Projectenmarkt kinderarmoede, Brussel, 25 september ’12
Lokale besturen en kinderarmoede
Inleiding Sedert 2010, Europees jaar van armoedebestrijding, heeft het begrip kinderarmoede volop ingang gevonden, het was toen één van de speerpunten. Uiteraard waren er ook vóór 2010 kinderen die opgroeiden in arme gezinnen, maar in 2010 was men zo alert het apart te gaan benoemen. Ook communicatief een slimme zet, want in een maatschappij die meer en meer appeleert aan de individuele verantwoordelijkheid en minder aandacht heeft voor structurele factoren die tot ongelijkheid kunnen leiden, is het vandaag moeilijk om te pleiten voor de verbetering van de levensomstandigheden van mensen in armoede zonder dat het individuele schuldmodel je wordt tegengeworpen: ‘ze hebben het zelf gezocht, ze verkwisten hun geld, ze willen niet werken.’ Maar dat is niet zo voor kinderen. Kinderen –zeker de jongsten (en daar gaat het hier vandaag vooral over) - kan niemand iets verwijten. Ze ondergaan de situatie die hun ouders voor hen in petto hebben, met alle mogelijkheden en beperkingen. Opgroeien in armoede zorgt bovendien voor stress die bij kinderen voor blijvende schade of achterstand zorgt. Daarom laat het ook niemand koud dat bijna 1 op 5 kinderen in België, voor Vlaanderen is dat 11%- in armoede leeft. Ongeacht politieke voorkeur, over de partijgrenzen heen, is dit cijfer voor iedereen onaanvaardbaar. De kansen die kinderen krijgen, bepalen immers niet enkel hun eigen toekomst maar ook die van onze hele samenleving. Uiteraard is kinderarmoede geen geïsoleerd fenomeen. Het wordt in grote mate bepaald door de situatie van de ouders. Kinderarmoede remediëren betekent dan ook dat je ook de armoede bij de ouders aanpakt. Dat in de eerste plaats. Maar parallel hiermee zijn er ook maatregelen die rechtstreeks inwerken op het welzijn van het kind. De lokale besturen hebben een aantal instrumenten in handen waarmee ze trachten kinderarmoede aan te pakken. De projecten die hier vandaag getoond worden, dankzij de steun van minister Lieten, bewijzen het potentieel van lokale besturen.
24 september 2012 - 1/6 - ND – Lokale besturen en kinderarmoede
1. Lokale mogelijkheden Zowel gemeente als OCMW beschikken over een aantal mogelijkheden om kinderarmoede mee te helpen bestrijden. Ik overloop de voornaamste even met u. Eerst en vooral is er de kinderopvang. We weten ondertussen hoe belangrijk het is voor de ontwikkeling van een kind, voor de opbouw van sociale vaardigheden en de ontwikkeling van taal dat kinderen al van de jongste jaren voldoende gestimuleerd worden. Dat is precies wat kinderopvanginitiatieven doen. Lokale besturen organiseren zo’n 25.000 kindplaatsen van de voorschoolse kinderopvang in Vlaanderen. OCMW-initiatieven zijn bovendien vaak zeer flexibel met voldoende ruime openingsuren en maken het mogelijk dat de kinderen opgevangen worden terwijl de ouders gaan werken of een opleiding volgen. Heel het activeringsverhaal dat erop gericht is mensen uit een uitkering te halen en ze toe te leiden naar een opleiding of werk staat of valt vaak met een voldoende aanbod aan kinderopvang, zeker voor éénoudergezinnen. In de buitenschoolse opvang hebben de lokale besturen een marktaandeel van 70%, goed voor 16.000 plaatsen. De lokale besturen hebben een heel ruim aanbod aan lokale dienstverlening dat zich richt tot iedereen, zeker in de vrijetijdssfeer. Denk maar aan het cultuur-, sport en jeugdaanbod. Sedert een aantal jaren houdt dit aanbod ook sterker rekening met het bereiken van kwetsbare groepen. Het Vlaamse participatiedecreet zorgde voor het ontstaan van tal van lokale netwerken, waarin lokale besturen samenwerken met armenverenigingen en talloze socioculturele verenigingen. Met de federale middelen die de OCMW’s krijgen om participatie te bevorderen, kunnen ze de kost van allerlei activiteiten of het lidmaatschap van clubs en verenigingen aanzienlijk verlagen. Sedert 2010 kregen de OCMW’s ook extra middelen voor de bestrijding van kinderarmoede. Deze middelen worden in grote mate ingezet voor de betaling van schoolkosten of paramedische kosten. In 2011 gaven de Vlaamse OCMW’s 825.000 euro uit aan schoolkosten. Het gaat dan om kosten die niet gedekt zijn door de maximumfactuur die geldt in het kleuter- en lager onderwijs, zoals voor- en naschoolse opvang en warme maaltijden op school. Heel wat OCMW’s doen ook aan gezinsondersteuning. Het spreekt voor zich dat de armoedesituatie van ouders het hele gezin treft. Laagdrempelige initiatieven zoals peutertuintjes of groepswerkingen voor ouders zijn in dat opzicht van onschatbare waarde. Op tal van plaatsen in Vlaanderen
24 september 2012 - 2/6 - ND - Lokale besturen en kinderarmoede
organiseren de OCMW’s ook huiswerkbegeleiding voor kinderen uit kwetsbare gezinnen.
2. Uitdagingen Onder impuls van het Europese Jaar ter bestrijding van de armoede en specifiek op vlak van kinderarmoede zijn er lokaal tal van initiatieven opgestart of werden reeds bestaande projecten verder gezet. Dat is goed. Het plaatst de OCMW’s ook voor een aantal uitdagingen. Als regisseur van het lokale armoedebeleid zullen ze nog meer moeten inzetten op samenwerking. Het gaat dan om samenwerking met andere OCMW’s, maar ook met andere actoren. Ik denk dan aan het onderwijs en het jeugdwerk, bij voorbeeld de jeugdbewegingen die in de gemeente actief zijn. Dat de Vlaamse jeugdbewegingen vorig jaar de strijd tegen armoede kozen als jaarthema, is een signaal en een opportuniteit en de contacten moeten hier zeker versterkt worden. VVSG heeft alle OCMW’s opgeroepen om de contacten met de jeugdbewegingen aan te halen; de nationale instanties van de jeugdbewegingen vroegen aan hun lokale afdelingen om contact op te nemen met het plaatselijke OCMW. De OCMW’s beschikken over een uitstekende expertise rond armoedebestrijding, ze moeten die nog meer ter beschikking stellen van andere voorzieningen, verenigingen en diensten zodat die zich nog meer bewust worden van de drempels en problematieken van kinderen in armoede en hoe ermee om te gaan. Zo wordt de toegankelijkheid en bereikbaarheid van al deze voorzieningen voor mensen in armoede verhoogd. De beste “goede praktijken” spruiten voort uit een samenwerking met verschillende actoren die bereid zijn hun respectievelijke expertise met mekaar te delen om zo een betere dienst- en hulpverlening aan de mensen te kunnen aanbieden, en in het bijzonder aan de mensen in armoede. Dat OCMW Zottegem dit jaar met zijn Kinderrechtenplan de federale prijs armoedebestrijding wegkaapte, is niet toevallig. Zij zetten precies sterk in op deze samenwerking. En uiteraard is ook participatie van de cliënten belangrijk. Lokale besturen die beleidsparticipatie organiseren, horen voornamelijk de stem van de hoogopgeleide, mondige, volwassen burger. Het is moeilijk om bepaalde groepen zoals ouderen of mensen in armoede te betrekken bij beleidsparticipatie. Dit vergt een investering, maar voorbeelden uit de praktijk tonen aan dat het kan. Waar intensief samengewerkt wordt met en geluisterd
24 september 2012 - 3/6 - ND – Lokale besturen en kinderarmoede
wordt naar mensen in armoede, ontstaat een vertrouwensband en die loont. Mensen in armoede zijn ook bereid hierover mee te praten, zeker als het over hun kinderen gaat. OCMW’s die dienstverlening naar kinderen organiseren, zoals een huiswerkbegeleiding, kunnen dit ook aangrijpen om zelf meer zicht te krijgen op hoe kinderen armoede beleven. OCMW’s moeten ook binnen de interne organisatie bekijken waar en hoe ze kinderarmoede een plaats geven. De grote troef van OCMW’s, hun grote sterkte, is de geïntegreerde benadering die ze doen, de integrale aanpak: een onbetaald gebleven factuur mag dan in vele gevallen de aanleiding zijn om hulp te vragen, de problemen zullen zich vaak uitstrekken over meerdere levensdomeinen. Mensen met financiële problemen of schulden wonen vaak in ongezonde woningen van slechte kwaliteit, nauwelijks geïsoleerd met grote uitgaven voor energie tot gevolg; ze hebben geen werk en vinden er ook geen bij gebrek aan voldoende competenties die op de arbeidsmarkt gevraagd worden; ze zijn onvoldoende geschoold; als het over migranten gaat speelt hun gebrekkige taalkennis hun vaak parten; een ongezonde woning leidt ook vaak tot gezondheidsproblemen bij de kinderen; onvoldoende inkomen leidt tot een ondergebruik van noodzakelijke gezondheidszorg, enzovoort. De parallelle aanpak van al die verschillende problemen, daarin zit de sterkte van het OCMW. Meer dan ooit is het noodzakelijk het hele gezin ‘mee te nemen’ in die aanpak. Dat betekent dat iedere maatschappelijk werker of hulpverlener, of hij nu bezig is met schulden, met een arbeidstraject of met huisvesting, oog moet hebben voor de kinderen van een cliënt. De cliënt wordt dus nog meer de cliënt én zijn gezin. De nieuwe Kind-deprivatieindex die Unicef voorstelt, lijkt mij ook voor de OCMW’s een interessant instrument. De meerwaarde hiervan is dat het kind centraal staat: armoede wordt niet zozeer gemeten aan de hand van het inkomen van de ouders maar aan specifieke zaken die voor het welzijn van een kind belangrijk zijn. De VVSG zal daarom samen met de OCMW’s nagaan of ze dit instrument in hun sociaal onderzoek kunnen hanteren. Al die problemen waarmee OCMW’s geconfronteerd worden zijn niet eenvoudig op te lossen. Ze zijn complex en vergen ook een deskundige en meer en meer een gespecialiseerde aanpak. De laatste jaren merken we dat OCMW’s zich daarop intern organiseren en binnen hun sociale diensten gespecialiseerde afdelingen oprichten : een tewerkstellingscel, een cel vluchtelingen, een cel jongeren, een team rond wonen en dakloosheid, enz. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is toch wel dat men het geheel nog moet blijven zien en men door specialisatie de geïntegreerde aanpak niet uit het 24 september 2012 - 4/6 - ND - Lokale besturen en kinderarmoede
oog verliest. Eén trajectbegeleider per gezin of cliëntsysteem die als aanspreekpunt voor de cliënt én voor de collega-hulpverleners kan dienen kan hiertoe bijdragen.
3. Beleidseisen t.a.v. andere overheden De OCMW’s vullen vaak de gaten in de bestaande systemen op, maar het zal u niet verbazen als ik zeg dat hun mogelijkheden niet onbeperkt zijn. De middelen halen ze bovendien uit eigen lokale budgetten, toevallige en tijdelijke projectmiddelen of de federale subsidie kinderarmoede die ieder jaar vernieuwd moet worden. De OCMW’s waarderen deze maatregelen, maar ze zijn ook maar wat ze zijn: tijdelijk, onzeker en niet genoeg. Daarom zou het veel beter zijn dat armoede structureel wordt aangepakt. Als OCMW’s tussenkomen in een factuur, is dat zeer vaak omdat mensen niet in staat zijn om met hun inkomen alle basiskosten te betalen. Heel wat uitkeringen en de laagste lonen zijn te laag, mensen komen er niet. Daarom moet de federale overheid ervoor zorgen dat uitkeringen en lage lonen minstens het niveau van de Europese armoedegrens bereiken. De leefloonwet die de OCMW’s zo vaak toepassen, houdt nu ook onvoldoende rekening met de kinderen in een gezin. Dat zou nochtans moeten want de kinderbijslag dekt de kost van een kind niet. Voor de leefloonwet maakt het niet uit of je nu 1 of 3 kinderen hebt, je krijgt hetzelfde gezinsbedrag van 1.047 euro per maand, daar waar méér kinderen toch méér kosten betekenen. Het is zelfs zo erg dat de leefloonwet mensen ook niet aanmoedigt om samen te gaan wonen, terwijl samenwonen het risico op armoede toch verkleint. Stel dat een moeder met een kind en een leefloon van 1.047 euro wil samenwonen met een partner die een leefloon van 785 euro als alleenstaande krijgt, dan houden ze daarna voor iedereen samen maar 1.047 euro over. Of als die partner ook al een kind had, dan houdt het gezin in geval van samenwoonst ook 1.047 euro over; en dit voor een gezin met een kind én een volwassene meer! Dat zijn toch duidelijke wanverhoudingen waarvan wij de federale overheid vragen ze aan te pakken. De Vlaamse overheid vragen we vooral de OCMW’s te erkennen in de rol die ze spelen op vlak van armoedebestrijding. Minister Lieten doet dat door deze studiedag en de financiering van een aantal lokale projecten waarin de OCMW’s een essentiële rol spelen. Dit is zeer goed, maar Vlaanderen zou nog verder kunnen gaan. En dan gaat het niet in de eerste plaats over meer geld, maar wel over de rol die lokale besturen en meer bepaald de OCMW’s moeten 24 september 2012 - 5/6 - ND – Lokale besturen en kinderarmoede
kunnen spelen als regisseur van het lokaal sociaal beleid. Regisseren betekent aansturen. Het betekent dat Vlaanderen duidelijk moet zeggen dat het OCMW’s als regisseur van het lokaal sociaal beleid de andere partners op hun grondgebied moet betrekken bij het beleid en hen inspraak moet geven, maar hen ook moet kunnen aansturen. Op die manier wordt de dienstverlening in de gemeente goed op elkaar afgestemd én verbetert de toegankelijkheid voor mensen in armoede. Dit zal ook de drempel naar de hulpverlening verlagen, iets waar OCMW’s vandaag toch ook nog mee kampen. Zeker op vlak van kinderarmoede is pro-actief handelen essentieel. We moeten er alles aan doen om problemen zo snel mogelijk te detecteren en te remediëren. Er moet een goede samenwerking zijn met het onderwijs, de OCMW’s zouden ook in alle lokale overlegplatforms (LOP’s) moeten zitten. De Vlaamse overheid moet ook garanderen dat onderwijskosten beperkt blijven en dat scholen geen beleid met twee snelheden kunnen voeren En tenslotte: ik ben ervan overtuigd dat de OCMW’s ideaal in de samenleving geplaatst zijn om kinderarmoede mee te bestrijden: je vindt een OCMW in iedere gemeente en ze beschikken over uitstekende en gedreven maatschappelijk werkers. Maar de problemen kennen is één ding, het is ook zaak om de dossiers op een kwaliteitsvolle manier te kunnen behandelen waarbij hulpverlening op maat van de cliënt centraal staat. Dit vergt uiteraard ook heel wat mensen en middelen. De OCMW’s willen wel maar gaan nu al gebukt onder een veelheid aan dossiers. Het oplossen van al deze problemen is niet enkel een lokale verantwoordelijkheid. De Vlaamse en federale overheid moeten de OCMW’s hier dan ook in ondersteunen.
Piet Van Schuylenbergh Nathalie Debast
24 september 2012 - 6/6 - ND - Lokale besturen en kinderarmoede