Artikelen
Prof. mr. Henc van Maarseveen
MEESTERS VAN DE LIEFDE Enkele beschouwingen over recht en rechtswetenschap in hun verhouding tot de liefde
Prof. mr. Henc van Maarseveen
Afscheidscollege, 19 december 1991
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
18
NEMESIS
Meesters van de liefde
Toen ik voor het eerst op deze plaats het woord mocht voeren sprak ik over de heerschappij van de ministerraad. Dat woord werd gedrukt. Dit afscheidscollege, dat zoals een college betaamt, niet langer dan veertig minuten duurt en niet op schrift komt, betreft de heerschappij van recht en rechtswetenschap over de liefde. Het studieobject is in zekere zin hetzelfde gebleven: n.1. beheersing en machtsuitoefening. Het probleemveld is verplaatst van het institutionele naar het relationele. Mijn vraagstelling is primair een rechtspolitieke: dienen recht en rechtswetenschap, die blijkens de geschiedenis de liefde ééndimensionaal hebben gereguleerd en geconstrueerd als huwelijkse liefde, gevolgen te verbinden aan het gegeven dat in de liefdespreferenties van mensen een grote diversificatie aanwijsbaar is, welke diversificatie bevorderd is door de resultaten van de voortplantingstechnologie. Of anders gezegd : dienen recht en rechtswetenschap andere standpunten ten aanzien van de liefde in te nemen dan tot nu toe. Er wordt aan deze universiteit gestudeerd op de liefde. Op het geluk in relaties, over het romantisch liefdesverlangen, over huwelijksmotieven en scheidingsbemiddeling, over de neurologie van het orgasme, verschillende disciplines houden zich ijverig ermede bezig en EUR-studies bezetten inmiddels een flinke plank in de academische liefdesbibliotheek. Dat is niet verwonderlijk in een periode die ooit bekend zal staan als het tijdvak van de relationele revolutie. Een voor ieder zichtbare revolutie, voor een groot deel het gevolg van de vorderingen van de huidige voortplantingstechnologie die zowel wat betreft de anti-conceptie als wat betreft de fertilisatie de onvermijdelijkheden van vroeger, nu hanteerbaar en manipuleerbaar heeft gemaakt. Het is opvallend met welke snelheid de nieuwe technische verworvenheden in de samenleving zijn doorgedrongen. Daarbij heeft de overheid een grote rol gespeeld. In het gezondheidsrecht is de massale beschikbaarstelling van die technologie geregeld. De pil zowel als de reageerbuisbevruchting zitten in het sociaal verzekeringspakket. Zowel door de technologie zelf als door de vermaatschappelijking van de technologie is in het bijzonder de verbinding tussen sexualiteit en voortplanting niet langer een biologisch gegeven, niet langer een onontkoombaarheid. En juist door de socialisering van de technologie is de verbinding tussen sexualiteit en voortplanting ook geen sociale noodzakelijkheid meer: er lijkt voor bijna iedereen zowel sexualiteit zonder voortplanting mogelijk als voortplanting zonder sexualiteit. Dat is een omwenteling die mijns inziens te vergelijken is met de ontdekking van Galilei dat de aarde ronddraait, een ontdekking die wij in ons dagelijks spraakgebruik nog steeds niet hebben verdisconteerd, want wij praten nog altijd over zonsopgang en het ondergaan van de zon. De breuk tussen sexualiteit en voortplanting heeft tot gevolg dat vroegere morele en religieuze overtuigingen beroofd zijn van de biologische fundamenten waar ze ooit op waren gebouwd. Ook persoonlijke opvattingen zijn niet meer te funderen
1992 nr 2
Prof. mr. Henc van Maarseveen
op de sociaal-biologische contexten van destijds. Ze zijn noodzakelijkerwijze zwevend geworden, discutabel als nooit te voren en tastend naar nieuwe waarheden die onvindbaar blijken. Het denken over relationele verbanden is juist door de technische revolutie zijn kernpunt kwijt geraakt, het argumenteren over sexualiteit kan niet meer in biologische termen of vergelijkingen geschieden, het is strikt een cultuurdenken, een chaos-denken dus. Maar het is niet een losgezongen vrij-denken geworden want de emotionele en dus culturele tradities liggen bij wijze van spreken in de menselijke genen opgeslagen en zij blijven het denken en doen in sterke mate belasten. Wel is de institutionalisering van relationele verbanden op spanning gezet en worden perspectieven ontwikkeld op liefdesvormen en liefdesinhouden die een mensenleven geleden onbespreekbaar zoal niet ondenkbaar waren. Een voorbeeld van die perspectieven is de theorie van de Groningse hoogleraar Weeda. In september van dit jaar hier, bij het afscheid van collega Langeveld, werkte zij haar droom van de groepsrelatie, de netwerk-liefde en de bisexualiteit als basis voor een nieuwe sociale familie verder uit. Wat de rechtswetenschap betreft wordt een veranderend denken in het bijzonder gevoed door juridische homostudies en juridisch feminisme, maar ook in de meer gevestigde circuits treden wijzigingen op. Dat ligt in de lijn van de ontwikkeling want juristen hebben alle eeuwen door liefdesproblemen op hun tafel gekregen en het recht heeft zich steeds ermee bezig moeten houden al was het maar om verloren liefdes zakelijk af te wikkelen. Er heeft zich in enkele eeuwen wel een reductie in het juridisch denken voltrokken, een reductie die nu weer lijkt te worden hersteld. Dat betreft de sexualiteit. Die werd vermoedelijk onder invloed van godsdienstige overtuigingen zoveel mogelijk weg gemasseerd. Men kan dat zien aan de huwelijkse liefde, eeuwenlang de enig toegestane liefdesvorm. Het Nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt nog altijd in art. 38 dat de wet het huwelijk alleen regelt in zijn burgerlijke betrekkingen. Wel menen andere artikelen in het wetboek dat echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn en dat zij verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. Over de huwelijkse sexualiteit wordt niet gerept, tenzij men die zou moeten begrijpen onder het nodige waarvan de partners elkaar moeten voorzien. Leg daarnaast de omschrijving die Hugo de Groot nu 360 jaar geleden, in 1631, publiekelijk in zijn Inleiding liet drukken: huwelijk ofte echt is een verzameling van man ende wijf tot een gemeen leven, medebrengende een wettelick gebruik van malkanders lichamen. Daarin zat de sexualiteit wel verdisconteerd en had zij een primaire plaats. En zoals De Groot verder opmerkte: vanouds placht men een huwelijk te sluiten door met elkaar te gaan slapen mits dat bekend was aan wederzijdse familieleden. Het is jammer dat het huwelijk meer geformaliseerd is geraakt, want er zou anders in het heden een vrolijke hoeveelheid huwelijken bij gekomen zijn.
19
Meesters van de liefde
De ook tegenwoordig nog zeer gebruikelijke geheimhouding van overspel is vermoedelijk voor een deel op die oude rechtsovertuiging terug te voeren: overspel is bigamie en bigamie was volgens het oud-germaanse recht niet alleen geoorloofd maar had ook alle normale onderhoudsplichten tot gevolg. En dat is natuurlijk niet de bedoeling van overspel omdat het aardige nu juist zit in het vrijblijvende van de daar bloeiende liefde. Het zou me overigens niet verbazen als er proefprocessen zullen komen inzake overspel als bron van natuurlijke verbintenissen en processen waarin wegens het afbreken van een overspelige verhouding schadevergoeding wordt gevraagd op grond van wanprestatie, want een overspelige verhouding is juridisch niets anders dan een sexueel contract. Hugo de Groot verdedigde op grond van het natuurrecht ook de veelwijverij, niet de veelmannerij. Een eeuw later werd hij door Gerard Noest in diens boek over het Algemeen Staatsrecht van 1753 breedvoerig bestreden. De juridische discussie ebde daarna weg. Het rechtspolitieke argumenteren stierf op dit punt af. De pudeur vandel9eeeuwsloegtoe alsook het rationalisme. Juristen, maar zij niet alleen, hielden zich liefst vèr van een riskant liefdesdenken. Zij beperkten zich tot het positieve recht, prefereerden het om daarmede op een ambachtelijke manier om te gaan, en wachtten af of politici wellicht nieuw recht zouden bevelen waarmede zij verder aan het werk konden blijven ongehinderd door eigen rechtspolitieke verantwoordelijkheden. Dat was misschien verstandig want zo hield men rechtswetenschap èn positief recht althans ogenschijnlijk gedepolitiseerd en vrij van ideologie. Dat geeft menig jurist niet alleen een blij gevoel, het verschaft tevens een basis waarop althans het juridisch-technische discours een nuttige voortgang kan vinden. Juist omdat de gejuridiseerde liefde door de rechtswetenschap onweersproken bleef kregen de liefdesbeelden van het positieve recht beslissende doordringingskracht en dwingende overtuigingsmacht. Die beelden zijn tot in onze tijd dominant aanwezig èn in het geldende recht èn in de liefdesopvattingen van mensen. In die zin kan over het recht gesproken worden als een meester over de liefde, het heeft mensen streng gedisciplineerd in een heel bepaalde, heel beperkte liefdesopvatting; die bleek en blijkt niet te sporen met de levenswerkelijkheid van veel mensen en vandaar tranen en ongeluksgevoelens, die er zonder het juridische meesterschap niet of veel minder zouden hoeven zijn. Daarom, juist omdat recht en rechtswetenschap de liefde eeuwenlang hebben beheerst en de juridische normen met een veelheid aan argumentaties en sancties hebben afgedwongen, zitten wij nu voor de noodzaak om de verhouding tussen recht en liefde opnieuw te doordenken. Maar dan moeten we wel eerst beseffen met welke vroegere concepten het recht en de rechtswetenschap ons psychisch blokkeren, welke normatieve beelden wij hebben geïnternaliseerd, welke overtuigingen wij uitsluitend op grond van traditie en niet wegens hun intrinsieke betekenis nog steeds aanhangen.
20
Prof. mr. Henc van Maarseveen
Ik noem enkele denkbeelden die ons vanuit het verleden blijven betoveren: - echte liefde is huwelijkse liefde - echte liefde duurt levenslang - echte liefde kan slechts tussen man en vrouw - echte liefde kan slechts tussen één man en één vrouw - echte liefde is meer dan seks. Deze normen werden en worden samengebald in het romantische plaatje van het oude echtpaar dat hand in hand op een bankje zittend in de avondzon met vriendelijke, doch wat verwezen oogopslag naar de horizon staart. Zo hoorde het, zo moest het en als het in zijn of haar geval zo niet was maakte zich droefheid van de mens meester, of schuldgevoel, of spijt. En is dat veel veranderd? Let wel: ook ik word door dit liefdesschilderij een klein beetje ontroerd. Tegelijk word ik boos erover omdat het als de enig juiste, als de enige toelaatbare schildering wordt gepresenteerd door het recht, al het andere is 'entartete Kunst'. Mag men daarom stellen dat ons huwelijksrecht, in heden en verleden, in feite totalitair en licht fascistisch is? JJc vrees van wel. Want het waren niet alleen beelden, het waren niet slechts vriendelijke aansporingen, neen, zij werden doorgezet met een veelheid van soms zeer wrede sancties op afwijkend gedrag. Zuster en broer mochten niet van elkaar houden, oom en nichtje evenmin, homoliefde werd fel gestraft, overspel eveneens, ja, zelfbevrediging is in heel wat staten als perversiteit strafrechtelijk vervolgd, en zelfs nu is in enkele amerikaanse staten het petting to climax tussen echtgenoten strafbaar. We weten thans weliswaar dat de zaken anders liggen dan we voorheen dachten, maar de oude beelden heersen onder de mensen en blijven in het recht opgeslagen. Het is allemaal wel complexer, minder zichtbaar of beter gezegd: geraffineerder geworden. Het juridisch huwelijk is gebleven wat het was, de uittreding lijkt wat gemakkelijker gemaakt, de toetredingsvoorwaarden zijn dezelfde gebleven. Geen homohuwelijk, geen bigamie behalve voor bepaalde allochtonen, geen broer en zusterhuwelijk. De niet-huwelijkse liefde eindigt niet meer in de gevangenis, dat niet, maar zij wordt financieel afgestraft in het belastingrecht, in het verzekeringsrecht, in het gezondheidsrecht. Mensen die niet huwen maar een samenlevingscontract hebben gesloten kunnen desgevraagd enkele van de privileges van gehuwden deelachtig worden, maar niet alle. U zult nu misschien denken dat ik overdrijf, sterk overdrijf. Werkt het oude, werken de oude opvattingen nog echt zo door in het huidige recht? Ja, is mijn stelüge overtuiging, veel meer dan wij ons gemakkelijk kunnen realiseren. Laat ik proberen U wat meer te overtuigen met behulp van drie concrete voorbeelden. Het eerste betreft bouwvoorschriften, het tweede betreft kosten van openbaar vervoer, het derde gaat over de positie van de gescheiden vrouw.
NEMESIS
Meesters van de liefde
Eerst de bouwvoorschriften. In het begin van deze eeuw hadden mensen ook hun nachtrust nodig. De arbeidersklasse sliep in ondergoed, de middenklasse in pyama, de zeer rijken sliepen naakt. In die geklede staat bedreef men ook de liefde, verborgen onder de dekens. Alleen de zeer rijken hadden verwarming op hun slaapkamers en dus andere mogelijkheden. Bezie met die kennis in het achterhoofd de huidige bouwvoorschriften voor de sociale woningbouw. Daarin is bepaald dat de capaciteit van de centrale verwarming voor slaapkamers niet hoger mag zijn dan 15 graden Celsius. Dat is niet een temperatuur waarin de liefde der rijken kan gedijen. Achter het bouwvoorschrift zit een normatieve opvatting van honderd jaar geleden: de liefde der rijken is ongepast en zeker ongepast voor de werkende klasse; sexualiteit is voor tersluiks in het donker. Dat er toch centrale verwarming op de slaapkamers kwam, is uitsluitend bedacht met het oog op ziekte en thuisbevalling; die vergen minder warmte dan de liefde. Tweede voorbeeld. De Nederlandse Spoorwegen kennen de zgn. N.S. Openbaar vervoerjaarkaart. Voor de eerste klasse betaalt men ruim 500 gulden per maand. Een samenlevende of gehuwde partner kan voor nog geen zestig gulden per maand ook zo'n kaart krijgen. Het beeld achter deze regeling is dat van de man als kostwinner wiens vrouw ook wel eens mee wil. Aan tweeverdieners is niet gedacht. Maar die hebben er wel het profijt van. Ze krijgen de volle mep van hun werkgever vergoed en kunnen die ook weer fiscaal aftrekken. Louter op grond van het feit dat men deel uitmaakt van een samenlevingsverband krijgt men via een semioverheidsregeling een voordeel van ruim zesduizend gulden netto per jaar toegespeeld. Dat moet wel opgebracht worden en dan natuurlijk door hen die niet in paarverband leven. Derde voorbeeld. Dat het recht op ouderwets wrede wijze blijft optreden tegen wie het huwelijksgebod overtreden kan worden toegelicht met behulp van het voorbeeld van de juridische bestraffing van de gescheiden vrouw. Laat ik het concreet uittekenen. Neem het geval dat twee mensen het niet langer met elkaar kunnen vinden. Veronderstel dat het redelijke mensen zijn, de vrouw overvraagt niet, de man verplicht zich tot een behoorlijke alimentatie. Stel dat zij, de les van hun huwelijksellende geleerd hebbende, verder allebei van een tweede huwelijk of samenleving afzien. Wat treft dan de vrouw na de echtscheiding? - zij krijgt geen goedkope N.S.-kaart meer; - zij gaat van haar alimentatie de volle premies voor de volksverzekeringen betalen; - zij bouwt geen verder weduwenpensioen op, de man betaalt wel de volle premie, maar daar staan geen aanspraken van de vrouw meer tegenover; - zij erft niet meer abintestaat van haar man; - als de man -juist omdat het een fatsoenlijke man is- haar bij testament tot erfgenaam benoemt, valt zij in het hoogste tarief van de sucessiebelas-
1992 nr 2
Prof. mr. Henc van Maarseveen
ting, heeft zij niet de vrijstellingen die zij als gehuwde wel zou hebben; - als de man overlijdt krijgt zij geen pensioenoverlijdensuitkering, maar stopt wel haar alimentatie; - als de man haar geld of goederen wil schenken om na zijn dood haar levensonderhoud meer zeker te stellen, heeft zij geen vrijstellingen voor het schenkingsrecht; het belastingrecht beschouwt morele verplichtingen tegenover een vroegere echtgenote in het algemeen niet als natuurlijke verbintenissen; - zij gaat voor haar alleen een premie voor de ziektekostenverzekering betalen die bijna net zo hoog is als voor twee gehuwden. De laat het bij de opsomming van slechts deze benadelingen, er zijn er meer en zij belopen in een periode van zeg tien jaar vele tienduizenden guldens. Als de vrouw tegen deze benadeling rechtsbescherming zou zoeken bij de rechter, de belastingrechter, de sociaalverzekeringsrechter, de pensioenrechter, houdt deze haar de vermanende vinger voor: U heeft gezondigd tegen de huwelijksnorm, wij zullen u niet geselen of gevangenzetten, maar u krijgt op grond van de wet vervangende geldboeten van zodanige omvang dat het u zal berouwen echtbreuk te hebben gepleegd. Zij kan dan nog naar de civiele rechter als tenminste haar man kan worden aangewezen als de veroorzaker van de huwelijksontwrichting. Op grond van art. 1401 BW kan zij twee schadevergoedingen vragen: - een bedrag ter compensatie van het wettelijk nadeel wegens de scheiding; - een bedrag ter compensatie van het affectieve verdriet en de affectieve vereenzaming die haar deel worden want de gescheiden vrouw is anders dan de gehuwde vrouw, voor derden een weinig aantrekkelijke liefdespartner, zij brengt te veel geldelijke risico's met haar liefde binnen. Maar alleen reeds het eerste bedrag, de schadevergoeding wegens wettelijke benadeling, is zo hoog, dat geen normale man — hoe welwillend ook - het ooit zou kunnen opbrengen. En dus kan de civiele rechter haar wel een juridische, maar niet een effectief-geldelijke genoegdoening verschaffen. Is het in zo'n juridische constellatie vreemd dat vrouwen soms het onmogelijke doen om het huwelijk maar in stand te houden? Is het vreemd dat er nu meer dan ooit getrouwd wordt? En het hoeft geen verbazing te wekken als in de naaste toekomst het aantal echtscheidingen drastisch zou dalen. Redelijke mensen, die hun emoties in touw weten te houden zullen hun huwelijk niet meer beëindigen, maar het transformeren in een schijnhuwelijk. En reken maar dat dan vanuit conservatieve kring juichend geconstateerd zal worden: het huwelijk is weer helemaal in, echtscheiding is uit, de goede oude tijden keren weerom. Zo ligt het dan niet, maar er zal wel tegen vrouwen die van echt gescheiden zijn, worden gezegd: wat was je naïef te denken dat er in dit land liefdesvrijheid anders dan in de achterkamers bestaat, wat was je naief te denken dat
21
Meesters van de liefde
het recht voor echtbrekers minder streng zou zijn dan in de vorige eeuw. Had je huwelijk maar liever formeel in stand gelaten en alleen de huwelijksinhoud veranderd, het is je eigen schuld. Blaming the victim, zo gaat dat vaker bij vrouwen. Daartegenover staat het gegeven dat de meeste echtscheidingen tegenwoordig op initiatief van vrouwen totstand komen. Soms beseffen zij de gevolgen niet, vaker echter nemen zij de geldelijke benadelingen voor lief om maar vrijheid te verwerven, om toch alsjeblieft maar vrij te komen van de huwelijkse liefde. Met het voorgaande is mijn eerste conclusie gegeven. Het recht met betrekking tot de liefde deugt niet meer. Er is alleszins aanleiding voor een wetenschappelijke oppositie tegen het eendimensionale liefdesrecht. Uit onderzoekingen is voldoende gebleken dat de liefdesbehoeften van mensen zeer uiteenlopen. Sommigen, en dat zijn er heel wat, voelen zich uiterst gelukkig in een klassiek gezinsverband, anderen verlangen geen huwelijk maar wel een monofiele relatie op haar scherpst, weer anderen verwerkelijken zich het beste in relationele meervoudigheid. De diversificatie van de liefdespreferenties is overigens uiterst complex. De behoeften kunnen per individu in de tijd veranderen. Voorts toont geen enkel individueel behoeftenpatroon een eenduidig beeld: de trouwe echtgenote verlangt wel eens naar een liefdesuitstapje, de lat-partner snakt soms naar een monogame gezinssituatie. Veel relatiemisère wordt veroorzaakt door optredende behoeftenverandering of zijn eenvoudigweg voorgegeven doordat de liefdespartners niet op dezelfde behoeftenlijn zitten en zich tegenover elkaar forceren. Als de constellatie van de behoeften inderdaad zo ingewikkeld en ondoorzichtig is, ligt er voor een responsieve rechtswetenschap maar één formele stellingname voor de hand: dereguleer de liefde en voorzover er toch behoefte is aan juridisering, maak dan van liefdesverhoudingen open contracten, zonder nodeloos dwingend recht, maak er desnoods benoemde overeenkomsten van, al dan niet met registratiemogelijkheid, maar houdt het zo open mogelijk. Ook daarom heeft het pleidooi voor afschaffing van het wettelijk huwelijk en het terugbrengen van het huwelijk naar de kerken onverminderd actualiteitswaarde. Het recht dient zoveel mogelijk liefdesneutraal te worden. De liefde dient ontdaan te worden van het wettelijk uniform. Nu zult U ongetwijfeld denken dat ik de stelling huldig: verlos de liefde van het recht. Maar zo ongenuanceerd ben ik zelfs niet. De boekenmarkt wordt al jaren overstroomd met werken die op de een of andere wijze over liefde en relaties handelen. Dat is wat proza en poëzie betreft niets bijzonders, deze hebben al honderden jaren lang zich met de materie ingelaten. Het opvallende is de toevloed van min of meer studieuze, al dan niet populair-wetenschappelijke studies over het onderwerp. Zoals vroeger waarheden werden verwacht van de bedienaren des geloofs, paus, domi-
22
Prof. mr. Henc van Maarseveen
nee en pastoor, worden ze nu verwacht van wetenschappers. Er is echter een verschil. De normatieve geloofswaarheden waren ook de officiële waarheden, ze hadden een zekere duurzaamheid, ze gingen lang mee en bovenal ze werden met macht en gezag in de samenleving doorgezet, deels ook met behulp van het rechtssysteem en de juristen. De waarheden van de wetenschappen hebben nauwelijks kracht, ze worden al snel even wetenschappelijk weersproken of weerlegd, ze zijn niet duurzaam, te generaliserend vaak en ze worden niet met macht en gezag afgedwongen. Hoogstens zijn het persuasieve uitspraken, tijdelijk overtuigend, wisselend van inhoud, en zonder machtsapparaat achter zich. Wat daarbij overigens opvalt is dat de liefde in de mensen maatschappijwetenschappen vooral geproblematiseerd wordt, de vreugden en de verrukkingen ervan komen zelden aan bod. De eerste roman van de schrijfster Connie Palmen verscheen ongeveer een jaar geleden met als titel 'De Wetten'. Het boek had een ongewoon succes en beleefde een groot aantal herdrukken in korte tijd. De titel alleen al trekt de aandacht van de oplettende jurist. Het verhaal confronteert de lezer met van alles, maar als jurist werd ik het meest getroffen door de zoektocht van de hoofdpersoon naar normen. Wat zijn de goede normen, wat zijn de juiste wetten, wat zijn de aanbevelenswaardige regels voor het liefdesverkeer tussen mensen? Ze bleken er niet te zijn of ze konden niet worden gevonden of ze hadden weinig oriënterende kracht. Het boek is één roep om toereikend normatief houvast. Geef ons normen, wij hebben normen nodig, in anomie kan een mens niet liefhebben en beminnen wil een mens en bemind worden. De oude normen lijken spoorloos of passen niet meer op de feiten, waar zijn er nieuwe? Veel inleidende boekjes over recht beginnen met de constatering dat een samenleving niet kan bestaan zonder normen die het gedrag van mensen over en weer structureren. Niemand kan van de grond af een nieuw normenstelsel ontwikkelen of praktiseren. Men dient eerst normatief gesocialiseerd te zijn voordat men kan toekomen aan de doorbreking, het corrigeren of het bijstellen van normen, men kan niet uit het niets beginnen. Daarin ligt een mogelijke verklaring dat de nieuwe feiten en de nieuwe mogelijkheden inzake de liefde vooral worden tegemoetgetreden met oude normen, die dus niet passen maar die omhelsd blijven worden bij gebrek aan alternatieven. Dat zou kunnen betekenen, dat normatieve verandering, het ontstaan van nieuwe normen een traag en langdurig proces zal worden. Met zo'n constatering, die spoort met een juridisch relativisme, zal menigeen vrede kunnen hebben: later, het zal mogelijk vele decennia duren, wordt het vanzelf anders en mischien ook beter, nu moeten wij wel werken met de opvattingen waarin de mensen groot gebracht zijn. Dat is het vermoeide standpunt. De kan met vermoeidheid geen vrede hebben. Waarom ontwikkelen rechtswetenschap en rechtsvor-
NEMESIS
Meesters van de liefde
ming zich zoveel trager dan de technische wetenschappen? Wat is de rechtvaardiging daarvoor? Waaraan ontlenen wij als juristen de pretentie dat wij met de stoommachine van het verleden de snelheid van het heden wel zullen bijhouden? De medische praktijk is in twintig jaar ten voordele van ons allemaal compleet veranderd. In goed twintig jaar is heel Nederland doorgraven met gasleidingen en t.v.-kabels. Wij juristen hebben in veertig jaar nog geen kans gezien een compleet nieuw burgerlijk wetboek te fabriceren. Wel hebben wij het lef om begin volgend jaar onzinnige festiviteiten te organiseren omdat het eindelijk gelukt is enkele onderdelen van dat nieuwe wetboek in te voeren. Gelukkig is het niet nodig om terzake van de liefde een nieuw normenstelsel te ontwikkelen. Het ligt klaar om opgepakt te worden. De normatieve beginselen van het contractenrecht, de zorgvuldigheid, de gelijkheid van partijen, het verbod van machtsmisbruik, het gebod van eerlijkheid, de bescherming van de zwakke partij, de redelijkheid en de billijkheid, om van de ouderwetse goede trouw maar niet meer te spreken, ze liggen er om toegepast te worden óp liefdesverhoudingen en in liefdesverhoudingen. Naarmate die beginselen, die vooral open normen zijn, krachtiger in verhoudingen doorwerken, winnen die verhoudingen aan moraliteit, aan menselijkheid, aan voortreffelijkheid, en zullen het gelukkiger verhoudingen blijken. Meer dan ooit ligt in liefdesverhöudingen de nadruk op de sexualiteit. Uit het verleden zijn er echter weinig normen aangereikt die de sexualiteit zouden kunnen sturen. De oude liefdesnormen hadden nauwelijks op sexualiteit betrekking, alleen op de voortplanting. Daarom ook dat sexualiteit in het huwelijk grotendeels een normloos gebeuren was, daarom ook was tot voor kort verkrachting binnen het huwelijk niet strafbaar. De gevaren van een normloze, anomische sexualiteit zijn pas goed duidelijk geworden na de sexuele revolutie van de jaren zestig. De toen geproclameerde en sociaal geaccepteerde sexuele vrijheid had naast alle welkome effecten ook tot gevolg dat vrouwen geacht werden tot alles bereid te zijn, respectievelijk bereid te moeten zijn, zij dienden zich alles te laten welgevallen. Dus mocht aan de produktie van porno niets meer in de weg gelegd worden, dus moest het bordeelverbod opgeheven worden, dus ging de overheid prostitutiefaciliteiten scheppen en exploiteren. Zo is er meer te noemen. Het meest schokkende gevolg is misschien wel geweest dat de vroegere sexuele ingetogenheid tegenover vrouwen, die nog de jaren vijftig kenmerkte, plaats ging maken voor een soort uitbundigheid die tenslotte uitmondde in sexuele intimidatie en overlast. Het sexuele geweld ten aanzien van vrouwen is dan ook nooit in de geschiedenis zo hevig en omvangrijk geweest als in de huidige tijd.
Het rechtssysteem probeert nu - zowel via wetgeving als via rechtspraak - iets van sexuele norma-
1992 nr 2
Prof. mr. Henc van Maarseveen
tiviteit, iets van een sexuele moraal te herstellen. Gelukkig dat het recht dat doet. Want mede tengevolge van secularisatie en individuatie produceren kerken en groepsverbanden geen sociale moraal meer. Het recht is de enig overgebleven gezaghebbende producent van sociale normativiteit. Daarom heeft de liefde het recht hard nodig om althans een minimum-niveau van sexuele moraliteit tussen mensen en in de samenleving te bevorderen. Daarmede is de dubbele band tussen recht en liefde in tekening gebracht: de liefde dient bevrijd te worden van juridische uniformering, zij dient tegelijk ondersteund te worden door een juridische normativiteit. In die zin kunnen recht en rechtswetenschap goede meesters voor de liefde worden. Op dit punt gekomen begin ik echter zeer te aarzelen: wat matig ik mij eigenlijk aan om hier als jurist publieke bespiegelingen te geven over dat raadselachtige fenomeen dat liefde heet, over dat zoete en vreselijke geheim tussen mensen? Kan ik niet beter bescheiden worden en mijn mond houden? En inderdaad zoals de schilder Marcel Duchamps zijn palet verbrandde omdat hij vreesde tenslotte valse kleuren te gaan gebruiken, zo lijkt het mij geraden te besluiten tot een juridisch zwijgen wegens het risico van herhaling van overbodige geluiden. Dat zal me niet zo gemakkelijk vallen en daarom zou het raadzaam zijn de bede uit te spreken: GOOD LORD, HELP ME TO KEEP MY BIG LEGAL MOUTH SHUT. Dat zou dit college mooi afsluiten. Maar mijn universitaire loopbaan wil ik toch liever beëindigen met woorden van dankbaarheid en niet met een profane bede. Geachte aanwezigen, om welke redenen U dit college ook bezoekt, U pleziert mij in hoge mate. Vaak heb ik zelf gedacht, laat ik maar niet gaan, ik krijg het toch op schrift. Dat zal nu dus niet gebeuren. Anders dan van oraties dienen van colleges hoogstens eigen aantekeningen te worden gemaakt. Studenten en oud-studenten. Ik heb van U, en het is niet vreemd vooral van de sociologen en politicologen onder U, geleerd. U reikte mij vaak nieuwe gezichtspunten aan. Mijnheer de pedel, ik spreek U aan omdat U voor mij de universitaire infrastructuur verbeeldt en voorts de academische stijl symboliseert. De heb nooit te klagen gehad, integendeel. Geachte collega's en oud-collega's van de faculteiten, in het bijzonder van de sociale en juridische faculteit. Er is weinig tussen ons getwist wat buitenstaanders ook mogen hebben gedacht. Er is veel overlegd. U heeft mij inspiratie geboden en ook lessen geleerd. De voel mij bij U in het krijt staan. Leden van de vakgroep Staatsrecht, ik ben, komende van de Sociale Faculteit, door U welkom gehe-
23
Meesters van de liefde
ten. Ik roem U wegens Uw vriendelijkheid, Uw enthousiasme en Uw grote betrokkenheid bij het onderwijs. Nooit was iets te veel, nooit grote ruzies, altijd samenwerking. Het was een weldaad in Uw voorbeeldig werkmilieu te mogen vertoeven. Ten aanzien van de leden van de sectie bestuursrecht voel ik mij achteraf wat schuldig. Ik heb U soms te alleen laten zwemmen. Dat was dan wel gebaseerd op het respect dat ik had voor U als individuele, autonome wetenschappers, maar mijn luiheid heeft toch ook een rol gespeeld. Vier collega's wil ik speciaal noemen. Ger van der Tang, met wie ik onderzoek heb gedaan, waarvan de resultaten tot onze verwondering onlangs ten tweede male in het Chinees werden omgezet. Thom Holterman, die als geen ander mijn paradigma's wist te doen verschuiven. Ron van Male, mijn opvolger, die reeds per 1 september jongstleden mijn onderwijstaak overnam, en van wie ik de zekerheid heb dat hij het wetenschapsgebied van het bestuursrecht nog verder zal brengen dan hij alreeds gedaan heeft. Piet Akkermans, collega proximus, voor wiens competenties en inzet ik grote bewondering heb en met wie de samenwerking onberispelijk is geweest. De geschiedschrijving zal ooit in het bijzonder zijn unieke verdiensten wat betreft de hervorming van het juridisch onderwijs aan onze faculteit in het licht stellen. Leden van het College van Bestuur en secretaris van de universiteit. Ook bij oraties en afscheidscolleges zag ik steeds enkelen van U. Dat gaf mij het warme
24
Prof. mr. Henc van Maarseveen
gevoel dat U weet wat U bestuurt. Ik heb met U een kleine twist lopen bij de rechter. Het zou mij hogelijk verbazen en U wellicht totaal verbijsteren als ik in het gelijk werd gesteld. Maar hoe dat ook loopt, mijn respect voor U is groot en mijn dank oprecht. Redacteuren, oud-redacteuren, secretarissen, oudsecretarissen, uitgevers en medewerkers van het Nederlands Juristen Blad. Een bijna orgastische vreugde beving mij toen ik destijds in Uw midden werd genodigd. Met geen juridisch gezelschap heb ik blijvend zoveel geruzied en gelachen, in geen juristenkring heb ik zoveel eerlijke boosheid, oprechte sympathie en spontane confidentie ervaren, het jongste nummer van ons blad laat dat overtuigend zien. Ik heb een gouden tijd bij U gehad waarvoor ik diep erkentelijk zal blijven. Van hen die mij in Gouda hun vriendschap gaven en van hen die mij daar hun liefde schonken, neem ik geen afscheid. Zij vormden en vormen mijn leefmilieu, met hen deel ik een ideologie van lokalisme en netwerkverbondenheid. Met hen ook hoop ik verder te mogen gaan, veel verder dan ik het in het verleden ooit heb gewaagd. Want dit zijn de twee gevoelens die mij thans het meest vervullen: - dankbaarheid voor wat er was en voor wat ik van velen kreeg, - opluchting dat het juridische voorbij is en een nieuwe intellectuele vrijheid lokt: LEISE FLEHEN MEINE LIEDER.... Ik dank U voor Uw luisteren.
NEMESIS