magazine
nummer
1–
oktober
2013
> Zwerfvuil bestrijden heeft wereldwijd hoge prioriteit > Vorderingen in voedselproductie uit algen > Zeevogels, een wereld apart > Tellen en meten, de pijlers onder het weten > lees alle artikelen
> Meer economisch gebruik van de zee door inzet op duurzaamheid
2
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
> > >
Hoe dit magazine te lezen Van kaft tot kaft per artikel: kies pagina 1 – omslag en klik na elk artikel door naar het volgend artikel Selectief: kies in deze inhoudsopgave op titel en keer na elk artikel weer terug via inhoud Download het complete magazine en scroll er doorheen of print het
Inhoud
3
Bureaublad
4 Zwerfvuil op zee, een wereld te winnen Over schoonmaakacties op de stranden, de Lord of litter en de kampioen plasticeter onder de zeevogels 7 Noordzeegebiedsagenda 2050 is arrangeren van een nieuw verhaal Over het samenbrengen van mensen die met elkaar de Gebiedsagenda voor de toekomst van de Noordzee opstellen. Nog één jaar te gaan 9 Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat? Vier topmannen en één topvrouw van de sectoren scheepvaart, waterbouw, olie- en gaswinning, visserij en windenergie geven een positief antwoord, mét kanttekeningen 22 Boven de Noordzee vliegt meer dan de meeuw Over de ontelbare zee- en kustvogels in de Noordzee, het merk waardige gedrag van zeekoeten en de onzekere zeevogelstand in de toekomst 25 Najaarsstorm verandert strand in kerkhof Over het strand voor de Goereese Duinen, oorwormen, witte dunschalen, slibanemonen, mosdiertjes en witte boormossels 27
Tellen en meten: Vissen naar een verhaal – Vogels tellen op de ‘lopende band’ – EU-Kaderrichtlijn brengt monitoringcyclus op hoger plan Over langjarig onderzoek van beschermd zeegebied, razendknappe vogeltelling vanuit de lucht, en de samenhang die de KRM in de monitoring brengt
Colofon 35 Niet alle exoten zijn schadelijk Over de Japanse slingerpijpzak en de moeilijkheid om te voorspellen of exoten schadelijk zullen zijn 38 Voor aanpak van onderwatergeluid hoop gericht op uitvoering KRM Over het moeizame onderzoek naar verstoring van zeezoogdieren door onderwatergeluid 41 Portret – Han Lindeboom: ‘Vijftien procent van de Noordzee écht beschermen’ Over zijn liefde voor de zee, onderzoek tussen de pinguïns op Marion Island en de bescherming van het ecosysteem. ‘Wat willen we als mensheid nou écht?’ 44 Boeren op water Over de herontdekking van een eeuwenoude traditie: het benutten van zeewieren. Mens, economie en milieu varen wel bij zeebouw 46 Mijn zee Rubriek waarin een beeldend kunstenaar zijn band met het water beschrijft en laat zien. Deze eerste keer is dat Robin d’Arcy Shillcock 47 Duurzame scheepvaart omdat het loont Over bedrijfsvoering, technische innovaties én houding en gedrag 52 Hoe gaat het toch met de Kerf? Over een in 1997 gegraven gat in de zeereep bij Schoorl en hoe brakke natuur bezit nam van de achterliggende duinvallei 55 Laatste pagina Er is niets mooiers in het leven dan hartstocht delen Column van Eduard Rijnja, voorzitter van Stichting Water&Media
Redactie Rob Bijnsdorp (hoofdredacteur) Peter Bielars Ine Bruijns Moniek Löffler Marianne Lourens Wim van Wijk Ingrid Zeegers Fotografie Opgave credits bij foto’s Video Jan Stap Illustraties Dik Klut Vormgeving Bureau Op Stand, Dick Visser Redactieadres
[email protected] 020 320 82 60 Reizigersweg 7 1033 WD Amsterdam Website Communicatiebureau de Lynx, Wageningen
3
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Voor uw bureaublad De drieteenmeeuw is een echte zeevogel van het open water. Alleen een noordwesterstorm waait hem wel eens onze kant uit. Deze schitterende foto van Luc Hoogenstein kunt u hier (zonder bijschrift) [downloaden] als bureaublad.
4
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Zwerfvuil op zee, een wereld te winnen Tekst: Marianne Lourens Foto’s: Stichting de Noordzee
‘Spoelen er vooral rechterschoenen aan op de Waddeneilanden?’, vraagt een van de vrijwilligers die twee gehavende rechterschoenen omhooghoudt. Ze helpt mee het strand van Schiermonnikoog schoon te
maken. ‘Nee, juist meer linkerschoenen’, zegt Merijn Hougee van Stichting De Noordzee. ‘Door hun vorm buigen ze op de Noordzee blijkbaar vaker rechtsaf.’ ‘Tenzij ze ondersteboven drijven’, vult een ander lachend aan. De sfeer zit er goed in tijdens de laatste etappe van de My Beach Cleanup
Visnetten, lappen plastic, sigarettenpeuken; de stranden liggen er vol mee. Waar komt al dat zwerfafval vandaan en welke gevolgen heeft het voor het ecosysteem? En belangrijker, hoe voorkomen we aanwas van nog meer afval in ons mariene milieu? Het is geen strikt Nederlands probleem, aanleiding voor een Europese aanpak. Een schoonmaakactie op Schiermonnikoog liet ons zien hoe vuil op het strand is te monitoren. En we spraken met ‘lord of litter’ Lex Oosterbaan, die voor Rijkswaterstaat de zwerfvuilproblematiek op zee te lijf gaat en leiding geeft aan het programma van maatregelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie: ‘We geloven niet zozeer in verbieden, meer in bewustwording.’
Challenge, een initiatief van Stichting De Noordzee. Een maand lang zijn stranden langs de hele Noordzeekust opgeruimd, met als doel het afvalprobleem in kaart te brengen en mensen duidelijk te maken wat de gevolgen zijn van afval op het strand en in de zee. De zon glinstert op het water, zachtwit strand en blonde duinen zo ver het oog reikt. Een aangename bries laat zand
rondstuiven. De tractor met aanhanger, aangeboden door de gemeente Schiermonnikoog, brengt onze groep van veertien naar de oostelijkste punt van het eiland waar de schoonmaak van start gaat. Op het eerste gezicht lijkt het strand vrij schoon, maar wie beter kijkt, ziet vele vormen van vervuiling. Zeebodem bezaaid met afval Lex Oosterbaan, senior adviseur bij Rijks waterstaat Zee en Delta, weet erover mee te praten. De zwerfvuilproblematiek is binnen
5
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
‘ Vissers vissen ook naar afval’ de organisatie van Rijkswaterstaat zijn domein. Collega’s noemen hem ook wel: Lord of Litter. Oosterbaan heeft een week meegevaren op een boomkorkotter die aangesloten is bij Fishing for Litter. Honderd van de totaal 260 boomkorkotters in Nederland zijn daarbij aangesloten. De vissers sorteren alle rommel die met de vis mee naar boven komt en verzamelen deze in big bags die apart worden aangeland. ‘Verfblikken, rubberlaarzen, oliefilters; er zat zelfs een toiletbril in het net’, vertelt Oosterbaan. ‘Dus vooral het zware spul dat naar de zeebodem is gezakt.’ Onderzoek door het United Nations Environment Programme (UNEP) toont aan dat 70 procent van het afval uiteindelijk op de bodem terechtkomt. Indicatoren Omdat de hoeveelheid zwerfvuil in zee moeilijk meetbaar is, richt Rijkswaterstaat zich in eerste instantie op twee uitvloeisels daarvan om zo een beeld te krijgen van de omvang van het probleem. ‘We registreren de hoeveelheid en samenstelling van het zwerfvuil dat op de Nederlandse stranden aanspoelt. Daarnaast meten we het plastic dat we aantreffen in de magen van noordse stormvogels. Die soort foerageert uitsluitend op zee en is kampioen plasticeter onder de zeevogels.’ Analyse van de maaginhoud van dode vogels geeft een indicatie van de hoeveelheid plastic die op zee drijft. EU-Kaderrichtlijn Dit zijn tot nu toe de twee bruikbare indicatoren bij de monitoring van de hoeveelheid zwerfvuil in zee. Oosterbaan: ‘Nederland moet een beeld zien te krijgen van de
hoeveelheid en samenstelling van het zwerfvuil. De Europese lidstaten hebben in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) afgesproken om maatregelen te treffen tot het bereiken en behouden van een goede milieutoestand in hun deel van de zee. Aanleiding was de zorgelijke toestand van de zee. Elke lidstaat heeft de plicht om de eigen mariene wateren veilig te stellen als eco systeem en als belangrijke natuurlijke bron voor de economie en de voedselvoorziening. Wat dit voor Nederland betekent, is vast gelegd in het beleidsdocument Mariene Strategie Deel I. Eén van de factoren die invloed heeft op de goede toestand van het milieu is zwerfvuil. Om maatregelen te kunnen nemen, moeten we zicht hebben op de bronnen van het afval.’ Bronnen zoeken Om grip te krijgen op de onoverzienbare en in alle richtingen verspreide hoeveelheid vuil en de bronnen daarvan voert Stichting De Noordzee sinds 2002 systematisch strandmetingen uit. Op vier referentiestranden wordt de strook tussen duin en waterlijn over een afstand van 100 meter systematisch afgestruind. ‘Met deze steekproef kunnen we zien welke soort afval in welke mate op het desbetreffende strand te vinden is’, licht Merijn Hougee van Stichting De Noordzee toe. ‘We registreren alles wat we vinden.’ De gevonden items worden onderverdeeld in plastics en kunststof, papier en karton, hout, metaal, glas, en chemisch spul. Netten kennen een onderverdeling in groter of kleiner dan 50 cm, touw en koord in kleiner of groter dan 1 cm diameter. Deze indeling van gevonden items komt overeen met die op de app Strandscanner voor consumenten en strandwandelaars. ‘Deze uitsplitsing is zo gekozen dat we het afval – grotendeels – kunnen herleiden naar de bron’, zegt Oosterbaan. Gebaseerd op de strandmonitoring valt grofweg te stellen dat 44 procent van het
afval afkomstig is van scheepvaart en visserij en 30 procent van bronnen op het land (strandtoerisme). Blijft over 26 procent waarvan de bron onduidelijk is. Dat scheepvaart en visserij in één adem worden genoemd is strategisch, geeft Oosterbaan toe. ‘Uitgezonderd netten en pluisdraadjes is het lastig om voor de herkomst van het afval harde bewijzen te leveren, maar die zoeken we ook niet. Het is zaak om gezamenlijk iets aan dit probleem te doen. De cijfers geven alleen richting aan voor eventuele corrigerende maatregelen. We willen draagvlak creëren bij de probleemveroorzakers en gezamenlijk nadenken over alternatieven.’ Vissers vangen niet alleen vis. Foto: Lex Oosterbaan
Maatregelen Het programma van maatregelen richt zich onder andere op nylon pluis dat vissers onderaan hun sleepnetten gebruiken om te voorkomen dat ze op de zeebodem stukschuren. Restjes van dat pluis staan in de top-10 van meest gevonden soorten afval op het strand. ‘We vinden op de stranden hele bossen van dat oranje spul’, zegt Hougee. Oosterbaan: ‘Samen met een onderzoeksinstituut en de visserij kijken we naar alternatieven die realistisch, haalbaar en betaalbaar zijn.’ Zo is het zoeken naar alternatieven voor pluis een concrete stap binnen de doelstellingen van de KRM om brongerichte maatregelen te treffen. Eerder is al zo’n stap gezet met de Tweede-Kamermotie voor het terugdringen van microplastics in cosmetica- en verzorgingsproducten, zoals scrubcrèmes.
‘ Plastic deeltjes zitten al in onze voedselketen’
Inzet op preventie Hoe mooi ook zo’n concrete stap, er is volgens Oosterbaan nog veel werk te doen. Aan beleid maken en maatregelen treffen gaat de behoefte aan kennis vooraf. Daarom lopen er parallel aan de monitoring ook onderzoeksprojecten naar de aanwezigheid en de risico’s van micro- en nanoplastics in zee en naar afvaldeeltjes die rechtstreeks of via afvalwater in de rivieren en dus in zee terechtkomen. ‘Daar weten we nog veel te weinig van. Plastic deeltjes zijn onder meer in mosselen gevonden, dus het zit al in onze voedselketen. Maar het is nog niet bekend hoe erg dat is. We weten dat toxische of verontreinigende stoffen, zoals zware metalen, zich aan de microplastics kunnen hechten. Het gaat dus niet om dat plastic alleen. Juist het gebrek aan kennis over mogelijke effecten geeft reden tot zorg. We zijn het internationaal dan ook roerend eens: we moeten het hebben van preventie, zwerfvuil hoort niet in zee. We hanteren daarom het voorzorgbeginsel. Ook als niet alles bekend is, bijvoorbeeld welke bron zeker welk effect veroorzaakt, is er voldoende grond om nu al maatregelen te nemen.’
6
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Bewustwording als grondslag De maatregelen tegen zwerfvuil die Nederland wil doorvoeren, zijn ingedeeld in zes groepen, waaronder stranden, zeevaart en visserij. De aanpak verschilt per groep. Voor de handelsvaart geldt bijvoorbeeld sinds begin dit jaar een totaalverbod op het lozen van vuilnis vanaf schepen. Afgifte van vuil in havens is verplicht en milieubewust handelen wordt gestimuleerd. Ook voor de visserij wordt gedacht aan een regeling om de afgifte van afval in havens te stimuleren. Daar horen ook uitgediende netten bij die mogelijk interessant zijn voor recycling. Voor alle scheepvaart geldt dat wordt gestudeerd op het ontmoedigen van de aankoop van wegwerpconsumptiegoederen. Dat geldt trouwens ook voor andere afvalbronnen. Als voorbeeld noemt Oosterbaan de restjes van feestballonnen. ‘Wij als overheid zouden het oplaten van feestballonnen kunnen verbieden, maar we geloven niet zozeer in een verbod. We verwachten meer effect van bewustwording.’ Dat is een van de focus
punten bij het ontwikkelen van maatregelen. Bewustwording is grondslag voor gedragsverandering en voor een duurzame economie waarin productie- en consumptiekringlopen worden gesloten. Fishing for Litter is daar een mooi voorbeeld van. Kleinschalige initiatieven en marktwerking Van bewustwording is stellig sprake op Schiermonnikoog. Strandgangers – of waren het jutters? – zijn ons voor geweest. Op het strand vinden we verscheidene stapels opgehoopte pallets, visnetten, lege verfblikken en halve rubberzolen. De verdroogde resten van een jonge zeehond en een groot brok paraffine zijn de pronkstukken van de dag. Dat er andere partijen zijn die rommel opruimen, is alleen maar een goede zaak, meent Hougee. ‘We hoeven elkaar niet in de weg te zitten. We mogen aannemen dat het anderen er vooral om gaat bij te dragen aan een schoner milieu. Zolang ze maar niet opruimen in de vier referentiegebieden voor de officiële monitoring waardoor wij verkeerde metingen zouden doen, juichen we dat alleen maar toe.’ Ook Oosterbaan ziet er geen nadeel in. ‘Prachtig toch, al die kleinschalige initiatieven? Hoe meer mensen zich het zwerf afvalprobleem bewust zijn, des te beter. En marktwerking helpt ook daarbij. De afgifte van gevonden netten bijvoorbeeld is gebrekkig geregeld. Aanlanden kost geld, wat het lozen op zee juist weer aantrekkelijk maakt. Dat moet anders. Er zijn al commerciële partijen die er brood in zien.’ Zijn ogen glimmen: ‘Wie weet ontstaan in haven gebieden wel kleine milieuparkjes, mede gefinancierd door marktpartijen.’ Filmpjes [video] MyBeach Cleanup Challenge 2013. [video] Gevolgen vervuiling van oceanen. [video] Noordzee vol plastic.
De oogst van de schoonmaakactie op Schiermonnikoog
De cijfers Volgens het UNEP sterven er jaarlijks 1 miljoen zeevogels en 100 duizend zeedieren, zoals schildpadden en dolfijnen door afval in zee. Ze raken verstrikt in netten en touwen en verdrinken of sterven van de honger met een buik vol plastic. Per jaar komt naar schatting 4,7 miljoen ton plastic in zee terecht.
Top-tien uit strandmeting van gevonden voorwerpen Positie 2010 Top 10 items % van totaal afval 1 Touw en koord (diameter <1cm) 22,3 2 Plastic of polystyreen 0-2,5 cm 13,3 3 Netten of stukken net < 50 cm 5,7 4 Doppen 5,5 5 PUR schuim 5,2 6 Plastic of polystyreen 2,5< 50cm 5,0 7 Ballonnen 3,5 8 Chips- en snoepzakken, lollystokjes 3,5 9 Verstrengelde netten/touw/koord 3,4 10 Andere plastic of polystyrene items 2,5 ITEMS TOP 10 69,9
gem. aantal items/100 meter 86,3 51,4 22,1 21,4 20,2 19,2 13,6 13,5 13,1 9,9 270,6
Bron: RWS Zee en Delta, Monitoren van zwerfvuil op de Nederlandse stranden, 2005-2010 (2013)
7
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Noordzeegebiedsagenda 2050 is arrangeren van een nieuw verhaal Tekst: Rob Bijnsdorp
Maximaal maatschappelijk en duurzaam rendement van de zee, met als randvoorwaarden een schone en gezonde zee, inclusief optimale kansen voor natuurbeleving. Dat is de wens van het rijk zoals minister Schultz die in de Tweede kamer heeft verwoord. Maar hoe maak je vervolgens een beleidsagenda waarmee je alle mogelijke activiteiten en ontwikkelingen op zee in die richting kunt sturen? ‘Niet door in twee dagen tijd een mooie tekst op te schrijven’, zegt Jeroen Vis van het ministerie van EZ, ‘daar zit geen energie in die tot verandering leidt.’ Zijn collega Lodewijk Abspoel van het ministerie van IenM beaamt dat: ‘We willen een nieuw verhaal dat kan ontstaan door mensen uit allerlei sectoren samen ver te laten kijken.’ Iedereen kent het spel waarin je iemand naar de gang stuurt die, na terugkomst in de kamer, door vragen te stellen een woord moet raden. Stel nu dat de personen in de kamer niets afspreken, behalve dat spontaan bedachte antwoorden op vragen niet strijdig zijn met eerder gegeven antwoorden. Dan komt er vroeg of laat toch een uitslag. Het spel creëert uit de bouwsteentjes zijn eigen verhaal en werkelijkheid, maar het had evengoed een andere werkelijkheid kunnen zijn. Zo ongeveer werkt het proces van de gebiedsagenda voor de toekomst van de Noordzee. Abspoel, adviseur Noordzee beleid bij het Directoraat-Generaal Ruimte en Water (DGRW) en Vis, coördinerend beleids medewerker Natuur en Biodiversiteit bij EZ, zijn de aanjagers en regisseurs van dit proces. Ze hebben twee jaar de tijd, waarvan er één al bijna om is.
Een tussenstand Al een jaar onderweg en nog een jaar te gaan. Menigeen wil weten of er al ruwe contouren van de gebiedsagenda zichtbaar zijn. Vis: ‘De vragen daarover zijn nou precies het soort vragen waarop we in dit proces geen eenduidig antwoord kunnen geven. Het ontwikkelen van de gebiedsagenda verloopt niet lineair, dus niet met stappen die in elkaars verlengde liggen. Onze uitnodiging aan iedereen om gezamenlijk een focus te ontwikkelen op de Noordzee van over vijftig jaar heeft de vorm van een netwerkproces met veel actoren en onderlinge relaties. Dat geeft bij mensen die er vanaf de buitenkant tegenaan kijken wel eens de indruk dat we maar wat rondfladderen. Ook van onze eigen collega’s krijgen we dat terug. Ze zeggen: “Houden jullie wel in de gaten wat de stakeholders willen? Gaat dat wel wat
Stip aan de horizon. Foto: Marnix Goossens
opleveren?” Mijn ervaring is dat je niet verder komt dan de grenzen rond het hier en nu, wanneer je vanuit je werkroutine reageert op een uitdaging. Dus even “fladderen” kan ervoor zorgen dat je vrijer kunt opereren. En als je goed kijkt, dan zie je de logica in die aanpak en dat we niet zomaar wat aan het schetsen zijn op blanco papier.’ Wel degelijk kaders ‘De ruimte voor het vrije denken mag er niet toe leiden dat we vandaag dit zeggen en morgen dat’, gaat Vis verder. ‘De wereld van de kaders en protocollen zal niet verdwijnen en dan mag ook niet. Juist de onderwerpen waarmee we werken, vragen een hoge mate van veiligheid, regulatie en ordening. Dat zouden we niet willen veranderen.’ Abspoel: ‘Daar komt bij dat er allerlei programma’s lopen die hun eigen dynamiek hebben. Neem alleen al het energieakkoord over wind op zee. Over vijf jaar ziet de Noordzee er al weer anders uit dan nu. Dat
soort lopende processen kunnen we niet wegdenken. Maar veel belangrijker vind ik de kaders die de gebiedsagenda legitimeren. Om te beginnen heeft de langetermijnvisie van het rijk tot gevolg dat wat met z’n allen nu op zee doen, anders moet. Want blijven we doen wat we altijd al deden, dan komt er mogelijk geen maximaal rendement van de zee, benutten we inherent kansen niet, of blijven activiteiten niet binnen de randvoorwaarden van duurzaam, schoon en gezond (Kaderrichtlijn Mariene Strategie).’ ‘Vervolgens kunnen we ook vaststellen dat er op onze eigen tien procent van de Noordzee geen ruimte is om monofunctioneel of monosectoraal verder te gaan. Activiteiten die het ecosysteem nu al onder druk zetten, kunnen sowieso niet verder uitbreiden. En als we bij de andere sectoren zoals wind op zee, doorgaan met ruimte reserveren voor groei, dan beperken we misschien al op voorhand de kansen voor andere, nieuwe ontwikkelingen die we nu nog niet tot in detail kennen,
8
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Jeroen Vis
zoals het winnen van elektriciteit uit Noordzeewater. Deze uitgangspunten sturen heel sterk de richting waarin we een stip op de horizon willen zetten.’ Ander soort vraag aan de markt Wind op zee is volgens Abspoel een goed voorbeeld van hoe die aanpak kan werken. ‘We leven nu met de dynamiek van het SER-akkoord over windenergie op zee, gericht op een kortetermijndoel voor hernieuwbare energie. Maar als de 4500 Megawatt die in dit akkoord is afgesproken er staat, gaan we dan verder met meer windturbines? Of gaan we iets anders doen? Zijn er dan mogelijkheden die we nu nog niet kennen? Wat we niet kennen, kunnen we nog niet in beleid opnemen, maar we moeten er wél voor zorgen nu geen beleid te maken dat nieuwe ontwikkelingen in de weg staat of de maatschappij op kosten jaagt.’ Vis: ‘Ons toekomstbeeld gaat dan ook uit van een ander soort vragen aan markt en maatschappij. Niet meer: “Waar moeten over vijftig jaar windparken staan,” maar: “Hoe halen we het best de meeste kilowatt aan groene energie uit een vierkante kilometer
zee?” Dat type vraagstelling geeft alle ruimte aan innovaties binnen de windsector, maar biedt óók een opstap aan andere initiatief nemers en ontwikkelaars. Zij zouden anders niet aan bod komen, waardoor kansen blijven liggen. Het zou in de gebiedsagenda dus best een generale conclusie kunnen zijn dat we voor de komende jaren veel meer experimenteerruimte moeten vrijmaken. Onder het motto van “voor de lange termijn en adaptief programmeren” zou je ook het netwerk van elektriciteitskabels als uitgangspunt kunnen nemen. Waar leggen we die voor de komende honderd jaar neer? En hoe passen diverse vormen van energieopwekking bij dat plaatje?’ Abspoel: ‘En dan gaat het niet alleen om windenergie, maar om de hele range: van bescheiden concrete zaken zoals de techniek organiseren om op open zee de vijftig procent van het nog niet benutte marktvolume aan mosselzaad in te vangen, tot mega-vraagstukken als een Derde Maas vlakte.’ Vis: ‘Het gaat er dus om dat we ver vooruitkijken, de naald van de grammofoonplaat een aantal groeven verder zetten. Vanuit een toekomstbeeld dat ons aanstaat en dat wellicht nog veel open einden heeft, kijken we dan terug naar het hier en nu en dan zien we voor welke deelontwikkelingen we ruimte moeten maken en waar zich knelpunten kunnen vormen.’ Vragen en nog meer vragen Abspoel en Vis willen een toekomstbeeld, maar geven daarvoor vanuit de overheid niet alleen zelf een voorzet. Vis: ‘Nee, we stellen voornamelijk vragen. Dat geeft aan dat niet de overheid de inhoud van de gebiedsagenda bepaalt. We hebben weliswaar de regie over de agenda en uiteindelijk ook over het ruimtegebruik op zee, maar de oplossingen moeten komen van de partijen die de zee gebruiken. Als we een integrale aanpak
willen, dan moeten we ook aan de voorkant van die transitie alle spelers in de vragen laten delen. Dat gaat niet vanzelf. Stakeholders zijn bezig met het realiseren van hun ambities voor morgen. De topsectoren voor innovatie kijken wél verder, maar alleen voor zover het hun eigen sector betreft. Wij moeten in onze gebiedsagenda dus zorgen voor de nodige cross overs. In het gesprek over de Noordzee van over vijftig jaar mag iedereen best vanuit zijn eigen sector praten, maar er moet openheid zijn voor mogelijk heden in combinatie met andere belangen en sectoren.’ Geen restrictief bestemmingsplan Abspoel: ‘Het begint steeds beter te lukken om alle belangrijke partijen met elkaar over die toekomst te laten praten. We beleggen workshops en werken nu ook aan andere netwerkkanalen, zowel digitaal als bijvoorbeeld een wekelijks koffie-uurtje op een voor alle sectoren centrale plek. Visualisering van het gespreksonderwerp met kaarten, iconen, metaforen en filmbeelden blijkt een goed middel om de grootsheid en de mogelijkheden van de Noordzee, en niet de waan van de dag, leidend te laten zijn.’ Vis: ‘En wij stellen onze vragen: over het gezamenlijk gebruik van dezelfde ruimte, bij voorbeeld visserij in windparken en hoe dat te organiseren. Over de perspectieven van een kunstmatig eiland met een valmeer waarmee je fluctuaties in het windaanbod kunt overbruggen. Over de redenen waarom dit concept uit 2009 nog steeds niet verder is uitgewerkt. Over de kansen binnen de thema’s van de “blauwe groeiagenda” zoals energie uit water, zee- en kusttoerisme, blauwe biotechnologie, aquacultuur voor vis, mosselen en algen en wieren. Zo komt er geleidelijk meer tekening in de vier elementen waaruit de gebiedsagenda is opgebouwd: visie, ambitie, opgaven en maatregelen.’
Lodewijk Abspoel bij de presentatie twee jaar geleden van het advies Een zee van mogelijkheden
Abspoel: ‘En steeds duidelijker krijgen we daarbij voor ogen hoezeer de Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur het twee jaar geleden bij het rechte eind hadden, toen ze in hun rapport Een zee van mogelijkheden ageerden tegen een restrictief bestemmingsplan, en een ontwikkelingsplanologie adviseerden. De ruimte op zee blijkt zich niet te lenen voor restrictief beleid. Er is immers niet één ruimtelijke laag waarvoor je een bestemming kunt kiezen. Tussen de diepe ondergrond en het zeeoppervlak en zelfs de lucht erboven zijn vele lagen, alle met hun eigen unieke mogelijkheden. Dat in kaart te brengen, inclusief de mogelijkheden van duurzame benutting, is de grote opgave van onze gebiedsagenda. En die begint met een verhaal van ons allen rond de zee. Dan volgt via ambitie en opgave vanzelf een invulling van een maatregelenpakket dat in een nieuwe Beleidsnota voor de Noordzee 2015-2021 kan worden opgetekend.’ [meer lezen]: Een zee van mogelijkheden. Het versterken van de maatschappelijke betekenis van de Noordzee
9
vorig artikel inhoud volgend artikel magazine over de zee # 1 | october–2013
Sinds enkele jaren werkt de Nederlandse overheid aan nieuw beleid dat gericht is op een grotere maatschappelijke betekenis van de Noordzee. Ofwel: meer, beter, slimmer en innovatiever economisch gebruikmaken van de zee, maar dan wel binnen grenzen van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie. De KRM verlangt dat elke lidstaat in 2020 een goede kwaliteit heeft bereikt van zijn deel van de zee. ‘We laten mogelijkheden op de Noordzee liggen’, zei Niels Koeman van de toenmalige VROM-raad twee jaar geleden bij de presentatie van het adviesrapport Een zee van mogelijkheden. Bij die gelegenheid klonk zelfs een propagandakreet uit het negentiende eeuwse Amerika: ‘Go west young man!’
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat? Teksten: Rob Bijnsdorp
Kan dat? Meer profijt halen uit de Noordzee en tegelijkertijd hogere ambities hebben op milieugebied? De discussie over die vraag gaat al gauw over de zegeningen van innovatieve ontwikkelingen en nieuwe economische spelers, zoals algenkwekers en te verwachten nieuwe energieproductietechnieken. Het geeft een vertekend beeld als daarop het accent ligt. Want het zijn de vijf grote sectoren: scheepvaart, waterbouw,
olie- en gaswinning, visserij en windenergie, die uiteindelijk het verschil maken tussen economisch gewin met meer of minder nadelige effect op het Noordzeemilieu. Over de Zee legde de topmannen en één topvrouw van deze sectoren daarom de centrale vraag voor: wat valt er in uw sector nog meer te ontwikkelen en hoeveel rek zit er nog in de duurzaamheid van uw activiteiten? Foto: Boskalis/ Van Oord
vorig artikel inhoud volgend artikel 10 magazine over de zee # 1 | october–2013
Foto’s: KVNR
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat?
Tineke Netelenbos, voorzitter Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders:
‘ Groen varen en economie gaan bij de scheepvaart samen’ De scheepvaart is geen sector die op eigen kracht een tandje bij kan zetten in het streven naar meer economisch gebruik van de zee. ‘Wij zijn een conjunctuurgevoelige sector’, verklaart Tineke Netelenbos. ‘Een economische dip betekent minder handel en transport, en navenant ook minder vraag naar vervoer over water. Trekt de economie weer aan, dan gaat het ook in de handelsvaart en bij de sleepvaartbedrijven beter. Het gaat er in de scheepvaartsector om dat je topkwaliteit biedt en op het gebied van innovatie een plek houdt in de voorhoede. Alleen zo kun je de concurrentie voor blijven.’
Wereldwijd speelveld Het speelveld van de Nederlandse scheepvaart beperkt zich niet tot de Noordzee en evenmin tot de Europese wateren. Het omspant de aardbol. Van Netelenbos kan dat niet duidelijk genoeg zijn. ‘Dus als je zegt: Nederland moet meer doen met de zee, dan betekent dat voor de scheepvaart niet op de eerste plaats dat ze de Noordzee meer moet benutten, maar dat ze als sector nog beter moet presteren op de wereldmarkt. Dat gezegd hebbend, zijn we natuurlijk niet blind voor de kansen die er op de Noordzee liggen om te participeren in nieuwe ontwikkelingen Zo zijn reders behalve op de vrachtenmarkten ook actief geworden in de offshore. Denk aan de bouw van windparken; dat is een enorme groeisector. In de toekomst komen daar andere vormen van duurzame energie bij: zonne-energie en misschien ook getijdeenergie. En ook olie- en gaswinning gaan nog
door. Dat betekent dat er een groeiend aantal schepen nodig is voor het vervoer van bouwmaterialen, voor bevoorrading en voor onderhoud van de windturbines en zonneinstallaties. Er worden voor deze activiteiten speciale schepen ontworpen, bijvoorbeeld voor het vervoer van de grote wieken van windturbines.’ Niet bang voor ruimteclaims Netelenbos is niet bang voor de ruimteclaims van al die nieuwe ontwikkelingen. ‘De scheepvaart is van oudsher een activiteit van groot belang. Via de IMO ziet de hele wereld erop toe dat de scheepvaartroutes op de Noordzee vrij en veilig blijven. Dus voor zaken die we in Nederland niet meer op het land kunnen realiseren, vind ik de Noordzee een interessant alternatief. Daar doen onze reders zelf aan mee. En dat er voor de doorgaande scheepvaart genoeg ruimte
moet overblijven, daar komen we met de andere sectoren wel uit. Overigens vind ik dat Defensie meer gebied moet inleveren. De vrijwaringszones van Defensie op de Noordzee zijn uit de tijd.’ Meer activiteiten, minder milieubelasting Voor de toename van activiteiten op de Noordzee geldt de randvoorwaarde dat ze netto geen grotere belasting van het zee milieu met zich mee mogen brengen. Dat betekent dat de sector aanhoudend moet verduurzamen. ‘Dat doen we ook’, zegt Tineke Netelenbos. ‘In onze visie op scheepvaart en milieu hebben we de ambitie opgenomen om vanaf 2020 de groei in de sector CO2-neutraal te laten zijn. In 2050 willen we een CO2-reductie hebben bereikt van 50 procent ten opzichte van 2020. We voorzien dat tegen die tijd ook het volkomen emissieloze schip realiteit is.’
Ook op tal van andere milieuterreinen heeft de scheepvaart de afgelopen tien, vijftien jaar al grote stappen gezet. Netelenbos noemt de verbeterde aangroeiwerende coatings voor de scheepshuiden, en de verbeterde mogelijkheden om in havens olie en afval af te geven. Ze wijst op de invoering per 1 januari 2013 van de EEDI (Energie Efficiency Design Index). Dat zijn ontwerpeisen die de IMO stelt aan nieuwbouwschepen. In 2050 moet dit leiden tot reductie van 1013 miljoen ton CO2 per jaar wereldwijd. Een andere maatregel die het vermelden waard is, is slow steaming. Toen de crisis begon, zijn de reders hiertoe massaal overgegaan. Slow steaming – de vaar schema’s zó aanpassen dat de schepen langzamer kunnen varen – levert een aanzienlijke besparing aan brandstofkosten op. Ze slaan hiermee twee vliegen in één
vorig artikel inhoud volgend artikel 11 magazine over de zee # 1 | october–2013
klap, want de maatregel is ook goed voor het milieu. Zwavelarme brandstof Varen op zee is aan tal van regels gebonden. De KVNR is er graag bij om ervoor te zorgen dat die regels redelijk zijn en de Nederlandse vloot niet onnodig benadelen. Actueel is bijvoorbeeld de discussie over het gebruik van zwavelarme brandstof. In 2015 moeten de schepen op de Oostzee, Noordzee en in Het Kanaal – het SECA-gebied (SOx Emission Control Area) – overschakelen op zwavelarme brandstof, gasolie of LNG. Een alternatief is het plaatsen van scrubbers op de schoorsteen, zodat de rook wordt gewassen. De uitstoot mag in die gebieden slechts 0,1 procent zwavel zijn. Deze zwavelarme gasolie is echter nu al 40 procent duurder. Naar verwachting zal de brandstofprijs stijgen tot mogelijk 80 procent hoger. Netelenbos: ‘De voorspelling is dat we als gevolg daarvan een modal shift zullen zien van vervoer over water naar vervoer over de weg. Daar zit niemand op te wachten. Vrachtwagens zijn op zich wel schoner, maar kunnen per stuk maximaal twee containers vervoeren. Dus al met al belast dit het milieu veel meer. Dat leidt dus nergens toe en ook de verkeersveiligheid wordt er niet mee gediend.’ Wees verstandig ‘Dat je milieueisen stelt aan de scheepvaart is goed, maar doe het dan op een verstandige manier. Je moet wel de samenhang der dingen zien en dat gebeurt lang niet altijd. De effecten die regels hebben op gedrag worden vaak niet meegenomen. Dat zie je ook in de politiek. Vaak denk je iets te hebben geregeld en dan komt er weer een ander probleem op.’ Zo is Netelenbos absoluut niet te spreken over de regels voor de behandeling van ballastwater die zijn bedoeld om invasies van
exoten te voorkomen. ‘Die regels slaan door. Iedereen begrijpt dat je voorzichtig moet zijn als een schip uit de Stille Oceaan de Rotterdamse haven binnenvaart. Maar een schip dat alleen van Hoek van Holland naar Harwich vaart, in één en hetzelfde Noordzeewater, moet ook aan die regels voldoen. Dat snapt niemand.’ Technisch kan veel Netelenbos benadrukt dat de scheepvaart per tonkilometer nog steeds de meest milieuvriendelijke vervoerstak is. ‘Natuurlijk kan het beter. Technisch is veel mogelijk, zoals de omschakeling naar varen op aardgas (LNG) of het gebruik van scrubbers op schoorstenen om verontreinigingen uit rookgassen te halen. Maar gastanks hebben ruimte nodig, dus dat is alleen haalbaar voor de grotere schepen. Bovendien zijn er wereldwijd te weinig bunkermogelijkheden. En een scrubberinstallatie kost tussen de 1 en 3 miljoen euro; het geld om daarin te investeren hebben de reders momenteel niet.’ Verladers op verantwoordelijkheid aanspreken Ze hekelt de houding van de verladers. ‘Omdat de reders niet kunnen investeren in scrubbers, moeten ze straks op de duurdere gasolie overgaan, maar veel verladers weigeren daaraan mee te betalen. Ze nemen hun verantwoordelijkheid niet. De gemiddelde verlader interesseert het geen bal, die kijkt alleen maar naar de prijs. Ik vind dat unfair. Je kunt niet met de vinger naar de scheepvaart wijzen en van een reder vragen om in de rode cijfers te varen – wat op het ogenblik gebeurt – terwijl de opdrachtgever buiten schot blijft. Ik vind dat Nederland de verladers daar meer op moet aanspreken.’ De grotere verbanden zien Het brengt haar weer op haar stokpaardje van kijken naar de grotere verbanden. ‘De
‘ Per tonkilometer zijn wij nog steeds de meest milieuvriendelijke vervoerstak’ IMO heeft het probleem dat China niet wil meewerken aan afspraken over vermindering van CO2-emissies. De Chinezen zijn bang dat als ze akkoord gaan met maatregelen voor de scheepvaart, dit gevolgen zal hebben voor de onderhandelingen over het terugdringen van CO2-uitstoot in het algemeen. De scheepvaart heeft dus last van de veel grotere discussie die wereldwijd speelt. Europa wil de
zaken zelf regelen als de IMO niet snel tot een regeling komt. Maar Europees regelen kan helemaal niet. Het effect is marginaal en je benadeelt de Europese reders. Die zijn zo vertrokken, hoor. Veel van hen hebben ook kantoren in Singapore en elders in de wereld. Dit is weer een voorbeeld van wat je aanricht als je het allemaal ondoordacht zelf wilt doen.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 12 magazine over de zee # 1 | october–2013
Foto’s: Beeldbank Nederlands Visbureau
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat?
Johan Nooitgedagt:
‘Visserij kan niet méér, wel anders’ ‘De Noordzee meer benutten binnen ecologische randvoorwaarden? Dat kan niet in een sector die te maken heeft met grenzen die de zee zelf stelt.’ Johan Nooitgedagt, voorzitter van de Nederlandse Vissersbond, zegt het zonder aarzelen. ‘Tot nu toe heeft de visserij de grenzen altijd opgezocht. Met innovatieve technieken zijn ze wel een beetje op te schuiven, maar nooit meer dan een paar procent per jaar. Onze sector moet het in de nabije toekomst vooral hebben van meer efficiency in de structuur van de sector zelf.’
Het experimentele vistuig pulswing is een combinatie van de pulskor en de sumwing. Aan de voorkant van het vistuig is in plaats van de traditionele boom een vleugel (wing) bevestigd. Vooraan de wing zit een ‘neus’ die minimaal contact houdt met de zeebodem.
Sterk gemotiveerd Dat de zee geen bron is die je als visser naar believen kunt aanspreken, is de afgelopen decennia wel gebleken. Dankzij lage brandstofprijzen groeide de boomkorvisserij sinds de jaren zeventig explosief. Nooitgedagt noemt die situatie nu verwennerij. ‘Er kwam echter al vrij snel een einde aan, want de visbestanden daalden tot onder het kritieke niveau. En terwijl de quotering van het Gemeenschappelijk Europees Visserijbeleid
de besommingen aan banden legde, gingen de olieprijzen omhoog. De sector kwam letterlijk klem te zitten tussen stijgende kosten en dalende inkomsten. Een krachtiger motivatie om veranderingen door te voeren kun je niet hebben.’ Kosten omlaag Bij het deel van de vloot dat de afgelopen decennia niet is weggesaneerd, gingen de kosten omlaag. Nooitgedagt: ‘We zijn andere netten gaan gebruiken die minder weerstand bieden in het water. Vissers varen niet meer op vol vermogen, maar met lagere snelheid. In de schepen kwamen brandstofverbruik meters. Alles bij elkaar een hele verbetering. Een visser die voorheen 40 duizend liter brandstof per week verstookte, doet het nu met 10 duizend. Daarbij hebben de verbeterde netten en een lagere vaarsnelheid ook de omvang van de bijvangst verminderd.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 13 magazine over de zee # 1 | october–2013
‘ Wij staan zeer positief tegenover elke innovatie’ Weinig armslag Bijvangsten en ook de beroering van de zeebodem door de boomkorvisserij werpen steeds opnieuw een schaduw over de sector die in feite hoogwaardig voedsel op de markt brengt. De visserij zelf is zeer gespitst op elke kans om van het negatief imago af te komen. ‘Wij staan zeer positief tegenover elke innovatie’, zegt Nooitgedagt, ‘maar we hebben in de praktijk weinig armslag om die op eigen kracht in praktijk te brengen. Neem de pulskor. Dat is een boomkor, maar dan zonder ketting die door de bodem wordt getrokken. De pulskor schrikt de vis op met kleine elektrische prikkeltjes in het water. Hij houdt de bodemflora en -fauna intact en vraagt ook minder energie. Mag niet van Brussel, omdat Europa in het algemeen tegen elektrisch vissen is. We mogen er alleen mee werken binnen vijf procent experimenteerruimte. Maar stel dat het onze overheid lukt om Brussel op andere gedachten te brengen, waar haalt een visser de drie ton vandaan om te investeren in een puls korinstallatie? Bij de banken hoeft hij tegenwoordig niet meer aan te kloppen. Zou hij een andere financiering vinden, dan staan tegenover de investering geen extra inkomsten, want hij zit vast aan zijn quota. We zijn graag betrokken bij elke mogelijkheid tot verbetering. Er zijn al uitvinders bezig met robotjes die uiterst selectief bepaalde soorten platvis uit het zand van de zeebodem kunnen plukken. Willen we graag meer van weten. En voor de schelpdiervisserij ben ik op zoek naar een leverancier van een pomp die zwaardschedes naar boven kan halen zonder hun dunne schelpen te breken. Maar tot nu
toe blijken alle ideeën voor innovatie slechts op kleine schaal of alleen lokaal toepasbaar te zijn. Ik schat dat we per jaar hoogstens zo’n twee procent kunnen innoveren.’ Het perspectief Als antwoord op de vraag hoe de Nederlandse visserij op duurzame wijze een stabiele economische positie kan krijgen en behouden, ziet Nooitgedagt maar één richting die er echt toe doet: ‘De sector zelf moet nog verder veranderen. Net als in de agrarische
sector is de visserij altijd gevestigd geweest op het gezins- of familiebedrijf. Dat geeft een groot incasseringsvermogen, maar ook kwetsbaarheid als je moet opschalen. Met de aankoop en het onderhoud van schepen is veel geld gemoeid. Maar die schepen varen slechts een deel van de tijd. Het zou efficiënter zijn om met minder schepen méér werk te verzetten, zeven dagen per week, 24 uur per dag. Dat doen we nog niet door de overwegend kleinschalige structuur. Als we zouden reorganiseren naar grootschalige rederijen
Tongvisser voor schip met pulskor. Vissen met een pulskor is duurzamer dan op de traditionele manier: 30 procent minder discards en bodemberoering, 50 procent minder ongewenste bijvangst en ongeveer 45 procent energiebesparing.
met management op afstand, een centrale administratie, efficiënt inzetten van quota, duidelijke en korte lijnen voor overleg, en samenwerking met externe partijen, dan ben ik optimistisch over het economisch benutten van de ruimte die de komende jaren voor visserij op de Noordzee beschikbaar zal zijn.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 14 magazine over de zee # 1 | october–2013
Foto’s: NOGEPA
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat?
Jo Peters, secretaris generaal NOGEPA:
‘Meer gas uit de Noordzee winnen is motor voor duurzaamheid’ In het Nederlands deel van de Noordzee is gas verreweg de belangrijkste delfstof. De vereniging van olie- en gasexploiterende bedrijven NOGEPA zou niets liever doen dan voortvarend het beleid van de regering uitvoeren om met prioriteit de kleine velden in de zeebodem aan te spreken. ‘Dat zou mijn antwoord zijn op de uitdaging om de Noordzee beter economisch te benutten’, zegt secretarisgeneraal Jo Peters. ‘Daar zou ik liever vandaag mee beginnen dan over tien jaar. Want met aardgas is de ideale mix te maken voor de transitie naar duurzame energiebronnen. ’
Grotere inzet van Noordzeegas is voor Peters niet zomaar een kwestie van méér productie. ‘Nee, want die keuze komt impliciet ook tegemoet aan het streven naar meer duurzaamheid. Aardgas biedt bij uitstek de kans om onze energievoorziening grondig te herstructureren. Het staat vast dat we bewust en planmatig moeten toewerken naar een stabiele energievoorziening op basis van duurzame bronnen zoals zon en wind. Maar wie realistisch is en zich niet laat verleiden tot symboolpolitiek, ziet dat je zo’n transitie niet redt in tien jaar, en ook niet in twintig jaar. Ik vind het bepaald onverantwoord om te geloven dat we onze energievoorziening op korte termijn volledig duurzaam kunnen maken. Als je daar toch beleidsmatig op inzet, wat sommige politici willen, dan maak je de benodigde investeringen in gas riskant. Uiteindelijk blijft de wereld dan meer afhankelijk van steenkool, en steenkool geeft
per kilowatt energieproductie tweemaal zoveel CO2-emissie als aardgas. Door zo snel mogelijk aardgas als enige complementaire energiebron in te zetten – naast zon en wind – kunnen we dus al op korte termijn de milieubelasting met CO2 fors terugdringen. Aardgas is de meest verantwoorde energiedrager om de transitie naar duurzaam mogelijk te maken.’
hebben, kunnen werken vanuit de infrastructuur van transportleidingen en platforms die nu nog op de zeebodem aanwezig is. Je kunt dus niet zeggen: dat gas laten we zitten als reserve voor in de verre toekomst, want met het geleidelijk uitgeput raken van de huidige gasvelden, verdwijnt ook de infrastructuur. Het is niet nu of nooit, maar je moet wel op korte termijn gaan plannen.’
Snelheid geboden In de visie van de NOGEPA speelt de factor tijd een belangrijke rol. ‘Het Slochterenveld is voor twee derde opgebruikt. Voor een grotere inzet van aardgas moeten we de reserves in de Noordzeebodem aanspreken. Dat zijn relatief kleine, verspreid liggende velden, die niet rendabel zijn te winnen als je voor elk veld apart de nodige infrastructuur moet aanleggen. Rendabele winning is wél mogelijk als de bedrijven die concessies
‘ Als je duurzaamheid niet integraal benadert, voer je voor je het weet een symboolbeleid.’
Kijk op duurzaamheid Meer gas betekent meer activiteiten, misschien meer verstoring; hoe is dat in te passen binnen de ecologische randvoorwaarden en het streven naar duurzaamheid? Kan de sector nog verder verduurzamen? Peters: ‘Op die vraag heb ik geen simpel antwoord. Duurzaamheid is een begrip waarover je alleen maar zinnig kunt praten als je goed definieert waarover je het hebt. Gaat het om duurzaamheid in de bedrijfsvoering van de ondernemingen die delfstoffen in de zee bodem zoeken en exploiteren? Daar is al geruime tijd een ontwikkeling naar beter en schoner aan de gang. Al onze leden onderschrijven de verschillende NOGEPA-guidelines op het gebied van milieueffecten. Op sommige platforms filteren ze het CO2 dat met het aardgas naar boven komt, uit de mix van gassen en pompen het terug in de bodem. Vanaf de platforms belandt geen
vorig artikel inhoud volgend artikel 15 magazine over de zee # 1 | october–2013
die ontwikkelingen belemmert. Als je duurzaamheid niet integraal benadert, voer je voor je het weet een symboolbeleid.’
afval in zee. Gaat allemaal naar de wal. De verlichting ’s nachts is van een soort groen dat geen desoriënterend effect heeft op vogels. Natuurlijk is er overal nog wel wat aan te scherpen, maar dit is niet een sector waarin je winst kunt boeken met maatregelen die het op een kantoor goed doen. Het kruimelwerk dat je in een kantoor of laboratorium met weinig inspanning voor elkaar kunt krijgen, staat in geen verhouding tot de grootschalige processen elders in de sector. Daarom zeg ik altijd dat je duurzaamheid alleen maar goed kunt benaderen in samenhang en op een groter schaalniveau, grensoverschrijdend en zelfs mondiaal. Kijk naar de enorme reductie van CO2-emissies in de Verenigde Staten, doordat daar steenkool is vervangen door schaliegas. Dat is winst zou je kunnen zeggen, maar vervolgens dumpen de VS hun kolen op de wereldmarkt. In ons land concurreren die kolen met aardgas, waardoor gasgestookte energiecentrales nu maar op een laag pitje draaien. Je hebt er dus niets aan om mooie sier te maken met duurzaamheid die elders weer wordt teniet gedaan of
Verstandig ruimtegebruik Het is dringen op de Noordzee. Vrijwel elke sector die op zee actief is, heeft in de afgelopen decennia zijn beslag op de beschikbare ruimte zien toenemen en die trend zet nog door. Vooral de ambities op het gebied van windenergie leggen een zware claim op grote gebieden. Zitten wind en gas elkaar niet in de weg? Peters: ‘Die kans is er wel, maar het hoeft niet zo te zijn. Gebieden voor windparken worden in hun geheel in één keer aangewezen. De feitelijke bouw van die parken kan dan nog jaren op zich laten wachten. Maar als ergens eenmaal een windpark staat, dan is olie- of gaswinning in dat gebied verder uitgesloten. Het is dus zaak de goede volgorde aan te houden en dat kan alleen als we op basis van een stabiel en uitvoerbaar beleid met elkaar rond de tafel zitten. Ik vergelijk die situatie graag met een lap grond die je hebt en waarop je een schuur wil bouwen met een solide vloer van beton. Maar er zijn ook aanwijzingen dat op diezelfde plek een pot met goud is begraven. Dan ga je toch geen beton storten, maar pak je eerst een schop! Ook die logica pleit ervoor om op korte termijn voorrang te geven aan het zoeken naar gas in de voor wind beschikbare gebieden. Het rijk kent dit standpunt en het is aan het rijk om de betrokken partijen hier verder over te raadplegen. Want de overheid heeft immers de ruimtelijke regie op de Noordzee.’ Prijsprikkel Het rijk wijst op de Noordzee voor elke functie de beschikbare ruimte aan. In het herziene Integraal Beheerplan Noordzee 2015 staat hierover onder meer: ‘De olie-en gassector krijgt te maken met scherper geformuleerde voorwaarden voor mijnbouwprospects.
‘ Duurzaamheid is een begrip waarover je alleen maar zinnig kunt praten als je goed definieert waarover je het hebt’ Gestimuleerd wordt dat de olie- en gasmaatschappijen de exploratie- en productieactiviteiten in gebieden waar prospects liggen en die zijn aangewezen als windenergiegebied, voortvarend ter hand nemen.’ Op papier is de wens van NOGEPA dus wel beleidsmatig afgedekt. Peters: ‘Jawel, maar bedrijven moeten willen investeren in die exploitatie. En als allerlei ontwikkelingen ertoe leiden dat de inzet van gas in onze energiemix op een laag pitje staat, zijn die investeringen moeilijk reali-
seerbaar. Een prijsprikkel van de overheid zou welkom zijn om wat in dat beheerplan staat, ook waar te kunnen maken. Nu gaat ongeveer 80 cent van elke euro uit aardgas naar de staat. Ik zou zeggen: doe daar wat vanaf, dan stimuleer je de inzet van aardgas en dring je de concurrentie van goedkope, milieubelastende steenkool terug. Ook het rijk zelf vaart er wel bij, want iets minder accijns op veel meer kubieke meters afzet van gas brengt uiteindelijk meer euro’s in de staatskas. Een overheid die met vaste wil inzet op aardgas als basis voor de grote energietransitie in de komende decennia, kan rekenen op grote bereidheid van de bedrijven om kleine gasvelden te blijven zoeken en in productie te nemen. Alles samenvattend: wij nemen die uitdaging tot meer economisch benutten van de Noordzee graag aan. En dat doen we in de overtuiging dat we daarmee op een hoog niveau ook de stap naar een meer duurzame samenleving faciliteren.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 16 magazine over de zee # 1 | october–2013
Foto’s: NWEA/ TKI-Wind op Zee
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat?
Ernst van Zuijlen, directeur van Topconsortium Kennis en Innovatie:
‘Goed en stabiel energiebeleid is de sleutel’ De windenergiesector beschouwt de roep om méér economische ontwikkeling vooral als een appèl aan de overheid zelf. ‘Zeker in de sector windenergie op zee valt het bedrijfsleven geen gebrek aan initiatief te verwijten’, zegt Ernst van Zuijlen, directeur van Topconsortium Kennis en Innovatie (TKI) Wind op Zee. ‘Maar van de ervaringen in de afgelopen decennia hebben we geleerd dat we alleen echt verder kunnen komen als bedrijven, overheid en kenniswereld samen één toekomstagenda delen. Goed en stabiel energiebeleid is daarvoor de sleutel. Sinds kort hebben we het Energieakkoord en dat biedt een marsroute om de achterstand op onze buurlanden in te halen.’ Met zichtbaar genoegen schetst Van Zuijlen de ommezwaai. ‘Zagen velen aanvankelijk wind op zee nog als hobbyisme, nu horen we bij de gevestigde orde. Sinds het rijk in overleg met de windsector gebieden op de Noordzee heeft aangewezen voor de bouw van windparken, zitten we aan tafel met de andere sectoren, zoals scheepvaart, olie en gas, waterbouwers en visserij. We moeten immers proberen het gebruik van de schaarse ruimte goed af te stemmen.’ Wind op zee heeft een plaats gekregen in het topsectorenbeleid. Van Zuijlen: ‘We werken hard aan een demonstratieproject voor innovaties. In dat project krijgen veel marktpartijen de kans om nieuwe ontwerpen, technieken en toepassingen uit te testen. Hiervoor is in 2011 een innovatiecontract opgesteld. Het demonstratieproject heeft een plek gekregen in het Energieakkoord dat recent onder regie van de SER tot stand is gekomen.’
Al heeft de sector na 2008 op het Nederlandse deel van de Noordzee geen windturbine meer gebouwd, nog steeds werken 2500 mensen mee aan windprojecten in de buurlanden. Dat resulteert jaarlijks in 1,5 miljard euro omzet voor de BV Nederland. Want alles rondom die turbines: de fundering, de kabels, het onderhoud, het transport en de monitoring (samen ongeveer 70 procent van de investeringen), is nog steeds bijzonder interessant voor bedrijfstakken waarin Nederland een wereldspeler is. Ons land heeft bovendien de beste havens in het Noordzeegebied. Engelse windturbines worden gebouwd vanuit Vlissingen en de Duitse vanuit de Eemshaven. Dat is volgens Van Zuijlen niet zonder reden. Geen wolkje aan de lucht dus? ‘Ik zie een duidelijk perspectief. In het Energieakkoord is naast het plan voor een
proeftuin een groeipad vastgelegd voor de investeringen en dat is van vitaal belang, omdat het de gewenste stabiliteit brengt. Maar dan nog wordt het een hele toer om de vaart er weer in te krijgen. Het vertrouwen van investeerders is de afgelopen jaren flink gebutst. Dus het valt nog te bezien of we uitkomen op de ambitie uit het Energieakkoord om in 2023 4500 Megawatt vermogen te hebben geïnstalleerd. Laat staan 6000 Megawatt, wat nog steeds het officiële beleidsdoel van de overheid is. Niettemin: we hebben een marsroute en dat is een bodem om het demonstratieproject op te laten landen. Want wat we in dit project ontwikkelen aan productverbetering en kostenreductie, kan onmiddellijk doorwerken in de bouw van grote windparken. De consortia die zulke parken neerzetten, doen dat met grote stappen en zo snel mogelijk, want er zijn miljarden mee gemoeid die vlug moeten
terugvloeien. Binnen die grote projecten zelf is weinig risicovolle research and development mogelijk. Maar natuurlijk is er wel grote belangstelling voor elke kans om de kwaliteit te verhogen, de opbrengst te vergroten of de kosten omlaag te brengen. Nederland kan zich met het demonstratiepark voor nieuwe technieken en oplossingen weer onderscheiden. Denk aan betere, maar ook goedkopere funderingen en nieuwe installatietechnieken, of het ontwerpen en bouwen van speciale vaartuigen voor onderhoud.’ Slimmer en goedkoper Van Zuijlen wordt enthousiast als hij over research and development praat. ‘Neem zo’n fundament. De meest simpele vorm is een dikke buis die je in de bodem slaat. Bij de komende generaties windmolens krijgen die buizen een diameter van acht meter! Voor het plaatsen van die gevaartes is zeer zwaar
vorig artikel inhoud volgend artikel 17 magazine over de zee # 1 | october–2013
Van Zuijlen: ‘Daar ben ik helemaal niet somber over. Om te beginnen moet je het demonstratiepark niet zien als een proeftuin die alleen maar geld kost. In ons plan van aanpak hebben we vastgelegd dat het een volwaardig productiepark wordt en dat de kilowatturen die het oplevert, evenveel kosten als die van een standaardwindpark. Elk bedrijf of consortium dat meedoet, moet bovendien een innovatief experiment inbrengen. De eventuele meerkosten daarvan komen voor rekening van de desbetreffende deelnemer. Die profiteert natuurlijk ook van de resultaten van zijn experiment.’ ‘Samenwerking tussen al die partners staat voorop. We gaan elkaar niet het leven zuur maken met ingewikkelde contracten over patenten en intellectuele eigendom. Het gaat erom dat we met vereende krachten bewijzen dat we met wind op zee elektriciteit kunnen leveren tegen een kostprijs van 15 cent per kilowattuur. Met deze ambitie willen we de kloof dichten tussen enerzijds de kenniswereld en de initiatiefrijke ondernemers en anderzijds de banken en mega-investeerders die – terecht – zeer gespitst zijn op risico’s.’
Test in Waterloopkundig laboratorium
materieel nodig. Kan die constructie slimmer en lichter? Zijn er alternatieven voor het heien, zodat ook de geluidsverstoring onder water geen probleem meer is? Moeten de onderdelen van de turbines tot in lengte van dagen op zee in elkaar worden geschroefd, of is er een alternatief? Kunnen we een concept ontwikkelen voor het meest ideale schip voor assistentie bij de bouw en het onderhoud? Zijn de megaturbines die verschillende Aziatische landen ontwikkelen, bruikbaar en
betrouwbaar op onze Noordzee? In het demonstratiepark gaat het om antwoorden op dit soort vragen. Het mooie is dat ook de kleinere spelers, die anders bij de bouw van een groot windpark geen kans krijgen, kunnen meedoen. Zo verbreden we de denkkracht. Het energieonderzoekscentrum ECN en de kennisinstituten TU-Delft, TNO, Marin, Imares en Deltares kunnen voor het demonstratiepark van onschatbare waarde zijn. Elke verbetering die leidt tot
kostenverlaging, maakt groene stroom van zee aantrekkelijker en brengt de grote transitie in de energievoorziening dichterbij.’ De hele wereld kijkt mee Het demonstratiepark kreeg de naam Leeghwater. In juni presenteerde het TKI Wind op Zee samen met NWEA (de Nederlandse Wind Energie Associatie) een plan van aanpak. De investeringen zijn begroot op 1,3 miljard. Komt dit bedrag wel op tafel?
Voor elk ecologisch knelpunt een oplossing Meerdere wetenschappers hebben geconcludeerd, dat al met al windenergieproductie op zee positief uitpakt voor natuur en milieu. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk minpunten zijn, waaronder geluidverstoring onder water bij de bouw en mogelijke slachtoffers onder trekkende vogels. Volgens Van Zuijlen is de windenergiesector zich daar sterk van bewust. ‘Maar we kunnen leren van ervaringen hier en elders. Zo blijkt uit de Deense praktijk dat grote groepen trekkende vogels onder normale omstandigheden gewoon tussen de windturbines door vliegen. Stel nu dat er slecht zicht is en harde wind, en het is duidelijk dat er veel vogels in aantocht zijn, dan kun je besluiten een park een nacht
vorig artikel inhoud volgend artikel 18 magazine over de zee # 1 | october–2013
stil te leggen. Dit soort oplossingen is mogelijk als je met elkaar overlegt vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid.’ ‘Ook het geluidsprobleem onderkennen we. Op dat gebied was in de afgelopen decennia nog te weinig kennis om gerichte maatregelen te kunnen nemen. Overheden hebben daarom maatregelen genomen vanuit het voorzorgbeginsel. Nederland heeft in verband met de verstoring van zeezoogdieren gekozen voor een verbod op heien van januari tot en met juni. Duitsland staat heiwerkzaamheden het jaar rond toe, maar onder voorwaarde dat de 167 decibel niet wordt overschreden. Intussen zit de windsector niet stil. IHC ontwikkelde met hulp van FLOW, de voorloper van het TKI Wind op Zee, een dubbelwandig scherm van dertig meter hoog en tien meter doorsnee. Tussen de wanden worden luchtbellen omhoog geblazen. Zo ontstaat een effectieve geluidswal die rond de plaats komt te staan waar de paal de grond ingaat. Het is wel een extra kostenpost, maar je voldoet aan de Duitse geluidsnorm en in Nederland zou je het hele jaar door kunnen heien. Dat brengt aanmerkelijke besparingen met zich mee, doordat de dure installatieschepen kunnen doorwerken. Deze voordelen wegen ruimschoots op tegen de extra kosten.’ Wind, gas en voedsel Windparken vragen veel ruimte. Het rijk streeft daarom naar combinaties van verschillende soorten bedrijvigheid op dezelfde plek. Wat hebben windparken te bieden aan andere sectoren? Van Zuijlen: ‘De sector is druk in overleg met allerlei soorten gebruikers. Viskwekerijen zijn een mogelijkheid, maar ook algenteelt. De combinatie met visserij is nog volop in discussie. Die gaat over de veiligheid en over de effecten op de visstand. In windparken blijken veel grote
kabeljauwen te zwemmen. Je kunt ze wegvangen, maar ook laten zitten. Dan helpen de windparken mee om de visstand op peil te houden.’ ‘Een andere optie is de koppeling gas to power. Je kunt op zee elektriciteitscentrales gebruiken die draaien op aardgas uit kleine gasvelden. Is er veel wind en werken de windturbines op vol vermogen, dan benutten deze de volledige capaciteit van de hoogspanningskabels naar de wal. Maar waait het weinig of niet, dan worden de gasturbines ingeschakeld. Zo hef je het bezwaar op van de dips in het windaanbod. Deze combinatie is volledig te automatiseren. Nu nog toekomstmuziek, maar als de olie- en gassector het heeft over een mix van energiedragers, is hier een concrete toepassing.’ Toch zijn de olie- en gassector en Wind op Zee in zekere zin ook concurrenten. ‘In de gebieden die voor wind zijn aangewezen, kunnen nog delfstoffen in de grond zitten. Olie- en gasplatforms en windparken kunnen niet zonder meer tegelijk in hetzelfde gebied productief zijn. Daarom moeten beide sectoren met ouderwets polderen de planmatige, organisatorische en logistieke aspecten goed afstemmen. Wij staan ervoor open om alle belangen in één integrale benadering te combineren. Maar daarvoor is een goed en stabiel beleid nodig dat niet bij elke regeringswisseling onderuit wordt gehaald. Dat is niet alleen voor ons, maar voor elke partner een eerste voorwaarde om überhaupt zinvol te kunnen onderhandelen. We moeten weten waar we aan toe zijn. Het Energieakkoord is een stap in de goede richting en geeft de sector vertrouwen om gas te geven.’
Plan van aanpak Demonstratiepark Leeghwater [pdf]
Prinses Amaliawindpark in aanbouw
vorig artikel inhoud volgend artikel 19 magazine over de zee # 1 | october–2013
Foto’s: Vereniging van Waterbouwers
Meer profijt binnen striktere milieuvoorwaarden, kan dat?
Fries Heinis, directeur Vereniging van Waterbouwers:
‘We doen wereldwijd ervaring op met innovaties’ Nederlandse waterbouwers hoef je niet aan te moedigen om meer te bouwen en te ontwikkelen. Nog niet zo lang geleden had de sector het imago dat ze de hele Noordzee wel zou kunnen dempen als ze de kans kreeg. Met hetzelfde vertrouwen in eigen kunnen richt het paradepaard van de Nederlandse maritieme sector zich tegenwoordig op het meedenken over en meewerken aan ontwikkelingen die maatschappelijk verantwoord zijn en watersystemen ten volle duurzaam benutten. ‘Wat wij wereldwijd aan ervaring opdoen, passen we natuurlijk ook graag toe in eigen land’, zegt Fries Heinis. ‘Zo heeft de waterbouw onder meer het initiatief genomen voor het programma Building with Nature.’ Nederlandse waterbouwbedrijven zijn actief in binnen- en buitenland op terreinen als landwinning, baggerwerk, kust- en oeverwerk, constructieve waterbouw, bodem sanering en gebiedsinrichting. Om de leidende positie op de wereldmarkt te kunnen behouden, innoveren vooral de grote bedrijven als Boskalis en Van Oord zich een slag in de rondte. Heinis: ‘Zandwinning voor kustbescherming is een prioritaire activiteit, volgens het kabinet. In die zin blijven we weg van het gevecht om de ruimte en dat is een prettige uitgangspositie. Dat komt doordat het zand uit de Noordzee per definitie voor maatschappelijk nuttige zaken wordt gebruikt. Zandwinning op zich is goed geborgd in allerlei beleidsvisies en nota’s. Dat geeft de sector de gelegenheid – en de overheid als belangrijke opdrachtgever wil dat ook – om te kijken naar de beste manier van zandwinnen.’
Nieuwe technieken ‘Voor het winnen van het zand voor de Tweede Maasvlakte hebben we nieuwe technieken toegepast. We hebben dieper gewonnen dan ooit, met instemming met de overheid. Daardoor hoefden we minder grote gebieden te verstoren. Let wel: het ging om experimenten, het is nog geen gelopen race, maar het past wel in de zandwinstrategie van de overheid. Door de technieken die de grote baggeraars Boskalis en Van Oord hebben gebruikt, kan de natuur zich sneller herstellen. Het komt erop neer dat hopperzuigers bij het slepen over de grond bepaalde patronen aanhouden. Ze baggeren een vlak niet helemaal uit, maar handhaven niveauverschillen in de bodem – ze baggeren “geribbeld” in lekentermen. We monitoren nu hoe de bodem zich op deze plekken ontwikkelt. Duidelijk is al dat je door nieuwe manieren van zandwinning flora en fauna een boost kunt geven.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 20 magazine over de zee # 1 | october–2013
maatwerk. Kijk maar hoeveel verschillende scheepstypen er in de zandwinning en kustverdediging actief zijn.’ Meer aandacht voor offshore Waterbouw is een kleine sector met een omzet van 2,5 à 3 miljard euro. Heinis: ‘Maar daarbinnen zijn we heel divers. Neem de jaarcijfers van Boskalis. Het pure baggeren levert nog steeds het grootste deel van de totale omzet. Constructieve waterbouw (kademuren en wat er zoal meer bij havenontwikkeling komt kijken) is goed voor zo’n 30 procent. En er is toenemende aandacht van de grote bedrijven voor waterbouwactiviteiten die zijn gerelateerd aan de offshore. Dat kan puur baggerwerk zijn voor het bouwen van platforms en windturbines, maar ook voorbereidend werk voor het verplaatsen van kabels en leidingen. Dit is een trend. Van Oord heeft net een grote kabellegger besteld bij IHC, met het oog op de offshore windmarkt.’
Building with Nature Die monitoring gebeurt binnen het innovatieprogramma Building with Nature dat vanuit de waterbouw is opgezet en wordt getrokken door de Stichting Ecoshape. Heinis: ‘Daaronder valt ook de zandmotor voor de Delflandse kust. Het zand dat daar is gesuppleerd, moet zichzelf op een natuurlijke, duurzame manier verplaatsen. Daar zit een gigantisch monitoringprogramma aan vast, waarbij de
waterbouwers met overheden, de TU Delft en Deltares bekijken wat het zand doet en wat de effecten zijn op de natuur.’ Voortdurend op zoek naar innovaties Buitenstaanders hebben een beeld van grote zandzuigers en ruig werk, maar ze weten vaak niet hoe geavanceerd het zandwinproces is. Heinis: ‘Ja, daar is nog wat zendingswerk te verrichten. Gelukkig weten opdracht-
gevers het wel. De Nederlandse waterbouw is niet voor niets wereldmarktleider. De nieuwe zelfvarende cutterzuiger Artemis van Van Oord bijvoorbeeld is een schip van 300 miljoen euro. Dat is een high tech-fabriek die tot op de centimeter nauwkeurig op grote diepte zand kan winnen. Wij zijn voortdurend op zoek naar innovaties: nieuwe, goedkopere technieken om sneller en beter zand te winnen en te verplaatsen. Veelal gaat het om
Ervaring in het buitenland Het voordeel van de Nederlandse waterbouwers is dat ze over de hele wereld actief zijn, ook de kleinere bedrijven. Daardoor doen ze veel ervaring op met regels en voorschriften van andere landen. Heinis: ‘Als je ziet welke voorzieningen de grote bedrijven in Australië moeten treffen om daar te mogen werken… Ze moeten bijvoorbeeld rekening houden met de trek van schildpadden. Dan hebben we het over innovatieve technieken en processen om überhaupt waterbouwactiviteiten mogelijk te maken. Die ervaringen kunnen ze in Nederland weer gebruiken.’ Kruisbestuiving Heinis wijst erop dat innovaties zich altijd afspelen op raakvlakken van verschillende sectoren. ‘Een voorbeeld: de werkzaamheden die de bedrijven voor de Nederlandse olie- en gasindustrie uitvoeren. Als Shell of BP
vorig artikel inhoud volgend artikel 21 magazine over de zee # 1 | october–2013
waterbouwbedrijven in de arm neemt om werkzaamheden uit te voeren in de Rotterdamse haven of op zee, gaat dat gepaard met een enorme reeks veiligheidsvoorschriften. De maatregelen die we moeten nemen als we voor Rijkswaterstaat werken, vallen daarbij volledig in het niet. Maar de ervaringen die we bij de olie- en gasindustrie opdoen, nemen we wél mee in onze opdrachten voor de overheid. Je ziet allerlei kruisbestuivingen.’ Eilanden op zee De waterbouwsector is gewend om in combinatie met andere sectoren tot vernieuwing te komen. Denk aan de bouw van eilanden op zee in Dubai. Ook de Maasvlakte mag worden genoemd, voor Nederlandse begrippen een forse landaanwinning. De overheid kijkt steeds vaker naar private partijen als initiatiefnemer, investeerder en exploitant van dit soort vernieuwende waterbouwprojecten. De sector neemt dat appèl serieus. Heinis: ‘Een mooi voorbeeld is dat Van Oord aandeelhouder is geworden van een consortium voor de aanleg van windparken op zee. Een waterbouwbedrijf nota bene dat gewend is altijd in opdracht te werken. Dat is bijzonder en het bewijst dat de waterbouw bereid is verder te kijken. Het lastige is dat er voor projecten die met waterveiligheid te maken hebben, geen terugverdienmogelijkheden zijn. Ik zie niet zo snel gebeuren dat je op een dijk tol mag heffen of voor een duinenrij entreegeld mag vragen als waterbouwer. Dat zijn concepten waar we wel over praten met pensioenfondsen en andere geldschieters, maar dan gaat het over plannen voor de lange termijn. Een knelpunt is dat we altijd afhankelijk zijn van politieke besluitvorming. En de politiek kijkt niet verder dan een kabinetsperiode en soms zelfs dat niet. Dat maakt het voor een private investeerder verdraaid lastig.’
Milieuregels Een terrein waarop de sector volgens Heinis in ieder geval zijn verantwoordelijkheid neemt, is het milieu. ‘We houden ons aan de internationale regels van de IMO. Het makkelijkst is dat natuurlijk bij de bouw van nieuwe schepen. We hebben gelukkig heel goede scheepsbouwers in Nederland: IHC maar ook Damen waar veel van ons materiaal vandaan komt. Dat zijn bedrijven die internationaal een voorsprong willen hebben, dus dat zijn broedplaatsen van innovatie, juist op het gebied van duurzaamheid en
uitstoot van CO2. Maar er varen ook schepen rond die al veertig jaar oud zijn en die vervuilender zijn dan de nieuwste schepen. Die kunnen we niet in één keer allemaal naar de schroothoop brengen. Dus bekijken we – in overleg met de IMO – hoe we die schepen ook zuiniger kunnen maken. Daar zijn grote programma’s voor opgetuigd, want daar kan de waterbouw echt nog stappen zetten. We streven samen met de KVNR wel na dat er een internationaal speelveld blijft, een level playing field. Het kan niet zo zijn dat we in elk land waar we naartoe varen, aan andere eisen
qua brandstof of machines moeten voldoen. Dat begrijpt iedereen. Tien, vijftien jaar geleden moesten de Nederlandse waterbouwers in Singapore hele koraalriffen wegbaggeren. Dat gaat niet meer en dat willen we ook niet meer. Dus nemen we maatregelen: het koraal wordt verplaatst of er wordt koraal gekweekt, allemaal prachtige innovaties. Er worden bellenschermen in het water gehangen om vertroebeling tegen te gaan. Dat zijn ontwikkelingen van de laatste jaren, waar ik ook als burger ontzettend blij mee ben.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 22 magazine over de zee # 1 | october–2013
Boven de Noordzee vliegt meer dan de meeuw
Tekst: Wim van Wijk / Foto’s: Luc Hoogenstein
Er vliegt meer tussen hemel en aarde, tussen strand en zee dan alleen de mantelmeeuw. Verder weg op zee leven ook vogels waarvan nog veel niet bekend is. Hun diversiteit en verspreidingspatronen hangen nauw samen met de verschillende kusttypen, maar ook met de aard van de Noordzeebodem. Zeekoeten, grote jagers en alken bijvoorbeeld gebruiken het Friese Front om te ruien, te overwinteren of om op te vetten.
vorig artikel inhoud volgend artikel 23 magazine over de zee # 1 | october–2013
De Noordzee is een ondiepe, voedselrijke kustzee, waar honderden soorten vissen en nog veel meer soorten ongewervelde dieren leven. De wetenschap heeft ze nog lang niet allemaal beschreven. Zij staan na het fytoplankton aan de basis van de voedsel keten. Aan de top van die keten profiteren onder water bruinvissen, witsnuitdolfijnen en zeehonden daarvan, en boven water de vogels. Net als elders op de Noordzee houden zich in het Nederlands deel on noemelijk veel zee- en kustvogels op. Kustzone De kustzone begint ‘boven’ de Wadden eilanden en loopt door langs de stranden van Noord-Holland tot aan Hoek van Holland. Ook de Voordelta en de Vlakte van de Raan (ter hoogte van de Scheldemonding) maken er deel van uit. De kustzone is het hele jaar door van groot belang voor vogels: van april tot augustus voor meeuwen, sterns en andere broedvogels, tussen februari en mei én van juli tot oktober voor grote aantallen doortrekkers (zoals dwergmeeuwen). In de wintermaanden overwinteren er tienduizenden futen en duizenden roodkeelduikers. Eidereenden en zwarte zee-eenden leven hier van schelpdieren die ze al duikend bemachtigen. Op enkele plaatsen, zoals vanaf de stranden van de Waddeneilanden, kun je ze in grote groepen aan het werk zien. Vroeger wel tienduizenden exemplaren. Dergelijke aantallen zijn verleden tijd, als gevolg van overbevissing van strandschelpen (spisula). Des te groter was de verrassing dit voorjaar, toen het kustwater boven Texel werd bezocht door tienduizenden zwarte zee-eenden. [video] Zeevogelkenner Kees Camphuysen telde er bij Paal 9 meer dan 38.000!
Jan-van-gent
Het vermoeden is dat de zee-eenden de smaak te pakken hebben gekregen van vooral jonge Amerikaanse zwaardscheden (ensis), een exoot die de afgelopen decennia massaal de zandige bodem van onze kustzone heeft bevolkt. Ook sterns (visdief, noordse stern, grote stern en dwergstern) voeden zich in het ondiepe kustwater van de Noordzee, maar dan met vis, vooral zandspiering. Vanuit hun broedkolonies in de Waddenzee en de Delta pendelen ze heen en weer naar deze voedselgebieden, waarbij ze relatief korte afstanden vliegen.
Als het hard waait, zijn aan het strand meer vogels waar te nemen dan alleen meeuwen. Noordse stormvogels en drieteenmeeuwen bijvoorbeeld, die naar de kust worden geblazen. Tienduizenden komen op de Noordzee voor, maar doorgaans zijn ze alleen vanaf schepen waar te nemen. Ook is er bij storm kans om de grootste zeevogel uit het Noord-Atlantische gebied te zien: de jan-van-gent. Met een spanwijdte van bijna twee meter is hij niet te missen. Spectaculair is zijn duik, van grote hoogte bijna loodrecht in het water.
In de herfst laat zich soms ook wel eens een grote jager zien. Deze roofmeeuw – die het vangen van vis aan anderen overlaat en dan de buit probeert af te pakken – houdt zich noordelijker op, in de buurt van de Shetland en Orkney Eilanden, maar zakt soms af naar zuidelijker streken. Friese Front Zo’n 75 kilometer ten noorden van de kust ligt het Friese Front. Het is een uniek deel van de Noordzee, met een abrupte overgang van ondiepe naar diepe delen. Bovendien mengt zich hier het water van de noordelijke
vorig artikel inhoud volgend artikel 24 magazine over de zee # 1 | october–2013
Atlantische Oceaan met water dat via Het Kanaal de Noordzee binnenkomt, met als gevolg dat het gebied extreem voedselrijk is. Op de overgang tussen de zandbodem van de zuidelijke Noordzee en de slibrijke bodems verder naar het noorden hangt een groen ‘gordijn’ van plankton in het water, waartussenin grote scholen sprot zwemmen. Het wemelt er dan ook van het zeevogel leven; de aantallen zeevogels zijn hier twee tot drie keer hoger dan in de omgeving. Zeekoeten bijvoorbeeld, maar ook andere soorten alken, komen er veel voor. Zeekoetenvrouwtjes leggen ieder seizoen maar één ei, ergens hoog op een Schotse klifrots. Na een paar weken springt het kuiken, dat nog niet kan vliegen, pardoes van de rots af om in het kielzog van zijn vader de wijde wereld in te zwemmen. Tienduizenden mannetjes ondernemen dan met hun kroost een verre zwemtocht naar het Friese Front, waar ze leven van jonge haring en sprot. De ontdekking van deze bijzondere gang van zaken heeft er mede toe geleid dat het Friese Front een beschermd gebied is onder de Europese Vogelrichtlijn. Natura 2000 De Noordzee is eigenlijk het grootste aaneengesloten natuurgebied dat Nederland rijk is. Delen ervan zijn aangewezen als Natura 2000-gebied en zijn op papier beschermd. Het betreft een deel van de Noordzeekustzone, de Voordelta, de Vlakte van de Raan en het Friese Front. Aan de aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden Doggersbank en Klaverbank tot Natura 2000-gebied wordt gewerkt. Ondanks de beschermde status staat de natuur in al deze gebieden onder druk, door overbevissing en beroering van de bodem. Dat heeft directe gevolgen voor de zeevogels. Daarom is het belangrijk meer te weten te
komen over de leefwijze van zeevogels en over mogelijke beschermingsmaatregelen. Vogelbescherming Nederland stimuleert onderzoek naar de bedreiging van zeevogels. In internationaal BirdLife-verband ageert de organisatie tegen de ontoelaatbare hoge sterfte van zeevogels in visnetten. Tegelijkertijd werkt BirdLife International (waarin vogelbeschermingsorganisaties uit meer dan honderd landen zich hebben verenigd) in opdracht van de Europese Commissie aan betrouwbare criteria voor het vaststellen van gebieden op zee die bescherming verdienen vanwege bijzondere waarde voor zeevogels. Onderzoek naar zeevogelstand Wageningen Universiteit is één van de wetenschappelijke instellingen die hiervoor onderzoek verrichten, onder andere in de kustzone. De kustzone is geen op zichzelf staand gebied, maar heeft grote samenhang met de kustwateren in de buurlanden en de grote binnenwateren zoals het IJsselmeer. Door teruglopende (vis)productie in de binnenwateren en wellicht ook door toenemende recreatiedruk daar, zijn soorten als fuut en aalscholver hun heil in toenemende mate gaan zoeken in de kustzone, concludeert het rapport Zeevogels op de Noordzee, het achtergronddocument dat Wageningen Universiteit uitbracht voor de Natuur verkenning 2011. De oorzaak van de verschuiving van grote aantallen futen en aalscholvers naar de kustzone zou volgens de onderzoekers M.F. Leopold, R.S.A. van Bemmelen en S.C.V. Geelhoed kunnen zijn dat de omstandigheden in de grote binnenwateren verslechteren. Daar staat tegenover dat de toename van het aantal roodkeelduikers suggereert dat het voedselaanbod in de kustzone is verbeterd. Voor de schelpdier-etende zee-eenden ligt dat toch weer anders: de afgelopen decennia namen hun aantallen af als gevolg van een
Op bovenste foto alken, onder Jan-van-genten
verslechterd voedselaanbod. Herstel zal volgens de onderzoekers uitblijven zolang er onvoldoende, geschikte schelpdierbanken aanwezig zijn. Of de verrassende aanwezigheid eerder dit jaar van tienduizenden zee-eenden in de kustzone boven Texel op een kentering duidt, zal de komende jaren moeten blijken. Aan een voorspelling hoe de populaties zeevogels op de Nederlandse Noordzee zich de komende decennia ontwikkelen, wagen de onderzoekers uit Wageningen zich niet. Daar hebben te veel factoren invloed op. Voedselbeschikbaarheid is duidelijk een belangrijke
factor, maar behalve deze en andere ‘natuurlijke’ factoren (zoals allerlei biologische processen) hebben ook visserij, zandwinning en -suppletie, scheepvaart, de aanwezigheid van windparken en vervuiling van het zeewater invloed op de aantallen zeevogels en de verspreiding ervan. Een ding is volgens hen wel zeker: een goede kwaliteit van het Nederlands Continentaal Plat draagt bij aan een goede zeevogelstand. [download] Zeevogels op de Noordzee, Achtergronddocument bij Natuurverkenning 2011.
vorig artikel inhoud volgend artikel 25 magazine over de zee # 1 | october–2013
Najaarsstorm verandert strand in kerkhof Tekst: Wim van Wijk Verlaten ligt het strand voor de Goereese Duinen er bij. De lucht op deze septemberdag vertoont dan ook alleen maar tinten grijs en door de koele bries van zee komt de temperatuur niet boven de 15 graden uit. Toch blijkt voor Katie van der Wende het brede strand verre van uitgestorven. Zij vindt er zonder veel moeite grote oorwormen, witte dunschalen, slibanemonen, mosdiertjes en witte boormossels. Maar het aantal dode dieren op het ‘kerkhof’ dat de eerste najaarsstorm heeft achtergelaten, is vele malen groter. Tussen de skeletten van zeekat en zeeklit raapt ze nu eens een koker van de schelpkokerworm of de huisjes van tepelhoorn en fuikhoorn op, dan weer een van de vele dode zeesterren en zwemkrabben. Als duinovergang kiest ze het pad door het waterwingebied even buiten Ouddorp. Gek genoeg is de eerste plek waar Katie halt houdt de grote houten kist vol afval die pal naast de laatste betonplaten aan de zeekant van de duinovergang staat. Ze haalt er een stuk plastic uit, pakt haar loep en bestudeert zorgvuldig het aangroeisel. ‘Hoe langer zo’n stuk afval in zee gedreven heeft, hoe meer (mos)diertjes zich eraan vast kunnen hebben gehecht. Ik kijk altijd even welke soorten erop zitten. Ik heb wel eens tien soorten bryozoa op één stuk plastic aangetroffen. Goed initiatief trouwens, om hier een afvalbak neer te zetten. Daar is Matthijs Lievaart uit Goedereede mee begonnen en het slaat aan.
De eerste najaarsstorm heeft de nieuw gevormde duinenrij niet helemaal kunnen wegslaan. Foto: Wim van Wijk
Wandelaars jutten wat troep en gooien het in deze kist, die zelf overigens ook is aangespoeld.’ Vloedmerk Nog geen tien meter verder staat ze aan het vloedmerk van de eerste, zij het nog bescheiden najaarsstorm. ‘Het water heeft dus al aan de voet van de duinenrij gestaan.’ Op deze miezerige dag is dat moeilijk voor te
stellen: de zee ligt vandaag bij laag water toch al gauw 500 meter weg en tussen deze duinvoet en de waterlijn ligt bovendien nog een laag rijtje duinen. ‘Toch heeft alles onder water gestaan’, verzekert Katie, ‘uitgezonderd de toppen van die nieuwe duinenrij.’ Bij één zo’n half afgeslagen duintop hurkt ze neer en wijst op de wortels van het biestarwe gras. ‘Nu kun je goed zien hoe lang die wortels zijn. En dat is meteen het succes van
deze pionier. Z’n wortels groeien zo snel dat de plant de ophoging van het duin kan bijhouden. Per jaar kunnen deze wortels wel 60 centimeter groeien.’ Nu ze toch zit, kijkt ze meteen of er op dit duintopje nog dierlijk leven te bespeuren valt. Ze tilt een stuk half vermolmd hout op en ja hoor: twee grote oorwormen hebben zich eronder verstopt. ‘Dit is wel meteen een van de weinige dieren die je hier aantreft, hoor.
vorig artikel inhoud volgend artikel 26 magazine over de zee # 1 | october–2013
Konijnen zul je hier nog niet vinden, daar is dit deel van het strand te jong voor. Dit rijtje duinen is zich pas een jaar of zeven aan het vormen. Wat je hier over een maand wel kan aantreffen, is het zandtulpje. Dat is een paddenstoel die groeit op de wortels van biestarwegras en helm.’ Witte dunschaal Ze staat op en loopt richting de brede plas water die in een lager deel is blijven staan, nu de vloed zich heeft teruggetrokken. ‘Ik ben benieuwd of er nog altijd zo veel witte dunschaal ligt als ik hier gisteravond zag.’ Lang hoeft ze niet te zoeken, ze ziet meteen dat de meeste bij het laatste hoogwater zijn weggespoeld. Maar er liggen nog genoeg van deze mini-schelpen. Hooguit twee centimeter groot zijn ze, ovaal van vorm en wit tot roomwit van kleur. Dat ze niet voor niets dunschaal heten, bewijst Katie door er eentje zonder al te veel moeite open te maken. ‘Dit zijn typisch stormslachtoffers. Witte dunschaal leeft net onder de zeebodem, vlak voor de kust. Door de harde wind hebben de golven de bodem losgewoeld en zijn ze bloot gespoeld en meegevoerd. Echt honderdduizenden lagen er gisteren.’ Dan komt de gids, die Katie al tien jaar is voor het IVN, Natuurmonumenten en de KNNV, op dreef. ‘Ook zeesterren worden vaak in grote aantallen op het strand gekwakt tijdens een storm. Wat je zoal vindt, hangt trouwens af van of de harde wind aanlandig of aflandig is. Bij een aanlandige wind vind je vooral grote drijvende schelpen, en bij een aflandige wind spoelen er dieren aan die juist in de diepere waterlagen leven. Dan vind je kleine slakkenhuizen van tepelhoorn en fuikhoorn.’ Nog dichter bij zee belandt ze in het vloedmerk van het laatste tij hoogwater. Daar liggen tussen het zeepostelein en de zeesla nu eens het schild van een zeekat, dan weer
het lege omhulsel van een klit en de onvermijdelijke gewone zwemkrab, die je, zo doceert ze, kunt herkennen aan zijn achterpoot met “roeispaan”. Boormossel Zelfs een plat stuk veen trekt haar aandacht. Meteen breekt ze het doormidden en die helft nog eens, totdat ze vindt wat ze hoopte. ‘Kijk, een witte boormossel. Dit schelpdier boort zich een weg in veen, maar ook in hout en zelfs steen.’ Twee stappen verder raapt ze iets op dat lijkt op een rubberen vingerhoed. ‘Een gewone slibanemoon’, verduidelijkt ze. ‘Oók losgeslagen van de schelp of het steentje in de bodem waaraan hij zich had vastgehecht. Hij leeft nog, maar ik vrees dat hij het niet gaat redden.’ Wat het meest aan een knekelhuis doet denken in wat Katie het kerkhof van de eerste najaarsstorm noemt, zijn de mesheften van de Amerikaanse zwaardschede. Bij elke stap breken ze krakend onder je voeten. Wat ontbreekt, zijn kwallen. ‘Daar is de windrichting verkeerd voor. Als die aflandig zou zijn, zou je zo langzamerhand een zeepaddenstoel kunnen aantreffen. Dat zijn vrij grote, lichtblauwe kwallen, die in de onderste waterlaag leven. Vooral in oktober en november kunnen die massaal aanspoelen, maar alleen dus na een dag aflandige wind.’ Terwijl ze uitlegt dat er een seizoenscyclus is voor het vinden van kwallen, trekt de lucht dichter en dichter. ‘In het voorjaar vind je vooral oorkwallen die geleidelijk plaatsmaken voor haarkwallen en kompaskwallen en in het late najaar verschijnt dan de zeepaddenstoel.’ Als de regen toch echt begint te vallen, is het tijd om terug te gaan. Op de terugweg naar de duinovergang raapt Katie alleen nog afval op – dat ze, ze kan het niet laten, toch nog even snel inspecteert voor ze het in de afvalkist kiepert.
Witte dunschaal. Foto: Katie van der Wende
De oorwurm die zich ophield in het rechterholletje, wilde niet op de foto. Foto: Wim van Wijk
vorig artikel inhoud volgend artikel 27 magazine over de zee # 1 | october–2013
Tellen en meten, de pijlers onder het weten Tekst: Rob Bijnsdorp
Foto: Pim Wolf
Alles wat op en in de zee gebeurt, is de moeite van het weten waard. Maar er is ook een soort kennis die niet allen nice to know is, maar ‘verplicht ‘voor elk land dat aan zee grenst. Kennis om te kunnen beoordelen of economische of maatschappelijke activiteiten schade (kunnen) toebrengen aan het milieu of het ecosysteem van de zee. Die kennis omvat veel verschillende terreinen en je kunt hem niet ad hoc even boven water halen wanneer je hem nodig hebt. Weten hoe het ervoor staat met de natuur en het milieu van de zee is een zaak van jaren achtereen, systematisch, dezelfde waarnemingen doen. Dan pas zijn trendmatige ontwikkelingen in kaart te brengen. Voor een impressie van dit werk had Over de Zee een interview met Martin Poot, vogelwaarnemer bij Bureau Waardenburg en met Cindy van Damme, zeebioloog bij IMARES. Over de monitoringcyclus die momenteel in ontwikkeling is voor de EU-Kaderichtlijn Mariene Strategie, doet projectleider Robin Hamerlinck van Rijkswaterstaat Zee en Delta een boekje open.
vorig artikel inhoud volgend artikel 28 magazine over de zee # 1 | october–2013
Tellen en meten/ Vogels tellen ‘op de lopende band’ Met een snelheid van bijna tweehonderd kilometer per uur scheert hij op vijfenzeventig meter hoogte over de Noordzee. Buiten is het een van die stralende zomerdagen die horden mensen naar het strand lokken. Binnen in de kleine cabine van het vliegtuig is het een broeikas. Martin Poot, ornitholoog bij ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Bureau Waardenburg, lijkt er geen last van te hebben, ook al is hij (verplicht) dik ingepakt in een life suit. Hij kijkt supergeconcentreerd naar het zeeoppervlak. Zijn ogen maken systematisch zoekbewegingen en geroutineerd spreekt hij in een dictafoon de vertaling in van wat ze registreren. ‘Tien – tien – tien – dertig – vijftig – vijftig – in strip C: honderd – honderd – vijftig – honderd ….in strip D….’ Zo gaat het voort, op de seconde nauw keurig een melding, in geval van grote aantallen vogels snel schakelend tussen de eenheden tientallen, vijftigtallen en honderdtallen, verschillende vogelsoorten en de waarneemstripbanden die de afstanden markeren tot de denkbeeldige rechte lijn onder het vliegtuig. Alsof er een lopende band onder hem doorschuift. Erop gespitst om geen vogel op die ‘band’ te missen. Om dit werk te kunnen doen moet je een sterke maag hebben, maar vooral in hart en nieren een ervaren vogelkenner zijn, die zelfs in die minuscule stipjes daar beneden nog onderscheid kan maken tussen bijvoorbeeld de alk en de zeekoet, twee soorten die sterk op elkaar lijken.
Zeevogels tellen vanuit de lucht is werk waarbij je niet kunt worden gestoord. Naast Poot speurt zijn collega Ruben Fijn aan de andere kant van het vliegtuig de zee af. Op plaatsen met veel vogels vullen twee reeksen getallen door elkaar heen de cabine, maar de mannen lijken elkaar niet eens te horen. Alleen wanneer er even geen vogels zijn te zien, is er tijd voor een vluchtig praatje. Hele kustzone onder de loep Voor een echt gesprek over het monitoren van zeevogels moet Poot rustig op zijn bureaustoel zitten. ‘Op deze plek gebeurt trouwens het meeste werk’, zegt hij. ‘We hebben recent een groot telproject uitgevoerd in verband met het aanwijzen van gebieden voor windparken op de Noordzee. De hele kustzone van België tot aan het eiland Borkum moest worden gemonitord. Dat deden we langs transecten haaks op de kust tot 80 kilometer in zee, op 10 kilometer afstand van elkaar. We hadden negen maanden lang per maand drie dagen nodig voor een complete telling. Het hele project met analyses en al tot en met de rapportage nam ruim anderhalf jaar in beslag.’
‘Tien – tien – tien – dertig – vijftig – vijftig – in strip C: honderd – honderd – vijftig – honderd …. in strip D….’
Foto: Rob Buiter
vorig artikel inhoud volgend artikel 29 magazine over de zee # 1 | october–2013
‘Alles heeft met alles te maken.’
Foto: Rob Buiter
Complex rekenwerk Monitoring omvat meer dan het feitelijk vergaren van gegevens. ‘We zien in de strook zee langs de transecten vrijwel alles, maar ook tussen onze waarneembanden zitten vogels. Doorgaans tellen we eigenlijk maar enkele procenten van de aantallen die totaal aanwezig zijn. Het vergt dan ook behoorlijk complex statistisch modellenwerk om onze meetgegevens door te rekenen naar aantallen vogels voor complete gebieden. We kunnen daarbij niet simpelweg de zone van de waarneming extrapoleren naar het gehele zeeoppervlak. De zee heeft immers verschillende habitats. Het ene is voor bepaalde vogels aantrekkelijker dan het andere. Extrapoleren kan eigenlijk alleen binnen een deelgebied met ongeveer gelijke eigenschappen, zoals dezelfde diepte. Daar komt bij dat de breedte van de strook zee waarin we vogels met grote zekerheid kunnen detecteren en determineren, per soort verschilt. Een jan-van-gent is wit en uit de kluiten gewassen. Je ziet en herkent hem op grote afstand. Een grote jager is eveneens een forse vogel, maar hij is bruin, waardoor hij tegen het
donkere zeeoppervlak minder opvalt. De zone links en rechts van het vliegtuig waarbinnen je die soort kunt determineren, is daarmee gelijk een stuk smaller. Zo heeft elke soort een eigen zogenaamde ‘effectieve waarneemband’ die je in de berekeningen moet verwerken. Grote groepen Deskundigen bij overheidsdiensten en gespecialiseerde onderzoeksorganisaties hebben door de jaren heen veel kennis opgedaan over de telmethode die je moet inzetten voor het monitoren van vogels op zee. Voor sommige monitoringdoeleinden kun je het best op de normale hoogte van 150 meter vliegen, voor andere soorten is een vlieghoogte van 75 meter beter. Soms moet je zelfs afstappen van het gangbare vlieg patroon in parallelle transecten. Poot: ‘Zee-eenden bijvoorbeeld zitten in grote groepen bij elkaar. Zo’n groep moet je in zijn geheel tellen vanuit een gunstige positie of door er omheen te cirkelen. Daar is dan wel
een behoorlijke ervaring voor nodig. Het is met zee-eenden ongeveer als met een mensenmenigte op een groot plein. Alleen met veel ervaring kun je goed de aantallen schatten. De schattingen voor een menigte op een plein lopen doorgaans sterk uiteen, doordat die ervaring ontbreekt en wensen over die aantallen de overhand krijgen. Dergelijke effecten moeten in onze tel methoden uitgesloten zijn. Al onze ervaren waarnemers zijn dan ook onderworpen geweest aan testen van het schatten van vogels (bijvoorbeeld via kort geprojecteerde foto’s met bekende aantallen). Daarnaast werken wij op basis van internationaal gemaakte afspraken over methodieken die regelmatig worden herijkt of voor speciale doeleinden worden aangepast.’ Trends waarnemen Aantallen vogels zeggen iets over de natuurkwaliteit van een bepaald gebied. Trend
matige veranderingen in het aantal en de verspreiding van vogels zeggen iets over veranderingen in het ecosysteem. Die veranderingen kunnen het gevolg zijn van natuurlijke schommelingen of de versnelde klimaatverandering, ze kunnen ook te maken hebben met menselijke invloeden op het milieu. In dertig jaar waarnemen van zeevogels heeft Poot ‘vanaf de voorste rij’ diverse trends voorbij zien komen. ‘In grote lijnen heb ik de echte zeevogels in aantallen zien toenemen. Dat komt doordat een eind is gekomen aan het oogsten van eieren en jongen. Dat was begin vorige eeuw vooral op de Schotse Noordzeekusten praktijk. Terwijl deze oogstmethode geleidelijk werd afgebouwd, zijn bijvoorbeeld jan-van-genten, drieteenmeeuwen en alkachtigen gedurende de hele vorige eeuw sterk in populatie toegenomen. Maar dwars daardoorheen heb ik ook de gevolgen kunnen zien van het gebrek aan voedsel, dat het gevolg is van bijvoorbeeld het grootschalig wegvangen van zandspiering voor industriële doel einden. Uitgebreid onderzoek heeft die trend bevestigd. De laatste tijd zien we als vogel tellers vooral de teruggang van de drieteenmeeuw.’ ‘Veranderingen kun je soms ook zien aankomen. Het Europees Visserijbeleid om bijvangst niet meer over boord te zetten, zal ertoe leiden dat we in de toekomst geen grote wolken kleine mantelmeeuwen meer achter vissersschepen zullen zien. Omdat de mantelmeeuw een alleseter is, zal hij uitwijken naar de wal en daar zijn kostje bij elkaar scharrelen: grote insecten, mollen, muizen, eendenkuikens of wat hij op de vuilnisbelt kan vinden. Ook zijn broed- en rustplaatsen zullen verschuiven van de kust naar plekken in het binnenland, waaronder daken in steden. Wat dat weer voor effecten kan hebben op andere soorten…? Alles heeft met alles te maken.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 30 magazine over de zee # 1 | october–2013
Tellen en meten/ Vissen naar een verhaal Foto’s Rob Bijnsdorp
compensatie van het verlies aan natuur waarden door de aanleg van de Tweede Maasvlakte. De ecologische kwaliteit zou hier moeten toenemen. Vandaag bekijken we de bodem van een referentiegebied buiten de beschermde zone. We moeten in dit onderzoek immers ook het nodige vergelijkingsmateriaal vergaren.’
‘Dat is een gevaarlijke’, waarschuwt Cindy en wijst naar een vis met een forse stekel aan de voorzijde van zijn rugvin. ‘Een kleine pieterman. Prikt dwars door je handschoen heen en van zijn gif kun je behoorlijk last krijgen.’ Tussen de punten van een lang pincet verhuist het spartelende diertje van de sorteertafel naar een plastic bakje.
Het NIOZ-onderzoeksschip RV Luctor vaart in de Voordelta. Aan boord een team van IMARES, dat twee weken lang de bodem bemonstert op soorten, aantallen, maten en gewichten van vis en bodemdieren. Op de kaart van het vaarplan voor deze dag staan enkele lijnen in water met uiteenlopende dieptes. Cindy van Damme, projectleider van IMARES Wageningen UR, legt uit dat die trajecten elk jaar tussen dezelfde begin- en eindpunten worden afgevist. ‘Zo verzamelen we gegevens die een indicatie geven van de ecologische ontwikkeling in het bodem beschermingsgebied, waar verder niemand mag vissen. Het gebied is aangewezen ter
Een grote kluwen Terwijl zij en haar collega’s druk in de weer zijn met het verwerken van de vangst van de eerste trek, koerst de schipper naar een volgende coördinaat. Er klinkt een signaal. De sleepnetten zakken weer naar de bodem. Precies een kwartier later weer een signaal. Volop actie nu op het achterdek. De netten komen aan weerszijden van het schip omhoog. Touwen die naar de achterzakken van de netten lopen, worden vastgemaakt aan de lier. Even later hangen die zakken met de vangst elk boven een grote plastic bak. Iemand trekt de rijglijnen rond de uiteinden los en dan ploft een grote kluwen waterplanten, slib, krabben, slangsterren, vis en schelpen in de bakken. Vlug een kaartje erop
vorig artikel inhoud volgend artikel 31 magazine over de zee # 1 | october–2013
met locatie en nummer. Een foto van vangst plus kaartje, en dan gaan twee onderzoekers op de knieën om uit een van de bakken exemplaren van enkele specifieke soorten te selecteren voor nader onderzoek. De andere bak wordt uitgestort op de determineertafel voor het registreren van soorten, aantallen en lengte van vis en bodemdieren. Langjarige databestanden Het is gaan regenen. Voor wie op zee werkt, is dat van geen betekenis. Alleen komt er nu een plastic zak aan te pas om de voorbedrukte registratielijsten droog te houden. Slangsterren, garnalen, wulkeieren, kleine pietermannen, heel jonge scholletjes en soms een middelgrote, schar, tong, af en toe een pijlinktvis of een zeenaald, zandspiering, krabben en wieren, alles gaat snel en vaardig door twee paar goed met rubber beklede handen heen. Cindy legt uit dat de gegevens die je op zo’n dag als deze boven water haalt, op zich niets zeggen. ‘Je hebt gezien dat er per locatie grote verschillen zijn in wat er in de netten zit. Dat heeft te maken met de
afwisseling in diepte en de ligging van de bodem in het stroompatroon. Hier is de bank kaal en zandig, daar ligt er een laagje slib op en groeien wieren. Per deelgebied verschillen de omstandigheden en dus ook de bewoners. Maar er zijn veel meer factoren die mogelijk invloed kunnen hebben op wat we vangen. Neem jonge haring. Die soort zwemt in scholen. Tref je toevallig zo’n school, dan kun je niet de conclusie trekken dat er in het hele gebied dus veel haring zwemt. Net zoals je niet kunt zeggen dat er geen haring is wanneer het net toevallig tussen twee scholen door gaat. Meetgegevens krijgen meer waarde naarmate je meer metingen doet én naarmate je dat meerdere jaren achtereen doet op dezelfde plaatsen, op dezelfde tijdstippen en met dezelfde methode. De databestanden van IMARES gaan tot veertig jaar terug. Het is van groot belang dat de brondata, waaraan later informatie wordt ontleend, onbetwist zijn. We monitoren daarom zorgvuldig volgens de regels van een voorgeschreven standaardmethode.’
De otoliet geeft visgeheimen prijs Terwijl Cindy en collega Corrina Hinrichs hun roestvrijstalen tafel en het scheepsdek eromheen schoonspuiten, zijn in het bescheiden ‘laboratorium’ aan boord twee anderen bezig met het voorbereiden van nader onderzoek van de gevangen vis. Van alle soorten gaan meerdere genummerde exemplaren in hoog tempo op een weegschaaltje, vandaar op de meetlat en uiteindelijk onder het mes. Kop eraf, geslacht genoteerd, maag eruit en in een potje met formaline gestopt en tot slot, met een handige beweging van het pincet, een klein hard schijfje uit de kop gehaald. Dat schijfje is de otoliet, ofwel gehoorsteentje. Voor de levende vis een vitaal onderdeeltje om trillingen en bewegingen te kunnen waarnemen. In handen van de onderzoekers is het een bron van gegevens. Aan de otoliet kun je in een laboratorium tot op de dag uitzoeken hoe oud de vis is. En doordat het gehoorsteentje tijdens de groei stoffen uit zijn omgeving opneemt, kun je ook nagaan in welke periode de vis in welk gebied heeft gezwommen. Billy ontvangt de data In een hoek van de werkruimte van de Luctor zit Ingrid Tulp voor een computerscherm. Naast het toetsenbord een stapeltje lijsten met getallen. Ze zet de ruwe data die buiten op het achterdek zijn ontstaan, direct in een
digitaal systeem. ‘We hebben dit programma Billy genoemd. Het is bij IMARES zelf ontwikkeld. Van elke soort zijn de basis gegevens al in het systeem geprogrammeerd. Dat geeft bij het invoeren van gegevens nog maar een minimale kans op schrijffouten of vergissingen. Fouten gaan ten koste van de bruikbaarheid van de data. Het fijne van dit bestand is dat het via conversie naar een tekstbestand snel en zonder problemen is te vergelijken met andere nationale of internationale bestanden. Dat is ook nodig, want monitoring op zee is steeds meer een aangelegenheid van internationale samenwerking.’ Vragen beantwoorden Een dag op zee met de Luctor. Eén dag uit een reeks van dagen en inmiddels een reeks van jaren. Omdat de honger van een meetnet nooit is te stillen. Altijd weer zijn actuele gegevens nodig. In de politiek, bij de beheerders van de zee en in de maatschappij leven immers vragen. We willen weten wat zich onder water afspeelt, hoe het leven zich daar ontwikkelt, en of natuurbeschermingsmaatregelen werken. We willen een verhaal boven water halen. Hier op het werkdek van het schip en in het kleine lab aan boord, zie je de bouwsteentjes van dat verhaal ontstaan. Ze worden letterlijk opgevist. IMARES survey ’s zijn te volgen op [www.imares.nl]
vorig artikel inhoud volgend artikel 32 magazine over de zee # 1 | october–2013
Tellen en meten/ EU-Kaderrichtlijn brengt monitoringcyclus op hoger plan
In opdracht van de overheid monitort Stichting De Noordzee sinds 2002 systematisch zwerfvuil op vier referentiestranden Foto: Stichting De Noordzee
Het Noordzeebeleid heeft op het gebied van het zeemilieu vele doelen: schoon water, een rijke samenstelling van het leven op de bodem, gezonde visbestanden, een goede leefomgeving voor zeezoogdieren, voedsel en rustplaats voor zeevogels, geen zwerfvuil en zo meer. Of die doelen al zijn bereikt of hoever we er nog vanaf zijn, wordt duidelijk door met regelmaat de actuele toestand te meten en die te vergelijken met eerdere metingen. De EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) die in 2008 van kracht is geworden, brengt in die monitoring meer samenhang. ‘Dat komt nu goed uit’, zegt Robin Hamerlinck, projectleider monitoring programma KRM bij Rijkswaterstaat Zee en Delta. ‘Samenhang en samenwerking leiden tot meer efficiency en betere waarborgen voor transparantie en kwaliteit. Nu de bezuinigingen ook niet aan de monitoring budgetten voorbijgaan, kunnen we precies aangeven waar we iets kunnen inleveren en waar dat absoluut niet mag.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 33 magazine over de zee # 1 | october–2013
Achtergrond Lange tijd was het ieder voor zich. Het departement dat over visserij ging, organiseerde de monitoring van visbestanden; een ander ministerie zorgde ervoor dat de cijfers over vreemde stoffen in het water up tot date waren. Elk land bemonsterde op zijn eigen manier alleen zijn eigen deel van de zee. Maar omdat de zee met alles wat erin leeft – en ook de bedreigingen van dat leven – geen grenzen kent, zijn landen die aan zee liggen elkaar gaan opzoeken om afspraken te maken over gemeenschappelijk beleid en het meten van de effecten van dat beleid. Zo kwamen onder de conventies van Oslo en Parijs (OSPAR) al meerdere uniforme methoden tot stand voor het meten en analyseren van ontwikkelingen in het zeemilieu. De grote sprong voorwaarts kwam echter met de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Deze richtlijn met kracht van wet verlangt van de lidstaten dat ze in 2020 in hun deel van de zee een goede milieutoestand hebben. Elke lidstaat heeft de huidige toestand al moeten beschrijven aan de hand van elf kenmerken die samen maatgevend zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving en het ecosysteem. Daarbij moesten de lidstaten ook aangeven waar extra maatregelen nodig zijn omdat het bestaande beleid tekort schiet om in 2020 de goede milieutoestand te halen. Krachtig appèl tot samenwerking Hamerlinck wijst erop dat er met de KRM geen nieuwe koers wordt ingeslagen. ‘Je moet de Mariene Strategie niet zien als nieuw beleid. Hij gaat zoveel mogelijk uit van het beleid dat al praktijk is in de Kaderrichtlijn Water, de Vogel- en Habitatrichtlijn, Natura 2000 en een aantal internationale verdragen. Nieuw is wel dat de KRM een agenda wil voor maatregelen en op de lidstaten een krachtig appèl doet om samen te werken aan gemeen-
Robin Hamerlinck
schappelijke doelen. Het is dus logisch dat we internationaal streven naar gemeenschappelijke methoden voor het meten, analyseren en beoordelen van ontwikkelingen in het zeemilieu. De vogels die aan de Engelse kust broeden, drijven met hun kuikens onze Noordzee in. Wij meten hun aantallen op het Friese Front. In Engeland meten ze het broedsucces, maar de gecombineerde meting zou pas iets kunnen zeggen over hoe het met de populatie gaat en wat er in de levenscyclus van die beesten gebeurt.’ De verwachting is dat het afstemmen en combineren van metingen internationaal ook tot verdere efficiency leidt. Hamerlinck: ‘Engeland heeft bijvoorbeeld door IMARES op de Doggersbank een bruinvistelling laten uitvoeren. Toen zijn voor een paar tientjes extra meteen het Nederlandse en Deense deel meegenomen. Als je daar apart voor moet gaan vliegen, kost dat veel meer.’ Eerst eigen huis op orde Voorlopig echter hebben de bouwers aan het Nederlandse KRM-monitoringprogramma de handen vol aan het op orde te krijgen van de eigen monitoringcyclus. Ondanks slinkende budgetten, is er immers ook extra inzet nodig om aan de eisen vanuit Brussel te kunnen voldoen. Die cyclus begint met het scherp
krijgen van de informatiebehoefte van beleidmakers. Die behoefte bepaalt de inwinning en analyse van gegevens voor ruim twintig indicatoren waaruit de toestand van de elf KRM-kenmerken kan worden afgeleid. Na de beoordeling van de gegevens volgt de rapportage aan het beleid en is de cirkel rond. Hamerlinck noemt het mariene wereldje redelijk overzichtelijk. De monitoringcyclus voor bestaand beleid is in veel gevallen al rond volgens hem. ‘Daardoor was het de afgelopen jaren mogelijk om op beleids- en uitvoeringsniveau samen te werken. Het is verbluffend te zien hoe goed het beleid en de bestaande meetnetten al op elkaar waren afgestemd. De departementen hebben steeds handig gebruikgemaakt van schepen en andere middelen om meerdere onderzoeksopdrachten met elkaar te laten meeliften. Dit alles zonder dat daar een formele structuur voor was. Nu de druk op budgetten steeds groter wordt, voel ik de urgentie om deze efficiënte manier van samenwerking formeel te borgen met bestuurlijke afspraken. Want je kunt je voorstellen dat een dienst die je verleent aan een ander departement, maar waarvoor je geen budgetruimte hebt meegekregen, als eerste sneuvelt als je eigen budgetten onder druk staan.’ Verbinden Mede met het oog op de informatiezekerheid is ook de aanvullende inzet voor het KRMmonitoringprogramma zo goed mogelijk gekoppeld aan bestaande meetnetten. Hamerlinck: ‘Ook daar hebben we gezorgd voor goede budgetafspraken en voor een werkbaar model voor besluitvorming over veranderingen. Juist omdat we een eenmalige gegevensinwinning meervoudig willen kunnen gebruiken, mag het niet gebeuren dat een opdrachtgever een bepaalde monitoringactiviteit geheel of gedeeltelijk schrapt, zonder de andere gebruikers daarin te betrekken.’
Een evenwichtiger beeld Op het gebied van waterkwaliteit en commerciële visbestanden wilden maatschappij en politiek al decennia geleden de feiten en cijfers weten. De meetnetten voor die gegevens zijn dan ook al meer dan veertig jaar oud en goed ontwikkeld. Maar ze schieten tekort als je iets wilt weten over de biodiversiteit of veranderingen in de ecologie van de Noordzee. De KRM brengt de Europese lidstaten ertoe hun monitoringprogramma’s uit te breiden. Om de onderstaande elf samenhangende kenmerken te kunnen beoordelen, moeten op diverse terreinen nieuwe indicatoren worden ontwikkeld. Het streven is om dat al direct in internationaal verband te doen. Waar de nodige kennis, ervaring en geschikte methoden nog ontbreken, is dat werk van jaren. Kenmerken milieutoestand • Biodiversiteit • Exoten • Commerciële vis-, schaal- en schelpdierbestanden • Voedselketens • Eutrofiëring • Zeebodemintegriteit • Hydrografische eigenschappen • Vervuilende stoffen • Vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten • Zwerfvuil • Energie/Onderwatergeluid
vorig artikel inhoud volgend artikel 34 magazine over de zee # 1 | october–2013
‘Over die aanvullende inzet gesproken: ik vind het mooie van de KRM dat de richtlijn verantwoording vraagt over de status van alle elf milieukenmerken. Bij de beoordeling van de milieutoestand wordt bovendien gekeken naar de samenhang tussen de verschillende kenmerken. ”Biodiversiteit” bijvoorbeeld of “habitat” of “voedselweb” zijn kenmerken waarvoor je indicatoren moet lenen van kenmerken als “vissen”, “vogels”, “bodemdieren” en “eutrofiëring”. Dat lukt alleen maar als de verantwoordelijken voor de diverse monitoringcycli elkaar opzoeken en als meetnetten aan elkaar worden gekoppeld in één transparant en voor iedereen toegankelijk systeem. Dan kun je het principe “eenmalig gegevens inwinnen voor meervoudig gebruik” ook in praktijk brengen. Zo zie je dat van de KRM een enorm samenbindend effect uitgaat.’ Betrouwbaar en voor iedereen bereikbaar Het monitoringprogramma dat volgens de eisen van de KRM volgend jaar gereed moet zijn, heeft twee pijlers: de organisatie van de monitoringcyclus en het plan voor de feitelijke gegevensinwinning. In het organisatiedeel ligt een sterke nadruk op samenwerken, betrouwbaarheid, transparantie en
toegankelijkheid van de opgeslagen ruwe data en bewerkte informatie. Hamerlinck: ‘Dat doen we heel bewust. Gegevens moeten onbetwist zijn. Analyse en interpretatie moeten volgens vaste, algemeen geaccepteerde protocollen verlopen. De beoordeling en rapportage van de resultaten moet in handen zijn van gezaghebbende deskundigen. Als monitoringdata of de beoordeling ervan niet betrouwbaar zijn, komt het beleid op drijfzand te staan. Vrijwel alle vormen van gebruik van de Noordzee hebben effecten op het milieu en het ecosysteem, maar de verschillende sectoren hebben er ook belang bij door te kunnen gaan of nog verder te groeien. Als monitoring uitwijst dat dan normen of grenzen worden overschreden, mogen de feiten niet discutabel zijn.’ Stakeholders kijken mee ‘Stakeholders volgen met grote belangstelling hoe we de vereiste transparantie en betrouwbaarheid organisatorisch borgen. Dat is een goede zaak. De complete monitoringcyclus gaat door veel handen. Als overheid moeten we kunnen verantwoorden wat we voor ons beleid monitoren en hoe we dat doen. Natuurlijk laten wij ons bijstaan door kennisinstituten, adviesbureaus en andere organisaties met specifieke expertise.
Waterbeleid & Beheer
Rapportage
Informatievraag
Informatie behoefte
Monitoringcyclus Gegevens ontsluiting en – verwerking
Informatieaanbod
Monitorplan
Gegevens inwinning
De monitoringscyclus. Illustratie: Dik Klut
Uiteindelijk is de overheid echter eindverantwoordelijk voor de keuze hoe de monitoring effectief en doelmatig in te vullen. Ik heb gelukkig een subliem projectteam met medewerkers uit alle betrokken overheids organisaties, met een kritische instelling en veel deskundigheid. Daarnaast hebben wij ook de expertise van het Centraal Bureau voor de Statistiek ingeschakeld om als onafhankelijke partij alle analyses voor het KRM-monitoringprogramma te toetsen. In ons organisatiemodel is op dit terrein een belangrijke rol weggelegd voor het Informatiehuis Marien (IHM), waar nodig ondersteund door het CBS. In opdracht van de ministeries van EZ, IenM en Defensie gaat het IHM als een spin in het web voor alle verbindingslijnen zorgen. Het maakt gecontroleerde gegevens toegankelijk voor iedereen.’
Het monitoringprogramma moet eind dit jaar in concept gereed zijn. Een kerngroep van stakeholders uit het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu wordt dit najaar al betrokken bij die eerste conceptversie. Hamerlinck: ‘Begin 2014 leggen we het KRM-monitoringprogramma ook voor consultatie voor aan een breder publiek. Dat is best bijzonder, dat wij als overheid het publiek betrekken bij een redelijk technisch stuk als het KRM-monitoringprogramma. Maar we doen het omdat we ervan overtuigd zijn dat een brede consultatie niet alleen zorgt voor meer transparantie, maar ook constructieve bijdragen oplevert vanuit de maatschappij. En dat leidt alleen maar tot nog meer kwaliteit.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 35 magazine over de zee # 1 | october–2013
Niet alle exoten zijn schadelijk Tekst: Wim van Wijk Foto’s exoten: GiMaRIS
Exoten. Sommigen beschouwen deze nieuwkomers in de kust wateren als een plaag en een bedreiging voor inheemse soorten, anderen als een nieuwe bron van inkomsten voor de visserij. De toevloed van nieuwe exoten is door allerlei beleidsmaatregelen – zoals de Ballastwaterconventie en het Shellfish Import Monitoring Protocol – aanzienlijk ingedamd. Wel bieden zeekisten en de rompen van zeiljachten volgens Arjan Gittenberger, bioloog en directeur van onderzoeks laboratorium GiMaRIS, nog mogelijkheden voor exoten om nieuwe leefgebieden binnen te dringen. Hij vindt een epidemie, veroorzaakt door een invasief virus dat een populatie uitdunt, niet per se verkeerd. ‘Het is goed voor de natuurlijke selectie.’
Een rif met Japanse oesters in de Waddenzee
De Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus) en de Japanse oester (Crassostrea gigas) zijn de bekendste voorbeelden van exoten in de Nederlandse kustwateren. De eerste, ook wel mesheft genoemd, is eind jaren zeventig van de vorige eeuw met het ballastwater van zeeschepen uit NoordAmerika in Europa ingevoerd. Inmiddels is hij in de kustzone verreweg het algemeenste
(tweekleppige) schelpdier. Hij leeft rechtop ingegraven in het zand, tot vlak onder de laagwaterlijn, en net zoals kokkels, in banken. Een volwassen exemplaar wordt zo’n tien centimeter lang. De Japanse oester heeft een tweeledige geschiedenis. Deels is hij rechtstreeks uit Japan ‘ingevlogen’ nadat de Hollandse oester
als gevolg van de strenge winter van 1962/1963 een zware slag was toegebracht. In een poging de oesterkweek te herstellen, is toen de voor de oesterziekte ongevoelige Japanse oester in de Oosterschelde geïntroduceerd. Maar driekwart eeuw eerder waren diezelfde oesters al in Portugal ingevoerd. Van daaruit infiltreerden ze andere delen van Europa. ‘Via die route is de Japanse oester
vorig artikel inhoud volgend artikel 36 magazine over de zee # 1 | october–2013
ook in Nederland opgedoken’, vertelt Arjan Gittenberger. ‘Alleen hadden we niet meteen door dat het om dezelfde soort ging, dus is hij ook nog een poosje als Portugese oester door het leven gegaan.’ Goed, de mesheften en Japanse oester zijn hier, en daar is weinig meer aan te doen. Maar gezien de schrik die hun massale opmars teweegbracht, zijn er maatregelen genomen om nieuwe nieuwkomers de toegang te beletten. ‘Of beter: hun komst moeilijker te maken’, vervolgt Gittenberger, ‘want honderd procent tegenhouden kun je ze niet, tenzij je de activiteit waarmee ze binnen zouden kunnen komen, verbiedt.’ Ballastwater Tot de risico-met-zich-meebrengende activiteiten rekent hij de grote vaart (ballastwater) en het transport van schelpdieren binnen Noordwest-Europa, maar ook de minder voor de hand liggende pleziervaart. Geen van deze activiteiten is meer weg te denken, dus gaat het erom beleid te ontwikkelen dat de gevolgen hiervan indamt. Wat het ballastwater betreft, zijn we internationaal volgens Gittenberger goed op weg: ‘De Ballastwaterconventie treedt in werking als dertig landen het verdrag hebben geratificeerd. Inmiddels hebben zo’n vijfentwintig landen dat gedaan, dus over een paar jaar is dat een feit. Uiterlijk in 2016 moeten schepen dan beschikken over een installatie waarmee het ballastwater wordt gezuiverd van schadelijke organismen.’ Zeekisten Toch biedt dit verdrag geen waterdichte oplossing. ‘Het regelt niets over de zoge heten zeekisten. Dat zijn stalen bakken die onder de waterlijn aan de binnenzijde op de scheepshuid zijn gelast. In de wanden van die bak zitten de inlaatopeningen voor
koelwater en ballastwater. De scheepshuid is op die plaats vervangen door een rooster om te voorkomen dat grof vuil of zelfs zeedieren verstoppingen veroorzaken. Maar kleinere organismen kunnen wél naar binnen en juist in die zeekisten zie je aangroei ontstaan, waarin en waartussen exoten kunnen meereizen.’ Schelpdierentransport In de Oosterschelde worden regelmatig schelpdieren geïmporteerd of uitgezaaid die afkomstig zijn uit Ierland of Scandinavische landen. Omgekeerd gaat er nogal eens mosselzaad van de Oosterschelde op transport naar de Waddenzee, en oudere mosselen weer van de Waddenzee naar de Oosterschelde. Dat alles zou de kans op verplaatsing van ongewenste organismen kunnen vergroten. Gittenberger: ‘Voor dit transport van schelpdieren is daarom sinds enige jaren beleid ontwikkeld. In dit Shellfish Import Monitoring Protocol is vastgelegd dat er zowel in het import- als het exportgebied voortdurend moet worden gemonitord of er andere organismen meeliften die een probleem kunnen vormen.’ Bovendien is erin vastgelegd wat er moet gebeuren als in het importgebied toch problematische exoten worden aangetroffen. ‘Dan moet het gebied meteen worden leeggevist. In de drie jaar dat dit protocol nu van kracht is, is dit overigens nog niet voorgekomen. We verwachten ook niet dat dit zal gaan gebeuren, maar aangezien je nooit voor honderd procent kunt uitsluiten dat een probleemsoort wordt ingevoerd, is deze regel nodig’, zegt Gittenberger. Zeiljachten Met deze twee maatregelen zijn belangrijke stappen gezet om de uitbraak van invasieve exoten te beteugelen. ‘Maar er bestaat nóg een sluiproute en die loopt via de onderwa-
Lozen van ballastwater
terbodems van plezierjachten, vooral zeilboten. Niet zozeer de zeezeilers die oceanen oversteken en hun boot goed onderhouden, maar eerder van mensen die ergens ver weg een boot kopen en die naar onze wateren varen. Zo’n jacht heeft in veel gevallen al een tijd te koop gelegen, is niet meer zo goed onderhouden en heeft flink wat aangroei aan zijn onderwaterschip hangen. Na aankomst in Nederland ligt het een tijd in een zeehaven of gaat meteen naar een werf waar de bodem wordt schoongespoten. In beide gevallen kunnen exoten in ons watersysteem terechtkomen.’ Gittenberger suggereert als beste remedie hiertegen dat havenmeesters krijgen opgelegd dat zij jachten van overzee alleen mogen toelaten als zij schoon aankomen. Antifouling Overigens werkt volgens Gittenberger het verbod op het gebruik van giftige antifoulings tegen het exotenbestrijdingsbeleid in.
‘Doordat de giftige stoffen zijn verboden, groeien de onderwaterbodems sneller aan, terwijl lang niet alle scheepseigenaren hun schepen vaker behandelen. Organismen krijgen daardoor meer kans om zich aan de bodem te hechten en ook om langer mee te liften.’ Toch lost dit probleem zich volgens Gittenberger binnen enkele jaren op. ‘De ontwikkeling van de antifoulings gaat door en op een gegeven moment zijn die zo samengesteld dat zij net zo goed werken als de oude antifoulings mét giftige stoffen.’ Welkom of schadelijk Zijn exoten in de ogen van Gittenberger altijd schadelijk en dus ongewenst? En zo ja, hoe bepaal je of ze schadelijk zijn? ‘Het is lastig te voorspellen of een exoot schadelijk zal zijn. Als er geen literatuur bestaat die bewijst dat een organisme onschadelijk is, moet je volgens sommige mensen ervan uitgaan dat hij schadelijk is. Tegen die mensen zeg ik dat een reden voor het niet voorhanden zijn van
vorig artikel inhoud volgend artikel 37 magazine over de zee # 1 | october–2013
literatuur, kan zijn dat het a priori onwaarschijnlijk is dat een organisme schade kan veroorzaken en dat er daarom geen geld beschikbaar is gesteld om dat te onderzoeken. Cru gesteld: er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s van de introductie van zeeolifanten in de Oosterschelde.’ Op dit fantasie-voorbeeld laat hij direct een geloofwaardiger volgen: ‘Met de schelpdieren uit Ierland zou een van nature zeldzaam mosdiertje kunnen meekomen. Dat is een beestje van 3 mm lengte dat een kalklaagje op een schelp achterlaat. In de Oosterschelde komt dat beestje niet voor. Zou hij daarom schadelijk kunnen zijn? Ik zeg van niet, want van verwante soorten is geen invasief gedrag bekend. Voor mij is er daarom geen reden om aan te nemen dat hij hier invasief wordt met een significante impact op inheemse soorten.’ Nul risico Met zo’n uitspraak hebben beleidsmaker en politici vaak moeite. ‘Die hebben het liefst dat ik honderd procent zekerheid bied. Maar die kan ik niet geven. Als je dat wil, moet je de activiteit die het risico inhoudt, niet toestaan. Ik begrijp de wens naar stabiliteit, maar de wereld verandert voortdurend. Je kunt niet alles bij het oude laten. En daar komt bij dat ik als bioloog het verschijnsel ook wel interessant vind. Exoten zorgen voor concurrentie. Anderzijds betreur ik dat er homogenisatie binnen de soortendiversiteit optreedt en dat je straks overal op aarde dezelfde soorten tegen kunt komen. En natuurlijk kan een virus wereldwijd toeslaan als een bepaalde soort overal voorkomt en gevoelig is voor dat virus, maar ook daaraan kan weer een voordeel zitten: de overlevers bieden een goede basis voor natuurlijke selectie en daarbij een gezondere populatie.’
Homogenisatie De felgekleurde kolonies op deze twee foto’s zijn van dezelfde soort: de slingerzakpijk Botrylloides violaceus, die afkomstig is van de wateren rondom Japan. De bovenste foto is genomen op een drijvende steiger in de jachthaven van Texel, de foto onder in een jachthaven bij Boston in de Verenigde Staten. Net als de Japanse druipzakpijp is de Japanse slingerzakpijp zeer algemeen te vinden in de landen waar hij is geïntroduceerd. Hierdoor zie je bijvoorbeeld in de Nederlandse en Amerikaanse jachthavens ongeveer hetzelfde onderwaterlandschap. Vóór de invasie van de Japanse exoten verschilden die onderwaterlandschappen aanzienlijk meer van elkaar. Hoe kleurrijk de zakpijpen ook zijn, het zou toch jammer zijn als overal in de gematigde gebieden in het noordelijk halfrond deze homogenisatie doorzet.
Foto boven: Botrylloides violaceus, NL Foto onder: Botrylloides violaceus, Boston, USA
vorig artikel inhoud volgend artikel 38 magazine over de zee # 1 | october–2013
In 2018 voldoende inzicht in effecten op zoogdieren
Voor aanpak van geluid onder water hoop gericht op uitvoering KRM Tekst: Peter Bielars
De Socrates, een sonarbron die bij gebruik op circa 60 meter door het water wordt gesleept. Hier wordt hij opgehaald en aan dek gezet. De Koninklijke Marine schafte een soortgelijk type aan. Foto: René Dekeling
Geluid onder water dat door toedoen van mensen wordt veroorzaakt, beïnvloedt het zeeleven. Van verschillende geluidsbronnen is bekend dat ze het gedrag van zeezoogdieren verstoren. Maar de effecten van de cumulatie van deze niet-natuurlijke bronnen (antropogeen geluid) zijn nog steeds niet helemaal bekend. De hoop is nu gevestigd op de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Volgend jaar begint in verband met deze richtlijn een monitoringprogramma, dat in 2018 voldoende gegevens moet opleveren. Pas dan zullen doelen worden gesteld.
vorig artikel inhoud volgend artikel 39 magazine over de zee # 1 | october–2013
Het verhaal over geluid onder water is ook het verhaal over geduld, heel veel geduld. ‘Maar met de Mariene Strategie gaan we wel iets bereiken’, aldus Eelco Leemans van Stichting De Noordzee. Mensen voegen nogal wat geluid toe aan de zee. Doordat de Noordzee (en andere zeeën) steeds drukker worden gebruikt, neemt het geluid en daarmee de geluidshinder toe. De zuidelijke helft van het Nederlandse deel van de Noordzee is één van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld. Activiteiten van Defensie bijvoorbeeld zouden tot habitatverlies kunnen lijden voor zoogdieren. Zouden, omdat nog te weinig bekend is over de effecten. Geluid van sonarsystemen reikt ver Defensie speelt een belangrijke rol als het om geluid onder water gaat. De Marine gebruikt sonarsystemen om onderzeeboten te lokaliseren. Dat gebeurt vooral in de Middellandse Zee, de Indische Oceaan en andere plekken in de wereld waar het politiek onrustig is. Volgens René Dekeling, die deels bij Defensie werkt en deels bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, vormen zogeheten laagfrequente sonarsystemen de enige mogelijkheid om onderzeeboten te vinden. Dit soort sonarsystemen heeft een fors bereik: het geluid reikt ver. Daarom bestaat de kans dat het gebruik ervan storend is voor het leven in zee. Ministeries werken samen aan onderzoek Defensie wil dit voorkomen en zocht onlangs contact met het ministerie van Infrastructuur en Milieu om samen de effecten te gaan onderzoeken. Vandaar dat René Dekeling de helft van de tijd bij dat ministerie werkt. Waarom IenM? Omdat dit ministerie wil weten wat de effecten zijn van het heien van funderingen voor windmolenparken op zee, een andere geluidsbron die daar van nature
niet voorkomt. IenM moet voor de windparken de vergunning verlenen. En daar krijgen ze het de komende jaren nog flink druk mee. De eerste resultaten van onderzoek naar het effect van heien op de zeebodem geven aan, dat zeezoogdieren een gebied met een omtrek van zo’n 20 kilometer rondom de heiplek verlaten. Is dat erg? ‘Dat is één van de vragen die nog moeten worden beantwoord’, aldus Dekeling. Alternatief ontbreekt Het belang van Defensie is groot. Een beperking van het gebruik van de sonarsystemen voor detectie van onderzeeboten is namelijk niet aan de orde, omdat hiervoor een alternatief ontbreekt. Al sinds 2003 onderzoekt Defensie of het verantwoord kan blijven doorgaan met deze essentiële sonarsystemen. Het lopende onderzoek moet de kennis vergroten over de gevoeligheid van zeedieren voor extern geluid. Uit bronnenonderzoek in 2009 blijkt overigens dat de sonarsystemen die Defensie op het Nederlandse deel van de Noordzee gebruikt, zeer gering bijdragen aan de totale hoeveelheid onderwatergeluid. Strandingen door sonarsystemen Toch zijn in het verleden op diverse plekken in de wereld zeezoogdieren gestrand doordat ze werden afgeleid door sonarsystemen van bijvoorbeeld de NAVO. Intussen is duidelijk geworden dat deze systemen niet leiden tot fysieke schade; wel lijken ze effect te hebben op het gedrag. Vooral bruinvissen zijn gevoelig voor deze verstoring. De zorgen richten zich dus vooral op het verlies aan habitat voor de zeezoogdieren. Goede milieutoestand voor onderwatergeluid Nederland kan niet helemaal zelfstandig opereren. Ons land moet de Kaderrichtlijn Mariene Strategie volgen. Deze Europese richtlijn is opgesteld om het zeemilieu te
De offshore industrie is naarstig op zoek naar technieken om de geluiden bij het heien en plaatsen van palen voor windmolenparken op zee te dempen. Zo ontwikkelde IHC Merwede in samenwerking met TNO een dubbelwandig stalen scherm om de heipaal, met binnenin ook nog een scherm van waterbubbels, waardoor het geluid aanzienlijk wordt gereduceerd. Foto: IHC Merwede
vorig artikel inhoud volgend artikel 40 magazine over de zee # 1 | october–2013
Accumulatie van onnatuurlijke geluiden Defensie mag dan een belangrijke geluidsproducent onder water zijn, ook de visserij, scheepvaart en olie- en gasindustrie spelen een rol. Hoe groot is de accumulatie van deze onnatuurlijke geluiden in zee? Dekeling: ‘Het monitoringprogramma moet alle geluidsbronnen bevatten, de mate van gedragsverstoring aangeven bij zeezoogdieren en vissen én de effecten op de populaties duidelijk maken.’ Registratie van het duikgedrag van twee grienden (rode en blauwe lijn) die stoppen met duiken en aan het wateroppervlak blijven zodra de sonaruitzendingen beginnen. Ze breken het foerageren dus af door het geluid van de sonar. Bron: TNO
verbeteren. Het bijbehorende tijdschema eindigt vooralsnog in 2020, het jaar waarin ‘een goede milieutoestand’ moet zijn bereikt voor de in de KRM genoemde elf onderwerpen. Eén daarvan is geluid onder water. Hiervoor geldt dat ‘het onderwatergeluid teruggebracht is tot een niveau waarop dit het mariene milieu geen schade meer berokkent. Luide impulsgeluiden met een lage (< 1 kHz) en middenfrequentie (1-10 kHz) én ononderbroken geluid met een lage frequentie (<1 kHz) in het mariene milieu als gevolg van menselijke activiteiten mogen geen nadelige invloed uitoefenen op de ecosystemen’. Doelen volgen na monitoringresultaten Nu zou je denken dat hierbij ook een doel hoort. Dat is nog niet zo. Volgens Dekeling zullen pas in 2018 doelen worden gesteld, afhankelijk van de resultaten van de monitoring die in 2014 begint. Zo snel als het geluid onder water zich voortplant, zo langzaam verloopt het onderzoek. Is het probleem niet groot genoeg, is er wel sprake van een probleem en/of is Nederland (te) afhankelijk van de omringende landen en van organisaties als de IMO?
Mogelijke aanscherping van regelgeving Het resultaat moet al dan niet leiden tot aanscherping van bestaande regelgeving. Dat kan inhouden dat Defensie zijn gedragscode voor het gebruik van explosieven in zee strenger moet maken, dat de IMO wellicht geluidsemissies moet gaan opnemen in de ontwerpregels voor schepen (aanpassing van de schroeven) en dat de toepassing van seismiek in het bruinvisonderzoek moet worden aangepast. Dekeling: ‘Nederland is deels afhankelijk van de IMO. Dat betekent veel geduld uitoefenen. De organisatie houdt zich momenteel vooral bezig met de uitstoot van broeikasgassen. Geluidshinder speelt een veel minder prominente rol.’ Eelco Leemans van Stichting De Noordzee beaamt dat. ‘Je kunt zeggen dat maatregelen om iets aan het scheepvaartgeluid te doen, worden getraineerd. Een deel van de aan gesloten landen, onder leiding van Rusland, wil niet te hard van stapel lopen.’ Volgens Leemans zien scheepvaartbedrijven elke aanscherping van de regels als een bedreiging. Voorzorgprincipe nog niet aan de orde Ook het afstemmen met het beleid in de omringende landen is van belang. Zo kent Duitsland de regel dat heel het jaar rond in zee mag worden geheid voor de bouw van windmolenparken. De geluidsnormen zijn
Tuimelaars, een van de soorten zeezoogdieren die mogelijk effect ondervinden van menselijke onderwatergeluiden. Foto: Luc Hoogenstein
Intensiteit van antropogeen geluid veel groter Geluid dat mensen onder water veroorzaken, heeft andere kenmerken dan de van nature aanwezige geluiden van golven, branding en zeedieren. De geïntroduceerde geluiden zijn soms van korte duur, zoals het heien voor bouwactiviteiten op zee, soms van langere duur bij seismisch onderzoek en soms vrijwel permanent waarbij de bronnen zich wel verplaatsen (scheepsgeluiden). De intensiteit van dit antropogeen geluid is veel groter dan die van natuurlijke geluiden, en de afstanden waarop de geluiden te horen zijn daarom ook. Voor veel zeedieren (zoogdieren, vissen en benthossoorten) is het natuurlijk geluid (door hen zelf geproduceerd, maar ook het geluid van golven, wind en neerslag) essentieel voor de communicatie, het vinden van voedsel of de oriëntatie onder water. Onnatuurlijk geluid kan tot kleine, subtiele gedragsverandering van zeedieren leiden, vermijding van gebieden, verminderd gehoor en – in extreme gevallen – tot direct sterven. Vissen zijn gevoelig voor lage frequenties. [luister hier naar onderwatergeluid van menselijke activiteiten]
echter wel strenger dan die Nederland hanteert op de Noordzee. Nu al het voorzorgsprincipe hanteren, vindt het ministerie van Infrastructuur en Milieu te ver gaan. Wel maakt het zich zorgen over de
stijging van het aantal strandingen van bruinvissen. Sinds 2005 is hierin een duidelijke piek te zien, met meer dan 850 strandingen wereldwijd. Het is niet ondenkbaar dat bijvangsten in de visserij hierbij ook een rol spelen.
vorig artikel inhoud volgend artikel 41 magazine over de zee # 1 | october–2013
Han Lindeboom:
portret Tekst: Ingrid Zeegers Foto’s: Jan de Vries
‘ Vijftien procent van de Noordzee écht beschermen’ Hij onderzocht pinguïnpoep in het Arctische gebied, boor spoeling van platforms en de effecten van visserij op de natuur in de Noordzee. Professor Han Lindeboom (1952) kreeg er in 2011 de Koninklijke eremedaille voor Kunst en Wetenschap voor. Een terugblik op het leven van een coryfee die zich als kind al aangetrokken voelde tot de zee. ‘Toen ik kind was, gingen we in de vakanties altijd naar zee. Dat heeft diepe indruk gemaakt. Daar is het begonnen, denk ik.’ Als we hem op Texel spreken is Lindeboom, buitengewoon hoogleraar Mariene Ecologie aan de Wageningen Universiteit en directielid wetenschap van IMARES, net terug van een sabbatical in Australië. Daar heeft hij zich verdiept in de problemen van het Great Barrier Reef. De liefde voor de zee heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in zijn leven. ‘Tijdens mijn studie microbiologie in Groningen ben ik meteen lid geworden van een duikclub. In de weekenden gingen we regelmatig naar Texel. Eerst oefenen in het haventje. Daarna ook achter de dijk. We doken met uiterst primitieve apparatuur in het Marsdiep, tot zo’n 25 meter diep. Daarna ben ik onderzoek gaan doen op Texel, en heb ik aan het thema fosfaatkringloop in de Noordzee gewerkt. Terug in Groningen bedacht ik dat ik het vervolg van mijn studie mooi op Bonaire kon doen. Dat vond mijn hoogleraar volstrekt not done. Je moet ook een onderwerp bij de universiteit doen, vond
hij. Dus dat ging niet door. Maar toen ik bijna klaar was met die studie kwam hij naar me toe en zei: “Jij houdt toch van verre eilanden? Dan heb ik een ideale klus voor jou.”’ Zo kwam de van origine Tukker Lindeboom in 1975 terecht op Marion Island. ‘Op dit eiland tussen Zuid-Afrika en de Zuidpool zochten ze een microbioloog. Dat leek me wel wat, drie keer een half jaar leven in een echte wildernis. Op het sub-antarctische eiland stond alleen een weerstation, waar zestien man waren gestationeerd. Verder woonden er miljoenen pinguïns. Mijn proefschrift ging dus over pinguïnpoep. We werkten op het eiland aan fundamenteel onderzoek naar de stikstof cyclus. Dat onderzoek moest je gedetailleerd voorbereiden, want er kwam maar eens per half jaar een boot langs.’ In het begin bleef hij een half jaar op het eiland, en vertrok daarna weer naar het vasteland. ‘Maar mijn baas kwam erachter dat het onderzoeksverhaal dan niet compleet was. Dus moesten we ook in de winter blijven.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 42 magazine over de zee # 1 | october–2013
katten dus later ook. Het effect van de katten was dat er op Marion Island nauwelijks nog kleine nachtvogels leefden. Die vogels hebben van nature de gewoonte om holletjes in de grond te maken. Op het naastgelegen eiland Prins Edward zijn geen katten, en dus wél kleine nachtvogels. Daar zit de hele bodem dan ook vol gaten en holen. Intussen is men er met een enorme inspanning in geslaagd om op Marion Island de katten uit te roeien en nu kan het herstel beginnen. Zo zie je dat de mens door een relatief kleine invloed fysiek het landschap compleet kan veranderen.’ Wat hebt u met dit inzicht gedaan toen u terugkwam in Nederland?
Wat hebt u daar geleerd? ‘Ik heb anderhalf jaar in de echte wildernis gezeten, en de natuur ervaren wanneer er geen mensen zijn. Op Marion Island waren in die tijd wel 3500 katten. In 1949 waren vijf katten opzettelijk geïntroduceerd om de muizen op te ruimen. Die muizen waren meegekomen tijdens de jacht op zeeolifanten. Die werden daar eind 19e eeuw massaal “geoogst” en verwerkt tot vet, waarbij de kookpotten werden gestookt met pinguïns. Toen de zeeolifanten vrijwel op waren, stopte de jacht en vertrokken de mensen weer. Maar de muizen bleven en werden een plaag en die
‘Mijn carrière liep van het Delta-Instituut in Yerseke, via de directie Noordzee van Rijkswaterstaat naar het NIOZ, waar fundamenteel zeeonderzoek wordt gedaan. De afdeling speciale projecten, waar ik hoofd van was, deed toegepast onderzoek naar de effecten van booreilanden op het ecosysteem. Een lastige klus, en pas na twee jaar lukte het om goede resultaten te krijgen. Toen wisten we dat de oliehoudende boorspoeling die overboord werd gezet, wel degelijk tot verstikking van soorten kan leiden. Maar de over all effecten van de platforms op het ecosysteem bleken relatief klein te zijn.’ ‘In die tijd (1990) was Nederland serieus bezig met natuurbescherming. Vanuit Den Haag kregen we de vraag om ook de effecten van de visserij te onderzoeken. Al snel bleek dat de gevolgen van de visserij op het ecosysteem gigantisch waren. Ook werd duidelijk dat als je op zee iets aan bescherming wilt doen, je naar de visserij moet kijken. In het onderzoeksrapport kwamen we daarom met de aanbeveling om twee grote gebieden van de Noordzee te beschermen en te sluiten voor de visserij.’
Wat is er met het visserijonderzoek gedaan? ‘Het televisieprogramma Vroege Vogels kreeg lucht van de conclusies, en wilde graag de primeur van dit verhaal. Dat vonden we goed, en dus trad ik op in dat programma. Het werd een rel tot aan de minister, want er was een fout gemaakt in het bijbehorende persbericht. De kranten kopten dat het toenmalige RIVO (Rijksinstituut voor Visserijonderzoek) een kwart van de Noordzee wilde sluiten voor de visserij. De minister van LNV sommeerde onmiddellijk om mij een andere baan te geven, waarop mijn baas reageerde met: “Wie denkt de minister wel dat hij is?” De minister van Wetenschappen heeft de zaak uiteindelijk rechtgetrokken. Een onderzoeker van het NIOZ mag zulke ideeën tenslotte best naar buiten brengen.’
Wat is er daarna met uw pleidooi voor beschermde gebieden op de Noordzee gedaan? ‘Het waren roerige tijden voor de politiek. De minister wilde naar Brussel met het plan voor beschermde gebieden in zee. Maar de dag voor vertrek dreigden de vissers de Rotterdamse haven te blokkeren. Dat vonden ze in Den Haag geen goed idee. Een paar maanden later viel het kabinet, daarna waaide er een andere wind in Nederland. Natuurbescherming kwam op een lager pitje te staan. Toch zijn we in opdracht van de EU doorgegaan met onderzoek naar de effecten van de visserij. Daardoor kunnen we nu, ruim twintig jaar na de eerste plannen voor beschermde gebieden, nog beter beslagen ten ijs komen.’
Marion Island, waar de wetenschappelijke carrière van Lindenboom begon Foto: NASA, Michon Scott
vorig artikel inhoud volgend artikel 43 magazine over de zee # 1 | october–2013
Nederland heeft al wel beschermde gebieden op de Noordzee aangewezen, maar dan als gevolg van de verplichtingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. ‘De wind waait nu vanuit Europa. Nederland reageert echter strikt juridisch op de opdrachten uit Brussel. We doen alles om een boete te voorkomen. Daardoor raakt het oorspronkelijke doel, de bescherming van het ecosysteem, uit zicht.’ Nederland doet het dus niet goed met de beschermde gebieden? ‘Nee, helemaal niet. We onderhandelen op postzegelformaat. De visserij is daar van oudsher heel sterk in. Daardoor is het eindresultaat onvoldoende. Neem als voorbeeld de Klaverbank. Dat gebied wordt beschermd vanwege de stenen op de bodem en de daarop zittende soorten. Juridisch is het zo omschreven dat het gaat om bescherming van de riffen. Dus niet van de biodiversiteit.’ ‘Dat is zo gekomen, doordat de vissers tijdens de onderhandelingen met kaarten kwamen waarop de locatie van de stenen veel preciezer stond aangegeven. Dat is logisch, want dat zijn immers plekken waar het lastig vissen is en die ze dus mijden. Tussen de stenen door loopt echter wel een geul waar ze op schol en Noorse kreeftjes vissen. Het gebied levert ze pakweg 1,6 miljoen euro per jaar op. Dus hebben de vissers bereikt dat ze alleen de stenen niet mogen bevissen, en de tussenliggende geul en zandgebieden nog wel. De schepen mogen dus gewoon door het beschermde gebied varen.’
‘Dan denk ik: waar zijn we nou helemaal mee bezig? Dit is geen ecosysteembescherming, want alles wat niet vastzit aan die stenen wordt niet beschermd, evenmin als de ruimere omgeving van die stenen, waar de kruipende en zwemmende dieren ook gebruik van maken.’ Wat kunnen we leren van het Great Barrier Reef? ‘In Australië hebben ze vanaf 1975 ook dertig jaar lang alleen de koraalriffen beschermd, zonder dat de situatie verbeterde. Inmiddels weten ze dat de bescherming mislukte omdat het hele systeem met elkaar samenhangt. Daarom is nu 33 procent van het hele gebied gesloten voor alle vormen van visserij, ook voor de hengelaars. Datzelfde principe moeten we ook toepassen op onze te beschermen gebieden. Mijn voorstel is daarom om 15 procent van de zee écht te sluiten voor de visserij, en 10 procent te bestemmen voor innovatieve visserij en aquacultuur en selectieve visserij in wind molenparken. Dan kan 75 procent open blijven voor de gangbare visserij.’ ‘De Noordzee is voor mij nog steeds natuur. Onze menselijke keuzes bepalen hoe die natuur er uitziet, we leven tenslotte in het Antropoceen. Dat schept verantwoordelijk heden die verder gaan dan waterige compromissen. De vraag die we moeten blijven stellen is: wat willen we als mensheid nou écht? Willen we vanuit een soort juridische touwtrekkerij alleen een hoop stenen op de Noordzee beschermen? Of willen we het ecosysteem beschermen?’ [download] kaart beschermde gebieden in de Noordzee
‘Willen we vanuit een soort juridische touwtrekkerij alleen een hoop stenen op de Noordzee beschermen? Of willen we het ecosysteem beschermen?’
vorig artikel inhoud volgend artikel 44 magazine over de zee # 1 | october–2013
Boeren op water Tekst: Moniek Löffler Foto’s:
Het is gezond, zit boordevol eiwitten en groeit extreem snel: zeewier. Sinds deze zomer teelt de firma Zeewaar deze groente in de Oosterschelde, op een commerciële zeeboerderij. Volgens Willem Brandenburg van de Universiteit Wageningen, die nauw samenwerkt met het bedrijf, is het een belangrijke stap op weg naar een nieuwe, duurzame agrarische sector met wereldwijde mogelijkheden. Herontdekking van een traditie Zeewieren zijn meercellige algen die leven in zeewater. Er zijn heel veel soorten, die volgens Brandenburg net zoveel van elkaar verschillen als een dennenboom van een krop sla. Hij vertelt: ‘Het gebruik van zeewier lijkt nieuw in Nederland, maar vormt in feite een eeuwenoude traditie. Tot zo´n 150 jaar geleden oogstten onze voorouders dit gewas volop en gebruikten het als voedsel, isolatiemateriaal of als bemesting van het land. We zijn dit gebruik vergeten, maar weten nog wel dat we bepaalde soorten, zoals zeesla, veilig kunnen eten. Anno 2013 kijken we wel met een andere bril naar de mogelijkheden van zeewier. We denken dat de zeegroente kan bijdragen aan de voedselzekerheid in de wereld en dat de teelt op zo´n manier kan plaatsvinden dat mens, economie en milieu er wel bij varen. Waar in het verleden natuur-
De zeewierboerderij van de firma Zeewaar, met daarachter de Oosterschelde
gebieden zijn omgezet in landbouwgrond, hoeft dat bij “zeebouw” niet zo rigoureus te gebeuren: de zeenatuur blijft bestaan.’ Voedsel van de toekomst? Nu al is er voor veel mensen in de wereld te weinig gezond voedsel beschikbaar, een probleem dat alleen maar zal toenemen. Continenten als Afrika staat een bevolkingsexplosie te wachten en mogelijk zullen er straks 10 miljard monden moeten worden gevoed. ‘Daar is extra productie voor nodig,
maar de aarde wordt geen vierkante meter groter’, aldus Brandenburg. ‘We moeten op zoek naar nieuwe ruimte voor duurzame productie van voedsel. Daarbij is het belangrijk dat het voedsel voldoende eiwitten bevat, die goed opneembaar zijn voor het maagdarmstelsel van mensen. Zeewier voldoet daaraan, mede omdat de plant geen houtstof bevat en daardoor goed is te verteren. De plant kan vers worden gegeten, worden gedroogd of worden verwerkt tot grondstoffen voor voedingsmiddelen.’
Mest uit de zee Een voordeel van het telen van zeegroenten is dat de boeren de planten niet hoeven te bemesten. De zeewieren halen de voedingsstoffen die ze nodig hebben gewoon uit het water. Voor een groot deel zijn dit meststoffen (zoals fosfaten) die met het grondwater en rivieren zijn meegevoerd naar zee en dus door toedoen van de mens in het water terecht zijn gekomen. In feite worden de nutriënten gerecycled en fungeert het zeewier als een natuurlijke waterzuiveraar. Niet
vorig artikel inhoud volgend artikel 45 magazine over de zee # 1 | october–2013
onbelangrijk in een tijd waarin de zee steeds zuurder lijkt te worden door meststoffen en broeikasgassen. Brandenburg: ‘We hopen dat we dit proces met grootschalige zeewierteelt kunnen afremmen. Want als de verzuring doorzet, zullen allerlei soorten planten en dieren verdwijnen.’ Nieuwe zeeboeren en zeeboerinnen Inmiddels wordt op verschillende plekken in Nederland zeewier geteeld. Een aantal voorbeelden: Stichting Noordzeeboerderij Deze stichting is opgericht door de bedrijven Ecofys, Hortimare en ATO en heeft tot doel om een proefboerderij op de Noordzee tot stand te brengen voor het onderzoeken, ontwikkelen, testen en demonstreren van zeewierteelt. Hiervoor heeft de stichting een stuk Noordzee ten westen van Texel ter beschikking gekregen. Er zijn nog geen vaste zeewiervelden aangelegd, maar dat gaat in de nabije toekomst wel gebeuren. De Wierderij Met ondersteuning van enthousiaste ambtenaren van de provincie Zeeland werd in de zomer van 2011 de eerste zeeboerderij in Nederland geopend en wel in de Schelphoek bij Burgh-Haamstede. De boerderij is een proeflocatie van de Universiteit Wageningen, waar onderzoekers ervaring en kennis opdoen met de productie van zeewier. Proef Vlissingen Het chemisch bedrijf Arkema Vlissingen en de provincie Zeeland investeren samen met Wageningen UR en North Seaweed in de productie van zeewier. De partners willen onderzoeken hoe de teelt kan worden verbeterd en of zeewier bruikbaar is als duurzame bron van eiwitten en chemicaliën.
Zeewiercentrum Bij het NIOZ op Texel is een zeewiercentrum in aanbouw voor fundamenteel en toegepast onderzoek aan zeewier. Zo zal de fysiologie van zeewier worden onderzocht, en ook welke soorten het meest geschikt zijn voor kweek op de Noordzee. Firma Zeewaar In de Jacobahaven te Kamperland, op de grens tussen de Oosterschelde en de Noordzee, ligt de eerste commerciële zeewierboerderij van Nederland. Het bedrijf is opgericht door de firma Zeewaar en produceert op kleine schaal duurzaam geteelde zeewierproducten voor gebruik in de keuken (zie kader). Nederland op de kaart Zeewierteelt lijkt alles in zich te hebben om uit te groeien tot nieuwe agrarische sector. Maar er zijn nog vele problemen te overwinnen. De aanleg van zeeboerderijen op een soms woelige ‘akker’ is geen sinecure. Volgens Brandenburg is het een uitdaging die Nederland uitstekend kan aangaan. ‘Juist de combinatie van onze kennis en ervaring met land- en tuinbouw én met waterbouwkunde kan de duurzame zeebouw een impuls geven. Daarnaast is het zaak bij dit soort agrarische activiteiten aandacht te schenken aan de ruimtelijke ordening op zee. Is bijvoorbeeld een combinatie mogelijk met andere vormen van gebruik, zoals windparken? Overheid, bedrijfsleven en onderzoekswereld zullen daarvoor nauw moeten samenwerken. Ik vind het belangrijk dat we het zeemilieu daarbij centraal blijven stellen, want de zee is belangrijk voor het totale ecosysteem op aarde. We moeten de zee koesteren!’
Recept voor een frisse salade van zeesla Ingrediënten • 50 gram verse zeesla • 2 eetlepels sesamolie • 1 eetlepel balsamico • 1 theelepel honing • 1 theelepel sesamzaadjes Bereiden • Was de zeesla met koud kraanwater, Zeesla, de herontdekte groente knijp de slablaadjes goed uit en doe ze in een schaal • Doe de sesamzaadjes in een koekenpan op laag vuur (zonder olie) en laat even knapperig worden (laat even afkoelen) • Mix de olie, balsamico en honing in een kom tot het mooi egaal is • Schenk de dressing gelijkmatig over de zeesla en roer goed door elkaar • Serveren met wat sesamzaadjes voor kleureffect en smaak
Zeeboerderij Oosterschelde De zeeboerderij in de Oosterschelde wordt geleid door Rebecca Wiering en Jennifer Breaton van de firma Zeewaar. Wiering legt uit wat we ons bij zo´n bedrijf moeten voorstellen: ‘De boerderij bevindt zich in een baai in de Oosterschelde. Voor de zomerteelt hebben we in het water acht horizontale lijnen aangebracht van ruim 100 meter lang, die zijn bevestigd aan stalen palen en blijven drijven dankzij boeien. Aan de lijnen hebben we om de meter een touw hangen van 2,5 meter lang, waaraan we jonge zeeslaplanten hebben bevestigd. Het is fascinerend hoe snel de groente groeit: afgelopen zomer konden we om de drie à vier dagen oogsten! De groente is van prima kwaliteit en ziet er prachtig uit. Als we het net uit het water hebben gehaald en de zon schijnt erdoor-
heen, dan begrijp je waarom zeewier ook wel Groen Goud wordt genoemd. Over enkele weken stappen we over op de teelt van de inheemse winterwieren, die vanaf de lente te koop zullen zijn. Onze zeesla is te koop in een aantal winkels onder het Zeewaar-label en we leveren ook aan horeca en producenten van voedsel waarin zeewier een hoofdrol speelt. De zeesla wordt vooral vers gebruikt als salade of garnering, maar is ook populair in de vorm van gedroogde vlokken, als smakelijke en gezonde zoutvervanger. Onze toekomstdroom? Dat we de Nederlandse consument op grote schaal enthousiast maken voor zeewier als voedsel en het milieu helpen verbeteren met de duurzame teelt ervan. Maar vooralsnog genieten we van ons werk, het leerproces én van de producten die we ontwikkelen.
vorig artikel inhoud volgend artikel 46 magazine over de zee # 1 | october–2013
Mijn Zee In deze rubriek krijgt een beeldend kunstenaar ruimte om zijn of haar band met de zee te laten zien. Dit keer is dat Robin d’Arcy Shillcock. Robin d’Arcy Shillcock (1953) Hij zegt: ‘Ik schilder om het voort schrijden van de tijd te vertragen, en om te kunnen zeggen: kijk, dit is een moment dat ik niet wilde laten schieten.’ Hij opereert internationaal als kunstenaar, schrijver en freelance curator. Werk is opgenomen in museale, particuliere en bedrijfscollecties in acht landen, zijn boeken verschenen in vier talen. www.robin-darcy-shillcock.com
Wintermiddag, 2008. Olieverf 16 x 22 cm ‘Vanaf de dijk overzie ik het wad, waar hele vluchten steltlopers neerstrijken tijdens hun gevaarvolle tocht vanuit het arctisch broed gebied naar de warmte van Afrika. Hun vlucht lijkt gechoreografeerd en onbekommerd tegelijk. Het vormt een van de adembenemendste schouwspelen die het waddenlandschap ons biedt.
Tijd is essentieel; tijd om te dwalen, om te gaan zitten en observeren, soms met een telescoop om er eentje uit die massa te pikken, nadat ze zijn neergestreken en het ondiepe water hun zonbeschenen buiken weerspiegelt. Terwijl je daar zit, groeit je bewustzijn van je omgeving, een klein deel van het weidse landschap waarin je je bevindt. Het duurt even voor je beseft dat er meer is dan wat je
ogen registreren. Geluiden, geblaf van een hond in de verte, het geruis van over vliegende rotganzen, de roep van kieviten achter de dijk. Dichterbij, het gekras van potlood op papier. Dit alles maakt deel uit van het onmiskenbare genoegen van het buiten zijn, van het aan den lijve ondergaan van de elementen, van de magie van de lichtovergoten wijdtes en fijne kleurnuances van de Waddenzee.
Als schilder tracht je zulke momenten vast te houden, ze uit te rekken. Altijd bewust van je tekortkomingen, lukt het soms om werk mee naar huis te nemen dat, mits gelukt, eerder een product van de zintuigen lijkt dan van het verstand.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 47 magazine over de zee # 1 | october–2013
Duurzame scheepvaart omdat het loont Tekst: Ingrid Zeegers
De scheepvaartsector is druk in de weer met duurzaamheid. Deels vanwege internationale regelgeving, maar ook om de milieuvriendelijke reputatie en de voorsprong op andere transportmodaliteiten te kunnen behouden – en dus om geld te kunnen verdienen. Maar wat betekent dat dan, duurzaamheid, en wat komt er in de praktijk bij kijken? Op 6 juli jl. werd de Helge te water gelaten. Dit schip van de Management Facilities Group is uitgerust met de nieuwste brandstofbesparende technieken. Foto: MFG
vorig artikel inhoud volgend artikel 48 magazine over de zee # 1 | october–2013
Nog steeds is een schip qua energie verbruik het meest efficiënte transportmiddel. Ruim 85 procent van alle wereldwijde transport gaat per schip. Tot nu toe verdubbelde de zeetransportcapaciteit elke tien jaar. Toch beginnen er ook kritische geluiden door te klinken. Alle zeeschepen bij elkaar blazen uit hun schoorstenen per jaar 600 tot 800 miljoen ton CO2 in de lucht. Volgens de Second Greenhouse Study van de IMO (2009) is 2,7 procent van de totale CO2-emissie door menselijke activiteiten op aarde afkomstig van de scheepvaart. Ter vergelijking: bij de luchtvaart is dat 1,9 procent. Sommige voorspellingen gaan ervan uit dat het brandstofverbruik door de scheepvaart de komende twintig jaar nog eens met 75 procent zal toenemen. Werk aan de winkel dus.
Duurzame scheepvaart omdat het loont
Technische innovatie
Hans Hopman is hoogleraar scheepsontwerpen aan de TU Delft, waar jaarlijks circa vijftig studenten als scheepsontwerper afstuderen. Voorheen was Hopman zelf vijfentwintig jaar ontwerper bij de marine. EU lokale regelgeving zou invoeren, heeft de IMO enige jaren geleden alsnog overeenstemming bereikt over strenge regelgeving om de uitstoot van SOx, NOx en CO2 terug te dringen. Zo zal het zwavelpercentage in de brandstof per 1 januari 2015 met een factor 10 worden verlaagd voor de zogenaamde Emission Control Areas (ECA’s), waaronder ook de Noordzee en de Baltische Zee vallen. In de praktijk betekent het dat varen op zware stookolie daar dus niet meer kan.’ Brandstof, emissies en scheepsweerstand
Over wat er zoal in gang is gezet om de scheepvaart te verduurzamen, vertellen Ivo Ramakers, fleet director bij rederij Management Facilities Group, Hans Hopman, hoogleraar scheepsontwerpen aan de TU Delft, en Erik Bogaard, directeur van de educatieve stichting ProSea. Uit hun verhalen wordt één ding duidelijk: duurzame scheepvaart gaat over bedrijfsvoering, technische innovaties én over houding en gedrag.
Wat betekent deze aanscherping voor het ontwerpen van schepen?
Hans Hopman
Wat betekent duurzaamheid concreet bij het ontwerpen van schepen?
Wat is het belangrijkste probleem voor de scheepvaart als het gaat om duurzaamheid?
‘Duurzame oplossingen worden meestal door toeleveranciers aangedragen. Wij als scheepsontwerpers kijken naar de consequenties voor het ontwerp, als die oplos singen daadwerkelijk moeten worden geïntegreerd in een schip. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van het varen op liquified natural gas (LNG), in plaats van zware stookolie. Wat zijn de gevolgen daarvan voor de stabiliteit of de ruimtelijke indeling van een schip? Wij leren onze studenten om aan dat soort vraagstukken te rekenen.’
‘De zeevaart mag nog steeds op zware stookolie varen, in feite een afvalproduct van het raffinageproces. Daardoor loopt de zeevaart wat dat betreft achter op ontwikkelingen in andere transportsectoren. De IMO heeft wel regels ontwikkeld om de zeevaart schoner te maken. Zo wordt via de Marine Pollution Act, MARPOL-annex VI (1997) de luchtverontreiniging door de scheepvaart gereguleerd. Maar doordat de IMO wereldwijd werkt, gaan de ontwikkelingen langzaam. Onder dreiging dat bijvoorbeeld de
‘Brandstofbesparing is altijd al een belangrijk aandachtspunt geweest voor de scheepvaart, vanwege de kosten. Niet voor niets zien we nu de trend dat schepen langzamer gaan varen om kosten te besparen. Onze studenten scheepsontwerpen leren dan ook dat een van de basisprincipes in het ontwerpen is het verminderen van de scheepsweerstand. Nieuwe rekenmodellen helpen daarbij. Ook wordt flink nagedacht over het toepassen van alternatieve energiebronnen en voortstuwingsmogelijkheden, zoals zeilhulpvoort stuwing. Ik denk dat veel havengebonden schepen zouden kunnen overstappen op LNG. De overheid zou daar een handje bij kunnen helpen door de impasse te door breken, zodat de infrastructuur voor LNG op orde komt.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 49 magazine over de zee # 1 | october–2013
Duurzame scheepvaart omdat het loont
Duurzame bedrijfsvoering Hoe mooi ook, ook met LNG blijft het CO2-probleem bestaan. Is het emissieloze schip voorlopig een utopie?
Ivo Ramakers is fleet director bij Management Facilities Group, een rederij die vijfenvijftig schepen in beheer heeft. Hij is eind verantwoordelijk voor de techniek en de bemanning van de schepen.
‘Er varen al schepen rond die gebruik maken van elektrische voortstuwing. Daarnaast wordt ook geëxperimenteerd met het toepassen van brandstofcellen op schepen. Enige jaren geleden is een rondvaarboot ontworpen voor de Amsterdamse grachten die alleen water loost. Als de energie die wordt gebruikt om de brandstof voor de cellen te maken ook schoon is, is daar niks mis mee, toch?’
‘We hebben een manier gevonden om het aantal omwentelingen van de hoofdmotor naar beneden te brengen, zonder het daaraan gekoppelde elektriciteitsnet aan boord (220 Volt) te beïnvloeden. Dat is ons gelukt. We kunnen nu bijna even snel blijven varen, maar met minder omwentelingen van de hoofdmotor. Dat levert een besparing van circa 50 procent aan brandstof op, terwijl het elektriciteitsnet stabiel blijft. Deze innovatie heeft ons een nominatie opgeleverd voor het Maritime Award Gala 2013.’
Wat betekent het duurzaamheidprincipe cradle to cradle voor de scheepvaart? ‘Reders worden liever niet meer geconfronteerd met krantenfoto’s waarop te zien is hoe hun voormalige schip ergens op een strand in India of Bangladesh op onverantwoorde manier wordt gesloopt. De IMO-conventie van Hongkong (2009) heeft geleid tot nieuwe regelgeving. Aan onze toekomstige scheepsontwerpers van de TU Delft is onlangs gevraagd om met de Chinese Tianjin University in zee te gaan. Het gaat daarbij over gezamenlijk onderzoek naar Green Ship Recycling, een ontwikkeling waar de Chinese scheepswerven een groeimarkt in zien. Onze promovendus gaat nu Chinese ontwerpers helpen met het ontwikkelen van een documentatiesystematiek voor materialen. We moeten nog wel even geduld hebben, want dit project is nog maar net begonnen.’
een logistieke kwestie, zo efficiënt mogelijk van A naar B varen. Daarnaast hebben we samen met motorleveranciers gezocht naar optimalisatie van de snelheid van een schip, om zo brandstof te kunnen besparen. Die snelheid kun je onder meer beïnvloeden door te spelen met de eigenschappen van de scheepsschroef. Wij hebben gekeken of en hoe dat je dat kunt bereiken.’
Ivo Ramakers
Wat betekent duurzaamheid concreet voor uw rederij? ‘Voor ons is duurzaamheid belangrijk, omdat het loont. Het ISO 14001-certificaat betaalt zich op lange termijn terug door lagere onderhouds- en milieulasten. Bovendien leveren milieumaatregelen geld op. Langzamer varen is goed voor het milieu, maar het leidt ook tot brandstofbesparing.’ ‘We werken met klanten die serieus met duurzame scheepvaart bezig zijn. Die kiezen er bewust voor om een schip in Nederland te laten bouwen, met Noord-Europese materia-
len die voldoen aan strenge Europese normen. Samen met hen bouwen we schepen die ruim twintig jaar meegaan. Dat is iets anders dan klanten die met schepen speculeren en ze bijvoorbeeld na zes jaar weer verkopen.’
‘Verder willen we binnen Nederland één van de eerste vrachtschepen leveren die op LNG varen (liquified natural gas). Deze omschakeling naar een milieuvriendelijke brandstof komt er wereldwijd aan, maar is wat vertraagd als gevolg van open regelgeving en gebrek aan walvoorzieningen. Recent vergelijkend onderzoek tussen LNG, ethanol en methanol toonde aan dat LNG voor ons het meest kansrijk is. Aan de andere brandstoffen kleven te veel praktische bezwaren, zoals lage stookwaarden, slechte leverbaarheid, lastig bunkeren, en grote milieu effecten.’
Duurzaamheid betekent innoveren Welke milieu-innovaties spelen er bij de bouw van schepen? ‘Samen met de klant zoeken we naar manieren om de uitstoot van zwavel- en stikstofdioxide te verminderen. Dat is een enerzijds
‘Wij denken erover om varen op LNG op grote schaal toe te passen in de drogebulkvracht en in onze productentankers. Daarover zijn we in gesprek met onze klanten, de oliemaatschappijen, en met diverse havens, onder andere die van Göteborg in Zweden.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 50 magazine over de zee # 1 | october–2013
Duurzame scheepvaart omdat het loont
Houding en gedrag
Speelt het principe Design for Disassembly een rol bij de nieuwbouw van schepen? ‘Dat is een ontwikkeling die nog op gang moet komen. Ontwerpen met het oog op demontage en hergebruik begint met ontwerpen en bouwen volgens duurzaamheidsprincipes. Onze schepen worden van top tot teen duurzaam gebouwd, met materialen die voldoen aan strenge Europese regels. Die schepen zijn ook na twintig jaar nog waardevol en worden dan dus nog verkocht. De kwestie sloop speelt voor ons eigenlijk niet. Maar ik weet dat collega-rederijen er wel mee bezig zijn. Er zijn voorbeelden van slopen in eigen beheer. Dat is echter nog geen volledige transitie naar cradle to cradle. Om dat door te voeren in de scheepsbouw is volgens mij een mentaliteitsverandering nodig in de branche zelf. Het ontbreekt echt niet aan regelgeving, het gaat om bewustwording. Plattere marktwerking: betaald krijgen naar wat je levert. Als je kwaliteit levert, betaalt zich dat terug.’ Het gaat goed, maar het kan beter U zegt dat uw bedrijf veel doet aan opleiding van de bemanning. Wat merken we daarvan in het gedrag van de bemanning? ‘We steken inderdaad veel tijd en energie in de (milieu)opleiding van de bemanning. Van de 50 fte personeel hier op kantoor werken er 2 fte aan educatie en opleiding. We organiseren seminars en computer based opleidingen voor bemanningsleden. Daarbij laten we zien hoe wij denken dat ze op een schip moeten omgaan met materialen en met het milieu. Daar blijft het niet bij, want we blijven de voortgang van de innovatie en het gedrag van de werknemers monitoren. We spreken de bemanning aan als dat nodig is.’
Erik Bogaard is directeur van stichting ProSea, gespecialiseerd in milieueducatie voor professionals die op zee werken. Daarvóór was hij educatief medewerker van Ecomare op Texel. ‘We monitoren bijvoorbeeld de afgifte van materialen aan de wal, want er mogen geen afvalstoffen over boord. Ook monitoren we de periodes dat een schip stilligt, zowel geladen als in ballast. Daardoor kunnen we bijsturen in vertreken aankomsttijden. Samen met de bemanning en de bevrachter kunnen we dan een ideale aankomsttijd realiseren en – in plaats van in de haven te liggen wachten – wat langzamer varen. Dat drukt nog eens extra de belasting van het milieu.’ ‘Reacties van de cursisten op de cursus? Bijna altijd positief. Vooral de cijfers over milieumaatregelen en wat die opleveren aan besparing, zijn echte eye openers. Natuurlijk is er ook weerstand, dat hoort bij elke gedragsverandering. Een veel gehoorde uitspraak is bijvoorbeeld: we doen het altijd zo, en dat gaat toch goed? Die mensen moet je overtuigen dat het inderdaad goed gaat, maar dat het nog wel beter kan.’ Erik Bogaard en KVNR-voorzitter Tineke Netelenbos laten de oorkonde zien waarin de IMO in 2011 de milieuopleiding voor professionals tot modelcursus verklaart. Foto: M. Ridderhof
Wat is de betekenis van de milieuopleiding voor duurzame scheepvaart? ‘Er wordt veel geïnvesteerd in innovaties en in regelgeving, maar de professionals op zee bepalen uiteindelijk op welke manier de regels worden uitgevoerd. Daarom is het
belangrijk dat zeevarenden goed geïnformeerd zijn én nadenken over hun eigen verantwoordelijkheid. Duurzaamheid gaat ook over de bemanning aan boord: snappen ze de problemen en het waarom van de regels, en zijn ze gemotiveerd om zelf te werken aan duurzaamheid?’
vorig artikel inhoud volgend artikel 51 magazine over de zee # 1 | october–2013
Duurzaamheid is ook een kwestie van keuzes maken, dus van houding en gedrag
Wat leren de cursisten? ‘De opleiding gaat over alles wat er gebeurt tijdens de gemiddeld dertigjarige levens cyclus van een schip. Wij behandelen de operationele periode van een schip tot de
sloop aan toe (uitgezonderd het ontwerp). Het gaat dus ook over alle emissies naar het water en de lucht, de opslag en afgifte van afval, het omgaan met gevaarlijke stoffen en ballastwater, en over het gebruik van smeerolie en antifouling.’ ‘Maar de cursist leert allereerst hoe de zee in elkaar zit, en wat de invloed van de scheepvaart op de zee is. Voordat we oplossingen en maatregelen uitleggen, moet de cursist weten hoe het probleem eigenlijk in elkaar steekt. De opleiding gaat dus vooral over het waarom van maatregelen en voorzieningen. Daarbij laten we cursisten nadenken over de eigen rol in het duurzaamheidverhaal. Het gaat ook over houding en gedrag.’
Deelnemers aan de milieucursus van ProSea. Foto: Prosea
Nederlandse opleiding overgenomen door IMO De milieuopleiding voor professionals op zee die de stichting ProSea heeft ontwikkeld, is door de IMO (International Maritime Organization) overgenomen als modelcursus. Wat betekent dat? ‘Dat betekent dat die kennis verplicht wordt bij de opleiding van de scheepsbemanning. Dus ook de leerlingen van de zeevaartscholen in Griekenland, Koeweit en de Filippijnen, om een paar voorbeelden te noemen, nemen er kennis van.’
‘De Nederlandse overheid heeft de ontwikkeling van de milieuopleiding flink gestimuleerd. Nu is de sector aan zet. Voor reders wordt duurzaamheid een steeds belangrijker onderwerp. Reders die werken met gecertificeerde kwaliteitssystemen (ISO 14000), moeten al aandacht besteden aan training van hun medewerkers. Maar doordat de milieuopleiding nog niet verplicht is, komt de vraag ernaar maar langzaam op gang. Het is natuurlijk nogal wat: je mensen twee dagen lang op cursus sturen. Ze moeten ook al naar veel andere verplichte cursussen. Wat ons betreft kunnen we dus ook best aan tussenvormen werken. Denk aan cursussen op maat, te ontwikkelen in overleg met de reders.’
vorig artikel inhoud volgend artikel 52 magazine over de zee # 1 | october–2013
Hoe gaat het toch met de Kerf? Tekst: Moniek Löffler
Foto: Marja de Mol
Vijftien jaar geleden waren de Schoorlse duinen even wereldnieuws. CNN stuurde beelden de wereld over van bulldozers die een gat in de zeereep groeven om de zee toe te laten in de duinen. Doel van deze ‘kerf ’ was om meer variatie te brengen in de natuur. Waar deze ingreep aanvankelijk veel stof deed opwaaien en volop de aandacht kreeg, is het nu opvallend stil geworden. Hoe gaat het anno 2013 met de Kerf?
vorig artikel inhoud volgend artikel 53 magazine over de zee # 1 | october–2013
Zeewering slopen Eind 1997 groeven bulldozers een 50 meter breed, maar ondiep gat in de zeeduinen tussen Bergen aan Zee en Schoorl. Voortaan mocht de zee de achterliggende duinvallei binnenstromen, maar alleen bij extreme waterstanden. Een hele ommekeer op een plek waar het beheer van de zeeduinen traditiegetrouw was gericht op het vasthouden van zand en het weren van de zee. Volgens de uitnodiging die betrokken organisaties verstuurden voor het bijwonen van de eerste graafwerkzaamheden maakte de ingreep een einde aan achthonderd jaar historie. Trekpleister van de Schoorlse duinen Het duurde niet lang tot de zee de Kerf ontdekte. In de eerste vijf jaar na aanleg drong het zeewater zo´n 30 keer het duingebied binnen en liet daarbij telkens een plas zout water achter. Door de regen en door opkwellend zoet water werd dit water brak. Niet alleen de invloed van de zee nam toe, ook de wind kreeg meer ruimte en jaagde zandkorrels vanaf het strand naar de duinen. De gevolgen voor flora en fauna bleven niet uit. Sommige bijzondere soorten, zoals parnassia en de moeraswespenorchis vestigden zich snel. Andere soorten arriveerden aarzelend. Aanvankelijke angst voor de veiligheid bleek snel weg te ebben en plaats te maken voor enthousiasme. De Kerf groeide uit tot één van de trekpleisters van de Schoorlse Duinen. Een in 2003 uitgevoerde evaluatie van de eerste vijf jaar spreekt over de Kerf als een in de meeste opzichten succesvol project. ‘Net van alles niks’ Maar na 2003 trapte de natuur zelf op de rem. Door instuivend zand werd de opening naar zee al snel minder breed en diep, waardoor overstromingen zeldzamer
‘ De ingang stoof al gauw dicht en de zeldzame nattigheid komt vooral uit de lucht en niet uit zee.’ werden. Tijdens een hevige storm in de winter van 2007-2008 drong het water voor het laatst de vallei binnen. Of, in de woorden die de fotograaf Ton Tuinman op zijn website gebruikt: ‘De ingang stoof al gauw dicht en de zeldzame nattigheid komt vooral uit de lucht en niet uit zee.’ Volgens Tuinman is de ingreep een compromis tussen waterkeringbeheerders en natuurliefhebbers, waarbij alleen bij echte stormvloed een beetje water de duinen in mocht komen. ‘Zoals vaak met een Hollands polderresultaat is het net van alles niks.’
November 1997. Bulldozers halen de eerste hap zand uit de Kerf. Foto Moniek Löffler
‘Ons doel is bereikt’ Wat vindt boswachter Jeroen Pater van Staatsbosbeheer van deze steeds vaker klinkende geluiden over de Kerf? ‘Tsja, het is maar wat je verwachtte van de Kerf’, zegt hij. ‘Wie de ingreep puur zag als maatregel om de zee regelmatig de duinen binnen te laten stromen, zal teleurgesteld zijn. Maar wij vinden het project wel degelijk geslaagd. Het was ons doel om dynamiek en variatie te brengen in de duinen en dat is gelukt. Na jarenlang intensief kustbeheer waren de duinen dicht begroeid en kwamen er relatief
weinig soorten voor. Sinds de aanleg van de Kerf zijn er veel nieuwe planten van brakke omstandigheden gekomen, ook al stroomt de zee nu niet meer binnen. Bovendien is dynamiek meer dan overstroming met zout water alleen! In de buurt van de vroegere opening stuift het zand om je oren en zijn er veel kale plekken te zien. Elke dag is het weer anders. Het zand stuift landinwaarts en zorgt voor variatie in plantengroei. Verder staat er in natte perioden veel vaker dan voor de ingreep zoet water in de vallei. Ook daarvan profiteren sommige soorten!’ Volgens Pater inspireert de Kerf elke dag wandelaars en ook
vorig artikel inhoud volgend artikel 54 magazine over de zee # 1 | october–2013
dat ziet hij als een succes: ‘De Kerf biedt een natuurlijke toegang van het strand naar de duinen, die er vroeger niet was. Wij vinden het belangrijk dat mensen van natuur kunnen genieten. De vele voeten bevorderen zelfs de dynamiek! Overigens blijft een groot deel van de vallei afgesloten voor publiek, om vogels rust te gunnen.’ Natuurkenners beamen het succes Bas Arens van Bureau Duin- en strandonderzoek en gespecialiseerd in duinvorming, onderschrijft de bevindingen van Pater. ‘Er is volop dynamiek, tenminste tot ruim 100 meter landwaarts van de voormalige opening. De Kerf vormt een tochtgat, waardoor de wind bakken met zand naar de duinen blaast. Er stuift in deze zone meer zand dan eind jaren negentig, toen er nog zeewater door de Kerf stroomde! Wel zie ik dat het stuivende oppervlak langzaam kleiner wordt. Ik ben benieuwd hoe het verder gaat.’ Ook plantenkenner Pieter Korstanje van de plantenwerkgroep van de KNNV regio Alkmaar is enthousiast over de Kerf. ‘We vinden zeldzame soorten die er voorheen niet voorkwamen. Het gaat om soorten zoals zeewolfsmelk, zeepostelein en duinaveruit. Daarnaast zijn er enkele juweeltjes gevonden die je nog maar weinig langs onze kust vindt, bijvoorbeeld zeevenkel en zeelathyrus. Kijk maar eens op waarneming.nl, dan kan je het zelf zien. Wat mij betreft is de Kerf geslaagd.’ Veilig als voorheen Voor Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) was de omwenteling misschien wel het grootst. Een traditie van helmplanten en zand vasthouden werd letterlijk bruut doorbroken. Maar terugkijkend zien ook zij de ingreep als een geslaagd voorbeeld van het hand in hand gaan van veiligheid en natuur. Martin Witte van HHNK licht toe: ‘De duinen zijn hier zo breed, dat de
‘ We vinden zeldzame soorten die er voorheen niet voorkwamen. (…) Wat mij betreft is de Kerf geslaagd.’ Zeewolfsmelk. Foto: Pieter Korstanje, KNNV
Foto: Ton Tuinman
veiligheid op geen enkele manier in gevaar komt. Vragen van omwonenden krijgen we helemaal niet meer. We hebben de officiële waterkering in een kronkel om de Kerf heen gelegd en controleren of daar genoeg zand ligt. In de praktijk is er geen enkel probleem en hoeven we niets te doen. Wat nieuw is, is dat we als waterkeringbeheerders en natuurbeheerders meer met elkaar te maken hebben. We werken op elkaars gebied en dat vraagt om overleg en afstemming.’
Bron van inspiratie Geslaagd of mislukt: de Kerf blijft inspireren. Even zoeken op internet levert al snel honderden foto’s op. Voor kunstenares Marja de Moel speelt de Kerf al ruim tien jaar een belangrijke rol in haar werk. ‘De Kerf heeft duizend gezichten, die ik op minstens zoveel foto’s, film en schilderijen heb vastgelegd’, schrijft ze op haar website. ‘Er liggen soms al jaren voorwerpen, vooral gemaakt van bijna onverteerbare kunststoffen, die soms weer onder het zand vandaan komen. Het verhaal van die voorwerpen heb ik in beeld vastgelegd.’ Ook fotograaf Tuinman neemt ondanks zijn kritische noot de deelnemers aan zijn fotocursus mee naar de Kerf. Voor de foto van de maand september 2013 op zijn site koos hij een prachtige opname van: de Kerf.
vorig artikel inhoud volgend artikel 55 magazine over de zee # 1 | october–2013
laatste pagina
ten, overheidsinstanties en bedrijfssectoren. Geestig daarbij is dat vele van de bijna driehonderd betrokken organisaties eenzelfde kaart kunnen maken met zichzelf in het centrum. Ieder van die organisaties houdt zich bezig met water. Het motief om onze Stichting Water&Media op te richten was de constatering, dat zij voornamelijk solitair functioneerden. Het heeft ons vele jaren achtereen verbaasd dat langs de vele lijnen in het netwerk maar weinig informatie stroomt en dat het ene onderdeel veelal niet weet wat het andere doet. Ofwel: dat het complete netwerk niet één gezamenlijk informatie medium heeft voor publiekscommunicatie.
Er is niets mooiers in het leven dan hartstocht delen Met water is het als met lucht. Beide zijn van levensbelang om als mens op de planeet aarde te kunnen bestaan. Met media is het als met praten. Het geschreven en gesproken woord zijn wezenlijk belangrijk om te kunnen communiceren met de medemens. Om te kunnen horen en zien wat er op de planeet plaatsvindt en tot stand komt. Vorig jaar was ik op bezoek bij Stichting De Noordzee. Daar hing aan de muur de netwerkkaart van de stichting. Opwinding! Daar hing in het wild de motivatie die Rob Bijnsdorp en ik ooit hadden om de Stichting Water&Media op te richten. Toen ik weer enigszins bij zinnen was, heb ik er schielijk een foto van gemaakt met mijn gsm. De kwaliteit is droevig, de boodschap helder. Wat u op de kaart ziet, omvat ook ons complete netwerk van instellingen, institu-
Onze boodschap is: werk samen, deel kennis en vertel een breed publiek vanuit uw eigen praktijk het verhaal van de zee. Laat zien wat u bijdraagt aan het behoud van dit vitale deel van ons leven. Dat kan alleen als u met elkaar communiceert. Als u op de hoogte bent van het werk en de kwaliteit van alle anderen. Een-op-een, vertegenwoordiger met vertegenwoordiger, instelling met instituut met overheid met bedrijf. Alleen dan ontstaat er kennis van elkaars meningen en begrip voor de koers die ieder voor zich volgt. De redactie van ‘Over de zee’ ziet het als haar missie om u als partij in het netwerk te bewegen meer naar buiten te kijken en minder naar binnen. Wij allen gebruiken de zee om ervan te genieten en onze boterham mee te verdienen. Een bijzonder aspect daarbij is dat het niet slechts de ratio is die ons drijft. Wie het water opgaat, ontkomt niet aan zijn fascinatie voor het beweeglijke water. U houdt van de zee, wij houden van de zee, wij allen zijn zonder uitzondering zeelieden.
Wat is er dan logischer dan dat wij onze liefde delen met mensen en partijen die vanuit dezelfde emotionele band met de zee bezig zijn? Niets. U zult het met mij eens zijn: er is niets mooiers in het mensenleven dan hartstocht delen. Dat wij daarvoor op de eerste plaats de digitale snelweg hebben gekozen, is in het jaar 2013 niet meer dan realistisch. Als u wilt weten wat uw collega’s uitspoken, welke ontwikkelingen in alle bedrijfssectoren plaatsvinden, wie op welk moment aan welke lijn trekt en vooral: als u wilt weten wie u voor u hebt en hoe u de communicatielijnen kort kunt houden, dan is ‘Over de zee’ uw medium. Het is het water dat ons bindt; ‘Over de zee’ maakt de verbinding tastbaar. Ik ben er
zeker van dat de geboorte van ‘Over de zee’, als digitaal platform met eigen nieuws en als achtergrondmagazine, tot in lengte van jaren een memorabele zal blijken. Eduard Rijnja Voorzitter Stichting Water&Media Op de Laatste pagina geeft iemand zijn of haar mening over een onderwerp dat – al is het maar in de verte – met de zee te maken heeft. Dat gebeurt in estafettevorm: voor het volgende nummer geeft de columnist het stokje door. Voorzitter Eduard Rijnja van Stichting Water&Media, de stichting achter Over de zee, bijt het spits af. Hij heeft langjarige ervaring als nautisch uitgever, is consulent voor ondernemers.