Masteropleiding Mental Health Universiteit Maastricht
Mei 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
9
Algemeen deel
1. De onderwijsvisitatie Mental Health Universiteit Maastricht 2. Het referentiekader van de commissie 3. Algemene bevindingen
11 15 19
Deel II
23
Opleidingsdeel
1. De masteropleiding Mental Health aan de Universiteit Maastricht 25
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
57 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Programma visitatiecommissie Mental Health Universiteit Maastricht Checklist voor de beoordeling van opleidingen
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
59 61 63
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Mental Health van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleiding is beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleiding, het faculteitsbestuur en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdeling aan de universiteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE De visitatie van de masteropleiding Mental Health (MMH) aan de Universiteit Maastricht (UM) kent een vrij lange voorgeschiedenis. De specialisatie Geestelijke Gezondheidskunde werd niet meegenomen in de additionele beoordeling na de visitatie van de ongedeelde opleiding Algemene Gezondheidswetenschappen in 2004, omdat naar de mening van de toenmalige visitatiecommissie de specialisatie Geestelijke Gezondheidskunde slechts ten dele aansloot bij een opleiding Algemene Gezondheidswetenschappen en het referentiekader van de visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen hierdoor niet goed toepasbaar was. Op grond van het in 2005 aan de QANU aangeleverde informatiedossier in het kader van een additioneel beoordelingstraject van de MMH en het zelfevaluatierapport Master Mental Health 2006 heeft er een afzonderlijke beoordeling van deze huidige masteropleiding Mental Health plaatsgevonden. Hierbij is gebruik gemaakt van het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie, aangezien dit referentiekader meer recht doet aan de aard van een masteropleiding op het gebied van mental health. In overeenstemming hiermee bestond de visitatiecommissie dan ook uit drie hoogleraren op het gebied van de klinische psychologie, een hoogleraar onderwijskunde van het hoger onderwijs en een student klinische psychologie. Hierbij willen we de opleiding nogmaals danken voor al het werk dat zij geleverd heeft om het visitatiebezoek voor te bereiden en deze evaluatie vanuit een referentiekader psychologie mogelijk te maken. We hopen dat onze adviezen zullen bijdragen aan de verdere versterking van de MMH-opleiding aan de UM. Namens de gehele commissie wil ik veel dank zeggen aan onze QANU-secretaris Lineke van Bruggen die ons met vaste hand door alle regels en voorschriften van het QANU-labyrint heeft geleid en een grote bijdrage heeft geleverd aan het schrijven van het visitatierapport. Als voorzitter is het ten slotte een groot genoegen om dank te zeggen aan al ‘mijn’ dynamische commissieleden, die met veel enthousiasme en inzet allerlei taken op zich namen en in een constructieve sfeer hebben geholpen het gehele visitatieproces tot een goed einde te brengen. Het feit dat deze visitatiecommissie tot taak had om slechts een enkele masteropleiding te visiteren zal er zeker ook aan hebben bijgedragen dat we er meestal nog vrolijk onder bleven... Prof. dr. Ph. Spinhoven Voorzitter van de visitatiecommissie Mental Health
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
10
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
1.
De onderwijsvisitatie Mental Health Universiteit Maastricht
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor-en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) in het najaar van 2006 de visitatiecommissie Mental Health ingesteld. In januari 2007 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de masteropleiding Mental Health (MMH), waarvoor de QANU een verzoek tot visiteren had ontvangen van het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht (zie par. 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van Deel I en in het in Deel II opgenomen opleidingsrapport, waarin de masteropleiding beschreven en beoordeeld wordt. In hoofdstuk 3 van Deel I gaat de commissie in op een aantal zaken die haar tijdens de visitatie bijzonder heeft getroffen. Hoofdstuk 2 van Deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. 1.2.
De betrokken opleiding
De volgende opleiding is in het kader van deze visitatie bezocht: Universiteit Maastricht 24 januari 2007: •
Masteropleiding Mental Health (CROHO: 60006).
1.3.
De samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is door het QANU-bestuur vastgesteld. De betrokken opleiding en het faculteitsbestuur zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgestelde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C 2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. De visitatiecommissie Mental Health bestond uit de volgende personen: Voorzitter van de commissie: • prof. dr. Ph. (Philip) Spinhoven, hoogleraar Klinische Pychologie aan de Universiteit Leiden en voorzitter van de interuniversitaire onderzoekschool Experimentele Psychopathology; Overige leden: • •
prof. dr. P.M.G. (Paul) Emmelkamp, academiehoogleraar programmagroep Klinische Psychologie en co-Editor in chief of Clinical Psychology & Psychotherapy aan de Universiteit van Amsterdam; prof. dr. M.J.M. (Maarten) van Son, hoogleraar Klinische Psychologie aan de Universiteit Utrecht;
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
11
• •
prof. dr. H. (Hans) van Hout, hoogleraar Onderwijskunde, in het bijzonder het hoger onderwijs, aan de Universiteit van Amsterdam; A.C. (Claartje) Plaisier, studente Klinische Psychologie aan de Universiteit Leiden.
Tot secretaris van de commissie werd benoemd: ir. S. (Lineke) van Bruggen, van het bureau van QANU. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 17 januari 2007 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteit (opleiding) aan te leveren informatie (zelfstudierapport en verdere relevante documenten) en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleiding, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleiding naar haar oordeel voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit; 3. de aspecten van de opleiding te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
De werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 17 januari 2007 in Utrecht. Van de zijde van QANU zijn met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Tijdens de bespreking zijn geen belemmeringen gebleken om het onderwijs van de masteropleiding te beoordelen. Daarmee was de visitatie Mental Health naar het oordeel van het QANU-bestuur omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Er zijn gedurende het visitatietraject geen situaties voorgevallen waardoor onafhankelijkheid van de oordeelsvorming in het geding is gekomen. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Deze zijn in het projectdossier opgenomen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • •
de te volgen werkwijze; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C).
De commissie heeft in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader. In overleg met de opleiding en de instelling is er voor gekozen het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie grotendeels te volgen (zie ook hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van dit deel). Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudie besproken en werden specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. 12
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Na de installatievergadering en het bezoek is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit de QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, Ministerie van OC en W, et cetera). Vanuit het QANU-bureau is contact opgenomen met de betrokken lokale visitatiecoördinator en in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie is de voorbereiding van het visitatiebezoek ter hand genomen. De secretaris van de visitatiecommissie heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan het visitatiebezoek een bezoek gebracht aan de instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Ook werd besproken welke materialen ter inzage gelegd werden en welke aan de commissie werden toegezonden. De samenstelling van de studentendelegatie heeft plaatsgevonden door het ‘prikken’ van studenten uit een lijst met alle ingeschreven studenten. Als de uitgekozen student niet beschikbaar was, is volgens afspraak de volgende student op de lijst van hetzelfde jaar geselecteerd. De commissie heeft verzocht om ruimschoots vóór het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving van de opleiding. De opleiding heeft de commissie voor het bezoek toegang verschaft door middel van een guestaccount. De commissie heeft de beschikking gekregen over het voorgaande visitatierapport uit 2004 en de voorgaande zelfstudie van 2003. Namens de commissie is bij de voorbereiding van het visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen, een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens, richtlijnen en regelingen voor stages en scripties, evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten), gebruikte handboeken kwaliteitszorg, notulen van de opleidingscommissie en examencommissie, en beleidsstukken. Ter bestudering vooraf werden afstudeerscripties en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken opgevraagd. Het bezoek begon met een bespreking van de zelfstudies en de afstudeerscripties. Uit de bij de zelfstudies gevoegde lijst van meest recente scripties had de commissie er ruim vóór het bezoek een aantal geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisa tie en gegeven eindcijfer. Voor zover dat mogelijk was heeft de commissie tijdens het bezoek de overige mastertheses en portfolio’s bestudeerd en in de beoordeling betrokken. Na de voorbespreking werden gesprekken gevoerd met verschillende delegaties, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (onder wie vertegenwoordigers van studieverenigingen), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Tijdens het bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze mogelijkheid is geen gebruikgemaakt. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
13
Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van het opleidingsrapport en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de visitatiedag. Beslisregels De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basis kwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Binnen een facet kan compensatie plaatsvinden: een onvoldoende en een goed punt kunnen leiden tot het gemiddelde: voldoende. Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen. Uitwerking van de beslisregels Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat ‘voldoende’ heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze het gevisiteerde programma als aan de magere kant beschouwt. De visitatiecommissie beoordeelt echter of de gestelde basiskwaliteit binnen de opleiding is gewaarborgd. Het conceptbeoordelingsrapport is in commissieverband vastgesteld via een e-maildiscussie en telefonische contact in maart/april 2007. Vervolgens heeft de hoor-en-wederhoorprocedure plaatsgevonden, waarbij het rapport voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden is aangeboden aan het betrokken faculteitsbestuur. De commissie heeft de ontvangen reactie bekeken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van het definitieve rapport. Aan het eind van het proces is het rapport nog formeel (via e-mail) voor goedkeuring aan alle commissieleden voorgelegd.
14
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
2.
Het referentiekader van de commissie
2.1.
Inleiding
De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over het onderwijs dat door de MMH wordt verzorgd. De commissie mag niet volstaan met het geven van oordelen, zij dient ook aan te geven waarop deze gebaseerd zijn. Daarom wordt in dit hoofdstuk het referentiekader van de commissie beschreven. Het eerste referentiekader is uiteraard het QANU-kader met de door de NVAO aangegeven onderwerpen en toetspunten die in het QANU-kader nader uitgewerkt zijn. De meer specifieke invulling van de meest relevante elementen wordt in het domeinspecifiek referentiekader uitgewerkt. De commissie hecht er ook aan te benadrukken dat binnen de kaders de keuze van de opleiding voor haar eigen profiel en doelstellingen nadrukkelijk wordt meegenomen. Respect voor de eigenheid van een opleiding veronderstelt dat in de eerste plaats wordt nagegaan in hoeverre de opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt niet weg dat van de opleiding in ieder geval verwacht wordt dat een aantal minimumeisen verwezenlijkt wordt. Mental Health is een vakgebied op het grensvlak van de Algemene Gezondheidswetenschappen en de Psychologie. De visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen vond zichzelf niet deskundig genoeg een oordeel over deze opleiding te vellen. Derhalve is er een nieuwe commissie ingesteld die voornamelijk bestaat uit klinisch psychologen. Tijdens de startvergadering is er uitgebreid gesproken over een referentiekader voor deze visitatiecommissie. Het referentiekader Algemene Gezondheidswetenschappen is besproken en dit is gelegd naast het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie. De commissie heeft, na overleg met de opleiding en de instelling, besloten het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie als uitgangspunt te nemen. Dit referentiekader staat hieronder beschreven, waarbij moet worden opgemerkt dat het hier een masteropleiding betreft die ook voor nietklinische beroepen kan opleiden. 2.2.
Domeinspecifiek referentiekader voor de onderwijsvisitatie/accreditatie van de bachelor- en masteropleidingen Psychologie in Nederland
2.2.1. Inleiding: relatie tot de onderwijsvisitatie 2000-2001 Voorafgaand aan de visitatie van de psychologieopleidingen in Nederland heeft de Kamer Psychologie, het disciplineoverlegorgaan van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel de academische bachelor- en masteropleiding moeten voldoen. Zij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van de drie vorige visitatiecommissies, die respectievelijk in 1988, 1994 en 2000 de opleidingen hebben beoordeeld. De criteria sluiten tevens aan op het NIP-rapport ‘De kwaliteit van de psychologiebeoefening’ (NIP, 1995). Alvorens de criteria te expliciteren is het van belang op te merken dat de Kamer Psychologie zich aansluit bij het standpunt van de vorige onderwijsvisitatiecommissie ‘dat een driejarige bacheloropleiding in de psychologie geen civiel effect kan hebben, omdat het competentieniveau na drie jaar te beperkt is voor zelfstandige beroepsbeoefening’ (Onderwijsvisitatie Psychologie, VSNU, 2001, p. 39).
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
15
Bij het formuleren van de criteria die nu voor het eerst – door de invoering van de bachelormasterstructuur – voor beide fasen apart moeten worden genoemd, heeft de Kamer zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat bachelor en master een organisch op elkaar aansluitend geheel vormen. Daarbij respecteert en accepteert zij verschillen die er in de afgelopen periode tussen de verschillende opleidingen psychologie zijn ontstaan ten aanzien van de omvang van de specialisatiefase en de omvang van de vrije keuzeruimte. Sommige opleidingen beginnen daar al mee in het tweede jaar van de bachelor, andere in het derde jaar. 2.2.2. Doelstelling en aard van de academische psychologieopleiding Het uitgangspunt bij het opstellen van criteria is nog steeds dat de psychologie een zelfstandige opleiding is met eigen doelstellingen. Die doelstellingen zijn enerzijds ontleend aan het specifiek eigen disciplinaire karakter van de psychologie als wetenschap en anderzijds aan het veld van toepassingen waarop de opleiding voorbereidt. Mede bepalend voor de identiteit van de psychologieopleiding is de internationale herkenbaarheid en erkenning. In algemene zin richt de psychologie zich op de wetenschappelijke bestudering van gedragsvariabelen die mensen (of dieren) vertonen in hun verhouding tot zichzelf en tot hun fysieke en sociale omgeving. Observatie en analyse van het gedrag vormen de meest gerede methode voor de bestudering van waarnemings- en denkprocessen, kennisinhouden en gevoelens, en van de relaties tussen deze aspecten. De data die nodig zijn voor analyse van mentale activiteiten als cognitie en emotie kunnen niet alleen verzameld worden uit directe observatie van gedrag. Veel gegevens worden verkregen door middel van gesprekken, uit rapporten en de interpretatie van uitdrukkingsbewegingen. De conclusies die daarbij getrokken worden vereisen een scholing, niet alleen met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek maar ook tot de praktijk van de toegepaste psychologie. Voor de opleiding in de psychologie zijn deze gebieden gelijkelijk van belang. De psychologie is een biopsychosociale wetenschap. Observatie en analyse van intrapsychische en interpsychische processen kunnen niet onafhankelijk geschieden van enerzijds kennis over de biologische fundering van het gedrag en anderzijds over de systemen waarbinnen deze plaatsvinden. Dit geldt voor alle subdisciplines van de psychologie. Tevens is de bestudering van de biopsychologie en van psychofysiologische processen onontbeerlijk voor het verwerven van kennis en inzicht met betrekking tot psychische functies. De aard van de psychologie brengt met zich mee dat in deze discipline uiteenlopende analysemodellen worden gehanteerd voor de beschrijving en verklaring van bijvoorbeeld processen van neurofysiologische, intrapsychische, interindividuele, institutionele of culturele aard. Een belangrijke taak van de psychologie is dan ook verbanden te leggen tussen de verschillende verklaringsmodellen. Naast de traditionele methoden zoals de experimentele, quasi-experimentele, differentiële, klinische en observatiemethoden, worden ook meer recente methoden als computationele modelvorming en confirmatorische factoranalyse toegepast in de verschillende gebieden van de psychologie. Kennis van deze verschillende methoden wordt van groot belang geacht voor de academisch geschoolde psycholoog.
16
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Met betrekking tot de voorbereiding van de psychologieopleiding op de beroepsuitoefening verdient specifieke aandacht dat met name praktiserende psychologen in soortgelijke zin als medici beslissingen nemen die het (geestelijk) welzijn van individuele personen in belangrijke mate kunnen bepalen. Daarbij opereren psychologen niet uitsluitend in een een-op-eenrelatie. De context van het systeem waarvan een individuele persoon deel uitmaakt dient veelal in deze beslissing betrokken te worden. Een dergelijke systeembenadering kan betrekking hebben op paarrelaties, gezin, school, arbeidssituatie, sportbeoefening en andere instituties. Juist voor institutionele vormgevingen in de samenleving is psychologische kennis van betekenis. 2.2.3. Gevolgen voor de inhoud van de opleiding Voorgaande uitgangspunten leiden ertoe dat de psychologieopleiding, naar het oordeel van de Kamer, inhoudelijk ten minste de volgende componenten dient te omvatten: In de bachelorfase: a. inleidingen in de belangrijkste deelgebieden van de psychologie, hier verder te noemen de basisvakken, met name de psychologische functieleer, de biologische psychologie, de ontwikkelingspsychologie, de persoonlijkheidspsychologie, de sociale psychologie en de psychopathologie; b. de steunvakken: geschiedenis van de psychologie, de wetenschapsfilosofie, methodenleer en data-analyse en statistiek; c. onderwijs en oefening in de methoden van de psychologische wetenschap en de beroepspraktijk; een stevige basis leggen om in de masterfase te voldoen aan de eisen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP; d. naast globale kennis van de belangrijkste fundamentele en toepassingsgebieden, die bij de betreffende opleiding worden aangeboden, de start van een specialisatie in ten minste een daarvan, ter voorbereiding op een carrière in de praktijk of ter voorbereiding op een carrière als onderzoeker; e. een bachelorwerkstuk (hetzij een verslag van een literatuuronderzoek, hetzij een verslag van een (klein) empirisch onderzoek. In de masterfase: a. voortgezette inhoudelijke specialisatievakken; b. gesuperviseerde praktijk- of onderzoeksstage; c. (indien relevant en gewenst) verdere oefening in vaardigheden voor de beroepspraktijk, zodanig dat daarmee voldaan wordt aan de eisen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek van het NIP; d. opzet, uitvoering en rapportage van een empirisch onderzoek. 2.2.4. Bestuurlijke en organisatorische randvoorwaarden De Kamer Psychologie neemt als uitgangspunt dat het eigen karakter van de psychologieopleiding een zodanige bestuurlijke en organisatorische inbedding vereist dat de beslissingsbevoegdheid over het programma bij psychologen berust. Voor zover de psychologieopleiding niet in een eigen faculteit voor psychologie is ondergebracht, vergt dit – binnen een meer opleidingen omvattende faculteit – een besluitvormingsstructuur die voor de psychologieopleiding een relatief autonome status impliceert, met mandaat om voor onderwerpen die voor QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
17
de psychologie van specifiek belang zijn namens de faculteit op te treden. Ten slotte acht de Kamer geregeld landelijk overleg over kwalificaties voor beroepsuitoefening en beroepsethiek tussen de psychologieopleidingen en met de beroepsvereniging van groot belang.
18
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
3.
Algemene bevindingen
Als inleiding op dit verslag van de visitatiecommissie van de MMH aan de Universiteit van Maastricht (UM) wil de commissie graag aandacht besteden aan enkele algemene en meer specifieke punten, die naar het oordeel van de commissie speciale aandacht behoeven bij de beoordeling van de MMH aan de UM. 3.1.
Domeinspecifiek kader
De commissie heeft uitgebreid gesproken over het door de commissie te gebruiken referentiekader. De commissie heeft vooraf kennisgenomen van het voorgestelde referentiekader van de opleiding (grotendeels overlappend met het referentiekader van de visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen) en het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie. Na bestudering van de zelfstudie, vergelijking van de referentiekaders en discussie in de commissie, was de conclusie van de commissie dat het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie het meest bruikbaar lijkt voor de visitatie van MMH. Op grond hiervan heeft de commissie aan de opleiding en het bestuur voorgelegd van dit kader te mogen uitgaan. De commissie was tevreden over de instemming van zowel opleiding als bestuur om het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie met minimale aanpassingen te mogen gebruiken voor deze visitatie. Dat de opleiding dit referentiekader beter vindt passen bij haar doelstellingen strookt met de zelfstudie waarin wordt benadruk dat met name opleidingen op het gebied van de klinische psychologie studenten met vergelijkbare eindkwalificaties als MMH afleveren. Het gebruik van het referentiekader van de visitatiecommissie Psychologie impliceert niet dat er voor de MMH geen mogelijkheden zouden zijn om eigen accenten te formuleren en na te streven. Juist voor de MMH geldt dat er binnen dit kader een eigen identiteit kan worden ontwikkeld om differentiatie van onderwijs op het gebied van mental health te bevorderen. Met als vooropleiding GGK-bachelor kan voor niet-klinisch psychologisch geïnteresseerde studenten een speciaal programma ontwikkeld worden waarbij een groter accent gelegd wordt op een meer beleidsmatige invalshoek. Het verdient aanbeveling een dergelijk programma nader uit te werken. 3.2.
Introductie bachelor-masterstelsel
De introductie van het bachelor-masterstelsel, waardoor er niet langer sprake is van een ongedeelde opleiding maar van twee afzonderlijke opleidingen, heeft geresulteerd in een nieuw instroommoment. Bij de MMH kan deze instroom bestaan uit zowel bachelors GW als uit studenten met een verwante universitaire bachelor in de psychologie met voldoende vakken op het terrein van de klinische psychologie/psychopathologie. Ook binnen- en buitenlandse studenten met een verwante bacheloropleiding kunnen onder specifieke voorwaarden instromen in de MMH. Studenten die willen voldoen aan de vooropleidingseisen van de postdoctorale beroepsopleiding tot GZ-psycholoog of psychotherapeut BIG dienen in de bachelor Algemene Gezondheidswetenschappen (AG) de differentiatie Geestelijke Gezondheidskunde (GGK) te hebben gevolgd en dienen tevens in de master het keuzeonderwijs met een klinische praktijkstage te vullen. Deze gang van zaken laat zien dat er gekozen is voor een bacheloropleiding waarin men zich al voorbereidt en specialiseert voor een specifieke masteropleiding. Het is de vraag of hierdoor de door de bachelor-masterstructuur beoogde grotere studentenmobiliteit kan worden gereaQANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
19
liseerd. De programmering van de MMH lijkt vooral gebaseerd op doorstroom van de eigen bachelorstudenten AG met als differentiatie GGK. Bachelorstudenten met een andere vooropleiding kunnen hierdoor niet zonder aanvullende voorwaarden worden toegelaten tot de MMH. De commissie realiseert zich dat deze specialisatie, die reeds in de bachelorfase begint, niet los gezien kan worden van het vraagstuk van een eenjarige of tweejarige master. 3.3.
Omvang van het masterprogramma
Zoals ook uit de zelfstudie blijkt is de faculteit voornemens om de MMH uit te breiden tot een tweejarig programma conform het recentelijk uitgebrachte advies van de Commissie Levelt met betrekking tot de wenselijkheid van een tweejarige opleiding psychologie op het gebied van de (geestelijke) gezondheidszorg/klinische psychologie. Vooral met betrekking tot deze specialisaties geldt dat het moeilijk zo niet onmogelijk is om een substantiële klinische stage te combineren met een afstudeeronderzoek/masterthesis en voldoende inhoudelijke en onderzoeksmatige gespecialiseerde onderwijsonderdelen. Deze problematiek vertaalt zich met betrekking tot de MMH aan de UM in een hoge studielast en laag rendement. De opleiding is niet goed binnen de normatieve studieduur van één jaar te voltooien ondanks de vereiste specialisatie in de bachelor. Binnen de gezondheidszorg/klinische psychologie wordt een praktijkstage van minder dan zes maanden door het beroepsveld, de stage-instellingen, studenten en ook docenten als suboptimaal gezien. Dit lijkt ook te gelden voor de klinische stage van 18 EC (504 uur) in de MMH. Deze stageperiode is relatief kort om een volwaardig leertraject in de beroepspraktijk mee te maken, zich te oriënteren op de verdere loopbaan en contacten op te doen die vaak kunnen helpen bij het vinden van een eerste werkkring na het afronden van de studie. 3.4.
Gerealiseerd niveau
De MMH aan de Universiteit Maastricht is de enige opleiding MMH in Nederland, alhoewel er in Nederland en in het buitenland verschillende opleidingen bestaan waarin het profiel van deze masteropleiding is terug te vinden. Zoals ook in de zelfstudie gesteld betreft dit met name opleidingen op het gebied van de klinische psychologie. Omdat verschillende leden van de commissie in verschillende hoedanigheden betrokken zijn geweest bij de recente visitatie van de opleiding Psychologie kon onder meer het gerealiseerde niveau van de MMH worden vergeleken met die van vergelijkbare opleidingen/specialisaties Klinische Psychologie. Naar het oordeel van de commissie levert de MMH studenten met eindkwalificaties die vergelijkbaar zijn met die van opleidingen/specialisaties klinische psychologie in Nederland. Doordat de huidige MMH echter formeel geen psychologie-opleiding is kunnen MMH-studenten op basis van hun drie diagnostische verslagen tijdens de klinische stage helaas niet hun NIP Beroepsaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) halen. Het valt te hopen dat door een verdere integratie van MMH met de Faculteit der Psychologie deze formele ongelijkheid bij vergelijkbare prestaties door studenten zal worden opgeheven. Op basis van de werkstukken en scripties die de commissie heeft ingezien kan worden geconcludeerd dat de eindwerken van MMH-studenten van een hoog niveau zijn. De opleiding slaagt er goed in om studenten te leren onderzoeksvragen in de geestelijke gezondheidskunde te ontwikkelen en middels een integratie van vakinhoudelijke en methodische kennis studenten de gehele empirische cyclus te laten doorlopen om tot een antwoord op deze vragen te komen. De indrukken van het gebruikte studiemateriaal en de examenopgaven ondersteunen 20
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
de conclusie dat een voldoende niveau van kennis en vaardigheden wordt bereikt. Hierbij moet worden aangetekend dat dit niveau gezien moet worden in het kader van een vierjarige opleiding en dat het mogelijk niet vergelijkbaar is met het niveau na een vijfjarige opleiding zoals gebruikelijk in de meeste Europese landen. De bestaande studieduur knelt om de MMH met de beoogde eindtermen optimaal uit te voeren. Ook de vergelijkbaarheid met internationale opleidingen is hier in het geding. 3.5.
Inzet en kwaliteit personeel
Het is de commissie opgevallen dat vergeleken met de vorige visitatie het aantal gepromoveerde stafleden is toegenomen. Inmiddels is 100% van de universitair docenten werkzaam binnen de FdGW gepromoveerd tegenover 60% in 1996. Helaas is het aandeel van vrouwen in de hogere WP-functies nog steeds laag en het is te hopen dat het facultaire beleid om meer vrouwen in hogere WP-functies te benoemen zijn vruchten zal afwerpen. De commissie staat positief tegenover het streven dat het overgrote deel van de staf én onderwijstaken én onderzoekstaken moet uitvoeren. Dit is van groot belang voor de kwaliteit van het onderwijs en voor het aanzien van de opleiding in het buitenland. Dat de kwaliteit van het ingezette personeel voldoende is, bleek ook uit het positieve oordeel van de studenten over kwaliteit, bereikbaarheid en inzet van de bij de opleiding betrokken docenten. Wat de commissie opviel, was dat er geen dragend hoogleraar voor het GGK-onderwijs is. Deze positie is al jaren vacant. Het verheugt de commissie dat ze tijdens het bezoek heeft vernomen dat deze positie binnenkort, in overleg met de Faculteit der Psychologie (FdP), zal worden ingevuld. Een hoogleraar met voortreffelijke eigenschappen op het gebied van onderzoek kan voor studenten als een belangrijk rolmodel in het onderzoeksdomein van de mental health fungeren. De afgelopen periode zijn wel andere vacante posities ingevuld en de staf-studentratio bedraagt momenteel ongeveer 1:30. In vergelijking met soortgelijke opleidingen psychologie in Nederland is deze ratio niet afwijkend, alhoewel als gevolg van uiteenlopende definities van de hierbij betrokken grootheden een zinvolle vergelijking zeer moeilijk is en deze gegevens met grote terughoudendheid moeten worden geïnterpreteerd. 3.6.
Bevindingen met betrekking tot de visitatie
De commissie heeft het bezoek aan de MMH als nuttig, informatief en plezierig ervaren. De snelle reactie van opleiding en bestuur op het door de commissie voorgestelde domeinspecifiek kader zorgde ervoor dat direct vanaf het begin van het bezoek de opleiding gericht beoordeeld kon worden. De opleiding en faculteit waren goed voorbereid op de visitatie, wat tot uitdrukking kwam in de zeer goede voorzieningen ten behoeve van de commissieleden en het aangeleverde materiaal (scripties, opleidingsplannen, syllabi, handboeken, verslagen met betrekking tot de kwaliteitszorg, reglementen, stageverslagen, et cetera). Wanneer gegevens ontbraken werden deze op verzoek van de commissie steeds snel alsnog aangeleverd. De meeste gesprekken met de diverse geledingen die bij de opleiding betrokken zijn, waren informatief en verhelderend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat, hoewel het zelfevaluatierapport systematisch en expliciet de door de QANU onderscheiden domeinen en facetten behandelt, het opnemen van zestien niet-gepagineerde en ook niet in de inhoudsopgave genoemde bijlagen in de appendices van het zelfevaluatierapport de commissie tijdens haar werkzaamheden bij herhaling ongemak hebben opgeleverd. Verder was de commissie verbaasd om pas tijdens het bezoek te vernemen dat het WP-personeel betrokken bij MMH sinds 1 januari jl. onder de QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
21
verantwoordelijkheid valt van FdP, maar dat er geen vertegenwoordigers van FdP aanwezig waren bij de gesprekken van de commissie met het management/de leiding van de opleiding.
22
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
23
24
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
1.
De masteropleiding Mental Health aan de Universiteit Maastricht
Administratieve gegevens Masteropleiding Mental Health: Naam opleiding CROHO-nummer Niveau Oriëntatie Studielast Graad Variant(en) Locatie(s) Einddatum accreditatie
Mental Health 60006 master wo 60 EC master voltijd, deeltijd Maastricht 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht vond plaats op 24 januari 2007. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Mental Health (MMH) wordt aangeboden door de Faculteit der Gezondheidswetenschappen (FdGW) met inzet van staf uit de FdGW, Faculteit der Psychologie (FdP) en Faculteit der Geneeskunde (FdG). De opleiding bouwt voort op de specialisatie Mental Health binnen de bachelor Algemene Gezondheidswetenschappen (AGW) en komt voort uit de specialisatie Geestelijke Gezondheidkunde binnen de ongedeelde opleiding Algemene Gezondheidswetenschappen. De MMH vormt één van de drie doorstroommasters voor de bachelor AGW. De Faculteit der Gezondheidswetenschappen is met een breed palet van programma’s op het gebied van gezondheidszorg uniek in Nederland en Europa. De faculteit integreert specialismen en vakgebieden die het verband tussen maatschappij en ziekte of gezondheid onderzoeken. Door onderzoek en specifieke (initiële en postinitiële) opleidingen draagt de Faculteit der Gezondheidswetenschappen bij aan kwaliteitsverbetering van de gezondheidszorg. Het onderzoek van de faculteit wordt uitgevoerd samen met de Faculteit der Geneeskunde, het academisch ziekenhuis Maastricht en de Faculteit der Psychologie. Het merendeel van het onderzoek is ondergebracht in zelfstandige instituten, zoals NUTRIM (voeding en milieu), Caphri (gezondheidsbevordering en preventie) en EPP (experimentele psychopathologie). Vanuit onder meer deze instituten participeert de faculteit ook in de onderzoekscholen Vlag-2, CaRe, WTMC, EURON, EPP en ICO. De Faculteiten der Gezondheidswetenschappen en Geneeskunde zijn per 1 januari 2007 gefuseerd tot de ‘Faculty of Healh, Medicine and Life Sciences’ (FHML). Drijfveren voor deze fusie zijn een nieuwe visie op gezondheid en gezondheidszorg, de creatie van een uitstekende partner voor strategische onderwijs- en onderzoeksallianties, een daadkrachtige interne organisatie en een sterke inbreng van de universitaire component in het per 1 januari 2008 te vormen Maastricht UMC+. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
25
De veranderde visie op gezondheid en gezondheidszorg vraagt om een nieuwe profilering van de Faculteiten Geneeskunde, Gezondheidswetenschappen en de School for Life Sciences. Het zogenaamde ‘ketenconcept’ staat hierbij centraal. Met dit concept kan de gefuseerde faculteit op zowel nationaal als internationaal niveau een voortrekkersrol vervullen. De fusie verbindt de diverse expertises en versterkt de multidisciplinaire en interdisciplinaire aanpak van onderwijs en onderzoek. De organisatiestructuur FHML ontwikkelt van de huidige onderzoeksinstituten naar ‘schools’. Uitgangspunt voor het schoolmodel van de FHML is dat een school onderzoek en masteronderwijs combineert. De FHML kent de volgende vijf schools: • • • • •
School for Cardiovascular Diseases (CARIM); School for Oncology (GROW); School for Mental Health and Neurosciences (H&G/EPP); School for Nutrition and Metabolism (NUTRIM); School for Public Health and Primary Care (CAPHRI).
Binnen de FHML zal één onderwijsinstituut gevormd worden waarin al het bacheloronderwijs wordt ondergebracht. Het veelal specialistische masteronderwijs wordt zo dicht mogelijk bij het onderzoek in de schools gepositioneerd. De opleiding biedt een voltijd- en een deeltijdvariant, net als de oude ongedeelde opleiding. De nieuwe masteropleiding trekt echter nauwelijks deeltijdstudenten, volgens de zelfstudie ongeveer één student per jaar. Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma als de voltijdstudenten en volgen meestal op vrijdag onderwijs. De oordelen van de commissie over de voltijdopleiding zijn ook van toepassing op de deeltijdopleiding 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De masteropleiding Mental Health komt voort uit de specialisatie Geestelijke Gezondheidkunde binnen de ongedeelde opleiding Algemene Gezondheidswetenschappen (AGW). Evenals de masteropleiding kende de ongedeelde opleiding een voltijd- en een deeltijdvariant. De masteropleiding vormt één van de drie doorstroommasters voor de bachelor AGW. Het curriculair onderwijs van de ongedeelde opleiding is beëindigd. Aan studenten wordt de gelegenheid geboden om tot één jaar na het beëindigen van het curriculair onderwijs herkansingstoetsen af te leggen. De studenten die de opleiding nog niet hebben afgerond, bevinden zich allen in de fase van scriptieafronding. Zij worden daarbij individueel begeleid. Er is geen overgangsregeling. Tijdens het bezoek zijn geen problemen met de afbouw van de opleiding en de overstap van studenten geconstateerd.
26
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De master Mental Health (MMH) is een academische master die zich richt op het werkveld van de geestelijke gezondheidszorg. De master kenmerkt zich door een multidisciplinaire, wetenschappelijke benadering van geestelijke gezondheidsproblemen en bouwt voort op al aanwezige kennis en vaardigheden met betrekking tot psychische stoornissen, theoretische verklaringsmodellen en (psycho) therapeutische benaderingen die verkregen zijn in de bachelorfase. (De major en minor MMH binnen de bachelor AGW omvatten 50 respectievelijk 30 EC.) In de MMH staat naast kennisverwerving ook het aanleren van competenties centraal. Het betreft hier competenties op het gebied van diagnostiek, interventie en onderzoek. In de verschillende onderwijsblokken zijn daartoe vaardigheidstrainingen opgenomen en bovendien biedt de master ruimte voor een klinische praktijkstage. Onderzoekscompetentie wordt verworven door ruime aandacht voor en kritische beschouwing van onderzoeksliteratuur en -bevindingen, het uitvoeren van individuele en groepsopdrachten, en de afstudeerstage. Daarnaast is er de mogelijkheid om extra keuzeblokken op het gebied van onderzoeksvaardigheden te kiezen. De MMH richt zich op het domein van de geestelijke gezondheidszorg en voorziet in de behoefte mensen op te leiden die over zowel klinische expertise beschikken als een diepgaande theoretische kennis hebben van geestelijke gezondheidsproblemen. Afgestudeerden kunnen bij zorgverlenende instanties zoals Riaggs en ziekenhuizen terechtkomen in junior- of opleidingsfuncties. In combinatie met vakken die al in de bachelor gevolgd zijn, biedt de MMH aansluiting op de wettelijk erkende postacademische beroepsopleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut in het kader van de wet BIG. Verder zal een deel van de afgestudeerde masters terechtkomen in onderwijs-, onderzoeks- en beleidsfuncties. Op masterniveau zijn er in de wereld vele opleidingen te vinden waarin het profiel van de MMH is terug te vinden. Opleidingen op het gebied van de Clinical Psychology zijn ruimschoots voorhanden en leveren studenten af met vergelijkbare eindkwalificaties als de MMH. De laatste fase van de opleiding, de onderzoeksstage, kan in het buitenland gevolgd worden. De staf die betrokken is bij de opleiding MMH heef een uitgebreid internationaal onderzoeksnetwerk. Studenten die kiezen voor een buitenlandse stage worden hierbij financieel ondersteund door de faculteit. Voor de MMH zijn de eindtermen als volgt te definiëren: 1. de afgestudeerde MMH beschikt over kennis van en heeft inzicht in diagnostiek, uitingsvormen en theoretische modellen over ontstaan en voortbestaan van psychopathologie; 2. de afgestudeerde MMH is in staat om een kritisch wetenschappelijke houding aan te nemen betreffende vraagstukken in de geestelijke gezondheidszorg; 3. de afgestudeerde MMH beschikt over de competenties tot het zelfstandig opzetten, uitvoeren, interpreteren en rapporteren van wetenschappelijk onderzoek; QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
27
4. de afgestudeerde MMH heeft competenties op het gebied van diagnose en (basale) interventies op het gebied van de geestelijke gezondheid. Een volledige beschrijving van de eindtermen is opgenomen in bijlage 1. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel en adequate eindkwalificaties heeft beschreven die aansluiten bij de eisen uit het beroepsveld en van vakgenoten. Voor aanvang van de visitatie is overleg geweest over het door de commissie te gebruiken referentiekader. De keuze was tussen ofwel het referentiekader op het gebied van de Algemene Gezondheidswetenschappen ofwel het referentiekader op het gebied van de Psychologie. Na overleg met de opleiding is gekozen voor het gebruik van het domeinspecifieke referentiekader Psychologie (zie hoofdstuk 2). Dit lijkt een goede keuze, de commissie heeft de doelstellingen en eindtermen van deze opleiding naast dat domeinspecifieke referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. Bij toetsing aan het referentiekader Algemene Gezondheidswetenschappen was dat aanzienlijk minder het geval geweest. De commissie is derhalve van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding voldoende helder zijn en in voldoende mate aansluiten aan de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Mental Health. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Aan de hand van de ‘Dublin-descriptoren’ en met inachtneming van de eindtermen zoals voor de masteropleiding geformuleerd, is het onderstaande profiel van de MMH opgesteld (zie ook bijlage 1 voor de relatie tussen de doelstellingen van het programma, de eindtermen op blokniveau in relatie tot de Dublin-descriptoren). Kennis en inzicht De afgestudeerde MMH beschikt over brede kennis van de gezondheidswetenschappen en over specialistische kennis op het gebied van de geestelijke gezondheidkunde. De MMH integreert deze vakinhoudelijke kennis met de kennis van en het inzicht in de wetenschappelijke methoden en technieken om gezondheidswetenschappelijke (onderzoeks)programma’s in het algemeen en op het terrein van de geestelijke gezondheid in het bijzonder, te analyseren, te evalueren en te ontwikkelen. Toepassen van kennis en inzicht De afgestudeerde MMH is in staat om de verworven competenties toe te passen bij problemen die ontstaan binnen de geestelijke gezondheidkunde op gebieden van diagnostiek, interventie en onderzoek. Daarbij integreert de master zonodig de kennis die binnen de verschillende onderwijsonderdelen zijn aangebracht waardoor hij/zij in staat is oplossingsrichtingen te formuleren voor complexe problemen en situaties.
28
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Oordeelsvorming De afgestudeerde MMH beschikt over onderzoeksmethodologische kennis en heeft de vaardigheid om naar aanleiding van complexe onderzoeksvraagstellingen binnen het domein van de geestelijke gezondheidkunde een onderzoeksvoorstel te ontwikkelen. Tevens beschikt de master over kennis van statistische analysetechnieken en is hij in staat met behulp van statistische sofware data te analyseren en te interpreteren. Bij onvolledige en/of beperkte informatie is de master in staat hypothesen te formuleren die gebaseerd zijn op toepassing van zijn kennis op het gebied van de geestelijke gezondheidkunde. Daarbij is de afgestudeerde is staat om een kritisch wetenschappelijke houding aan te nemen ten aanzien van tests en methoden die in de psychologie gebruikt worden om uitspraken over mensen te doen, om op basis van neuropsychologische/psychodiagnostische assessments tot een diagnose te komen, en om aanbevelingen te doen ten aanzien van het te voeren beleid bij een specifieke cliënt. Communicatie De afgestudeerde MMH kan bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de geestelijke gezondheidkunde op schriftelijke en mondelinge wijze rapporteren aan vakgenoten en niet-vakgenoten. Hierbij is de afgestudeerde in staat onderliggende theoretische concepten te verklaren en achterliggende argumenten voor de opzet en de uitvoering van het onderzoek en de analyse van de onderzoeksgegevens in deze presentatie te betrekken. Tevens is de afgestudeerde in staat om op schriftelijke en verbale wijze te communiceren over uitslagen van tests en metingen met collega’s en cliënten. Leervaardigheden De afgestudeerde MMH is in staat hiaten in de benodigde kennis te herkennen en heeft de vaardigheid om zich zelfstandig nieuwe concepten eigen te maken. Oordeel Naar de mening van de commissie heeft de opleiding de relatie tussen eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven; alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De verschillende geformuleerde eindkwalificaties zijn te koppelen aan één of meer descriptoren. Op basis hiervan trekt de commissie de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
29
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De MMH bouwt voort op de ongedeelde opleiding. In de eindtermen van de MMH is het wetenschappelijke karakter verweven. De masteropleiding gaat voort op de weg die tijdens de bachelorfase is in gegaan. Naast het ontwikkelen van diagnose- en interventiecompetenties richt de masteropleiding zich vooral ook op het ontwikkelen van een onderzoekscompetentie. Onderzoeksmethodologie en vakinhoudelijke kennis op het gebied van de geestelijke gezondheidkunde zijn geïntegreerd. De masteropleiding wordt afgerond met het opzetten, uitvoeren en (schriftelijk) presenteren van een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de geestelijke gezondheidkunde. In deze eindopdracht, de masterthesis, worden alle academische kennis en vaardigheden die in eerste instantie in de bachelorfase aan de orde zijn gekomen en later in de masterfase zijn uitgebouwd en toegepast, integraal getoetst. De masterthesis staat gelijk aan de doctoraalscriptie van de ongedeelde opleiding. Oordeel Kijkend naar de doelstellingen is de commissie van oordeel dat er duidelijk sprake is van een wo- oriëntatie. Dit is tijdens het bezoek en in de gesprekken met staf en studenten bevestigd. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding adequaat aansluit bij de eisen die door vakgenoten en het beroepsveld gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Mental Health. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving van het programma: Het onderwijs heeft een duur van één jaar en is gestructureerd in blokken van acht weken. In een blokperiode komen parallel aan elkaar twee onderdelen aan de orde. Deze opzet maakt het mogelijk het programma ook in deeltijd te volgen (duur: twee jaar). 30
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Het programma bestaat uit drie verplichte stoornisgeoriënteerde blokken (samen 18 EC), drie keuzeblokken of een praktijkstage (18 EC) en het afstudeeronderzoek en de masterthesis (24 EC). Schematisch is het programma als volgt opgebouwd: 8 wkn
Neuropsychological disorders (6 EC) Inclusief: • neuro-anatomisch practicum • training neuropsychologische testdiagnostiek
8 wkn
Psychotic disorders (6 EC)
Praktijkstage of keuzeblok (6 EC)
Praktijkstage of keuzeblok (6 EC)
Inclusief: • training crisisinterventie 8 wkn
Personality disorders (6 EC)
Praktijkstage of keuzeblok (6 EC)
Inclusief: • training SCID-II (Structured Clinical Interview for the DSM-IV - Axis II) 16 wkn
Afstudeeronderzoek en masterthesis (24 EC)
De verschillende onderdelen worden hieronder kort toegelicht. Een uitgebreide toelichting in de vorm van het nominaal plan was opgenomen als bijlage in de zelfstudie en is globaal opgenomen in bijlage 1 van dit rapport. Drie verplichte stoornisgeoriënteerde blokken (18 EC) De stoornissen die behandeld worden in de masterfase van de MMH (neuropsychological disorders, psychotic disorders and personality disorders) behoren tot de meest complexe stoornissen binnen de GGZ. Er wordt voortgebouwd op kennis die verworven is in de bachelor Algemene Gezondheidswetenschappen, differentiatie Geestelijke Gezondheidkunde (of eventueel een verwante bachelor). Gezien het belang van het competentieniveau van de afgestudeerden is er veel aandacht voor competentiegerichte onderwijsvormen. Hierbij ligt de nadruk niet uitsluitend op het verwerven van inhoudelijke kennis, maar ook op het leren toepassen ervan. Nieuwe PGO-achtige onderwijsvormen, waarbij de student geconfronteerd wordt met een op te lossen probleem, worden daarbij ingezet. Tevens vinden er binnen deze blokken twee vaardigheidstrainingen plaats die gericht zijn op de diagnostiek van deze complexe stoornissen (respectievelijk neuropsychologische testdiagnostiek en SCID-II training) en één vaardigheidstraining gericht op interventie in crisissituaties. Praktijkstage/keuzeonderwijs (18 EC) Invulling van de drie keuzeblokken is in principe vrij. De student kan onderwijseenheden kiezen bij andere capaciteitsgroepen, faculteiten of universiteiten. De keuzeblokken dienen wel ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de programmacoördinator. Een keuzeblok dat sterk QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
31
wordt aanbevolen is ‘Prevention of mental health problems’. Dit onderdeel betreft een nauwe samenwerking met de capaciteitsgroep GVO. Centraal staan de mogelijkheden en ervaringen op het terrein van de preventie van psychische problemen. Wanneer de student wil voldoen aan de vooropleidingseisen van de postdoctorale beroepsopleiding tot GZ-psycholoog BIG, zal het onderdeel keuzeonderwijs met een klinische praktijkstage moeten worden gevuld. Om een praktijkstage te mogen lopen moet de betreffende student voldoen aan alle overige vooropleidingseisen van de postacademische beroepsopleiding. De praktijkstage wordt geëvalueerd aan de hand van tien intervisiebijeenkomsten, een drietal verslagen en een beoordeling door de begeleider van de stage-instelling. De praktijkstages worden gecoördineerd door de praktijkstagecoördinator. Afstudeeronderzoek en masterthesis (24 EC) De onderzoeksstages worden gecoördineerd door de onderzoeksstagecoördinator. Er zijn verschillende vormen van onderzoekstages mogelijk. De onderzoekstage mondt uit in een individueel geschreven wetenschappelijke thesis, welke zal worden beoordeeld volgens de geldende criteria. Het masterprogramma sluit nauw aan op wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het internationale vakgebied van de mental health sciences. Het onderwijs maakt daarbij volop gebruik van de relevante onderzoeksthema’s van het instituut Experimentele Psychopathologie (EPP). Meestal sluit het onderzoek aan bij het lopende onderzoek binnen de faculteit of het onderzoeksinstituut. Het afstudeeronderzoek kan echter ook elders plaatsvinden, bij een andere onderzoeksgroep binnen de universiteit, of aan een andere universiteit of onderzoeksinstelling in het binnen- of buitenland. In alle gevallen zullen twee docenten van de UM, van wie ten minste één verbonden aan de master Mental Health Sciences, betrokken zijn bij de opzet en beoordeling van het onderzoek. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat zij het wetenschappelijk niveau van de opleiding waarborgt door het afstemmen van het methoden, technieken en statistiekonderwijs op vakinhoudelijke thema’s, door inbreng van wetenschappelijke casuïstiek in het onderwijs en de inzet van wetenschappelijk personeel met een binding aan de wetenschappelijke praktijk. In de onderzoeksstage worden geleerde vaardigheden toegepast in het eigen onderzoek van de student. De master wordt afgesloten met een thesis die gebaseerd is op empirisch onderzoek dat voornamelijk kwantitatief van aard is. In het onderwijs wordt gebruikgemaakt van de relevante internationale ontwikkelingen in het vakgebied, vooral van de onderzoeksthema’s van het onderzoeksinstituut Experimentele Psychopathologie (EPP). Veel docenten zijn aan dit onderzoeksinstituut verbonden en verweven op die manier hun expertise in het onderwijs. 32
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Voor de coördinatie van de trainingen in klinische vaardigheden worden docenten ingezet die naast onderwijs en onderzoek ook een klinische taakstelling hebben. Daarnaast is er een samenwerkingsverband met de Riagg Maastricht met betrekking tot het inschakelen van ervaren therapeuten voor het uitvoerende klinische onderwijs. De onderzoeksstage van de studenten is de integrale toets van de onderzoeksvaardigheden. Tijdens de onderzoeksstage wordt van de student verlangd dat hij/zij zelf een onderzoeksvraag op het gebied van de geestelijke gezondheidkunde genereert, een bijbehorend design kiest, data verzamelt, analyseert en rapporteert. Het uiteindelijke product is de masterthesis waarin het hele onderzoeksproces wordt beschreven inclusief de conclusies en de discussie die gevoerd kan worden naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek. De begeleiding van de thesis is in handen van twee begeleiders, veelal één begeleider voor de meer inhoudelijke kant en één begeleider met expertise op het gebied van onderzoeksvaardigheden. Het onderzoek van de studenten sluit in de meeste gevallen aan op lopend onderzoek binnen de faculteit of het onderzoeksinstituut. In het onderwijs wordt de studenten geconfronteerd met actuele wetenschapstheorieën, zoals gepubliceerd in de internationale literatuur. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen et cetera) die in het onderwijs gebruikt worden. Ook heeft de commissie een selectie van de meest recente scripties gelezen en beoordeeld. De commissie concludeert op grond daarvan en op grond van de gevoerde gesprekken dat de inbedding in het onderzoek adequaat is. Mede door de praktijkstage zijn er diverse samenwerkingsverbanden met de actuele beroepspraktijk. Wel wil de commissie daarbij opmerken dat ze heeft geconstateerd dat deze stage meer gericht is op toepassen van diagnostische en interventievaardigheden en minder op het wetenschappelijk reflecteren op de beroepspraktijk en het eigen functioneren. Naar het oordeel van de commissie dient een student juist in de praktijkstage kritisch wetenschappelijk te leren reflecteren over probleemsituaties in de praktijkstage en het eigen functioneren daarin. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat in voldoende mate voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding Mental Health worden gesteld. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De eindtermen van de MMH zijn op blokniveau geoperationaliseerd. De gedetailleerde uitwerking in de vorm van een nominaal plan is opgenomen als bijlage bij de zelfstudie. Daarin staan uitgebreid de doelstelling, inhoud, werkwijze, werkvormen, gebruikte materialen en wijze van toetsing beschreven. Zie ook hiervoor (voor F4) de beschrijving van het programma. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
33
Kennis van en inzicht in diagnostiek, uitingsvormen en theoretische modellen over ontstaan en voortbestaan van complexe vormen van psychopathologie worden verkregen in de verplichte blokken. Gezien het belang van het competentieniveau van de afgestudeerden is er veel aandacht voor competentiegerichte onderwijsvormen. Hierbij ligt de nadruk niet uitsluitend op het verwerven van inhoudelijke kennis, maar ook op het leren toepassen ervan. Nieuwe PGO-achtige onderwijsvormen, waarbij de student geconfronteerd wordt met een op te lossen probleem, worden daarbij ingezet. Tevens vinden er binnen deze blokken twee vaardigheidstrainingen plaats die gericht zijn op de diagnostiek van deze complexe stoornissen (respectievelijk neuropsychologische testdiagnostiek en SCID-II-training). De kritisch wetenschappelijke houding van studenten wordt bevorderd door zowel de inhoud van het onderwijs als door de gehanteerde werkvormen. Het contrasteren van verschillende wetenschappelijke benaderingen in relatie tot een bepaalde stoornis, de nadruk op evidencebased theorieën en interventies en het aanreiken van actuele onderzoeksartikelen in relatie tot de specifieke stoornis moeten de student aanzetten tot nadenken over de sterkten en zwakten van specifieke benaderingen en invalshoeken. Daarnaast biedt de casuïstiek aanknopingspunten om in te gaan op de multiculturele aspecten van psychopathologie en ethische dilemma’s in onderzoek en interventie binnen de GGZ. Discussie en reflectie worden verder gestimuleerd door de gehanteerde onderwijsvormen: PGO in combinatie met projectonderwijs. De kritisch wetenschappelijke houding wordt verder vormgegeven tijdens de onderzoeksstage, vooral in de interactie tussen student en begeleider. De basisonderzoeksvaardigheden worden in de bachelorfase gelegd (onder andere MT&Sonderwijs, bachelorthesis). In de onderzoeksstage komen de geleerde vaardigheden op het gebied van methodologie, onderzoekstechnieken, statistiek en wetenschapsfilosofie en -theorie samen en worden ze in de praktijk gebracht. Binnen de blokken van het MMH-curriculum worden diverse vaardigheidstrainingen aangeboden die bijdragen aan de totstandkoming van de diagnose- en de interventiecompetentie. Het gaat hierbij concreet om de volgende vaardigheidstrainingen: neuropsychologische diagnostiek, crisisinterventie en ‘Structured Clinical Interview for the DSM-IV-Axis II (SCID-II)’. De vakspecifieke vaardigheden worden toegepast tijdens de klinische praktijkstage die in het kader van de aansluiting op ingangseisen van de postdoctorale opleiding tot GZ-pyscholoog of psychotherapeut BIG facultatief kan worden gevolgd. Het programma is geheel rond de eerder genoemde eindtermen ontwikkeld. Werkvormen, vakinhoudelijke thematiek en vaardigheidstrainingen zijn er volgens de zelfstudie alle op gericht het de student mogelijk te maken deze eindtermen te bereiken. Door middel van evaluatie en toetsing wordt nagegaan in hoeverre de doelstellingen ook daadwerkelijk bereikt worden dan wel bereikt zijn door de student. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen waarin de doelstellingen op programmaniveau worden vertaald in eindtermen op blokniveau. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie de relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen in het masterprogramma en de eindtermen van de opleiding (zie ook bijlage 1). De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt in de meeste gevallen (voor de hoofdstroom van de studenten) voldoende te identificeren. Wel merkt de commissie op dat voor niet-klinisch psychologisch geïnteresseerde studenten een duidelijk programma ontbreekt, en zeker de 34
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
mogelijkheid voor een praktijkstage. In de doelstellingen wordt aangegeven dat studenten ook een meer beleidsmatige invalshoek in de studie kunnen kiezen in het kader van de 18 EC voor keuzeblokken/praktijkstage. Een concrete uitwerking daarvan heeft de commissie niet in het programma teruggevonden. Aangezien dit een formele eindkwalificatie van de MMH betreft zou het onderwijsprogramma voor deze subgroep van studenten meer geëxpliciteerd moeten worden. De commissie komt evenwel op basis van bestudering van het materiaal, gesprekken met docenten en studenten en met inachtneming van bovengenoemde opmerking tot de conclusie dat het masterprogramma in het algemeen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Het MMH-programma is inhoudelijk samengesteld door de programmagroep van deze masteropleiding. In deze programmagroep zitten alle docenten die in een coördinerende functie betrokken zijn in het masterprogramma. Binnen de programmagroep wordt de MMH vormgegeven met inachtneming van de facultaire randvoorwaarden zoals de onderwijsstructuur, werkvormen, duur en plaats van keuze-elementen. Hierbij worden de verschillende eindtermen die de master kent op blokniveau uitgewerkt. Tevens wordt in deze programmagroep een logische opbouw van het programma samengesteld en bewaakt en worden eventuele blokoverstijgende thema’s ingebed in de diverse blokken. Het curriculum van de MMH begint met een drietal stoornisgeoriënteerde blokken. Er is voor gekozen om vooral de meeste complexe stoornissen in de master te behandelen, waarbij teruggegrepen kan worden op kennis van theoretische modellen en diagnostische vaardigheden die reeds in de bachelorfase verkregen is. Naast het verwerven van kennis en inzicht komen ook professionele vaardigheden in deze drie blokken aan bod. In ieder blok wordt een training aangeboden die enerzijds thematisch met de inhoud van het desbetreffende blok is verbonden, en anderzijds van belang is voor de praktijkstage en de latere beroepspraktijk. Deze vaardigheidstrainingen zijn: neuropsychologische diagnostiek (in blok neuropsychological disorders), crisisinterventie (in blok psychotic disorders) en ‘Structured Clinical Interview for the DSMIV-Axis II (SCID-II)’ (in blok personality disorders). Parallel aan het volgen van de blokken kunnen studenten ervoor kiezen om een klinische praktijkstage te lopen of om deze periode in te vullen met keuzevakken. De keuzevakken worden niet door de coördinatoren van de master ingevuld; het staat studenten vrij om een keuze te maken voor onderwijs aan de eigen dan wel buiten de eigen faculteit/universiteit. De keuzeonderdelen moeten echter wel worden voorgelegd aan de programmacoördinator om te voorkomen dat deze onderdelen niet passen binnen de drie geformuleerde competentiegebieden. Oordeel De commissie heeft de beschrijving getoetst aan het aangetroffen materiaal en de gesprekken met docenten en studenten. De afzonderlijke cursussen zijn goed in samenhang en krijgen een goede waardering van de studenten. Met vooropleiding GW bachelor met major en minor GGK is een goed samenQANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
35
hangend programma te volgen als de praktijkstage (en onderzoeks)mogelijkheden ook toegespitst zijn op de klinische psychologie. Dit lijkt echter niet altijd het geval te zijn (zie ook F5 hierboven). De opzet van de keuzecursussen is een type onderwijs dat mooi aansluit bij het activeren van studenten om de verbinding te maken tussen kennis, toepassing daarvan en wetenschap. Onderzoeksscripties zijn van goed niveau. De procedure voor de beoordeling is helder en fair. Stageverslagen van de praktijkstage zijn echter van minder kwaliteit, academisering van de praktijkstage verdient aandacht. De commissie is van mening dat de praktijkstage niet optimaal aansluit bij de opleiding, zo ontbreekt bijvoorbeeld de wetenschappelijke reflectie op de praktijkstage. In het verlengde daarvan constateert de commissie een discrepantie in de volgorde van de blokken en de praktijkstage. Wellicht is het beter de blokken parallel en eerder (voor de praktijkstage) te programmeren. In het algemeen komt de commissie tot de conclusie dat het voor studenten mogelijk is een goed samenhangend programma te volgen als de juiste keuzes gemaakt worden. Dit gebeurt echter niet altijd. Met name voor studenten die de niet-klinische richting op willen is dat lastig. De commissie beveelt daarom aan daar nog eens goed naar te kijken. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de studenten over het algemeen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De studielast voor de MMH, uitgedrukt in EC, is verdeeld over verschillende componenten: contactonderwijs (colleges, onderwijs-/projectgroepen), vaardigheidsonderwijs, klinische praktijkstage (in het kader keuzeonderwijs) en zelfstudie. Het onderwijs wordt in een parallelle structuur aangeboden, waarbij in de eerste drie perioden van elk acht weken, twee onderdelen parallel aan elkaar staan geprogrammeerd. Voor MMH-studenten die kiezen voor een klinische praktijkstage geldt dat zij gedurende de eerste zes maanden van de MMH naast een blok de praktijkstage (in deeltijd) lopen. Zij dienen minimaal 520 uur aan deze klinische stage te besteden. Hierin zitten tevens tien intervisiebijeenkomsten en een drietal verslagen. Studenten die opteren voor keuzeonderwijs ter vervanging van de klinische praktijkstage volgen twee blokken naast elkaar. Ieder blok bevat wekelijks gemiddeld de volgende onderdelen: • • •
1 onderwijsgroepsbijeenkomst/projectgroep à 2 uur; 1 college à 2 uur; 1 vaardigheidstraining à 3 uur.
Voor studenten die een klinische praktijkstage volgen betekent dit dat de wekelijkse studielast bestaat uit 7 uur blokgebonden contactonderwijs, 13 uur zelfstudie en 20 uur klinische stage. 36
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Voor studenten die geen klinische praktijkstage volgen (en keuzeblokken bij de FdGW volgen) betekent dit dat de wekelijkse studielast bestaat uit 14 uur blokgebonden contactonderwijs en 26 uur zelfstudie (indien er extern keuzeonderwijs wordt gevolgd kan het programma afwijkend zijn). Gedurende de onderzoeksstageperiode zijn geen onderwijsonderdelen gepland. De stageperiode wordt gekenmerkt door de werkvorm zelfgestuurd specialisatieleren. Hierbij wordt van de student verwacht dat hij/zij zelf, in overleg met zijn begeleider en stageadres, structuur aanbrengt in de verschillende onderdelen die in deze studiefase moeten worden afgerond, zoals het formuleren van de vraagstelling, opstellen van de onderzoeksopzet, dataverzameling, -verwerking en -analyse en het schrijven van de masterthesis. De studielast van het masterjaar wordt algemeen als hoog ervaren. De parallelle programmering van een (externe) klinische praktijkstage en verplichte onderwijsblokken stelt hoge eisen aan de student. Beide onderdelen vragen een aanzienlijke tijdsinvestering van de student, en er kunnen perioden met piekbelasting optreden. De evaluatiegegevens over het eerste jaar dat het programma volledig gedraaid heeft (20052006) laten zien dat de studielast per week zoals opgegeven door de studenten overeenkomt met de beoogde studielast (13 uur zelfstudie voor neuropsychological disorders, 15 uur voor psychotic disorders en 15 uur voor personality disorders). Opgemerkt kan worden dat de vaardigheidstraining in de laatste twee blokken niet elke week plaatsvindt, waardoor ook iets meer ruimte voor zelfstudie aanwezig is. De studielast per blok komt daarmee uit op de beoogde 20 uur per week. De tijdsinvestering die gemoeid is met de klinische praktijkstage is echter meer variabel en lastiger vast te leggen, en hangt van de eisen van de stage-instellingen af. Deze is echter minimaal 20 uur. Hoewel overleg en tussentijdse terugkoppeling (met bezoek aan de instelling door docenten van MMH) naar elke instelling plaatsvindt, is het eerder regel dan uitzondering dat de studielast van de praktijkstage meer dan 20 uur per week omvat en de stage langer is dan de normatieve duur van 24 weken. De (enkele) studenten die de klinische praktijkstage vervangen door keuzeonderwijs ervaren minder studielast: de combinatie van twee onderwijsblokken blijkt haalbaar. Gedurende de onderzoeksstage is de studielast doorgaans ook hoog. Dit dankzij de grote inzet die studenten tonen ten aanzien van hun afstudeeronderzoek. Vele studenten kiezen ervoor patiëntgebonden onderzoek te verrichten met een grote kans op uitloop omdat niet tijdig alle benodigde data verzameld kunnen worden. Studenten lopen hun onderzoeksstage binnen de universiteit of bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en zijn doorgaans 8 uur per dag op deze stageplek aanwezig voor de dataverzameling van hun onderzoek. Daarnaast moeten de gegevens die verkregen worden uit het onderzoek worden geanalyseerd en beschreven in een scriptie. Voor de totale onderzoeksstage is vier tot vijf maanden beschikbaar. Studenten besteden derhalve veel tijd aan hun studie in deze laatste fase. Oordeel Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat het programma zoals dat nu wordt uitgevoerd te zwaar is voor een eenjarig masterprogramma. Wat betreft formele eisen is het programma in één jaar te doen en kunnen studenten in principe na één jaar afstuderen. Maar in de praktijk blijkt dat het, door uitloop in het onderzoek en uitloop in de klinische stage, vaak niet realiseerbaar is om in één jaar de opleiding af te ronden. Meer dan twee derde van de studenten haalt die termijn dan ook niet. De commissie constateert daarbij onvoldoende besef bij bestuur en staf dat de opleiding een eenjarige QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
37
masteropleiding is die in één jaar afgerond moet worden. De commissie is zich ervan bewust dat de opleiding moet opereren binnen formele randvoorwaarden van een eenjarige master terwijl de opleiding zelf een voorkeur heeft voor een tweejarige master. Dat neemt niet weg dat de formele randvoorwaarden de kaders zijn waarbinnen deze opleiding beoordeeld dient te worden. Op basis hiervan komt de commissie tot het oordeel dat de studeerbaarheid van het programma onvoldoende is. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is onvoldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De masterfase kenmerkt zich, in tegenstelling tot de ongedeelde opleiding, door een nieuw instroommoment. Deze instroom kan bestaan uit bachelors GW en uit studenten met een verwante universitaire bachelor in de psychologie met voldoende vakken op het terrein van de klinische psychologie/psychopathologie. Ook binnen- en buitenlandse studenten met een verwante bacheloropleiding op hbo-niveau kunnen onder specifieke voorwaarden instromen in de MMH. Of studenten voldoen aan de toelatingseisen wordt bepaald door de ‘board of admission’. Hierbij wordt het inhoudelijke oordeel van de programmacoördinator betrokken. Voor studenten met een verwante bacheloropleiding op hbo-niveau bestaan aanvullende eisen. Voor elke hbo-bachelor geldt dat men een toelatingsexamen dient af te leggen bestaande uit methoden, technieken en een statistiektoets, het schrijven van een paper en een intakegesprek. Daarnaast is er voor studenten met een hbobachelordiploma een eenjarig (fulltime) schakelprogramma ontwikkeld, bestaande uit tweedeen derdejaars-bachelorvakken. Dit schakeljaar is verplicht voor die studenten die de MMH met een klinische praktijkstage wensen te volgen. De instroom in het eerste jaar dat de master werd aangeboden (2004-2005) bedroeg 5 studenten. In het studiejaar 2005-2006 zijn 32 studenten ingestroomd. Deze instroom is in het studiejaar 2006-2007 gestegen tot 50. Oordeel De commissie is van mening dat er sprake is van duidelijke en heldere toelatingseisen. Van studenten zijn geen klachten vernomen over de aansluiting tussen vooropleiding en deze masteropleiding. Het merendeel van de studenten komt uit de eigen bachelor en de MMH sluit daar goed op aan. De commissie constateert wel een probleem met betrekking tot de onvoorwaardelijke toelating van studenten met een Nederlands bachelordiploma Psychologie zoals geformuleerd in het OER (artikel 4.3.2.) en de feitelijke gang van zaken: er worden aanvullende eisen gesteld aan het vakkenpakket van psychologiestudenten van elders. De commissie beveelt aan de OER en de voorlichting aan aankomend studenten op dit punt aan te passen. De voorlichting aan aankomend studenten is voldoende, maar kan wellicht wat versterkt worden om de kwantiteit van de instroom te verhogen.
38
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de instroomeisen in principe voldoende strikt en helder zijn (na aanpassing van het OER) om een adequate aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de MMH omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Centraal uitgangspunt van het onderwijssysteem van de Universiteit Maastricht is probleemgestuurd onderwijs (PGO). Deze onderwijsmethodiek is thematisch en multidisciplinair van opzet. Kenmerkend is dat in beginsel niet de nadruk ligt bij de kennisoverdracht van docent naar student, maar dat studenten zelf actief kennis verwerven door bestudering van problemen, ook taken genoemd. Als problemen worden voorbeelden uit de gezondheidswetenschappelijke praktijk gebruikt, maar ook theoretische problemen kunnen worden aangeboden. Cognitief-psychologisch gezien steunt PGO op drie pijlers: constructie, context en coöperatie. Kennisverwerving is constructie van nieuwe kennis op basis van reeds bestaande kennis en nieuwe informatie. Deze nieuwe informatie wordt beoordeeld, nader geïnterpreteerd en geëlaboreerd. Informatie die in dit proces betrouwbaar wordt bevonden en die past bij wat men al weet, wordt geïntegreerd in de reeds aanwezige kennis. PGO-problemen hebben de functie om de bestaande kennis te reactiveren. Hoe beter dit gebeurt, hoe beter dit constructieproces kan plaatsvinden. Verder bieden problemen een context voor latere ‘retrieval’ van de verworven kennis: overeenkomsten in context waarin kennis is verworden en waarin die moet worden teruggevonden, bevorderen het geheugen. Coöperatie (samenwerken) bij het analyseren van een probleem ten slotte dwingt de studenten om zowel hun eigen kennis, redeneerwijzen en conclusies als die van anderen kritisch te beschouwen. Deze reflectie bevordert niet alleen het kennisconstructieproces, maar ook de metacognitieve vaardigheden van de studenten. Deze manier van werken beoogt dat studenten leemten in hun kennis ontdekken en vervolgens aanvullen, een actieve leerhouding aannemen en kennis verwerven die langer wordt onthouden. Dit resulteert in zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid. Het probleemgestuurde leerproces voltrekt zich in onderwijsgroepen die bestaan uit een relatief klein aantal studenten (maximaal 12) onder begeleiding van een docent of ouderejaarsstudent, de tutor. De functie van de tutor is het bewaken en sturen van het leer- en groepsproces. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
39
Naast de PGO-onderwijsvormen worden er in de MMH ook colleges, trainingen en practica gegeven; daarnaast is er zelfstudie, praktijkstage en onderzoek/scriptie. De studieomvang van MMH bedraagt 60 EC, ofwel 1680 studie-uren. Die uren zijn als volgt over de verschillende studieactiviteiten verdeeld: Colleges PGOProjectTraining/ Zelfstudie Praktijk- Onderzoek Totaal groepen onderwijs practicum stage & scriptie 40
30
24
24
370
520
672
1680
Oordeel De commissie heeft het materiaal bestudeerd en er met studenten en docenten over gesproken. Daaruit blijk dat de cursusopzet goed is en de modulen van het blokonderwijs zorgvuldig worden voorbereid. De blokken en het gebruik van PGO worden zeer gewaardeerd door studenten. Dit wordt gedeeld door de commissie. De afstemming tussen vormgeving en inhoud is hier goed en er is een goede verscheidenheid in werkvormen. Wel behoeft de praktijkstage verbetering. De commissie is van mening dat de stage zoals die nu wordt ingevuld niet goed aansluit bij de rest van het programma. Met name wetenschappelijke reflectie op de klinische praktijk dient verbeterd te worden. Ook de individuele feedback op praktijkstage en portfolio kan beter, bleek uit de gesprekken met studenten. Het onderzoeksgedeelte in het programma vindt de commissie enerzijds een goed punt, anderzijds is uitloop (studievertraging) die studenten oplopen door dit onderzoek een minpunt. Alles in overweging nemend is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen sluiten daar over het algemeen adequaat bij aan. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In de zelfstudie wordt per onderdeel beschreven welke toetsvormen per cursusonderdeel gebruikt worden. Gebruikte vormen zijn de volgende: schriftelijke toets met essayvragen, schriftelijke groepsopdrachten, individuele opdrachten, beoordeling stage, beoordeling thesis (door twee docenten), deelname aan intervisiebijeenkomsten en aanwezigheidsplicht. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en uitwerkingen daarvan en ze heeft een selectie van scripties gelezen en beoordeeld en stageverslagen van de praktijkstage gelezen. Tijdens het bezoek zijn gesprekken gevoerd met studenten, docenten en leden van de examencommissie. Uit het bestudeerde materiaal en de gevoerde gespreken kwam een helder beeld naar voren. De commissie is van oordeel dat de toetsing van tentamens, opdrachten en onderzoeksverslag helder en adequaat is. Het wisselt wel per blok maar het is zonder meer voldoende en er is voldoende variatie in de gebruikte toetsvormen. De examencommissie functioneert goed. Wel is de commissie van mening dat de beoordeling van practica wat meer aandacht zou kunnen krijgen. Als voorbeeld noemt de commissie de toetsvorm van de onderdelen training crisisinterventie en training SCID-II, waarvoor alleen een aanwezigheidsplicht geldt. 40
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Er is een checklist bij het stageverslag, maar a-prioricriteria zijn gedeeltelijk verstopt in het materiaal. Wetenschappelijke of zelfreflectie in de stageverslagen is niet of nauwelijks aanwezig en vormt een punt van aandacht. Op basis hiervan concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende. De commissie heeft op één onderdeel, het onderdeel studielast, een onvoldoende gegeven, de overige onderdelen zijn voldoende. Dit leidt tot een totaaloordeel voldoende voor dit onderwerp. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Het onderwijs van de MMH wordt in hoofdzaak door de staf van de FdGW gegeven. De commissie heeft geen duidelijk beeld gekregen van de omvang van de inbreng vanuit de FdP en de FdG. In onderstaande tabel is de reguliere staf voor de FdGW weergegeven. Tabel 1. Gepromoveerde staf FdGW
Hoogleraar Universitair hoofddocent Universitair docent
1996 8,8 22,8 67,16
Fte 2002 16,2 33,3 62,65
2004 19,3 28 62,8
% promotie 1996 2002 100 100 100 100 60 90
2004 100 100 100
In de afgelopen periode is het percentage gepromoveerde medewerkers toegenomen. Inmiddels is 100% van de universitair docenten werkzaam binnen de FdGW gepromoveerd tegenover 60% in 1996. De FdGW acht de promotie-eis een belangrijk aanstellingscriterium voor universitair docenten (met taken op gebied van onderwijs, onderzoek en acquisitie). De promotie-eis is dan ook een strikte voorwaarde voor een dienstverband voor onbepaalde tijd. De functie van docent (beperkt tot het vervullen van onderwijsrollen en zonder promotie-eis) kan thans alleen tot een tijdelijk dienstverband leiden. Alle wetenschappelijke stafleden van de MMH hebben zowel onderwijs- als onderzoekstaken. Daarbij is een deel van de stafleden tevens werkzaam in met name extramurale GGZ-instellingen. Het onderzoek van de MMH-stafleden vindt voornamelijk plaats in het onderzoeksinstituut EPP. Dit onderzoeksinstituut dient tevens als werkplaats voor masterstudenten. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
41
Het onderzoeksinstituut EPP bestaat uit zes secties geleid door een sectieleider. Deze secties weerspiegelen de voornaamste gebieden waarop EPP zich focust. De secties zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Emotional Disorders (anxiety and depression); Somatoform and Sexual Disorders; Eating Disorders and Addiction; Personality Disorders; Developmental Psychopathology (anxiety, mood and conduct disorders); Psychopathology and Law.
Afhankelijk van hun onderzoeksprojecten participeren onderzoekers van EPP in een of meerdere secties. In 2004 is EPP bij een externe evaluatie conform het Standard Evaluation Protocol (SEP) als excellent beoordeeld. Oordeel De commissie heeft kunnen constateren dat de meeste docenten (alle kerndocenten) gepromoveerd zijn en lid zijn van een erkende onderzoeksschool. Daarnaast zijn er docenten met relevante klinische kwalificaties. De opleiding wordt derhalve verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Met ingang van 2005 is een nieuw formatieplan van kracht geworden. In tabel 2 wordt de stafstudentratio aangegeven voor de MMH, de specialisatie MMH binnen de bachelor AGW en de afbouw van de ongedeelde opleiding AGW, specialisatie GGK. Tabel 2. Ratio studenten en afgestudeerden per fte-onderwijs Fte onderwijs Aantal Aantal ingeschreven diploma’s studenten 2005
8,93
290
Aantal Aantal studenten per diploma’s per fte-onderwijs fte-onderwijs 132
32,5
15,7
Van deze totale formatie is ongeveer 1,8 fte toe te rekenen aan de MMH, wat resulteert in een staf-studentratio van ongeveer 1:30. Oordeel Door de afbouw van de oude ongedeelde opleiding en de start van het masterprogramma met in de eerste jaren een vrij geringe instroom, was de druk op de staf behoorlijk hoog en de formatie eigenlijk wat aan de krappe kant. Door enkele vacatures was er in het recente verleden wat te weinig vaste staf. Dat is inmiddels verbeterd.
42
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Alles in aanmerking nemende concludeert de commissie dat de kwantiteit van de staf voldoende is om de opleiding te verzorgen Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals bij F12 werd aangegeven is het merendeel van de staf gepromoveerd en aangesloten bij een erkende onderzoeksschool. Daarnaast wordt in de opleiding gebruikgemaakt van de (inter)nationale contacten van het personeel met het beroepenveld. Dit is met name zichtbaar in de stageplaatsen, die niet alleen beschikbaar worden geteld door het UM onderzoeksinstituut Experimentele Psychopathologie (EPP), maar ook door andere instellingen in het beroepenveld. Geselecteerde vertegenwoordigers van deze externe instellingen vervullen rollen binnen het reguliere onderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van gastcolleges en meer op het aanleren van vaardigheden gericht onderwijs. In het kader van de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs en de belangrijke rol die de docent daarin vervult, is in 2000 een project docentprofessionalisering opgezet. In dit project worden docenten (bij)geschoold in probleemgestuurd leren, het geven van colleges, computergebruik, toetsconstructie en vaardigheidsonderwijs. De elementen van dit project worden nu standaard door de faculteit aangeboden aan (nieuwe) docenten. Het vanuit centraal niveau van de UM ingezette beleid om de universiteit tweetalig te maken heeft geleid tot het aanbod van training en cursussen op het gebied van Engelstalig onderwijs. Oordeel Wat de commissie opvalt, is dat er geen dragend hoogleraar voor het GGK-onderwijs is. Deze positie is al jaren vacant. Het verheugt de commissie dat ze tijdens het bezoek heeft vernomen dat deze positie binnenkort, in overleg met de Faculteit der Psychologie, zal worden ingevuld. Voor de rest is de kwaliteit van de staf goed, de staf is voldoende geschoold in onderzoek en klinische vaardigheden. Er worden geen formele eisen gesteld aan de onderwijskundige scholing van docenten. Uit onderwijsevaluaties blijkt dat de kwaliteit van de docenten door de studenten over het algemeen als goed wordt beoordeeld. De commissie is gezien het bovenstaande, met inachtneming van de toezegging van de spoedige vervulling van de hoogleraarpositie, van oordeel dat de kwaliteit van de staf voldoende is. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
43
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Voor de opleiding zijn 33 onderwijsgroepskamers beschikbaar, die geschikt zijn voor onderwijsgroepen tot twaalf personen. Dit aantal is toereikend. De onderwijsgroepskamers zijn in de regel eenvoudig uitgevoerd. Standaard is er de beschikking over een schrijfbord en zijn er aansluitpunten voor het werken met een pc. Andere voorzieningen zoals projectieapparatuur en laptops kunnen op aanvraag worden geplaatst. Het ligt in de bedoeling om alle groepskamers in 2006-2007 standaard te gaan uitrusten met een computer en een beamer om ICTgebruik in de onderwijsgroep (internet en ELEUM (elektronische leeromgeving)) gangbaar te maken. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de collegezalen en colloquiumruimten die door de opleiding gebruikt kunnen worden. Dit zijn goed geoutilleerde ruimten. Daarnaast zijn er nieuwe moderne vaardigheidsruimten met opname en videoapparatuur. Er is een bibliotheek en een studielandschap (veel gebruikt voor PGO) met goede faciliteiten en ruime openingstijden. Er zijn voldoende computerfaciliteiten voor studenten beschikbaar en er wordt veel via digitale kanalen gecommuniceerd. De elektronische leeromgeving (ELEUM) is gebaseerd op Blackboard en wordt veelvuldig gebruikt voor allerlei toepassingen. Oordeel In het vorige visitatierapport (Algemene Gezondheidswetenschappen van oktober 2004) is reeds geconstateerd dat de materiële voorzieningen uitstekend waren. Sindsdien is er niet veel veranderd en de commissieleden die de voorzieningen bezocht hebben ondersteunen dit positieve oordeel over de aanwezige materiële voorzieningen. De commissie is van oordeel dat de faciliteiten waar de opleiding over kan beschikken over het algemeen van goede kwaliteit zijn. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Studentenbegeleiding is door de universitaire begeleiders van Maastricht als volgt omschreven: “De studentenbegeleiding moet – in aanvulling op het onderwijs – trachten studieproblemen van studenten te voorkomen, te signaleren en op te lossen en moet hulp bieden aan studenten bij de voorbereiding op hun toekomstige maatschappelijke positie en de daarmee samenhangende keuzes in de studieloopbaan.” De studieadvisering is binnen de studentenbegeleiding een eerstelijns facultaire voorziening voor studenten. Gesprekken waarvoor de studenten een afspraak hebben gemaakt of die zijn opgeroepen voor een gesprek zijn geregistreerd. In de gesprekken met de studenten kunnen vragen en problemen van zeer diverse aard naar voren komen. De studieadviseur zorgt voor eerste opvang en verwijst, indien nodig, vervolgens door naar specialisten zoals studentendecanen, studentenpsychologen en loopbaanadviseurs. 44
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Vooral de hulp bij het plannen van de studieloopbaan is een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden binnen de studieadvisering. Naast het voeren van individuele gesprekken levert de studieadviseur een bijdrage aan de studeerbaarheid van het studieprogramma, en daarmee aan het bevorderen van de studievoortgang van de student, door het signaleren van knelpunten in het onderwijs en de examens. Hij meldt deze aan de examencommissie, het faculteitsbestuur en de opleidingscommissie, die vervolgens acties ter verbetering kunnen ondernemen. De studieadviseur is zeker niet de enige persoon binnen de faculteit waarop een beroep kan worden gedaan. De afstand tussen studenten en docenten is klein als gevolg van het werken in het probleemgestuurde onderwijs. Voor relatief eenvoudige vragen en vakinhoudelijke problemen zal een student dus vrij gemakkelijk een antwoord kunnen verkrijgen van leden van de wetenschappelijke staf. Ook Bureau Onderwijs en Internationalisering verstrekt zowel mondeling als via de website uitgebreid informatie over de soms facultaire en universitaire regelingen. Ook wordt informatie gegeven over het maken van individuele studieplanningen voor studenten. De studievoortgang wordt op meerdere manieren bewaakt. De studieadviseur roept alle eerstejaarsstudenten die niet bij de FdGW een bachelordiploma hebben behaald op voor een kennismakingsgesprek. Studenten kunnen ook zelf op ieder moment in de studie een afspraak maken met de studieadviseur. Via het individuele volgsysteem kan de studieadviseur op individueel niveau de examengegevens van een student volgen, evenals gespreksgegevens opslaan. Hiermee bewaakt de studieadviseur de studievoortgang van de studenten. Regelmatig nodigt hij studenten uit voor een gesprek wanneer uit de examengegevens blijkt dat studenten te weinig studieresultaten behalen. De faculteit hanteert een systeem van studievoortgangsregistratie waarbij de studieadviseur een cruciale rol vervult. Halverwege het studiejaar (februari-maart) wordt aan alle studenten een overzicht verstuurd met daarop aangegeven de tot dan toe behaalde examenonderdelen en de daarbij behorende studiepunten. Studenten wordt gevraagd contact op te nemen met de studieadviseur wanneer sprake is van een (groot) tekort aan studiepunten. Gezien het belang van een goede begeleiding van studenten op dit punt wordt een registratie bijgehouden van de studenten die onvoldoende studiepunten behalen, zodat hier aandacht aan kan worden besteed voordat het voor de betreffende student te laat is, en deze geen studiepunten meer kan halen. Oordeel Op papier lijkt de studiebegeleiding in orde, en studenten zijn op zich tevreden. De informatie die studenten krijgen is goed. Desondanks is de commissie van oordeel dat er meer en eerder aandacht moeten zijn voor studievertraging (uitloop in de individuele programma’s van de studenten). De monitoring en met name acties daarop door de opleiding zouden beter kunnen (zie ook de opmerkingen bij F7). De commissie is over het algemeen van mening dat de studiebegeleiding in orde is, maar dat het studievoortgangssysteem nog wel beter studievertraging van studenten zou kunnen signaleren en oppakken. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
45
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het onderwijs van de MMH wordt onderworpen aan systematische kwaliteitscontrole. Het proces van kwaliteitszorg wordt faculteitsbreed aangestuurd door de opleidingsdirecteur (OD). Hij draagt de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het programma. De OD laat zich bijstaan door de werkgroep kwaliteitszorg, die hem gevraagd en ongevraagd adviseert over de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg. Pijlers van het facultaire kwaliteitszorgsysteem zijn programma-evaluatie en docentprofessionalisering. De programma-evaluatie MMH kan worden onderverdeeld in een viertal verschillende evaluatievormen, te weten: 1. 2. 3. 4.
blokevaluatie door studenten; blokevaluatie door docenten; overall programma-evaluatie door studenten; kwalitatieve evaluatie bij laatste onderwijsbijeenkomst.
In de zelfstudie staat uitgebreid beschreven hoe deze evaluaties plaatsvinden. De Opleidingscommissie (OC) Gezondheidswetenschappen richt zich op de instandhouding en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs als geheel. Dit impliceert dat de OC zich in eerste instantie richt op structuur en inhoud van de diverse onderwijsprogramma’s. De OC bespreekt de nominale plannen. Per blok worden daarin doelstellingen, thematiek, didactische werkvormen, bijdragende disciplines en vaardigheidsonderwijs beschreven. Bij deze bespreking wordt tevens het evaluatierapport uit het voorafgaande jaar betrokken. Aangegeven wordt welke actie is ondernomen ten aanzien van ‘probleemblokken’. De OC adviseert gevraagd of ongevraagd aan faculteitsbestuur en faculteitsraad. De OC bestaat uit vier studentleden en vier leden van het wetenschappelijke personeel. Er is een afgesproken standaard die minimaal gehaald moet worden. Bij een onvoldoende worden verbetermaatregelen genomen. Onvoldoende is lager scoren dan 3,1 (vijfpuntsschaal), lager scoren dan 6 (tienpuntsschaal) of lager scoren dan 10 uur zelfstudie (bij een parallelblok). Oordeel Er is sprake van een systematische aanpak van de kwaliteitszorg. Het is een gesloten systeem met een adequate feedback, waarbij doelen geformuleerd zijn die minimaal gehaald moeten worden. Een positief punt is het bestaan van een werkgroep kwaliteitszorg. De commissie beoordeelt dit onderdel met een voldoende. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
46
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Nadat de resultaten van onderwijsblokevaluaties voorhanden zijn, dienen door de betrokkenen bij de interne kwaliteitszorg van de bacheloropleiding AGW en de MMH de volgende stappen te worden ondernomen: Rapportage De blokcoördinatoren van het geëvalueerde blok stellen een beknopt rapport op. Hun wordt gevraagd om te reageren op de onderdelen van de evaluatie die onvoldoende beoordeeld worden. Zij geven hierin aan op welke wijze de mogelijke tekorten van het blok worden geremedieerd. Het evaluatieverslag gaat in ieder geval in op navolgende aspecten van het blok: algemene indruk, Blokboek/Eleum, onderwijsgroepen/projectgroepen, tutorenoverleg en -instructie, taken, colleges, trainingen/practica, literatuur, studielast, toetsing, verbeterpunten en aanpassingen voor volgend jaar. De rapportages worden ter beschikking gesteld aan de programmacoördinator, OD en OC. Tevens worden de rapportages besproken tijdens de bijeenkomsten van de blokplanningsgroepen en programmagroep. Bespreking en besluitvorming evaluatierapport Het evaluatierapport wordt door de werkgroep kwaliteitszorg en de OC besproken. Het samenvattende evaluatierapport wordt vervolgens, met eventuele bemerkingen en verbeterpunten, voorgelegd aan de Opleidingsdirecteur (OD). Maatregelen tot verbetering De resultaten van de bespreking, inclusief de bemerkingen en verbeterpunten, worden na bespreking door de OD teruggekoppeld naar de programmacoördinator. Indien er ernstige tekorten zijn met betrekking tot het geëvalueerde blok zullen de blokcoördinatoren de kans krijgen deze te herstellen in het daaropvolgende studiejaar. Indien er geen verbetering merkbaar is kan de OD andere blokcoördinatoren aanwijzen. Oordeel De commissie is van oordeel dat het verbeterproces voor de cursussen en blokken helder gestructureerd is. Maar, zoals mede uit gesprekken met studenten blijkt, dit is minder het geval voor de klinische stages en de cursusduur. De lijnen tussen studenten en docenten zijn kort en ook via informele kanalen worden problemen opgelost. Van studenten zijn verder geen klachten vernomen. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende voor dit facet. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
47
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In de zelfstudie wordt duidelijk beschreven hoe studenten, docenten en overige staf bij het kwaliteitszorgsysteem worden betrokken. Er zijn nog weinig alumni (de eersten zijn in september 2006 afgestudeerd) en het betrekken van alumni bij de opleiding moet dus nog vorm krijgen. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat studenten en docenten zeer betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Alumni en beroepenveld werden echter nog nauwelijks betrokken bij de opleiding. Er zijn wel plannen om hier verbetering in te brengen. Kort voor het bezoek van de commissie heeft de opleiding hiervoor een plan afgerond. Alles overwegende is de commissie van oordeel dat dit facet voldoende is. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In september 2006 zijn de eerste studenten afgestudeerd. Oordeel Pas recent zijn de eerste studenten afgestudeerd. De commissie heeft een aantal van de meest recente scripties gelezen en beoordeeld. Deze waren van een hoog wetenschappelijk niveau. De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt om studenten te leren om onderzoeksvraagstellingen binnen de geestelijke gezondheidkunde te ontwikkelen en middels een integratie van vakinhoudelijke en methodische kennis de gehele empirische cyclus te doorlopen om tot een antwoord op de gestelde vragen te komen. Ook de nagestreefde eindkwalificaties worden duidelijk gehaald, zeker ook in het licht van de domeinspecifieke eisen. Op basis van de gesprekken met studenten en docenten en het materiaal van de opleiding is de commissie van mening dat het gerealiseerd niveau (kwaliteit van de afgestudeerden) goed is, dit ondanks de opmerking die eerder gemaakt is over de praktijkstage die wat meer reflectief zou kunnen zijn. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is goed. 48
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Na één jaar is minder dan een derde van de studenten die aan de opleiding begonnen is afgestudeerd. Oordeel De commissie is van oordeel dan een rendement van minder dan een derde na één jaar voor een eenjarige masteropleiding volstrekt onvoldoende is. Ook na een jaar en vier maanden (ten tijde van het bezoek van de visitatiecommissie) is dat aantal nauwelijks hoger. De commissie is van oordeel dat dit onvoldoende rendement met name voortvloeit uit de onvoldoende studeerbaarheid van het programma (zie F7 hierboven). Doordat het programma te zwaar is voor een eenjarige masteropleiding zullen weinig studenten de master kunnen afronden binnen de normatieve studieduur van één jaar. Met betrekking tot dit punt constateerde de commissie verder dat het lage rendement door bestuur en staf niet als een primair probleem werd ervaren. De commissie vindt dat onvoldoende en beoordeelt dit facet dan ook met een onvoldoende. Masteropleiding Mental Health: het oordeel van de commissie is onvoldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de masteropleiding Mental Health luidt dat oordeel voldoende. De commissie oordeelt dat de kwaliteit van de afgestudeerden goed is en het rendement onvoldoende. De commissie is van mening dat de kwaliteit van de afgestudeerden in dit verband zwaarder weegt dan de tijd die de student erover moet doen om af te studeren. Derhalve beoordeelt de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voldoende.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
49
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Mental Health: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Mental Health De commissie komt op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Mental Health voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
50
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Bijlage 1. Programma masteropleiding en relatie eindtermen met Dublin-descriptoren Hoofdlijnen van het masterprogramma Profile of the Master’s programme The Master’s in Mental Health is a professionally oriented academic level Master's degree programme focusing on the field of mental health. The programme is characterised by a multidisciplinary, scientific approach to mental health issues and builds further on the knowledge and skills already acquired regarding psychological disorders, theoretical models and therapeutic approaches developed during the Bachelor’s phase. In addition to knowledge acquisition, the Master’s programme in Mental Health focuses on learning essential skills in the areas of diagnostics, intervention and research. The various courses therefore also include skills training. In addition, the programme gives students the opportunity to follow a clinical internship. Students develop research skills by critically examining research literature, carrying out individual and group assignments, and following the research internship and writing a Master's thesis. In addition, students have the option of taking elective courses in the area of skills training. The social and professional field Psychological disorders are a growing health problem in the Western world. As in the USA and Western European countries, a little over 40% of the population of the Netherlands will suffer from some kind of psychological disorder during their lifetime (WHO, 2000). A significant percentage of these people end up making use of mental health care. In the Netherlands, no less than €2.5 billion is spent on mental health care, which is 9% of the total costs of health care (Ministry of Health Welfare and Sports, 2000). In addition to the direct costs of health care, psychological disorders also lead to significant costs in terms of absenteeism from work. In order to make the most effective use of the resources available for minimising psychological suffering, there is an urgent need for effective forms of psychotherapeutic and other treatment. Health insurance companies are increasingly demanding that the balance between the costs and the effectiveness of a treatment meet certain requirements. Knowledge of the symptomatology, aetiology and development of the various disorders is needed in order to develop new diagnostic and intervention techniques or to improve existing ones. The Master’s programme in Mental Health fills the need for training people who have both the clinical expertise as well as the thorough theoretical background needed to deal effectively with mental health problems. The Master’s programme in Mental Health is intended for students wishing to pursue a career in the field of mental health. Graduates of the programme often find employment in junior positions or trainee positions at mental health care facilities such as RIAGG centres or in hospitals. In combination with courses followed earlier during the Bachelor’s phase, the Master’s programme in Mental Health allows graduates to continue their studies by following the legally recognised postgraduate professional training programme for health care psychologists (GZ-psycholoog) within the framework of the Individual Health Care Professions Act (BIG). Graduates of the Master’s programme may also find employment in the educational sector or in research or policy positions. QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
51
Structure of the programme The Master’s in Mental Health is a one-year programme and is structured in blocks of 8 weeks. During each block, two elements are dealt with concurrently. This structure makes it possible to follow the programme on a part-time basis, in which case it takes two years. The programme consists of three compulsory education courses (for a total of 18 EC), focusing on various disorders, three elective courses or an internship (18 EC), and the research work and Master’s dissertation required to complete the degree (24 EC). In a schematical overview: 8 wks
Neuropsychological disorders (6 EC) Including : • practical brains and behaviour • skills training neuropsychological testing
8 wks
Psychotic disorders (6 EC)
Elective or clinical internship (6 EC)
Elective or clinical internship (6 EC)
Including : • skills training crisis intervention 8 wks
Personality disorders (6 EC)
Elective or clinical internship (6 EC)
Including : • skills training SCID-II (Structured Clinical Interview for the DSMIV - Axis II) 16 wks Research and Master's thesis (24 EC) The various components are described further below. Three compulsory courses dealing with disorders (18 EC) The disorders dealt with in the Master’s programme in Mental Health (neuropsychological disorders, psychotic disorders and personality disorders) are among the most complex disorders within mental health care. The material presented in the programme builds further on the knowledge acquired previously during the Bachelor’s programme in Health Sciences with a specialisation in Mental Health Science (or a related Bachelor’s programme). Since it is essential for graduates of the programme to have the required level of competence, a great deal of attention is devoted to skills-related teaching methods. The focus here lies not only on acquiring knowledge but also on learning how to apply that knowledge. New, PBL-related teaching methods are used that confront students with a problem to be solved. In addition, these courses include two skills trainings focusing on the diagnosis of the complex disorders dealt with (i.e. neuropsychological testing and SCID-II training).
52
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Electives/Internship (18 EC) In principle, students are free to fill in the three elective courses as they wish. Students can choose study units at other capacity groups (departments), faculties or universities. However, the elective courses chosen must be presented to the Programme Coordinator for approval. One elective course that is highly recommended is Prevention of Mental Health Problems, carried out in close cooperation with the Department of Health and Education. The possibilities and experiences in the prevention of psychological problems are central to this course. If students wish to fulfil the prerequisites for the postgraduate professional training programme for health care psychologist within the context of the Individual Health Care Professions Act, they will have to choose a clinical internship for the elective study units. In order to be able to undertake an internship, students must comply with all the other prerequisites for the postgraduate professional training programme. Students’ internships will be assessed on the basis of 10 peer supervision meetings, three reports, and an assessment by the supervisor of the institution at which they do the internship. The internships are coordinated by the Internship Coordinator. Final research project and dissertation (24 EC) The research internships are coordinated by the Research Internship Coordinator. Various types of research internships are possible. The research internship results in a research dissertation, which will be assessed according to the applicable criteria. The writing of a dissertation is done individually by each student. The Master’s programme closely follows scientific developments within the international field of mental health science. In that regard, the teaching offered makes ample use of relevant research themes from the Institute of Experimental Psychopathology (EPP). The final research project carried out to complete the degree requirements is generally related to research currently being done within the faculty or the research institute. However, students can also conduct their research elsewhere, within a different research group at the university, or at another university or educational institute within or outside the Netherlands. In all cases, two lecturers from the University of Maastricht, at least one of whom is connected to the Master’s programme in Mental Health, will be involved in setting up and evaluating the research. Objectives Knowledge and understanding The MSc graduate in Mental Health has knowledge and insight regarding: • • • • •
prevalence, diagnostics and expression of complex (neuro) psychological / psychiatric problems; theories on the origin of complex (neuro) psychological / psychiatric disorders (in particular neuropsychological, psychotic and personality disorders); treatment options and/or methods for assisting clients with complex (neuro) psychological / psychiatric problems; comorbidity issues and differential diagnostics regarding the various disorders; social, cultural and legal issues that play a role in relating to and assisting clients with serious psychiatric problems.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
53
Applying knowledge and understanding The MSc graduate in Mental Health is able to: • • • • • • •
select the diagnostic tools for a particular client and apply them; conduct a semi-structured diagnostic interview in order to diagnose personality disorders; relate to and deal with people with a personality disorder, a psychotic disorder and/or brain damage in both a diagnostic environment and in a therapeutic environment (at a basic level); carry out interventions (on the basis of a protocol) in mental health care at a basic level; translate questions in the area of psychopathology into scientifically based research projects; set up, execute and analyse scientific research; write a research report in the form of a scientific paper.
Making judgements The MSc graduate in Mental Health is able to: • • • • •
make critical judgments regarding theories and models within the above-mentioned fields; critically evaluate research literature and research data; adopt a critical and scientific attitude with regard to tests and methods used in the field of psychology in order to draw conclusions regarding people; make a diagnosis on the basis of a neuropsychological/psycho-diagnostic assessment; make recommendations regarding the course of action to be followed for a specific client.
Communication The MSc graduate in Mental Health is able to: • • •
communicate the results of tests and measurements to colleagues and clients both in writing and verbally; approach clients in mental health care with complex problems in an appropriate fashion; communicate regarding the discipline in a multidisciplinary setting.
Learning skills The MSc graduate in Mental Health possesses the learning skills needed to pursue further training: • • •
in mental health care by following a post-academic training programme (e.g. health care psychologist); in research (e.g. via a PhD programme); in teaching or management positions in the area of mental health care.
54
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Relatie doelstellingen programma en eindtermen op blokniveau Dublin Descriptor
Final Qualification
Unit
Possess knowledge and insight regarding prevalence, Unit 1, 2 & 3 Knowledge and diagnostics and expression of complex (neuro) Training neuropsychological Insight psychological / psychiatric problems test diagnostics Training SCID-II Unit 1, 2 & 3 Possess knowledge and insight regarding theories on the origin of complex (neuro) Neuroanatomy practical psychological / psychiatric disorders (in particular neuropsychological, psychotic and personality disorders) Possess knowledge and insight regarding treatment Unit 1, 2 & 3 options and/or methods for assisting clients Training crisisintervention with complex (neuro) psychological / psychiatric problems; Possess knowledge and insight regarding comorbidity issues and differential diagnostics regarding the various disorders Possess knowledge and insight regarding social, cultural and legal issues that play a role in relating to and assisting clients with serious psychiatric problems.
Unit 1, 2 & 3 Training neuropsychological test diagnostics Training SCID-II Unit 2 & 3 Training crisis intervention
Applying Be able to select the diagnostic tools for a particular Training neuropsychological Knowledge and client and apply them test diagnostics Insight Training SCID-II Clinical internship Be able to conduct a semi-structured diagnostic interview in order to diagnose personality disorders Be able to relate to and deal with people with a personality disorder, a psychotic disorder and/or brain damage in both a diagnostic environment and in a therapeutic environment (at a basic level)
Training SCID-II Training neuropsychological test diagnostics Training crisis intervention Training SCID-II Clinical internship
Be able to carry out interventions (on the basis of a Training crisis intervention protocol) in mental health care at a basic level Clinical internship Be able to translate questions in the area of psychopathology into scientifically based research projects
Master's thesis
Be able to set up, execute and analyse scientific research Be able to write a research report in the form of a scientific paper
Master's thesis
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Master's thesis
55
Formation of a Judgement
Be able to make critical judgments regarding theories and models within the above-mentioned fields Be able to critically evaluate research literature and research data Be able to adopt a critical and scientific attitude with regard to tests and methods used in the field of psychology in order to draw conclusions regarding people Be able to make a diagnosis on the basis of a neuropsychological/psycho-diagnostic assessment Be able to make recommendations regarding the course of action to be followed for a specific client
Communication Be able to communicate the results of tests and measurements to colleagues and clients both in writing and verbally Be able to approach clients in mental health care with complex problems in an appropriate fashion
Unit 1,2 & 3 Unit 1,2 & 3 Master thesis Training crisis intervention Clinical internship Training neuropsychological test diagnostics Training SCID-II Clinical internship Unit 1,2 & 3 Clinical internship Training neuropsychological test diagnostics Clinical internship Training crisis intervention Training SCID-II Clinical internship
Be able to communicate regarding the discipline in Entire programme a multidisciplinary setting Learning Attitude and Skills
Possess skills to pursue further training in mental health care by following a post-academic training programme
Entire programme (including the clinical internship)
Possess skills to pursue a post-academic training Entire programme programme in research (e.g. via a PhD programme) Possess skills to pursue further training in teaching or management positions in the area of mental health care
56
Entire programme
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
BIJLAGEN
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
57
58
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. Ph. Spinhoven Philip Spinhoven (1954) is hoogleraar Klinische Psychologie aan de Universiteit Leiden. Hij behaalde zijn kandidaatsdiploma Filosofie in 1975 en zijn doctoraaldiploma Klinische Psychologie in 1981 aan de Universiteit Leiden. Hij was eerst als universitair docent en later als universitair hoofddocent werkzaam aan de afdeling Psychiatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum. Vandaar vertrok hij in 1977 als hoogleraar naar het departement Psychologie van de Universiteit Leiden. Hij is geregistreerd als gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut en klinisch psycholoog. Zijn onderzoeksinteresse gaat uit naar de manier waarop distale, recente en actuele stressoren interacteren met cognitieve processen (zoals aandacht, geheugen en denkwijzen), gedragsmatige processen (zoals toenadering en vermijding) en biologische processen (zoals de HPA-as). Hij onderzoekt dit met name bij patiënten met angststoornissen, depressieve stoornissen en medisch onverklaarde lichamelijke klachten. In deze groepen van patiënten verrichte hij tevens verschillende studies naar het effect van behandeling met cognitieve gedragstherapie en farmacotherapie. Hij is (mede)auteur van meer dan 250 internationale en nationale artikelen en boekhoofdstukken. Daarnaast is hij actief in bestuurlijk werk. Zo bekleedde hij verschillende bestuursfuncties binnen het departement Psychologie en bij beroepsverenigingen op het gebied van de psychotherapie. Hij was lid van verschillende commissies van de Gezondheidsraad en NWO en sinds 2003 is hij voorzitter van de landelijke onderzoekschool Experimentele Psychopathologie. Prof. dr. M.J.M. van Son Maarten van Son (1946), klinisch psycholoog en psychotherapeut, is sedert 1991 hoogleraar Klinische Psychologie aan de Universiteit Utrecht. Hij was in die tijd voorzitter van de vakgroep Klinische en Gezondheidspsychologie en is sinds enige tijd directeur/portefeuillehouder onderwijs van het departement Psychologie aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de UU. Hij was inrichter en is hoofdopleider van de postdoctorale opleidingen tot Gezondheidszorgpsycholoog en tot Klinisch Psycholoog in Utrecht; Hij is onder meer landelijk actief (geweest) bij de inrichting van de postdoctorale opleidingen en erkenningen van beroep/ specialisaties binnen de psychologie, een en ander in het kader van de wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg. Van Son was eerder betrokken bij visitaties op het gebied van postdoctorale opleidingen tot seksuoloog en op het gebied van de postdoctorale opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog. Hij verricht vooral onderzoek op het gebied van depressie en posttraumatische stress. Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp Paul Emmelkamp (1949) is als academiehoogleraar verbonden aan de programmagroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Hij is co-editor in Chief van Clinical Psychology & Psychotherapy. Hij is lid geweest van de visitatiecommissie van de KNAW met betrekking tot psychologieonderzoek in Nederland (1986), international peer review committee van het Psychologie Instituut van de Universiteit van Bologna (2005) en international peer review committee van het Psychologie Instituut in Padua (2006). Daarnaast is hij lid van de commissie van het Duitse Ministerie van Bildung und Forschung m.b.t. het instellen en evalueren van Duitse Psychotherapie Research Instituten en van peer review committees van de EU. In het kader van het hoofdopleiderschap van de beroepsopleiding tot Klinisch Psycholoog en tot Gezondheidszorgpsycholoog visiteerde hij gezondheidszorginstellingen in Noord-Nederland respectievelijk Noord-Holland.
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
59
Prof. dr. J.F.M.J. van Hout Hans van Hout (1942) studeerde sociologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij was vanaf 1968 werkzaam aan de Universiteit Twente als onderwijskundige, vanaf 1976 als directeur van het IOWO aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en vanaf 1993 als bestuursadviseur voor het CvB en als (deeltijd)hoogleraar onderwijskunde van het hoger onderwijs aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft in die functies diverse projecten uitgevoerd en begeleid, die het analyseren, verbeteren en borgen van de onderwijskwaliteit tot doel hadden, zowel bij opleidingen in het wo als hbo. Hij was lid van de VSNU-visitatiecommissie Bestuurskunde in 1992, de QANU-visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen en de QANUvisitatiecommissie Psychologie. Hij heeft diverse malen deel uitgemaakt van interne auditcommissies bij opleidingen in het hoger onderwijs. Hij was onder andere lid van het bestuur van de Dutch Validation Council. A.C. Plaisier Claartje Plaisier (1983) heeft in 2005 haar bachelor Psychologie (BSc) behaald aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden. Momenteel is zij bezig met de masteropleiding Klinische Psychologie aan diezelfde faculteit. Nevenactiviteiten: van 2003-2005 was ze studentlid van de Opleidingscommissie Psychologie van de Universiteit Leiden; hiermee samenhangend was ze studentlid van de Evaluatiecommissie Psychologie (2004-2005);van 2005-2006 was ze student-assistent in de zelfstudiegroep in aanloop naar onderwijsvisitatie ter accreditatie van de opleiding Psychologie van de Universiteit Leiden.
60
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Bijlage B: Programma visitatiecommissie Mental Health Universiteit Maastricht Dinsdag 23 januari 2007 18:00 uur Aankomst in hotel 20:00 - 22:00 uur Commissiediner (zonder de voorzitter). Vergadering: bespreking zelfstudie, nadere bespreking scripties en overig materiaal Woensdag 24 januari 09:00 - 09:30 uur Voorbereidende bespreking commissie (evtueel gelegenheid tot bekijken materiaal ter plaatse) 09:30 - 10:15 uur Management/leiding van de opleiding (opleidingsbestuur), eindverantwoordelijken voor het opstellen van de zelfstudie, visitatiecoördinator, opleidingscoördinatoren 10:15 - 11:00 uur Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg (inclusief studentleden opleidingscommissie/bestuur) en studievereniging en reguliere masterstudenten (verdeeld over de verschillende jaren/specialisaties/ varianten) 11:00 - 11:45 uur Gesprek met opleidingscommissie en examencommissie docenten en docenten/coördinatoren uit masteropleiding 11:45 - 12:15 uur Spreekuur, bekijken materiaal 12:15 - 13:00 uur Lunch (gelegenheid tot bekijken materiaal ter plaatse) 13:00 - 13:45 uur Gesprek met ondersteunende staf (opleidingscoördinator, stagecoördinator, studieadviseur, kwaliteitszorgmedewerkers, ICT en dergelijke) 13:45 - 14:15 uur Deel van de commissie: gesprek met een kerndocent. Nabespreking, formuleren aandachtspunten voor management 14:15 - 15:00 uur Gesprek met faculteitsbestuur, opleidingsmanagement, visitatiecoördinator(en) 15:00 - 17:00 uur Vergadering visitatiecommissie: gezamenlijke bespreking van de checklist (indien relevant aparte beoordeling op onderdelen voor de voltijden deeltijdvariant), opstellen van mondelinge rapportage en vastleggen voorlopige conclusies en aanbevelingen 17:00 - 17:30 uur Mondelinge rapportage 17:30 uur Facultatief: informele bijeenkomst
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
61
62
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
Bijlage C: Checklist voor de beoordeling van opleidingen Visitatie: Mental Health aan de UM Commissielid: ...................................................................................... Datum:
......................................................................................
Administratieve gegevens Instelling: Opleiding: CROHO-nummer: Varianten: Niveau: Oriëntatie: Door instelling uitgegeven graad: Geaccrediteerd tot:
UM Mental Health master 60006 voltijd en deeltijd master wo MSc 31-12-2007
Schaalbeoordeling: Onderwerpen: voldoende ( + ) of onvoldoende ( – ) Facetten: onvoldoende ( 1 ), voldoende ( 2 ), goed ( 3 ) of excellent ( 4 )
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht
63
Onderwerpen/facetten 0. Afbouw ongedeelde opleiding Doelstellingen van opleiding 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Programma 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Inzet van personeel 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voorzieningen 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Interne kwaliteitszorg 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld Resultaten 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
64
Oordeel
Opmerkingen
QANU / Mental Health, Universiteit Maastricht