Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2003-2005 _______________________________________________________
I N D I C A T O R E N
2
Inhoudstafel A. Lijst van de indicatoren
3
B. Belangrijkste resultaten
20
I. II. III. IV. V. VI.
20 47 57 66 82 95
Inkomen Arbeid Huisvesting Gezondheid Onderwijs Maatschappelijke Integratie en Participatie
2
3
A. Lijst van de indicatoren De indicatoren zijn ingedeeld in drie categorieën: primaire, secundaire en tertiaire indicatoren. De primaire indicatoren zijn hoofdindicatoren die de brede terreinen bestrijken die worden beschouwd als de belangrijkste factoren die tot sociale uitsluiting leiden. Ze worden hieronder voorgesteld tegen een donker gearceerde achtergrond. Secundaire indicatoren ondersteunen deze hoofdindicatoren en beschrijven andere aspecten van het probleem. Zij worden voorgesteld tegen een licht gearceerde achtergrond. Primaire en secundaire indicatoren zijn gemeenschappelijke, Europese indicatoren. Derde niveau of tertiaire indicatoren zijn dan nationale indicatoren die door de lidstaten aan de Europese indicatoren worden toegevoegd om de aandacht te vestigen op specifieke situaties of om de interpretatie van de primaire en secundaire indicatoren te vergemakkelijken. Deze indicatoren zijn niet geharmoniseerd op Europees niveau. Ze worden voorgesteld tegen een niet gearceerde achtergrond.
In onderstaande tabellen wordt in de eerste kolom telkens de benaming/beschrijving van de indicator opgenomen. In kolom 2 wordt aangegeven met welke variabelen deze indicator werd gekruist. In de derde kolom vindt men de naam van het databestand en van de instelling die de indicator heeft berekend.
Lijst van de afkortingen BMI: Body Mass Index CSB: Centrum voor Sociaal Beleid ECHP: European Community Household Panel FARES: Fondation contre les Affectations Respiratoires et pour l'Education à la Santé IALS: International Adult Literacy Survey ILO: International Labour Organisation ISCED: International Standard Classification of Education LFS: Labour Force Survey LMP: Labour Market Policies NIS: Nationaal Instituut voor de Statistiek NUTS: Nomenclature of Territorial Units for Statistics OASeS: Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en Stad OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling SES MRW: Service des Etudes et de la Statistique / Ministère de la Région wallonne UCL: Université Catholique de Louvain VRGT: Vlaamse Vereniging voor Respiratoire Gezondheidszorg en Tuberculosebestrijding v.z.w. WHO: World Health Organization WIV: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
3
I. INKOMEN 1. Gelijkheid / ongelijkheid van de algemene inkomensverdeling I.1 Inkomensverdeling: S80/S20: verhouding van het nationaal equivalent inkomen van de bovenste 20% van de inkomensverdeling tot dat van de onderste 20%
ECHP – Eurostat / SES MRW Naar gewest (NUTS 1)
I.2 Gini-coëfficiënt: verhouding van de cumulatieve aandelen van de bevolking ingedeeld volgens het inkomensniveau, tot het cumulatieve aandeel van het totale bedrag dat door hen wordt ontvangen
ECHP – Eurostat / SES MRW Naar gewest (NUTS 1)
2. Armoederisico 2.1 Armoederisico gemeten met een objectieve norm 2.1.1 Welk percentage van de bevolking wordt in één gegeven jaar geconfronteerd met het risico op armoede? I.3 Armoederisicopercentage: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen
a Naar leeftijd en geslacht b Naar meest voorkomende activiteitsstatus (personen 16 jaar en ouder) c Naar type huishouden d Naar eigendoms- of huurverhouding e Illustratieve waarden van de armoederisicodrempel Naar gewest (NUTS 1) Naar opleidingsniveau (personen 16 jaar en ouder) Naar belangrijkste inkomensbron van het huishouden
ECHP – Eurostat / SES MRW
4
I.4 Spreiding rond de armoederisicodrempel: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 40%, 50%, 70% van het mediaan nationaal equivalent inkomen
ECHP – Eurostat / SES MRW Naar gewest (NUTS 1)
I.5 Armoederisicopercentage gemeten met een in de tijd verankerde armoederisicomaat 1. Armoederisicopercentage voor jaar N, berekend met de armoederisicomaat voor jaar N (= indicator I.3) 2. Armoederisicopercentage voor jaar N, berekend met de armoederisicomaat voor het basisjaar (1996), vermenigvuldigd met de inflatiefactor 1995 - jaar N-1
ECHP Eurostat
2.1.2 Welk percentage van de bevolking wordt sinds meerdere jaren (blijvend) geconfronteerd met armoederisico? I.6 Blijvend armoederisico: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in jaar N en minstens in twee jaren van de jaren N-1, N-2, N-3 I.7 Blijvend armoederisico: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 50% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in jaar N en minstens in twee jaren van de jaren N-1, N-2, N-3
Naar geslacht
Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht
ECHP – Eurostat / SES MRW
ECHP – Eurostat / SES MRW
Naar gewest (NUTS 1)
5
2.1.3 In welke mate hebben mensen met armoederisico tekort aan inkomen (intensiteit van het armoederisico - armoederisicomaat is 60% van het mediaan inkomen) I.8 Relatieve mediane armoederisicokloof: verschil tussen het mediaan inkomen van de personen onder de armoederisicodrempel en de armoederisicodrempel, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicodrempel I.9 Totale armoederisicokloof in procent van het totale inkomen (in de steekproef)
ECHP – Eurostat / SES MRW
Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar gewest (NUTS 1)
ECHP – SES MRW
2.2 Armoederisico gemeten met een subjectieve norm 2.2.1 Welk percentage van de bevolking wordt geconfronteerd met armoederisico? I.10 Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen (making ends meet)
Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht
ECHP – SES MRW
3. De sociale overdrachten als instrument in de strijd tegen het armoederisico 3.1 Impact op het aantal mensen met armoederisico I.11 Armoederisicopercentage vóór overdrachten: percentage mensen met armoederisico, waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen 3. Inkomen na alle sociale overdrachten (= indicator I.3) Relatief impact % na overdrachten i.v.m. ervoor
Naar geslacht
ECHP – Eurostat / SES MRW
Naar gewest (NUTS 1)
6
3.2 Impact op de totale armoederisicokloof I.12 Totale armoederisicokloof vóór sociale overdrachten, waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen 3. Inkomen na alle sociale overdrachten (= indicator I.9)
Naar gewest (NUTS 1)
ECHP – SES MRW
3.3 Adequaatheid van de minimum sociale overdracht Naar type huishouden I.13 Minimumuitkering (pensioen, werkloosheid, ziekte- en invaliditeitsuitkering, bijstandsuitkering) in procent van de armoederisicolijn (60% van het mediaaninkomen)
ECHP / STASIM - CSB
4. Het minimumloon als instrument in de strijd tegen het armoederisico 4.1 Adequaatheid van het minimumloon I.14 Minimumloon in procent van de armoederisicolijn (60% van het mediaaninkomen)
Naar type huishouden
ECHP / STASIM CSB
Naar provincie (NUTS 2) Naar arrondissement (NUTS 3)
Administratieve data Kredietcentrale voor Particulieren van de NBB / Demografische statistieken NIS
5. Mensen met afbetalingsmoeilijkheden I.15 Aantal bij de Kredietcentrale voor Particulieren van de Nationale Bank geregistreerde personen in verhouding tot de meerderjarige bevolking (%)
7
II. ARBEID 1. Werkloosheid 1.1 Op individueel niveau II.1 Langdurige werkloosheidsgraad: totale langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking.
Naar geslacht
Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht
II.2 Aandeel langdurige werklozen (>= 12 maanden ILO-definitie) in de totale werkloze bevolking Naar geslacht II.3 Zeer langdurige werkloosheidsgraad: totale zeer langdurig werkloze bevolking (>= 24 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking Naar gewest (NUTS 1) II.4 Toegang van migranten tot de werkgelegenheid: verschil inzake Naar geslacht werkzaamheids- en werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU-nationaliteit
LFS – Eurostat / NIS / Steunpunt WAV
LFS – Eurostat LFS – Eurostat
LFS - NIS / FOD WASO (NAP Werkgelegenheid)
1.2 Op het niveau van het huishouden II.5 Percentage personen in huishoudens zonder betaald werk: personen tussen 0-65 (0-60) jaar in huishoudens waar niemand van de in de in aanmerking komende huishoudens levende personen een inkomen uit betaald werk heeft. In aanmerking komen alle huishoudens behalve die waar iedereen in één van de onderstaande categorieën valt: - jonger dan 18 jaar; - tussen 18 en 24 jaar, onderwijs volgend en niet actief; - 65 (60) jaar of ouder en niet werkend.
LFS –Eurostat
Naar gewest (NUTS 1)
8
2. Arbeid en gebrek aan inkomen II.6 Percentage mensen die een arbeidsinkomen hebben, maar toch deel uitmaken van een huishouden met armoederisico (working poor)
Naar geslacht Naar werknemer / zelfstandige Andere kruisingen (waaronder lage lonen) in ontwikkeling
ECHP – Eurostat / SES MRW
Naar geslacht
LMP – Eurostat (NAP Werkgelegenheid)
Naar geslacht
LFS – Eurostat / SES MRW
3. Inspanningen tot reïntegratie in de arbeidsmarkt II.7 Activeringsgraad (aantal deelnemers aan programma’s voor beroepsopleiding en andere beleidsmaatregelen inzake tewerkstelling in procent van de werkloze werkzoekenden) 4. Regionale cohesie II.8 Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België)
Naar gewest (NUTS 1)
9
III. HUISVESTING 1. Sociale huisvesting III.1 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar gewest (NUTS 1)
III.2 Huishoudens op wachtlijsten voor een sociale huurwoning (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aanbod van woningen III.3 Percentage sociale huurwoningen (verhuurd door de maatschappijen die Naar gewest (NUTS 1) erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aantal private huishoudens
ECHP - OASeS
Administratieve data gewesten Administratieve data – gewesten / Demografische statistieken - NIS
2. De kost van huisvesting III.4 Huurkosten in % van het beschikbaar inkomen
Huishoudbudgetenquête – NIS / CSB
3. De kwaliteit van huisvesting III.5 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: - gebrek aan klein comfort; - twee of meer huisvestingsproblemen; - gebrek aan ruimte.
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
ECHP - OASeS
10
III.6 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: - een bad of douche; - warm stromend water; - een toilet met waterspoeling in de woning zelf. III.7 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: - een lekkend dak; - geen adequate verwarming; - schimmel en vocht; - rottende ramen en deuren. III.8 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend).
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
ECHP - OASeS
ECHP - OASeS
ECHP - OASeS
4. Dak-/thuisloosheid (in ontwikkeling)
11
IV. GEZONDHEID 1.Risicofactoren Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
IV.3 Levensverwachting bij geboorte: aantal jaren dat iemand naar verwachting zal leven, beginnend bij leeftijd 0 IV.4 Levensverwachting en gezondheidsverwachting op 25 jaar: verschil tussen het laagste en het hoogste opleidingsniveau (uitgedrukt in jaren)
Naar geslacht
IV.5 Kindersterfte
Naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels)
Demografische statistieken Eurostat Volkstelling, Rijksregister, Gezondheidsenquête – Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Administratieve data – NIS / UCL
IV.1 Body Mass Index: prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI 30+) bij de volwassen bevolking (18+)
IV.2 Rookgedrag: percentage zware rokers (+20 sigaretten per dag) in de bevolking (15+)
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
2. Gezondheidstoestand
Naar opleidingsniveau Naar geslacht Naar gewest (NUTS 1)
12
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht IV.7 Percentage van de bevolking (15+) dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie (de aanwezigheid Naar leeftijd Naar activiteitsstatus van depressie wordt bepaald op basis van de aanwezigheid van een bepaald Naar opleidingsniveau aantal symptomen, 13 items (zelf verklaard)) Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) IV.8 Percentage mensen 16+ die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps Naar geslacht Naar leeftijd belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht IV.9 Incidentie van tuberculose: het aantal nieuwe gevallen van actieve Naar nationaliteit tuberculose (m.i.v. recidieven) per 100.000 inwoners Naar provincie (NUTS 2) Naar de grote steden
IV.6 Eigen gezondheidsbeleving naar inkomensniveau: percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheidstoestand volgens de WHO-definitie als slecht of zeer slecht bestempelt
ECHP – OASeS
Gezondheidsenquête - OASeS
ECHP - OASeS
Administratieve data – VRGT / FARES
3. Toegang tot gezondheidszorg / socio-economische gevolgen IV.10 Screening van kanker: percentage van de vrouwelijke bevolking (15 jaar en ouder) dat geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren in de afgelopen drie jaar
Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
13
IV.11 Percentage mensen dat leeft in huishoudens waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
14
V. ONDERWIJS V.1 Vroegtijdige schoolverlaters die geen onderwijs of opleiding volgen: Naar geslacht aandeel van de totale bevolking tussen 18 en 24 jaar dat ISCED-niveau 2 (lager secundair onderwijs) of lager heeft bereikt en geen onderwijs of opleiding volgt
LFS – Eurostat LFS – NIS / Steunpunt WAV
Naar gewest (NUTS 1) Naar activiteitsstatus (ILO) Naar nationaliteit
V.2 Percentage vroegtijdige schoolverlaters naargelang het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders en verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters onder de kinderen van hoog opgeleide versus de kinderen van laag opgeleide ouders Naar leeftijd (25-64) V.3 Percentage personen met een laag opleidingsniveau opleidingsniveau ISCED-2 (lager secundair onderwijs) of lager - in de volwassen bevolking
V.4 Percentage jongeren in het buitengewoon onderwijs V.5 Percentage jongeren met twee jaar of méér schoolse vertraging
V.6 Percentage laaggeletterden
Bevolking 20-64: Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar activiteitsstatus (ILO) Naar nationaliteit Naar gemeenschap Naar onderwijsniveau Naar geslacht Naar gemeenschap Naar onderwijsniveau Naar geslacht Naar nationaliteit
LFS – Eurostat / CSB
LFS – Eurostat LFS – NIS / Steunpunt WAV
Administratieve data gemeenschappen Administratieve data gemeenschappen IALS – OESO / Statistics Canada
15
V.7 Deelname aan levenslang leren (LLL)
Naar gewest (NUTS 1) Naar leeftijd Naar geslacht Naar opleidingsniveau Naar activiteitsstatus (ILO) Naar nationaliteit
LFS – Eurostat LFS – NIS / Steunpunt WAV
16
VI. MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN PARTICIPATIE 1. Netwerken van relaties VI.1 Frequentie van sociale contacten: percentage personen (16+) die minder dan 1 keer per maand vrienden, kennissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten
VI.2 Beperkte omvang van het sociaal netwerk: percentage personen (15+) met minder dan drie vrienden of goede kennissen
VI.3 Zwakke instrumentele sociale ondersteuning: percentage personen (15+) die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek VI.4 Zwakke functionele sociale ondersteuning: percentage personen (15+) die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande ondersteuning, d.w.z. een sociale omgeving die een geheel van rollen kan spelen: instrumentele (tastbare hulp), informele (raadgeving), emotionele (een luisterend oor, empathie), recreatieve (ontspannende, verstrooiende activiteiten) en/of affectieve rollen (liefde)
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
ECHP - OASeS
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
Gezondheidsenquête Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid
17
2. Participatie aan het sociale en culturele leven VI.5 Percentage personen (16+) die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende vrijetijdsactiviteiten ontplooiden: - naar de bioscoop gaan; - naar sportmanifestaties gaan; - op café gaan; - op restaurant gaan; - naar een dancing of discotheek gaan; - bowling/snooker spelen. VI.6 Percentage personen (16+) die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende culturele activiteiten ontplooiden: - naar concerten of muziekevenementen gaan; - naar tentoonstellingen of musea gaan; - naar lezingen of voordrachten gaan. VI.7 Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1)
PSBH - OASeS
Naar geslacht Naar leeftijd Naar activiteitsstatus Naar opleidingsniveau Naar type huishouden Naar inkomensniveau Naar gewest (NUTS 1) Naar gewest (NUTS 1) Naar inkomensniveau
PSBH - OASeS
ECHP – SES MRW
3. Toegang tot nieuwe technologieën VI.8 Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis (level of internet access)
Eurobarometer - Eurostat
18
VII. SOCIALE UITSLUITING – MULTIDIMENSIONELE INDEX (te ontwikkelen)
19
B. De belangrijkste resultaten I. INKOMEN Inleidende commentaar in verband met de 'inkomensindicatoren', berekend op basis van het ECHP Evolutie van de indicatoren in de tijd en de representativiteit van het Communautair Panel van de Huishoudens (ECHP) van Eurostat op het niveau van de gewesten Om lessen te kunnen trekken uit de evolutie van de armoede-indicatoren in de tijd zouden idealiter betrouwbaarheidsintervallen moeten worden berekend. Bij gebrek aan tijd en competentie op dit domein is het niet mogelijk gebleken deze intervallen tijdig te berekenen. We tonen daarom enkel de resultaten van de indicatoren voor het laatst beschikbare jaar, namelijk 1999. Eerder dan een precieze meting geven de voorgestelde resultaten een grootteorde aan. Ze vormen een basis voor discussie en analyse. Dit geldt op nationaal niveau, maar in nog grotere mate op het niveau van de gewesten, in de mate dat de nauwkeurigheid van de indicatoren op dit niveau nog kleiner is dan op nationaal niveau, gezien de kleinere steekproeven. Merk op dat als men kan zeggen dat de indicatoren berekend op het niveau van het Waals en het Vlaams Gewest minder nauwkeurig zijn dan de indicatoren op nationaal niveau omwille van de kleinere steekproeven, het geval van het Brussel Hoofdstedelijk Gewest nog verontrustender is. De cijfers voor Brussel worden daarom niet gepubliceerd.
Kruising naar geslacht Verder in dit document worden een groot aantal indicatoren gekruist naar geslacht. Met betrekking tot de monetaire indicatoren geeft deze kruising echter slechts een gedeeltelijke informatie over de comparatieve situatie van mannen en vrouwen tegenover de armoede, in de mate dat het het totale inkomen van het huishouden is (som van alle individuele inkomens) dat in deze analyse wordt gebruikt. Bij dit type berekening is de onderliggende hypothese dus dat elk lid van het huishouden een gelijke toegang heeft tot de geldmiddelen van het huishouden. Al is deze hypothese niet onrealistisch (in de mate dat men ervan uit kan gaan dat de situatie van een individu tegenover de armoede inderdaad bepaald wordt door de inkomsten van haar/zijn huishouden), ze verdoezelt de verschillende situatie van mannen en vrouwen binnen het huishouden. De gepubliceerde armoede(risico)percentages naar geslacht geven slechts indirect informatie over man/vrouw welvaartsverschillen in de mate dat ze verschillend zullen zijn indien de situatie van mannen en vrouwen die alleen leven (of die leven in huishoudens die een ongelijke samenstelling man/vrouw hebben) verschillend is.
20
1. Gelijkheid / ongelijkheid van de algemene inkomensverdeling I.1 Inkomensverdeling: S80/S20: verhouding van het nationaal equivalent inkomen van de bovenste 20% van de inkomensverdeling tot dat van de onderste 20% Naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW S80/S20 Europese Unie 1999 7
6
5
4
3
2
1
0
1999
DK
S
FIN
D
NL
A
L
B
F
EU15
IRL
I
UK
E
EL
P
3,2
3,2
3,4
3,6
3,7
3,7
3,9
4,2
4,4
4,6
4,9
4,9
5,2
5,7
6,2
6,4
S80/S20 EU15, België en de gewesten 1999 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
1999
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
4,6
4,2
4,4
3,8
21
I.2 Gini-coëfficiënt: verhouding van de cumulatieve aandelen van de bevolking ingedeeld volgens het inkomensniveau, tot het cumulatieve aandeel van het totale bedrag dat door hen wordt ontvangen (0 = iedereen heeft hetzelfde inkomen; 100 = 1 persoon heeft alle inkomen) Naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW Ginicoëfficiënt Europese Unie 1999 40
35
30
25
20
15
10
5
0
1999
DK
S
D
FIN
NL
A
L
B
F
EU15
I
IRL
UK
E
EL
P
23
23
25
25
26
26
27
29
29
29
30
32
32
33
34
36
Ginicoëfficiënt EU15, België en de gewesten 1999 35
30
25
20
15
10
5
0
1999
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
29
29
30
27
22
2. Armoederisico 2.1 Armoederisico gemeten met een objectieve norm 2.1.1 Welk percentage van de bevolking wordt in één gegeven jaar geconfronteerd met het risico op armoede? I.3 Armoederisicopercentage: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen a) Naar leeftijd en geslacht b) Naar meest voorkomende activiteitsstatus (personen 16 jaar en ouder) c) Naar type huishouden d) Naar eigendoms- of huurverhouding e) Illustratieve waarden van de armoederisicodrempel Naar gewest (NUTS 1) Naar opleidingsniveau (personen 16 jaar en ouder) Naar belangrijkste inkomensbron van het huishouden ECHP – Eurostat / SES MRW Armoederisicopercentage naar geslacht, Europese Unie 1999 25
20
15
10
5
0
S
DK
D
NL
FIN
A
B
L
F
EU15
IRL
I
E
UK
EL
P
vrouwen
10
13
12
11
13
14
14
13
16
16
20
18
19
21
21
22
totaal
9
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
mannen
9
9
10
10
9
10
11
12
15
15
17
18
18
18
20
19
23
Armoederisicopercentage naar geslacht, EU15, België en de gewesten 1999 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
16
14
14
16
totaal
15
13
13
14
mannen
15
11
12
11
Armoederisicopercentage naar leeftijd en geslacht, België 1999 25
20
15
10
5
0
0-15
16-24
25-49
50-64
65+
alle leeftijden
vrouwen
13
16
12
11
22
14
mannen
10
16
8
10
20
11
24
Armoederisicopercentage naar leeftijd, België en de gewesten 1999 30
25
20
15
10
5
0
0-15
16-24
25-49
50-64
65+
alle leeftijden
België
12
16
10
10
22
13
Vlaams Gewest
11
14
9
12
25
13
Waals Gewest
13
17
11
8
21
14
Armoederisicopercentage (personen 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, België 1999 werklozen mannen
42
werklozen totaal
32
werklozen vrouwen
26
andere inactieven vrouwen
21
andere inactieven totaal
20
gepensioneerden vrouwen
18
gepensioneerden mannen
18
gepensioneerden totaal
18
andere inactieven mannen
15
zelfstandigen mannen
15
allen vrouwen
14
allen totaal
13
zelfstandigen totaal
12
allen mannen
11
zelfstandigen vrouwen
5
werknemers vrouwen
4
werknemers mannen
4
werknemers totaal
4 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
25
Armoederisicopercentage (personen 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, België - EU15 1999 (index allen totaal = 100) 321 323
werklozen mannen werklozen totaal
279
246
werklozen vrouwen
200
andere inactieven vrouwen
162
andere inactieven totaal gepensioneerden vrouwen
138
100
gepensioneerden mannen
138
107
gepensioneerden totaal andere inactieven mannen
138 171
115 100
zelfstandigen mannen
171 171
154 114
236
EU15 B
115
114 108
allen vrouwen
100 100
allen totaal zelfstandigen totaal
92
allen mannen
93
85
zelfstandigen vrouwen
93
38
werknemers vrouwen
31
werknemers mannen
31
werknemers totaal
31
100
43 43 43
0
50
100
150
200
250
300
350
Armoederisicopercentage (personen 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, Vlaams Gewest 1999 werklozen totaal
31
gepensioneerden mannen
22
gepensioneerden totaal
21
werklozen vrouwen
21
andere inactieven vrouwen
20
gepensioneerden vrouwen
20
zelfstandigen mannen
20
andere inactieven totaal
19
andere inactieven mannen
15
zelfstandigen totaal
15
allen vrouwen
14
allen mannen
13
allen totaal
13
werknemers vrouwen
4
werknemers mannen
4
werknemers totaal
4 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
26
Armoederisicopercentage (personen 16 jaar en ouder) naar meest frequente activiteitsstatus en geslacht, Waals Gewest 1999 werklozen totaal
34
werklozen vrouwen
32
andere inactieven vrouwen
22
andere inactieven totaal
20
gepensioneerden vrouwen
18
gepensioneerden totaal
17
gepensioneerden mannen
16
allen vrouwen
16
andere inactieven mannen
15
allen totaal
14
zelfstandigen mannen
11
allen mannen
11
zelfstandigen totaal
10
werknemers vrouwen
3
werknemers mannen
3
werknemers totaal
3 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Armoederisicopercentage naar type huishouden België 1999 éénoudergezin
31
1 persoon huish. 65+
25
1 persoon huish. vrouw
24
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
21
1 persoon huish.
20
1 persoon huish. 30-64
14
totaal
13
andere huish. met afh. kinderen
12
1 persoon huish. man
12
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
11
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden -65)
10
2 volwass. 2 afh. kinderen
9
2 volwass. 1 afh. kind
8
andere huish. geen afh. kinderen
6 0
5
10
15
20
25
30
35
40
27
Armoederisicopercentage naar type huishouden België - EU15 1999 (index totaal = 100) 238
éénoudergezin 1 persoon huish. -30
253
213 85
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
167
1 persoon huish. vrouw
160
1 persoon huish. 65+
160
185 192
154 147
1 persoon huish. 92
1 persoon huish. man
127
andere huish. met afh. kinderen
B EU15
120 108 100
1 persoon huish. 30-64
100 100
Totaal 69
2 volwass. 2 afh. kinderen
87
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
162
87 62
2 volwass. 1 afh. kind 46
andere huish. geen afh. kinderen 2 volwass. geen afh. kinderen (beiden -65)
73
60 60
0
50
77 100
150
200
250
300
Armoederisicopercentage naar type huishouden Vlaams Gewest 1999 1 persoon huish. 65+
27
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
26
1 persoon huish. vrouw
25
1 persoon huish.
20
1 persoon huish. 30-64
14
1 persoon huish. man
13
totaal
13
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden 65)
11
2 volwass. 2 afh. kinderen
9
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
8
2 volwass. 1 afh. kind
6
andere huish. geen afh. kinderen
6 0
5
10
15
20
25
30
35
40
28
Armoederisicopercentage naar type huishouden Waals Gewest 1999 éénoudergezin
29
1 persoon huish. vrouw
28
1 persoon huish. 65+
26
1 persoon huish.
23
2 volwass. geen afh. kind. (tenminste 1 pers. 65+)
18
1 persoon huish. 30-64
16
totaal
14
1 persoon huish. man
12
2 volwass. 3 of meer afh. kind.
11
2 volwass. 1 afh. kind
11
2 volwass. 2 afh. kinderen
10
andere huish. geen afh. kinderen
9
2 volwass. geen afh. kinderen (beiden -65)
7 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Armoederisicopercentage naar eigenaar/huurder status van het huishouden Europese Unie 1999 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
eigenaar
S
DK
D
NL
FIN
A
B
L
F
EU15
IRL
I
E
UK
EL
P
7
8
6
6
8
12
10
9
11
12
14
16
18
14
21
20
totaal
9
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
huurder
14
18
16
19
20
13
25
25
25
24
45
26
24
37
13
24
29
Armoederisicopercentage naar eigenaar/huurder status van het huishouden EU15, België en de gewesten 1999 35
30
25
20
15
10
5
0
EU15
België
Vlaams Gewest
eigenaar
12
10
11
Waals Gewest 9
totaal
15
13
13
14
huurder
24
25
23
30
Waarde van de armoederisicogrens voor een huishouden bestaande uit 1 volwassene (in koopkrachtpariteiten) Europese Unie 1999 14000
12000
10000
8000
6000
4000
2000
0
KKP
P
EL
E
I
IRL
FIN
S
EU15
UK
F
NL
A
D
B
4400
4753
5347
6305
6721
6921
6942
7263
7694
7944
8067
8158
8236
8659
DK
L
9414 12532
30
Armoederisicopercentage naar opleidingsniveau (personen 16 jaar en ouder), Europese Unie 1999 35
30
25
20
15
10
5
0
NL
S
L
D
FIN
A
DK
B
EU15
F
UK
I
E
IRL
P
EL
laag (isced 0-2)
10
11
15
16
16
18
21
22
19
17
23
21
23
27
23
31
middel (isced 3)
11
8
8
10
13
9
11
10
11
9
14
12
13
10
8
13
hoog (isced 5-7)
3
10
2
5
5
7
4
4
7
8
11
7
7
4
2
4
totaal
10
10
11
11
12
12
12
13
14
15
16
17
18
18
19
21
Armoederisicopercentage naar belangrijkste inkomensbron van het huishouden, Europese Unie 1999 60
50
40
30
20
10
0
arbeidsinkomen
S
DK
D
NL
FIN
A
B
L
F
5
5
5
7
4
7
5
11
9
EU15 IRL 10
6
I
E
UK
EL
P
15
13
10
16
13
totaal
9
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
sociale overdrachten
17
30
23
20
27
27
31
19
29
29
54
23
33
38
35
47
31
I.4 Spreiding rond de armoederisicodrempel: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 40%, 50%, 70% van het mediaan nationaal equivalent inkomen Naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW Spreiding rond de armoederisicogrens, Europese Unie 1999 30
25
20
15
10
5
0
S
DK
D
NL
FIN
A
B
L
F
EU15
IRL
I
E
UK
EL
40% mediaan
3
2
3
3
2
4
3
2
4
5
4
7
7
7
9
P 7
50% mediaan
5
6
6
6
5
6
7
6
8
9
11
12
13
11
14
13
60% mediaan
9
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
70% mediaan
17
18
17
18
19
20
22
22
24
23
28
26
26
27
28
28
Spreiding rond de armoederisicogrens, EU15, België en de gewesten 1999 30
25
20
15
10
5
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
40% mediaan
5
3
3
3
50% mediaan
9
7
8
6
60% mediaan
15
13
13
14
70% mediaan
23
22
21
24
32
I.5 Armoederisicopercentage gemeten met een in de tijd verankerde armoederisicomaat 1. Armoederisicopercentage voor jaar N, berekend met de armoederisicomaat voor jaar N (= indicator I.3) 2. Armoederisicopercentage voor jaar N, berekend met de armoederisicomaat voor het basisjaar (1996), vermenigvuldigd met de inflatiefactor 1995 - jaar N-1 ECHP – Eurostat / SES MRW Armoederisicopercentage, gemeten met een drempel verankerd op een bepaald tijdstip (1996), Europese Unie 1999 25
20
15
10
5
0
NL
FIN
DK
D
A
L
B
F
EU15
IRL
I
E
UK
P
EL
lopend
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
verankerd
8
8
9
10
13
11
12
14
14
10
16
15
17
16
18
33
2.1.2 Welk percentage van de bevolking wordt sinds meerdere jaren (blijvend) geconfronteerd met armoederisico? I.6 Blijvend armoederisico: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in jaar N en minstens in twee jaren van de jaren N-1, N-2, N-3 naar geslacht Naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW Blijvend armoederisicopercentage (drempel 60% van de mediaan) naar geslacht, Europese Unie 1999 16
14
12
10
8
6
4
2
0
DK
NL
FIN
D
A
B
L
F
EU15
E
I
UK
IRL
EL
P
vrouwen
6
6
6
7
8
9
8
9
10
11
12
13
14
14
15
totaal
5
5
5
6
7
8
8
9
9
11
11
11
12
13
14
mannen
4
5
4
5
5
6
8
8
8
10
11
10
11
12
13
Blijvend armoederisicopercentage (drempel 60% van de mediaan) naar geslacht, EU15, België en de gewesten 1999 12
10
8
6
4
2
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
10
9
8
10
totaal
9
8
7
9
mannen
8
6
7
7
34
I.7 Blijvend armoederisico: percentage personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudensinkomen lager dan 50% van het mediaan nationaal equivalent inkomen in jaar N en minstens in twee jaren van de jaren N-1, N-2, N-3 naar geslacht Naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW Blijvend armoederisicopercentage (drempel 50% van de mediaan) naar geslacht, Europese Unie 1999 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
DK
L
NL
FIN
B
D
F
A
EU15
IRL
UK
E
I
EL
P
vrouwen
1
2
2
2
4
3
4
3
5
5
6
6
7
9
9
totaal
1
2
2
2
3
3
3
3
4
5
5
6
6
8
8
mannen
1
2
2
1
3
3
3
3
4
5
4
5
6
8
7
Blijvend armoederisicopercentage (drempel 50% van de mediaan) naar geslacht, EU15, België en de gewesten 1999 6
5
4
3
2
1
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
5
4
4
4
totaal
4
3
4
3
mannen
4
3
3
3
35
2.1.3 In welke mate hebben mensen met armoederisico tekort aan inkomen (intensiteit van het armoederisico - armoederisicomaat is 60% van het mediaan inkomen I.8 Relatieve mediane armoederisicokloof: verschil tussen het mediaan inkomen van de personen onder de armoederisicodrempel en de armoederisicodrempel, uitgedrukt als een percentage van de armoederisicodrempel Naar gewest (NUTS 1) Naar geslacht ECHP – Eurostat / SES MRW Relatieve mediane armoederisicokloof, Europese Unie 1999 30
25
20
15
10
5
0
1999
L
FIN
B
DK
F
A
NL
S
D
IRL
UK
EU15
P
E
I
EL
15
16
18
18
18
18
19
19
20
21
22
22
23
27
27
28
36
Relatieve mediane armoederisicokloof naar geslacht, België en de gewesten 1999 25
20
15
10
5
0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
19
20
16
totaal
18
20
16
mannen
18
19
16
I.9 Totale armoederisicokloof als een percentage van het totale inkomen (in de steekproef) naar gewest (NUTS 1) ECHP – Eurostat / SES MRW Totale armoederisicokloof in procent van het totaal inkomen, Europese Unie 1999 4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,5%
0,0%
RATIO
L
NL
FIN
DK
D
B
S
A
F
IRL
UK
P
E
I
EL
1,2%
1,6%
1,6%
1,6%
1,7%
1,7%
1,7%
1,9%
2,0%
2,2%
2,8%
2,8%
2,9%
3,0%
3,6%
37
Totale armoederisicokloof in procent van het totaal inkomen, België en de gewesten 1999 2,0% 1,8% 1,6% 1,4% 1,2% 1,0% 0,8% 0,6% 0,4% 0,2% 0,0%
RATIO
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
1,7%
1,8%
1,7%
38
2.2 Armoederisico gemeten met een subjectieve norm 2.2.1 Welk percentage van de bevolking wordt geconfronteerd met armoederisico? I.10 Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen (making ends meet) naar gewest (NUTS 1), naar geslacht ECHP – Eurostat / SES MRW Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) grote moeilijkheden heeft om rond te komen naar geslacht, België en de gewesten 1999 16 14 12 10 8 6 4 2 0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
13
11
15
totaal
11
10
14
mannen
10
8
14
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon grote/zeer grote moeilijkheden heeft om rond te komen, België en de gewesten 1999 16
14
12
10
8
6
4
2
0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
zeer grote moeilijkheden
4
3
5
grote moeilijkheden
7
6
9
39
3. De sociale overdrachten als instrument in de strijd tegen armoederisico 3.1 Impact op het aantal mensen met een armoederisico I.11 Armoederisicopercentage vóór overdrachten: percentage mensen met armoederisico, waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen 3. Inkomen na alle sociale overdrachten (= indicator I.3) Naar geslacht Relatief impact % na overdrachten i.v.m. voor ECHP – Eurostat / SES MRW Armoederisicopercentage vóór alle sociale overdrachten, na pensioenen en na alle sociale overdrachten, Europese Unie 1999 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
S
DK
D
NL
FIN
A
B
L
F
EU1 5
IRL
I
E
UK
EL
P
vóór alle sociale overdrachten
43
34
40
35
33
39
40
41
41
40
37
41
39
42
38
39
na pensioenen
28
24
21
21
21
23
25
24
24
24
30
21
23
30
22
27
na alle sociale overdrachten
9
11
11
11
11
12
13
13
15
15
18
18
19
19
21
21
40
1. Relatief impact in vergelijking met de situatie vóór sociale overdrachten waarbij pensioenen worden beschouwd als sociale overdrachten (inkomensdefinitie 1) Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden beschouwd als sociale overdrachten) naar geslacht, Europese Unie 1999 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
EL
P
E
IRL
UK
I
EU15
F
FIN
B
DK
L
NL
A
D
S
vrouwen
48
45
54
49
54
59
63
63
64
68
66
70
72
67
72
78
totaal
45
46
51
51
55
56
63
63
67
68
68
68
69
69
73
79
mannen
44
49
51
53
54
54
60
62
69
69
70
68
69
71
72
78
Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen en andere sociale overdrachten), Europese Unie 1999 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
EL
P
E
IRL
UK
I
EU15
F
FIN
B
DK
L
NL
A
D
S
andere sociale overdrachten
3
15
10
33
26
7
23
22
30
30
38
27
29
28
25
44
pensioenen
42
31
41
19
29
49
40
42
36
38
29
42
40
41
48
35
41
2. Relatief impact in vergelijking met de situatie vóór sociale overdrachten waarbij pensioenen niet als sociale overdrachten worden beschouwd (inkomensdefinitie 2) Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden niet beschouwd als sociale overdrachten) Europese Unie 1999 80
70
60
50
40
30
20
10
0
EL
I
E
P
UK
F
EU15
IRL
L
D
NL
FIN
A
B
DK
S
vrouwen
9
18
17
21
34
36
36
38
46
43
50
41
46
46
52
66
totaal
5
14
17
22
37
38
38
40
46
48
48
48
48
48
54
68
mannen
9
10
22
30
33
38
35
39
48
50
52
53
52
52
57
65
Reductie (in %) van het armoederisicopercentage door de sociale overdrachten (pensioenen worden niet beschouwd als sociale overdrachten) naar geslacht, EU15, België en de gewesten 1999 60
50
40
30
20
10
0
EU15
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
36
46
44
45
totaal
38
48
46
48
mannen
35
52
46
56
42
3.2 Impact op de totale armoederisicokloof I.12 Totale armoederisicokloof vóór sociale overdrachten, waarbij het inkomen als volgt berekend wordt: 1. Inkomen exclusief alle sociale overdrachten 2. Inkomen inclusief ouderdoms- en overlevingspensioenen 3. Inkomen na alle sociale overdrachten (= indicator I.9) ECHP – Eurostat / SES MRW Totale armoederisicokloof vóór alle sociale overdrachten, na pensioenen, en na alle sociale overdrachten, België en de gewesten 1999 12,0%
10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0%
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vóór alle sociale overdrachten
8,0%
7,6%
10,0%
na pensioenen
3,9%
3,7%
4,7%
na alle sociale overdrachten
1,7%
1,8%
1,7%
43
3.3 Adequaatheid van de minimum sociale overdracht I.13 Minimumuitkering (pensioen, werkloosheid, ziekte- en invaliditeitsuitkering, bijstandsuitkering) in procent van de armoederisicolijn (60% van het mediaaninkomen) naar type huishouden ECHP/STASIM – CSB 4. Het minimumloon als instrument in de strijd tegen armoederisico 4.1 Adequaatheid van het minimumloon I.14 Minimumloon in procent van de armoederisicolijn (60% van het mediaaninkomen) naar type huishouden ECHP/STASIM – CSB
koppel + 2 kinderen koppel
66 74
koppel + 2 kinderen
79
koppel
82
werkloosheid
alleenstaande koppel + 2 kinderen
koppel
minimumloon
65
alleenstaande
pensioen
invaliditeit
sociale bijstand
Minimumloon en minimumuitkeringen (werknemers en sociale bijstand) als percentage van de armoederisicodrempel voor verschillende huishoudentypes 1998
98 70
koppel
72
alleenstaande
77 88
alleenstaande
105
koppel + 2 kinderen
84
koppel
91
alleenstaande
120 0
20
40
60
80
100
120
140
Pensioen: volledige loopbaan. Werkloosheidsuitkering na 6 maanden.
44
5. Mensen met afbetalingsmoeilijkheden I.15 Aantal bij de Kredietcentrale voor Particulieren van de Nationale Bank geregistreerde personen in verhouding tot de meerderjarige bevolking (%) naar provincie (NUTS 2), naar arrondissement (NUTS 3) Centrale voor Kredieten aan Particulieren - Nationale Bank van België Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking, België 6
5
4
3
2
1
0
België
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
4,4
4,5
4,5
4,6
4,7
4,8
4,9
5
Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking naar provincie 2002 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
2002
VlaamsBrabant
Antwerpen
Limburg
3
3,5
3,5
OostWestVlaanderen Vlaanderen 3,5
3,5
Brabant wallon
Luxembourg
Brussel Hfdst. Bruxelles
Liège
Namur
Hainaut
4,5
5,7
6,7
6,9
6,9
8
45
Ve rv ie r Vi s O rto os n te nd e Ar lo n Ba s W tog ar ne em m To e ur na i At Br h N us a se mu M lH r ar ch fd st e. en -F H am uy Ph e ilip nn pe e vi l D le i M na ou nt sc ro n Th So uin ig ni es M on s C ha rle ro i
Tu Tie rn lt h M ou aa t se H al Le ik le -V uve ilv n oo rd e Ie pe r D Eek ik l sm o R uid oe s e M elar e e Si ch nt ele -N n ik la a O Bru s ud g en ge aa rd Ko e r T t D on rijk en g de ere rm n on de G en t Aa H lst An ass tw elt er p Ve en ur N ne iv el le s
Aantal mensen met afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd door de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank als percentage van de volwassen bevolking naar arrondissement 2002
12
10
8
6
4
2
0
46
II. ARBEID 1. Werkloosheid 1.1 Op individueel niveau II.1 Langdurige werkloosheidsgraad: totale langdurig werkloze bevolking (>= 12 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking naar geslacht Naar gewest (NUTS 1) LFS – Eurostat Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, Europese Unie 2001 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
A
DK
vrouwen
0,9
1
totaal
0,8
0,9
mannen
0,7
0,8
NL 0,9
S
IRL
UK
P
FIN
EU15
F
B
E
EL
I
0,9
0,8
0,8
1,9
2,3
3,7
3,7
3,5
6,3
8,7
8,1
1
1,3
1,3
1,5
2,4
3,1
3,1
3,2
3,9
5,4
5,8
1,2
1,6
1,7
1,2
2,5
2,7
2,5
2,9
2,3
3,2
4,4
47
Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, EU15 en België 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
België vrouwen
7,7
7,7
7,2
7,2
6
4,7
3,5
EU15 vrouwen
5,9
5,9
5,8
5,4
4,8
4,2
3,7
België mannen
4,5
4,4
4,3
4,5
4
3,1
2,9
EU15 mannen
4,3
4,2
4,2
3,8
3,4
3
2,7
LFS – NIS / Steunpunt WAV Langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, EU15, België en de gewesten 2001 8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0
EU15
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
vrouwen
3,9
3,7
7,6
1,5
7,0
totaal
3,3
3,4
7,4
1,5
5,9
mannen
2,8
3,1
7,3
1,5
5,0
48
II.2 Aandeel langdurige werklozen (>= 12 maanden - ILO-definitie) in de totale werkloze bevolking naar geslacht LFS – Eurostat Aandeel langdurig werklozen in de totale werkloze bevolking naar geslacht, Europese Unie 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
DK
S
UK
A
FIN
vrouwen
20,5
18,4
17,4
26,7
24,1
totaal
19,7
20,9
25,4
26,1
27,9
mannen
19,1
22,8
30,4
25,5
31,8
L
IRL
E
F
P
EU15
B
D
EL
I
21,3
40,9
36,8
37,5
41,4
47,3
52,9
55,7
62,5
28,4
33,1
36,6
36,8
37,2
41,4
48,6
50,4
51,6
62,2
32,8
40,8
31
36,9
36,9
41,3
49,7
48,4
45,5
61,7
49
II.3 Zeer langdurige werkloosheidsgraad: totale zeer langdurig werkloze bevolking (>= 24 maanden - ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking naar geslacht LFS – Eurostat Zeer langdurige werkloosheidsgraad naar geslacht, Europese Unie 2001 7
6
5
4
3
2
1
0
DK
A
UK
IRL
P
FIN
F
EU15
B
E
EL
I
vrouwen
0,3
0,4
0,4
0,4
1,1
1,1
2,1
2,4
2,4
3,9
5,1
5,9
totaal
0,3
0,4
0,7
0,8
0,8
1,3
1,7
2
2,2
2,3
3,1
4,3
mannen
0,3
0,4
1
1
0,5
1,5
1,4
1,7
2
1,3
1,7
3,3
50
II.4 Toegang van migranten tot de werkgelegenheid: verschil inzake werkzaamheids- en werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit naar gewest (NUTS 1) en geslacht LFS – NIS / FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (NAP Werkgelegenheid) Verschil in werkzaamheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit, naar geslacht, Belgiê en de gewesten 2002
-27,2 -26,6
Waals Gewest
-25,6
-33,5 -26,6
Vlaams Gewest -17,8
vrouwen totaal mannen
-36,2 -28,6
Brussels Hfdst. Gewest -21,4
-33 -28,1
België -22,6
-40
-35
-30
-25
-20
-15
-10
-5
0
Verschil in werkloosheidsgraad tussen de bevolking van vreemde, niet EU nationaliteit en de bevolking van EU nationaliteit, naar geslacht, Belgiê en de gewesten 2002
34,6 31,8
Waals Gewest
30,7
25,7 20,7
Vlaams Gewest 18,4
vrouwen totaal mannen
35 25,9
Brussels Hfdst. Gewest 21,5
32,5 26,7
België 24,1
0
5
10
15
20
25
30
35
40
51
1.2 Op het niveau van het huishouden II.5 Percentage personen in huishoudens zonder betaald werk: personen tussen 0-65 (060) jaar in huishoudens waar niemand van de in de in aanmerking komende huishoudens levende personen een inkomen uit betaald werk heeft. In aanmerking komen alle huishoudens behalve die waar iedereen in één van de onderstaande categorieën valt: - jonger dan 18 jaar; - tussen 18 en 24 jaar, onderwijs volgend en niet actief - 65 (60) jaar of ouder en niet werkend. Naar gewest (NUTS 1) LFS - Eurostat Percentage personen die leven in huishoudens zonder betaald werk, Europese Unie 2002 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
P
E
van 0 tot 65 jaar oud
5,4
8,1
van 0 tot 60 jaar oud
3,7
6,2
NL (e)
A (e)
IRL
EL
I
UE15 (e)
F
D (e)
UK
8,9
9,5
9,9
9,8
10,1
11,5
12,1
13,1
13,8
14,3
16,3
5,6
6,3
6,5
8,5
7,2
8,5
8,9
9,8
8,9
12
12,9
L (e)
B (e)
52
Percentage personen (van 0 tot 65 jaar oud) die leven in huishoudens zonder betaald werk (in %), EU15 en België 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
EU15
13,7
13,8
13,7
13,4
12,9
12,4
12,2
2002 12,1
België
16,7
16,7
16,6
16,9
15,5
15
16,5
16,3
Percentage personen (van 0 tot 65 jaar oud) die leven in huishoudens zonder betaald werk (in %), EU15, België en de gewesten 2002 30
25
20
15
10
5
0
2002
EU15 (e)
België
Brussel Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
12,1
16,3
26,9
13,3
18,5
53
2. Arbeid en gebrek aan inkomen II.6 Percentage mensen die een arbeidsinkomen hebben, maar toch deel uitmaken van een huishouden met een armoederisico (working poor) naar geslacht en naar werknemer / zelfstandige (andere kruisingen (bvb. lage lonen) in ontwikkeling) ECHP – Eurostat/SES MRW Percentage mensen die een arbeidsinkomen hebben, maar toch deel uitmaken van een huishouden met armoederisico (working poor) naar geslacht en naar statuut werknemer/zelfstandige, België 1999 16
14
12
10
8
6
4
2
0
vrouwen
totaal
mannen
vrouwen
werknemers + zelfstandigen België
4
5
5
totaal
mannen
vrouwen
werknemers 3
3
totaal
mannen
zelfstandigen 3
8
13
15
54
3. Inspanningen tot reïntegratie in de arbeidsmarkt II.7 Activeringsgraad (aantal deelnemers aan programma’s voor beroepsopleiding en andere beleidsmaatregelen inzake tewerkstelling in procent van de werkloze werkzoekenden) naar geslacht LMP – Eurostat (indicator NAP Werkgelegenheid) Activeringsgraad (%) naar geslacht, België 1998-2001 60
50
40
30
20
10
0
1998
1999
2000
2001
vrouwen
43,5
47,9
50,2
53,4
totaal
42,7
45,4
47,4
50
mannen
41,7
41,8
43,4
45
55
4. Regionale cohesie II.8 Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België) naar geslacht Naar gewest (NUTS 1) LFS – Eurostat / SES MRW Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België) naar geslacht, Europese Unie 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
NL
A
P
S
EL
D
F
UK
FIN
B
E
EU15
I
vrouwen
3,9
4,8
6,8
4,5
9,2
6,4
9,1
7,6
8,1
10,2
18,6
21,7
28,7
totaal
2,6
3,1
3,7
4,1
5,1
6,1
6,4
7
7,2
7,8
11,8
14,4
16,6
mannen
2,4
2,8
2,3
3,9
3,8
7,1
4,5
6,7
6,7
6,4
8,3
10,9
9,2
Regionale cohesie: variatiecoëfficiënt van de werkzaamheidsgraad op NUTS 2 niveau (provincies in België) naar geslacht, België en de gewesten 2001 12
10
8
6
4
2
0
België
Vlaams Gewest
vrouwen
10,2
7,3
Waals Gewest 6,1
totaal
7,8
4
5,2
mannen
6,4
1,8
4,8
56
III. HUISVESTING 1. Sociale huisvesting III.1 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling, België en de gewesten 1999 8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,7
4,6
7,1
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning gehuurd van een overheids-, of gemeenschapsinstelling naar activiteitsstatus, België 1999 20,0 18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0
1999
werkenden
economisch inactieven
gepensioneerden
werklozen
2,8
6,9
7,1
18,8
57
III.2 Huishoudens op wachtlijsten voor een sociale huurwoning (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aanbod van woningen naar gewest (NUTS 1) ADMINISTRATIEVE DATA - GEWESTEN Huishoudens op wachtlijsten voor een sociale huurwoning in verhouding tot het aanbod van woningen, de gewesten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
1995
Brussels Hfdst. Gewest
1996
1997
1998
1999
2000
67,6
70
80,4
89,3
92,5
Vlaams Gewest
54,3
48,6
43
41,3
39,8
Waals Gewest
47,7
37,6
38,3
37,2
37,8
40,5
2001
45
58
III.3 Percentage sociale huurwoningen (verhuurd door de maatschappijen die erkend zijn door de 3 gewestelijke huisvestingsmaatschappijen) in verhouding tot het aantal private huishoudens naar gewest (NUTS 1) ADMINISTRATIEVE DATA - GEWESTEN / DEMOGRAFISCHE STATISTIEKEN - NIS Percentage sociale huurwoningen in verhouding tot het aantal private huishoudens, België en de gewesten 2000 9
8
7
6
5
4
3
2
1
0
2000
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
6,3
8,2
5,4
7,3
59
2. De kost van huisvesting III.4 Huurkosten in % van het beschikbaar inkomen GEZINSBUDGETENQUETE - NIS / CSB 'De indicator geeft het percentage huishoudens weer voor wie de uitgaven aan huur voor de woning meer dan 33 percent van het gezinsbudget in beslag nemen. Dit percentage is berekend op de huishoudens wiens gezinsinkomen zich beneden het mediaan gezinsinkomen bevindt. Dit percentage is voor 1998: 10,1%. 3. De kwaliteit van huisvesting III.5 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: - gebrek aan klein comfort; - twee of meer huisvestingsproblemen; - gebrek aan ruimte; naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, België en de gewesten 1999 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
16,6
17,2
14,7
60
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, naar activiteitsstatus, België 1999 30
25
20
15
10
5
0
gepensioneerden
werkenden
economisch inactieven
werklozen
11,1
13,2
15,9
27,4
1999
Percentage van de bevolking (16 jaar en ouder) dat leeft in een woning met één of meer van de volgende problemen: gebrek aan klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen, gebrek aan ruimte, naar inkomensniveau België 1999 35
30
25
20
15
10
5
0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
29,5
23,2
14,7
8,5
6,8
31,2
14,4
61
III.6 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: - een bad of douche; - warm stromend water; - een toilet met waterspoeling in de woning zelf; naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: een bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf, België en de gewesten 1999 3,0
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
2,8
2,8
2,3
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning waarin één van volgende drie kleine comfortelementen ontbreekt: een bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de woning zelf, naar inkomensniveau België 1999 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1999
< 60% van het mediaaninkomen
>= 60% van het mediaaninkomen
7,6
2,1
62
III.7 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: - een lekkend dak; - geen adequate verwarming; - schimmel en vocht; - rottende ramen en deuren; naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: een lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren, België en de gewesten 1999 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
6,2
5,0
7,7
63
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met twee of meer van volgende huisvestingsproblemen: een lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en deuren naar inkomensniveau, België 1999 12
10
8
6
4
2
0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
10,6
6,1
5,7
4,8
3,7
9,3
5,7
III.8 Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend) naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend), België en de gewesten 1999 12
10
8
6
4
2
0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
9,0
10,6
6,3
64
Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet,… niet meegerekend) naar inkomensniveau, België 1999 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
15,3
16,2
7,7
2,8
2,8
17,2
7,8
65
IV. GEZONDHEID 1.Risicofactoren IV.1 Body Mass Index: prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI > 30) bij de volwassen bevolking (18+) naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI 30+) bij de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) (%) naar opleidingsniveau, België 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
laag
midden
hoog
student
totaal
18
9,9
5,9
2,5
11,7
2001
Prevalentie van zwaarlijvigheid (BMI 30+) bij de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) (%) naar inkomensniveau, België 2001 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
12,9
16,9
14,1
9,2
8,6
14,8
11,9
66
IV.2 Rookgedrag: percentage zware rokers (+20 sigaretten per dag) in de bevolking (15+) naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Percentage zware rokers (20 sigaretten of meer per dag) in de bevolking (15 jaar en ouder) naar opleidingsniveau, België 2001 12
10
8
6
4
2
0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
11,4
11,2
7,1
3,6
9,5
Percentage zware rokers (20 sigaretten of meer per dag) in de bevolking (15 jaar en ouder) naar inkomensniveau, België 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
11,7
7,8
9,6
10,6
9,2
11,7
9,5
67
2. Gezondheidstoestand IV.3 Levensverwachting bij geboorte: aantal jaren dat iemand naar verwachting zal leven, beginnend bij leeftijd 0 naar geslacht DEMOGRAFISCHE STATISTIEKEN - Eurostat Levensverwachting bij de geboorte naar geslacht, Europese Unie 2000 84 82 80 78 76 74 72 70 68 66
P
IRL
DK
FIN
BE
UK
NL
L
EU15
A
F
E
I
S
vrouwen
80
79
79
81
81
80
81
81
81
81
83
83
82
82
totaal
76
77
77
78
78
78
78
78
78
78
79
79
79
80
mannen
73
74
75
74
75
75
76
75
75
75
75
76
76
77
68
IV.4 Levensverwachting en gezondheidsverwachting op 25 jaar naar opleidingsniveau, naar geslacht en naar gewest (NUTS 1): verschil tussen het laagste en het hoogste opleidingsniveau (uitgedrukt in jaren) VOLKSTELLING / RIJKSREGISTER / GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Gezondheidsverwachting en levensverwachting in slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, België 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair
hoger onderwijs
geen diploma/primair
vrouwen
hoger onderwijs
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
26,2
14,5
18,3
8,1
Gezondheidsverwachting
28,8
43,3
29,8
45,2
Gezondheidsverwachting en levensverwachting in slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, Vlaams Gewest 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair
hoger onderwijs
geen diploma/primair
vrouwen
hoger onderwijs
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
24,6
10,6
15,6
6,2
Gezondheidsverwachting
30,8
47,8
33,6
47,7
69
Gezondheidsverwachting en levensverwachting in slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau, Waals Gewest 1991-1996/1997 70
60
50
40
30
20
10
0
geen diploma/primair
hoger onderwijs
geen diploma/primair
vrouwen
hoger onderwijs
mannen
Levensverwachting in slechte gezondheid
30,8
17,9
21,1
9,5
Gezondheidsverwachting
23,4
39
25,1
42,9
Verschil in gezondheids- en levensverwachting (in jaren) op 25 jaar tussen personen met het laagste en het hoogste opleidingsniveau naar geslacht, België en de gewesten 1991-1996/1997 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Gezondheidsverwachtin g België
Levensverwachting België
Gezondheidsverwachtin g Vlaams Gewest
Levensverwachting Vlaams Gewest
Gezondheidsverwachtin g Waals Gewest
Levensverwachting Waals Gewest
vrouwen
14,5
2,8
17
3
15,6
2,7
mannen
15,5
5,2
14,1
4,7
17,8
6,2
70
IV.5 Kindersterfte naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels)1 STATISTIEKEN BURGERLIJKE STAND - NIS / UCL Mortinataliteit naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels per 1000 levend en doodgeborenen), België 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1980-1984
1985-1989
categorie 1
4,91
4
1990-1994 3,16
categorie 2
6,21
5,28
3,99
categorie 3
7,51
5,88
4,82
categorie 4
9,41
8,22
6,21
Categorie 1: vrije, medische, paramedische en soortgelijke beroepen Categorie 2: onderwijzend personeel en administratieve beroepen Categorie 3: geschoolde arbeiders, handwerkers en handelaars Categorie 4: gespecialiseerde arbeiders, handlangers e.d.
1
Godelieve Masuy-Stroobant, Catherine Gourbin, Bernard Masuy Gezondheid, foetale en kindersterfte. Evolutie van de risicofactoren op regionaal niveau van 1980 tot 1994. In Statistische studiën NIS nr. 107, 2001.
71
Kindersterfte binnen de 0-6 verstreken dagen naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels - per 1000 levend geborenen), België 7
6
5
4
3
2
1
0
1980-1984
1985-1989
1990-1994
categorie 1
4,49
3,26
2,57
categorie 2
5,22
3,9
3,02
categorie 3
6
4,24
3,2
categorie 4
6,58
4,98
3,94
Kindersterfte binnen de 7-364 verstreken dagen naar socio-professionele categorie van de vader (gehuwde koppels - per 1000 levend geborenen), België 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1980-1984
1985-1989
1990-1994
categorie 1
4,19
4,12
2,84
categorie 2
4,83
4,62
4,09
categorie 3
5,55
5,36
4,6
categorie 4
7,09
6,19
5,41
72
IV.6 Eigen gezondheidsbeleving naar inkomensniveau: percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheidstoestand volgens de WHO-definitie als slecht of zeer slecht bestempelt naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht bestempelt, België en de gewesten 1999 8
7
6
5
4
3
2
1
0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,0
3,4
7,4
73
Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht bestempelt, naar inkomensniveau, België 1999 12
10
8
6
4
2
0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
9,1
5,7
3,8
4,0
2,6
9,7
4,3
IV.7 Percentage van de bevolking dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie (de aanwezigheid van depressie wordt bepaald op basis van de aanwezigheid van een bepaald aantal symptomen, 13 items (zelf verklaard)) naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE- OASeS Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar geslacht, België 2001 12
10
8
6
4
2
0
2001
totaal
mannen
vrouwen
8,6
6,8
10,4
74
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar activiteitsstatus, België 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
werkenden
andere inactieven
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
5,7
6,9
8,6
11,5
21,9
39,7
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat als depressief gekwalificeerd wordt op basis van de SCL-90-R subschaal voor depressie naar inkomensniveau, België 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
12,0
13,3
8,6
7,8
5,5
11,1
9,1
75
IV.8 Percentage mensen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP-PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden, België en de gewesten 1999 7
6
5
4
3
2
1
0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
5,6
5,3
6,4
Percentage personen van 16 jaar en ouder die vanwege ziekte, aandoeningen of handicaps belemmerd worden in hun dagelijkse bezigheden naar inkomensniveau, België 1999 12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
9,6
8,2
3,7
3,3
3,4
9,7
5,0
76
IV.9 Incidentie van tuberculose: het aantal nieuwe gevallen van actieve tuberculose (m.i.v. recidieven) per 100.000 inwoners naar geslacht, nationaliteit, provincie en naar de grote steden ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VRGT-FARES Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 inwoners naar nationaliteit, België 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
13,6
13,3
12,7
11,8
12,4
12,8
12,9
Belgen
10
9,7
9,4
8,3
8,7
8,1
7,6
Niet Belgen
50
47,4
46,1
47,3
51,7
61,9
70,7
110,3
113,9
105,3
111,1
135,1
162,2
190,2
totaal
Niet Belgen uit hoge incidentie landen
Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 inwoners naar provincie, België 2001 40
35
30
25
20
15
10
5
0
2001
OostVlaanderen
Luxembourg
Limburg
WestVlaanderen
VlaamsBrabant
Namur
Liège
Brabant wallon
Hainaut
Antwerpen
Brussel Hfdst. Bruxelles
7,8
8
8,2
8,7
9,6
10,1
10,2
10,9
12,7
14,5
36,5
77
Nieuwe gevallen van TBC per 100.000 inwoners, Belgische steden met meer dan 100.000 inwoners, 2001 40
35
30
25
20
15
10
5
0
2001
Namur
Brugge
Gent
Charleroi
Antwerpen
Liège
Brussel Hfdst. Bruxelles Cap.
3,8
13,7
14,7
17
22,2
24,9
36,5
Nieuwe gevallen van TBC: percentage mannen en percentage niet Belgen, België en de gewesten 2001 80
70
60
50
40
30
20
10
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
% mannen
64,1
62,5
62,2
68,9
% niet Belgen
45,7
69,3
37,5
36,6
78
3. Toegang tot gezondheidszorg - socio-economische gevolgen IV.10 Screening van kanker: percentage van de vrouwelijke bevolking (15 jaar en ouder) dat geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren in de afgelopen drie jaar naar leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Percentage vrouwen (15 jaar en ouder) dat in de afgelopen drie jaar geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren naar opleidingsniveau, België 2001 80
70
60
50
40
30
20
10
0
2001
laag
midden
hoog
student
55,6
32,6
27,1
75,4
Percentage vrouwen (15 jaar en ouder) dat in de afgelopen drie jaar geen baarmoederhals-uitstrijkje liet uitvoeren naar inkomensniveau, België 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
59,3
55,4
43,9
35,8
31,9
60
43,3
79
IV.11 Percentage mensen dat leeft in huishoudens waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE – Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen, België en de gewesten 2001 25
20
15
10
5
0
2001
België
Vlaams Gewest
Brussels Hfdst. Gewest
Waals Gewest
9,6
6,3
22,4
12,2
Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar inkomensniveau, België 2001 30
25
20
15
10
5
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
24,8
12
9,1
4,3
2,7
28,4
8
80
Percentage personen (15 jaar +) die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar activiteitsstatus, België 2001 35
30
25
20
15
10
5
0
2001
werkenden
gepensioneerden
andere inactieven
werklozen
zieken/invaliden
6,5
7
10,8
20,2
32,7
Percentage personen die leven in een huishouden waar de referentiepersoon en/of enig ander lid van het huishouden in het voorbije jaar gezondheidszorgen heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen naar type huishouden, België 2001
éénoudergezin (man)
29,9 26,4
éénoudergezin (vrouw) 16,7
ongedefinieerd huish.
16,1
alleenstaande vrouwen < 65 alleenstaande mannen < 65
10,3
andere huish. met kinderen
10,1
totaal
9,6 8,9
andere huish. zonder kinderen 8
alleenstaande vrouwen >= 65 2 volwass., geen kinderen, beide jonger dan 65
7,8
2 volwass., 1 kind
7,6
2 volwass. , 2 kinderen
4,7
2 volwass., geen kinderen, één van beide >= 65
4,5
alleenstaande mannen >= 65
2,7 0
5
10
15
20
25
30
35
81
V. ONDERWIJS V.1 Vroegtijdige schoolverlaters die geen onderwijs of opleiding volgen: aandeel van de totale bevolking tussen 18 en 24 jaar dat ISCED-niveau 2 (lager secundair onderwijs) of lager heeft bereikt en geen onderwijs of opleiding volgt naar geslacht Naar gewest (NUTS 1), activiteitsstatus (ILO), nationaliteit LFS - Eurostat Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, Europese Unie 2002 60
50
40
30
20
10
0
FIN
A
S
B
D
F
NL
DK
EL
L
EU15
I
IRL
E
P
9,9
10,7
9,3
9,9
12,8
11,9
14,3
17
12,3
17,2
16,4
20,7
19,3
22,3
38,1
totaal
9,9
10,2
10,4
12,4
12,5
13,4
15
15,4
16,1
18,1
18,9
24,3
27,1
29
45,5
mannen
12,6
9,7
11,4
14,9
12,2
14,9
15,7
13,8
20,1
19
21,5
27,9
35,2
35,4
52,9
vrouwen
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, België 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
vrouwen
13,5
11
11,2
12,3
12,7
10,2
12,3
2002 9,9
mannen
16,6
14,7
14,2
16,7
17,7
14,8
15
14,9
82
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar geslacht, EU15, België en de gewesten 2002 30
25
20
15
10
5
0
EU15
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
vrouwen
16,4
9,9
17,8
8,7
Waals Gewest 9,6
totaal
18,9
12,4
21,8
10,7
12,9
mannen
21,5
14,9
26,3
12,6
15,9
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2002 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Belgiê
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
werkenden (ILO)
18
28,9
16,4
19,2
werklozen (ILO)
36,1
25,5
39,5
5,2
8
econ. inactieven (ILO)
7
12,2
Leeswijzer: 18% van de werkende 18-24-jarigen in België heeft maximaal een diploma lager secundair onderwijs en volgt geen opleiding
83
Percentage vroegtijdige schoolverlaters (bevolking 18-24 jaar oud) naar nationaliteit, België 2002 45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
België
EU
niet EU
13,7
41,5
V.2 Percentage vroegtijdige schoolverlaters naargelang het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders en verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters onder de kinderen van hoog opgeleide versus kinderen van laag opgeleide ouders LFS - Eurostat Percentage vroegtijdige schoolverlaters (18-24) naar het hoogst bereikte onderwijsniveau van de ouders, België 2000 30
25
20
15
10
5
0
B
ISCED 1-2: lager en lager secundair onderwijs
ISCED 3-4: hoger secundair en postsecundair niet tertiair onderwijs
ISCED 5-6: tertiair onderwijs
26
12
3
84
Verschil tussen het percentage vroegtijdige schoolverlaters (18-24) onder de kinderen van ouders met een laag (ISCED 1-2) en een hoog (ISCED 5-6) opleidingsniveau, Europese Unie 2000 35
30
25
20
15
10
5
0
FIN
S
A
EL
F
B
I
E
5
8
14
14
20
23
27
29
2000
V.3 Percentage personen met een laag opleidingsniveau - opleidingsniveau ISCED-2 (lager secundair onderwijs) of lager – in de volwassen bevolking naar leeftijd (25-64) Bevolking (20-64) naar geslacht, gewest (NUTS 1), activiteitsstatus (ILO), nationaliteit LFS - Eurostat Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (25-64), naar leeftijd, Europese Unie 2001 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
S
FIN
DK
A
D
F
NL
B
EU15
EL
L
I
E
P
25-34
9,3
13,2
13,7
14,6
14,8
22,3
23,1
24,9
26,1
27,3
34
42,6
42,8
67,6
35-44
13,8
16
19,6
18,2
14,6
33,4
29
37,6
31,4
39,6
37,4
50,7
55
80,4
45-54
21,8
30,8
19,6
26,5
17,1
42,4
37,8
46,3
40,2
56,8
45,4
61,5
71,4
86,3
55-64
35,1
49,3
28,1
36,1
24,3
54,9
47,8
60,3
51,6
72,3
52,1
78,2
82,7
91,2
85
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (20-64) naar geslacht, België en de gewesten 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
vrouwen
38,4
39,1
37
Waals Gewest 40,7
mannen
38,1
37,8
36,1
41,8
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (25-64) naar leeftijd, België en de gewesten 2001 60
50
40
30
20
10
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
20-29
19,6
29,6
15,9
22,7
30-39
29,8
34
26,8
34,1
40-49
42,4
43
40,1
46,5
50-64
56,2
48,1
56,9
57
86
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (25-64) naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
werkenden (ILO)
28,9
27,8
27,8
31,3
werklozen (ILO)
44,9
52,9
40,9
44,8
econ. inactieven (ILO)
57,2
53,4
57
58,6
Percentage personen met een laag opleidingsniveau (ISCED 2 - lager secundair onderwijs of lager) in de volwassen bevolking (25-64) naar nationaliteit, België en de gewesten 2001 70
60
50
40
30
20
10
0
Belgen andere EU niet EU
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
37
33,8
36
39,7
46,4
38,8
39,6
53,9
59
59,4
60,6
55,3
87
V.4 Percentage jongeren in het buitengewoon onderwijs naar gemeenschap, geslacht en onderwijsniveau ADMINISTRATIEVE DATA FRANSE GEMEENSCHAP (Statistiques Rapides) EN VLAAMSE GEMEENSCHAP (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs) Percentage leerlingen in het bijzonder onderwijs naar onderwijsniveau Franse Gemeenschap 7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
1995 – 1996
1996 – 1997
1997 – 1998
1998 – 1999
1999 – 2000
2000 – 2001
2001 – 2002
kleuteronderwijs
0,6%
0,6%
0,6%
0,5%
0,6%
0,6%
0,6%
lager onderwijs
4,0%
3,9%
4,0%
4,1%
4,3%
4,3%
4,5%
secundair onderwijs
3,6%
3,6%
3,6%
3,6%
3,7%
3,7%
3,8%
Percentage leerlingen in het bijzonder onderwijs naar onderwijsniveau Vlaamse Gemeenschap 7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
1995 – 1996
1996 – 1997
1997 – 1998
1998 – 1999
1999 – 2000
2000 – 2001
2001 – 2002
kleuteronderwijs
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
0,7%
lager onderwijs
5,5%
5,5%
5,7%
5,8%
5,9%
6,0%
6,2%
secundair onderwijs
3,4%
3,5%
3,5%
3,6%
3,7%
3,7%
3,7%
88
Percentage leerlingen in het bijzonder onderwijs naar onderwijsniveau en geslacht Franse Gemeenschap 2001-2002 8,0%
7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
0,0%
kleuteronderwijs
lager onderwijs
secundair onderwijs
meisjes
0,5%
3,3%
2,6%
totaal
0,6%
4,5%
3,8%
jongens
0,7%
5,6%
4,8%
Percentage leerlingen in het bijzonder onderwijs naar onderwijsniveau en geslacht Vlaamse Gemeenschap 2001-2002 8%
7%
6%
5%
4%
3%
2%
1%
0%
kleuteronderwijs
lager onderwijs
secundair onderwijs
meisjes
0,5%
4,7%
2,9%
totaal
0,7%
6,2%
3,7%
jongens
0,9%
7,6%
4,6%
89
V.5 Percentage jongeren met twee of meer jaar schoolse vertraging, naar gemeenschap, naar onderwijsniveau, naar geslacht, naar nationaliteit ADMINISTRATIEVE DATA FRANSE GEMEENSCHAP (Statistiques Rapides) EN VLAAMSE GEMEENSCHAP (Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs) Percentage jongeren met twee of meer jaar leerachterstand naar onderwijsniveau, Franse Gemeenschap 25,0%
20,0%
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
1995-1996
1996-1997
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
lager onderwijs
2,9%
2,8%
2,7%
2,5%
2,5%
2,5%
2001-2002 2,5%
secundair onderwijs
22,1%
20,1%
19,5%
18,3%
17,5%
17,0%
17,3%
Percentage jongeren met twee of meer jaar leerachterstand naar onderwijsniveau, Vlaamse Gemeenschap 25,0%
20,0%
15,0%
10,0%
5,0%
0,0%
1995-1996
1996-1997
1997-1998
1998-1999
1999-2000
2000-2001
lager onderwijs
1,0%
1,0%
1,0%
1,0%
1,2%
1,3%
secundair onderwijs
7,6%
7,5%
7,6%
7,2%
6,9%
6,7%
90
V.6 Percentage laaggeletterden INTERNATIONAL ADULT LITERACY SURVEY (IALS) - OESO / Statistics Canada Percentage functionele analfabeten (bevolking 16-65), d.w.z. mensen die niveau 1 scoren op de 'prose literacy' schaal van de International Adult Literacy Survey, EUlanden die deelgenomen hebben 1994-1998 60
50
40
30
20
10
0
1994-1998
S
DK
FIN
NL
D
Vlaamse Gemeensch.
UK
IRL
P
7,5
9,6
10,4
10,5
14,4
18,4
21,8
22,6
48
V.7 Deelname aan levenslang leren naar geslacht, gewest (NUTS 1), leeftijd, opleidingsniveau, activiteitsstatus (ILO), nationaliteit LFS – Eurostat (structurele indicator) Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar geslacht, Europese Unie 2001 30
25
20
15
10
5
0
EL
F
P
I
E
D
L
BE
A
IRL
EU15
NL
DK
S
FIN
UK
vrouwen
1,1
3
3,3
4,7
5,4
4,8
4,7
6,3
7,4
8,8
9
15,9
20,7
21,2
21,4
26,3
totaal
1,2
2,7
2,9
4,6
5
5,2
5,3
6,5
7,5
7,7
8,4
16,4
18,4
18,4
18,9
22,3
mannen
1,2
2,4
2,4
4,5
4,5
5,7
5,9
6,8
7,6
6,5
7,8
16,9
16,2
15,7
16,5
18,6
91
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar geslacht, België 1995-2002 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
vrouwen
2,3
2,5
2,6
3,8
6,1
6
6,9
6,3
totaal
2,8
2,9
3
4,4
6,9
6,8
7,3
6,5
mannen
3,3
3,4
3,4
5
7,8
7,6
7,7
6,8
LFS - NIS / Steunpunt WAV Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar leeftijd, België en de gewesten 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
25-29
12,3
13,1
13,2
10,4
30-39
7,9
7,5
9,1
5,8
40-49
6,3
5
7,7
4
50-64
3
3,5
2
92
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar opleidingsniveau, België en de gewesten 2001 16 14 12 10 8 6 4 2 0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
2,6
1,9
laag
2,3
midden
6,4
7,4
7,1
4,8
hoog
12,5
11
14,5
9,1
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar activiteitsstatus, België en de gewesten 2001 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
werkenden (ILO)
7,6
6,5
8,8
5,6
werklozen (ILO)
6,3
econ. inactieven (ILO)
3,6
8,6 6,7
3,7
2,7
93
Percentage van de bevolking van 25 tot 64 jaar oud dat deelgenomen heeft aan een opleiding of training gedurende de vier weken die voorafgingen aan de Arbeidskrachtenenquête naar nationaliteit, België en de gewesten 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
Belgen andere EU Niet EU
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
6,3
5,6
7,3
4,6
6
8,5
7,8
3,7
9,9
7,9
12,3
94
VI. MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN PARTICIPATIE 1. Netwerken van relaties VI.1 Frequentie van sociale contacten: percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kennissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) ECHP - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kenissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten, België en de gewesten 1999 6
5
4
3
2
1
0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
4,4
5,5
2,8
Percentage personen van 16 jaar en ouder die minder dan 1 keer per maand vrienden, kenissen of familieleden die niet bij hen inwonen ontmoeten, naar inkomensniveau, België 1999 6
5
4
3
2
1
0
1999
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
4,6
4,2
4,0
5,3
4,2
< 60% van het >= 60% van het mediaan inkomen mediaan inkomen 4,6
4,4
95
VI.2 Beperkte omvang van het sociaal netwerk: percentage personen van 15 jaar en ouder met minder dan drie vrienden of goede kennissen, naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan 3 goede vrienden of kennissen hebben, België en de gewesten 2001 25
20
15
10
5
0
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
15,7
17,1
13,8
19,5
2001
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan 3 goede vrienden of kennissen hebben naar activiteitsstatus, België 2001 40
35
30
25
20
15
10
5
0
2001
andere econ. inactieven
werkenden
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
12,8
13,2
15,6
19,8
28,4
34,9
96
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan 3 goede vrienden of kennissen hebben naar opleidingsniveau, België 2001 25,0
20,0
15,0
10,0
5,0
0,0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
19,8
17,3
11,2
7,4
15,7
Percentage personen van 15 jaar en ouder die minder dan 3 goede vrienden of kennissen hebben naar inkomensniveau, België 2001 25
20
15
10
5
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
19,6
19,9
15,0
16,3
10,2
20,3
15,5
97
VI.3 Zwakke instrumentele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek, naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Deze indicator heeft betrekking op de mogelijkheid steun te krijgen van zijn omgeving in geval van nood. Hij is gebaseerd op drie vragen: · SO.03 .Zou u op buren, vrienden, familie kunnen rekenen, als u onverwachts hulp nodig zou hebben? · SO.04. Is er in uw omgeving of in uw familie iemand die u in vertrouwen kan nemen, met wie u vrijuit over uw problemen kan praten? · SO.05 .Is er in uw omgeving of in uw familie iemand die u kan helpen, als u een probleem heeft? Om de indicator op te bouwen, worden de antwoorden op de drie vragen gecodeerd (1="ja") et (0="neen"), daarna opgeteld en opgesplitst in twee groepen met als grenswaarde 3]: een score van [0, 1, 2] wordt beschouwd als een ‘zwakke’ ondersteuning, een score van [3] als een ‘sterke’ ondersteuning. Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek, België en de gewesten 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
13,3
16,5
11,1
17,2
98
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar activiteitsstatus, België 2001 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2001
werkenden
andere econ. inactieven
totaal
gepensioneerden
werklozen
zieken/invaliden
10,9
12,1
13,2
16,1
18,5
38,4
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar opleidingsniveau, België 2001 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
laag
midden
hoog
student
16,9
12,9
9,7
8,3
99
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen rekenen op buren, familie of vrienden om te helpen in geval van onverwachte nood, om een probleem op te lossen of indien ze nood hebben aan een gesprek naar inkomensniveau, België 2001 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
17,5
16,0
13,4
11,7
10,4
16,6
13,3
100
VI.4 Zwakke functionele sociale ondersteuning: percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande ondersteuning, d.w.z. een sociale omgeving die een geheel van rollen kan spelen: instrumentele (tastbare hulp), informele (raadgeving), emotionele (een luisterend oor, empathie), recreatieve (ontspannende, verstrooiende activiteiten) en/of affectieve rollen (liefde), naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) GEZONDHEIDSENQUETE - WIV Deze indicator is gebaseerd op een vraag die is opgebouwd rond een schaal over ontvangen functionele steun (MOS: "Medical Outcome Study Social Support Survey") die 19 items omvat die de gepercipieerde beschikbaarheid van 4 functionele categorieën van sociale ondersteuning in kaart brengen: de emotionele ondersteuning, de instrumentele en de affectieve ondersteuning en de positieve interactie. SO.09. Mensen doen soms een beroep op anderen voor het gezelschap, voor hulp of voor andere vormen van steun. Hoe vaak kan u rekenen op de volgende vormen van steun als u er nood aan heeft? 01. Iemand die u helpt indien u het bed moet houden 02. Iemand op wie u kan rekenen wanneer u iemand 03. Iemand van wie u goede raad kan krijgen rond een probleem 04. Iemand die u naar de dokter kan brengen als u die nodig heeft 05. Iemand die u liefde en affectie geeft 06. Iemand met wie u een fijne tijd kan beleven 07. Iemand van wie u informatie kan krijgen om een situatie te begrijpen 08. Iemand die u kan vertrouwen of waarmee u over uzelf en uw problemen kan praten 09. Iemand die u knuffelt 10. Iemand met wie u zich kan ontspannen 11. Iemand die uw maaltijden klaar maakt, indien u dit zelf niet kan doen 12. Iemand wiens advies u echt wilt 13. Iemand die u kan helpen om uw zinnen te verzetten 14. Iemand die u helpt met het dagelijks werk, indien u ziek bent 15. Iemand met wie u uw meest intieme angsten en problemen kan delen 16. Iemand op wie u een beroep kan doen voor advies omtrent een persoonlijk probleem 17. Iemand met wie u iets aangenaam mee kan doen 18. Iemand die uw problemen begrijpt 19. Iemand die van u houdt en die op u gesteld is Hierop gebaseerd kan een globale score berekend worden die een indicatie zou zijn voor de kwaliteit van de sociale ondersteuning. Voor ieder item wordt een code toegekend die correspondeert met het gegeven antwoord; van 1= ‘nooit’ tot 5=’altijd’. Voor iedere bevraagde persoon wordt het gemiddelde voor de 19 items berekend. Dit gemiddelde – dat varieert tussen 1 en 5 wordt daaropvolgend opgesplitst in twee groepen met [3] als grenswaarde, dat wil zeggen van [1 tot 2,49] – versus – [2,50 tot 5]. Op deze wijze wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen die weinig ondersteuning krijgen uit hun omgeving (score van [1 tot 2,49], wat afgerond (1 en 2) overeenkomt met de antwoorden 1= “nooit” en 2 =”zelden” ondersteuning) en zij die kunnen rekenen op een ‘sociale ondersteuning van een goede kwaliteit’ (score van [2,50 tot 5]: waarbij de afgeronde waarden (3, 4, 5) overeenkomen met de antwoorden 3="soms", 4="vaak" of 5="altijd".
101
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun, België en de gewesten 2001 14
12
10
8
6
4
2
0
2001
België
Brussels Hfdst. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
8,7
9,8
7,1
11,9
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar activiteitsstatus, België 2001 25
20
15
10
5
0
2001
andere econ. inactieven
werkenden
totaal
werklozen
gepensioneerden
zieken/invaliden
6,2
6,4
8,7
12,6
14,6
20,5
102
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar opleidingsniveau, België 2001 16
14
12
10
8
6
4
2
0
2001
laag
midden
hoog
student
totaal
13,5
7,7
4,9
3,6
8,7
Percentage personen van 15 jaar en ouder die niet kunnen genieten van een kwalitatief hoogstaande instrumentele, informele, emotionele, recreatieve en/of affectieve steun naar inkomensniveau, België 2001 16
14
12 10
8
6
4 2
0
2001
eerste quintiel
tweede quintiel
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
< 60% van het mediaan inkomen
>= 60% van het mediaan inkomen
14,2
11,4
8,2
5,5
5,1
12,7
8,2
103
2. Deelname aan het sociale en culturele leven VI.5 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende vrijetijdsactiviteiten ontplooiden: - naar de bioscoop gaan; - naar sportmanifestaties gaan; - op café gaan; - op restaurant gaan; - naar een dancing of discotheek gaan; - bowling/snooker spelen; naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die in in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van vrijetijdsactiviteiten deelnamen, België en de gewesten 1999 12
10
8
6
4
2
0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
7,6
5,6
10,9
104
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van vrijetijdsactiviteiten deelnamen naar inkomensniveau, België 1999 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
< 60% van het mediaaninkomen
>= 60% van het mediaaninkomen
18,8
5,9
1999
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van vrijetijdsactiviteiten deelnamen naar activiteitsstatus, België 1999 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1999
werkenden
werklozen
overige econ. inactieven
gepensioneerden
1,4
6,8
10,7
17,5
105
VI.6 Percentage personen van 16 jaar en ouder die in de loop van het vorig jaar geen enkele van volgende culturele activiteiten ontplooiden: - naar concerten of muziekevenementen gaan; - naar tentoonstellingen of musea gaan; - naar lezingen of voordrachten gaan; naar geslacht, leeftijd, activiteitsstatus, opleidingsniveau, type huishouden, inkomensniveau, gewest (NUTS 1) PSBH - OASeS Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar leeftijd, België 1999 70
60
50
40
30
20
10
0
1999
16-24
25-49
50-64
65-74
ouder dan 74
22,5
29,1
34,7
43,3
64,0
106
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen, België en de gewesten 1999 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
1999
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
34,2
32,0
39,3
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar activiteitsstatus, België 1999 60
50
40
30
20
10
0
1999
werkenden
overige econ. inactieven
gepensioneerden
werklozen
25,3
33,7
48,2
52,6
107
Percentage personen van 16 jaar en ouder die in het afgelopen jaar aan geen enkele van een lijst van culturele activiteiten deelnamen naar inkomensniveau, België 1999 60
50
40
30
20
10
0
eerste quintiel tweede quintiel 1999
52,7
derde quintiel
vierde quintiel
vijfde quintiel
32,8
25,9
14,9
47,7
< 60% van het >= 60% van het mediaan mediaan inkomen inkomen 55,8
31,1
VI.7 Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven, naar gewest (NUTS 1) en naar inkomensniveau ECHP - Eurostat / SES MRW Percentage personen in huishoudens die zich niet één week vakantie, weg van thuis kunnen veroorloven naar inkomensniveau, België en de gewesten 1999 60
50
40
30
20
10
0
België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
eerste quintiel
37
30
48
tweede quintiel
22
20
30
derde quintiel
13
9
24
vierde quintiel
7
7
8
vijfde quintiel
4
3
7
totaal
17
14
23
108
3. Toegang tot nieuwe technologieën VI.8 Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis (level of internet access) EUROBAROMETER – Eurostat (structurele indicator) Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis, Europese Unie 2002 70
60
50
40
30
20
10
0
2002
EL
E
P
I
F
EU15
B
D
UK
IRL
A
FIN
L
S
DK
NL
9
30
31
35
36
40
41
44
45
48
49
54
55
64
65
66
Percentage huishoudens met een internetconnectie thuis, EU15 en België 45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
2000
2001
2002
EU15
18,3
36,1
40,4
B
20,2
34,7
40,9
109