en de contacten in de strengste werkomstandigheden, vermeld in de prijsaanvraag of afgeleid uit hun functie in de uitrusting, mag geen gevaar betekenen voor de instandhouding en de functionering van die toestellen, en dat rekening houdend met de temperatuurstijgingen die mogelijk voorkomen in de kast waarin ze zich bevinden. Identificatie van de verbindingsklemmen. Klemmen van de spoelen: wanneer er meer dan één spoel is, worden de klemmen gemarkeerd met een kleine letter (bvb a, b, c enz); als de polariteit in acht moet worden genomen, moet op de betrokken klem het teken + of – staan (bvb klem+, klem-, klem +a enz) Contactklemmen : wanneer er meer dan twee contacten zijn, zijn de klemmen ervan gemerkt met cijfers. Indien nodig wordt de overeenkomstige klem gemarkeerd met het teken + of -, volgens de polariteit van de verbinding. Op het grondplaatje van elke contactor moeten de volgende gegevens staan: - naam of kenteken van de constructeur; - type en fabricatienummer; - nominaal uitschakelvermogen (P nominaal in kW), maximale stroom (I max. , in A) en maximale spanning (U max., in V) van elk contact Op de stuurspoel: - naam of kenteken van de constructeur; - type en fabricatienummer; - aantal windingen; - doorsnede van het windingdraad (in mm2); - totale weerstand van de spoel (in Ohm); - nominale voedingsspanning en maximaal toegelaten spanning (in V of %V).
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
Op de blaasspoel: -
naam of kenteken van de constructeur; type en fabricatienummer; nominale stroomsterkte.
Op de blaasmagneet: merken die duidelijk aangeven hoe die in de contactor moet worden gemonteerd.
5. THERMOSTATEN De mechanische thermostaten moeten uitgerust zijn met een gevoeligheidsweerstand. Het schakelelement moet minstens één maakcontact en één verbreekcontact hebben en minstens een gelijkspanning van 1A bij een maximale bedrijfsspanning kunnen verbreken (zie punt 1.8). De schakelduur voor een schakeltijd van 50 % moet tussen de volgende waarden liggen: 2 tot 4 min: voor verwarming met lucht; 4 tot 12 min: voor radiatoren. De verbindingsklemmen (inclusief de klemmen van de gevoeligheidsweerstand) worden gemerkt door cijfers.
6. REGELAPPARATUUR De verwarming kan worden geregeld met elektronische kaarten of microprocessors. Bij elektronische regeling moet het principeschema worden geleverd met het type en de waarde van de verschillende elementen, een montageplan en de lay-out van elke elektronische kaart. Als er gebruik wordt gemaakt van microprocessors, levert u daarenboven ook de software (uitvoeringsprogramma’s en bron) waardoor de herstellingen kunnen worden gecontroleerd, geregeld en uitgevoerd.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
7. AARDINGEN 7.1. TOESTELLEN Alle afschermplaten en behuizingen van elementen onder hoogspanning worden verbonden met de massa van het voertuig zoals in de beschrijving hierna.
7.1.1. RADIATOREN Een koperen strip van 30x2 mm dient als algemene aardingsrail en wordt op verscheidene punten verbonden met het onderstel. De afschermplaten en kasten worden met die aardingsrail verbonden via een heel soepele kabel. Wanneer de behuizing uit verscheidene delen bestaat, dan wordt ofwel elk deel ervan verbonden met de algemene aardingsrail, ofwel worden ze onderling verbonden via vertinde oppervlakken of shunts. Het effectieve contactoppervlak moet minstens 16 mm2 groot zijn. 7.1.2. HS-KOFFERS, LUCHTVERWARMERS De HS-koffers en de behuizingen van de luchtverwarmers worden rechtstreeks met het onderstel van het rijtuig verbonden via een soepele kabel van 16 mm2. De scharnieren van deksels van de verwarmingskasten en andere analoge elementen worden geshunt. Vastgeschroefde onderdelen moeten worden behandeld zoals radiatoren, waarbij de contactoppervlakken worden vertind of vercadmiumd.
7.2. TERUGSTROOMKRINGEN De kringeinden worden alle verbonden met een vertinde aardingsrail, gemonteerd in de HSkoffer en geïsoleerd van de massa. Een wegklapbare beugel verbindt de rail aan weerszijden met een verbindingsklem waaruit twee afzonderlijke geleiders van 16 mm2 doorsnede vertrekken die de elektrische verbinding met het onderstel van het rijtuig tot stand brengen. Elke geleider heeft een eigen verbinding met het onderstel (die dus niet onder dezelfde bout zit) via een vertinde of inox plaat die aan het onderstel is vastgelast. Het scharnierpunt van de beugel bevindt zich aan dezelfde kant als de verbindingen met het onderstel en mag niet dienen als verbindingsklem. De beugel zelf wordt vastgemaakt op de rail en bevestigd met een moer en een getande ring.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
7.3. AARDINGSSCHAKELAAR De voertuigen moeten uitgerust zijn met een aardingsschakelaar. Die brengt een zichtbare verbreking tot stand tussen de voeding door de doorgaande treindraad en de verschillende verbruikstoestellen van het voertuig. Die schakelaar moet onder belasting kunnen verbreken. De verschillende verbruikstoestellen worden door deze schakelaar geaard (inclusief de HS-condensatoren van de statische omvormers).
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
8. KEURINGSPROEVEN 8.1. ALGEMEEN In principe worden de proeven uitgevoerd in de werkplaatsen van de constructeur of in die van de onderaannemers. Indien de constructeur noch de onderaannemer de middelen hebben om de proeven uit te voeren, dan bepaalt de NMBS de plaats waar die zullen plaatsvinden en verrekent ze de kosten aan de leverancier. De meetapparatuur wordt ter beschikking gesteld van de bediende die belast is met de keuring. De NMBS heeft het recht om ijkcurven te vragen. Die moeten uiterlijk een jaar voor de proeven zijn opgesteld door een erkend laboratorium. De toestellen worden gekeurd in de werkplaatsen van de constructeurs, voor ze op de rijtuigen worden gemonteerd, maar nadat ze in dezelfde staat als in bedrijf zijn gebracht (dus met hun bekleding, deksels, verbindingskabels, enz.)
8.2. TOESTELLEN De teksten hierna hebben steeds drie delen: a. Beschrijving van de proef. b. Aantal toestellen dat moet worden getest. c. Te bepalen resultaten. 8.2.1. WEERSTANDSELEMENTEN De keuring van de afzonderlijke weerstandselementen staat in de recentste editie van de technische specificatie NMBS nr. 232.8800.01 8.2.2. RADIATOREN a) Doorslag tussen HS en massa. Gedurende 60 s, bij 9500 V – 50 Hz of 13500 V gelijkstroom. b) In koude omgeving: alle radiatoren In warme omgeving: 10 % van elk type. c) Geen doorslag of lek. * * *
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
a) Weerstandsmeting bij koude (met een Wheatstonebrug). b) Alle radiatoren of elementen. c) Weerstand gelijk aan de nominale waarde (aangegeven op het element ) +/- 5% * * * a) Weerstandsmeting na 30 minuten verwarming bij de nominale spanning van het element (met een voltmeter en een ampèremeter of Wheatstonebrug). b) 10 % van elk type.. c) Weerstand gelijk aan de weerstand die overeenkomt met het nominale vermogen (warm) +/- 5 %. * * * a) Temperatuur van de isolatie van de bedrading binnenin in de klemmenkast. De radiator wordt geïnstalleerd in bedrijfsomstandigheden en de elementen worden gedurende 60 min. gevoed bij 1,5 keer de nominale spanning. b) Eén voor elk type van radiator. c) De temperatuur mag niet hoger zijn dan de waarde die gewaarborgd is door de constructeur en moet zeker lager blijven dan de waarde die de isolatie van de bedrading kan verdragen. * * * a) De temperatuur van de behuizing en de bekleding wordt gemeten voor een vermogen van 1,2 keer het nominaal vermogen van de radiator en dat na 2 uur. b) Eén van elk type c) De stijging van de temperatuur in verhouding tot de omgevings-temperatuur van het warmste deel moet lager zijn dan 60° C. 8.2.3. LUCHTVERWARMERS De proeven verlopen op dezelfde wijze als voor de radiatoren maar bij het normale luchtdebiet voor de verwarmingsproeven. Bovendien wordt de proef hieronder uitgevoerd op minstens één stuk, uitgerust met thermische isolatie en toebehoren.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
-
De verwarmingscurve van de uitgaande lucht meten (temperatuur in functie van de tijd); De afkoelingscurve van de uitgaande lucht meten (bij normaal debiet) na stroomverbreking; De temperatuur van de wanden meten, om een beeld te hebben van de kwaliteit van de thermische isolatie; Controleren of de veiligheidsthermostaat naar behoren werkt. Als de luchtcirculatie wordt verbroken en de voedingsspanning van de luchtverwarmer is tot 1,2 keer de nominale waarde verhoogd. De thermostaat moet dan tijdig inschakelen. Na normale werking worden de batterij en de ventilator tegelijk afgekoppeld: de thermostaat mag niet werken wegens de warmteinertie van de batterij.
8.2.4. CONTACTOREN EN RELAIS De keuringsproeven worden uitgevoerd overeenkomstig de normen CEI.77 en 571, behalve de volgende proeven: a
b c
a b c
a b c
Doorslagproeven - Tussen de HS en de geaarde LS: 9500 V – 50 Hz of 13 500 V gelijkspanning gedurende 60 s. - Zelfde proef, tussen open HS-contacten. - Tussen LS en de massa: 1250 V – 50 Hz of 1800 V gelijkspanning gedurende 60 s. Alle apparaten Geen doorslag. * * * De opening en de druk van de contacten controleren. 10 % van de apparaten. Conform de kenmerken. * * * Weerstandsmeting van de spoelen in koude toestand. 10 % van de apparaten. Waarde aangegeven door de constructeur (teruggebracht naar de aangegeven temperatuur) +/- 10%. * * *
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
a
b c
a b c
a b c
a b c
a b c
a b c
Meten van de opwarming van de stuur- en blaasspoelen, door de weerstand te verhogen nadat de werkingstemperatuur is bereikt. Dat laatste punt wordt uitgevoerd bij de stroomsterkten die verkregen worden onder de maximumspanningen (LS en HS zie 1.9). De opwarming van de contacten en blaaspoelen waarvan het aantal windingen onvoldoende groot is om de methode met de weerstand te kunnen toepassen, wordt gemeten d.m. v. thermokoppels of een analoog systeem, bij een bepaalde maximumsterkte. 10% van de toestellen. De vastgestelde temperatuur mag niet hoger zijn dan die welke toegestaan is door de klasse waartoe de isolerende elementen behoren. * * * Laten werken bij minimum- en maximumspanning en de kenmerken nagaan (contactdruk) 10% van de toestellen. Conform de kenmerken. * * * In minder dan 10 min. 10 uitschakelingen uitvoeren van 5 keer de maximumstroom die het toestel moet verbreken in de installatie 2 toestellen van elk type Geen schade. * * * Uitschakelen met de minimumstroom die kan voorkomen in de installatie en voor stromen gelijk aan 1 keer en 1,3 keer de nominale stroom van het toestel. 2 toestellen van elk type. Effectieve verbreking. * * * Het toestel onderwerpen aan 10 schokken met elk een versnelling van 2 g, in de meest ongunstige richting en bekrachtigingsvoorwaarden. 2 toestellen van elk type. De contacten mogen open- noch dichtgaan (zelfs niet heel kort). * * * De werking van de toestellen controleren wanneer ze gedurende 12 uur blootstaan aan trillingen met een frequentie van 10 Hz en een maximale versnelling van 0,1 g. 2 toestellen van elk type. Er mag geen merkbaar verschil zijn met de werking bij rust.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
8.2.5.THERMOSTATEN Als de thermostaat een relais bevat, dan moet dit relais onderworpen worden aan de boven vermelde keuringsproeven. De volledige thermostaat is onderworpen aan de volgende proeven: a b c
a
b c
a b c
Doorslag tussen LS en de massa: 1250 V – 50 Hz of 1800 V gelijkspanning gedurende 60 s; Alle toestellen Geen doorslag * * * De in- en uitschakeltemperaturen (van het geheel van het afregelgamma van de regelingstoestellen) worden geregistreerd, terwijl het toestel in een ruimte wordt geplaatst met een uniform gespreide temperatuur die per 5 minuten 1°C verandert. De proef start wanneer de thermostaat een temperatuur registreert die dichtbij haar schakelwaarde ligt. 10% van de toestellen Garantiewaarde +/- 0,5° %. * * * De thermostaat wordt gedurende 12 uur blootgesteld aan trillingen met een frequentie van 10 Hz en een maximale versnelling van 0,1 g. 2 toestellen van elk type. De schakeltemperaturen mogen niet verschillen van de temperaturen bij rust.
8.2.6. REGELAPPARATUUR Conform de normen CEI 571, 1000-4-2, 1000-4-3, 1000-4-4. De werking van de elektronische regeleenheden (sturing en diagnose van de installaties) wordt gecontroleerd door onze diensten. 8.2.7. WATERDICHTHEID VAN DE LUCHTVERWARMERS EN DE HS-KASTEN De luchtverwarmers en HS-koffers zijn van de klasse IP 56 volgens de norm NBN C20.001.
Technische Bepaling P-3 Uitgave 02/2011
8.3. VOLLEDIGE INSTALLATIES 8.3.1. EEN GEHEEL VAN TOESTELLEN MET EEN REGELEENHEID EN AUTOMATISCHE SPANNINGSSCHAKELAARS Voordat de toestellen worden opgesteld op het rijtuig, worden de volgende proeven uitgevoerd op minstens 10% van de elementen. Doorslagproef - Tussen HS en LS: 9500 V – 50 Hz of 13500 V gelijkstroom gedurende 60 s. - Tussen LS en de massa van het voertuig: 1250 V – 50 Hz of 1800 V gelijkstroom gedurende 60 s. Werkingsproef : overeen te komen met de NMBS. Die proeven worden uitgevoerd bij extreme spannings- en temperatuurvoorwaarden. 8.3.2. VOLLEDIGE VERWARMINGSUITRUSTING VAN EEN RIJTUIG De keuringsproeven mogen pas starten wanneer het rijtuig helemaal klaar is (inclusief het zuiver mechanische gedeelte). Doorslagproef - Tussen HS en LS verbonden met de massa van het rijtuig: 9500 V – 50 Hz of 13500 V gelijkstroom gedurende 60 s (voor deze proef wordt de LS-verwarming verbonden met de LS-verlichting). - Tussen LS en de massa van het rijtuig: 1250 V – 50 Hz of 1800 V gelijkstroom gedurende 60 s. Isolatieweerstand. - Met behulp van de Megger 5000 V de weerstand van de isolatie meten tussen alle HS-elementen en de massa enerzijds en tussen alle HS-elementen en LS-elementen (verwarming en verlichting LS samen) anderzijds. In beide gevallen moet de weerstand minstens 10 megohm bedragen. -
Met behulp van de Megger 500 V de weerstand van de isolatie meten tussen de LSelementen (enkel die van de verwarmingskringen) en de massa. De weerstand moet minstens 1 megohm bedragen.
Werkingsproeven De uitrusting wordt onderworpen aan alle proeven die nodig zijn om na te gaan of alle werkingsprincipes in het bestek van de NMBS en de offerte van de constructeur gerealiseerd zijn.