Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2003-2005 _______________________________________________________
I N D I C A T O R E N
Actualisering april 2004
Inhoudstafel A. Lijst van de indicatoren
3
B. De belangrijkste resultaten
15
I. II. III. IV. V. VI.
16 45 56 65 82 95
Inkomen Arbeid Huisvesting Gezondheid Onderwijs Maatschappelijke Integratie en Participatie
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
2
A. Lijst van de indicatoren De indicatoren zijn ingedeeld in drie categorieën: primaire, secundaire en tertiaire indicatoren. De primaire indicatoren zijn hoofdindicatoren die de brede terreinen bestrijken die worden beschouwd als de belangrijkste factoren die tot sociale uitsluiting leiden. Ze worden hieronder voorgesteld tegen een donker gearceerde achtergrond. Secundaire indicatoren ondersteunen deze hoofdindicatoren en beschrijven andere aspecten van het probleem. Zij worden voorgesteld tegen een licht gearceerde achtergrond. Primaire en secundaire indicatoren zijn gemeenschappelijke, Europese indicatoren. Derde niveau of tertiaire indicatoren zijn dan nationale indicatoren die door de lidstaten aan de Europese indicatoren worden toegevoegd om de aandacht te vestigen op specifieke situaties of om de interpretatie van de primaire en secundaire indicatoren te vergemakkelijken. Deze indicatoren zijn niet geharmoniseerd op Europees niveau. Ze worden voorgesteld tegen een niet gearceerde achtergrond. Wat de Europese gemeenschappelijke indicatoren betreft werd bij de actualisering rekening gehouden met de nieuwe lijst en de nieuwe definities opgenomen in het Gezamenlijk Verslag over de Sociale Insluiting 2003. Voor de tertiaire (nationale) indicatoren werd uitgegaan van de lijst en de definities van de indicatoren in het Nationaal Actieplan 2003-2005. Voor elke indicator vindt men de benaming/beschrijving, een opsomming van de variabelen waarmee de indicator werd gekruist, de naam van het databestand waarop de indicator werd berekend en de naam van de instelling die de berekening heeft uitgevoerd.
Lijst van de afkortingen BMI: CSB: ECHP: FARES: FOD: IALS: ILO: ISCED: IWEPS: KKP: LFS: LMP: NAP: NIS: NUTS: OASeS: OESO: PSBH: STASIM: UCL: VRGT:
Body Mass Index Centrum voor Sociaal Beleid European Community Household Panel Fondation contre les Affectations Respiratoires et pour l'Education à la Santé Federale Overheidsdienst International Adult Literacy Survey International Labour Organisation International Standard Classification of Education Institut Wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique Koopkrachtpariteiten Labour Force Survey - Arbeidskrachtenenquête Labour Market Policies Nationaal Actieplan Nationaal Instituut voor de Statistiek Nomenclature of Territorial Units for Statistics Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en Stad Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Panel Studie van Belgische Huishoudens Statisch Simulatiemodel Université Catholique de Louvain Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding v.z.w.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
3
WAV: WHO: WIV:
Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming World Health Organization Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
Lidstaten van de Europese Unie A: D: DK: L: NL: S: IRL: UK: P: FIN: EU15: F: B: E: EL: I:
Oostenrijk Duitsland Denemarken Luxemburg Nederland Zweden Ierland Verenigd Koninkrijk Portugal Finland Gemiddelde 15 lidstaten Europese Unie Frankrijk België Spanje Griekenland Italië
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
4
I. INKOMEN 1. Gelijkheid / ongelijkheid van de algemene inkomensverdeling I.1 Inkomens quintiel verhouding S80/S20: verhouding van het totale inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quintiel). Inkomen moet begrepen worden als equivalent beschikbaar inkomen. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS I.2 Gini-coëfficiënt: synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0% (volledige gelijkheid) tot 100% (volledige ongelijkheid). Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS 2. Armoederisico 2.1 Armoederisico gemeten met een objectieve norm 2.1.1 Welk percentage van de bevolking wordt in één gegeven jaar geconfronteerd met het risico op armoede? I.3 Armoederisicopercentage: percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Het equivalent inkomen wordt gedefinieerd als het totaal beschikbaar inkomen van het huishouden gedeeld door zijn 'equivalente omvang' om rekening te houden met de omvang en de samenstelling van het huishouden. Het wordt toegekend aan elk lid van het huishouden. a) Naar leeftijd en geslacht; b) Naar meest frequente activiteitsstatus (bevolking 16 jaar en ouder); c) Naar type huishouden; d) Naar eigendoms- of huurverhouding; e) Naar werkintensiteit van het huishouden; f) Illustratieve waarden van de armoederisicogrens. Naar gewest, opleidingsniveau (personen 16 jaar en ouder) (p.m.) en belangrijkste inkomensbron van het huishouden. ECHP – Eurostat / IWEPS I.4 Spreiding rond de armoederisicogrens: percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 40%, 50%, 70% van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
5
I.5 Armoederisicopercentage gemeten met een in de tijd verankerde armoederisicogrens: in jaar 't', het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen beneden de armoederisicogrens vastgesteld in jaar t-3 (1998) en aangepast in functie van de inflatie over de drie voorbije jaren. Naar leeftijd en geslacht. ECHP – Eurostat 2.1.2 Welk percentage van de bevolking wordt sinds meerdere jaren (blijvend) geconfronteerd met armoederisico? I.6 Blijvend armoederisicopercentage (60% van de mediaan): percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in het lopend jaar en in minstens twee van de drie voorafgaande jaren. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS I.7 Blijvend armoederisicopercentage (50% van de mediaan): percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 50% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in het lopend jaar en in minstens twee van de drie voorafgaande jaren. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS 2.1.3 In welke mate hebben mensen met armoederisico tekort aan inkomen (intensiteit van het armoederisico - armoederisicomaat is 60% van het mediaan inkomen I.8 Relatieve mediane armoederisicokloof: verschil tussen het mediaan equivalent inkomen van de personen onder de armoederisicogrens en de armoederisicogrens, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicogrens. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS I.9 Totale armoederisicokloof als een percentage van het totale inkomen (in de steekproef), gedefinieerd als de verhouding tussen de totale armoederisicokloof van alle mensen met armoederisico en het totale inkomen van alle mensen. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
6
2.2 Armoederisico gemeten met een subjectieve norm 2.2.1 Welk percentage van de bevolking wordt geconfronteerd met armoederisico? I.10 Percentage personen die leven in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen (making ends meet). Naar gewest en geslacht. ECHP – Eurostat / IWEPS 3. De sociale overdrachten als instrument in de strijd tegen armoederisico 3.1 Impact op het aantal mensen met armoederisico I.11 Armoederisicopercentage vóór sociale overdrachten (uitkeringen): percentage mensen met armoederisico, waarbij het equivalent inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen); 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen en exclusief alle andere sociale overdrachten (uitkeringen); 3. Inkomen inclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen) (= indicator I.3). Dezelfde armoederisicogrens, gedefinieerd als 60% van het nationaal mediaan equivalent beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten / uitkeringen), wordt gebruikt voor de drie statistieken. Naar leeftijd en geslacht. Relatief impact in % na/voor overdrachten. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS 3.2 Impact op de totale armoederisicokloof I.12 Totale armoederisicokloof vóór sociale overdrachten (uitkeringen), waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen); 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen en exclusief alle andere sociale overdrachten (uitkeringen); 3. Inkomen inclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen) (= indicator I.9). Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS 3.3 Adequaatheid van de minimum sociale overdracht I.13 Netto minimumuitkering (rustpensioen, werkloosheid, invaliditeitsuitkering, bestaansminimum) in procent van de armoederisicogrens (60% van het mediaaninkomen) voor een alleenstaande. ECHP / STASIM – CSB 4. Het minimumloon als instrument in de strijd tegen armoederisico 4.1 Adequaatheid van het minimumloon I.14 Netto minimumloon in procent van de armoederisicogrens (60% van het mediaaninkomen) voor een alleenstaande. ECHP / STASIM – CSB
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
7
5. Mensen met afbetalingsmoeilijkheden I.15 Aantal bij de Kredietcentrale voor Particulieren van de Nationale Bank geregistreerde personen in verhouding tot de meerderjarige bevolking (%). Naar provincie en naar arrondissement. Centrale voor Kredieten aan Particulieren - Nationale Bank van België II. ARBEID 1. Werkloosheid 1.1 Op individueel niveau II.1 Langdurige werkloosheidsgraad: langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. Naar gewest. LFS – Eurostat / NIS (NAP Werkgelegenheid 2003) II.2 Aandeel langdurige werklozen: totale langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden ILO-definitie) als percentage van de totale werkloze bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. LFS – Eurostat II.3 Zeer langdurige werkloosheidsgraad: zeer langdurig werkloze bevolking (>= 24 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. LFS – Eurostat II.4 Toegang van migranten tot de werkgelegenheid: verschil inzake werkzaamheids- en werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit. Naar gewest en geslacht. LFS – NIS / FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg 1.2 Op het niveau van het huishouden II.5 Bevolking die leeft in huishoudens zonder betaald werk: a) Kinderen: percentage kinderen (0 tot 17 jaar oud) die leven in een huishouden zonder betaald werk in verhouding tot alle kinderen. b) Volwassenen op actieve leeftijd: percentage volwassenen (18 tot 59 jaar oud) die leven in een huishouden zonder betaald werk in verhouding tot alle volwassenen in die leeftijdscategorie. Studenten van 18 tot 24 jaar die leven in een huishouden dat alleen uit studenten bestaat worden noch in de teller, noch in de noemer geteld. Naar geslacht. Naar gewest. LFS - Eurostat
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
8
2. Arbeid en gebrek aan inkomen II.6 Armoederisico van werkenden: percentage personen die als 'werkend' worden beschouwd volgens de meest frequente activiteitsstatus definitie (ind. I.3.b.) (werknemers en zelfstandigen) en die geconfronteerd worden met armoederisico. Naar kenmerken van de persoon, de job en het huishouden. ECHP – Eurostat 3. Inspanningen tot reïntegratie in de arbeidsmarkt II.7 Activeringsgraad: aantal deelnemers aan programma’s voor beroepsopleiding en andere beleidsmaatregelen inzake werkgelegenheidsbeleid in procent van de werkloze werkzoekenden. Naar geslacht. LMP – Eurostat (NAP Werkgelegenheid 2002) 4. Regionale cohesie II.8 Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraden op NUTS 2 niveau (provincies in België). Naar geslacht. Naar gewest. LFS – Eurostat / IWEPS III. HUISVESTING 1. Sociale huisvesting III.1 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS III.2 Huishoudens op wachtlijsten voor een sociale huurwoning (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aanbod van zo'n woningen (p.m.). Naar gewest. Administratieve data - Gewesten III.3 Percentage sociale huurwoningen (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aantal private huishoudens. Naar gewest. Administratieve data - Gewesten / Demografische statistieken - NIS
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
9
2. De kost van huisvesting III.4 Huurkosten in % van het beschikbaar inkomen: het percentage van de huishoudens met een inkomen beneden het mediaaninkomen die meer dan 33% van het gezinsbudget uitgeven aan huurgeld. Gezinsbudgetenquête - NIS / CSB 3. De kwaliteit van huisvesting III.5 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: - gebrek aan klein comfort; - twee of meer huisvestingsproblemen; - gebrek aan ruimte. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP – OASeS
III.6 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: - een bad of douche; - warm stromend water; - een toilet met waterspoeling in de woning zelf. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS
III.7 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: - een lekkend dak; - geen adequate verwarming; - schimmel en vocht; - rottende ramen en deuren. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS
III.8 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS
4. Dak-/thuisloosheid (in ontwikkeling)
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
10
IV. GEZONDHEID 1.Risicofactoren IV.1 Body Mass Index: prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI > 30) bij de volwassen bevolking van 18 jaar en ouder. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV IV.2 Rookgedrag: percentage zware rokers (+20 sigaretten per dag) in de bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV 2. Gezondheidstoestand IV.3 Levensverwachting: aantal jaren dat iemand naar verwachting zal leven, beginnend bij leeftijd 0, 1 en 60. Naar geslacht. Demografische statistieken - Eurostat IV.4 Levensverwachting en levensverwachting in goede gezondheid op 25 jaar naar opleidingsniveau - verschil tussen het laagste en het hoogste opleidingsniveau (uitgedrukt in jaren). Naar geslacht en naar gewest. Volkstelling / Rijksregister / Gezondheidsenquête - WIV IV.5 Kindersterfte naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels) Statistieken burgerlijke stand - NIS / UCL IV.6 Eigen gezondheidsbeleving naar inkomensniveau: percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder in het laagste en het hoogste quintiel van de equivalente inkomensverdeling dat zijn gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht bestempelt. Naar leeftijd en geslacht. ECHP - Eurostat IV.7 Percentage van de bevolking dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie (de aanwezigheid van depressie wordt bepaald op basis van de aanwezigheid van een bepaald aantal symptomen, 13 items (zelf verklaard)). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - OASeS IV.8 Percentage mensen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP / PSBH - OASeS Werkgroep Indicatoren NAPIncl
11
IV.9 Incidentie van tuberculose: het aantal nieuwe gevallen van actieve tuberculose (m.i.v. recidieven) per 100.000 inwoners. Naar geslacht, nationaliteit, gewest, provincie en naar de grote steden. Administratieve data - VRGT / FARES 3. Toegang tot gezondheidszorg - socio-economische gevolgen IV.10 Screening van kanker: percentage van de vrouwelijke bevolking van 15 jaar en ouder dat geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren in de afgelopen drie jaar. Naar leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV IV.11 Percentage mensen dat leeft in huishoudens waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête – WIV V. ONDERWIJS V.1 Vroegtijdige schoolverlaters die geen onderwijs of opleiding volgen: aandeel van de totale bevolking tussen 18 en 24 jaar dat ISCED-niveau 2 (lager secundair onderwijs) of lager heeft bereikt en geen onderwijs of opleiding heeft gevolgd in de vier weken vóór de Arbeidskrachtenenquête. Naar geslacht. Naar gewest, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS - Eurostat / NIS / Steunpunt WAV V.2 Percentage vroegtijdige schoolverlaters naargelang het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders en verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters onder de kinderen van hoog opgeleide versus kinderen van laag opgeleide ouders. LFS - Eurostat V.3 Percentage personen met een laag opleidingsniveau - ISCED-2 (lager secundair onderwijs) of lager – in de bevolking van 25 jaar en ouder. Naar leeftijd en geslacht. Bevolking (20-64) naar geslacht, gewest, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS - Eurostat / NIS / Steunpunt WAV V.4 Percentage jongeren in het buitengewoon onderwijs. Naar gemeenschap, geslacht en onderwijsniveau. Administratieve data Franse Gemeenschap (Statistiques Rapides) en Vlaamse Gemeenschap (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs)
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
12
V.5 Percentage jongeren met twee of meer jaar schoolse vertraging. Naar gemeenschap, naar onderwijsniveau, naar geslacht, naar nationaliteit. Administratieve data Franse Gemeenschap (Statistiques Rapides) en Vlaamse Gemeenschap (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs) V.6 Laaggeletterdheid: percentage functionele analfabeten, d.w.z. mensen die niveau 1 scoren op de 'prose literacy' schaal van de International Adult Literacy Survey in de bevolking van 16 tot 65 jaar. International adult literacy survey (IALS) - OESO / Statistics Canada V.7 Deelname aan levenslang leren: percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête. Naar geslacht, gewest, leeftijd, opleidingsniveau, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS – Eurostat / NIS / Steunpunt WAV VI. MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN PARTICIPATIE 1. Netwerken van relaties VI.1 Frequentie van sociale contacten: percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kennissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS
VI.2 Beperkte omvang van het sociaal netwerk: percentage personen van 15 jaar en ouder met minder dan drie vrienden of goede kennissen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV VI.3 Zwakke instrumentele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV VI.4 Zwakke functionele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande ondersteuning, d.w.z. een sociale omgeving die een geheel van rollen kan spelen: instrumentele (tastbare hulp), informele (raadgeving), emotionele (een luisterend oor, empathie), recreatieve (ontspannende, verstrooiende activiteiten) en/of affectieve rollen (liefde). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
13
2. Deelname aan het sociale en culturele leven VI.5 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende vrijetijdsactiviteiten ontplooiden: - naar de bioscoop gaan; - naar sportmanifestaties gaan; - op café gaan; - op restaurant gaan; - naar een dancing of discotheek gaan; - bowling/snooker spelen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. PSBH - OASeS
VI.6 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende culturele activiteiten ontplooiden: - naar concerten of muziekevenementen gaan; - naar tentoonstellingen of musea gaan; - naar lezingen of voordrachten gaan. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. PSBH - OASeS VI.7 Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven. Naar gewest en naar inkomensniveau. ECHP - Eurostat / IWEPS 3. Toegang tot nieuwe technologieën VI.8 Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis. Naar gewest. Eurobarometer – Eurostat VII. SOCIALE UITSLUITING – MULTIDIMENSIONELE INDEX (te ontwikkelen)
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
14
B. De belangrijkste resultaten De indicatoren werden geactualiseerd met de gegevens die beschikbaar waren in april 2004. Niet alle indicatoren konden geactualiseerd worden. Vaak is dit te wijten aan het feit dat sinds midden vorig jaar gewoon geen nieuwe cijfers beschikbaar zijn geworden (bvb. de indicatoren berekend op de Gezondheidsenquête of diverse indicatoren gebaseerd op éénmalige studies). In enkele gevallen kon niet geactualiseerd worden omdat er vragen gerezen zijn bij de basisdata en zich verder onderzoek opdringt vooraleer nieuwe gegevens kunnen worden gepubliceerd. In dat geval wordt de indicator voorlopig in de lijst behouden met de vermelding (p.m.). Dit is bijvoorbeeld het geval bij de kruising van de op het ECHP/PSBH gebaseerde indicatoren naar opleidingsniveau en bij de indicator met betrekking tot het aantal huishoudens op wachtlijsten voor een sociale woning in verhouding tot het aanbod van zo'n woningen (III.2). Gezien de omvang van het verzamelde cijfermateriaal enerzijds en de gekozen voorstellingswijze door middel van grafieken anderzijds is het niet mogelijk alle resultaten in deze bijlage te publiceren. De beschrijving van de indicatoren geeft telkens aan welke resultaten berekend werden. Vaak wordt slechts een selectie ervan in grafiek weergegeven. Voor een aantal indicatoren gebaseerd op de Arbeidskrachtenenquête is er een (meestal beperkt) verschil tussen de resultaten berekend door Eurostat en de resultaten voor België en de gewesten berekend door instellingen in België. Deze verschillen zijn over het algemeen te wijten aan het feit dat Eurostat resultaten berekent op basis van cijfers met betrekking tot het tweede kwartaal, terwijl in België met de jaargemiddelden wordt gewerkt.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
15
I. INKOMEN Inleidende commentaar in verband met de 'inkomensindicatoren', berekend op basis van het ECHP Bron De indicatoren die we hier voorstellen werden berekend op basis van de meest recente golf van het Europees Panel van de Huishoudens (ECHP), namelijk de achtste golf die betrekking heeft op de enquête georganiseerd in 2001. Het ECHP is een Europese enquête gebaseerd op een geharmoniseerde vragenlijst, die jaarlijks een representatief panel van huishoudens en personen in elk land bevraagt. Ze bestrijkt een groot aantal onderwerpen : inkomen (inbegrepen sociale overdrachten), gezondheid, onderwijs, huisvesting, socio-demografische kenmerken waaronder arbeid enz. In België worden de gegevens verzameld door twee universiteiten (de universiteiten van Antwerpen en Luik). Ontbrekende inkomensgegevens worden geïmputeerd. Bovendien worden de data gewogen om de representativiteit van de resultaten te verzekeren. Bij het gebruik van de resultaten moet rekening gehouden worden met bepaalde zwakheden van de databank: (1) Op het niveau van de gewesten is de accuraatheid van de indicatoren kleiner dan op nationaal niveau, omwille van de kleinere steekproef. De resultaten voor Brussel in het bijzonder lijken ons niet betrouwbaar (de substeekproef m.b.t. Brussel is bijzonder klein). De resultaten voor dit gewest worden daarom niet gepubliceerd. De hiërarchie van de regionale armoede(risico)percentages verschilt overigens in de verschillende databanken in verband met het inkomen (fiscale gegevens, ECHP, Huishoudbudgetenquête). (2) Ieder jaar wordt de oorspronkelijke steekproef aangetast door de verdwijning van een percentage huishoudens die niet langer willen deelnemen aan het panel. Deze attritiegraad verzwakt de representativiteit van het panel en maakt het steeds noodzakelijker dat de data gewogen worden met coëfficiënten die toelaten de representativiteit van de resultaten in verhouding tot de referentiebevolking te verzekeren. Het is trouwens vrij waarschijnlijk dat de bevolking die het panel verlaat niet op dezelfde wijze is samengesteld als het geheel van de bevolking. Waarschijnlijk zijn het vooral personen die getroffen werden door instabiliteit op verschillende vlakken (op persoonlijk of beroepsvlak) die het panel willen verlaten, wat de resultaten gebaseerd op de resterende respondenten en de evolutie in de tijd ervan kan vertekenen. (3) Tenslotte, en misschien vooral, moet men in het achterhoofd houden dat de meeste databanken zeer grote moeilijkheden hebben om mensen in extreme armoede te betrekken (moeilijk te lokaliseren, te bevragen, jaar na jaar in het panel te houden). In het licht van deze waarschuwingen moet men de getoonde resultaten dus heel voorzichtig benaderen.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
16
Begrippen Wat de gehanteerde begrippen betreft: het zijn de individuele personen die worden beschouwd als analyse-eenheden en niet de huishoudens waartoe ze behoren. Aan elke individuele persoon wordt het inkomen van het huishouden (1) toegekend, gedeeld door een equivalentiefactor (2). (1) Het totale beschikbare inkomen van een huishouden is het geheel van de netto monetaire inkomens die gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan de enquête (2000 in het geval van de enquête 2001) door dit huishouden en de leden die er deel van uitmaken op het moment van het interview werden verworven. Het omvat het arbeidsinkomen (lonen en inkomen uit activiteit als zelfstandige), private inkomens (ontvangsten uit kapitaal en eigendom), pensioenen en de andere rechtstreeks ontvangen sociale overdrachten. Worden niet in aanmerking genomen: de onrechtstreekse sociale overdrachten (zoals de terugbetaling van medische kosten), de overdrachten aan andere huishoudens (maar wel de overdrachten ontvangen van andere huishoudens), de ontvangsten in natura en de geïmputeerde huur van woningen betrokken door de eigenaar. (2) Het inkomen van het huishouden wordt gedeeld door een equivalentiefactor. De equivalentieschaal maakt het mogelijk het inkomen te vergelijken van huishoudens met een verschillende omvang doordat gebruik wordt gemaakt van een methode die de inkomens omzet in vergelijkbare eenheden. De schaal die gebruikt werd voor het berekenen van de verder getoonde resultaten is de 'gewijzigde OESO-schaal', die een gewicht van '1' toekent aan de eerste volwassene, '0,5' aan alle andere volwassenen (14 jaar en ouder) in het huishouden en '0,3' aan alle personen jonger dan 14 jaar. Dat betekent dat het inkomen van een koppel met twee kinderen (van minder dan 14 jaar) gedeeld wordt door een coëfficiënt van 2,1 (1+0,5+0,3+0,3) om het vergelijkbaar te maken met het inkomen van een alleenstaande. Evolutie van de indicatoren in de tijd Om lessen te kunnen trekken uit de evolutie van de armoede-indicatoren in de tijd zouden idealiter betrouwbaarheidsintervallen moeten worden berekend. Bij gebrek aan tijd en competentie op dit domein is het niet mogelijk gebleken deze intervallen tijdig te berekenen. We tonen daarom enkel de resultaten van de indicatoren voor het laatst beschikbare jaar, namelijk 2001. Eerder dan een precieze meting geven de voorgestelde resultaten een grootte-orde aan. Ze vormen een basis voor discussie en analyse. Kruising naar geslacht Verder in dit document worden een groot aantal indicatoren gekruist naar geslacht. Met betrekking tot de monetaire indicatoren geeft deze kruising echter slechts gedeeltelijke informatie over de comparatieve situatie van mannen en vrouwen tegenover de armoede, in de mate dat het het totale inkomen van het huishouden is (som van alle individuele inkomens) dat in deze analyse wordt gebruikt. Bij dit type berekening is de onderliggende hypothese dus
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
17
dat elk lid van het huishouden een gelijke toegang heeft tot het inkomen van het huishouden. Al is deze hypothese niet onrealistisch (in de mate dat men ervan uit kan gaan dat de situatie van een individu tegenover de armoede inderdaad bepaald wordt door de inkomsten van haar/zijn huishouden), ze verdoezelt de verschillende situatie van mannen en vrouwen binnen het huishouden. De gepubliceerde armoede(risico)percentages naar geslacht geven slechts indirect informatie over man/vrouw welvaartsverschillen in de mate dat ze verschillend zullen zijn indien de situatie van mannen en vrouwen die alleen leven (of die leven in huishoudens die een ongelijke samenstelling man/vrouw hebben) verschillend is.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
18
1. Gelijkheid / ongelijkheid van de algemene inkomensverdeling I.1 Inkomens quintiel verhouding S80/S20: verhouding van het totale inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quintiel). Inkomen moet begrepen worden als equivalent beschikbaar inkomen. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS S80/S20 Europese Unie 2001 7
6
5
4
3
2
1
0
2001
DK
S
A
FIN
D
L
NL
B
F
EU15
IRL
I
UK
E
EL
P
3,1
3,4
3,5
3,5
3,6
3,8
3,8
4
4
4,4
4,5
4,8
4,9
5,5
5,7
6,5
GI.1
S80/S20 EU15, België en de gewesten 2001 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
2001
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
4,4
4
4,1
4
GI.2
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
19
I.2 Gini-coëfficiënt: synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0% (volledige gelijkheid) tot 100% (volledige ongelijkheid). Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Ginicoëfficiënt Europese Unie 2001 40
35
30
25
20
15
10
5
0
2001
DK
A
FIN
S
D
NL
F
L
B
EU15
IRL
I
UK
EL
E
P
22
24
24
24
25
26
27
27
28
28
29
29
31
33
33
37
GI.3
Ginicoëfficiënt EU15, België en de gewesten 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
2001
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
28
28
27
29
GI.4
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
20
2. Armoederisico 2.1 Armoederisico gemeten met een objectieve norm 2.1.1 Welk percentage van de bevolking wordt in één gegeven jaar geconfronteerd met het risico op armoede? I.3 Armoederisicopercentage: percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Het equivalent inkomen wordt gedefinieerd als het totaal beschikbaar inkomen van het huishouden gedeeld door zijn 'equivalente omvang' om rekening te houden met de omvang en de samenstelling van het huishouden. Het wordt toegekend aan elk lid van het huishouden. a) Naar leeftijd en geslacht; b) Naar meest frequente activiteitsstatus (bevolking 16 jaar en ouder); c) Naar type huishouden; d) Naar eigendoms- of huurverhouding; e) Naar werkintensiteit van het huishouden; f) Illustratieve waarden van de armoederisicogrens. Naar gewest, opleidingsniveau (personen 16 jaar en ouder) (p.m.) en belangrijkste inkomensbron van het huishouden. ECHP – Eurostat / IWEPS Armoederisicopercentage Europese Unie 2001 25
20
15
10
5
0
totaal
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
EU15
F
UK
E
I
EL
P
IRL
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
GI.5
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
21
Armoederisicopercentage naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), Europese Unie 2001 25
20
15
10
5
0
NL
S
D
L
DK
A
FIN
B
EU15
F
UK
E
I
P
IRL
EL
vrouwen
10
11
12
11
14
15
15
15
16
16
18
19
19
19
22
22
totaal
10
11
11
11
12
12
13
14
15
15
15
18
18
18
20
21
mannen
10
10
9
11
10
9
10
12
13
14
13
16
17
18
18
19
GI.6
Armoederisicopercentage naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), EU15, België en de gewesten 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
16
15
14
18
totaal
15
14
13
15
mannen
13
12
13
12
GI.7
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
22
Armoederisicopercentage naar leeftijd en geslacht, België 2001 30
25
20
15
10
5
0
0-15
vrouwen 12
totaal mannen
16-24
25-49
50-64
65+
12
11
13
26
16+ 15
12
10
12
26
14
11
8
10
24
12
GI.8
Armoederisicopercentage naar leeftijd, België en de gewesten 2001 30
25
20
15
10
5
0
0-15
16-24
25-49
50-64
65+
alle leeftijden
België
12
12
10
12
26
13
Vlaams Gewest
13
8
9
12
28
13
Waals Gewest
12
17
10
12
24
14
GI.9
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
23
Armoederisicopercentage (bevolking 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus * en geslacht, België 2001 40
werklozen mannen werklozen totaal
32 27
werklozen vrouwen 24
andere inactieven vrouwen 22
gepensioneerden mannen 21
andere inactieven totaal gepensioneerden totaal
21 20
gepensioneerden vrouwen 15
allen vrouwen 13
andere inactieven mannen
13
allen totaal 11
zelfstandigen mannen
11
allen mannen 10
zelfstandigen totaal zelfstandigen vrouwen
8 4
werknemers vrouwen werknemers mannen
3
werknemers totaal
3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
GI.10
(*) De meest frequente activiteitsstatus is gedefinieerd als de status die mensen verklaren te hebben ingenomen gedurende meer dan de helft van het aantal maanden in het voorafgaand kalenderjaar.
Armoederisicopercentage (bevolking 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, België - EU15 2001 (index allen totaal = 100) 314 308
werklozen mannen werklozen totaal
246
271
214 208
werklozen vrouwen 179 185
andere inactieven vrouwen 114
gepensioneerden mannen
169
andere inactieven totaal
162 121
gepensioneerden totaal
121
gepensioneerden vrouwen
179
162 154
114 115
allen vrouwen andere inactieven mannen
EU15 B
164
100 100 100
allen totaal zelfstandigen mannen
114
85
allen mannen
85
zelfstandigen totaal
93 114
77
zelfstandigen vrouwen
114
62 36 31
werknemers vrouwen werknemers mannen
23
werknemers totaal
23
0
43 43
50
100
150
200
250
300
350
GI.11
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
24
Armoederisicopercentage (bevolking 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, Vlaams Gewest 2001 25
gepensioneerden mannen werklozen totaal
25 23
gepensioneerden totaal andere inactieven vrouwen
21 20
gepensioneerden vrouwen 17
andere inactieven totaal 13
zelfstandigen mannen
13
allen vrouwen zelfstandigen totaal
12
allen totaal
12
allen mannen
11 9
zelfstandigen vrouwen 7
andere inactieven mannen 4
werknemers vrouwen werknemers mannen
3
werknemers totaal
3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
GI.12
Armoederisicopercentage (bevolking 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, Waals Gewest 2001 37
werklozen totaal werklozen vrouwen
36 28
andere inactieven vrouwen andere inactieven totaal
26 22
andere inactieven mannen gepensioneerden mannen
21
gepensioneerden totaal
21 20
gepensioneerden vrouwen 18
allen vrouwen 15
allen totaal allen mannen
12 7
zelfstandigen mannen
7
zelfstandigen totaal 4
werknemers vrouwen werknemers mannen
3
werknemers totaal
3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
GI.13
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
25
Armoederisicopercentage naar type huishouden *, België 2001 1 persoon huish. 65+
27
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
26
1 persoon huish. vrouw
26
éénoudergezin
25
1 persoon huish.
21
3 of meer volwass. met afh. kinderen
15
1 persoon huish. 30-64
13
totaal
13
1 persoon huish. man
12
2 volwass. 2 afh. kinderen
11
3 of meer volwassenen
8
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden -65)
8
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
7
2 volwass. 1 afh. kind
7 0
5
10
15
20
25
30
35
40
GI.14
(*) Afhankelijke kinderen worden gedefinieerd als mensen van 0 tot en met 15 jaar + mensen van 16 tot en met 24 jaar indien ze inactief zijn en inwonen bij tenminste één ouder.
Armoederisicopercentage naar type huishouden, België - EU15 2001 (index totaal = 100) éénoudergezin
233
192 213
1 persoon huish. -30 193
1 persoon huish. 65+
187
1 persoon huish. vrouw 2 volwass. 3 of meer afh. kind.
208
200
180
54 167 162
1 persoon huish. 1 persoon huish. man
120
92
EU15 B
107 115
3 of meer volwass. met afh. kinderen
107
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+) 1 persoon huish. 30-64
100 100
totaal
100 100
200
87 85
2 volwass. 2 afh. kinderen 2 volwass. 1 afh. kind
54
67 67 62
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden -65)
60 62
3 of meer volwassenen 0
50
100
150
200
250
GI.15
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
26
Armoederisicopercentage naar type huishouden, Vlaams Gewest 2001 29
1 persoon huish. 65+ 2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
28
1 persoon huish. vrouw
24
1 persoon huish.
19
totaal
13
1 persoon huish. man
12
2 volwass. 2 afh. kinderen
11
andere huish. geen afh. kinderen
8
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden 65)
8
1 persoon huish. 30-64
8
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
7
2 volwass. 1 afh. kind
5 0
5
10
15
20
25
30
35
40
GI.16
Armoederisicopercentage naar type huishouden, Waals Gewest 2001 éénoudergezin
38
1 persoon huish. vrouw
30
1 persoon huish. 65+
29
1 persoon huish.
24
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
23
1 persoon huish. 30-64
15
totaal
14
2 volwass. 2 afh. kinderen
11
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden 65)
11
1 persoon huish. man
11
2 volwass. 1 afh. kind
10
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
9 0
5
10
15
20
25
30
35
40
GI.17
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
27
Armoederisicopercentage naar eigenaar/huurder status van het huishouden, Europese Unie 2001 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
EU15
F
UK
E
I
EL
P
eigenaar
6
6
7
7
8
8
12
10
12
12
12
18
17
21
19
IRL 17
totaal
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
huurder
18
24
16
20
23
24
12
28
24
25
32
23
30
15
25
44
GI.18
Armoederisicopercentage naar eigenaar/huurder status van het huishouden, EU15, België en de gewesten 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
eigenaar
12
10
10
10
totaal
15
13
13
14
huurder
24
28
27
33
GI.19
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
28
Armoederisicopercentage naar werkintensiteit van het huishouden *, huishoudens zonder afhankelijke kinderen, Europese Unie 2001 80 70 60 50 40 30 20 10 0
L
DK
A
FIN
B
D
F
UK
EU15
I
E
P
EL
IRL
WI = 0
15
22
23
24
26
26
28
29
30
34
37
39
39
69
0 < WI < 1
6
6
8
14
7
6
11
10
10
13
8
9
15
5
WI =1
4
0
5
7
3
4
6
4
5
4
3
9
10
5
GI.20
(*) De werkintensiteit van het huishouden verwijst naar het aantal maanden dat alle leden van het huishouden op arbeidsleeftijd gewerkt hebben gedurende het referentie inkomensjaar als proportie van het totaal aantal maanden dat theoretisch door hen gewerkt kon worden. Personen worden geklasseerd in categorieën van werkintensiteit die gaan van WI= 0 (huishouden zonder betaald werk) tot WI=1 (volledige werkintensiteit).
Armoederisicopercentage naar werkintensiteit van het huishouden, huishoudens met afhankelijke kinderen, Europese Unie 2001 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
EL
DK
A
FIN
D
L
EU15
E
F
UK
B
P
IRL
WI = 0
31
33
33
51
55
58
63
67
69
72
73
75
82
I
0 < WI < 0.5
38
11
22
14
33
38
40
41
43
36
36
64
39
51
0.5 <= WI < 1
20
2
10
4
12
18
17
20
22
14
7
23
16
26
WI =1
9
0
8
5
4
9
5
5
6
8
3
14
4
4
GI.21
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
29
Waarde van de armoederisicogrens (60% van het mediaaninkomen) voor een huishouden bestaande uit 1 volwassene (in koopkrachtpariteiten), Europese Unie 2001 16.000
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
P
EL
E
I
S
FIN
IRL
EU15
NL
F
UK
B
A
D
DK
L
KKP 4.967 5.443 6.527 7.044 7.679 7.680 7.934 8.253 8.309 8.765 8.984 9.286 9.468 9.492 10.197 14.376
GI.22
Armoederisicopercentage naar belangrijkste inkomensbron van het huishouden, Europese Unie 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
EU15
F
UK
E
I
EL
P
arbeidsinkomen
7
5
6
8
5
11
6
4
10
10
8
13
16
15
14
IRL 10
totaal
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
sociale overdrachten
18
30
23
19
30
18
29
34
29
28
36
36
25
35
43
60
GI.23
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
30
I.4 Spreiding rond de armoederisicogrens: percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 40%, 50%, 70% van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Spreiding rond de armoederisicogrens, Europese Unie 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
EU15
F
UK
E
I
EL
P
40% mediaan
3
2
3
4
2
3
3
2
5
4
5
7
8
8
6
IRL 5
50% mediaan
6
7
6
6
6
6
6
6
9
9
11
13
13
14
13
15
60% mediaan
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
70% mediaan
18
19
19
19
20
21
19
21
23
23
26
27
27
28
28
29
GI.24
Spreiding rond de armoederisicogrens, EU15, België en de gewesten 2001 30
25
20
15
10
5
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
40% mediaan
5
2
3
1
50% mediaan
9
6
6
6
60% mediaan
15
13
13
14
70% mediaan
23
21
19
26
GI.25
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
31
I.5 Armoederisicopercentage gemeten met een in de tijd verankerde armoederisicogrens: in jaar 't', het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen beneden de armoederisicogrens vastgesteld in jaar t-3 (1998) en aangepast in functie van de inflatie over de drie voorbije jaren. Naar leeftijd en geslacht. ECHP – Eurostat Armoederisicopercentage, gemeten met een armoederisicogrens verankerd op een bepaald tijdstip (1998), Europese Unie 2001 25
20
15
10
5
0
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
EU15
F
UK
E
I
EL
P
IRL
lopende grens
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
grens verankerd in de tijd
8
10
9
10
9
10
10
11
12
13
13
12
15
17
16
13
GI.26
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
32
2.1.2 Welk percentage van de bevolking wordt sinds meerdere jaren (blijvend) geconfronteerd met armoederisico? I.6 Blijvend armoederisicopercentage (60% van de mediaan): percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in het lopend jaar en in minstens twee van de drie voorafgaande jaren. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Blijvend armoederisicopercentage (grens 60% van de mediaan), Europese Unie 2001 16
14
12
10
8
6
4
2
0
totaal
DK
NL
D
FIN
B
A
EU15
F
L
E
UK
IRL
I
EL
P
5
5
6
6
7
7
9
9
9
10
10
13
13
14
15
GI.27
Blijvend armoederisicopercentage (grens 60% van de mediaan) naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), EU15, België en de gewesten 2001 12
10
8
6
4
2
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
9
9
8
11
totaal
9
8
7
9
mannen
8
7
7
7
GI.28
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
33
I.7 Blijvend armoederisicopercentage (50% mediaan): percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 50% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in het lopend jaar en in minstens twee van de drie voorafgaande jaren. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Blijvend armoederisicopercentage (grens 50% van de mediaan), Europese Unie 2001 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
totaal
DK
NL
FIN
B
D
F
L
A
EU15
UK
E
IRL
I
P
EL
2
2
2
3
3
3
3
3
5
5
6
7
7
8
9
GI.29
Blijvend armoederisicopercentage (grens 50% van de mediaan), EU15, België en de gewesten 2001 6
5
4
3
2
1
0
totaal
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5
3
3
3
GI.30
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
34
2.1.3 In welke mate hebben mensen met armoederisico tekort aan inkomen (intensiteit van het armoederisico - armoederisicogrens is 60% van het mediaan inkomen I.8 Relatieve mediane armoederisicokloof: verschil tussen het mediaan equivalent inkomen van de personen onder de armoederisicogrens en de armoederisicogrens, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicogrens. Naar leeftijd en geslacht. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Relatieve mediane armoederisicokloof, Europese Unie 2001 30
25
20
15
10
5
0
2001
B
L
FIN
DK
D
F
A
NL
S
EU15
P
UK
E
IRL
EL
I
15
17
17
19
19
19
19
20
20
22
22
23
24
24
28
28
GI.31
Relatieve mediane armoederisicokloof naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), EU15, België en de gewesten 2001 25
20
15
10
5
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
21
15
15
15
totaal
22
15
15
15
mannen
22
15
15
15
GI.32
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
35
I.9 Totale armoederisicokloof als een percentage van het totale inkomen (in de steekproef), gedefinieerd als de verhouding tussen de totale armoederisicokloof van alle mensen met armoederisico en het totale inkomen van alle mensen. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Totale armoederisicokloof in procent van het totaal inkomen, Europese Unie 2001 4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,5%
0,0%
2001
L
B
D
NL
A
FIN
S
DK
F
UK
P
E
IRL
I
EL
1,2%
1,4%
1,4%
1,7%
1,7%
1,8%
1,8%
1,8%
2,1%
2,5%
2,6%
2,9%
3,2%
3,2%
3,5%
GI.33
Totale armoederisicokloof in procent van het totaal inkomen, België en de gewesten 2001 1,6%
1,4%
1,2%
1,0%
0,8%
0,6%
0,4%
0,2%
0,0%
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
1,4%
1,5%
1,4%
GI.34
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
36
2.2 Armoederisico gemeten met een subjectieve norm 2.2.1 Welk percentage van de bevolking wordt geconfronteerd met armoederisico? I.10 Percentage personen die leven in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen (making ends meet). Naar gewest en geslacht. ECHP – Eurostat / IWEPS Percentage personen die leven in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen naar geslacht, België en de gewesten 2001 16 14 12 10 8 6 4 2 0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
12
8
14
totaal
10
7
13
mannen
9
6
12
GI.35
Percentage personen die leven in een huishouden dat volgens de referentiepersoon grote/zeer grote moeilijkheden heeft om rond te komen, België en de gewesten 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
zeer grote moeilijkheden
3
2
4
grote moeilijkheden
7
5
9
GI.36
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
37
3. De sociale overdrachten als instrument in de strijd tegen armoederisico 3.1 Impact op het aantal mensen met armoederisico I.11 Armoederisicopercentage vóór sociale overdrachten (uitkeringen): percentage mensen met armoederisico, waarbij het equivalent inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen); 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen en exclusief alle andere sociale overdrachten (uitkeringen); 3. Inkomen inclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen) (= indicator I.3). Dezelfde armoederisicogrens, gedefinieerd als 60% van het nationaal mediaan equivalent beschikbaar inkomen (na sociale overdrachten / uitkeringen) wordt gebruikt voor de drie statistieken. Naar leeftijd en geslacht. Relatief impact in % na/voor overdrachten. Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Armoederisicopercentage vóór alle sociale overdrachten, na pensioenen en na alle sociale overdrachten, Europese Unie 2001 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
S
DK
D
NL
FIN
L
A
B
F
EU1 5
UK
E
I
EL
P
IRL
vóór alle sociale overdrachten
43
31
39
36
30
40
38
38
40
39
40
37
42
39
37
36
na pensioenen
27
21
21
21
19
23
22
23
24
24
29
23
22
23
24
30
na alle sociale overdrachten
10
11
11
11
11
12
12
13
15
15
17
19
19
20
20
21
GI.37
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
38
1. Relatief impact in vergelijking met de situatie vóór sociale overdrachten (uitkeringen) waarbij pensioenen worden beschouwd als sociale overdrachten (inkomensdefinitie 1). Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen en andere sociale overdrachten), Europese Unie 2001 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
S
D
L
NL
A
B
DK
FIN
F
I
EL
E
P
andere sociale overdrachten
40
26
28
28
26
26
32
27
23
EU15 UK 23
30
7
8
11
11
IRL 25
pensioenen
37
46
43
42
42
40
32
37
40
39
28
48
41
38
35
17
GI.38
Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden beschouwd als sociale overdrachten) naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), Europese Unie 2001 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
S
NL
L
D
A
B
DK
F
UK
EU15
FIN
I
E
EL
P
IRL
vrouwen
77
76
75
73
65
67
62
64
60
64
59
59
53
50
50
42
totaal
75
74
73
73
69
66
65
64
63
63
62
59
53
50
50
44
mannen
75
71
71
74
74
67
67
65
64
65
67
59
54
50
47
47
GI.39
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
39
2. Relatief impact in vergelijking met de situatie vóór sociale overdrachten (uitkeringen) waarbij pensioenen niet als sociale overdrachten worden beschouwd (inkomensdefinitie 2). Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden niet beschouwd als sociale overdrachten) naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), Europese Unie 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
S
NL
DK
L
UK
D
A
B
F
EU15
FIN
IRL
P
E
I
EL
vrouwen
59
50
42
45
40
43
35
40
30
33
29
29
17
21
14
8
totaal
54
47
45
45
42
42
40
36
32
32
32
29
22
18
14
9
mannen
52
47
47
48
41
50
47
40
33
35
41
31
22
24
15
10
GI.40
Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden niet beschouwd als sociale overdrachten) naar geslacht (bevolking 16 jaar en ouder), EU15, België en de gewesten 2001 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
33
40
36
38
totaal
32
36
35
42
mannen
35
40
32
45
GI.41
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
40
3.2 Impact op de totale armoederisicokloof I.12 Totale armoederisicokloof vóór sociale overdrachten (uitkeringen), waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen); 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen en exclusief alle andere sociale overdrachten (uitkeringen); 3. Inkomen inclusief alle sociale overdrachten (uitkeringen) (= indicator I.9). Naar gewest. ECHP – Eurostat / IWEPS Totale armoederisicokloof vóór alle sociale overdrachten, na pensioenen, en na alle sociale overdrachten, België en de gewesten 2001 12,0%
10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vóór alle sociale overdrachten
8,3%
7,8%
10,0%
na pensioenen
3,7%
3,5%
4,4%
na alle sociale overdrachten
1,4%
1,5%
1,4%
GI.42
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
41
3.3 Adequaatheid van de minimum sociale overdracht I.13 Netto minimumuitkering (rustpensioen, werkloosheid, invaliditeitsuitkering, bestaansminimum) in procent van de armoederisicogrens (60% van het mediaaninkomen) voor een alleenstaande. ECHP / STASIM – CSB De resultaten met betrekking tot indicatoren I.13 en I.14 worden samen voorgesteld in onderstaande grafiek. 4. Het minimumloon als instrument in de strijd tegen armoederisico 4.1 Adequaatheid van het minimumloon I.14 Netto minimumloon in procent van de armoederisicogrens (60% van het mediaaninkomen) voor een alleenstaande. ECHP / STASIM – CSB Netto minimumloon en minimumuitkeringen (werknemers en sociale bijstand) als percentage van de armoederisicogrens voor een alleenstaande, België 2000 (ECHP 2001) 140%
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
2000
minimum pensioen werknemers
minimum invaliditeitsuitkering werknemers
minimum werkloosheidsuitkering
bestaansminimum
minimumloon
101%
96%
76%
74%
122%
GI.43
Pensioen: volledige loopbaan. Werkloosheidsuitkering na 6 maanden.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
42
5. Mensen met afbetalingsmoeilijkheden I.15 Aantal bij de Kredietcentrale voor Particulieren van de Nationale Bank geregistreerde personen in verhouding tot de meerderjarige bevolking (%). Naar provincie en naar arrondissement. Centrale voor Kredieten aan Particulieren - Nationale Bank van België Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking, België 6
5
4
3
2
1
0
België
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003*
4,4
4,5
4,5
4,6
4,7
4,8
4,9
5
4,3
GI.44
(*) Breuk in de serie ingevolge een wijziging van de wetgeving.
Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking naar provincie, 2003 8
7
6
5
4
3
2
1
0
2003
VlaamsBrabant
Antwerpen
Limburg
2,5
3
3
OostWestVlaanderen Vlaanderen 3,1
3,1
Brabant wallon
Luxembourg
Brussel Hfdst.
Liège
Namur
Hainaut
3,9
5,1
5,3
6,1
6,2
7,2
GI.45
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
43
Werkgroep Indicatoren NAPIncl C
M o ha ns rle ro i
Ve rv ie r Vi s O rto os n te nd e Ar Ba lo st n og ne W Br are us m se m lH e fd M To st. ar ur ch na ei en -F A am t h en n N e am u D r M ina ou nt sc ro n H uy Ph Th ilip ui pe n So ville ig ni es
Tu rn ho ut T M ielt aa se H al Le ik le -V uve ilv n o M ord ec e he le n R Iep oe e se r la re D Eek ik lo Si smu nt i -N de ik la as B O r u ud g en ge aa rd D en Ko e de rtr rm ijk on de To Gen ng t er H en An ass tw elt er pe n Aa Ve lst u N rne iv el le s
Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking naar arrondissement, 2003
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
GI.46
44
II. ARBEID 1. Werkloosheid 1.1 Op individueel niveau II.1 Langdurige werkloosheidsgraad: langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. Naar gewest. LFS – Eurostat Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, Europese Unie 2002 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
NL
L
A
DK
S
UK
IRL
P
FIN
F
EU15
B
E
D
EL
I
vrouwen
0,8
1
1,1
0,9
0,8
0,7
0,7
2,2
2
3,3
3,6
4,1
6,3
4,1
8,3
7,2
totaal
0,7
0,8
0,8
0,9
1
1,1
1,3
1,8
2,3
2,8
3
3,5
3,9
4
5,1
5,3
mannen
0,6
0,6
0,6
0,8
1,2
1,4
1,7
1,4
2,5
2,2
2,6
3,1
2,3
3,9
3
4,1
GII.1
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
45
Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, EU15 en België 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
België vrouwen
7,7
7,6
7,1
7
5,9
4,6
3,6
4,1
EU15 vrouwen
5,9
5,9
5,8
5,4
4,7
4,2
3,7
3,6
België mannen
4,5
4,3
4,2
4,5
4,1
3
3
3,1
EU15 mannen
4,2
4,2
4,2
3,7
3,3
2,9
2,7
2,6
GII.2
LFS – NIS (NAP Werkgelegenheid 2003)
Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, EU15, België en de gewesten 2002 8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0
EU15
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
3,6
3,7
6,9
1,6
7,1
totaal
3,0
3,2
6,9
1,4
5,6
mannen
2,6
2,8
6,9
1,3
4,4
GII.3
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
46
II.2 Aandeel langdurige werklozen: totale langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden ILO-definitie) als percentage van de totale werkloze bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. LFS – Eurostat Aandeel langdurig werklozen in de totale werkloze bevolking naar geslacht, Europese Unie 2002 70
60
50
40
30
20
10
0
A
DK
S
UK
FIN
NL
IRL
F
E
P
EU15
B
EL
I
vrouwen
24
21
17
16
22
27
19
33
38
35
41
50
55
59
totaal
19
19
20
22
25
26
30
31
34
34
39
49
51
59
mannen
15
17
22
26
28
25
37
29
29
33
38
47
45
59
GII.4
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
47
II.3 Zeer langdurige werkloosheidsgraad: zeer langdurig werkloze bevolking (>= 24 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht. LFS – Eurostat Zeer langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, Europese Unie 2002 6
5
4
3
2
1
0
S
DK
A
L
NL
UK
IRL
P
FIN
F
EU15
E
B
D
EL
I
vrouwen
0
0,4
0,3
0,4
0,4
0,4
0,3
1,1
0,9
1,8
2,2
3,7
2,8
2,7
5
5,2
totaal
0
0,3
0,3
0,3
0,3
0,6
0,7
0,9
1,2
1,4
1,8
2,2
2,4
2,5
3
3,8
mannen
0
0,3
0,3
0,2
0,3
0,8
1
0,7
1,4
1,1
1,5
1,2
2
2,4
1,7
3
GII.5
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
48
II.4 Toegang van migranten tot de werkgelegenheid: verschil inzake werkzaamheids- en werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit. Naar gewest en geslacht. LFS – NIS / FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Verschil in werkzaamheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit, naar geslacht, België en de gewesten 2002
-27,2 -26,6
Waals Gewest
-25,6
-33,5 -26,6
Vlaams Gewest -17,8
vrouwen totaal mannen
-36,2 -28,6
Brussels Hfdst. Gewest -21,4
-33 -28,1
België -22,6
-40
-35
-30
-25
-20
-15
-10
-5
0
GII.6
Verschil in werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit, naar geslacht, België en de gewesten 2002
34,6 31,8
Waals Gewest
30,7
25,7 Vlaams Gewest
20,7 18,4
vrouwen totaal mannen
35 25,9
Brussels Hfdst. Gewest 21,5
32,5 België
26,7 24,1
0
5
10
15
20
25
30
35
40
GII.7
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
49
1.2 Op het niveau van het huishouden II.5 Bevolking die leeft in huishoudens zonder betaald werk: a) Kinderen: percentage kinderen (0 tot 17 jaar oud) die leven in een huishouden zonder betaald werk in verhouding tot alle kinderen. b) Volwassenen op actieve leeftijd: percentage volwassenen (18 tot 59 jaar oud) die leven in een huishouden zonder betaald werk in verhouding tot alle volwassenen in die leeftijdscategorie. Studenten van 18 tot 24 jaar die leven in een huishouden dat alleen uit studenten bestaat worden noch in de teller, noch in de noemer geteld. Naar geslacht. Naar gewest. LFS - Eurostat Percentage kinderen (0-17) die leven in huishoudens zonder betaald werk, Europese Unie 2002 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2002
L
A
P
EL
NL
E
I
D
F
EU15
IRL
B
UK
2,8
4,4
4,4
5,1
6
6,6
7,2
9,3
9,6
9,9
10,8
13,8
17,4
GII.8
Percentage kinderen (0-17) die leven in huishoudens zonder betaald werk, België en EU15 16
14
12
10
8
6
4
2
0
EU15 (r) B
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
11
11,2
11,2
10,8
10,4
9,8
9,6
2002 9,9
12,3
12,3
11,8
12,9
11,3
10,8
12,9
13,8
GII.9
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
50
Percentage kinderen (0-17) die leven in huishoudens zonder betaald werk, België en de gewesten 2002 30
25
20
15
10
5
0
2002
België
Brussels Hfdst. Gew.
Vlaams Gewest
Waals Gewest
13,1
25,4
7,3
18,9
GII.10
Percentage volwassenen (18-59) die leven in huishoudens zonder betaald werk naar geslacht, Europese Unie 2002 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
P
L
NL
E
A
IRL
EL
EU15
D
I
F
UK
B
vrouwen
5,2
7
8,1
7,9
8,7
9,8
11,7
11
10,7
11,8
11,8
13,3
16,6
totaal
4,5
6,3
6,7
7,2
7,5
8,5
9,3
9,7
10
10,2
10,4
11,2
14,2
mannen
3,7
5,6
5,3
6,5
6,3
7,3
6,8
8,4
9,4
8,6
9,1
9,1
11,9
GII.11
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
51
Percentage volwassenen (18-59) die leven in huishoudens zonder betaald werk, België en EU15 16
14
12
10
8
6
4
2
0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
EU15 (r)
11,6
11,6
11,6
11,1
10,5
9,9
9,7
2002 9,7
B
14,1
14,1
14,3
14,4
13
12,4
13,8
14,2
GII.12
Percentage volwassenen (18-59) die leven in huishoudens zonder betaald werk naar geslacht, België en de gewesten 2002 25
20
15
10
5
0
vrouwen totaal mannen
België
Brussels Hfdst. Gew.
Vlaams Gewest
Waals Gewest
16,4
23,4
12,2
21,7
14
22
10,2
18,6
11,7
20,6
8,2
15,5
GII.13
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
52
2. Arbeid en gebrek aan inkomen II.6 Armoederisico van werkenden: percentage personen die als 'werkend' worden beschouwd volgens de meest frequente activiteitsstatus definitie (ind. I.3.b.) (werknemers en zelfstandigen) en die geconfronteerd worden met armoederisico. Naar kenmerken van de persoon, de job en het huishouden. ECHP – Eurostat Percentage personen die als 'werkend' worden beschouwd volgens de meest frequente activiteitsstatus definitie (ind. I.3.b.) (werknemers en zelfstandigen) en die geconfronteerd worden met armoederisico, Europese Unie 2001 30
25
20
15
10
5
0
DK
D
B
FIN
A
UK
werknemers
3
4
3
4
3
5
totaal
4
4
4
6
6
6
zelfstandigen
6
5
10
17
24
14
S 7
IRL
EU15
6
6
7
7
16
16
NL 8
F
L
E
I
P
6
8
7
7
7
EL 5
8
8
10
10
12
13
25
2
20
18
28
25
GII.14
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
53
3. Inspanningen tot reïntegratie in de arbeidsmarkt II.7 Activeringsgraad: aantal deelnemers aan programma’s voor beroepsopleiding en andere beleidsmaatregelen inzake werkgelegenheidsbeleid1 in procent van de werkloze werkzoekenden. Naar geslacht. LMP – Eurostat (NAP Werkgelegenheid 2002) Activeringsgraad (%) naar geslacht, België 1998-2001 60
50
40
30
20
10
0
1998
1999
2000
2001
vrouwen
43,5
47,9
50,2
53,4
totaal
42,7
45,4
47,4
50
mannen
41,7
41,8
43,4
45
GII.15
1
Beroepsopleiding, jobrotatie en jobdelen, tewerkstellingsstimuli, inschakeling van personen met een handicap, rechtstreekse jobcreatie, stimuli inzake het oprichten van een eigen onderneming. Werkgroep Indicatoren NAPIncl
54
4. Regionale cohesie II.8 Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraden op NUTS 2 niveau (provincies in België). Naar geslacht. Naar gewest. LFS – Eurostat / IWEPS Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België) naar geslacht, Europese Unie 2002 35
30
25
20
15
10
5
0
vrouwen
NL
P
A
EL
S
D
F
UK
B
FIN
E
EU15
I
3
5,8
3,3
8,6
4,8
5,9
9
7,1
10,2
10
15,1
20,4
29,1
totaal
2,2
2,3
2,4
4,2
4,6
5,9
6,2
6,6
8
8,6
9,2
12,7
16,7
mannen
1,8
0,9
3,5
2,4
4,5
7
4,2
6,5
6,6
7,7
6,1
8,4
8,9
GII.16
Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België) naar geslacht, België en de gewesten 2002 12
10
8
6
4
2
0
vrouwen totaal mannen
België
Vlaams Gewest
10,2
5,2
Waals Gewest 6,4
8
3
5,1
6,6
1,4
4,3
GII.17
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
55
III. HUISVESTING 1. Sociale huisvesting III.1 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling 2. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling, België en de gewesten 2001 8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,7
4,2
7,2
GIII.1
2
Omwille van de te beperkte steekproefomvang van het ECHP voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden hier geen resultaten voor Brussel getoond. De Socio-economische enquête van het NIS (2001) is een alternatieve bron die wel cijfers voor Brussel oplevert. Percentage personen die leven in een woning, gehuurd van: BrusselHoofdstad
Een maatschappij voor sociale woningen 8,3% Een andere openbare instelling (OCMW, gemeente...) 1,8% Totaal 10,1% Bron: NIS Socio-economische Enquête 2001.
Vlaams Gewest
Waals Gewest
België
4,5%
6,5%
5,5%
0,7% 5,2%
0,7% 7,2%
0,8% 6,3%
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
56
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling naar activiteitsstatus, België 2001 25,0
20,0
15,0
10,0
5,0
0,0
2001
werkenden
economisch inactieven
gepensioneerden
werklozen
3,0
6,2
7,2
21,6
GIII.2
III.2 Huishoudens op wachtlijsten voor een sociale huurwoning (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aanbod van zo'n woningen. Naar gewest. Administratieve data - Gewesten p.m.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
57
III.3 Percentage sociale huurwoningen (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aantal private huishoudens. Naar gewest. Administratieve data - Gewesten / Demografische statistieken - NIS Percentage sociale huurwoningen in verhouding tot het aantal private huishoudens, België en de gewesten 2001 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
6,3
8,1
5,4
7,2
GIII.3
2. De kost van huisvesting III.4 Huurkosten in % van het beschikbaar inkomen: het percentage van de huishoudens met een inkomen beneden het mediaaninkomen die meer dan 33% van het gezinsbudget uitgeven aan huurgeld. Gezinsbudgetenquête - NIS / CSB Dit percentage is voor 2000: 13,7%. DIII.4
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
58
3. De kwaliteit van huisvesting III.5 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: - gebrek aan klein comfort; - twee of meer huisvestingsproblemen; - gebrek aan ruimte 3. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP – OASeS
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, België en de gewesten 2001 16
14
12
10
8
6
4
2
0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
13,7
13,9
12,5
GIII.5
3
Synthetische indicator gebaseerd op indicatoren III.6, III.7 en III.8. Werkgroep Indicatoren NAPIncl
59
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, naar activiteitsstatus, België 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
gepensioneerden
werkenden
economisch inactieven
werklozen
9,6
11,2
11,6
18,7
2001
GIII.6
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, naar inkomensniveau België 2001 30
25
20
15
10
5
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
24,5
16,5
11,7
9,0
6,6
26,2
11,7
GIII.7
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
60
III.6 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: - een bad of douche; - warm stromend water; - een toilet met waterspoeling in de woning zelf. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: een bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf, België en de gewesten 2001 2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
2,2
2,0
1,9
GIII.8
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: een bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf naar inkomensniveau, België 2001 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2001
< 60% van het mediaaninkomen
>= 60% van het mediaaninkomen
8,0
1,3
GIII.9
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
61
III.7 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: - een lekkend dak; - geen adequate verwarming; - schimmel en vocht; - rottende ramen en deuren. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: een lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren, België en de gewesten 2001 6
5
4
3
2
1
0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,0
5,0
5,5
GIII.10
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
62
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: een lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren naar inkomensniveau, België 2001 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
8,4
6,0
4,1
1,9
4,9
9,2
4,4
GIII.11
III.8 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend), België en de gewesten 2001 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
7,2
8,0
5,8
GIII.12
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
63
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend) naar inkomensniveau, België 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
11,8
6,5
GIII.13
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
64
IV. GEZONDHEID 1.Risicofactoren IV.1 Body Mass Index: prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI > 30) bij de volwassen bevolking van 18 jaar en ouder. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI 30+) bij de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) (%) naar opleidingsniveau, België 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
laag
midden
hoog
student
totaal
18
9,9
5,9
2,5
11,7
2001
GIV.1
Prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI 30+) bij de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) (%) naar inkomensniveau, België 2001 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
12,9
16,9
14,1
9,2
8,6
14,8
11,9
GIV.2
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
65
IV.2 Rookgedrag: percentage zware rokers (+20 sigaretten per dag) in de bevolking van 15 jaar en ouder. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Percentage zware rokers (20 sigaretten of meer per dag) in de bevolking (15 jaar en ouder) naar opleidingsniveau, België 2001 12
10
8
6
4
2
0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
11,4
11,2
7,1
3,6
9,5
GIV.3
Percentage zware rokers (20 sigaretten of meer per dag) in de bevolking (15 jaar en ouder) naar inkomensniveau, België 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
11,7
7,8
9,6
10,6
9,2
11,7
9,5
GIV.4
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
66
2. Gezondheidstoestand IV.3 Levensverwachting: aantal jaren dat iemand naar verwachting zal leven, beginnend bij leeftijd 0, 1 en 60. Naar geslacht. Demografische statistieken - Eurostat Levensverwachting bij de geboorte naar geslacht, Europese Unie 2001 84 82 80 78
76 74 72 70 68
E UK I (2000) (2000) (2000)
P
DK
IRL
L
FIN
B
EL
NL
D
A
EU15
F
vrouwen
80
79
80
81
82
81
81
81
81
82
82
83
83
80
83
82
totaal
77
77
77
78
78
78
78
78
79
79
79
79
79
79
80
80
mannen
74
75
75
75
75
75
75
76
76
76
76
76
76
78
77
78
S
GIV.5
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
67
IV.4 Levensverwachting en levensverwachting in goede gezondheid op 25 jaar naar opleidingsniveau - verschil tussen het laagste en het hoogste opleidingsniveau (uitgedrukt in jaren). Naar geslacht en naar gewest. Volkstelling / Rijksregister / Gezondheidsenquête - WIV Levensverwachting in goede en slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, België 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair hoger onderwijs
geen diploma/primair hoger onderwijs
vrouwen
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
26,2
14,5
18,3
8,1
Levensverwachting in goede gezondheid
28,8
43,3
29,8
45,2
GIV.6
Levensverwachting in goede en slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, Vlaams Gewest 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair hoger onderwijs
geen diploma/primair hoger onderwijs
vrouwen
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
24,6
10,6
15,6
6,2
Levensverwachting in goede gezondheid
30,8
47,8
33,6
47,7
GIV.7
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
68
Levensverwachting in goede en slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, Waals Gewest 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair hoger onderwijs
geen diploma/primair hoger onderwijs
vrouwen
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
30,8
17,9
21,1
9,5
Levensverwachting in goede gezondheid
23,4
39
25,1
42,9
GIV.8
Verschil in levensverwachting en in levensverwachting in goede gezondheid (in jaren) op 25 jaar tussen personen met het laagste en het hoogste opleidingsniveau naar geslacht, België en de gewesten 1991-1996/1997 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Levensverwachting in goede gezondheid België
Levensverwachting België
vrouwen
14,5
2,8
mannen
15,5
5,2
Levensverwachting in goede gezondheid Vlaams Gewest
Levensverwachting Vlaams Gewest
Levensverwachting in goede gezondheid Waals Gewest
Levensverwachting Waals Gewest
17
3
15,6
2,7
14,1
4,7
17,8
6,2
GIV.9
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
69
IV.5 Kindersterfte naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels) Statistieken burgerlijke stand - NIS / UCL 4 Mortinataliteit naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels per 1000 levend en doodgeborenen), België 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1980-1984
1985-1989
categorie 1
4,91
4
1990-1994 3,16
categorie 2
6,21
5,28
3,99
categorie 3
7,51
5,88
4,82
categorie 4
9,41
8,22
6,21
GIV.10
Categorie 1: vrije, medische, paramedische en soortgelijke beroepen Categorie 2: onderwijzend personeel en administratieve beroepen Categorie 3: geschoolde arbeiders, handwerkers en handelaars Categorie 4: gespecialiseerde arbeiders, handlangers e.d.
4
Godelieve Masuy-Stroobant, Catherine Gourbin, Bernard Masuy Gezondheid, foetale en kindersterfte. Evolutie van de risicofactoren op regionaal niveau van 1980 tot 1994. In Statistische studiën NIS nr. 107, 2001. Werkgroep Indicatoren NAPIncl
70
Kindersterfte binnen de 0-6 verstreken dagen naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels - per 1000 levend geborenen), België 7
6
5
4
3
2
1
0
1980-1984
1985-1989
1990-1994
categorie 1
4,49
3,26
2,57
categorie 2
5,22
3,9
3,02
categorie 3
6
4,24
3,2
categorie 4
6,58
4,98
3,94
GIV.11
Kindersterfte binnen de 7-364 verstreken dagen naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels - per 1000 levend geborenen), België 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1980-1984
1985-1989
1990-1994
categorie 1
4,19
4,12
2,84
categorie 2
4,83
4,62
4,09
categorie 3
5,55
5,36
4,6
categorie 4
7,09
6,19
5,41
GIV.12
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
71
IV.6 Eigen gezondheidsbeleving naar inkomensniveau: percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder in het laagste en het hoogste quintiel van de equivalente inkomensverdeling dat zijn gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht bestempelt. Naar leeftijd en geslacht. ECHP - Eurostat Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder in het laagste en het hoogste inkomensquintiel dat zijn gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht bestempelt, Europese Unie 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
D
I
EU15
NL
F
B
UK
S
P
A
FIN
E
EL
IRL
DK
laagste quintiel
27
14
16
7
13
9
16
11
31
13
13
15
13
7
12
hoogste quintiel
16
8
7
3
5
3
5
3
8
3
3
3
2
1
1
GIV.13
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
72
IV.7 Percentage van de bevolking dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie (de aanwezigheid van depressie wordt bepaald op basis van de aanwezigheid van een bepaald aantal symptomen, 13 items (zelf verklaard)). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - OASeS Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar geslacht, België 2001 12
10
8
6
4
2
0
2001
totaal
mannen
vrouwen
8,6
6,8
10,4
GIV.14
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar activiteitsstatus, België 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
werkenden
andere inactieven
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
5,7
6,9
8,6
11,5
21,9
39,7
GIV.15
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
73
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar inkomensniveau, België 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
12,0
13,3
8,6
7,8
5,5
11,1
9,1
GIV.16
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
74
IV.8 Percentage mensen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP / PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden, België en de gewesten 2001 7
6
5
4
3
2
1
0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,6
5,7
6,2
GIV.17
Percentage personen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden naar inkomensniveau, België 2001 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0
2001
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
9,5
5,1
GIV.18
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
75
IV.9 Incidentie van tuberculose: het aantal nieuwe gevallen van actieve tuberculose (m.i.v. recidieven) per 100.000 inwoners. Naar geslacht, nationaliteit, gewest, provincie en naar de grote steden. Administratieve data – VRGT / FARES Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 inwoners naar nationaliteit, België 250
200
150
100
50
0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
13,6
13,3
12,7
11,8
12,4
12,8
12,9
12,7
Belgen
10
9,7
9,4
8,3
8,7
8,1
7,6
6,8
Niet Belgen
50
47,4
46,1
47,3
51,7
61,9
70,7
78,1
110,3
113,9
105,3
111,1
135,1
162,2
190,2
234,4
totaal
Niet Belgen uit hoge incidentie landen
GIV.19
Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 inwoners, Belgische steden met meer dan 100.000 inwoners, 2002 45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
2002
Brugge
Namur
Gent
Charleroi
Liège
Antwerpen
Brussel
9,4
9,5
10,2
17,9
18,4
30,1
42,6
GIV.20
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
76
Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 Belgische inwoners naar provincie, België 2002 18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
2002
Luxembour Antwerpen g 5
5,1
Brabant wallon 5,2
OostWestVlaanderen Vlaanderen 5,3
5,3
VlaamsBrabant
Limburg
Namur
Liège
Hainaut
Brussel Hfdst.
5,4
6,3
7
7,7
8,8
15,6
GIV.21
Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 niet Belgische inwoners naar provincie, België 2002 160
140
120
100
80
60
40
20
0
2002
Hainaut
Brabant wallon
Liège
Limburg
Namur
Luxembourg
VlaamsBrabant
OostVlaanderen
WestVlaanderen
Brussel Hfdst.
Antwerpen
21,2
23,7
43,3
44,6
49,7
63
65,7
78,3
108,2
117,3
142,6
GIV.22
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
77
Nieuwe gevallen van TBC: percentage mannen en percentage niet Belgen, België en de gewesten 2002 80
70
60
50
40
30
20
10
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
% mannen
65,9
66,2
64,9
67,3
% niet Belgen
50,5
73,1
45,6
30,3
GIV.23
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
78
3. Toegang tot gezondheidszorg - socio-economische gevolgen IV.10 Screening van kanker: percentage van de vrouwelijke bevolking van 15 jaar en ouder dat geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren in de afgelopen drie jaar. Naar leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Percentage vrouwen (15 jaar en ouder) dat in de afgelopen drie jaar geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren naar opleidingsniveau, België 2001 80
70
60
50
40
30
20
10
0
2001
laag
midden
hoog
student
55,6
32,6
27,1
75,4
GIV.24
Percentage vrouwen (15 jaar en ouder) dat in de afgelopen drie jaar geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren naar inkomensniveau, België 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
59,3
55,4
43,9
35,8
31,9
60
43,3
GIV.25
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
79
IV.11 Percentage mensen dat leeft in huishoudens waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête – WIV Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen, België en de gewesten 2001 25
20
15
10
5
0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
9,6
22,4
6,3
12,2
GIV.26
. Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar inkomensniveau, België 2001 30
25
20
15
10
5
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
24,8
12
9,1
4,3
2,7
28,4
8
GIV.27
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
80
Percentage personen (15 jaar +) die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar activiteitsstatus, België 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
2001
werkenden
gepensioneerden
andere inactieven
werklozen
zieken/invaliden
6,5
7
10,8
20,2
32,7
GIV.28
Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar type huishouden, België 2001
éénoudergezin (man)
29,9
éénoudergezin (vrouw)
26,4
ongedefinieerd huish.
16,7
alleenstaande vrouwen < 65
16,1
alleenstaande mannen < 65
10,3
andere huish. met kinderen
10,1
totaal
9,6 8,9
andere huish. zonder kinderen alleenstaande vrouwen >= 65
8
2 volwass., geen kinderen, beide jonger dan 65
7,8
2 volwass., 1 kind
7,6
2 volwass. , 2 kinderen
4,7
2 volwass., geen kinderen, één van beide >= 65
4,5
alleenstaande mannen >= 65
2,7 0
5
10
15
20
25
30
35
GIV.29
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
81
V. ONDERWIJS V.1 Vroegtijdige schoolverlaters die geen onderwijs of opleiding volgen: aandeel van de totale bevolking tussen 18 en 24 jaar dat ISCED-niveau 2 (lager secundair onderwijs) of lager heeft bereikt en geen onderwijs of opleiding heeft gevolgd in de vier weken vóór de Arbeidskrachtenenquête. Naar geslacht. Naar gewest, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS - Eurostat Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, Europese Unie 2002 60
50
40
30
20
10
0
DK
A
FIN
S
vrouwen
6,6
10,3
7,3
totaal
8,4
9,5
9,9
mannen
10,3
8,8
12,6
11,4
EL
L
UK (v)
EU15 (v)
I
E
14,3
12,3
19,6
16,6
16,1
20,7
22,3
38,1
15
16,1
17
17,7
18,5
24,3
29
45,5
15,7
20,1
14,4
18,8
20,9
27,9
35,4
52,9
B
D
FIN
IRL
NL
9,3
9,9
12,6
11,9
10,8
10,4
12,4
12,6
13,4
14,7
14,9
12,6
14,9
18,5
P
GV.1
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, België 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
vrouwen
13,5
11
11,2
12,3
12,7
10,2
12,3
2002 9,9
mannen
16,6
14,7
14,2
16,7
17,7
14,8
15
14,9
GV.2
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
82
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, België en de gewesten 2002 30
25
20
15
10
5
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
11
18,7
8,8
12,6
totaal
14,1
22,4
11,7
16,1
mannen
17,1
26,3
14,4
19,4
vrouwen
Waals Gewest
GV.3
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2002 60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
werkenden (ILO)
18,7
26,1
16,9
21,4
werklozen (ILO)
34,4
50,9
26,8
35,3
econ. inactieven (ILO)
7,1
13,2
4,8
9,0
GV.4
Leeswijzer: 18,7% van de werkende 18-24-jarigen in België heeft maximaal een diploma lager secundair onderwijs en volgt geen opleiding
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
83
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar nationaliteit, België 2002 50,0 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0
België
EU
niet EU
14,1
43,8 GV.5
V.2 Percentage vroegtijdige schoolverlaters naargelang het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders en verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters onder de kinderen van hoog opgeleide versus kinderen van laag opgeleide ouders. LFS - Eurostat Percentage vroegtijdige schoolverlaters (18-24) naar het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders, België 2000 30
25
20
15
10
5
0
B
ISCED 1-2: lager en lager secundair onderwijs
ISCED 3-4: hoger secundair en postsecundair niet tertiair onderwijs
ISCED 5-6: tertiair onderwijs
26
12
3
GV.6
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
84
Verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters (18-24) onder de kinderen van ouders met een laag (ISCED 1-2) en een hoog (ISCED 5-6) opleidingsniveau, Europese Unie 2000 35
30
25
20
15
10
5
0
FIN
S
A
EL
F
B
I
E
5
8
14
14
20
23
27
29
2000
GV.7
V.3 Percentage personen met een laag opleidingsniveau - ISCED-2 (lager secundair onderwijs) of lager – in de bevolking van 25 jaar en ouder. Naar leeftijd en geslacht. Bevolking (20-64) naar geslacht, gewest, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS - Eurostat Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (25+) naar leeftijd, Europese Unie 2003 120
100
80
60
40
20
0
S
FIN (2002)
DK
A D (2002) (2002)
F
IRL
NL B (2002) (2002)
EL
EU15
L (2002)
I
E
P
25-34
8,7
12,4
13,5
14,8
15,1
20,6
21,2
22,7
23,9
24,5
27
31,6
38,4
40,1
63,4
35-44
12,3
15,6
16,8
17,2
14,4
31,6
32,9
28,1
34,7
37
32,9
35,6
48,7
52,2
78,5
45-54
20,5
28,2
16,5
25,4
16,1
41,5
48,3
37,2
46,1
52,9
41
41,7
57,3
67,2
84
55-64
31,1
47,2
26,2
33,1
23,2
53,3
62,2
45,9
59,4
69,8
51,8
49,2
73,6
81,2
90,6
65+
48,8
72,2
58,5
49,7
39,4
76,2
77,7
61,7
75,1
84,7
70,3
68,8
87,5
91,6
95,4
GV.8
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
85
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (20-64) naar geslacht, België en de gewesten 2002 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
36,8
35,6
35,5
39,6
mannen
37,2
36,5
35,3
40,9
GV.9
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) naar leeftijd, België en de gewesten 2002 60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
20-29
19,2
27,4
15,3
23,2
30-39
28,5
31,7
25,3
33,3
40-49
40,0
39,2
38,2
43,3
50-64
55,2
46,9
55,8
56,3
GV.10
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
86
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (20-64) naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2002 70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
werkenden (ILO)
27,8
25,0
27,1
Waals Gewest 30,0
werklozen (ILO)
44,8
48,5
39,8
47,8
econ. inactieven (ILO)
55,7
53,0
55,2
57,2
GV.11
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (20-64) naar nationaliteit, België en de gewesten 2002 70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgen
35,7
32,1
34,8
38,5
andere EU
47,7
39,5
40,5
55,9
niet EU
54,4
54,2
57,2
49,5
GV.12
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
87
V.4 Percentage jongeren in het buitengewoon onderwijs. Naar gemeenschap, geslacht en onderwijsniveau. Administratieve data Franse Gemeenschap (Statistiques Rapides) en Vlaamse Gemeenschap (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs) Percentage leerlingen in het buitengewoon onderwijs naar onderwijsniveau, Franse Gemeenschap 7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
1995 – 1996 1996 – 1997 1997 – 1998 1998 – 1999 1999 – 2000 2000 – 2001 2001 – 2002 2002 - 2003
kleuteronderwijs
0,6%
0,6%
0,6%
0,5%
0,6%
0,6%
0,6%
0,6%
lager onderwijs
4,0%
3,9%
4,0%
4,1%
4,3%
4,3%
4,5%
4,6%
secundair onderwijs
3,6%
3,6%
3,6%
3,6%
3,7%
3,7%
3,8%
3,8%
GV.13
Percentage leerlingen in het buitengewoon onderwijs naar onderwijsniveau, Vlaamse Gemeenschap 7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
1995 – 1996 1996 – 1997 1997 – 1998 1998 – 1999 1999 – 2000 2000 – 2001 2001 – 2002 2002 - 2003
kleuteronderwijs
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
lager onderwijs
5,5%
5,5%
5,7%
5,8%
5,9%
6,0%
6,2%
6,2%
secundair onderwijs
3,4%
3,5%
3,5%
3,6%
3,7%
3,7%
3,7%
3,8%
GV.14
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
88
Percentage leerlingen in het buitengewoon onderwijs naar onderwijsniveau en geslacht, Franse Gemeenschap 2002-2003 8,0%
7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
kleuteronderwijs
lager onderwijs
secundair onderwijs
meisjes
0,6%
3,5%
2,6%
totaal
0,6%
4,6%
3,8%
jongens
0,7%
5,7%
4,9%
GV.15
Percentage leerlingen in het buitengewoon onderwijs naar onderwijsniveau en geslacht, Vlaamse Gemeenschap 2002-2003 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0%
kleuteronderwijs
lager onderwijs
secundair onderwijs
meisjes
0,5%
4,8%
2,9%
totaal
0,7%
6,2%
3,8%
jongens
1,0%
7,6%
4,6%
GV.16
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
89
V.5 Percentage jongeren met twee of meer jaar schoolse vertraging. Naar gemeenschap, naar onderwijsniveau, naar geslacht, naar nationaliteit. Administratieve data Franse Gemeenschap (Statistiques Rapides) en Vlaamse Gemeenschap (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs) Percentage jongeren met twee of meer jaar schoolse vertraging naar onderwijsniveau, Franse Gemeenschap 25,0%
20,0%
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
1995-1996
1996-1997
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
2001-2002
lager onderwijs
2,9%
2,8%
2,7%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2002-2003 2,6%
secundair onderwijs
22,1%
20,1%
19,5%
18,3%
17,5%
17,0%
17,3%
16,5%
GV.17
Percentage jongeren met twee of meer jaar schoolse vertraging naar onderwijsniveau, Vlaamse Gemeenschap 25,0%
20,0%
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
1995-1996
1996-1997
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
2001-2002
2002-2003
lager onderwijs
1,0%
1,0%
1,0%
1,0%
1,2%
1,3%
1,4%
1,4%
secundair onderwijs
7,6%
7,5%
7,6%
7,2%
6,9%
6,7%
6,6%
6,6%
GV.18
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
90
V.6 Laaggeletterdheid: percentage functionele analfabeten, d.w.z. mensen die niveau 1 scoren op de 'prose literacy' schaal van de International Adult Literacy Survey in de bevolking van 16 tot 65 jaar. International adult literacy survey (IALS) - OESO / Statistics Canada Percentage functionele analfabeten (bevolking 16-65), d.w.z. mensen die niveau 1 scoren op de 'prose literacy' schaal van de International Adult Literacy Survey, EUlanden die deelgenomen hebben 1994-1998 60
50
40
30
20
10
0
1994-1998
S
DK
FIN
NL
D
Vlaamse Gemeensch.
UK
IRL
P
7,5
9,6
10,4
10,5
14,4
18,4
21,8
22,6
48
GV.19
V.7 Deelname aan levenslang leren: percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête. Naar geslacht, gewest, leeftijd, opleidingsniveau, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit. LFS – Eurostat Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar geslacht, Europese Unie 2002 30
25
20
15
10
5
0
UK
FIN
DK
S
NL
EU15
IRL
L
A
B
D
E
I
P
F
EL
vrouwen
26,3
21,4
20,7
21,2
15,9
9,2
8,8
6,4
7,4
6,3
5,5
5,4
4,7
3,3
3
1,1
totaal
22,3
18,9
18,4
18,4
16,4
8,5
7,7
7,7
7,5
6,5
5,8
5
4,6
2,9
2,7
1,2
mannen
18,6
16,5
16,2
15,7
16,9
7,9
6,5
8,9
7,6
6,8
6,1
4,5
4,5
2,4
2,4
1,2
GV.20
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
91
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar geslacht, België 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1995
1996
1997
1998
1999*
2000
2001
2002
vrouwen
2,3
2,5
2,6
3,8
6,1
6
6,9
6,3
totaal
2,8
2,9
3
4,4
6,9
6,8
7,3
6,5
mannen
3,3
3,4
3,4
5
7,8
7,6
7,7
6,8
GV.21
(*) Breuk in de serie: Vanaf 1999 wordt de Enquête naar de Arbeidskrachten in België continu georganiseerd. De gegevens zijn bijgevolg niet vergelijkbaar met de voorgaande jaren.
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar leeftijd, België en de gewesten 2002 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
25-29
11,0
13,6
11,4
9,2
30-39
7,3
8,1
8,4
5,1
40-49
6,0
5,9
7,0
4,3
50-64
2,8
3,5
1,6
GV.22
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
92
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar opleidingsniveau, België en de gewesten 2002 14,0
12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
laag
2,2
2,9
2,4
1,8
midden
5,8
7,5
6,3
4,5
hoog
11,3
10,5
13,2
8,0
GV.23
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2002 10,0 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
werkenden (ILO)
6,8
7,0
7,8
4,7
werklozen (ILO)
7,2
8,7
6,2
econ. inactieven (ILO)
3,7
3,7
2,9
6,7
Waals Gewest
GV.24
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
93
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar nationaliteit, België en de gewesten 2002 14,0
12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Belgen
5,8
6,1
6,6
4,3
andere EU
4,7
7,2
6,2
Niet EU
11,8
10,9
13,0
GV.25
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
94
VI. MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN PARTICIPATIE 1. Netwerken van relaties VI.1 Frequentie van sociale contacten: percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kennissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. ECHP - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kenissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten, België en de gewesten 2001 5 4 4 3 3 2 2 1 1 0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
3,8
3,8
2,9
GVI.1
Percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kenissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten, naar inkomensniveau, België 2001 6
5
4
3
2
1
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
4,2
3,1
3,6
5,0
3,5
3,6
3,9
GVI.2
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
95
VI.2 Beperkte omvang van het sociaal netwerk: percentage personen van 15 jaar en ouder met minder dan drie vrienden of goede kennissen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan drie goede vrienden of kennissen hebben, België en de gewesten 2001 25
20
15
10
5
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
15,7
17,1
13,8
19,5
2001
GVI.3
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan drie goede vrienden of kennissen hebben naar activiteitsstatus, België 2001 40
35
30
25
20
15
10
5
0
2001
andere econ. inactieven
werkenden
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
12,8
13,2
15,6
19,8
28,4
34,9
GVI.4
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
96
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan drie goede vrienden of kennissen hebben naar opleidingsniveau, België 2001 25,0
20,0
15,0
10,0
5,0
0,0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
19,8
17,3
11,2
7,4
15,7
GVI.5
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan drie goede vrienden of kennissen hebben naar inkomensniveau, België 2001 25
20
15
10
5
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
19,6
19,9
15,0
16,3
10,2
20,3
15,5
GVI.6
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
97
VI.3 Zwakke instrumentele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Deze indicator heeft betrekking op de mogelijkheid steun te krijgen van zijn omgeving in geval van nood. Hij is gebaseerd op drie vragen: · SO.03. Zou u op buren, vrienden, familie kunnen rekenen, als u onverwachts hulp nodig zou hebben? · SO.04. Is er in uw omgeving of in uw familie iemand die u in vertrouwen kan nemen, met wie u vrijuit over uw problemen kan praten? · SO.05. Is er in uw omgeving of in uw familie iemand die u kan helpen, als u een probleem heeft? Om de indicator op te bouwen, worden de antwoorden op de drie vragen gecodeerd (1="ja") en (0="neen"), daarna opgeteld en opgesplitst in twee groepen met als grenswaarde 3]: een score van [0, 1, 2] wordt beschouwd als een ‘zwakke’ ondersteuning, een score van [3] als een ‘sterke’ ondersteuning. Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek, België en de gewesten 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
13,3
16,5
11,1
17,2
GVI.7
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
98
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar activiteitsstatus, België 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
werkenden
andere econ. inactieven
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
10,9
12,1
13,2
16,1
18,5
38,4
GVI.8
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar opleidingsniveau, België 2001 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
laag
midden
hoog
student
16,9
12,9
9,7
8,3
GVI.9
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
99
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar inkomensniveau, België 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
17,5
16,0
13,4
11,7
10,4
16,6
13,3
GVI.10
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
100
VI.4 Zwakke functionele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande ondersteuning, d.w.z. een sociale omgeving die een geheel van rollen kan spelen: instrumentele (tastbare hulp), informele (raadgeving), emotionele (een luisterend oor, empathie), recreatieve (ontspannende, verstrooiende activiteiten) en/of affectieve rollen (liefde). Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest. Gezondheidsenquête - WIV Deze indicator is gebaseerd op een vraag die is opgebouwd rond een schaal over ontvangen functionele steun (MOS: "Medical Outcome Study Social Support Survey") die 19 items omvat die de gepercipieerde beschikbaarheid van 4 functionele categorieën van sociale ondersteuning in kaart brengen: de emotionele ondersteuning, de instrumentele en de affectieve ondersteuning en de positieve interactie. SO.09. Mensen doen soms een beroep op anderen voor het gezelschap, voor hulp of voor andere vormen van steun. Hoe vaak kan u rekenen op de volgende vormen van steun als u er nood aan heeft? 01. Iemand die u helpt indien u het bed moet houden 02. Iemand op wie u kan rekenen wanneer u iemand nodig heeft om tegen te praten 03. Iemand van wie u goede raad kan krijgen rond een probleem 04. Iemand die u naar de dokter kan brengen als u die nodig heeft 05. Iemand die u liefde en affectie geeft 06. Iemand met wie u een fijne tijd kan beleven 07. Iemand van wie u informatie kan krijgen om een situatie te begrijpen 08. Iemand die u kan vertrouwen of waarmee u over uzelf en uw problemen kan praten 09. Iemand die u knuffelt 10. Iemand met wie u zich kan ontspannen 11. Iemand die uw maaltijden klaar maakt, indien u dit zelf niet kan doen 12. Iemand wiens advies u echt wilt 13. Iemand die u kan helpen om uw zinnen te verzetten 14. Iemand die u helpt met het dagelijks werk, indien u ziek bent 15. Iemand met wie u uw meest intieme angsten en problemen kan delen 16. Iemand op wie u een beroep kan doen voor advies omtrent een persoonlijk probleem 17. Iemand met wie u iets aangenaam mee kan doen 18. Iemand die uw problemen begrijpt 19. Iemand die van u houdt en die op u gesteld is Hierop gebaseerd kan een globale score berekend worden die een indicatie zou zijn voor de kwaliteit van de sociale ondersteuning. Voor ieder item wordt een code toegekend die correspondeert met het gegeven antwoord; van 1= ‘nooit’ tot 5=’altijd’. Voor iedere bevraagde persoon wordt het gemiddelde voor de 19 items berekend. Dit gemiddelde – dat varieert tussen 1 en 5 wordt daaropvolgend opgesplitst in twee groepen met [3] als grenswaarde, dat wil zeggen van [1 tot 2,49] – versus – [2,50 tot 5]. Op deze wijze wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die weinig ondersteuning krijgen uit hun omgeving (score van [1 tot 2,49], wat afgerond (1 en 2) overeenkomt met de antwoorden 1= “nooit” en 2 =”zelden” ondersteuning) en zij die kunnen rekenen op een ‘sociale ondersteuning van een goede kwaliteit’ (score van [2,50 tot 5]: waarbij de afgeronde waarden (3, 4, 5) overeenkomen met de antwoorden 3="soms", 4="vaak" of 5="altijd".
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
101
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun, België en de gewesten 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
8,7
9,8
7,1
11,9
GVI.11
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar activiteitsstatus, België 2001 25
20
15
10
5
0
2001
andere econ. inactieven
werkenden
totaal
werklozen
gepensioneerden
zieken/invaliden
6,2
6,4
8,7
12,6
14,6
20,5
GVI.12
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
102
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar opleidingsniveau, België 2001 16
14
12
10
8
6
4
2
0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
13,5
7,7
4,9
3,6
8,7
GVI.13
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar inkomensniveau, België 2001 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
14,2
11,4
8,2
5,5
5,1
12,7
8,2
GVI.14
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
103
2. Deelname aan het sociale en culturele leven VI.5 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende vrijetijdsactiviteiten ontplooiden: - naar de bioscoop gaan; - naar sportmanifestaties gaan; - op café gaan; - op restaurant gaan; - naar een dancing of discotheek gaan; - bowling/snooker spelen. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die in in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van vrijetijdsactiviteiten deelnamen, België en de gewesten 2001 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
6,6
5,0
9,0
GVI.15
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
104
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van vrijetijdsactiviteiten deelnamen naar inkomensniveau, België 2001 25
20
15
10
5
0
2001
< 60% van het mediaaninkomen
>= 60% van het mediaaninkomen
20,5
4,6
GVI.16
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
105
VI.6 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende culturele activiteiten ontplooiden: - naar concerten of muziekevenementen gaan; - naar tentoonstellingen of musea gaan; - naar lezingen of voordrachten gaan. Naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau (p.m.), type huishouden, inkomensniveau, gewest. PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar leeftijd, België 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
2001
16-24
25-49
50-64
65-74
ouder dan 74
21,0
28,1
26,9
48,9
62,7
GVI.17
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
106
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen, België en de gewesten 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
32,6
29,7
38,8
GVI.18
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar activiteitsstatus, België 2001 60
50
40
30
20
10
0
2001
werkenden
overige econ. inactieven
gepensioneerden
werklozen
22,5
35,4
47,9
51,6
GVI.19
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
107
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar inkomensniveau, België 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
eerste quintiel tweede quintiel 2001
59,0
41,8
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
28,6
20,6
14,9
< 60% van het >= 60% van het mediaan mediaan inkomen inkomen 64,6
27,9
GVI.20
VI.7 Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven. Naar gewest en naar inkomensniveau. ECHP - Eurostat / IWEPS Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven naar inkomensniveau, België en de gewesten 2001 * 60
50
40
30
20
10
0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
eerste quintiel
38
24
57
tweede quintiel
21
18
29
derde quintiel
19
21
22
vierde quintiel
9
6
12
vijfde quintiel
5
4
7
totaal
18
14
25
GVI.21
(*) Ingevolge een probleem met de Franstalige versie van de vragenlijst zijn de resultaten niet volledig vergelijkbaar op het niveau van het land. Alleen de huishoudens die geantwoord hebben slechts met (veel … enige) moeite het eind van de maand te kunnen halen hebben in de Franstalige vragenlijst de vraag naar de week vakantie voorgeschoteld gekregen. Alle andere huishoudens (die dus min of meer gemakkelijk het eind van de maand halen) worden geacht zich een week vakantie te kunnen veroorloven.
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
108
3. Toegang tot nieuwe technologieën VI.8 Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis. Naar gewest. Eurobarometer – Eurostat Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis, Europese Unie 2002 70
60
50
40
30
20
10
0
2002
NL
S
DK
UK
IRL
FIN
D
B
L
EU15
F
A
E
I
P
EL
66
64
56
50
48
44
43
41
40
39
36
31
30
27
16
12
GVI.22
Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis, EU15 en België 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2000
2001
2002
EU15
18
36
39
B
20
35
41
GVI.23
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
109
Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis, EU15, België en de gewesten 2002 60
50
40
30
20
10
0
2002
EU15
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
39
41
48
41
39
GVI.24
Werkgroep Indicatoren NAPIncl
110