144
Vaardigheden mens en maatschappij In ieder thema van Mundo staan dingen die je moet kennen en kunnen. Kennen betekent dat je iets weet. Kunnen betekent dat je iets kunt doen of gebruiken. Als je iets kunt ben je vaardig. Vaardigheden zijn dus de dingen die je moet kunnen. In dit overzicht vind je de uitleg van de vaardigheden die je bij mens en maatschappij gebruikt op een rijtje. In de opdrachten in het themaschrift oefen je met de vaardigheden.
• Hoe gaan de mensen met elkaar om? (vragen over sociale omgang)
• Hoe gaan de mensen om met leven en dood en geloof? (vragen over cultuur)
• Hoe ziet de omgeving eruit en hoe gaan mensen ermee om? (vragen over milieu)
1a Het beschrijven van een gebied
1 Beschrijven
Voorbeeld Weet je dat er een nieuwe kledingzaak in de stad is? Hij zit naast de HEMA. Hij wordt morgen geopend met een actie van twee broeken voor de prijs van één. Ze hebben veel verschillende broeken. In plaats van etalagepoppen hebben ze beeldschermen met modeshows en straatopnames waarin de kleren worden gedragen. Waarom? In Mundo beschrijf je gebieden, perioden, personen en gebeurtenissen. Het is belangrijk om de situatie te kennen, voordat je iets probeert te begrijpen of je mening er over geeft. In het voorbeeld hierboven vertelt iemand dat er een nieuwe winkel is, maar ook waar die winkel is, hoe de winkel is ingericht, wat er wordt verkocht en wanneer hij opengaat. Als je dat weet, snap je beter wat je kunt verwachten. Hoe? Als je iets beschrijft, bedenk je vragen die gaan over het wie, wat, waar, wanneer en hoe van het onderwerp. Je geeft ook zelf antwoorden op die vragen. De informatie daarvoor haal je uit bronnen in het lesboek, kaarten in de atlas, of van internet, maar je kunt ook kennis die je zelf al hebt gebruiken om een beschrijving te maken. Als je gebieden of perioden beschrijft, stel je bijvoorbeeld vragen over deze onderwerpen: • Wie heeft de macht? (vragen over politiek) • Waar leven de mensen van? (vragen over economie)
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 144
Waar ligt de Himalaya? Wanneer is de Himalaya ontstaan? Wie wonen er in de Himalaya? Hoe ziet de Himalaya er uit? Bij het beschrijven van de Himalaya gebruik je
bijvoorbeeld de bovenstaande vragen.
1b Het beschrijven van een periode of gebeurtenis
Wat gebeurde er bij de aanslagen op 11 september? Wie waren er betrokken bij de aanslagen? Waar vonden de aanslagen plaats? Hoe laat vonden de aanslagen plaats? Bij het beschrijven van de aanslagen op 11 september 2001 gebruik je bijvoorbeeld de bovenstaande vragen.
27-07-2011 13:45:49
Thema 3 toerisme Vaardigheden
1c Het beschrijven van een persoon
Wie was Napoleon? Waar leefde Napoleon?
145 of niet, balsport of niet, gemengd of gescheiden, zaalsport of buitensport. Als je het verleden bestudeert, kijk je vaak naar wat er veranderde en wat er gelijk bleef in een of meerdere perioden. Als het meeste gelijk bleef noem je dat continuïteit. Als je bijvoorbeeld straffen vanaf de middeleeuwen tot nu bestudeert, dan zie je dat dezelfde misdaden in de middeleeuwen veel strenger werden bestraft dan nu. Dat is dus veranderd. Er is ook continuïteit: je mocht toen niet doden en stelen en dat mag nu ook niet.
Wanneer leefde Napoleon? Hoe leefde Napoleon? (Wat deed hij?) Bij het beschrijven van personen gebruik je bijvoorbeeld de bovenstaande vragen.
2 Vergelijken
Voorbeeld Ik heb deze week meegedaan met een basketbaltraining bij HBC en ik heb een open dag van korfbalclub Oosterpark. Basketbal is niet in de zomer, korfbal wel, je speelt het ook buiten. Beide sporten speel je met een team, en bij beide sporten moet je een bal door een soort mand gooien. Bij basketbal speel je alleen met jongens of meisjes, maar korfbal is gemengd. Het veld is bij korfbal groter, maar basketbal is weer sneller. Waarom? In Mundo vergelijk je de kenmerken van gebieden, perioden, personen en gebeurtenissen. Je doet dat om de verschillen en overeenkomsten tussen verschijnselen duidelijk te krijgen. In het voorbeeld hierboven vergelijkt iemand twee sporten met elkaar. Dat doet hij bijvoorbeeld omdat hij een keuze wil maken tussen beide sporten. Hoe? Als je iets vergelijkt noem je de overeenkomsten en verschillen tussen gebieden, perioden, personen of gebeurtenissen. Let er daarbij op, dat je steeds naar dezelfde kenmerken kijkt. In het voorbeeld hierboven vergelijk je de sporten op de kenmerken teamsport
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 145
Tegenwoordig kun je in Nederland een taakstraf krijgen voor diefstal.
27-07-2011 13:45:53
146 3
Verklaren
Voorbeeld Door de groei van de school wordt de spoorwegovergang bij de school steeds drukker. Steeds weer steken fietsers het spoor nog over als de spoorbomen al dicht zijn. De gemeente is de eigenaar van het fietspad en heeft een plan om een tunnel aan te leggen, maar de gemeente wil dat de spoorwegen betalen. De spoorwegen willen ook een bijdrage van de gemeente. Dan gebeurt er een ernstig ongeluk. Twee maanden later is de spoorwegovergang dicht en wordt begonnen met het graven van de tunnel. Waarom? Als je een gebied, periode, gebeurtenis of persoon hebt beschreven of vergeleken met een andere, kun je vragen stellen over waarom het zo in elkaar zit. Als je die waarom-vragen stelt en kunt beantwoorden, begrijp je de dingen beter. Met het voorbeeld hierboven kun je uitleggen waarom sommige spoorwegovergangen worden vervangen door tunnels. Hoe? Als je iets verklaart noem je een oorzaak en een gevolg. Een oorzaak is de reden waarom iets gebeurt. De reden waarom spoorwegovergangen worden vervangen door tunnels is gevaar. Zowel de gemeente als de spoorwegen wil veilige kruisingen van spoor en fietspaden. Als gemeente en spoorwegen het eens zijn over de betaling, is het gevolg dat er een tunnel of brug komt. De vraag die je beantwoordt bij verklaren begint vaak met waarom of waardoor. In het antwoord gebruik je vaak woorden als omdat, doordat en daardoor. Oorzaken kun je verdelen in directe oorzaken die meteen tot een gebeurtenis leiden en indirecte oorzaken die pas na een tijd tot een gebeurtenis leiden. Een directe oorzaak wordt ook wel aanleiding genoemd. De gevaarlijke situatie bij de spoorwegovergang is de oorzaak om een tunnel aan te leggen. Het ernstige ongeluk is de aanleiding om er snel aan te beginnen.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 146
er wordt een tunnel aangelegd het leerlingen- er vindt er zijn vaker
een ongeluk
gevaarlijke
plaats
aantal van de school groeit
situaties op de spoorweg- overgang
Met pijlen kun je in een schema oorzaken en gevolgen goed duidelijk maken. In plaats van de pijl kun je ‘daardoor’ lezen.
4 Waarderen
Voorbeeld We hebben bijna vakantie. Dat is fijn, want ik ben moe van school. We hebben hard gewerkt de laatste weken. Als je na de vakantie weer begint, gaat het vaak een stuk beter. Ik ga lekker uitslapen dus. Ook voor de leraren is het wel fijn, want sommigen van hen zijn behoorlijk chagrijnig deze week. Aan de andere kant is het wel jammer dat ik veel vrienden en vriendinnen niet zie. Ik kom ze natuurlijk op MSN wel tegen, maar samen in de pauze kletsen is ook erg leuk. Waarom? Je waardeert dingen om aan te geven hoe belangrijk of hoe goed iets is. Dat is vaak nodig om te bepalen of iets hetzelfde moet blijven of dat iets moet veranderen. Als je goed kunt uitleggen waarom jij iets vindt, kun je anderen overtuigen. Hoe? Als je iets waardeert, maak je duidelijk hoe belangrijk iets is. Je moet daarbij altijd rekening houden met verschillende mensen die er iets mee te maken hebben. Die hebben vaak verschillende meningen. Nadat je hebt opgeschreven wie er met het onderwerp te maken hebben en wat zij ervan vinden, bedenk je wat jouw mening is. Dat doe je met het stappenplan op de volgende bladzijde.
27-07-2011 13:45:57
Vaardigheden
4a Je eigen mening Vaak hebben mensen verschillende meningen over hetzelfde onderwerp. Wat iemand denkt hangt af van: • waar hij woont; • de tijd waarin hij leeft; • de groep waar hij bij hoort (arm/rijk, oud/jong enzovoort); • zijn geloof. We noemen dat standplaatsgebondenheid. Je zit vast (gebonden) aan de plaats waar je leeft, de tijd waarin je leeft en de rol die je hebt. Om je goed in te kunnen leven in een onderwerp, moet je de vragen over standplaatsgebondenheid van de verschillende betrokkenen beantwoorden. Je doet dat bij stap 4. Tip: gebruik de atlas of de Tijdwijzer als je moet letten op standplaatsgebondenheid! Voorbeeld Een school moet leerlingen in de onderbouw minstens 1040 uren les geven in een jaar. Steeds minder scholen deden dat, en daarom ging de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap strenger controleren. Scholen die te weinig lessen gave, kregen in 2007 een boete. Schoolleiders zorgden ervoor dat er invallers kwamen voor lessen die uitvielen. Excursies werden uit het schoolprogramma geschrapt. Veel mensen waren boos. Leerlingen wilden niet onnodig een uur op school zitten, bijvoorbeeld omdat er een leraar ziek was en er een invaller kwam, die ze huiswerk liet maken. Leraren hadden daar ook geen zin in. Ze wilden graag zinvol les geven en niet suf oppasser spelen. Maar de minister wil graag goed onderwijs en een manier om dat te meten. De minister betaalt de scholen en de leraren en hij wil kwaliteit voor zijn geld. Stappenplan eigen mening Stap 1 Wat is het probleem? Er vallen veel lessen uit, die niet zinvol worden ingevuld. Stap 2 Wie zijn erbij betrokken? Leerlingen, docenten, schoolleiders en de minister van Onderwijs.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 147
147
Stap 3 W at is de mening van verschillende mensen? Minister van Onderwijs: Scholen moeten goed onderwijs geven en dat moet gecontroleerd kunnen worden. Leerlingen: Weg met verplichte huiswerkuren, huiswerk is voor thuis. Docenten: Ik wil lesgeven in mijn vak en die lessen goed voorbereiden. Voor huiswerkuren heb ik geen tijd. Schoolleiders: Natuurlijk wil ik graag dat de leerlingen veel leren, maar dat hangt af van de kwaliteit van de leraren, niet van het aantal uren les. Stap 4 Waarom vinden ze dat? Leg de mening van de betrokkenen uit en gebruik daarbij de standplaatsgebondenheid. Minister van Onderwijs: Het ministerie betaalt de scholen. Daarvoor moeten leerlingen in de onderbouw goed onderwijs krijgen. De kwaliteit moet gemeten worden, omdat de minister aan de mensen in het land moet kunnen uitleggen, waardoor de kwaliteit van het onderwijs beter of slechter wordt. Het aantal lessen is één van de manieren om dat te meten. Leerlingen: Een les op school is prima, maar het moet wel leuk en zinvol zijn. Thuis kan ik me trouwens veel beter concentreren op mijn huiswerk. Docenten: Ik ben opgeleid om les te geven in mijn vak. Ik doe dat graag goed voorbereid en dat kost tijd. Ik ben geen oppasser. Schoolbestuurders: Het bijhouden van al die uren kost me veel tijd. Natuurlijk wil ik graag dat de leerlingen veel leren, maar de leerlingen en leraren zien dat op deze manier helemaal niet zitten. Stop liever tijd in goede lessen in plaats van in veel lessen. Stap 5 Wat is jouw mening? Je moet als een soort rechter goed luisteren naar wat alle betrokkenen vinden en waarom. Pas daarna geef je je eigen mening. Ook leg je uit waarom jij dat zo vindt. Zeg daarbij ook iets over de meningen van de mensen met wie je het niet eens bent.
27-07-2011 13:45:58
148 5
Voorspellen
Voorbeeld Een gevaarlijke spoorwegovergang vlak bij een school is vorig jaar vervangen door een tunnel. Er was kort daarvoor nog een ernstig ongeluk gebeurd. Een paar kilometer verderop is bij een andere school een vergelijkbare spoorwegovergang. Hoe groot is de kans dat daar binnenkort ook een ongeluk gaat gebeuren? Waarom? Mensen zijn nieuwsgierig naar de toekomst. Jij bent vast ook wel eens benieuwd naar hoe je leven er over een paar jaar of over langere tijd uitziet. Voorspellen is niet alleen leuk, maar ook belangrijk. Je kunt je dan voorbereiden op de toekomst. We denken in Nederland nu al na over de dijken die we voor de toekomst moeten bouwen. Jij houdt met je studiekeuze straks misschien rekening met de kans dat je een baan kunt krijgen in bepaalde beroepen in de toekomst. Hoe? Als je iets voorspelt, zeg je hoe iets er in de toekomst uit zal zien. Om iets te voorspellen kijk je naar zaken die nu een probleem zijn. Je bekijkt de oorzaken en de gevolgen. Je bekijkt ook mogelijke oplossingen en de voordelen en nadelen daarvan. Als je oorzaken, gevolgen en de meest logische oplossingen op een rij zet, kun je een voorspelling maken van hoe de toekomst eruit gaat zien. Voorspellen is moeilijk, omdat er vaak dingen gebeuren die ervoor zorgen dat het uiteindelijk toch anders wordt. De bouw van de tunnel heeft de gemeente meer geld gekost dan gedacht. De bewoners van de stad zijn erg onder de indruk van het ongeluk en de gemeente heeft daarom extra borden geplaatst bij andere spoorwegovergangen: behalve de gewone waarschuwingsborden, wordt er nu ook gecontroleerd. De kans dat er snel weer iets zal gebeuren in dezelfde stad is niet groot.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 148
6
Adviseren en problemen oplossen
Voorbeeld Door een ernstig ongeluk bij een spoorwegovergang wil de gemeente een goed advies over hoe ze om moet gaan met de andere spoorwegovergangen in de stad. Waarom? Je kunt wel iets voorspellen, maar door in te grijpen kun je de toekomst misschien veranderen in een richting die je graag wilt. Zo kun je problemen in de toekomst niet alleen voorspellen, maar zelfs voorkomen dat de problemen ontstaan. Hoe? Om een goed advies te geven, gebruik je drie vaardigheden. • In de eerste plaats kijk je naar de oorzaken en gevolgen van een gebeurtenis of een ontwikkeling. D oor de onveilige situatie bij spoorwegovergangen is er een ongeluk gebeurd. De gemeente heeft nu een tunnel aangelegd. • Vervolgens waardeer je de situatie of ontwikkeling. De nieuw gebouwde tunnel voldoet erg goed. Hij is veilig, en mensen hoeven ook niet meer voor het spoor te wachten als er een trein voorbij komt. De kosten waren wel hoog. • Daarna voorspel je wat er gebeurt als je de oorzaken van het probleem verandert. Als je de andere spoorwegovergangen ook vervangt door tunnels, kost dat veel geld. Dat geld kan niet worden uitgegeven aan andere zaken, zoals het onderhoud van fietspaden of een fietsbrug naar een nieuwe wijk, waardoor de route korter wordt. • Als je de verschillende mogelijkheden met elkaar vergelijkt, kun je een keuze maken. Leg daarbij altijd uit waarom je dat de beste oplossing vindt.
7 Bronnen gebruiken
De antwoorden op vragen vind je vaak in bronnen. Bronnen zijn bijvoorbeeld: • teksten: je schoolboek, websites, dagboeken, boeken, kranten en folders;
27-07-2011 13:45:58
Vaardigheden
• • • •
rafieken, tabellen, diagrammen; g kaarten; afbeeldingen: schilderijen, cartoons, foto’s; het landschap (zie vaardigheid Het beschrijven van een gebied).
Voorbeeld We zijn met vakantie naar Spanje geweest. We hadden er erg veel zin in, want in de folder zag het appartement er prachtig uit. Er was een zwembad vlakbij en het lag niet ver van zee. Toen we er kwamen, viel het nogal tegen. We hadden geen uitzicht vanuit onze kamer op de eerste verdieping. De kamer lag aan een lawaaiige straat en direct aan de overkant stond een hoge flat. Het zwembad was vies, het stonk zelfs. De zee was wel dichtbij, maar de kust was rotsachtig. Het strand begon pas twee kilometer verderop. We liepen elke middag in de brandende zon terug naar het appartement. Waarom? Je gebruikt informatiebronnen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van een situatie of gebeurtenis. Zoals je in het voorbeeld ziet, kan de informatie erg afwijken van de werkelijkheid. Soms wordt de informatie in de bron opzettelijk verdraaid. Maar vaak mis je ook voorkennis om de informatie goed te kunnen beoordelen. Hoe? Bronnen gebruik je om vragen te beantwoorden. • Kijk eerst of de bron echt gaat over de vraag die je wilt beantwoorden. Als dat zo is, is de bron bruikbaar. • Kijk dan of de bron betrouwbaar is. Let daarbij op de volgende dingen: • Hoe komt de maker van de bron aan zijn informatie? De medewerker van het reisbureau is zelf waarschijnlijk niet in het appartement geweest en heeft zijn informatie weer van andere mensen. De kans dat er dingen niet kloppen is dan groter. Als een bron veel later is gemaakt dan de tijd waar hij over gaat, is hij ook vaak minder betrouwbaar. De maker heeft de informatie van anderen of hij was er zelf bij, maar omdat het lang geleden is, is hij dingen vergeten.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 149
149
• Wil de maker van de bron vertellen wat er echt
aan de hand is of wil hij de mensen iets laten geloven? Let op of er vooral feiten of meningen in de bron staan. Een feit is iets waarvan je zeker weet dat het zo gebeurd is, omdat je het kunt bewijzen. Een mening is iets wat je denkt of gelooft, je kunt het niet bewijzen. • Bekijk of alle informatie beschikbaar is. Om te bepalen of een vakantieappartement goed is, wil je weten hoe het eruitziet. Maar ook of het schoon en rustig is. Veel bronnen vertellen hoe iets eruitziet, maar niet over wat je er ruikt, hoort en voelt. Als je dat op een rij zet, kun je een inschatting maken van hoe compleet je voorstelling ergens van is.
7a Grafieken en diagrammen
Bron 1 Een cirkeldiagram
• Een cirkeldiagram laat zien hoe de verdeling van
iets is. Bij het lezen van een cirkeldiagram let je op waarvan er veel of weinig is. De hele cirkel stelt 100 procent voor. Lees bij een cirkeldiagram altijd goed het bijschrift, want daarin staat wat 100 procent is. • Als je een cirkeldiagram maakt, reken je eerst uit hoeveel procent elk onderdeel van het totaal is. Bij de cirkeldiagrammen die je in Mundo moet maken zijn al honderd procentstreepjes getekend. Trek eerst een lijn van het middelpunt naar boven en tel dan met de klok mee. Je begint meestal met het intekenen van het grootste deel.
27-07-2011 13:45:59
150 • In een staafdiagram worden aantallen getekend
Bron 2 Een lijndiagram of grafiek
• Een lijndiagram of grafiek laat zien wat er in een
bepaalde periode veranderd is. Lees op de x-as af over welke periode de grafiek gaat en op de y-as hoeveel er van iets is. Gaat de lijn omhoog, dan is het meer geworden. Gaat de lijn omlaag, dan is het minder geworden. • Als je een lijndiagram maakt, kijk je eerst naar wat de hoogste en de laagste waarde is. Daarmee bedenk je wat de beste indeling is voor de y-as. Teken eerst de punten van elke periode in de grafiek en verbind de punten daarna met elkaar.
Bron 3 Een staafdiagram
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 150
als staven. In bron 3: Hoe langer een staaf, hoe meer vakanties. Let dus op de langste en de kortste staven. Zo kun je snel zien of er veel verschil is tussen zomer en winter, of tussen landen. Als het diagram over gebieden gaat, staat er vaak een jaartal in het bijschrift. Gaat het diagram over een periode, dan staat het gebied waar het diagram over gaat in het bijschrift. Lees het bijschrift daarom ook goed. • Als je een staafdiagram maakt, kijk je eerst naar wat de hoogste en de laagste waarde is. Daarmee bedenk je wat de beste indeling is voor de y-as. Als de staven over perioden gaan, zet je ze in volgorde op de x-as. Als de staven niet over perioden gaan, teken je de staven op volgorde van hoog naar laag.
7b Kaarten
Bron 4 Een thematische kaart van Frankrijk
27-07-2011 13:46:04
Vaardigheden
Kaarten zijn belangrijke bronnen. Let bij het bekijken van een kaart altijd op de volgende vier dingen: • De titel geeft aan welk gebied op de kaart is afgebeeld. De titel van de kaart van bron 4 is Bodemgebruik in Frankrijk. Soms staat in de titel ook over welk onderwerp de kaart gaat. • De ligging. Waar ligt het gebied dat op de kaart staat? Op bijna alle kaarten ligt het noorden boven. Als dat niet zo is, dan staat er een noordpijl bij de kaart, een pijl die naar het noorden wijst. • De legenda. Dit is een lijst waarin staat wat de kleuren en tekens op de kaart betekenen. Kijk maar naar bron 4. • De schaal. Op een kaart is een gebied veel kleiner dan in het echt. Om te weten hoeveel keer het gebied is verkleind, kijk je naar de schaal van de kaart.
7c Rekenen met de schaal
van een kaart
De schaal van bron 4 is 1 : 12.000.000. Dat betekent dat de afstanden in Frankrijk op de kaart twaalf miljoen keer kleiner zijn dan in werkelijkheid. Eén centimeter op de kaart is in werkelijkheid dus 12.000.000 centimeter. Als je wilt weten hoeveel kilometer dat is, dan moet je weten dat 1 kilometer 1000 meter x 100 centimeter is. Dat is 100.000 centimeter. Door de vijf nullen weg te halen van het schaalgetal, krijg je de afstand in kilometers. Voor de kaart van Frankrijk geldt dus: 1 cm op de kaart = 12.000.000 cm in werkelijkheid 1 cm op de kaart = 12.000.000 km in het echt. De afstand tussen Parijs en Lyon is 3 cm op de kaart. Dat is dan 3 x 120 km = 360 km in werkelijkheid.
7d Soorten kaarten
Er zijn twee hoofdsoorten kaarten, overzichtskaarten en thematische kaarten. Overzichtskaarten geven verschillende soorten informatie. Er staan wegen, steden, grenzen, rivieren en hoogteverschillen op. Je kunt overzichtskaarten verdelen in staatkundige en natuurkundige overzichtskaarten. Je herkent overzichtskaarten aan de titel, daarin staat vaak
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 151
151 alleen de naam van het gebied. De kaart ‘Frankrijk’ in de atlas is een overzichtskaart. Thematische kaarten gaan over een onderwerp, bijvoorbeeld klimaat of bevolking. In de titel van een thematische kaart staat behalve de naam van het gebied ook het onderwerp genoemd. Bron 4 is een voorbeeld van een thematische kaart.
7e Kaarten lezen
Als je de kaart echt gaat lezen, geef je antwoord op de volgende vragen. • Welke onderwerpen staan er op de kaart? • Waarvan is veel en waarvan is weinig? Op de kaart van Frankrijk in bron 4 zie je dat er veel veeteelt is en weinig groenteteelt. • Wat hebben de onderwerpen op de kaart met elkaar te maken? Op de kaart van Frankrijk in bron 4 zie je dat er veel groenteteelt is in de buurt van Parijs, dat ook op de kaart staat. • Kun je uitleggen waarom er veel van het één en weinig van het ander is? De groenteteelt bij Parijs kun je eenvoudig verklaren. Omdat groente snel bederft, werd groente vroeger altijd in de buurt van de stad verbouwd. Dat is nog steeds zo. De groenteteelt heeft een hoge opbrengst per hectare. Daarom is het totale gebied waar groente wordt geteeld maar klein. • Wat weet je nog meer van de onderwerpen? Het gaat dan om informatie die niet op de kaart staat. Hoe kun je met die informatie uitleggen waarom er veel of weinig van de onderwerpen op de kaart staat? Op de kaart van Frankrijk in bron 4 zie je dat de wijnbouw vooral in het zuiden van Frankrijk te vinden is. Waarschijnlijk weet je wel dat het zuiden van Frankrijk warmer en zonniger is dan het noorden. Druiven groeien vooral goed in een warm en zonnig klimaat. Daarom vind je in de warme en zonnige delen van Frankrijk veel wijnbouw.
27-07-2011 13:46:07
152 7f Kaarten opzoeken
in de Bosatlas
Als je een plaats opzoekt, gebruik je meestal een atlas. Hoe zoek je daarin de goede kaart? Dat kun je op vier manieren doen: • Als je al ongeveer weet waar het land of de plaats die je zoekt ligt, kun je snel iets opzoeken met een bladwijzer. Een bladwijzer is een kaart met vakken waarin de nummers van de kaartbladen staan. Zo’n bladwijzer staat aan de binnenkant van het omslag. In de Basis Bosatlas voorin, in de Grote Bosatlas achterin. • Als je een kaart zoekt met een bepaald onderwerp, waarvan je niet precies weet hoe dat in de atlas staat, werk je met de inhoudsopgave. De inhoud staat voor in de atlas. Daarin staan de nummers en de titels van alle atlaskaarten op volgorde. Ze zijn ingedeeld in gebieden. In de Basis Bosatlas heeft ieder gebied een eigen kleur. Bijvoorbeeld: groen voor Nederland en geel voor Europa. Die kleuren zie je ook aan de zijkant van de kaartbladen. Dat is makkelijk bij het zoeken. • Als je een plaats of rivier zoekt die je niet kent, werk je met het namenregister. In het namenregister staan alle namen uit de atlas op alfabetische volgorde. Je vindt dit achter in de atlas. Achter elke naam staat eerst de bladzijde van de kaart en daarachter het kaartvak. Bijvoorbeeld: Amsterdam 22C3. Je kunt Amsterdam vinden op kaartblad 22 in kaartvak C3. • Als je kaarten zoekt met een bepaald onderwerp, kun je zoeken met het zaakregister. Het zaakregister is een lijst met onderwerpen, achter in de atlas. Bij elk onderwerp staat welke kaarten in de atlas daarover gaan. Bijvoorbeeld: Klimaat, Nederland: 43.
7g Werken met afbeeldingen
Als je werkt met afbeeldingen, kun je het best een aantal stappen volgen. Eerst kijk je heel goed naar de afbeelding en schrijf je op wat je ziet. Let op dat je nog niet bedenkt wat dingen betekenen! Daarna ga je verklaren wat je ziet en stel je vast wat de boodschap is van de afbeelding. Ten slotte geef je je eigen mening over de afbeelding.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 152
Stappenplan Werken met afbeeldingen Stap 1 beschrijven • Waar speelt de scène zich af? • Wat staat in het midden van de afbeelding? • Waar valt het licht op? • Wat is groot en wat is klein afgebeeld? • Zijn bepaalde aspecten overdreven afgebeeld? (bijvoorbeeld karaktertrekken) • Wat doen de personen op de afbeelding? (let op alle personen) • Waar kijken de personen naar? (let weer op alle personen) • Welke voorwerpen en dieren zie je? • Welke woorden, namen en begrippen staan op de afbeelding? • Wie heeft de afbeelding gemaakt? Stap 2 Verklaren • Waarom is de ruimte zo afgebeeld? • Waarom zijn de voorwerpen en dieren toegevoegd? (NB: voorwerpen en dieren kunnen symbolen zijn. Een symbool verwijst naar een begrip. Bijvoorbeeld: een duif is het symbool van de vrede.) • Wie zijn de personen? • Waarom zijn sommige personen belangrijker dan andere? • Waarom zijn de personen dat aan het doen? • Wat betekenen de woorden, namen en begrippen in de prent? Waarom zijn ze toegevoegd? (vergeet de bijschriften niet) • Wat is de boodschap of bedoeling van de afbeelding? Stap 3 Waarderen • Ben je het eens met die boodschap?
8 Stappenplan onderzoek
Een onderzoek voor mens en maatschappij doe je volgens een aantal vaste stappen. Stap 1 Wat ga je doen? Het onderzoek begint met het kiezen van een onderwerp. Daarna moet je een hoofdvraag voor je onderzoek bedenken: wat wil je weten? Vaak kun je de hoofdvraag van je onderzoek verduidelijken door een paar deelvragen te maken.
27-07-2011 13:46:07
Vaardigheden
Stap 2 Hoe ga je het doen? Een onderzoek duurt meestal langer dan een lesuur. Je moet daarom de taken plannen. Bij het maken van een planning vraag je je drie dingen af: • Wat moet ik allemaal doen? • Wanneer doe ik de verschillende taken? • Wie doet welke taak? (als je in een groepje werkt) Stap 3 doen! Bij deze stap doe je drie dingen: • Je verzamelt informatie. • Je verwerkt de informatie. • Je geeft antwoord op de deelvragen en de hoofdvraag. informatie verzamelen Om antwoord te geven op je onderzoeksvraag, heb je informatie nodig. Die haal je uit bronnen. Er zijn: • bronnen die je altijd bij de hand hebt: het themakatern, het basisboek, de atlas, de website • bronnen die je opzoekt: kranten, tijdschriften, folders, kaarten, informatie op het internet • enquête • interview • eigen waarneming: gebouwen, beelden, schilderijen, het landschap Let er op of je bronnen bruikbaar en betrouwbaar zijn. (Zie vaardigheid Bronnen gebruiken.) informatie verwerken Orden de informatie uit de bronnen. Bijvoorbeeld: • Zet de informatie die over dezelfde deelvraag gaat bij elkaar. • Zet informatie die gaat over oorzaken bij elkaar en alle informatie over gevolgen ook. • Zet informatie over hetzelfde gebied of tijdvak bij elkaar. • Zet informatie over voordelen bij elkaar en informatie over nadelen ook. Vragen beantwoorden Zoek een antwoord op alle deelvragen. Schrijf de antwoorden op. Maak er goede zinnen van, waarin je de vraag terug laat komen. Lees de antwoorden rustig door. Beantwoord daarna de hoofdvraag.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 153
153 Stap 4 laten zien In een presentatie kun je andere mensen laten zien wat jij hebt onderzocht. Je kunt kiezen uit veel verschillende presentatievormen, bijvoorbeeld een verslag, een poster, een powerpointpresentatie, een toneelstukje of een website. Bedenk een vorm die past bij de mensen aan wie je de presentatie laat zien en de situatie waarin dat moet gebeuren. In de presentatie laat je de volgende zaken zien. • Wat waren de hoofd- en deelvragen? • Wat heb je gedaan om aan informatie te komen? • Hoe heb je de informatie geordend en bewerkt? • Welke antwoorden heb je gevonden? (de antwoorden op de deelvragen) • Wat is je conclusie? (het antwoord op de hoofdvraag) Stap 5 terugblik Bij deze stap kijk je terug op wat je hebt gedaan in het onderzoek. De volgende vragen kun je jezelf stellen: • Heb je de planning gehaald? Zo nee, waar lag dat aan? • Hoe ging de samenwerking (als je in een groepje werkte)? • Kon je de hoofdvraag goed beantwoorden? Zo nee, welke informatie had je nog nodig? • Hoe ging de presentatie? Wat ging er goed en wat kon er beter? • Hoe vond je het onderwerp van dit project? Kijk voor speciale onderzoeksvaardigheden zoals enquêtes houden of interviews doen op www.mundo-online.nl.
9
Rekenen met geld en procenten
Voorbeeld Je bent in een nieuwe kledingzaak in de stad geweest; er waren allerlei acties. Die stonden op de winkelruit aangeplakt: • 25% korting op alle sneakers • twee broeken voor de prijs van één (je betaalt slechts de gemiddelde prijs!) • je betaalt, alléén vandaag, géén btw In de winkel heb je de artikelen uit bron 5 gekocht.
27-07-2011 13:46:07
154 Waarom? Vaak heb je meer wensen dan geld in je portemonnee. Je moet dus keuzes maken: waaraan ga je je geld besteden? Dan moet je weten hoe duur iets is. Bijvoorbeeld nadat de korting eraf is gehaald. Hoe? Voor het rekenen met geld en procenten gebruik je de volgende stappenplannen.
9a Rekenen met procenten Op de winkelruit staat: ‘25% korting op alle sneakers’. Wat kosten de sneakers met korting? Op een rijtje: • Een paar sneakers kost € 120. Daar krijg je 25% korting op. • Procent betekent ‘per honderd’. Eén procent is dus 1/100e deel van iets. • 25 procent is dan 25/100e deel van iets. • Je wilt dus eigenlijk weten: ‘hoeveel is 25% van € 120’? Stappenplan: • Bepaal wat 100% is. In dit geval: het bedrag € 120 is 100%. • Reken uit hoeveel 1% is door het totaal te delen door 100. • Vermenigvuldig de waarde van 1% met het aantal procenten dat je wilt berekenen.
Sneakers ADY stripe Pullover DNG Broek KC wit Broek EMM blauw Sportieve tas K12
eenheid
Uitwerking: Maak een verhoudingstabel, waarin je het beschreven stappenplan volgt: : 100 x 25 geld € 120 € 1,20 € 30 procenten 100% 1% 25% : 100 x 25 Conclusie: Het bedrag dat je aan korting krijgt is dan dus: (€ 120 : 100) x 25 = € 30 Wat je na korting voor de sneakers moet betalen is: € 120 – € 30 =€ 90
9b Uitdrukken in een
percentage van
Je krijgt 30 euro korting op een stel snekaers van € 120. Hoeveel procent is € 30 van € 120? Stappenplan: • Waar ‘van’ voor staat stel je op 100%. € 120 is in dit geval 100%. • Reken uit hoeveel procent € 1 is. In dit geval doe je 100 : 120 = 0,83% • Vermenigvuldig dit met het aantal euro’s dat je wilt berekenen. Dus 30 x 0,83 = 25% geld procenten
€ 120 100%
: 120 : 120
€ 1 0,83%
x 30 x 30
€ 30 25%
prijs per eenheid
Subtotaal
acties
Subtotaal na acties
1 paar
€ 120
€ 120
25%
€ 90
2 stuks
€ 45
€ 90
Geen
€ 90
1 stuk
€ 50
€ 50
€ 42,50
1 stuk
€ 35
€ 35
Gemiddelde prijs betalen
1 stuk
€ 37,50
€ 37,50
Geen
€ 37,50
tOtaal (incl. 19% btW)
€ 332,50
€ 260
Bron 5 De artikelen die je wilt kopen.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 154
27-07-2011 13:46:07
Vaardigheden
9c Gemiddelde uitrekenen Op de winkelruit staat: ‘twee broeken voor de prijs van één (je betaalt slechts de gemiddelde prijs!)’. Op een rijtje: Je hebt twee broeken uitgezocht: Broek KC wit kost € 50 Broek EMM blauw kost € 35 Je wilt weten: wat is de gemiddelde prijs? Stappenplan: • Tel de waarde van de delen waarvan je het gemiddelde wilt weten bij elkaar op. • Tel het aantal delen waarvan je het gemiddelde wilt weten. • Deel de totale waarde door het aantal delen. Uitwerking: De optelsom van de waarde van de delen ( de 2 broeken) is € 50 + € 35 = € 85 . Het aantal delen is 2. Het gemiddelde is dan € 85 : 2 = € 42,50. Conclusie: wat je tijdens deze actie voor de twee broeken moet betalen is: € 42,50
9d Afronden op centen
nauwkeurig
Een bedrag van € 218,487395 kun je niet precies afrekenen. Hoe rond je af? Afronden op centen nauwkeurig betekent dat het totaalbedrag op twee cijfers achter de komma nauwkeurig wordt bepaald. Stappenplan: • Als je op twee cijfers achter de komma afrondt, bepaalt het derde cijfer achter de komma hoe je het tweede afrondt. • Is het derde cijfer achter de komma een 4 of lager, dan rond je het tweede cijfer achter de komma naar beneden af. • Is het derde cijfer achter de komma een 5 of hoger, dan rond je het tweede cijfer achter de komma naar boven af.
06488005_KGT1_LB_vaardigheden.indd 155
155 Uitwerking: Stel, je moet een bedrag van € 218,487395 afrekenen. Je moet afronden op twee cijfers achter de komma. Het derde cijfer achter de komma is 7. Dat betekent dat je het tweede cijfer achter de komma naar boven afrondt. Het te betalen bedrag is dan € 218,49. Conclusie: wat je na deze actie voor je aankopen moet betalen is: € 218,49
9e Rekenen met wisselkoersen Je hebt net twee pullovers DNG gekocht voor € 90. In een internetwinkel in de Verenigde Staten vind je precies dezelfde pullovers in de aanbieding, voor $ 50 per stuk, inclusief verzendkosten. Op de site van een geldwisselkantoor vind je de dagkoersen: voor $10 betaal je € 9 + € 5 vaste kosten per transactie (provisiekosten). Zouden de pullovers goedkoper zijn geweest als je ze in de VS had gekocht? Stappenplan: • Schrijf het totaalbedrag op dat je aan vreemde valuta (dollars) nodig hebt. • Reken uit (of zoek op) hoeveel vreemde valuta je krijgt voor 1 euro. • Reken uit: totaalbedrag in vreemde valuta gedeeld door de waarde van 1 euro in vreemde valuta. • Tel de vaste kosten van het geld wisselen erbij op. Uitwerking: Het te betalen bedrag in dollars is: 2 x $ 50 = $ 100 De koersverhouding is $ 10 : € 9 = 1,11. Voor € 1 krijg je dus $ 1,11. Je hebt $ 100 nodig, dus moet je $100 : $1,11 = € 90 betalen. De provisiekosten zijn € 5. Dus: om $100 te kopen, betaal je € 90 + € 5 = € 95. Conclusie: In Nederland kosten 2 pullovers DNG € 90. In de Verenigde Staten kosten diezelfde pullovers $ 100 (inclusief verzendkosten). Dat is in euro’s inclusief provisie € 95. Je bent in Nederland dus voordeliger uit.
27-07-2011 13:46:08