Licht verstandelijk gehandicapten leren zelf hun zaken te regelen 1. Karakteristieken De avondscholing voor licht verstandelijk gehandicapten is sinds 2001 verdwenen uit het speciaal onderwijs. Uit een onderzoek van Stichting MEE bleek echter dat er bij deze doelgroep wel degelijk behoefte is aan een scholing die ontwikkeling van lees- en schrijfvaardigheid combineert met praktische sociale vaardigheden die de zelfstandigheid van licht verstandelijk gehandicapten vergroten. Stichting MEE Amstel en Zaan (voorheen de Sociaal-Pedagogische Dienst) en ROC van Amsterdam ontwikkelden en verzorgden samen een cursus die voorziet in deze behoefte. Aangezien er al lange tijd geen avondscholing meer was gegeven, was de doelgroep totaal onbekend met het aanbod. Daarom moest er actief worden geworven. Dag-activiteitencentra en instellingen begeleid wonen spelen in de werving een belangrijke rol: Zij fungeren als toeleiders. Om hen zover te krijgen, moesten zij er wel eerst van worden overtuigd dat de cursus, die schoolse vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen vertaalt naar de dagelijkse omgeving, niet concurreerde met het eigen aanbod van deze instellingen. 2. Wie geven het onderwijs? Een vaste vakleerkracht van ROC van Amsterdam; deze ontwikkelde tevens de lesmethodiek. De vakleerkracht wordt bijgestaan door een onderwijsassistent en een vrijwilliger. 3. Wie volgen het onderwijs? Circa 30 Amsterdamse licht verstandelijk gehandicapten van 18 jaar en ouder die zelfstandig (willen gaan) wonen. (In 2005 waren er ongeveer 50). Aangezien er een wachtlijst van 12 cursisten is, wordt er eind 2006 of in januari 2007 een nieuwe groep opgestart. 4. Wie zijn er nog meer bij betrokken? Stichting MEE Amstel en Zaan (consulent Vrije Tijd en Vorming) ROC van Amsterdam (opleidingsmanager en docent, leverden de expertise) CINOP (beschrijving van onderwijsmodel, methodiek en competenties) Eenvoudig communiceren (ontwikkelde de wervingsfolder) Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam (financiering) Kingmaschool (MLK-school) WRA (Sociale werkvoorziening), het CCB (groenvoorziening) en Amsterdamse dagactiviteitencentra en instellingen begeleid wonen, zoals IJlanden en de AGO, leiden licht verstandelijk gehandicapten toe naar de cursus. 5. Wat zijn de leerdoelen? Algemeen doel: de zelfstandigheid van de cursisten vergroten. Met het oog op dit doel wordt er gewerkt aan allerlei vaardigheden die toegepast worden in het dagelijks leven (thuis, op het
werk en in de vrije tijd), zoals budgetteren, werken met de computer, zelf een weekschema opstellen, het lezen van reclamefolders, formulieren invullen, en een kaartje of een memo schrijven. Bij het leren budgetteren staan de vaardigheden lezen, schrijven en rekenen centraal Vaardigheden bij kunnen omgaan met geld: - kunnen omgaan met allerlei manieren van betalen: contant, bank- of giro-overschrijving, pinnen, chippen, automatische incasso; - het geld dat je elke maand ontvangt, bij kunnen houden; - het geld dat je wekelijks uitgeeft, bij kunnen houden in een weekoverzicht; - het geld dat je maandelijks uitgeeft, bij kunnen houden in een maandoverzicht; - het geld dat je per jaar uitgeeft, bij kunnen houden in een jaaroverzicht (zicht hebben op dure en goedkope maanden); - de mogelijkheden van sparen binnen je eigen budget kunnen bekijken; - weten hoe te bezuinigen als het nodig is; - als het nodig is, de weg weten te vinden om geld te kunnen lenen; - een contractje op kunnen stellen als je geld gaat lenen bij vrienden of familie; - bij schulden de weg weten te vinden om dit op te lossen (bijvoorbeeld hulp zoeken bij woonbegeleiders, consulenten, kredietbureaus); - de voor- en nadelen van schuldhulpverlening op een rijtje kunnen zetten; - een eenvoudige maandbegroting kunnen maken voor het eigen budget; - bij samenwonen oplossingen weten om de kosten te delen; - inzicht hebben in de belangrijkste verzekeringen die nodig zijn. Vaardigheden bij het gebruik van Excel op de computer: - weten hoe de computer werkt (aanzetten, programma opstarten, afsluiten); - weten waarvoor een spreadsheet programma gebruikt wordt; - kunnen uitvoeren van eenvoudige bewerkingen met het programma Excel, zoals optellen, aftrekken, eenvoudige formules aanmaken, een bestand kunnen openen, sluiten en printen; - wat ingewikkelder bewerkingen met Excel kunnen uitvoeren, zoals aantal decimalen aangeven met de euro, vulfunctie, kolombreedte en rijbreedte veranderen, wissen, kopiëren, knippen en plakken, liggend afdrukken en automatisch invoeren van een reeks; - een eenvoudig kasboek kunnen invoeren en bijhouden met Excel; - een weekoverzicht kunnen opzetten met Excel; - een maandoverzicht kunnen opzetten met Excel; - een jaaroverzicht kunnen opzetten met Excel. 6. Methodiekbeschrijving Ten behoeve van de werving van de deelnemers is een communicatieplan opgesteld. Intake:
Elk van de geworven deelnemers krijgt een intake en een instaptoets. Bij de intake wordt gebruik gemaakt van een standaard-intakeformulier en een gespreksleidraad, zodat de docente dóór kan vragen. Tijdens het intakegesprek wordt gekeken naar interesse, motivatie, leerstijl, achtergrond, opleiding, etc. Ook wordt het niveau van lezen, schrijven en rekenen bepaald aan de hand van instaptoetsjes die door de docente zelf zijn ontwikkeld. Op basis hiervan worden deelnemers in een groep geplaatst (een groep telt gemiddeld tien personen), wordt er voor elke deelnemer een persoonlijke toekomstplanning gemaakt en zijn het onderwijsmodel, de competentiestructuur, de methodiek, het lesmateriaal en een complete cursus budgetteren ontwikkeld. Uitgangspunten van het onderwijsmodel: Het onderwijsmodel is gebaseerd op zeven uitgangspunten: 1. Het EIM-model. EIM staat voor: ‘Eigen Initiatief Methode’, en is een leermodel voor mensen met een verstandelijke beperking. Het richt zich op het leren van denkvaardigheden; dit met het oogmerk om de zelfredzaamheid in het dagelijks leven (thuis, op het werk en in de vrije tijd) te vergroten. Het gaat hierbij om de vraag hoe de deelnemers (door zelf na te denken) zichzelf vaardigheden kunnen aanleren. De belangrijkste vier onderwerpen bij EIM zijn: - kunnen generaliseren (het kunnen toepassen van kennis en vaardigheden in de praktijk van allerlei dagelijkse situaties); - minder afhankelijk worden van ondersteuning van anderen (verminderen van de aangeleerde afhankelijkheid); - het aanleren van algemene vaardigheden, dat wil zeggen: van vaardigheden die de deelnemer helpen om na te denken over situaties en problemen waar hij tegenaan loopt in het dagelijks leven; - instructie en coaching: om deelnemers te leren nadenken is het belangrijk hen in het dagelijks leven te ondersteunen bij het nadenken. De ondersteuner is directief op denkniveau (hij stuurt het denken van de persoon) en nondirectief op uitvoeringsniveau: Hóe iemand iets doet is aangrijpingspunt om na te denken over vragen als: ‘Wat wordt er van mij verwacht? / Hoe pak ik het aan?’ en ‘Bereik ik op deze manier wat ik wil bereiken?’. Dit kan voorafgaand aan de opdracht plaatsvinden, maar ook terwijl iemand met de opdracht bezig is of door achteraf terug te kijken. 2. Maatwerk en flexibel onderwijs. Maatwerk houdt in, dat elke deelnemer een zo efficiënt mogelijk traject volgt wat betreft de inhoud (wat een deelnemer leert), de manier van leren (didactiek en werkvormen sluiten aan op de leerstijlen van de deelnemers) en beschikbaarheid (aantal dagdelen per week). Om maatwerk te kunnen realiseren is flexibel onderwijs nodig: Als deelnemers de stap hebben
gezet om zich aan te melden, moeten ze hun traject zo snel mogelijk kunnen beginnen (binnen zes weken). De docent(en) moet(en) in staat zijn om in korte tijd voor deze doelgroep een nieuw traject uit te voeren. 3. Competentie gericht leren en opleiden (CLOP). CLOP betekent dat de doelen van het traject van elke deelnemer worden geformuleerd in competenties die nodig zijn voor situaties waarin de deelnemer het lezen, schrijven en rekenen nodig heeft. Dit betekent dat: - bij de intake de deelnemer samen met de docent(en) vast moet stellen wat voor hem de belangrijkste situaties zijn; - de deelnemer van meet af aan gestimuleerd wordt om lezen, schrijven en rekenen (op zijn niveau) toe te passen in die situaties; - de deelnemer materiaal voor de lees-, schrijf- en rekenopdrachten uit zijn eigen situatie mee naar school neemt; - bij het toepassen van het lezen, schrijven en rekenen ook andere vaardigheden een rol spelen; denk hierbij aan sleutelvaardigheden, digitale vaardigheden en kennis van de wereld. 4. Leren door doen en het VUT-model. VUT staat voor: Vooruitkijken (voorbereiding van de actie door de deelnemer), Uitvoeren en Terugkijken (reflectie). Al doende in de eigen situatie leert de deelnemer. Alleen door gemotiveerd te zijn leert hij. De school helpt hierbij, maar de deelnemers moeten het zelf doen. Reflectie op de wijze waarop andere competenties en vaardigheden geleerd zijn, zoals fietsen of typen op de computer, is daarbij erg belangrijk. 5. Samenwerkend leren. Deelnemers kunnen veel steun aan elkaar hebben. Het uitwisselen van vroegere schoolervaringen en nieuwe leerervaringen bevorderen het leerproces. Door samen te werken stimuleren de deelnemers elkaar. Bovendien leren ze erg veel door iets aan een ander uit te leggen. 6. Adaptieve didactiek. Uitgangspunt voor deze didactiek is de aanpak van de deelnemer. De beste methode is de methode die aansluit bij de deelnemer. De deelnemer wordt geholpen zelf die methode te bepalen 7. Krachtige leeromgeving. De belangrijkste leeromgeving is de dagelijkse praktijk van de deelnemer zelf. Ook op school is een krachtige leeromgeving nodig. Het gaat daarbij om: - veel verschillende werkvormen, zoals in groepjes werken en zelfstandig werken;
- veel competentiegerichte opdrachten, die uitgaan van leren buiten de school: na elke les krijgen de deelnemers een buitenschoolse opdracht mee; - veel variatie; - oefenmateriaal (bijvoorbeeld schriftelijk, mondeling en digitaal); - een leeromgeving die zo veilig is, dat het maken van fouten als een onmisbaar onderdeel van het leerproces wordt gezien. Verder moet het voor de deelnemers een uitdaging zijn om nieuwe dingen aan te pakken Uitgangspunten van de methodiek: Leren op school staat in dienst van het leren buiten de school. De deelnemer stelt zelf doelen in een stappenplan. Hij doorgrondt de betekenis van feiten, begrippen en vaardigheden, om het op school geleerde toe te kunnen passen in nieuwe situaties. Hij voert acties uit, reflecteert en bereidt nieuwe acties voor zelfbeoordeling en beoordeling door medecursisten en door de docent (met uiteindelijk toetsingscriteria). Ook legt de deelnemer het leerproces vast en bekijkt hij het leerproces. Didactiek: De docent activeert de aanwezige voorkennis en belangstelling bij de deelnemer, motiveert hem om alle mogelijkheden in het programma te benutten, en draagt de sturing van het leerproces geleidelijk aan hem over. De deelnemer… - ontwikkelt inzicht in de leerdoelen voor zijn traject; - stuurt zelf het proces; - leert zelfstandig zijn weg te vinden in de samenleving; - ontwikkelt verantwoordelijkheid voor en houdt controle over zijn leerproces; - geeft betekenis aan zijn leerproces; - bepaalt zijn eigen ontwikkeling binnen de mogelijkheden in de samenleving. De deelnemers werken in groepjes samen en geven elkaar feedback. De docent / coach schept een veilige leeromgeving, waardoor het zelfvertrouwen groeit. Ook schept hij een krachtige leeromgeving die aanzet tot leren: Er moet uitdaging in het leren zitten. De werkvormen, zoals denken, delen en uitwisselen, worden verbonden met buitenschoolse opdrachten. De docent biedt een grote variatie in werkvormen (bijvoorbeeld de spelvorm, samenwerken of zelfstandig werken) en leermiddelen aan (onder meer werken met de computer). Het probleemoplossend vermogen wordt vergroot doordat de deelnemers zelfstandig of in groepjes de opdrachten uitvoeren binnen en buiten de school. De docent biedt opdrachten aan die een verbinding leggen tussen de dagelijkse situatie en de competenties / vaardigheden die de deelnemers moeten verwerven. Het werken met authentiek materiaal en met oefenopdrachten vormen daarbij een belangrijk onderdeel. Het VUT-model (Vooruitkijken, Uitvoeren, Terugzien) wordt toegepast op het handelen van de deelnemer binnen en buiten de school.
(Ped)agogische benadering: - resultaten verlangen; - eisen stellen; - werken volgens het SMART principe (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden en traceerbaar volgens een bepaald traject); - onvoorwaardelijke steun aan de deelnemer bieden; - integer en discreet handelen; - een zo groot mogelijke betrokkenheid tonen, met behoud van de noodzakelijke distantie. Toetsing en evaluatie: Toetsing geschiedt door middel van de KSE-toetsen en WON-waardes. De toetsen die de tussenstapjes tussen twee KSE-niveaus meten, zijn leerstof- en deelnemerafhankelijk. Na afloop van de cursus wordt door middel van een schriftelijke enquête én mondeling geëvalueerd of de deelnemers tevreden zijn over de cursus, en ontvangen zij een certificaat. Projectfasering: Oktober 2003: samenstelling projectbegeleidingsgroep en werkgroep, werving vakleerkracht en onderwijsassistent. November 2003 –maart 2004: werving deelnemers. Januari-maart 2004: inventarisatie onderwijsbehoefte deelnemers voor start pilot in februari. Maart 2004 – juni 2005: start pilot avondscholing en ontwikkelen van onderwijsmethodiek voor voortzetting van het aanbod. Juni 2005: evaluatie pilot. Juni 2004 en juni 2005: financiële verantwoording. Vanaf juni 2005: overname en implementatie van het aanbod door ROC van Amsterdam. 7. Dwarsverbanden met andere problematieken of doelstellingen Vergroting van de zelfstandigheid van licht verstandelijk gehandicapten 8. Frequentie van de lessen en duur van het traject Deelnemers hebben één tot twee maal per week les. Een les duurt één of twee uur. Een cursus duurt drie maanden. Daarna hebben de deelnemers de mogelijkheid om door te gaan of om te stoppen. 9. Leeromgeving Een ROC-lokatie die goed toegankelijk is met het openbaar vervoer en voor mensen met een lichamelijke handicap. 10. Financieringsbronnen
Stimuleringsfonds van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam. 11. Resultaten Twee cursussen zijn met succes afgerond: De deelnemers kunnen omgaan met Excel, zeggen dat ze daar veel aan hebben en dat ze gemakkelijker zonder hulp hun eigen financiën bij kunnen houden. Ze zijn enthousiast. De meeste cursisten willen doorgaan met de cursus. 12. Contactpersoon Annemiek Willemen ROC van Amsterdam Eerste Helmersstraat 271 1054 DZ Amsterdam 020-5797590 / (06) 510 883 86
[email protected] Bronnen: Formulier voor nominatie ‘Nationale alfabetiseringsprijzen 2005’.