Mens- en maatschappijvisie Een visie biedt ons een kader dat ons denken en ons handelen richting geeft. Het biedt ons denken een vertrekpunt en ons handelen een eindpunt. Ook outreachend werken moet vertrekken vanuit een visie. Zonder visie doen we zomaar wat en dat is niet de bedoeling. De visie die we hier beschrijven is geen visie die uitsluitend geschreven is voor outreach werkers. Outreach is een onderdeel van goede dienst-, hulp- en zorgverlening en elke werker die professioneel en deontologisch verantwoord bezig is, hanteert volgend uitgangspunt: “Iedereen heeft recht op een menswaardig bestaan.” Dit vertrekpunt lijkt weinig zeggend en dus niet echt wereldschokkend. We gaan hier echter dieper op in, omdat de invulling en consequenties van het begrip ‘menswaardig bestaan’ resulteren in een aantal specifieke keuzes die ons handelen bepalen. We schetsen eerst de invulling van het begrip in drie onderdelen om dan bij elk onderdeel een aantal voorbeelden te geven waar volgens ons tegen deze ethiek gezondigd wordt. Menswaardig bestaan bestaat onlosmakelijk uit drie componenten (Hendrickx & Vansevenant, 2005) die weergegeven worden in de volgende driehoek:
Zorgethiek (Broederlijkheid)
Menswaardig Bestaan Sociale grondrechten
Individuele bestaansethiek
(Gelijkheid)
(Vrijheid)
Sociale grondrechten
Sinds 1994 bevat de Belgische Grondwet het artikel 23 waarin menswaardig leven wordt gegarandeerd via volgende sociale grondrechten: recht op arbeid en vrije beroepskeuze, recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
bijstand, het recht op een behoorlijke huisvesting, recht op bescherming van een gezond leefmilieu en recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Hier heeft iedereen dus recht op. Dit zijn de minimum vereisten voor een menswaardig bestaan. Deze rechten zijn onvoorwaardelijk en niet gekoppeld aan plichten. Zoals de sociale grondrechten nu in de grondwet staan, zijn ze weliswaar niet afdwingbaar. Het artikel 23 is dan ook meer op te vatten als een intentieverklaring. En dat is jammer. Want veel mensen in onze samenleving blijven verstoken van deze rechten, of hun rechten worden uitgehold. Enkele voorbeelden: Over het algemeen slaagt het onderwijs er moeilijk in aansluiting te vinden met bepaalde groepen van kinderen. Dit heeft tot gevolg dat nogal wat kinderen en jongeren vroegtijdig afhaken en/of gedemotiveerd zijn. Meer dan een op de zeven Vlaamse jongeren verlaat het secundair onderwijs zonder diploma. Dat zijn meer dan 10.000 leerlingen per jaar. Bij de jongens gaat het zelfs om bijna een op de vijf. En hun aantal neemt toe: in 1999 ging het nog maar om een op de acht leerlingen. In Brussel verlaat liefst een op de vier jongeren de school zonder diploma hoger secundair onderwijs (http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/2010/1025-vanschoolzonderdiploma.htm). Meer en meer mensen hebben het steeds moeilijker op de arbeidsmarkt (werkloosheid, onzeker statuut, gevaarlijk werk, lage lonen, …). De sterkst groeiende werkgever op de arbeidsmarkt is de interim sector. In de jaren tachtig werd er door de vakbonden nog volop actie gevoerd tegen deze vorm van arbeid. Men vond – heel terecht - dat het systeem de werknemers een aantal elementaire verworvenheden ontnam en dat het hen in elk geval geen zekerheden bood. Vandaag stellen we vast dat ook de overheid dankbaar gebruik maakt van die techniek. PWA-werknemers en mensen die via het systeem van de dienstencheques actief zijn, worden in grote mate tewerkgesteld door interimkantoren. Geen volwaardige tewerkstelling en absoluut geen zekere jobs. Een laag inkomen, het missen van een stabiel inkomen, moeten leven van een vervangingsinkomen, … Dierckx, Vranken, Coene, & Van Haarlem (2011) onderzochten de armoede in Vlaanderen en stelden vast dat het perspectief er voor vele groepen in de afgelopen jaren niet op verbeterd is. 8,6 procent van de kinderen wordt geboren in een gezin dat in armoede leeft en dat getal stijgt elk jaar, één vierde van de OCMW steuntrekkers zijn alleenstaande moeders beneden de 25 jaar, het aantal mensen met een job die ondersteuning vragen bij het OCMW neemt toe, het leefloon ligt nog steeds onder de Europese armoedegrens… Wonen in ongezonde, verkommerde, en/of te kleine woningen, … Er zijn te weinig sociale woningen en aan het tempo waarop men nu nieuwe bouwt zal de wachtlijst binnen 134 jaar weggewerkt zijn. Vanuit budgetbegeleiding wordt sinds jaar en dag gesteld dat een gezin maximaal 30 % van zijn inkomen aan huisvesting mag besteden. Mensen in armoede die op de privémarkt moeten huren, zijn genoodzaakt om de helft en meer te spenderen aan huur en energievoorziening. Door de financiële situatie stellen sommigen een huisartsbezoek uit waardoor kleine Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
aandoeningen verslechteren. Het niet invoeren van het derde betalerssysteem weerhoudt veel mensen van de gepaste medische hulp te zoeken. Dit zijn allemaal voorbeelden van hoe de rechten van mensen ook in onze samenleving geschonden en/of uitgehold worden. Nochtans gaat het hier over basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan. Zorgethiek
Een mens leeft in interactie met anderen. Hierdoor wordt zijn identiteit gevormd. Elke mens heeft behoefte aan verbinding, inclusie, erbij horen, van tel zijn. Zorgethiek betekent dat de sociale grondrechten van mensen op een menselijke manier gevrijwaard worden. Grondrechten vormen de basis voor een menswaardig bestaan, zorgethiek levert ons een manier om die basis op een menselijke manier vorm te geven. Verkilling, individualisme en afstandelijkheid kunnen alleen zo worden tegengegaan. Uitsluiting kan gaan van letterlijk nergens bij te (mogen) horen tot wel aanvaard (geduld) worden maar op een afstandelijke manier. Enkele voorbeelden:
Veel inspraakorganen verwachten van hun deelnemers bepaalde vaardigheden. Zo worden reeds heel wat mensen en groepen van bij de start uitgesloten. Als vergaderen bijvoorbeeld niet je ding is, wordt de kans klein dat jouw mening van tel zal zijn. In het onderwijs worden veel jongeren slachtoffer van het ‘watervalsysteem’. Ze beginnen in de humaniora of technische en eindigen enkele jaren later in het deeltijds. Veel van deze jongeren beschikken nochtans over de gevraagde intellectuele en technische capaciteiten om de gekozen studierichting aan te kunnen maar hun ‘onaangepastheid’ doet hen de das om..
Dienst-, hulp- en zorgverlening wordt steeds ‘koeler’. Zaken moeten vooruitgaan, efficiënt verlopen, en cijfers zijn meer dan ooit van tel. Het belang van een goed gesprek met iemand die luistert en de tijd neemt wordt kleiner. De protocollering van de dienst-, hulp- en zorgverlening werkt dit in de hand en loopt zo het risico gereduceerd te worden tot een verzameling van technieken en protocollen die gevolgd worden van zodra ‘het probleem’ bij de persoon is vastgesteld. Zorgethiek betekent dat iedereen erbij hoort en dat hulpverlening gebaseerd moet zijn op een wederzijds contact vanuit aandacht voor de mens zelf. Is dit een pleidooi voor het platknuffelen van iedereen? Verre van. Het is een pleidooi tegen individualisering en verkilling. Individuele bestaansethiek
Hiermee willen we duiden op het recht van elk individu om zijn eigen leven richting te geven, om zelf keuzes te maken. Alleen als mensen vrij zijn om dit te doen, kunnen ze aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden. Wanneer mensen die vrijheid niet hebben, zal hun motivatie Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
beperkt zijn. Een pleidooi voor zelfbeschikkingsrecht is geen pleidooi is voor individualisering of mensen alles alleen laten beslissen. Binnen de driehoek moet dit zelfbeschikkingsrecht ook vorm gegeven worden samen met wederkerige zorgethiek. Die laatste gaat de individualisering tegen. Maar de vrijheid van de persoon mag niet op de helling komen te staan. De laatste jaren zien we meer en meer een tendens naar beheersing en controle binnen onze samenleving: risico’s moeten ingeperkt worden of men moet er zich tegen verzekeren, en er moet in eerste instantie gecontroleerd en gesanctioneerd worden. Mensen willen veiligheid en zekerheid en geloven erin dat dit ideaal op deze manier bereikt wordt. Rechten worden gekoppeld aan plichten en voorwaarden. Er zou wel eens misbruik gemaakt kunnen worden. Het gevolg is dat door die plichten en voorwaarden heel wat mensen verstoken blijven van hun rechten. Een voorbeeld is het leefloon, het allerlaatste vangnet. Ook dat is aan een aantal voorwaarden verbonden. Als je niet aan die voorwaarden kan voldoen trekt ook het laatste vangnet zich terug en ben je aan je lot overgeleverd. Een aantal voorbeelden waar de vrijheid van mensen ingeperkt wordt: Jongeren worden met argusogen bekeken. Waar rondhangen 25 jaar geleden nog doodnormaal was, is het nu een veiligheidsprobleem geworden. Speelpleinen worden omheind, hagen worden weggehaald en toezichters worden aangesteld. De straten en openbare gebouwen zijn hotspots geworden voor onveiligheid. Overal worden agenten neergepoot en camera’s opgehangen. Vertrouwen in werknemers verdwijnt. Elke actie moet verantwoord worden. Zo wordt het bijvoorbeeld voor hulpverleners steeds moeilijker om een band aan te gaan met hun cliënten. Dat vergt werken op het tempo van mensen en zo veel tijd is er vaak niet. Vanuit deze visie heeft iedereen recht op een menswaardig bestaan. Dat menswaardig bestaan wordt ingevuld vanuit de sociale grondrechten, de zorgethiek en de individuele bestaansethiek. We zijn ervan overtuigd dat deze drie aspecten evenwaardig zijn. Een fundamentele verbetering van de situatie van mensen die maatschappelijk uitgesloten worden gaat gepaard met het zoeken naar een evenwicht tussen deze drie onderdelen. En dat evenwicht dient bij elke case opnieuw afgewogen te worden. Vanuit deze mens- en maatschappijvisie reiken we in deze cursus een aantal kapstokken aan om hier in de praktijk als werker mee aan de slag te gaan.
Basispijlers Burgerschapsparadigma
Ondanks de uitsluiting van kwetsbare groepen in de samenleving, zien we vandaag een sterke tendens naar ‘vermaatschappelijking van de zorg- en dienstverlening’ (vb. art. 107 in de geestelijke gezondheidszorg). Dit betekent dat mensen zoveel mogelijk in hun onmiddellijke omgeving moeten ondersteund worden en dat residentiële opnames tot een minimum moeten herleid Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
worden. Deze evolutie wijst op de noodzaak van outreachend werken, wat we toejuichen, toch is enige voorzichtigheid geboden. De vraag is of deze vermaatschappelijking van de zorg ook echt zijn weerslag kan vinden in onze huidige, neo-liberale samenleving. De vraag is: leidt dit er ook echt toe dat kwetsbare groepen meer deel gaan uitmaken van de samenleving, er echt gaan bij horen of zorgt dit alleen voor een “fysieke” integratie doordat ze meer zichtbaar aanwezig gaan zijn in het straatbeeld? Onze eerste pijler, het burgerschapsparadigma vertrekt vanuit het streven naar een volwaardig lidmaatschap in de samenleving voor elke burger (o.a. Lister, 2007; Van Gennep, 2007). Deze manier van kijken naar de werkelijkheid vindt zijn oorsprong in de kritische theorievorming waarbij een theorie of praktijk gezien wordt als een product van een bepaalde cultuur beïnvloed door de maatschappelijke en historische verhoudingen. Het mensenrechtendiscours geeft handen en voeten aan het burgerschapsparadigma. Het vertelt ons hoe we deze manier van kijken naar de praktijk moeten vertalen (Van Gennep, 2007). Inclusief burgerschap Burgerschap betekent het bezitten van een sociale positie in de samenleving (Perron, Trudge & Holmes, 2010). Inclusief burgerschap is hierbij het streefdoel. Sociale emancipatie is de voorwaarde om dit ideaal van inclusie te bekomen. Vaak worden maatschappelijk kwetsbare groepen ‘onderdrukt’ door het heersende waarden- en normenpatroon, dat weinig ruimte laat voor diversiteit. Die onderdrukking staat inclusief burgerschap in de weg. Inclusief burgerschap bekom je maar vanuit empowerment (individuele emancipatie) van mensen, niet door mensen aan te passen aan een specifieke standaard van burgerschap. Empowerment is gebaseerd op gelijkwaardig deel uitmaken van de samenleving, waarbij ‘erbij horen’ een centraal begrip is (Roets, Roose, Claes, Vandekinderen, Van Hove, & Vanderplasschen, 2011; Lister, 2007; Ware, 2007). Op die manier wordt er vermeden dat mensen die niet aan de “norm” voldoen, in een apart hokje geplaatst en dus uitgesloten worden.
“Het vertrekpunt is ook een stuk anders, wij hebben niet de intentie om die persoon te veranderen, binnen opname is het vaak nog hoe gaan we die gast veranderen, want hij is ziek en hij moet veranderen” (outreach werker)
Vanuit het burgerschapsparadigma wordt een grote verantwoordelijkheid toebedeeld aan de samenleving. Deze moet de nodige ruimte creëren zodat mensen kansen krijgen en aangemoedigd worden om deel uit te maken van dit geheel. Het burgerschapsparadigma is dus duidelijk allergisch aan het huidige neo-liberaal denken, waarbij de totale "verantwoordelijkheid" bij het individu ligt en het individu losgekoppeld wordt van zijn natuurlijke netwerken. We zien dat de dominante cultuur in de samenleving minderheidsgroepen die niet vertrekken Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
vanuit het heersende referentiekader als ‘afwijkend’ beschouwt. Het feit dat ze ‘niet voldoen’ is een gerechtigde reden om deze mensen uit te sluiten (Chamberlin, 1998; Borg & Kristiansen, 2008). Vanuit inclusief burgerschap zal het doel niet langer zijn om maatschappelijk kwetsbare groepen aan te passen aan de samenleving maar wel om te streven naar structurele veranderingen in de samenleving, met respect voor de diversiteit en verschillen tussen individuen (JauffretRoustide, 2009). Eigen keuze Vertrekkende vanuit dit paradigma worden maatschappelijk kwetsbare groepen actieve burgers en niet louter ontvangers van zorg en ondersteuning. De keuze van de “persoon” staat centraal binnen het burgerschapsparadigma. Zij zijn de experts op gebied van hun eigen wensen en verlangens naar de toekomst toe. Deze visie vertrekt vanuit het rechtsbeginsel dat ieder individu recht heeft om richting te geven aan zijn eigen leven. Het aanvaarden van deze keuze (wat kan impliceren dat iemand ervoor kiest om niet te veranderen) is een moeilijke opdracht voor hulp- en dienstverleners. Met mensen in dialoog gaan en een gelijkwaardige relatie bewerkstelligen, zijn hiervoor noodzakelijk. Mensen zijn geen passieve toeschouwers aan de zijlijn maar actieve partners in het ondersteuningsproces en krijgen opnieuw de controle over hun eigen leven. Betutteling dient hier dan ook vermeden te worden: het keuze- en beslissingsrecht komt in de handen van de mensen zelf. De afhankelijkheid van zorgsystemen (denk aan aangeleerde hulpeloosheid) verkleint. Ondersteuning in plaats van zorg In het burgerschapsparadigma wordt het begrip “zorg” bewust vervangen door het begrip “ondersteuning”. Het burgerschapsparadigma gaat er niet van uit dat mensen geen nood hebben aan zorg, maar wel dat die afgestemd moet zijn op de verwachtingen en ambities van de persoon die ondersteund wordt (individueel en flexibel) (Van Gennep, 2007). Het kan als werker soms nodig zijn om in te grijpen en het recht op zorg en ondersteuning te laten primeren op iemand zijn zelfbeschikkingsrecht, maar steeds vanuit een duidelijke en weloverwogen beweegreden (Fret, 2008). Centraal staan het verbeteren van de kwaliteit van leven en het onvoorwaardelijk aanbieden van ondersteuning op maat die vertrekt vanuit het sociale netwerk van de persoon (cf. supra). Kwaliteit van leven
De laatste decennia groeit de aandacht voor het perspectief van de ‘consument’ binnen de hulpen dienstverlening (Smith, Manderscheid, Flynn, & Steinwachs, 1997; Wiklund, 2004). Toch zijn maatschappelijk kwetsbare groepen zelden een belangrijke informatiebron bij het bepalen van de doelstellingen binnen de dienst-, hulp- en zorgverlening. Hun perspectieven op ondersteuning en hun leven in het algemeen worden zelden bevraagd. Binnen de hulp- en dienstverlening vertrekt Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
men vaak van een eenzijdige focus op sociaal wenselijke uitkomstmaten (vb. hebben van werk, vermindering van criminele feiten), waarbij het algemeen goed van de ruimere samenleving primeert en de persoonlijke perspectieven van de mensen waarmee we werken naar de achtergrond verschuiven. Het concept kwaliteit van leven (KvL) biedt hierin een tegengewicht. Kwaliteit van leven is individueel bepaald KvL is een concept dat meer en meer bijval krijgt in de gezondheidszorg en in het klinisch werk met mensen die nood hebben aan ondersteuning (Moons, Budt & De Geest, 2006). Ook in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg, vormt KvL een belangrijke pijler (Katschnig, 2006). De Quality of Life Group van de Wereldgezondheidsorganisatie definieert KvL als “De individuele perceptie van zijn plaats in het leven in de context van zijn cultuur en van zijn waardeschaal met betrekking tot zijn objectieven, zijn verwachtingen, zijn standaarden.” (The WHOQOL Group, 1998, p. 551). KvL vertrekt vanuit de persoonlijke beleving van het individu, met aandacht voor aspecten die voor het individu zelf belangrijk zijn, waarbij de focus ligt op de persoonlijke perspectieven en sterktes (Diener & Suh, 1997; Bonomi, Patrick, Bushnell, & Martin, 2000). De subjectieve benadering van het concept KvL gaat er dan ook vanuit dat KvL ‘gemeten’ dient te worden aan de hand van de persoonlijke perspectieven van mensen en hun tevredenheid met het leven als geheel en de verschillende levensdomeinen op zich, met aandacht voor de normen, attitudes, overtuigingen en idealen van een persoon (Zautra & Goodhart, 1979; Rapley, 2003). Vandaag de dag gaat men ervan uit dat KvL bepaald wordt door zowel objectieve (vb. woonst) als subjectieve componenten van leven, maar dat de subjectieve beleving de overhand heeft (Schalock, Bonham, & Verdugo, 2002; Cummins, 2000). Wel is het hierbij belangrijk te vermelden dat de essentiële basisbehoeften van een persoon (vb. voeding, onderdak) vervuld dienen te zijn. Elke mens streeft een goede kwaliteit van leven na, maar deze levenskwaliteit krijgt dus van individu tot individu een verschillende invulling. Hieruit volgt dat de hulpvraag – indien deze al aanwezig is – en de noden en behoeften van een persoon individueel bepaald zijn en men dus niet kan vertrekken vanuit een standaardaanbod, zonder rekening te houden met de invulling die iemand aan zijn leven wil geven. Kwaliteit van leven is multi-dimensioneel Naast het subjectieve karakter, is KvL ook een multidimensioneel concept, dat vorm krijgt aan de hand van verschillende levensdomeinen (Schalock & Verdugo, 2002). Het belang en het gewicht dat mensen toekennen aan die verschillende levensdomeinen kan echter sterk verschillen Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
tussen individuen en groepen, afhankelijk van hun persoonlijke waarden en prioriteiten (Carr & Higginson, 2001). Schalock & Verdugo (2002) ontwikkelden een theoretisch model rond het concept kwaliteit van leven en kwamen tot de volgende 3 belangrijke factoren van levenskwaliteit: Onafhankelijkheid Sociale participatie Welzijn Deze 3 dimensies kunnen op hun beurt weer opgesplitst worden naar 8 specifieke domeinen: Persoonlijke ontwikkeling Zelfbepaling Rechten Interpersoonlijke relaties Sociale inclusie Emotioneel welzijn Fysiek welzijn Materieel welzijn Dit theoretisch kader wijst zeer sterk op de noodzaak om de focus te verschuiven naar de gehele persoon met aandacht voor de verschillende levensfacetten (cf. supra). Kwaliteit van leven is dynamisch Daarnaast is KvL ook een dynamisch concept, waarvan de invulling kan veranderen doorheen de levensloop van mensen, beïnvloed door veranderende verwachtingen, hoop en dromen en de veranderende mogelijkheden om die te vervullen (Holmes, 2005). Vanuit dit subjectieve karakter, de multi-dimensionaliteit en het feit dat de invulling van KvL kan veranderen streven we naar een invulling van het begrip gebaseerd op de persoonlijke ervaringen van mensen in plaats van naar een standaard definitie (Rapley, 2003). Te vaak zien we dat de invulling van een “goede” KvL bepaald wordt door professionelen en wat zij als belangrijk ervaren, eerder dan te vertrekken vanuit de levenservaringen van de persoon (Gilbert, 2004). Dit kan resulteren in een ‘tirannie van KvL’ (Goode & Hogg, 1994). Het bevorderen van de kwaliteit van leven vanuit de perspectieven van maatschappelijk kwetsbare groepen is een prioritaire doelstelling voor outreachend werken. Theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid
Als derde pijler, vertrekken we vanuit de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid. Deze Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
theorie leert ons dat: de maatschappelijke context vaak een machtsmechanisme hanteert, waarbij maatschappelijk kwetsbare groepen in een structurele positie “belanden” waarbij ze pertinent meer in contact met de sanctionerende en controlerende aspecten van maatschappelijke organisaties, eerder dan met de positieve aspecten ervan (Vettenburg, 1989). Wanneer we als outreach werker streven naar een inclusieve samenleving, waar alle burgers volwaardig deel van kunnen uitmaken, dienen we dus stil te staan bij de mogelijke uitsluiting van specifieke groepen door de huidige werking van maatschappelijke structuren en voorzieningen met een ongunstig maatschappelijk perspectief als gevolg. Deze theorie gaat er vanuit dat gedrag dat gesteld wordt door maatschappelijk kwetsbare groepen (vb. veroorzaken van overlast) enkel begrepen kan worden wanneer men rekening houdt met zowel: de individuele kenmerken (vb. socio-economische situatie) de relationele betekenissen de maatschappelijke context waarin dit gedrag zich stelt (Walgraeve, 2002). Hier wordt vertrokken vanuit een interactionistische visie waarbij kwetsbaarheid benaderd wordt vanuit de interactie tussen een individu (en diens persoonlijke factoren) en de ruimere context waarin deze leeft (vb. overheid en voorzieningen) (Vettenburg & Walgrave, 2009). Daarnaast is maatschappelijke kwetsbaarheid een cumulatief proces. Dat wil zeggen dat, wanneer iemand (herhaaldelijk) ‘gekwetst’ is geweest of op een negatieve manier in contact is gekomen met een instantie, hij/zij kwetsbaarder wordt bij toekomstige contacten met andere maatschappelijke voorzieningen (Vettenburg & Walgrave, 2009). Denk bijvoorbeeld aan iemand die zeer veel negatieve ervaringen heeft meegemaakt in zijn/haar schoolcarrière en bijgevolg ook extra kwetsbaar is voor wat zijn positie op de arbeidsmarkt betreft. Verder hebben culturele kenmerken (vb. opvoeding, omgangsvormen, …) een impact op de manier waarop maatschappelijke kwetsbaarheid beleefd wordt. Kenmerkend voor maatschappelijk kwetsbare doelgroepen is dat hen de macht ontbreekt om hun eigen cultuur te laten opnemen en valoriseren in de maatschappelijk heersende cultuur en op die manier geen aansluiting vinden bij maatschappelijke organisaties. Denk bijvoorbeeld aan iemand die voor de eerste keer in contact komt met het OCMW en geconfronteerd wordt met een manier van communiceren, bepaald door regelgeving en protocollen, terwijl hij of zij zelf vooral gewend is om zijn argumenten kracht bij te zetten door zijn stem te verheffen of met de vuist op tafel te slaan. Belangrijk is dat het hierbij niet gaat over een gebrek aan cultuur, maar eerder over een Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
cultuurvariant, die niet strookt met de dominante cultuur in de samenleving (Vettenburg & Walgrave, 2009). Ten slotte krijgt het belang van sociale binding (tussen een maatschappelijke instelling en het individu) een centrale plaats in de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid (Vettenburg & Walgrave, 2009). Deze sociale binding zorgt ervoor dat personen zich engageren en zich conformeren aan de normen en waarden die vertegenwoordigd worden door personen met wie ze zich sociaal verbonden voelen (vb. leerkracht, leider uit de jeugdbeweging) (Vettenburg & Walgrave, 2008). Maatschappelijke kwetsbaarheid kent een procesmatig verloop. Vaak hebben ouders van maatschappelijk kwetsbare jongeren reeds negatieve ervaringen gehad met maatschappelijke voorzieningen en zijn zelf dus ook maatschappelijk kwetsbaar. Niet zelden wordt deze kwetsbaarheid overgedragen op hun kinderen, waardoor er als het ware een negatieve spiraal ontstaat over generaties heen. Op die manier wordt het gezin eigenlijk een reproductiesysteem van maatschappelijke kwetsbaarheid. Vaak overheerst bij maatschappelijk kwetsbare groepen de noodzaak om te overleven, waardoor er ook weinig ruimte overblijft om te werken aan zaken als het opbouwen van een sociaal kapitaal dat het ‘erbij horen’ in de maatschappij bevordert. Op die manier wordt sociale ongelijkheid keer op keer verder bestendigd en worden bepaalde groepen in de samenleving steeds verder gemarginaliseerd. In de hulp- en dienstverlening worden mensen vaak geconfronteerd met vormen van stigmatisering, stereotypering en uitsluiting, waardoor maatschappelijke organisaties maatschappelijke kwetsbaarheid zelf actief in gang houden (Cobigo & Stuart, 2010). Het verdedigen van de belangen van mensen bij verschillende instanties, zal dan ook een belangrijke opdracht zijn voor outreach werkers, zodat er tegemoet kan gekomen worden aan hen noden en behoeften. Daarnaast en als een gevolg hiervan, is het belangrijk om mesnen te ondersteunen in het opdoen van positieve ervaringen met maatschappelijke organisaties en instanties, zodat de negatieve spiraal omgebogen kan worden naar een proces dat gebaseerd is op een duurzame en positieve band met maatschappelijke voorzieningen. De theorie van presentie
Sociale uitsluiting wordt versterkt door de toenemende professionaliteit in de zorg gekenmerkt door vervreemding en medicalisering, en de beperkte aandacht voor het ‘er zijn’ voor de mensen waarmee we werken en het opbouwen van een persoonlijke relatie (Baart, 2001; Mezzina, Davidson, Borg, Marin, Topor, A, & Sells, 2006; Van der Lans, 2010). Vandaar dat we als vierde basispijler de theorie van presentie naar voren schuiven (Baart, 2001). In 2001 schreef Prof. Dr. Andries Baart in Nederland zijn theorie van de presentie. De theorie is Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
geschreven op basis van de dagboekverslagen van buurtpastores, die dagelijks tussen de mensen in hun wijk werken met bijzondere aandacht voor wat wij de meest kwetsbaren noemen. Andries Baart spreekt over sociaal overbodigen (Baart, 2003). Deze term verwijst naar twee zaken. Enerzijds verwijst overbodigheid naar de vaststelling dat een groot gedeelte van de samenleving deze mensen als overbodig beschouwt. Anderzijds, en belangrijker nog, verwijst de term naar het gevoel dat deze mensen hebben: ze voelen zich overbodig, ze hebben de indruk dat ze nergens bij horen, dat de wereld beter zou draaien zonder hen. Het vertrekpunt van deze theorie is het ‘aanwezig zijn’ of het ‘in contact komen met’ mensen. Voor veel mensen die werkzaam zijn met maatschappelijk kwetsbare groepen zorgde dit voor een aha-erlebnis omdat in de presentietheorie wetenschappelijk omschreven stond wat hun buikgevoel hen reeds jaren duidelijk maakte. De presentietheorie is gedeeltelijk ontwikkeld als een reactie op de vergaande bureaucratisering en verzakelijking van de zorg. Het uitgangspunt hierbij is niet een concreet probleem, maar eerder de menselijke basisbehoefte aan contact, erkenning en ‘belonging’ of ‘erbij horen’. De erkenning en de waardigheid van mensen als individu staan hierbij centraal. Als presentiebeoefenaar zal je vaak alledaagse dingen met mensen opnemen zoals bijvoorbeeld de wekelijkse koffie of samen naar de supermarkt gaan. Deze concrete activiteiten in de leefwereld zorgen ervoor dat er een verbondenheid ontstaat tussen de werker en de persoon (Baart, 2003). Door zowel letterlijk als figuurlijk “binnen te komen” in en aan te sluiten bij de leefwereld van mensen worden de grenzen van de hulp en dienstverlening doorbroken en wordt de ruimte gecreëerd voor het aangaan van een vertrouwensband, die kan resulteren in een langdurige relatie. In deze relatie zal de werker er steeds onvoorwaardelijk blijven zijn voor die persoon. Die onvoorwaardelijkheid betekent niet dat alles kan of aanvaardbaar is, maar wel dat de werker niet gebonden is aan allerlei regels die zijn aanwezigheid moeten rechtvaardigen. Nabijheid en gastvrijheid zijn hierbij sleutelbegrippen (Derrida, 1998). Tijdens het opbouwen van deze relatie, zal de rol van de werker verder vorm krijgen, rekening houdend met het tempo van de persoon met wie hij werkt. Beweging, plaats, tijd en ruimte zijn vier belangrijke kenmerken van de presentiebenadering (Baart, 2003). Dat wil zeggen dat je als outreach werker daar werkt waar je doelgroep zicht bevindt, op het leefritme van de doelgroep, vertrekkende vanuit een brede inzetbaarheid en met een langdurig engagement. Belangrijk is dat de outreach werker vanuit zijn organisatie hiervoor de nodige ruimte, tijd en openheid krijgt. Dit zal van de werker ook de nodige flexibiliteit, openheid en toegankelijkheid vragen om op een menswaardige manier met mensen in contact te gaan. Een belangrijk kanttekening hierbij is, dat flexibiliteit niet gaat over het constant aanwezig zijn, maar wel aanwezig zijn op cruciale momenten (Markey, 2009). Daarnaast kunnen bepaalde outreach projecten beperkt zijn in de tijd, waardoor het uitbouwen van een langdurige relatie niet altijd praktisch haalbaar is. Present zijn, wil echter niet per definitie zeggen een langdurige relatie aangaan. Het gaat om de relatie die draait rond het dagelijkse en vertrekt vanuit de expertise van de persoon in kwestie. In een langdurige relatie krijg je hier meer kans toe, maar zelfs vanachter een bureau kan je kortstondig Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
present zijn. Belangrijk is dat de outreach werker een houding aan de dag legt waarbij aanwezig zijn, het in contact komen met mensen in hun eigen leefwereld en het versterken van sociale cohesie centraal staan. Wil dit dan zeggen dat je als outreach werker enkel present dient te zijn en niet dient te interveniëren? Nee, in veel situaties zal interveniëren deel uitmaken van je opdracht als werker, maar een succesvolle interventie vraagt ook om presentie (Driessens & Geldof, 2008). Wanneer de presentiewerker weet wat er op het spel staat, wordt ook duidelijk wat gedaan kan worden (= interventie). Presentie en interventie zullen dan ook geen twee aparte opdrachten zijn van het werk als outreach werker. Er zal steeds sprake zijn van een wisselwerking/verwevenheid tussen beiden, waarbij de focus niet ligt op een specifiek probleem, maar op de gehele mens (Manschot, 2003). Concluderend: Baart streeft met zijn theorie van de presentie naar een verschuiving van de standaard van professionaliteit naar een focus op nieuwe verbintenissen en sociale verbanden tussen mensen. Deze verbintenissen vertrekken vanuit een betrokkenheid op het dagelijkse in een mensenleven. Deze verschuiving zal ook maatschappelijke implicaties hebben, waarbij er vanuit de presentiebenadering vertrokken wordt vanuit een sociale-cultuurkritiek omtrent de huidige verhoudingen tussen mensen en sociale cohesie naar voren wordt geschoven (Van Heijst, 2003). Krachtenbenadering
Voor de vijfde pijler baseren we ons op de positieve psychologie, die uitgaat van de krachtenbenadering. In deze benadering ligt de focus op krachten en kwaliteiten, eerder dan op beperkingen en tekortkomingen van mensen en/of hun omgeving (Sheldon & King, 2001). Op deze manier wil de positieve psychologie zich afzetten tegen de overheersende focus op pathologie en problemen (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). Bertha Reynolds was één van de grondleggers van deze krachtenbenadering in het sociaal werk, waarbij ze empowerment en emancipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen centraal stelde (Kaplan, 2002; Reynolds, 1934). Binnen de emancipatiegedachte gaat men ervan uit dat elke persoon mogelijkheden en beperkingen heeft. Emancipatorisch werken stelt het zelf keuzes maken van een individu, het “uitbuiten” van diens mogelijkheden en het verhogen van diens zelfbepaling centraal. Binnen deze benadering worden mensen dan ook gezien als actieve beslissingnemers, met eigen keuzes en voorkeuren en niet langer als passieve ontvangers van zorg (Slade, 2010). Deze benadering stelt de persoon als eigenaar van zijn proces centraal en vertrekt de attitude van de werker niet langer vanuit een mentaliteit van ‘oplossen voor’, maar eerder ‘ondersteunen van en samenwerken aan’. Het doel is de zelfredzaamheid van de persoon te vergroten. Het overnemen kan effectief lijken op korte termijn en is soms zelfs even nodig, maar zal op lange termijn weinig vruchten afwerpen. Door te vertrekken vanuit een visie van empowerment en Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
mensen zelf te activeren om naar oplossingen voor hun problemen te zorgen, maak je personen minder afhankelijk van zorgsystemen. “Dat vind ik wel heel belangrijk binnen outreachend werken, wij gaan het niet in uw plaats oplossen, wij gaan die zorg niet overnemen, maar we gaan kijken wie kan er u helpen en dan liefst mensen die blijvend zijn binnen uw context” (outreach werker). Outreach werkers hebben de opdracht om de sterktes van mensen in de verf te zetten, niet om hun zwaktes te proberen herstellen. Outreach werkers hebben daarom steeds oog voor de sterktes en mogelijkheden van mensen (vb. uitzonderingen op het ‘probleemgedrag) én voor hulpbronnen in de omgeving van mensen. Het zijn deze sterktes die aangesproken worden om persoonlijke doelstellingen te bereiken. Dit komt het zelfbeeld en de eigenwaarde van mensen ten goede. Focus niet louter op problemen en zwaktes, want leefgebieden en zaken waar mensen goed in zijn vormen vaak een belangrijk aangrijpingspunt in functie van consolidatie of verandering (Van Doorn, van Etten, Gademan, 2008). Dit wil niet zeggen dat de outreach werker geen oog moet hebben voor moeilijkheden waar iemand mee kampt, maar deze staan niet centraal en mogen geen verlammende impact hebben op het proces. Geef als outreach werker zowel aandacht voor het begrip ‘ondersteuning’ naast ‘hulpverlening’. Outreach hoeft niet altijd om hulpverlening te gaan. Vaak kan het voldoende zijn om met behulp van het directe netwerk mensen te ondersteunen zonder over te gaan tot hulpverlening (Markey, 2009). Soms volstaat een duwtje in de rug om verder te kunnen zonder tussenkomst van gespecialiseerde hulp. Een outreach werker vertrekt niet enkel vanuit de krachten van een individu, maar heeft oog voor steunende aspecten in diens onmiddellijke omgeving (vb. betrokken buur, familielid, … ). Sociale steun vanuit de omgeving kan een positieve impact hebben op de effecten van hulp- en dienstverlening. Wanneer er vanuit kracht gewerkt wordt, is het belangrijk dat er sprake is van binding met de niet-professionele leefwereld (vb. wijken, buurt). Enkel binding met professionele organisaties doet teniet aan de eigenheid van deze manier van werken (Daamen, 2012). Wanneer mensen niet langer geïsoleerd zijn, zal dit tevens de kwetsbaarheid en de kans om in armoede te belanden verkleinen en resulteren in een verbetering van hun algemeen welbevinden. Het opzetten van een eigen-kracht conferentie kan bijvoorbeeld een geschikte manier zijn om ervoor te zorgen dat mensen zoveel mogelijk de regie in eigen handen houden en gedragenheid vinden in de natuurlijke context (Van Doorn, van Etten, Gademan, 2008). Het activeren van hulpbronnen in het ruimere sociale netwerk van een persoon staat dus eveneens centraal. Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
De ondersteuning dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de natuurlijke omgeving/netwerk van een persoon: “Gewoon waar het kan, speciaal waar het moet” (Van Gennep, 2007). “Ik loop gewoon mee met de gasten in hun natuurlijke context, ik ga ze nooit aan tafel zetten, want soms zeggen ze: “Ik zal hem eens gaan halen”, maar dan zeg ik: “Nee, doe dat niet.” Ik vind dat dat weinig zin heeft als je outreachend werkt, omdat je ze dan opnieuw uit hun normale context gaat trekken en dat heeft geen zin , want daarna moet die wel weer in die context functioneren, en dan weet je nog niet wat die kleine dingen zijn die voor die wrevel zorgen en dan heb je het nog niet te pakken” (outreach werker). Door outreachend te werken in de leefomgeving van mensen wordt vermeden dat ze uit hun natuurlijke omgeving losgetrokken worden en kan er in het hier en nu gewerkt worden (vermaatschappelijking van de zorg). Het verstevigen van en beroep doen op sociale netwerken hangt samen met het “normale leven” en komt tegemoet aan de inclusiegedachte, het “erbij horen”, in de ruimere samenleving. Natuurlijk kan de noodzaak bestaan om mensen even uit hun vertrouwde omgeving te halen (bijvoorbeeld bij crisissituaties) maar nadien zal de nodige aandacht besteed moeten worden aan ondersteuning in de alledaagse leefomgeving, waarbij de continuïteit van die ondersteuning centraal staat. Integraal en vraaggericht werken
Integraal werken Gezien de vaak meervoudig complexe context van maatschappelijk kwetsbare groepen is een integrale benadering noodzakelijk. Bij een enkelvoudige benadering ligt de focus éénzijdig op de beheersing van één specifiek probleem. Dit sluit niet altijd aan op de noden van en de meervoudige problemen waarmee maatschappelijk kwetsbare groepen vaak geconfronteerd worden (Daamen, 2012). “ ‘k heb drie jaar niet gedronken, maar in het begin, dacht ik vaak als ik ne koffie ging drinken, verdorie diene zit daar een pint te drinken, ik heb goesting in een pint en ik belde dan ne keer naar Yvonne en dan zei die: “Ah, ik ga ne keer afkomen en we klapten dan niet over pinten, we klapten dan over andere dingen, en dan ben ik het vergeten” (cliënt outreach project). Integraal werken staat centraal binnen outreachend werken. Vanuit deze benadering worden de noden van mensen in kaart gebracht vanuit een holistische benadering, met oog voor alle levensdomeinen. Dit wil niet zeggen dat je als outreach werker een resem vragenlijsten en protocollen dient te gaan invullen. Dit in kaart brengen kan evengoed informeel gebeuren (vb. aan de hand van korte gesprekken) en krijgt vorm naarmate je de persoon beter leert kennen. Door integraal werken als basis te nemen willen we de algehele levenskwaliteit en het welzijn van mensen bevorderen en niet enkel fragmentarische hulp of ondersteuning bieden. Concreet wil dit Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
zeggen dat een outreach werker domein-overschrijdend te werk gaat. Als je in de leefwereld van mensen werkt is het onmogelijk en zelfs onwenselijk om de dingen in hokjes op te delen en los van elkaar te zien. We pleiten er dan ook voor om als outreach werker generalistisch te werken met aandacht voor de verschillende levensgebieden. Daarnaast slaat integraal werken niet enkel op de persoon zelf, maar ook op diens context. Dit houdt in dat je als outreach werker ook aan de slag gaat met relevante actoren in de omgeving (vb. vrienden, buurt). “Ik kan dat niet goed vergelijken met andere hulpverlening, want het staat er zo wat boven. Het is eerder allesomvattend. Ik vind dat te gek en vree wijs” (cliënt outreach project). Wil dit zeggen dat je als outreach werker alles moet kunnen? Neen, je kan als outreach werker niet alles zelf opnemen en zal dan ook genoodzaakt zijn om samen te werken met derden (zowel professioneel als niet-professioneel). Rond bepaalde thema’s (vb. schuldbemiddeling) kan je als outreach werker beroep doen op gespecialiseerde diensten, maar het is wel essentieel dat jij als outreach werker aandacht blijft hebben voor het grote verhaal en de rode draad blijft zien. Op die manier zal de heersende sectorale verkokering overstegen worden en kunnen verbindingen gelegd worden tussen diensten (Serrien, 2008). “Als je de oplossing van een probleem niet in eigen hand hebt, moet je kijken welke andere partijen aan zet zijn. Probeer niet alles zelf te doen.” (Van Ewijk, 2011) Vanuit deze noodzaak zal het belangrijk zijn goede relaties uit te bouwen met mensen binnen het werkveld en ook regelmatig aan de slag te gaan naar andere diensten toe. Zorg ervoor dat mensen weten wie je bent en waarvoor ze beroep kunnen doen op jou. Onderling overleg en belangenbehartiging voor je doelgroepen zullen hierbij belangrijke taken zijn. Hou hierbij rekening met de heersende deontologische codes over het doorgeven van informatie aan derden en wees transparant. Outreach werkers zullen hier vaak de identiteit aannemen van sociale professionals. Sociale professionals brengen het sociale perspectief van hun cliënten in kaart en brengen dit ook over bij andere betrokken disciplines. Dat betekent bijvoorbeeld in het onderwijs dat je een leraar kunt uitleggen dat agressief gedrag ook een sociale oorzaak heeft. Een jongerenhulpverlener kan zo de blik op school verruimen als het gaat om sociale achtergronden, straatcultuur en familie (Van Ewijk, 2011). De rol die sociale professionals kunnen spelen is te vergelijken met ‘kralen’ en met ‘schakels’. “Je kunt de oplossing voor een probleem proberen aan te bieden in de vorm van een afgeronde methodiek. Dat zijn de kralen. Maar daar heb je ook schakels voor nodig. Dat zijn sociale professionals die goed kunnen samenwerken als problemen complex worden.” (Van Ewijk, 2011) Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
Outreachers zijn sociale professionals die gericht zijn op samenwerking met andere actoren, zowel professionele - als steunfiguren in de omgeving. Op die manier maakt de outreach werker de verbinding tussen de wereld van mensen en deze van de organisaties en werkt voor beiden drempelverlagend (Daamen, 2012). “Ik denk ook een zekere flexibiliteit en flair om met alle geledingen om te gaan, ik denk dat dat ook wel belangrijk is en vandaar toch nog altijd die rode draad in te blijven zien. Door alle dingen die op u afkomen, alle verschillende standpunten, dat ge toch nog den draad van uwen cliënt vasthoudt, waar wil ik naartoe, wat is de vraag en waar moeten we uitkomen, dat ge dat ook blijft vasthouden” (outreach werker). Vraaggericht werken Naast deze integrale benadering ijveren we er ook voor dat outreach werkers een bottom-up benadering hanteren, waarbij vanuit het verhaal van het individu vertrokken wordt bij het zoeken naar oplossingen. Dit zal in het overgrote deel van de situaties de vraag uitlokken naar multidisciplinair werken en het werken op verschillende levensdomeinen (cf. infra). Vertrekken vanuit de leefwereld en het eigen verhaal zorgt voor een grotere motivatie bij mensen om samen aan de slag te gaan. Mensen blijven de regisseur van hun eigen leven. Als outreach werker stap je binnen in het leven van mensen en zal je de regie een stuk uit handen moeten geven en leren omgaan met onzekerheid en onvoorspelbaarheid. De persoon zelf is de expert van de inhoud, de outreach werker ondersteunt zijn of haar persoonlijk proces. De doelstellingen van mensen verschillen van elkaar. Daarom is de outreacher een expert in “right to left thinking”, waarbij het startpunt gevormd wordt door de gewenste persoonlijke uitkomsten met betrekking tot levenskwaliteit en waarbij vervolgens gekeken wordt welke ondersteuning organisaties dienen te verstrekken om deze uitkomsten te bereiken (Slade, 2010; Schalock et al., 2008). Vraaggericht werken en zorg op maat staan hierbij centraal, vertrekkend vanuit de eigen situatie van een persoon, niet vanuit vaststaande kaders van een voorziening. Op die manier vertrekken we vanuit een participatief en emancipatorisch discours, waarbij de persoon en zijn context het uitgangspunt zijn en er gestreefd wordt naar maatschappelijk gedragen doelstellingen. De noden en behoeften van mensen vormen hierbij het uitgangspunt en niet de verwachtingen van de maatschappij. Als outreach werker sta je steeds voor een evenwichtsoefening tussen de belangen van het individu en de verwachtingen van de maatschappij. We pleiten ervoor om de eerste als vertrekpunt te nemen maar de tweede steeds in rekening te nemen. Als belangenbehartiger zal je Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
soms ook moeten ijveren voor verandering van de huidige situatie/het aanbod en bestaande structuren dienen te doorbreken en op elkaar af te stemmen. Anderzijds maak je voortdurende de balans op tussen gemeenschappelijk en individueel belang en ben je je bewust van het breder maatschappelijk draagvlak voor je handelen. Op deze manier wordt er gestreefd naar een actief model van ondersteuning, waarbij de hulp- en dienstverlening op maat van mensen gesneden worden en niet omgekeerd (Castermans, 2004). Als gevolg hiervan, is het dan ook belangrijk om als outreach werker op verschillende niveaus aan de slag te gaan en je niet te beperken tot het werken op cliëntniveau (Daamen, 2012). Besluit
Je kreeg zonet een heel arsenaal aan theoretische kapstokken voorgeschoteld om in je dagelijkse praktijk als outreach werker mee aan de slag te gaan. Al deze kapstokken hebben een gemeenschappelijke finaliteit: maatschappelijk kwetsbare groepen te ondersteunen in het waardig deel uit maken van de samenleving. Het doel van outreachend werken is niet om mensen afhankelijk te maken van een bepaalde dienst of beroepskracht, maar wel om hen te ondersteunen naar verhoogde participatie en zelfredzaamheid (Daamen, 2012). Het bevorderen van de levenskwaliteit, vertrekkende vanuit de perspectieven en verwachtingen van de mensen met wie we werken zal het streefdoel zijn. Hierbij zal het noodzakelijk zijn oog te hebben voor de verschillende levensgebieden, met aandacht voor problemen, maar ook vooral voor sterktes van de persoon en diens omgeving. Dit zal je als outreach werker in de eerste plaats doen door present te zijn en vanuit deze basishouding op zoek te gaan naar de meest geschikte manieren om de hierboven vermelde doelen samen met cliënten te bereiken. Aandacht voor heersende uitsluitings- en machtsmechanismen is noodzakelijk om sociale ongelijkheid tegen te gaan en ervoor te zorgen dat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden. Deze kapstokken geven je hierbij een houvast maar zijn niet zaligmakend. Ze worden aangevuld en ingevuld met goede praktijken uit het dagelijkse werkveld en jouw eigen persoonlijke reflecties over je dagelijks professioneel handelen. Wees je er echter ook van bewust dat outreachend werken niet plaats vindt los van de grotere systemen in de samenleving (lokaal en nationaal). Ook deze actoren moeten je in rekening brengen als deel van het zorgcontinuüm (Slade, 2010; Erickson & Page, 1999). Nu duidelijk is wat er vanuit Reach Out! onder outreachend werken verstaan wordt en welke visie en theoretisch kaders hierbij gehanteerd worden, gaan we in hoofdstuk 3 dieper in op de factoren die de effectiviteit van outreachend werken (mede)bepalen.
Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
Referenties Baart, A. (2001). Een theorie van de presentie. Utrecht: LEMMA. Baart, A. (2003). Inleiding: een beknopte schets van de presntietheorie. Sociale interventie, 12(2), 5-8. Bonomi, A.E., Patrick, D.L., Bushnell, D.M., & Martin, M. (2000). Validation of the United States’ version of the world health organization quality of life (WHOQOL) instrument. Journal of Clinical Epidemiology, 53(1), 1-12. Borg, M., & Kristiansen, K. (2008). Working on the edge: the meaning of work for people recovering from severe mental distress in Norway. Disability & Society, 23(5), 511-523. Carr, A.J., & Higginson, I.J. (2001). Measuring quality of life: Are quality of life measures patient centred? British Medical Journal, 322(7298), 1357-1360. Castermans, E. (2004). ‘Vindplaatsgericht Werken’. Krax, vakblad van het jeugdwerk,4(3). Chamberlin, J. (1998). Citizenship rights and psychiatric disability. Psychiatric Rehabilitation Journal, 21(4), 405-408. Cobigo, V., & Stuart, H. (2010). Social inclusion and mental health. Current Opinion in Psychiatry, 23, 453-457. Cummins, R.A. (2000). Objective and subjective quality of life: An interactive model. Social Indicators Research, 52(1), 55-72. Daamen, S. (2012) Excellentie in frontlijnteams. Versie 2.1. Tilburg: Tias Nimbas Business School. Derrida, J. (1998). Over gastvrijheid. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Dierckx, Vranken, Coene, & Van Haarlem (red.) (2011). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2011. Acco Leuven/Den Haag. Diener, E., & Suh, E. (1997). Measuring quality of life: Economic, social, and subjective indicators. Social Indicators Research, 40(1-2), 189-216. Driessens, K., & Geldof, D. (2008). Normatieve professionaliteit in het sociaal werk. Alert, 34(2), 66-75. Erickson, S., & Page, J. (1999). To dance with grace: Outreach and engagement to persons on the street. In L. B. Fosburg & D.L. Dennis (Eds.), Practical lessons: The 1998 National Symposium on Homeless Research (pp. 6-1: 6-24). Washington, DC: U.S. Department of Housing and Urban Development & U.S. Department of Health and Human Services. Fret, L. (2008). Outreachend werken: het morele dilemma van doen en laten. Alert, 34(5), 4-9. Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
Gilbert, T. (2004). Involving people with learning disabilities in research: Issues and possibilities. Health and Social Care in the Community, 12(4), 298-308. Goode, D., & Hogg, J. (1994). Towards an understanding of holistic quality of life in people with profound intellectual and multiple disabilities. In Goode, D. (Ed.), Quality of Life for Persons with Disabilities – International Perspectives and Issues (pp. 197-207). Cambridge, MA: Brookline Books. Heyndrickx, P., Barbier, I., Driesen, H., Van Ongevalle, M., & Vansevenant, K., (2005). Meervoudig Gekwetsten, Contextuele hulpverlening aan maatschappelijk kwetsbare mensen. Leuven: Lannoo. Holmes, S. (2005). Assessing the quality of life – Reality or impossible dream? A discussion paper. International Journal of Nursing Studies, 42(4), 493-501. Jauffret-Roustide, M. (2009). Self-support for drug users in the context of harm reduction policy: a lay expertise defined by drug users’ life skills and experiences. Health Sociology Review, 18(2), 159-172. Kaplan, C. (2002). An early example of brief strengths‐based practice: Bertha Reynolds at the National Maritime Union, 1943–1947. Smith College Studies in Social Work, 72(3). Katschnig, H. (2006). How useful is the concept of quality of life in psychiatry? In Katschnig, H., Freeman, H., & Sartorius, N. (Eds.), Quality of Life in Mental Disorders (2nd Ed.) (pp. 3-17). West Sussex: John Wiley & Sons Ltd. Lister, R. (2007). Inclusive citizenship: realizing the potential. Citizenship Studies, 11(1), 49-61. Van Gennep, A. (2007). Waardig leven met beperkingen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Manschot, H. (2003). Als een vriend… Enkele filosofische kanttekeningen. Sociale interventie, 12(2), 33-39. Markey, J. (2009). Van kansarm naar kansrijk? Studie- en opvoedingsondersteuning aan huis bij kinderen uit kwetsbare gezinnen. Antwerpen: Garant. Mezzina, R., Davidson, L., Borg, M., Marin, I., Topor, A., & Sells, D. (2006). The social nature of recovery: discussion and implications for practice. American Journal of Psychiatric Rehabilitation,9, 63-80. Moons, P., Budts, W., & De Geest, S. (2006). Critique on the conceptualisation of quality of life: A review and evaluation of different conceptual approaches. International Journal of Nursing Studies, 43(7), 891-901. Perron, A., Trudge, T., & Holmes, D. (2010). Citizen minds, citizen bodies: the citizenship experience and the government of mentally ill persons. Nursing Philosophy, 11, 100-111. Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
Rapley, M. (2003). Quality of life research: A Critical Introduction. London: Sage Publications. Reynolds, B. (1934). Between client and community: A study of responsibility in social casework. Smith College Studies in Social Work, 5, 39-127. Roets, G., Roose, R., Claes, L., Vandekinderen, C., Van Hove, G., & Vanderplasschen, W. (2011). Reinventing the employable citizen: a perspective for social work. British Journal of Social Work, doi:10.1093/bjsw/bcr037 Schalock, R., Bonham, G. & Verdugo, M. (2008). The conceptualization and measurement of quality of life: Implications for program planning and evaluation in the field of intellectual disabilities. Evaluation and Program Planning, 31(2), 181-190. Schalock, R., & Verdugo Alonso, M.A. (2002). Handbook on quality of life for human service practitioners. Washington: American Association on Mental Retardation. Seligman, M.E.P., & Csikszentmihalyi, M. (2000). Positive psychology. An introduction. American Psychologist, 55(1), 5-14. Serrien, L. (2008). Aanklampende hulpverlening in het algemeen welzijnswerk. Agora, 4. Sheldon, K.M., & King, L. (2001). Why positive psychology is necessary. American Psychologist, 56(3), 216-217. Slade, M. (2010). Mental illness and well-being: the central importance of positive psychology and recovery approaches. BMC Health Services Research, 10(26). Smith, G.R., Manderscheid, R.W., Flynn, L.M., & Steinwachs, D.M. (1997). Principles for assessment of patient outcomes in mental health care. Psychiatric Services, 48(8), 1033-1036 The WHOQOL Group (1998). Development of the world health organization WHOQOLBREF quality of life assessment. Psychological Medicine, 28(3), 551-558. Van der Lans, J. (2010). Eropaf! De nieuwe start van het sociaal werk. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Augustus. Van Doorn, L., van Etten, Y., & Gademan, M. (2008). Outreachend werken. Handboek voor werkers in de eerste lijn. AH Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v. Van Ewijk, H. (2011). De Professional: Hoe verder? Lezing, Utrecht, 14 februari 2011. http://www.hansvanewijk.nl/CmsData/lezing%20utrechtpdf.pdf Van Gennep, A. (2007). Waardig leven met beperkingen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Van Heijst, A. (2003). Waar de presentietheorie allemaal goed voor is. Sociale interventie, 12(2), 9-17. Vettenburg, N. (1989). Jeugd en maatschappelijke kwetsbaarheid. Onderzoeksgroep Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem
jeugdcriminologie, Katholieke universiteit Leuven. Walgrave, L. (2002) De weg naar een contextgerichte benadering. In: Goris, P. & Walgrave, L. (eds.) Van kattenkwaad tot erger. Actuele thema’s uit de jeugdcriminologie. Leuven: Garant, p.4044. Ware, N.C., Hopper, K., Tugenberg, T., Dickey, B., & Fischer D. (2007). Connectedness and citizenship: redefining social integration. Psychiatric Services, 58(4), 469-474. Zautra, A., & Goodhart, D. (1979). Quality of life indicators: A review of literature. Community Mental Health Review, 4(1), 1-10.
Reach Out! Visietekst 2012 – Cis Dewaele, Jessica De Maeyer, Sandra Beelen – Berchem