MAATSCHAPPELIJK WERKER ALGEMEEN SOCIALE DIENST – ALGEMENE INFO AANWERVINGSVOORWAARDEN
1
1.1. Functieprofiel
Je bezit het diploma bachelor in het sociaal werk
Je hebt een degelijke kennis van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het OCMW, het leefloon en het ten laste nemen van de steun
Je bent vertrouwd met de doelgroep
Je kan je empathisch, diplomatisch en assertief opstellen zowel t.a.v. cliënten, collega’s, partners, hetgeen de nodige communicatieve vaardigheden onderstelt
2
Je kan en wil je engageren voor de emancipatie van kansarme sociale groepen
Je hebt zin voor initiatief en organisatie gekoppeld aan administratieve aanleg en nauwkeurigheid .
Je kan zelfstandig werken, hebt een groot probleemoplossend vermogen.
ARBEIDSVOORWAARDEN 2.1.1.
contract
Contract B1-B3 onbepaalde duur, in vervanging van de titularis Voltijdse tewerkstelling 38u/week
2.1.2.
loon
Brutoloon (zonder anciënniteit): 2.164,46 euro/maand
2.1.3.
verlof
35 dagen + wettelijke feestdagen
2.1.4.
extralegale voordelen
maaltijdcheques 6,5 euro/werkdag, hospitalisatieverzekering, tussenkomst in woon-werkverkeer met openbbaar vervoer, fietsvergoeding
FUNCTIEOMSCHRIJVING
3
Maatschappelijk werker sociale dienst ADMINISTRATIEVE GRAAD: B SALARISSCHAAL: B1-B3 TE BEGEVEN VIA: aanwerving
Hoofddoel van de functie
Je verzekert de maatschappelijke dienstverlening, die de burger in staat stelt een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid en die maatschappelijke integratie bevordert met als doel hun zelfredzaamheid te verhogen. Dit volgens de meest geëigende methoden van het maatschappelijk werk.
Relaties Intern
collega’s van de sociale dienst
collega’s van andere diensten
leden van het bijzonder comité sociale dienst
Extern
andere besturen, instellingen of organisaties die werkzaam zijn op het beleidsdomein
actoren die invloed hebben op de realisatie van de basisdoelstellingen van de functie
organisaties en instanties die ondersteunend en/of regulerend werken
Verantwoordelijkheden en taken 1. begeleiding 1. verrichten van sociaal onderzoeken
het verzamelen van gegevens met betrekking tot de sociale situatie van de klant
het uitwerken van een hulpverleningsplan
het samenstellen van een dossier
2. doorverwijzen naar de juiste instanties
3. psychosociale ondersteuning en crisisinterventie
ondersteuning van de cliënt
de cliënt helpen bij het duiden van zijn problemen
stimuleren van zelfredzaamheid
verzamelen en verstrekken van informatie met betrekking tot de hulpvraag
4. begeleiding van de cliënten in hun budget, onderhandelingen voeren met schuldeisers
5. administratieve taken
Cliënten administratief ondersteunen
Cliëntdossiers samenstellen en up to date houden (zowel papieren als electronische versie)
Voorstellen en sociale verslagen in het softwareprogramma invoeren
Opvolgen van de beslissingen
Aanleveren van gegevens voor verslaggeving
2. Interne en externe communicatie en informatie
regelmatig overleg met het team en met externe partners
contacten en overleg met andere instellingen en organisaties
informatie en inlichtingen verstrekken aan “externe” personen en organisaties i.v.m. de toegewezen taken
mondeling en schriftelijk rapporteren aan en informeren van collega’s, leidinggevenden of het bijzonder comité sociale dienst i.v.m. toegewezen taken en verantwoordelijkheden
geven van informatie en inlichtingen aan cliënten
3. Samenwerken met maatschappelijke werkers sociale dienst
overleggen met collega’s bij interne doorverwijzing
Overleggen met collega’s en sociale dienst over individuele dossiers
4. Advies
Signaleren van behoeften van cliënten, teneinde projecten op maat te kunnen ontplooien.
Bijhouden van de relevante wetgeving: voorstellen formuleren naar diensthoofd toe inzake op te starten samenwerkingsverbanden, uitwerken nieuwe projecten.
Suggereert zo nodig aanpassingen aan bestaande of nieuwe principiële gedragslijnen binnen zijn beroepsdomein
ervaringen uitwisselen en op basis daarvan adviezen verlenen over verbetering van werkwijzen.
5. Deelname aan werkgroepen
Actief deelnemen aan werkgroepen die ontstaan bij het bedenken of opstarten van nieuwe projecten rond professionele activering van klanten (in de brede zin, bvb. in het kader van het LSB)
6. Teamwerking
Actief deelnemen aan de teamvergaderingen ; op regelmatige tijdstippen cliënten bepreken op deze vergadering
Eigen functioneren t.a.v. cliënten bespreekbaar maken t.a.v. diensthoofd sociale dienst en team
Feedback geven en bereid zijn te ontvangen
Spontaan overleg plegen met diensthoofd en collega’s, van gedachten wisselen over het werk, bereidheid tonen om van mekaar te leren
Inspringen bij verlof
Overdracht van informatie bij verlof
Vaardigheden en kennis ten dienste stellen van team ( bv van opleidingen en studiedagen)
Opnemen van niet cliëntgebonden zaken
Flexibiliteit vertonen t.a.v. prioritaire zaken
Ideeën lanceren die de werking ten goede komen, ook al zijn ze niet altijd realiseerbaar.
Aandacht hebben voor onderlinge relaties
Vaardigheden
een 'luisterend' oor hebben voor cliënten en collega’s
communicatie vaardig zijn, zowel mondeling als schriftelijk
zelfstandig kunnen werken
organisatorisch vaardig zijn (uitwerken van planningen, tijdig afwerken van taken,…)
over de nodige flexibiliteit beschikken en stressbestendigheid zijn
in staat zijn om de opdrachten nauwgezet uit te voeren
Attitudes 1. ORGANISATIECOMPETENTIES
Klantgericht met het oog op het dienen van het algemeen belang, de legitieme behoeften van verschillende soorten (interne en externe) klanten onderkennen en er adequaat op reageren Niveau 1: Reageert vriendelijk, adequaat en correct op voor de hand liggende vragen van klanten -
Helpt klanten op een vriendelijke en adequate wijze voort
-
Blijft beleefd bij klachten
-
Onderneemt concrete acties om de problemen en klachten van klanten op te lossen (vb zelf bij personeelsdienst informeren)
-
Verleent een correcte service aan alle klanten, ongeacht hun afkomst, geslacht, handicap enz. (bv. Houdt de wachttijd voor een klant minimaal, voert stipt uit wat werd vastgelegd, levert duidelijke producten af, neemt een lagedrempelhouding aan, is beschikbaar en bereikbaar)
-
Stelt zich hulpvaardig op
-
Reageert snel en gepast op vragen van klanten
-
Kiest een aangepaste aanpak gezien de mogelijkheden en beperkingen van de klant (bv. Kinderen, bejaarden, zieken)
Niveau 2: Onderneemt acties om voor de klant de meest geschikte oplossing te bieden bij vragen en problemen die minder voor de hand liggen -
Past binnen de bestaande procedures en planning de dienstverlening of het product aan om de klant verder te helpen
-
Geeft de klant waar bij recht op heeft op de best mogelijke wijze
-
Levert, rekening houdend met bestaande procedures, sneller of meer dan afgesproken is aan de klant
-
Gaat expliciet na of de klant tevreden is met de aangeboden oplossing en dienstverlening
-
Probeert zelf een antwoord te geven op een vraag of klacht. Verwijst zo nodig door of zoekt hulp
-
Biedt een zo optimaal mogelijke oplossing voor de klant
Niveau 3: Onderneemt, binnen de mogelijkheden van de eigen functie, acties om de dienstverlening aan klanten te optimaliseren -
Gaat kritisch na op welke punten de eigen dienstverlening aan de klant kan worden verbeterd
-
Onderzoekt gericht (via systematisch onderzoek) de wensen, behoeften en verwachtingen van klanten (tevredenheidsenquêtes, mondelinge enquêtes…)
-
Formuleert concrete voorstellen om de eigen dienstverlening te verbeteren
-
Onderneemt concrete acties naar aanleiding van specifieke feedback van klanten
-
Zet nieuwe mogelijkheden op het vlak van dienstverlening meteen om in de praktijk
-
Onderneemt acties om de dienstverlening aan specifieke doelgroepen te optimaliseren, rekening houdend met hun beperkingen en behoeften (bv. Handicap, allochtonen…)
Betrouwbaarheid ‘consequent en correct handelen’ handelen vanuit de codes van integriteit, zorgvuldigheid, gelijke behandeling, correctheid en transparantie uitgaande van de basisregels, sociale en ethische normen. Afspraken nakomen en zijn verantwoordelijkheid opnemen. Niveau 1: Handelt correct en respectvol ten aanzien van zijn omgeving en van de bestaande regels en afspraken. -
Respecteert formele regels en afspraken
-
Gaat op respectvolle wijze om met anderen (collega’s, klanten, medewerkers…)
-
Geeft volledige en juiste informatie door
-
Respecteert vertrouwelijke en persoonlijke informatie
-
Doet wat hij zegt, komt beloften en afspraken na
-
Komt open uit voor eigen fouten, vergissingen en nalatigheden
Niveau 2: Brengt sociale en ethische normen in de praktijk -
Neemt de verantwoordelijkheid op zich voor zijn eigen handelen (past geen paraplupolitiek toe)
-
Leeft de deontologie na die eigen is aan de functie of het functieniveau
-
Spreekt anderen erop aan als ze niet conform bestaande regels en afspraken handelen
-
Handelt consequent: neemt in soortgelijke omstandigheden soortgelijke standpunten in of een soortgelijke houding aan
-
Kan inschatten of informatie al dan niet verder kan of mag worden verspreid
-
Vertoont voorbeeldgedrag rond basisregels en afspraken
Organisatie – identificatie Zich verbonden tonen met de organisatie, taak en beroep; de belangen ervan verdedigen bij anderen. Niveau 1: Handelt overeenkomstig de waarden en doelstellingen van de organisatie. -
als die minder populair of controversieel zijn of persoonlijk ongunstig uitvallen
-
Voert richtlijnen uit, ook al komen die niet overeen met de eigen belangen
-
Toont belangstelling voor de organisatie of entiteit (bv. Informeert zich regelmatig)
-
Reageert correct en loyaal als buitenstaanders, klanten enzovoort kritiek uiten op de organisatie
-
Respecteert de binnen de organisatie of entiteit bestaande afspraken en procedures.
Niveau 2: Houdt bij de eigen acties (pro)actief rekening met de belangen van de organisatie. -
Overweegt in de eigen acties en voorstellen de voor- en nadelen voor de organisatie
-
Zet zich in om de doelstellingen van de organisatie te realiseren, ook al zou hij zelf andere doelen voorrang kunnen geven
-
Respecteert in de eigen adviezen en beslissingen het ruimere beleidskader (doelen, waarden, cultuur,…)
-
Heeft oog voor de kosten die met een bepaald voorstel of initiatief samenhangen
-
Schat bij eigen acties en beslissingen de ruimere gevolgen daarvan voor de organisatie in.
2. INFORMATIEVERWERKEND GEDRAG
Probleemanalyse analytisch denken: een probleem duiden in zijn verband. Op een efficiënte wijze op zoek gaan naar aanvullende, relevante informatie Niveau 1: Ziet de essentie van het probleem
-
Verzamelt informatie over de achtergronden en oorzaken
-
Maakt duidelijk onderscheid tussen hoofd- en bijzaken bij het analyseren van een probleem
-
Omschrijft duidelijk de kern van het probleem
-
Verwerft een algemeen inzicht in de problematiek
-
Gaat systematisch te werk bij het analyseren van een probleem
Niveau 2: Legt verbanden en ziet oorzaken
-
Benadert een probleem vanuit verschillende gezichtspunten
-
Benoemt de oorzaken van problemen die zich voordoen
-
Legt verbanden tussen verschillende soorten informatie
-
Detecteert onderliggende problemen
-
Integreert nieuw gevonden informatie met bestaande informatie
Conceptueel denken visie: de dagelijkse praktijk overstijgen en eigen ideeën uitwerken voor de toekomst, feiten bekijken van op een afstand, ze in een ruimere context en langetermijnperspectief plaatsen Niveau 1: Plaatst operationele taken en problemen in een ruimere context
-
Schat de ruimere consequenties van de eigen acties, voorstellen en beslissingen correct in
-
Kan disciplineoverschrijdend denken (bv. Bekijkt de mogelijke impact op andere entiteiten, gebruikt informatie uit andere domeinen)
-
Legt overstijgende, minder voor de hand liggende verbanden
-
Maakt zich los van de dagelijkse problematiek, denkt vooruit en geeft de grote lijnen aan
Niveau 2: Betrekt bredere (maatschappelijke, technische…) factoren bij zijn aanpak
-
-Kent de relevante trends en ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie en het eigen beroep of domein
-
-Wijst op nieuwe problemen en situaties die voor anderen nog niet zo duidelijk zijn
-
-Denkt kritisch en zelfstandig
-
-Plaatst adviezen, beslissingen en initiatieven in de bredere organisatiecontext of beleidscontext
-
-Heeft voeling met wat er in de toekomst gevraagd kan worden
3. PERSOONSGEBONDEN GEDRAG
Leervermogen voortdurend verbeteren van het eigen functioneren en van de werking van de entiteit, door de bereidheid om te leren en mee te groeien met veranderingen Niveau 1: Toont zich leer-en aanpassingsbereid met betrekking tot de eigen situatie en functie
-
-is gemotiveerd om nieuwe leerstof te verwerken
-
-is bereid nieuwe methodes aan te leren
-
-past nieuwe afspraken over de uitvoering van de eigen taak meteen toe in de praktijk
-
-vraagt om uitleg en toelichting als iets niet duidelijk is
-
-geeft aan waar zich problemen in de taak voordoen en denkt mee na over oplossingen
Niveau 2 : Ontwikkelt zich binnen de eigen functie en werkt actief mee aan het verbeteren van de uitvoering van de taken
-
-maakt zich vertrouwd met nieuwe materies die relevant zijn voor de eigen taak (bv. nieuwe regelgeving, informaticatoepassingen, werkmethoden)
-
-informeert zich over nieuwe ontwikkelingen binnen de eigen functie
-
-past nieuwe richtlijnen, kennis, informatie en inzichten toe in de praktijk
-
-gaat na of en hoe nieuwe tendensen en ontwikkelingen in de eigen functie ingezet kunnen worden
-
-zoekt actief naar mogelijkheden om de uitvoering van het takkenpakket te verbeteren en werkt die mogelijkheden verder uit tot concrete voorstellen
Niveau 3 : Leert over andere vakgebieden, methodes en technieken en werkt actief mee aan het verbeteren van de werking van de entiteit
-
-Heeft belangstelling voor ‘aanverwante’ onderwerpen om zijn kennis te verruimen
-
-Benut informatie die afkomstig is uit andere vakgebieden om de eigen aanpak en werking te optimaliseren
-
-Onderkent de impact van nieuwe processen, technieken en methodes in andere vakgebieden op de eigen werking
-
-Stuurt de eigen werking proactief bij naar gelang van wijzigingen op het niveau van de entiteit
-
-zoekt actief naar mogelijke verbeteringen die de eigen functie en het eigen takenpakket overstijgen
4. INTERACTIEF (INTERPERSOONLIJK) GEDRAG
360° inlevingsvermogen Het vermogen om uitgesproken en onuitgesproken informatie op te pikken en adequaat daarop te reageren ten aanzien van medewerkers, collega’s, klanten, hiërarchie Niveau 1: Ziet en begrijpt evidente gevoeligheden
-
Leeft zich in de denk- en gevoelswereld van de andere in
-
Houdt rekening met de omstandigheden waarin de andere zich bevindt
-
Betrekt sociaalmenselijke aspecten bij zijn analyse van de situatie
-
Leidt uit het gedrag van de andere specifieke behoeften af
-
Benadert de andere met oog voor een culturele context, geslachtsgebonden eigenheden, mogelijke beperkingen en kan daar vlot mee omgaan
Niveau 2: Reageert (via houding en handelen) adequaat op door andere geuite gedachten, gevoelens, behoeften en verwachtingen
-
Communiceert begrip voor de gevoelens, de behoeften en de belangen van de andere
-
Toont begrip door het eigen non-verbale gedrag
-
Houdt bij beleidsvoorbereiding rekening met de standpunten van relevante actoren
-
Toont begrip voor de reacties van anderen in een bepaalde situatie
-
Gaat adequaat in op persoonlijke of emotionele boodschappen
5. PROBLEEMOPLOSSEND GEDRAG
Initiatief kansen onderkennen en uit eigen beweging acties voorstellen of ondernemen Niveau 1: Neemt het initiatief om binnen het eigen takendomein acties te initiëren (reactief en ad hoc)
-
Doet eerst zelf al het mogelijke om een probleem op te lossen alvorens de hulp van anderen in te roepen
-
Gaat uit zichzelf achter informatie aan
-
Ziet werk liggen en gaat over tot actie
-
Kan problemen die zich voordoen zelf afwerken
-
Onderneemt uit eigen beweging gerichte acties om het concrete probleem op te lossen
Niveau 2: Neemt het initiatief om structurele problemen binnen het eigen takendomein op te lossen (reactief en structureel)
-
Heeft oog voor zaken waar de hiërarchie eventueel niet aan denkt en handelt ernaar of brengt ze onder de aandacht
-
Formuleert voorstellen om bestaande situaties te verbeteren
-
Stelt zelf documentatie samen om efficiënt te kunnen werken
-
Zoekt naar alternatieve oplossingen als hij met structurele problemen wordt geconfronteerd
-
Geeft aan waar het afgeleverde resultaat mogelijk verbeterd kan worden
Niveau 3: Neemt initiatieven die aantonen dat hij anticipeert op gebeurtenissen (proactief)
-
Speelt spontaan in op kansen die zich aandienen
-
Anticipeert middels actie op diverse situaties
-
Neemt initiatief om te vernieuwen
-
Introduceert verbeteringen in werkaanpak en procedures
6. BEHEERSMATIGE VAARDIGHEDEN
Plannen structuur aanbrengen in tijd, ruimte en prioriteit bij het aanpakken van taken of problemen Niveau 1: Plant eigen werk effectief
-
Maakt gebruik van hulpmiddelen bij het inplannen van taken (checklist, to-dolijstjes, elektronische agenda …)
-
Pakt eerst de belangrijkste of dringendste opdrachten aan
-
Houdt rekening met de nodige uitvoeringstijd
-
Geeft tijdig aan als de planning niet gehaald kan worden
-
Houdt in de eigen planning rekening met de begrippen dringend en belangrijk
Niveau 2: Plant eigen werk en dat van anderen effectief
-
Brengt structuur aan in eigen werk en dat van anderen (bv. bepaalt werkterreinen, prioriteiten, termijnen)
-
Houdt bij het inplannen van taken rekening met deadlines
-
Maakt goede werkschema’s en tijdsplanningen op (werkbaar, volledig, overzichtelijk)
-
Geeft op een duidelijke en eenduidige manier aan welke de prioriteiten zijn
Niveau 3: Plant continu activiteiten met veel en complexe vairabelen
-
Concentreert zich in zijn planning op de gehele opdracht, zonder details uit het oog te verliezen
-
Behoudt het overzicht over de stand van de uitvoering van projecten ten opzichte van de planning
-
Bereikt een balans tussen de geïnvesteerde tijd, de geleverde prestaties en de behaalde kwaliteit
-
Anticipeert op eigen werk en op dat van anderen
-
Besteedt aandacht aan een langetermijnplanning, en bouwt daarbij voldoende flexibiliteit in om adequaat op veranderingen te kunnen inspelen
Deze functiekaart is niet beperkend en kan aangepast worden aan nieuwe evoluties of organisatorische wijzigingen binnen onze instellingen.