Verkondiging Een icoon met een groot rood veld. Een vurig veld in de vorm van een lindeblad – het vuur dat overal heen kan waaien. Dat is de verbeelding van deze icoon uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Die vurigheid is de achtergrond van de profeet Elia, die in een wagen van vuur met paarden ten hemel rijdt. En Elisa, die de mantel van zijn leermeester pakt. De mantel die op de rivieroever achterblijft. De stroom, aan de onderzijde van de icoon symboliseert de Jordaan. Het vurig rode, is vele malen groter dan de Jordaan – misschien om aan te geven, dat hoeveel water er ook door de rivier zal gaan, het vurige zal blijven, de nabijheid zal blijven, mee waaien, meedrijven, als rode lindebladen op de rivier die het leven is. Een indrukwekkend verhaal uit het boek Koningen, zomaar op een zondag. Elia is misschien wel bekend als een groot profeet. Hij wordt beschreven als een indrukwekkend en gelovig mens. En wordt ook herinnerd als een groot profeet. Elisa is zijn opvolger. En hij heeft lange tijd meegelopen met Elia. En ik kan mij voorstellen, dat Elisa zichzelf wel eens heeft afgevraagd of hij zo’n groot profeet wel kon opvolgen. Hoe kun je verder gaan, als het leven verandert, als iemand sterft, als dingen anders gaan dan ooit, moeizamer soms, onvergelijkbaar? Zulke vragen zijn altijd het meest indringend bij grensovergangen – het is niet voor niets dat de rivier de Jordaan over gestoken wordt. Want vaker in de Bijbelse verhalen, denk aan het volk Israël, en aan Mozes, is de Jordaan een grensrivier. De grens tussen de ene tijd en de andere tijd, de plaats waar het aardse en hemelse in elkaar overgaan, waar tussen verleden en toekomst, tussen hoop en vrees.
Grenzen die wij steeds overgaan. Van toen je kind was en je volwassen werd, toen je opkamers ging wonen, of het huis uitging. Toen je vader en moeder stierven, of je een goede vriend, of je kind. Toen er zich een nieuwe generatie aandiende. Toen je van studerende naar werkende ging, of juist van werkende naar gepensioneerde. Toen je de overgang maakte van je zelfstandig leven, naar leven in een zorgappartement. Grenzen. Grenzen die je overgaat. Laat je iets achter? Neem je iets mee? Ontvang je iets – zoiets als een mantel, iets wat je warmt, bij blijft, wat getekend is door vurigheid en perspectief? En krijg je iets mee, dat je leert te kijken, leert te zien, op een nieuwe manier, ook als een grens in het leven wordt ervaren? Het aansprekende in het verhaal van deze overdracht tussen Elia en Elisa ervaar ik die zoektocht die aangegaan wordt. Vijftig flinke mannen willen Elia wel gaan zoeken. Elisa heeft de gloed gezien en hoe Elia wegging, op die wagen, terwijl zijn mantel achterbleef. De mannen gaan zoeken. Dringen zelfs aan, als Elisa het afraadt. Maar ze willen graag een Elisa laat hen dan gaan. Maar ze vinden Elia niet. Ze kunnen slechts teruggaan tot Elisa, degene die gebleven is. En die komt weer terug bij wat hij al dacht: ‘Ik had u toch gezegd dat u niet moest gaan zoeken’. Het intrigeert mij. Die opmerking van Elisa. Ook hij heeft denk ik verlangd naar Elia, zijn wijsheid, zijn nabijheid. Zijn mantel had hij zelfs opgepakt en als opvolger van Elia hetzelfde er mee gaan: een doorgang door de rivier gemaakt, een grens overgestoken. Maar Elisa heeft ook gezien, dat hij een eigen weg zal moeten gaan. Elia niet vergetend, maar wel op zijn manier.
Met regelmaat komt ik nog in de Ooster. Als ik naar deze Oosterkerkgemeente kijk, dan zie ik een zeer levendige gemeenschap. Ik zie actieve en inhoudelijke ondernemingen, foto’s van doop, van jongeren, van vluchtelingen, van bedrijvigheid, van vieringen in allerlei soorten en voor iedereen. Hier in de Oosterkerk is het natuurlijk zoeken met elkaar, blijft het zoeken hoe het verder moet in een krimpende kerk hier in de stad en in heel Nederland. Maar tegelijkertijd zie ik ook zoveel betrokkenheid en kracht, zoveel inzet en geloof. Hier is veel in huis om verder te kunnen gaan. Kerkelijk gezien zijn we hier in Zwolle de afgelopen jaren ook vele grenzen overgaan, en er zijn wijkgrenzen verdwenen. Hier in de Ooster is dat zichtbaar en voelbaar. Die overgangen hebben er voor gezorgd dat wij nu hier, vanmorgen, met zoveel mensen uit zoveel verschillende kerken elkaar vinden en samen de lofzang aan God vormgeven. Er zijn als het ware mantels vanuit verschillende kerkengemeenschappen hiermee naar toegenomen en hier neergelegd. Erfenissen – met verdriet en goedheid, met rijkdom en tekort. Natuurlijk. Hier is waar die woorden van Elisa betekenisvol worden: ‘Ik had u toch gezegd dat u niet moest gaan zoeken’. Ik hoor dat als ‘Doe het met dat wat voor handen is, en met wie voor handen is’. Als ik naar de Ooster kijk, dan is hier veel aanwezig, en dan zijn hier heel veel mensen die samen en in verbondenheid met God een levendige gemeenschap neerzetten. U, zoals u hier bent, hebt iets ontvangen uit het verleden, van eeuwen her en van pas geleden. En dat wat u ontvangen hebt is een basis om op verder te gaan. In uw midden ligt een mantel, waardoor u omgeven bent door nabijheid, door steun, door visie. Ik ben er van overtuigd dat u niet bang hoeft te zijn voor wat komen
gaat, maar dat u met dat wat voor handen is verder kunt, ook al zullen er nog meer grenzen overgestoken worden. En levendig kunt blijven. God zult loven. En elkaar omringen. Verder te stromen – een rivier waar telkens weer rode, vurige blaadjes van nabijheid op drijven, en waar je je netvlies mee kunt vullen, en waar je je hart door kunt laten branden. Een kerk die leeft van Gods liefde. Daarnet zong het koor een lied met de tekst van Augustinus, de kerkvader die geboren werd in 354. Laat in zijn leven heeft hij God leren lief hebben, veel te laat, naar eigen zeggen. Maar hij beseft, dat de schoonheid en liefde van God voor hem nieuw mag zijn, het is in wezen veel ouder dan zijn eigen kennen. En dat kan hem ook zo verwonderen, dat hij op nieuwe wijze in mag stappen in iets wat eigenlijk al heel oud is. Hij, Augustinus, die lange tijd heeft gedacht dat God ver weg was, buiten hem, heeft ontdekt dat God dichtbij is, in het hart van mensen. ‘Veel te laat heb ik jou, God, lief gekregen. Schoonheid, wat ben je oud. Wat ben je nieuw.’ Dat is misschien waar Elisa ook naar verwijst: ‘Ik had u toch gezegd dat u niet moest gaan zoeken’. Niet zoeken over grenzen heen, niet de wagen van Elia achterna, niet buiten dat wat voorhanden is, niet bang zijn dat je niet genoeg hebt. Daar waar je bent, waar je iets ontvangt van een ander, van God – daar is je leven, daar ligt je opdracht, daar is wat je ontvangt en dat is de plaats waar je kunt geven. Dat wat oud is, is nieuw. En dat wat nieuw is, is verbonden met zoveel.
Wij slaan de mantel om. Dichterbij, veel dichterbij, dan wij misschien kunnen vermoeden, is God. En dat is belangrijk om te weten in een leven, waar grenzen zich telkens weer aftekenen.