College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I http://www.bouwcollege.nl
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten Basiskwaliteitseisen voor nieuwbouwplannen
Voorbereid
door de Werkcommissie Gehandicaptenzorg en de Commissie Bouw
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 14 januari 2002
Goedgekeurd
conform artikel 15a van de WZV
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Inhoudsopgave
1 Inleiding
1
2 Algemene uitgangspunten en randvoorwaarden 2.1 Uitgangspunten 2 2.2 Randvoorwaarden 2.3 Aanvullende kaders
2 2 3 4
4
3 Zorginhoudelijke aspecten 3.1 Algemeen 5 3.2 Zorgaanbod en doelgroep 6 3.3 Hoofdfunctiegroepen 9 4 Basiskwaliteitseisen 4.1 Inleiding 15 4.2 Hoofdfunctiegroep wonen 15 4.3 Hoofdfunctiegroep dag- en vrijetijdsbesteding 4.4 Hoofdfunctiegroep zorg 4.5 Hoofdfunctiegroep ondersteunende functies
14 14 14 15 16 17
5 Bouwkundige modules 5.1 Inleiding 20 5.2 Hoofdfunctiegroep 2 5.3 Hoofdfunctiegroep 5.4 Hoofdfunctiegroep 5.5 Hoofdfunctiegroep
wonen dag- en vrijetijdsbesteding zorg ondersteunende functies
19 19 19 25 29 32
wonen dag- en vrijetijdsbesteding zorg ondersteunende functies
35 35 35 36 37 37
6 Financiële aspecten 6.1 Inleiding 6.2 Hoofdfunctiegroep 6.3 Hoofdfunctiegroep 6.4 Hoofdfunctiegroep 6.5 Hoofdfunctiegroep Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7
Uitwerking wonen Uitwerking dag- en vrijetijdsbesteding Uitwerking zorg Uitwerking ondersteunende functies Relevante bouwmaatstaven en referentiekaders Vloeroppervlakten NEN 2580 Literatuur en verantwoording voorbeeldprojecten
Regeling bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
5 5 6 9
38 39 42 45 47 48 49 51
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
1 Inleiding
Deze bouwmaatstaven en bijbehorende basiskwaliteitseisen hebben betrekking op ruimtelijke voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Bij de opzet van de maatstaven is rekening gehouden met de ontwikkeling dat de zorg (in termen van functies en doelgroepen) van intramurale, semimurale en extramurale zorgaanbieders steeds verder naar elkaar toegroeit. Daarom is ervan uitgegaan dat de maatstaven tevens moeten kunnen dienen als uitgangspunt voor de realisatie van niet-WZV voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten, bijvoorbeeld door semimurale instellingen of door derden (woningcorporaties of familie) in geval van scheiden van wonen en zorg. Het is overigens niet de bedoeling met deze maatstaven een specifiek model voor de organisatie van instellingen voor verstandelijk gehandicapten voor te schrijven. Wel geven ze de inhoudelijke voorwaarden met hun ruimtelijke consequenties aan die bij het programma van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten aandacht behoeven. De bouwmaatstaven en bijbehorende basiskwaliteitseisen zijn vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (Bouwcollege) bij besluit van 14 januari 2002, en ministerieel goedgekeurd, conform artikel 15a van de WZV. De maatstaven zullen als bijlage 4.10 onderdeel uitmaken van de Regeling bouwmaatstaven WZV. Verwezen wordt naar het algemene deel van de toelichting bij de Regeling College bouw ziekenhuisvoorzieningen ‘Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten’. In de brochure Bouwmaatstaven zorgsector zijn het gebruik en de totstandkoming van de maatstaven beschreven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de algemene uitgangspunten en randvoorwaarden bij het opstellen en hanteren van de bouwmaatstaven. De zorginhoudelijke aspecten die, mede op basis van evaluatie van ervaringen, ten grondslag liggen aan de maatstaven worden weergegeven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is een aantal eisen beschreven, waaraan voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten minimaal moeten voldoen om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen: de niet-onderhandelbare basiskwaliteitseisen. De beschrijving van ruimtelijke en functionele aspecten van voorzieningen die een kwalitatief goede infrastructuur voor een redelijke prijs mogelijk maken, is in de vorm van bouwkundige modules opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de financiële aspecten van de maatstaven.
1
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
2 Algemene uitgangspunten en randvoorwaarden
2.1 Uitgangspunten
De ervaringen uit de praktijk en een evaluatie van bouwinitiatieven zoals die de afgelopen jaren zijn ingediend en beoordeeld, bevestigen dit. Ontwikkelingen als de flexibilisering van de zorg, vraaggerichtheid, integratie, kleinschaligheid en normalisatie, leiden tot een dusdanige diversiteit aan zorgfuncties en accommodaties, dat geen sprake meer is van bouw van een totale instelling in de traditionele zin. De bouwmaatstaf is derhalve opgezet aan de hand van een indeling van de (mogelijke) functies van een zorgaanbieder in de hoofdfunctiegroepen wonen, dag- en vrijetijdsbesteding, zorg en ondersteunende functies. Per hoofdfunctiegroep is beschreven welke functies uitgeoefend kunnen worden, welke ruimten daarvoor nodig (kunnen) zijn en binnen welke kostenkaders de betreffende accommodaties gerealiseerd moeten kunnen worden. De denkbare functies en ruimten per hoofdfunctiegroep zijn geclusterd in zogenaamde bouwkundige modules. Dat zijn concrete voorzieningen en accommodaties zoals ze in de adviespraktijk het meest ter beoordeling worden voorgelegd, zoals woningen, dagbestedingsvoorzieningen, inloopcentra, steunpunten en kantoren. Functies en ruimten zijn beschreven als onderdeel van die bouwkundige module, die daarvoor logischerwijs en op basis van de praktijkervaringen het meest in aanmerking komt. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat daarmee de meest voor de hand liggende, maar niet de enig mogelijke oplossing wordt gepresenteerd. Omwille van de flexibiliteit is bewust voor deze modulaire opbouw gekozen. Daarmee wordt het mogelijk (nagenoeg alle) functies en ruimten ook te koppelen aan andere modules of in andere combinaties te clusteren tot niet genoemde voorzieningen en accommodaties. Zo kunnen zorgfuncties onderdeel van een dagbestedingsvoorziening uitmaken, kunnen bepaalde kantoorruimten in voorkomende gevallen in
Bouwmaatstaven, basiskwaliteitseisen en kostennormen
Bouwmaatstaven bevatten facultatieve en niet-onderhandelbare elementen. De facultatieve elementen zoals beschreven in bouwkundige modules zijn door initiatiefnemers flexibel in te vullen. De niet-onderhandelbare elementen zijn basiskwaliteitseisen. Basiskwaliteitseisen beschrijven het minimaal noodzakelijke kwaliteitsniveau waaraan bepaalde voorzieningen of ruimten moeten voldoen in termen van functionaliteit, veiligheid en hygiëne, analoog aan de verdeling in het Bouwbesluit. In de verstandelijkgehandicaptenzorg kan daarbij bijvoorbeeld worden gedacht aan minimale afmetingen van zit-/slaapkamers, ruimtelijke en technische eisen aan sanitaire units of eisen van brandveiligheid. Bouwmaatstaven geven niet alleen een beschrijving van ruimtebehoefte en functionele eisen waaraan nieuwe gezondheidszorgvoorzieningen minimaal moeten voldoen. Ze vormen tevens de weerslag van de ontwikkelingen in de zorg gedurende de afgelopen jaren en geven, voor zover dat mogelijk is, een beeld van de ontwikkelingen in de toekomst. De maatstaven moeten flexibel genoeg zijn om, gegeven de basiskwaliteitseisen, diverse oplossingen mogelijk te maken binnen bepaalde kaders. Voor de bouw van WZV-voorzieningen zullen deze kaders voornamelijk worden bepaald door maximale kostennormen. Ter bepaling van deze maximale kostenkaders is in de maatstaf aangegeven welke vloeroppervlakte per ruimte als uitgangspunt wordt gehanteerd voor een goede uitoefening van de betreffende functie(s). Functies, bouwkundige modules en flexibiliteit
Gegeven de huidige opvattingen over de zorg en de organisatie daarvan, is het niet langer zinvol om, zoals in de tot nu toe gehanteerde bouwmaatstaven, uit te gaan van een totale maatstaf of kostennorm voor een (intramurale) instellingsplaats.
2
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
woningen of dagcentra zijn ondergebracht en kunnen, als de problematiek van de bewoners daarom vraagt, dagbestedingsruimten of ruimten voor een slaapwacht in woningen voorkomen.
de gevolgen op te vangen van bijvoorbeeld de kleinschaligheid en de gevraagde variëteit aan voorzieningen. Voor de beoordeling van de noodzaak en de doelmatigheid heeft deze flexibiliteit als consequentie dat bouwinitiatieven, concreter en feitelijker dan voorheen, door de aanvrager onderbouwd moeten worden met (cijfer)materiaal waaruit de behoefte blijkt en met goede argumenten waarom voor de voorgestelde bouwkundige oplossing is gekozen. De maatstaf geeft geen ‘recht op ….’, maar geeft ‘de mogelijkheid tot …., mits de behoefte is aangetoond’. Tenslotte zouden bouwkundige oplossingen in principe moeten zijn opgenomen in een langetermijnhuisvestingsplan (LTHP). Tenminste moeten ze passen in, of aansluiten bij de door de aanvrager in een LTHP geschetste zorgvisie en ontwikkelingen ten aanzien van de huisvesting. Daarbij zou een LTHP niet moeten worden opgevat als een verstarrend keurslijf, maar als een ruggesteun bij het in kaart brengen van de gewenste rol en positie van een organisatie op middenlange en langere termijn.
Een consequentie van deze opzet is, dat de diverse oppervlakte- en kostenelementen van de bouwmaatstaf per hoofdfunctiegroep niet langer per definitie een uitsplitsing van, of een optelsom tot een totale maatstaf of kostennorm voor een instellingsplaats zijn. Beoordelingspraktijk
Een gevolg van het voorgaande is dat de behoefte aan bouwkundige voorzieningen voor intramurale instellingen in een aantal gevallen geen directe afgeleide meer is van de toegelaten capaciteit (die op dit moment nog uitgedrukt wordt in traditionele 24-uurs instellingsplaatsen). Dit feit, gekoppeld aan het beleidsuitgangspunt dat voor alle denkbare functies zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van bestaande, reeds in de maatschappij aanwezige voorzieningen, noodzaakt tot een andere praktijk ten aanzien van de onderbouwing en beoordeling van de noodzaak van bouwinitiatieven.
2.2 Randvoorwaarden In de eerste plaats zullen instellingen bij het indienen van bouwplannen aannemelijk moeten maken dat oplossingen zonder bouw ex WZV niet mogelijk zijn gebleken. Verder zal, afhankelijk van de functie(s) waarom het gaat, steeds moeten worden aangegeven hoeveel cliënten in of vanuit de voorziening worden geholpen en hoeveel cliënten en/of medewerkers gelijktijdig in de voorziening aanwezig zijn. In de tweede plaats zal bij de planvorming en beoordeling het traditionele houvast ontbreken van diverse kaderstellende begrippen en kengetallen als de "instellingsplaats", een "maximale vloeroppervlakte per instellingsplaats" en een "maximaal investeringsbedrag per instellingsplaats". Enerzijds kan dit, zeker in de beginfase waarin de maatstaf van kracht is, onduidelijkheid scheppen ten aanzien van wat maximaal haalbaar en toegestaan is. Anderzijds biedt het zorgaanbieders de momenteel en in de toekomst gewenste flexibiliteit om de zorginfrastructuur optimaal af te stemmen op de zorgvraag. Daarbij is een absoluut maximum kader niet langer een beletsel om bij het realiseren van infrastructuur
Bij de opzet van de maatstaf is, impliciet en soms expliciet, rekening gehouden met een aantal randvoorwaarden die gesteld zijn op basis van bepalingen die voor bouw in het algemeen gelden en die niet noodzakelijkerwijs samenhangen met de gezondheidszorgfunctie van de accommodaties. Genoemd worden het Bouwbesluit (voor zaken als verdiepingshoogte, daglichttoetreding en ventilatievoorschriften), het Handboek voor toegankelijkheid (rolstoeltoegankelijkheid), de Arbowet (bijvoorbeeld het gebruik van tilliftsystemen) en de Tabakswet (die niet veel meer zegt dan dat cliënten en medewerkers moeten kunnen functioneren zonder overlast van gebruik van tabaksproducten). Met name voor de woonfunctie binnen de gehandicaptenzorg (en de ouderenzorg) is het beleid erop gericht zoveel mogelijk gebruik te maken van zo normaal mogelijke woningen in gewone woonwijken. Met het oog op de afstootbaarheid en de flexibiliteit,
3
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
2.3 Aanvullende kaders
en om bouw voor de woonfunctie aantrekkelijker te maken voor niet-zorgaanbieders (woningcorporaties, familie van cliënten), is het van belang dat accommodaties qua vormgeving en uitrusting zo min mogelijk afwijken van wat gebruikelijk is op de reguliere woningmarkt. Hetzelfde geldt voor accommodaties voor dag- en vrijetijdsbesteding. Voor zover dergelijke accommodaties al onder het regime van de WZV gerealiseerd worden, moeten ze met het oog op de (omgekeerde) integratiegedachte zoveel mogelijk tevens functies kunnen vervullen voor niet gehandicapte mensen uit de omgeving. Daarom moeten ook dergelijke voorzieningen niet teveel afwijken van wat in de maatschappij gebruikelijk is.
De onderhavige maatstaf beperkt zich tot de accommodaties voor de functies die een zorgaanbieder aan verstandelijk gehandicapten moet of kan leveren. Bij de realisatie van dergelijke voorzieningen kan aandacht nodig zijn voor andere aspecten die samenhangen met, of een gevolg zijn van de bouw. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan grondverwerving, terreingrootte, parkeervoorzieningen, interimvoorzieningen, installatie-technische voorzieningen, etc. Aan een aantal van deze aspecten wordt in andere publicaties van het Bouwcollege aandacht besteed. Waar dergelijke publicaties relevant kunnen zijn, is daarnaar in de tekst verwezen. Een meer volledige opsomming van voor de gehandicaptenzorg relevante publicaties van het Bouwcollege is opgenomen in bijlage 5.
4
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
3 Zorginhoudelijke uitgangspunten
3.1 Algemeen
Op basis van de wetgeving die ten grondslag ligt aan de bouw, zijn binnen de gehandicaptenzorg de volgende typen instellingen te definiëren:
wederzijds of gezamenlijk gebruiken van voor zieningen door intra- en semimurale instellingen, ook daar waar geen sprake is van een fusie • het door de overheid stimuleren van scheiden van wonen en zorg, waarbij instellingen niet langer de woonfunctie aanbieden, maar daarbij hooguit een faciliterende of bemiddelende rol spelen.
Intramurale instellingen
• algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten (AIVG) • instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren (LVG) • instellingen voor meervoudig (verstandelijk en zintuiglijk/lichamelijk) gehandicapten (IMG) • instellingen voor lichamelijk gehandicapten en voor zintuiglijk gehandicapten (LG, ZG)
Verder gaan de huidige opvattingen over de gehandicaptenzorg uit van het principe dat mensen met een handicap volwaardige burgers zijn die zo volledig mogelijk moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Naast het leveren van zorg zouden wonen, werken en vrijetijdsbesteding in deze opvatting pas functies van een instelling moeten zijn, als ze daarbuiten niet of onvoldoende gerealiseerd kunnen worden. Om in dat geval te bepalen welke bouwkundige voorzieningen nodig en geschikt zijn, is niet van belang welke zorgaanbieder/instelling de functies aanbiedt. Verschillen in wet- en regelgeving en/of financieringsmogelijkheden zijn daarvoor evenmin relevant. Voor het beoordelen van de geschiktheid van bouwkundige voorzieningen in de gehandicaptenzorg mag een onderscheid tussen intramurale, semimurale en extramurale zorg en het scheiden van wonen en zorg niet bepalend zijn.
Semimurale instellingen
• gezinsvervangende tehuizen voor verstandelijk gehandicapten en voor lichamelijk gehandicapten (GVT) • dagverblijven voor ouderen (DVO) • kinderdagverblijven (KDV) Extramurale instellingen
• voornamelijk sociaal pedagogische diensten (SPD'en), die zorg leveren aan verstandelijk gehandicapten die niet in een instelling wonen. In het beleid en de organisatie van de zorg vervaagt het onderscheid tussen intramurale, semimurale en extramurale zorg(aanbieders) steeds verder. Ontwikkelingen die hieraan bijdragen zijn: • de flexibilisering van de AWBZ sinds 1 januari 1999, als gevolg waarvan intramurale instellingen ook (delen van) zorgfuncties mogen aanbieden aan externe cliënten • de vele fusies tussen intra- en semimurale instellingen, waarna een fusie-instelling ten behoeve van de regelgeving en financiering het onderscheid kunstmatig in stand moet houden • het steeds vaker uitwisselen van cliënten en
In dit verband wordt de Werkgroep Harmonisatie genoemd, die in opdracht van VWS de bestaande bouwmaatstaven voor intra- en semimurale voorzieningen met elkaar heeft vergeleken en op basis daarvan voorstellen heeft ontwikkeld voor oppervlakte- en kostenkaders voor de functie wonen. De voorstellen van de werkgroep worden inmiddels in de adviespraktijk toegepast en zijn betrokken bij de onderhavige maatstaven. Ook bij de uitwerking van de functie dag- en vrijetijdsbesteding is uitdrukkelijk getracht deze harmonisatie tussen intra- en semimuraal door te voeren. In afwachting
5
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
3.2. Zorgaanbod en doelgroep
van de Wet exploitatie zorgvoorzieningen (WEZ), waarin het onderscheid tussen beide circuits zal zijn vervallen, zijn de Directie Gehandicaptenbeleid van VWS en het bureau van het Bouwcollege overeengekomen bij de beoordeling van bouwaanvragen uit beide circuits zoveel mogelijk uit te gaan van dezelfde criteria.
3.2.1 Huidige situatie Algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten (AIVG)
De doelgroep waarop deze instellingen zich richten bestaat uit mensen met een verstandelijke handicap van alle leeftijden en van uiteenlopend niveau van functioneren. Naast verschillen in verstandelijk niveau, kan sprake zijn van bijkomende handicaps, bijvoorbeeld (zeer) ernstige gedragsstoornissen, lichamelijke beperkingen, verschillen in mobiliteit etc. Doelgroepen waarvoor bijzondere bouwkundige voorzieningen nodig kunnen zijn, zijn ernstig gedragsgestoorden, sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG-verblijfcliënten) en meervoudig complex gehandicapten (MCG). De instellingen bieden onderzoek, behandeling, begeleiding, verpleging of verzorging gericht op het ontwikkelen en behouden van vaardigheden, het bevorderen van de sociale zelfredzaamheid en de zelfstandigheid, of de bevordering van de integratie van de verstandelijk gehandicapte in de samenleving, al dan niet gepaard gaande met kortdurend en langdurend verblijf. De dagbesteding vormt een integraal onderdeel van het zorgaanbod. Aan instellingen kunnen functies zijn toegevoegd als observatie, dagbehandeling, opvang van verstandelijk gehandicapten met ernstige gedragsstoornissen en opvang van meervoudig gehandicapten. De laatste jaren heeft een uitbreiding plaatsgevonden op het gebied van ondersteuning van thuissituaties, samenwerking met andere zorgaanbieders en dagbehandeling en besteding van mensen met een verstandelijke handicap die buiten de instelling wonen.
Hoewel de primaire taak van het Bouwcollege nog steeds de intramurale voorzieningen regardeert, is op grond van het voorgaande bij de opzet van de maatstaven niet de volledige intramurale instelling (die in haar traditionele opzet en omvang niet meer zal worden gerealiseerd) als uitgangspunt genomen. De maatstaven zijn opgezet aan de hand van beschrijvingen van individuele functies van en voorzieningen voor de verstandelijkgehandicaptenzorg. Daarbij is aangenomen dat de maatstaven tevens moeten kunnen dienen als uitgangspunt voor de realisatie van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten buiten de WZV, bijvoorbeeld door semimurale instellingen of door derden zoals woningcorporaties of familie van cliënten in geval van scheiden van wonen en zorg. De onderhavige bouwmaatstaven zijn beperkt tot de verstandelijkgehandicaptenzorg. Voor voorzieningen voor mensen met meervoudige handicaps en mensen met enkelvoudige lichamelijke of zintuiglijke handicaps zijn of worden binnenkort voorzover wenselijk aanvullende maatstaven ontwikkeld. Dat zal gebeuren in het kader van de door de minister gevraagde uitvoeringstoets behoeftenormering lichamelijk- en zintuiglijkgehandicaptenzorg die het Bouwcollege in de loop van 2002 zal afronden. Daarbij zal tevens aandacht worden besteed aan specifieke aspecten van bouw die samenhangen met auditieve en visuele handicaps, zoals akoestische aanpassingen. Uit onderzoek is gebleken dat circa 30% van de cliënten van reguliere instellingen bijkomende zintuiglijke handicaps heeft.
LVG-instellingen
Doelstelling is het opvoeden, begeleiden en behandelen van licht verstandelijk gehandicapte jongeren tot circa 22 jaar, die in hun ontwikkeling zijn belemmerd of dreigen vast te lopen. Functies binnen deze instellingen waarvoor bijzondere bouwkundige voorzieningen getroffen kunnen worden zijn open of gesloten achtervang, veelal voor cliënten met ernstige gedragsproblemen, en de MFC-functie voor cliënten met naast een lichte verstandelijke handicap tevens ernstige psychiatrische problematiek.
Ook zal, in het kader van de harmonisatie tussen de semi- en intramurale zorg, in de loop van het jaar separaat aandacht worden besteed aan (semimurale) voorzieningen voor kinderdagcentra voor gehandicapte kinderen (zie hierna), waaraan significant andere eisen gesteld worden dan de in deze maatstaf beschreven voorzieningen.
6
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Naast verzorging en begeleiding is de behandeling gericht op het weer terugkeren in de samenleving. Het verblijf is tijdelijk. Overdag volgen de bewoners over het algemeen onderwijs voor moeilijk lerenden.
Sociaal Pedagogische Dienst (SPD)
De SPD levert ambulante hulp- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke handicap en hun ouders c.q. verzorgers. De zorg is gericht op het ontwikkelen en behouden van vaardigheden, het bevorderen van sociale redzaamheid en zelfstandigheid of het bevorderen van de maatschappelijke participatie en integratie. De hulpverlening van de SPD is op dit moment nog verdeeld in twee hoofdtaken: • Ambulante hulpverlening; hiertoe worden gerekend psychosociale hulpverlening, praktische pedagogische gezinsbegeleiding, begeleid zelfstandig wonen en vroeghulp. • De zogenaamde winkeltaken, als advisering, informatieverstrekking, verduidelijking van de hulpvraag en begeleiding bij het proces van indicatiestelling. In de toekomst zal het aandachtsgebied van de SPD zich waarschijnlijk beperken tot deze winkeltaken.
Gezinsvervangende tehuizen (GVT)
Dit is een woonvorm voor volwassenen, meestal bestaand uit verschillende huizen in een wijk, stad of regio. Het GVT biedt huisvesting, verzorging en agogische begeleiding aan de bewoners. Overdag gaan de bewoners naar een dagverblijf (intra- of semimuraal) of naar een sociale werkvoorziening. Een deel van de bewoners maakt geen gebruik van vormen van dagbesteding, bijvoorbeeld vanwege de hoge leeftijd. Het kindergezinsvervangend tehuis is een GVT voor kinderen tot 18 jaar. Overdag gaan de kinderen naar een school voor moeilijk lerenden of een kinderdagverblijf. Kinderen worden in een kinder-GVT geplaatst op het moment dat verblijf in het gezin niet meer mogelijk is.
3.2.2 Ontwikkelingen in de praktijk
Dagverblijf voor ouderen (DVO) en kinderdagverblijf (KDV)
Van een DVO kunnen verstandelijk gehandicapten gebruik maken die ouder zijn dan 15 jaar. Het gaat om verstandelijk gehandicapten die niet aan onderwijs deelnemen of werken in een sociale werkvoorziening of een andere vorm van werkvoorziening. De ondersteuning vanuit het DVO is gericht op het bevorderen en behouden van de sociale redzaamheid en integratie van de bezoekers. De activiteiten van een DVO zijn sterk variërend van arbeidsmatige activiteiten tot vormingsachtige activiteiten. DVO's organiseren de laatste tijd steeds vaker projecten ‘begeleid werken’ buiten het DVO. Het KDV, of kinderdagcentrum (KDC) is gericht op het ontwikkelen van de mogelijkheden van het kind door het bieden van pedagogische en sociale vorming en het bevorderen van de integratie. In het KDV worden kinderen geplaatst die (nog) niet naar school kunnen, kinderen met een ernstige of een meervoudige handicap. De leeftijd varieert van 3 tot 18 jaar. Vanuit het KDV wordt ook ondersteuning aan het gezin geboden. De functies van het KDV zijn daarnaast observatie, diagnostiek, vorming, begeleiding, verzorging en behandeling.
Beleidsmatige ontwikkelingen
Sinds de flexibilisering van de AWBZ per 1 januari 1999 kunnen intra- en semimurale instellingen ook bouwen voor (combinaties van) delen van de zorgaanspraak. De totale verstrekking is onderverdeeld in deelverstrekkingen als onderzoek, behandeling, begeleiding, verpleging of verzorging, bevordering van sociale zelfredzaamheid/zelfstandigheid/integratie in de maatschappij, al dan niet met verblijf gedurende het etmaal of een deel daarvan, en verpleging in een pleeggezin. Instellingen zijn verplicht minimaal 7% van de in hun reguliere budget opgenomen loon- en materiële kosten in te zetten voor alternatieve vormen van zorg. In de praktijk ligt dit percentage bij veel zorgaanbieders reeds hoger. Overigens zal per 2003 een nieuwe bekostigingssystematiek in de gehandicaptenzorg worden ingevoerd, die tot doel heeft de vraaggestuurdheid te bevorderen, bekostiging naar zorgzwaarte mogelijk te maken en de verhouding tussen geplande en gerealiseerde zorgverlening inzichtelijker te maken. Met het nieuwe systeem krijgen de diverse deelverstrekkingen hun eigen prijs, waardoor het aanbod
7
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
beter op de vraag kan worden afgestemd. Consequentie van genoemde ontwikkelingen is dat instellingen in voorkomende gevallen de voor het aanbieden van deelverstrekkingen noodzakelijke bouwkundige voorzieningen moeten kunnen realiseren. Het Bouwcollege heeft op 29 mei 2000 in opdracht van de staatssecretaris de Uitvoeringstoets
deze betekenis achterhaald als capaciteitsaanduiding of als parameter bij de toetsing van bouwkundige voorzieningen. In de toekomst zal steeds minder voor ‘plaatsen’ en steeds meer voor ‘functies’ worden gebouwd. Zorginhoudelijke en organisatorische
behoeftenormering verstandelijk gehandicapten
ontwikkelingen
uitgebracht, waarin twee overall-normen zijn ontwikkeld. De ene norm, van maximaal 3,3‰, heeft betrekking op zorg- en verblijfvoorzieningen en bestaat uit drie minimumnormen en een vrije marge. De andere norm, van minimaal 3,3‰, betreft voorzieningen voor dagbesteding voor verstandelijk gehandicapten, ongeacht of ze in een instelling wonen of daarbuiten. De staatssecretaris heeft deze normen nog niet vastgesteld, maar heeft in mei 2000 wel het Plan van aanpak Wachtlijsten in de gehandicaptenzorg gelanceerd. In het kader van dit plan kunnen zorgaanbieders extra capaciteit realiseren op basis van concrete zorgplannen voor geïndiceerde gehandicapten op de wachtlijst. De capaciteit wordt in principe gerealiseerd door extra productie die gefinancierd wordt door persoonsvolgende (PVB) of persoonsgebonden (PGB) budgetten en middels scheiden van wonen en zorg. De extra capaciteit kan slechts dan gepaard gaan met bouw ex WZV, wanneer een andere oplossing niet mogelijk is. Hiertoe dienen zorgaanbieders bouwaanvragen in te dienen via het regionale zorgkantoor dat, indien het instemt met het voorgestelde antwoord op de zorgvraag, de aanvraag doorstuurt naar VWS.
Een aantal ontwikkelingen in de opvattingen over de zorg en de organisatie daarvan is hierboven reeds beschreven. De omslag van bouwen voor ‘plaatsen in (intramurale) instellingen’ naar bouwen voor functies blijkt ook uit de bouwplannen die aan het Bouwcollege ter beoordeling worden voorgelegd. Waar mogelijk wordt uitgegaan van gedeconcentreerd, kleinschalig, (omgekeerd) geïntegreerd en genormaliseerd bouwen. Doordat meer, kleinere en meer diverse accommodaties worden gerealiseerd, verspreid over meer locaties, treden schaaleffecten op. Naast personele, organisatie-technische, logistieke en financiële gevolgen, zijn er ook consequenties voor de fysieke bouw van voorzieningen. Deze consequenties komen hierna tot uitdrukking bij de beschrijving van de ontwikkelingen per hoofdfunctiegroep. Een andere factor die leidt tot een grotere diversiteit aan accommodaties voor verstandelijk gehandicapten, met name voor wonen en dagbesteding, is het in het overheidsbeleid voorgeschreven - onafhankelijk en objectief uitgevoerde - woon-/leefwensenonderzoek. Op basis daarvan wordt elke intramurale instelling geacht haar huisvestingsbeleid vorm te geven. De behandeling van de verstandelijk gehandicapte als individu, met zijn/haar eigen wensen, behoeftes, mogelijkheden en beperkingen, leidt vanzelfsprekend tot een grote variëteit aan voorzieningen. Het plan van aanpak wachtlijsten heeft een latente zorgbehoefte zichtbaar gemaakt, ook voor verstandelijk gehandicapten met ernstige problematiek. Bovendien wordt als indirect gevolg van de zorgvernieuwing (flexibilisering AWBZ, extramuralisering, scheiden van wonen en zorg etc.) en de vergrijzing (meer mensen met bijkomende lichamelijke beperkingen) de problematiek van de populatie van de intramurale instellingen zowel in relatieve als in absolute zin ernstiger.
Bovengenoemde ontwikkelingen hebben consequenties voor de bouw en voor de beoordeling van de kwaliteit en doelmatigheid van voorzieningen. Het is van belang te onderkennen dat de ‘instelling’ steeds minder de fysieke verzameling van gebouwen op een terrein is, maar meer een organisatievorm. Het begrip ‘plaats’ in de traditionele zin bij intramurale instellingen is de optelsom van alle voorkomende functies bij een 24-uursopname: zorg/ondersteuning, verblijf (wonen), dagbesteding en beheer. Vaak is ‘plaats’ in
8
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
3.3 Hoofdfunctiegroepen
Medische en paramedische zorg
Deconcentratie, kleinschaligheid en integratie hebben bij zorgaanbieders onder meer geleid tot discussies over functies als tandarts, huisarts en fysiotherapie. In situaties van optimale integratie bezoekt de verstandelijk gehandicapte de (al dan niet in de omgang met verstandelijk gehandicapten gespecialiseerde) arts/therapeut in diens praktijk. Het komt ook voor dat instellingen op het instellingsterrein een ingerichte werkplek hebben, waar externe artsen/therapeuten spreekuur houden. Verder zijn er nog instellingen die zelf artsen in dienst hebben. Indien zorgaanbieders willen bouwen voor deze functies, zal onderbouwd moeten worden waarom een meer geïntegreerde oplossing niet mogelijk is. Het realiseren van zwembaden is in de praktijk nog slechts aan de orde als het om een therapiebad gaat, met een paramedische en geen recreatieve functie. Overigens vereist een dergelijke voorziening een bepaald draagvlak qua aantal gebruikers.
De functies die (intramurale) zorgaanbieders kunnen hebben, zijn onder te brengen bij één of meer van de volgende hoofdfunctiegroepen: • zorg • wonen • dag- en vrijetijdsbesteding • ondersteunende functies. Per hoofdfunctiegroep volgt hierna een beschrijving van recente en te verwachten ontwikkelingen voor zover die van invloed zijn op de bouw.
3.3.1 Zorg Algemeen
Onderdelen van de zorg, zoals begeleiding en diverse therapeutische en (para)medische functies, worden als gevolg van de deconcentratie- en kleinschaligheidsontwikkelingen in toenemende mate aangeboden buiten de traditionele hoofdlocatie, in of in de nabijheid van woningen en dagbestedingsvoorzieningen in de wijk. Zo wordt steeds vaker een inloopcentrum of steunpunt gerealiseerd. Dat gebeurt bijvoorbeeld door huur van een (extra) woning waarin kantoorruimte voor beheer en administratie wordt ondergebracht, evenals spreekkamers voor zorgfuncties en een ontmoetingsruimte voor dag- en vrijetijdsbesteding van (door intra-, semi- en extramurale zorgaanbieders begeleide) verstandelijk gehandicapten uit de omgeving. Door de aandacht voor extramuralisering van de zorg en het voorkomen van langdurige opnames, ontstaat bij instellingen een toenemende vraag naar kortdurende opnames (crisis-, logeer-, weekend- en vakantieopvang) ter ontlasting van het thuismilieu. Instellingen worden geacht deze opvang te kunnen bieden binnen hun toegelaten capaciteit. Kortdurende opnames zullen in de regel geen bijzondere bouwkundige consequenties hebben. Kortdurende opnames zullen met name in meerpersoonswoningen worden gerealiseerd. Dezelfde oorzaken leiden tevens tot een toename van de vraag naar deeltijdbehandeling/-opvang, waarvoor extra spreek- en behandelkamers en dagbestedingsruimten nodig kunnen zijn.
Andere ontwikkelingen
In de zorg worden steeds meer ICT-toepassingen ingevoerd, waarmee bij de bouw rekening moet worden gehouden. Enerzijds hebben die tot doel de zelfredzaamheid, zelfstandigheid en het comfort van de verstandelijk gehandicapte te vergroten (bediening van apparatuur en voorzieningen, licht, gordijnen etc., communicatie via computers met tekst, beeld, geluid en pictogrammen etc.). Anderzijds maken ze verantwoorde zorgverlening door begeleiders en verzorgers mogelijk en verhogen ze de efficiency (akoestische uitluistering per computer (slaapwacht), met on-lineverbinding met de hoofdlocatie e.d.). Het Bouwcollege heeft op 14 januari 2002 het signaleringsrapport ICT en de bouwkundige zorginfrastructuur uitgebracht, waarin nader wordt ingegaan op deze ontwikkelingen en de consequenties ervan voor de bouw. Ook is sprake van een toename in aantal en diversiteit aan hulpmiddelen (bijvoorbeeld twee rolstoelen per persoon, tilliftsysstemen, orthesen, etc.). Daardoor is meer verkeers-, opstel- en bergruimte nodig, evenals oplaadstations voor elektrische rolstoelen. Dit heeft tevens consequenties voor de Arbo-eisen. De afgelopen jaren is bovendien duidelijk geworden dat veel bewoners van instellingen te maken hebben
9
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
met auditief/communicatieve en visuele handicaps, die mede oorzaak zijn van veel (ernstige) gedragsproblematiek. Terwijl bij de Nederlandse bevolking bij 4,5% van de jong volwassenen en bij 11% van de ouderen slechthorendheid is vastgesteld, zijn in onderzoeken bij populaties van verstandelijk gehandicapten percentages vastgesteld die, afhankelijk van de ernst van de verstandelijke handicap en de leeftijd (jonger of ouder dan 50 jaar), variëren van 21 tot 77%. Voor gehandicapten met het syndroom van Down liggen deze percentages nog hoger (64 tot 93%). De komende jaren zal vergelijkbaar onderzoek worden verricht naar visuele problematiek. In verband met deze gehoorproblematiek is het belangrijk dat ruimtes over goede akoestische eigenschappen beschikken en dat omgevingslawaai zoveel mogelijk te beperken is. Bij de bouw en inrichting van ruimten dient hiermee rekening te worden gehouden. Vanuit oogpunt van duurzaamheid en goede reinigbaarheid wordt in voorzieningen voor gehandicapten vaak gekozen voor harde of gladde materialen. In combinatie met een ongunstige vormgeving (b.v. een vide) kan dit betekenen dat spraak voor de gehandicapte volstrekt niet meer te verstaan is. Communicatieproblemen kunnen hiervan het gevolg zijn. Zaken als een aangepast plafond en gordijnen kunnen al tot een belangrijke verbetering leiden. In nieuwbouwsituaties zou daarnaast ook naar bijvoorbeeld de wandafwerking gekeken kunnen worden.
met de zorgverlening. Dan kunnen voorzieningen voor beide functies gesitueerd worden in één accommodatie (bijvoorbeeld een SGLVG-behandelcentrum), of op dezelfde locatie (beschut wonen). Het overheidsbeleid is echter primair gericht op integratie, ervan uitgaande dat de verstandelijk gehandicapte zo normaal mogelijk wil wonen/leven, in een gewone woning in een gewone woonwijk. In principe wonen niet meer dan 6 mensen in één woning . Overigens wordt hierbij opgemerkt dat standaard eengezinswoningen zonder aanpassingen al snel ongeschikt zijn voor bewoning door meer dan drie verstandelijk gehandicapten, vanwege het ontbreken van voldoende zit-/slaapkamers met een acceptabele vloeroppervlakte. Om sociale (vereenzaming), economische (schaalvoordelen) of zorginhoudelijke (deskundigheid van personeel) redenen kunnen woningen geclusterd worden en kan in de nabijheid van zo'n cluster zorginfrastructuur gerealiseerd worden. Het onafhankelijk en objectief uitgevoerde woon- en leefwensenonderzoek moet voor intramurale instellingen het uitgangspunt vormen voor de invulling van de woonfunctie. Enerzijds moeten woningen afgestemd zijn op de individuele woonwensen, anderzijds vormt voor huisvesting in het kader van de WZV flexibiliteit een uitgangspunt. Dat wil zeggen dat woningen zonder (ingrijpende) aanpassingen geschikt blijven bij wijzigende zorgvragen, voor andere bewoners of voor afstoting op de reguliere markt. Als indirecte gevolgen van de extramuralisering van de zorg en van de vergrijzing van de bevolking, mag worden verwacht dat intramurale zorgaanbieders in de toekomst meer zorgvragen krijgen van mensen met bijkomende handicaps als lichamelijke beperkingen. Bij de bouw moet daarop worden geanticipeerd. Het belang van privacy wordt in toenemende mate onderkend. Het woon- en leefwensenonderzoek geeft voor elke verstandelijk gehandicapte aan of deze alleen of met anderen wil wonen en, in dat laatste geval, met hoeveel anderen en met wie. Een verstandelijk gehandicapte die individueel wil wonen, zou moeten kunnen beschikken over een eigen zit/-slaapkamer of een zitkamer én een slaap[1]
3.3.2 Wonen Iemand met een verstandelijke handicap zou net als ieder ander zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen waar, hoe en met wie hij/zij wil wonen. Behalve van de financiële situatie (net als bij ieder ander) zijn de mogelijkheden vanwege de handicap in veel gevallen afhankelijk van fysieke voorzieningen, bijvoorbeeld een (til)lift, of van organisatorische maatregelen, zoals de beschikbaarheid van verzorgers of begeleiders en vervoer. In een aantal gevallen zijn de handicaps (verstandelijk, lichamelijk of beide) zo ernstig dat het wonen onlosmakelijk verbonden is
[1] “woning” is in dit rapport de verzamelnaam voor alle accommodaties waar (primair) de woonfunctie wordt uitgeoefend, ongeacht het aantal bewoners: studio, appartement, flat, eengezinswoning, etc. De term “woonvoorziening” is vermeden, omdat daaraan in het verleden ook een investeringskostenniveau per m2 was verbonden, als ‘tegenhanger’ van de eenvoudiger sociowoning.
10
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Waar de doorgaande
Voor sommige bewoners
verkeersroute linksaf
moet vanwege hun
gaat, is in het dood-
handicap een ligbox
lopende uiteinde van de
(circa 2 x 2 m) in de
gang berg-/parkeerruimte
woonkamer kunnen
voor rolstoelen gecreëerd.
worden opgesteld.
De glazen wand geeft bovendien extra lichtinval.
kamer, over eigen sanitair en eventueel een eigen keuken/kitchenette. Verstandelijk gehandicapten die met meer mensen in één woning wonen zouden minimaal moeten kunnen beschikken over een eigen zit/slaapkamer van redelijke omvang en afgestemd op hun huidige en te verwachten handicaps en zorgbehoefte. Daarbij kan sprake zijn van eigen sanitair (toilet, wastafel en douche/bad). Als standaard algemene ruimten in woningen zijn te noemen een huiskamer, een keuken, algemene bergruimte, fietsen/karrenstalling in de tuin.
en beschikbaarheid van locaties en woningen op de markt onontkoombaar zijn. Daarbij spelen ook de visie en zorgopvatting van de instelling een rol. In dergelijke situaties kan sprake zijn van clustering van mensen met een bepaalde zorgbehoefte, waarbij ook voorzieningen in verband met deze zorgbehoefte (bijvoorbeeld een afzonderingskamer of separeervoorzieningen) en dagbestedingsvoorzieningen (zoals een snoezelruimte of hobbykamer) in een woning kunnen zijn opgenomen. Verder kan overwogen worden een opdeling te maken in een woonkamer en een TV-kamer, of in een kamer voor rokers en één voor niet-rokers.
Andere algemene ruimten die noodzakelijk kunnen zijn of overwogen kunnen worden zijn bergruimte voor rolstoelen, oplaadstation, bijkeuken (voor wassen en drogen, ontvangst/opslag van maaltijden e.d.) en eventueel een zogenaamde zorgbadkamer. De algemene ruimten dienen in elk geval rolstoeltoegankelijk te zijn. Instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren hebben een behandelfunctie. In het behandelconcept wordt veelal een gezinssituatie nagebootst en het verblijf in de instelling is tijdelijk. In woningen voor deze jongeren speelt de huiskamer een belangrijke rol en kan de privéruimte vaak beperkt blijven tot een eigen slaapkamer. Afhankelijk van de leeftijd (puberteitsproblemen) en bijkomende gedragsproblematiek, kan het wenselijk zijn uit te gaan van individueel sanitair.
Op basis van het voorgaande zijn in hoofdstuk 5, Bouwkundige modules, enkele varianten voor woningen voor één of meer verstandelijk gehandicapten uitgewerkt. Afwijkingen ten opzichte van woningen voor mensen zonder handicap(s) kunnen in hoofdzaak tot uitdrukking komen in een behoefte aan meer vloeroppervlakte of extra voorzieningen en in een behoefte aan een hoger afwerkingsniveau of een verzwaarde bouwkundige uitvoering.
3.3.3 Dag- en vrijetijdsbesteding Dagbesteding
In de opvatting van volwaardig burgerschap van de verstandelijk gehandicapte past ook het beleidsuitgangspunt van volwaardige dagbesteding, waarbij de termen 'volwaardig' en 'dagbesteding' overigens niet exact zijn gedefinieerd. Het woon-/leefwensenonderzoek moet richtinggevend zijn, maar arbeidsmatige dagbesteding, werken dus, is net als bij de meeste
In intramurale instellingen zal in een aantal gevallen een compromis tussen de wensen van bewoners en de mogelijkheden uit een oogpunt van kwaliteit van zorg (bijvoorbeeld de inzet en deskundigheid van personeel)
11
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
andere burgers het uitgangspunt. Veel voorkomende werkzaamheden zijn: montagewerk, inpakwerk, houtbewerking, werken in een kaarsenmakerij of drukkerij, tuin- of boerderijwerkzaamheden, werken in een winkel, lunchroom of kantine. Leeftijd, verstandelijk niveau of bijkomende handicaps kunnen aanleiding vormen om niet of minder te werken en (delen van) dagen door te brengen met andere activiteiten als knutselen, snoezelen, luisteren naar voorlezen en muziektherapie: (re)creatieve dagbesteding. Bij beide typen dagbesteding hangt 'volwaardig' af van de wensen, mogelijkheden en belevingswereld van de verstandelijk gehandicapte. Volwaardig kan voor de één een 40-urige werkweek zijn, voor de ander één uur per dag snoezelen. Kinderen/jongeren die in behandeling zijn bij een instelling voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren volgen in de regel overdag (speciaal) onderwijs. Voorzieningen daarvoor regarderen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en behoren niet tot de gezondheidszorg. Deze voorzieningen blijven buiten beschouwing.
Als gevolg van de flexibilisering kan de vraag naar dagbesteding bij een intramurale instelling groter zijn dan de vraag naar wonen. Daar staat tegenover dat door het gebruik van bestaande voorzieningen de behoefte aan bouw van eigen dagbestedingsvoorzieningen zou moeten afnemen. Vrijetijdsbesteding
Na werktijd (of 'dagbestedingstijd' of schooltijd) en in de weekends moeten verstandelijk gehandicapten net als iedereen voorzieningen voor vrijetijdsbesteding kunnen bezoeken. Ook daarbij geldt, om dezelfde redenen, dat zoveel mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van bestaande voorzieningen in de maatschappij (zwembad, sporthal, cultureel centrum, theater, etc.). Soms kan bouw van voorzieningen voor vrijetijdsbesteding onder de WZV onontkoombaar zijn. In die gevallen zal op de zorgaanbieder tenminste de inspanningsverplichting rusten ook niet-verstandelijk gehandicapte gebruikers uit de omgeving te werven, teneinde de integratie te bevorderen en de exploitatiemogelijkheden te vergroten.
Voor de dagbestedingsfunctie geldt het principe van scheiden van wonen en dagbesteding. Dat wil zeggen dat zowel arbeidsmatige als (re)creatieve dagbesteding buiten de woning plaatsvindt, bij voorkeur op een andere locatie en in bestaande voorzieningen in de maatschappij (bedrijven en instanties, winkels, sportverenigingen, culturele centra, etc.). Daarmee wordt de integratie van de verstandelijk gehandicapte bevorderd en kan onnodige bouw van (WZV-)voorzieningen worden voorkomen. Ook kan sprake zijn van het inkopen of huren van dagbesteding(sruimte) bij andere instellingen of van het uitwisselen van cliënten. Voor bepaalde groepen mensen kunnen er aanleidingen zijn (zoals het lage verstandelijke niveau of lichamelijke beperkingen) om de dagbesteding op de woonlocatie of in de woning aan te bieden. In dat geval dienen accommodaties daarop uiteraard te worden afgestemd. Hetzelfde geldt voor situaties waarin verstandelijk gehandicapten bewust kiezen voor dagbesteding in/bij de woning (woon/werkboerderijen). Overigens mogen intramurale instellingen sinds de flexibilisering van de AWBZ ook dagbesteding aanbieden aan externe verstandelijk gehandicapten, in welk geval per definitie sprake is van scheiden van wonen en dagbesteding.
Uit het voorgaande vloeit voort dat een zorgaanbieder bij bouwplannen voor voorzieningen voor arbeidsmatige of (re)creatieve dagbesteding en voor vrijetijdsbesteding steeds zal moeten onderbouwen waarom een meer geïntegreerde oplossing zonder bouw van WZV-voorzieningen niet mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat bestaande voorzieningen onvoldoende zijn aangepast/aan te passen aan de handicaps van de gebruikers (rolstoelsanitair, afzonderingsruimte, badkamer voor verschoning, overblijfvoorzieningen, rustkamer, etc.). Als gevolg van het scheiden van wonen en dagbesteding zullen verstandelijk gehandicapten vaker de hele dag in de dagbestedingsvoorziening doorbrengen, die daar dan ook op afgestemd moet zijn. Overigens zullen in een aantal gevallen accommodaties gecombineerd gebruikt kunnen worden voor zowel (re)creatieve dagbesteding als vrijetijdsbesteding in de avond en het weekend. De ontwikkeling van volwaardige dagbesteding voor elke verstandelijk gehandicapte, gebaseerd op de individuele wensen, behoeftes en mogelijkheden, heeft in de afgelopen periode geleid tot een groot
12
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
In één gebouw zijn uiteenlopende functies Een van de vormen van
geïntegreerd onderge-
dagbesteding is producten
bracht: dagbesteding voor
maken in een atelier en
MCG-kinderen en voor
deze (en andere)
volwassen gehandicapten
producten verkopen in de
van twee instellingen,
bijbehorende winkel.
klaslokalen van een reguliere basisschool en kantoorruimte van een organisatie voor vluchtelingenwerk.
aantal nieuwe voorzieningen: musea, boerderijen, lunchrooms, winkels, ateliers, kassen, tuinprojecten, etc. De ruimtebehoefte voor dergelijke voorzieningen is vaak niet uit te drukken in een maximale bruto vloeroppervlakte per plaats/gebruiker, laat staan dat een dergelijk maximum voor al deze voorzieningen hetzelfde zou zijn. Bovendien kan de prijs per te bouwen/huren m2 sterk verschillen.
Civiele en technische diensten
Steeds meer voorzieningen, voor steeds meer functies en verspreid over een steeds groter aantal locaties, worden in huur verkregen. Voor het onderhoud van het casco van huuraccommodaties is de verhuurder verantwoordelijk. Bij de, in aantal afnemende, voorzieningen in eigen beheer wordt onderhoud steeds vaker uitbesteed aan externe bedrijven. De noodzaak van een volledige technische dienst (TD) als onderdeel van een instelling voor verstandelijk gehandicapten komt daarmee onder druk te staan. Ook het uitgangspunt van maaltijdbereiding in de woning (op de groep) past in de bovengenoemde ontwikkelingen. Afhankelijk van de mogelijkheden van bewoners en de locaties van woningen, zijn voor de maaltijdbereiding en -verstrekking inmiddels verschillende methodes in gebruik. De wijze van maaltijdbereiding is van invloed op de omvang en inrichting van keukens en de behoefte aan opslag-/koelruimte, distributiewagens etc. Verder worden (onderdelen van) de maaltijdbereiding en verstrekking steeds vaker uitbesteed aan bijvoorbeeld cateraars, en komt het regelmatig voor dat een aantal (intra- en semimurale) instellingen de keukenfunctie gezamenlijk (laten) uitvoeren. Bij bouwplannen voor voorzieningen voor beide bovengenoemde functies zal een zorgaanbieder moeten onderbouwen waarom een oplossing zonder bouw van WZV-voorzieningen niet mogelijk is.
3.3.4 Ondersteunende functies Deconcentratie, kleinschaligheid, integratie en normalisatie hebben verstrekkende gevolgen voor een aantal ondersteunende functies. Beheer
De meeste instellingen beschikken over een centraal bureau voor beheerfuncties als bestuur en directie, administratie, archief en stafaccommodatie. Na fusies en bij vervangende huisvesting wordt voor deze functies in toenemende mate kantoorruimte gehuurd buiten het instellingsterrein. De beheerfuncties worden dan centraal in het werkgebied en goed bereikbaar gesitueerd, om van daaruit het groeiende aantal locaties bedrijfsmatig, en vaak ook zorginhoudelijk, aan te sturen. In dergelijke voorzieningen kunnen ook ruimtes als vergaderruimte, spreek- en behandelkamers en kantoren opgenomen zijn, waar of van waaruit (ambulante) begeleiders hun zorgfunctie vervullen. Gezien de snelle ontwikkelingen in de zorg en het verdwijnende onderscheid tussen intra-, semi- en extramurale instellingen is flexibiliteit (uitbreidbaarheid en afstootbaarheid) bij het verwerven van kantoorruimte belangrijk.
13
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
4 Basiskwaliteitseisen
4.1 Inleiding
4.2 Hoofdfunctiegroep wonen
De basiskwaliteitseisen hebben betrekking op de meest essentiële, de meest kwaliteitsbepalende functies van een voorziening. Op basis van de zorginhoudelijke uitgangspunten wordt in dit hoofdstuk per hoofdfunctiegroep beschreven welke functies als zodanig worden aangemerkt. Hierbij is tevens aangegeven waaraan de functies minimaal moeten voldoen. Basiskwaliteitseisen kunnen op verschillende niveaus worden beschreven, te weten de locatie, de huisvesting, de condities (waaronder hygiëne) en veiligheid en beveiliging. Voor eisen aan locaties voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten kan in zijn algemeenheid worden verwezen naar de maatstaf Terreingrootte (CBZ, 14 januari 2002, rapportnr. 0.98). Eventueel afwijkende of specifieke aspecten van locaties komen hierna per hoofdfunctiegroep aan de orde. Per hoofdfunctiegroep worden de essentiële basiskwaliteitseisen voor de huisvesting omschreven. Voor hoofdzakelijk hygiënische aspecten en bijzondere klimatologische eisen is een maatstaf installatietechniek in voorbereiding. In deze maatstaf komen eventuele specifieke aandachtspunten met betrekking tot de gehandicaptenzorg aan de orde. In geval van visuele en auditive handicaps zijn aanvullende eisen te stellen aan de akoestiek en aan het verlichtingsniveau. Verwezen wordt naar de nog op te stellen aanvullende maatstaf voor zintuiglijk gehandicapten. Voor het laatste niveau, veiligheid en beveiliging, kan worden verwezen naar andere regelgeving zoals het Bouwbesluit en de Arbowet. Eventuele aanvullende of afwijkende basiskwaliteitseisen worden hierna omschreven.
Woningen dienen bij voorkeur zo genormaliseerd mogelijk in een woonwijk te worden gerealiseerd, waarbij de nabijheid van voorzieningen en openbaar vervoer van belang wordt geacht. Tevens dient een woonlocatie goed bereikbaar te zijn voor groepsvervoer. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met minimaal 1 parkeerplaats nabij de entree van de woning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met tenminste 1 parkeerplaats per groepswoning ten behoeve van medewerkers. Verder is van belang dat de locatie of uitvoering van een woning zodanig wordt gekozen dat eventuele (geluids)overlast voor of vanuit de omgeving minimaal is. Ook is voldoende buitenruimte van belang. Voor wonen moet minimaal ruimte aanwezig zijn voor de functies slapen, eten, zitten, koken (opwarmen), verschonen en opbergen. Daartoe moeten tenminste de volgende ruimten worden opgenomen: • woonkamer, slaapkamer, sanitaire unit, keuken en berging (zowel binnen als buiten). Bij individueel zelfstandig wonen kan zowel sprake zijn van een afzonderlijke woonkamer en slaapkamer, als van een gecombineerde zit-/slaapkamer. Bij individueel niet zelfstandig wonen kan eventueel een pantry in de zit-/slaapkamer gewenst zijn; • in meerpersoonswoningen dient tenminste 1 toilet en 1 douche of bad per 4 bewoners aanwezig te zijn; • in woningen bestemd voor bewoners met mobiliteitsproblemen moet de vrije doorgang van een verkeersruimte tenminste 1,5 m bedragen. Sanitaire units moeten in dat geval rolstoeltoegankelijk zijn en hulpverlening moet van twee zijden mogelijk zijn.
14
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
4.3 Hoofdfunctiegroepen dag- en vrijetijdsbesteding
Voor dag- en vrijetijdsbesteding moet minimaal ruimte beschikbaar zijn voor het verrichten van de beoogde activiteiten. Daartoe moeten tenminste de volgende ruimten aanwezig zijn: • werk-/activiteitenruimte; • magazijnruimte; • voldoende sanitaire voorzieningen, minimaal 1 damestoilet, 1 herentoilet en een rolstoeltoegankelijk toilet; • koffie-/lunchruimte, te combineren voor meerdere groepen; • pantry/keuken, te combineren voor meerdere groepen; • verkeersruimten moeten een minimale vrije doorgang hebben van 1,5 m.
Beide functies, dagbesteding en vrijetijdsbesteding, dienen te worden aangeboden in huisvesting en op locaties die zo min mogelijk afwijken van wat in de maatschappij gebruikelijk is. Gedacht kan worden aan industrieterreinen, bedrijvenparken en wijk- of winkelcentra. Bij alle locaties zal rekening gehouden moeten worden met de bereikbaarheid, ook voor minder mobiele cliënten. Ook zal voldoende parkeergelegenheid aanwezig moeten zijn voor medewerkers, minimaal 0,5 parkeerplaats per fte.
Tabel 1
ruimtelijke basiskwaliteitseisen wonen
ruimteomschrijving
minimale nuttige oppervlakte in m2
zit-/slaapkamer
12
slaapkamer
10
sanitaire unit voor bewoners met mobiliteitsproblemen
Tabel 2
7
afzonderingsruimte (indien aanwezig)
12
snoezelruimte (indien aanwezig)
12
ruimtelijke basiskwaliteitseisen dag- en vrijetijdsbesteding
ruimteomschrijving
minimale nuttige oppervlakte in m2
werk-/activiteitenruimte uitgaande van 10 deelnemers
35
magazijnruimte, per deelnemer
1
koffie-/lunchruimte, uitgaande van 10 deelnemers
7
pantry/keuken, per groep
2,5
snoezelruimte (indien aanwezig)
12
zorgbadkamer (indien aanwezig)
7
15
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
4.4 Hoofdfunctiegroep zorg
• voor de functies fysiotherapie, ergotherapie, logopedie, psycho-sociaal-culturele therapie groepsruimten, waarbij zoveel mogelijk sprake moet zijn van gezamenlijk gebruik van ruimten. Voor de groepsruimte kan worden gedacht aan een grote op te delen ruimte; • voor individuele behandeling standaard kantoorruimten, eventueel voorzien van een spreekhoek; • voor woonbegeleiding een kamer slaapwacht, een kamer bewaking/uitluisteren (kamer slaapwacht behoort tot de hoofdfunctiegroep ondersteunende functies te weten de personeelsvoorzieningen); • voor afzonderen een afsluitbare prikkelarme ruimte met een afsluitbare voorruimte (zie modelmatige schets). De te stellen eisen aan een afzonderingsruimte zijn vermeld in de bouwkundig-functionele maatstaf ten behoeve van de nieuwbouwplannen voor afzonderingsvoorzieningen in de verstandelijkgehandicaptenzorg (rapportnummer 0.75); • voor separeren een afzonderlijke unit met twee of drie kamers en een voorruimte met sanitaire voorzieningen (zie modelmatige schets). De te stellen eisen zijn beschreven in de maatstaf separeervoorzieningen GGZ (rapportnummer 0.74).
Uitgangspunt voor de zorg is dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van reguliere voorzieningen. Wanneer dit niet mogelijk is, zal hiervoor moeten worden gebouwd. De voorzieningen dienen zo centraal mogelijk te worden gesitueerd in het verzorgingsgebied. Daarnaast moet de voorziening goed bereikbaar zijn en voldoende parkeervoorzieningen hebben, minimaal 0,5 plaats per fte en 1 plaats per ambulante zorgverlener. Uitgaande van de gebleken noodzaak tot realiseren van zorgvoorzieningen moeten per functie tenminste de volgende ruimten worden opgenomen: • voor de huisartsfunctie een spreekkamer en een onderzoekkamer, eventueel gekoppeld; • voor de tandartsfunctie een behandelruimte waar het mogelijk is met drie hulpverleners hulp te bieden aan een cliënt. De ruimte dient zo prikkelvrij mogelijk te zijn; daartoe dient te worden voorzien in een afzonderlijke ruimte voor hulpmiddelen en voorbereiding;
Tabel 3
ruimtelijke basiskwaliteitseisen zorg
ruimteomschrijving
minimale nuttige oppervlakte in m2
spreekkamer + behandelkamer huisarts tandartsbehandelkamer
12 + 8 = 20 18
bijkomende tandartsruimte
7
individuele behandelkamer paramedische zorg,
10
fysiotherapie oefenruimte voor minimaal 18 cliënten*
44
motoriekruimte voor minimaal 36 cliënten*
140
kamer slaapwacht, met sanitair
11
afzonderingsruimte
12
separeerunit
44
* het minimaal noodzakelijke draagvlak
16
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
4.5 Hoofdfunctiegroep ondersteunende functies
zijn. Voor de civiele en technische diensten is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bestaande, reguliere voorzieningen in de maatschappij. Bij eventuele bouw dienen de voorzieningen zo centraal mogelijk te worden gesitueerd in het verzorgingsgebied. Daarnaast moet de voorziening bereikbaar zijn voor de aanvoer en afvoer van materialen en grondstoffen. Voor het uitoefenen van kantoorfuncties zijn kantoorruimtes, inclusief spreek-/vergaderkamers, vereist met sanitaire voorzieningen en pantry, wachtruimte en garderobe. Minimaal is 1 heren- en 1 damestoilet, alsmede een rolstoeltoilet met voorruimtes vereist.
Een groot deel van de ondersteunende functies betreft kantoorfuncties, ondergebracht in een centraal kantoor, een regio-/divisiekantoor, een steunpunt, een dagbestedingsvoorziening en eventueel voor een beperkt deel in woningen. Tot de ondersteunende functies worden eveneens de personeelsvoorzieningen gerekend, zoals ruimte voor een slaapwacht inclusief sanitair en garderobe. De voorzieningen dienen zo centraal mogelijk te worden gesitueerd in het verzorgingsgebied. Daarnaast moet de voorziening goed bereikbaar
Tabel 4
ruimtelijke basiskwaliteitseisen ondersteunende functies
ruimteomschrijving
minimale nuttige oppervlakte in m2
standaard kantoorruimte voor 1 werkplek wachtruimte
10 4
receptie, administratie
10
toilet cliënten: 1 dames en 1 heren met voorruimte
8
rolstoeltoilet
4
toilet personeel: 1 dames en
8
1 heren met voorruimte
17
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
verdieping
begane grond
Een voorbeeld van een wooncomplex met appartementen en woonunits, alsmede gezamenlijke voorzieningen zoals woonkamers, keuken, hobbyruimte, was- en droogruimte, opslagruimten en personeelsruimte.
18
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
5 Bouwkundige modules
5.1 Inleiding
5.2 Hoofdfunctiegroep wonen
5.2.1 Woningen
Hierna worden per hoofdfunctiegroep, als uitwerking van en in aanvulling op de basiskwaliteitseisen, de mogelijke functies beschreven, met daaraan gekoppeld de voor de uitoefening benodigde ruimte(n). Bij de beschrijving van de ruimten wordt uitgegaan van standaard nuttig geachte vloeroppervlakten. In de bruto vloeroppervlakte is rekening gehouden met een tarrapercentage op het nuttige ruimtebeslag. In dit percentage is, naast muurdiktes, rekening gehouden met verkeersruimte (gangen, hallen, trappen en liften) en met ruimte voor bijvoorbeeld garderobe, algemene toiletten, energieruimtes, meterkast, installaties/bekabeling en bergruimte. In bijlage 6 is de berekeningswijze opgenomen van de bruto vloeroppervlakte. Afhankelijk van het ontwerp kan in de uitvoering binnen dezelfde bruto vloeroppervlakte meer nuttige vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De minimale vloeroppervlakte kan voor hetzelfde type ruimte verschillen, afhankelijk van het aantal gebruikers, hun handicaps en de combinatie van functies die in een gebouw worden ondergebracht.
In woningen zijn normaliter tenminste ruimten opgenomen voor de standaard woonfuncties: woon/huis-/zitkamer, slaapkamer, sanitaire unit, keuken en berging. Bij individueel zelfstandig wonen kan zowel sprake zijn van een zitkamer en een slaapkamer, als van een gecombineerde zit-/slaapkamer. Bij individueel niet-zelfstandig wonen kan eventueel een pantry gewenst zijn. Wanneer meer mensen in een huis wonen, kan sprake zijn van gezamenlijk sanitair of van individueel ofwel kamergebonden sanitair. Er zijn aanvullende ruimten denkbaar die soms in de woning worden gerealiseerd, soms elders, en soms helemaal niet: ruimte voor wassen en drogen, eventueel gecombineerd met voorraadbeheer (bijkeuken), een hobby- of multifunctionele ruimte, ruimte voor de slaapwachtfunctie. Daarnaast kan het wenselijk zijn bepaalde ruimten samenhangend met bijkomende handicaps van de bewoners toe te voegen of aan te passen: een grotere woonkamer voor opstelruimte voor een ligbox, een zorgbadkamer in plaats van of door combinatie van standaard sanitair, toegevoegde opstel- en oplaadruimte voor rolstoelen en andere hulpmiddelen, snoezelruimte, afzonderingsruimte, dagbestedingsruimte. Op basis van de nuttige oppervlaktes is de maximale bruto oppervlakte per plaats voor diverse woonfuncties bepaald. Naast ruimtelijke eisen kunnen voor specifieke bewonersgroepen technische voorzieningen gewenst zijn voor bijvoorbeeld insluiting, met mogelijkheid voor centrale ontgrendeling, en kan behoefte bestaan aan een personenzoeksysteem. Deze technische voorzieningen vertalen zich in een hoger investeringsniveau (zie hoofdstuk 6, Financiële aspecten).
Zo zal bijvoorbeeld de zit-/slaapkamer van iemand die individueel woont groter (moeten) zijn dan die van iemand die met anderen een woning deelt, omdat in dat laatste geval naast de eigen kamers in de regel nog een gezamenlijke woon-/eetkamer in de woning aanwezig zal zijn. En voor mensen met meervoudige complexe handicaps zal het sanitair vanwege de hulpvraag en de hulpmiddelen ruimer gedimensioneerd of anders ingedeeld moeten zijn. Daar staat tegenover dat in dat geval individueel sanitair uit oogpunt van personele inzet en kosten niet haalbaar of minder wenselijk kan zijn.
19
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
verdieping
begane grond
Een voorbeeld van twee gekoppelde woningen voor elk 6 cliënten. De woningen zijn geheel rolstoeltoegankelijk, mede door de aanwezigheid van een lift. De woningen worden gebouwd op de hoofdlocatie, waar omgekeerde integratie plaatsvindt.
20
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
6 personen is derhalve rekenkundig 26 m2 (14 + 6 x 2) nuttig beschikbaar voor 6 kamergebonden units, ofwel ruim 4 m2 per unit. Voor cliënten van LVG-instellingen (licht verstandelijk gehandicapte jongeren) kan behoefte bestaan aan het realiseren van individuele slaapkamers in plaats van zit-/slaapkamers, ten gunste van een verruiming van de gezamenlijke woonkamer. Voor de slaapkamer kan in dat geval worden uitgegaan van een nuttige oppervlakte van 10 m2. Voor de totale bruto vloeroppervlakte kan worden uitgegaan van de standaard woningen.
Standaard woonfuncties
Voor zit-/slaapkamers in meerpersoonswoningen wordt uitgegaan van een nuttige oppervlakte van 14 m2. Bij bewoners zonder mobiliteitsproblematiek zou hiervan kunnen worden afgeweken, echter gezien de flexibiliteit genieten gelijkwaardige zit-/slaapkamers de voorkeur. Wat betreft het sanitair vormt kamergebonden sanitair, met een nuttige oppervlakte van 4 m2, het uitgangspunt. De basiskwaliteitseis is echter minimaal één toilet en één douche of bad per 4 bewoners. Voor gezamenlijk sanitair kan worden uitgegaan van een minimaal nuttige oppervlakte van 7 m2 voor een hele unit. Tot de standaard woonfunctie behoren ruimten voor slapen, sanitair, dagverblijf, koken, wassen en drogen, alsmede opbergen (binnen en buiten). In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de diverse ruimten met de standaard nuttige oppervlakte.
Gedragsproblematiek
Naast de standaard woonfuncties kan voor specifieke doelgroepen behoefte bestaan aan ruimten voor aanvullende functies. Voor cliënten met ernstige gedragsproblemen kan in aanvulling op de standaard woonfuncties worden uitgegaan van kamergebonden sanitair en een verruiming van de woonkamer met 1,5 m2 nuttig (2 m2 bruto) per bewoner. Voor de berekeningswijze bij kamergebonden sanitair wordt verwezen naar de hiervoor beschreven methodiek bij rolstoelgebruikers. De verruiming van de woonkamer, met de standaard opgenomen nuttige oppervlakte van 36 m2, is afhankelijk van de groepsgrootte en komt bijvoorbeeld bij een maximale groepsgrootte van 6 personen op een verruiming met 9 m2 nuttig, ofwel een totale oppervlakte van 45 m2 nuttig. De vloeroppervlakte van een eenpersoonswoning is reeds gebaseerd op eigen sanitair. Daarnaast is verruiming van de woonkamer in dat geval niet noodzakelijk omdat geen interactie plaatsvindt met andere cliënten. De vloeroppervlakte is derhalve conform het standaardpakket.
Bij rolstoelgebruikers, uitgaande van een draaicirkel van 1,5 m, kan de oppervlakte van de standaard woonfunctie worden verhoogd met 4 m2 nuttig (6 m2 bruto) per plaats. Afhankelijk van de gekozen bouwkundige invulling, kan bij de toepassing van kamergebonden sanitair een toeslag worden toegekend van 2 m2 nuttig (3 m2 bruto) per kamer/bewoner. Deze toeslag komt bovenop de in de standaard woonfuncties begrepen ruimte, van 7 m2 nuttig per unit, voor sanitaire voorzieningen. Uitgaande van bijvoorbeeld een woning voor 3 personen is derhalve rekenkundig 13 m2 (7 + 3 x 2) beschikbaar voor 3 kamergebonden units, ofwel 4 m2 per unit. Bij woningen voor 5 en 6 bewoners komt de toeslag bovenop de ruimte voor 2 sanitaire units van 7 m2 elk (dus 14 m2 totaal). Voor een woning voor
21
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
verdieping
begane grond
Een voorbeeld van twee gekoppelde woningen voor elk 5 cliënten, waarvan per woning 3 meervoudig complex gehandicapte (MCG) bewoners. De woning omvat in de bouw geintegreerde ICT-toepassingen en een tilliftsysteem
22
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Tabel 5
resumé vloeroppervlakte wonen (zie ook bijlage 1)
doelgroep
bruto m2 per bewoner 1 persoon 2 personen 3 tot 6 personen
basiskwaliteitseis in nuttige m2 per ruimte
standaard
55
44
42
zit-/slaapkamer 12,
met individueel sanitair
55
47
45
slaapkamer 10
rolstoelgebruikers
61
50
48
zit-/slaapkamer 12,
rolstoelgebruikers met individueel sanitair
61
53
51
sanitaire unit 7
ernstige gedragsproblematiek
55
49
47
zit-/slaapkamer 12
18
12
met afzonderingsruimte (per ruimte) meervoudig complexe handicaps
55
zit-/slaapkamer 12
met ligbox in de woonkamer (per ligbox)
63
55
6
4
met snoezelruimte (per ruimte)
18
12
handicaps is een grotere nuttige oppervlakte vereist, omdat vaak sprake is van het gebruik van grotere rolstoelen en schelpen met een draaicirkel van 1,8 m. Bij de oppervlakte per plaats is uitgegaan van kamergebonden sanitair. Te overwegen is per twee kamers het sanitair te koppelen tot een ruimere aangepaste badkamer. Voor meerpersoonswoningen is een toeslag opgenomen van 1,5 m2 nuttig (2 m2 bruto) per plaats voor het realiseren van een oplaadruimte voor rolstoelen dan wel bergruimte voor verrijdbare tilliften. Oplaadruimten en bergruimten zijn noodzakelijk, enerzijds in verband met voldoende afzuigmogelijkheden bij het opladen, anderzijds voor het realiseren van obstakelvrije doorgangen bij calamiteiten. In de eenpersoonswoningen zijn hiervoor voldoende oplossingsmogelijkheden binnen de genoemde oppervlakte aanwezig. Voor eventuele extra ruimte in de woonkamer voor de plaatsing van een ligbox is een nuttige oppervlakte van ten minste 4 m2 (6 m2 bruto) per box op te nemen. Aan de toepassing van een eventuele snoezelruimte is een nuttige oppervlakte van ten minste 12 m2 (18 m2 bruto) per woning toe te kennen.
Voor cliënten met gedragsproblemen die niet individueel wonen kan in groepswoningen behoefte bestaan aan een afzonderingsruimte met een nuttige oppervlakte van ten minste 12 m2 per woning, ofwel tenminste circa 18 m2 bruto. Voor cliënten met een SGLVG-verblijfindicatie en voor cliënten in LVG-achtervangvoorzieningen kunnen de kaders voor cliënten met ernstige gedragsproblemen worden gehanteerd. Overigens kan voor deze cliënten wel behoefte bestaan aan een verzwaarde bouwkundige uitvoering. Op de kosten daarvan wordt ingegaan in hoofdstuk 6. Voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren met psychiatrische en gedragsstoornissen is een multidisciplinaire benadering vereist. Voor de behandeling van deze cliënten kunnen multifunctionele centra (MFC’s) worden gerealiseerd. Voor een MFC wordt uitgegaan van 24 behandelplaatsen. Een MFC unit bestaat uit ondersteunende faciliteiten ten behoeve van therapie, recreatie en medische en paramedische zorg, en uit verblijffaciliteiten. De woonfunctie binnen een MFC is ondergeschikt aan de behandelfunctie gezien de behandeltermijn, er is geen sprake van een permanente woonfunctie. Voor de uitwerking van een MFC unit wordt verwezen naar de maatstaf ten behoeve van bouwplannen voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
5.2.2 Inloopcentra
Voor een aantal woonfuncties, waarvoor woningen soms geen of onvoldoende ruimte bieden, of voor andere functies die bij voorkeur in de woonomgeving uitgeoefend moeten kunnen worden, kunnen inloopcentra worden gerealiseerd.
Meervoudig complexe handicaps (MCG)
Voor cliënten met ernstige meervoudige complexe
23
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
plattegrond
Een voorbeeld van een voorziening voor dagbesteding mede afgestemd op meervoudig complex gehandicapten (MCG) met een flexibele opzet (restaurant is ook te benutten als toneelruimte).
24
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Veel voorkomende functies/ruimten in inloopcentra zijn: een gezamenlijke huiskamer, ontmoetingsruimte voor vrijetijdsbesteding, ruimten voor het gezamenlijk bereiden en gebruiken van maaltijden. Een inloopcentrum kan een nuttige vloeroppervlakte van 82 m2 (121 m2 bruto) hebben, gebaseerd op een woonkamer met een nuttige vloeroppervlakte van 36 m2 ten behoeve van 6 tot 8 cliënten. Per extra cliënt meer kan het oppervlak van de woonkamer met circa 2 m2 nuttig worden vergroot. De omvang van de woon-/eetkamer moet zodanig zijn dat een huiskamersfeer kan worden gecreëerd. De vloeroppervlakte van de overige ruimten is niet afhankelijk van het aantal cliënten dat gebruik maakt van het inloopcentrum. Gezien de samenhang met het wonen is deze functie hier opgenomen. Het ruimtegebruik is echter deels toe te rekenen aan de hoofdfunctiegroep dagen vrijetijdsbesteding en deels aan de hoofdfunctiegroep zorg. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van eventueel in een inloopcentrum op te nemen ruimten.
behoefte kan bestaan aan meer verkeersruimte, ligbedden e.d.). Ook kan het een gevolg zijn van een kleinere groepsgrootte, die weer samenhangt met de benodigde intensieve begeleiding. De nuttige oppervlakte kan eveneens verder worden uitgebreid met ruimten voor specifieke functies als een zorgbadkamer of snoezelruimte. De noodzaak van afwijkingen dient te allen tijde te worden onderbouwd. Arbeidsmatige dagbesteding
Veel voorkomende werkzaamheden met bijbehorende accommodaties zijn: • verpakkings- en assemblagewerk, waarvoor flexibel in te richten bedrijfsruimten het meest geschikt zijn; • creatieve werkzaamheden als kaarsen maken, kaarten maken, pottenbakken en weven, waarvoor eveneens flexibel in te richten en aan te passen atelierruimtes het meest geëigend zijn; • werken in winkels waar eigen producten worden verkocht, al dan niet gekoppeld aan de bedrijfsruimte waar deze producten gemaakt worden; • werken in de horeca (lunchroom) of een museum; • werken in de land- en tuinbouw, waarvoor bijvoorbeeld kassen, schuren of (kinder)boerderijvoorzieningen nodig kunnen zijn. Het soort arbeid bepaalt de sfeer, de omvang en afwerkingsniveau van de voorziening, alsmede de gewenste situering/locatie.
5.3 Hoofdfunctiegroep dag- en vrijetijdsbesteding
5.3.1 Voorzieningen voor dagbesteding Ook bij dagbesteding dient het uitgangspunt te zijn een zo genormaliseerd mogelijke oplossing, waar mogelijk bij bedrijven, eventueel met begeleiding vanuit de instelling. Waar dit niet mogelijk is zal via de WZV kunnen worden gebouwd voor deze voorzieningen.
In bijlage 2 is voor arbeidsmatige dagbesteding een overzicht opgenomen van mogelijk te realiseren ruimten, uitgaande van groepen van 10 deelnemers. De groepsgrootte is geen vast gegeven; waar mogelijk kan worden uitgegaan van grotere groepen; waar nodig gezien de doelgroep kan ook van kleinere groepen worden uitgegaan. De tabel is opgesplitst naar ruimten per groep, ruimten per locatie, kantoorfuncties en specifieke ruimten samenhangend met de problematiek van de gebruikers. De maximale nuttige oppervlakte van de ruimten per groep van 10 deelnemers is 110 m2 (165 m2 bruto). Aangevuld met een nuttige oppervlakte van 30 m2 (45 m2 bruto) per locatie voor ruimten die niet afhankelijk zijn van het aantal gebruikers. Het totaal komt derhalve uit op circa 210 m2, ofwel 21 m2 gemiddeld per plaats.
Gezien de noodzakelijk geachte flexibiliteit van de ruimten wordt van gemiddelde ruimtebehoeften en afwerkingniveaus uitgegaan. Een van de gemiddelden afwijkend ruimtebeslag of kwaliteitsniveau kan noodzakelijk zijn vanwege de te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld opstelruimte voor hulpmiddelen of machines), of in verband met de problematiek van de gebruikers (bij cliënten met autistische of gedragsproblemen kan behoefte bestaan aan afgescheiden werkplekken, terwijl bij een grote concentratie van cliënten met mobiliteitsproblemen
25
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
plattegrond
Een tuin/kas voor dagbestedingsactiviteiten met rustruimten, kantoorruimten en sanitaire voorzieningen. De voorziening komt in de wijk door omgekeerde integratie.
26
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Tabel 6
resumé vloeroppervlakte dagbesteding (zie ook bijlage 2)
arbeidsmatige en (re)creatieve dagbesteding
bruto m2 per groep van maximaal deelnemers per locatie
groepsgerelateerde ruimte
100
groepsgerelateerde te koppelen ruimte
65
ruimte per locatie subtotaal
basiskwaliteitseis in nuttige m2
35 25 45
165
kantoorfuncties
45 44
doelgroepafhankelijk (MCG) totaal bruto oppervlakte
per fte
19
159 165
De omvang van eventueel bij de dagbesteding op te nemen ruimten voor kantoorfuncties is in principe afhankelijk van het aantal fte’s en het overige gerealiseerde c.q. te realiseren kantorenbestand van de gehele instelling. Vooral de ruimten voor bijvoorbeeld horeca-achtige voorzieningen zijn dermate afhankelijk van het aantal bezoekers (klanten), dat alleen een toets op doelmatigheid zal kunnen plaatsvinden aan de hand van de relatie tussen de kosten en het aantal plaatsen dagbesteding dat in de voorziening kan worden geboden. In zijn algemeenheid kan bij buitenwerkzaamheden volstaan worden met eenvoudige bouwkundige voorzieningen. Gedacht kan worden aan een slechtweeraccommodatie c.q. lunchruimte met sanitaire voorzieningen, alsmede opslagruimten voor materiaal en materieel. Het investeringsniveau per m2 voor deze voorzieningen is dan ook lager dan voor de overige activiteitenruimten. Minimale of maximale afmetingen van kassen en boerderijen zijn op voorhand niet te geven. Bouwplannen zullen moeten worden getoetst op functionaliteit en doelmatigheid van de bestedingen, in relatie tot het aantal cliënten dat gebruik maakt van de voorzieningen.
248
19 19
bijkomende problematiek, op basis van een groepsgrootte van 10. Het bij deze groep behorende maximale ruimtebeslag is berekend op 21 m2 bruto per plaats. Zoals eerder is aangegeven is de groepsgrootte van 10 geen hard gegeven maar een gehanteerd uitgangspunt ter bepaling van een virtuele bruto oppervlakte per plaats met een bijbehorend investeringsbedrag. (Re)creatieve dagbesteding
Voor de bezigheidsactivering zijn veelal flexibele ruimten gewenst met een huiskamerachtige sfeer. Deze ruimten kunnen voor een deel vergelijkbaar zijn met de atelierruimten. Daarnaast zal voor een aantal van deze cliënten behoefte kunnen bestaan aan snoezelruimten (zowel droog als nat), rustruimten en afzonderingsruimten. De snoezelruimte met regelbare verlichting, moet kunnen worden verduisterd ten behoeve van beeldprojectie. De nuttige vloeroppervlakte dient 12 tot 15 m2 te zijn uitgaande van gelijktijdige aanwezigheid van 2 tot 3 personen. De rustruimten dienen zodanig te worden gesitueerd in de plattegrond dat geluidsoverlast wordt beperkt. De ruimten dienen verduisterd te kunnen worden en in verband met tochtverschijnselen te zijn voorzien van bij voorkeur mechanische afzuiging. Voor de omschrijving van een afzonderingsruimte wordt verwezen naar de afzonderingsruimte bij de hoofdfunctiegroep wonen. Een nadere uitwerking van de mogelijke ruimten voor (re)creatieve dagbesteding met hun nuttige vloeroppervlakte is eveneens gegeven in bijlage 2.
Voor de doelmatigheidstoets zal moeten worden uitgegaan van het in de financiële paragraaf opgenomen maximale investeringsbedrag per plaats dagbesteding. Bij de berekening van dit maximale investeringsbedrag wordt uitgegaan van een virtuele voorziening gebaseerd op een standaard voorziening voor dagbesteding voor een doelgroep zonder
27
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
gevel
plattegrond
Een voorbeeld van zes naast elkaar gelegen appartementen voor 6 bewoners, met daarnaast twee gekoppelde appartementen als inloopcentrum/steunpnt.
28
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
5.3.2 Voorzieningen voor vrijetijdsbesteding
op de te stellen eisen van de verschillende sportfederaties. Teneinde de verhuurbaarheid te vergroten zal gestreefd moeten worden naar universele sportzalen/-hallen. De maximaal te realiseren oppervlakte is afhankelijk van medegebruik door partners. De onderbouwing van de noodzaak zal gepaard dienen te gaan met intentieverklaringen van de bij het initiatief betrokken partijen. In bijlage 2 is een overzicht gegeven van eventueel op te nemen ruimten bij het realiseren van een zwembad en sportzaal/-hal.
Het betreft vooral recreatieve en ontmoetingsruimten en sport-/bewegingsruimten. Wanneer voor deze functie moet worden gebouwd dienen gebruikscombinaties met en/of medegebruik door nietgehandicapten gegarandeerd te zijn. Vooral voor recreatie en ontmoeting lijkt gecombineerd gebruik goed te realiseren. Te denken valt aan het (buiten werktijd) benutten van lunchruimtes van dagbestedingvoorzieningen voor gemeenschapsruimten. Dit dubbelgebruik kan eventueel leiden tot een verruiming van de voorzieningen, door bijvoorbeeld extra bergruimte en/of keukenfaciliteiten en uitgiftemogelijkheden. Ook kan gedacht worden aan de ruimtes van een inloopcentrum. De woonkamer, tevens ontmoetings-/soosruimte, van een inloopcentrum behoort in feite tot de vrijetijdsbesteding.
De ruimten ten behoeve van de hoofdfunctiegroep dag- en vrijetijdsbesteding zijn overigens eveneens te combineren met en te koppelen aan ruimten voor medische en paramedische dienst.
5.4 Hoofdfunctiegroep zorg
Tot de ontmoetingsruimten worden ook de specifieke ruimten gerekend zoals stilte-/meditatie-/gebedsruimte en dergelijke. Een ruimte voor geestelijk verzorgers opgenomen bij de hoofdfunctiegroep zorg kan hieraan worden gekoppeld. De noodzaak tot bouw voor deze voorzieningen zal moeten worden onderbouwd. Dubbelgebruik is op voorwaarden mogelijk, te denken valt aan een verrijdbaar altaar/preekstoel in een ontmoetingsruimte. Bij het stiltecentrum kan tevens behoefte bestaan aan een kleed-/voorbereidingsruimte, eventueel te combineren met de werkruimte voor een geestelijk verzorger. Een ruimte die tevens dienst zou kunnen doen als mortuarium moet zodanig zijn gelegen dat een ongestoorde toegang is verzekerd. Tevens dienen bijbehorende voorzieningen zoals garderobe, toiletten en wachtruimte in de directe nabijheid aanwezig te zijn.
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van reguliere medische en paramedische voorzieningen in de maatschappij. Het gebruik van medische en paramedische voorzieningen in de maatschappij is evenwel niet altijd mogelijk. Het kan zijn dat de voorzieningen en/of behandelaars in de maatschappij niet zijn afgestemd op verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapte cliënten. Ook kan het voor bepaalde bewoners vanwege hun handicap(s) niet goed mogelijk zijn gebruik te maken van medische en paramedische voorzieningen in de maatschappij. Te denken valt aan (ernstig) gedragsgestoorde bewoners, autistische bewoners, meervoudig complex gehandicapte bewoners (voorheen bedlegerige) en ouderen. Voor mogelijke nadere uitwerkingen wordt verwezen naar Bijlage 3.
5.4.1 Voorzieningen voor medische zorg In bijlage 2 is een overzicht gegeven van eventueel op te nemen ruimten bij het realiseren van een recreatiezaal.
Huisartsfunctie
De huisartsvoorziening bij een instelling zal bestaan uit een solopraktijk met een beperkte omvang, met een oppervlakte van 45 m2 bruto. De eventueel te realiseren ruimten ten behoeve van een huisartspraktijk zijn: spreekkamer, onderzoekkamer, behandelkamer, wachtruimte en administratieruimte gecombineerd met een laboratoriumfunctie.
Voor sport-/bewegingsruimten kan worden gedacht aan het inhuren van, dan wel het verhuren aan gemeenten en sportverenigingen van sportfaciliteiten. Voor de omvang en de afmeting van de sportfaciliteiten zal moeten worden aangesloten
29
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
verdieping
plattegrond
Een voorbeeld van een activiteiten-/dienstencentrum, ook afgestemd op meervoudig complex gehandicapten, in twee bouwlagen (met lift) met zorgbadkamers, rustkamers, snoezelruimte en ruimten voor fysiotherapie, logopedie, locatiehoofd, vergaderen en een was- en linnenruimte.
30
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
realiseren ruimten behoren therapieruimten en ADLoefenruimten zoals een keuken, een bad-, slaap- en woonkamer. Daarnaast kan atelierruimte noodzakelijk zijn voor rolstoelaanpassingen en prothesen en een werkruimte voor administratieve verwerking van de behandeling.
Tandartsfunctie
De eventueel te realiseren behandelkamer van de tandarts is bestemd voor tandverzorging en mondhygiëne. De ruimte zal niet permanent door een tandarts worden benut en kan daarom ook worden gebruikt voor mondhygiëne of eventueel prothesemaker. Uitgegaan wordt van een beperkte voorziening met een oppervlakte van 40 m2 bruto.
Orthopedie
De functiegroep orthopedie heeft tot doel het zoveel mogelijk verminderen van afwijkingen en compenseren van afwijkingen in het menselijk bewegingsapparaat. Hiertoe kunnen aangepaste hulpmiddelen en prothesen dienen. Tot de eventueel te realiseren ruimten behoort een ontvangst-/spreekkamer ter bespreking van de mogelijke toe te passen hulpmiddelen en behoren diverse werkplaatsruimten.
5.4.2 Voorzieningen voor paramedische zorg Fysiotherapiefunctie
De functiegroep fysiotherapie heeft tot taak het verrichten van onderzoek van cliënten en het geven van fysiotherapeutische behandelingen aan cliënten. Fysiotherapie kent drie therapievormen: oefentherapie, massagetherapie en fysiotechniek. Een onderscheid wordt gemaakt tussen actieve en passieve behandelingen. Tot de actieve behandelingen wordt doorgaans het oefenen gerekend, dat zowel individueel als in groepsverband kan gebeuren. De passieve behandelingen worden meestal individueel gegeven. Hiertoe rekent men massages, manipulatie, bestralingen en elektrotherapieën. De behandelingen zijn gebaseerd op manuele energie, alsmede op mechanische, thermische, actinische en elektrische prikkels. Het onderzoek en de behandeling kan in speciale daartoe ingerichte ruimten plaatsvinden maar kan ook in de woning van de cliënt of in dagbestedingsvoorzieningen worden verricht.
Logopedie
De functiegroep logopedie heeft tot doel door spraaken ademhalingsoefeningen de communicatiemogelijkheden van cliënten te verbeteren. De oefeningen kunnen zowel individueel als in groepsverband plaatsvinden. Tot de eventueel te realiseren ruimten behoren ruimten voor groepstherapie, testruimten alsmede werkruimten voor therapeuten. De testruimte dient te worden gesitueerd op een rustige plaats in het gebouw. De ruimte is bestemd voor toon- en spraakaudiometrie en dient daartoe redelijk geluiddicht te zijn. De ruimte voor individuele therapie, uitwerken, onderzoek en rapportage dient geschikt te zijn voor een cliënt, een begeleider en een logopedist en dient een goede geluidsisolatie te hebben. De ruimte kan tevens worden benut voor een akoepedist.
Tot de eventueel te realiseren ruimten voor de functie fysiotherapie behoren oefenruimten, ruimte voor massage, ruimte voor fysisch-technische applicaties en ruimte voor hydrotherapie met daarnaast een werkruimte voor administratieve verwerking van de behandeling.
Psycho-sociaal-culturele zorg
De psycho-sociaal-culturele zorg omvat in hoofdopzet zorg middels onderzoek en behandeling door psychiater, psycholoog, pedagoog, psychomotore therapeut, speltherapeut maatschappelijk werker, geestelijk verzorger en activiteitenbegeleider. Tot de eventueel te realiseren ruimten behoren kantoorruimtes/spreekkamers, observatieruimten en vergaderruimten. Gedacht kan worden aan kleine individuele werkkamers en afzonderlijke gezamenlijk te gebruiken vergader-/spreekkamers of ruimere werkkamers met een zit-/spreekgelegenheid.
Ergotherapie
De functiegroep ergotherapie heeft tot doel de cliënt door bewegingsoefeningen en begeleidingsactiviteiten zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren, zowel wat betreft een betere algemene beheersing en beweeglijkheid van (vooral) armen en handen, als ten behoeve van de specifieke ADL-functies. Dit laatste kan betrekking hebben op de eigen persoonlijke verzorging, namelijk wassen, scheren, tanden poetsen, kleden, w.c. gebruiken. Tot de eventueel te
31
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
5.4.3 Voorzieningen voor woonbegeleiding
In bijlage 4 zijn de diverse onderdelen van een separeereenheid met twee kamers opgenomen. Uitgaande van de daar beschreven nuttige oppervlakte per onderdeel komt de totale nuttige oppervlakte van deze voorziening op 45 m2 (65 m2 bruto). Voor de verdere te stellen eisen wordt verwezen naar de afzonderlijke maatstaven separeervoorzieningen GGZ (rapport nr. 0.74).
Steunpunt
Een steunpunt wordt opgevat als in hoofdzaak kantoorfuncties ten behoeve van woonbegeleiding. De omschrijving is opgenomen bij de hoofdfunctiegroep ondersteunende functies, onder de functie kantoren (zie 5.5.1). Inloopcentrum
Gezien de verwevenheid met de woonfuncties is de beschrijving van een inloopcentrum opgenomen bij de hoofdfunctiegroep wonen (zie 5.2.2).
5.5 Hoofdfunctiegroep ondersteunende functies
5.4.4 Voorzieningen voor afzonderen en separeren
Tot de ondersteunende functies van een zorginstelling worden gerekend: het bestuur, de directie, personeelszaken, administratie, staffuncties, facilitaire dienst en personeelsvoorzieningen. De meeste van deze functies zullen voornamelijk in kantoorruimten worden uitgeoefend, voor enkele functies kunnen specifieke functiegebonden ruimten nodig zijn, zoals een centrale keuken, een werkplaats technische dienst of een magazijn. In het kader van de deconcentratieontwikkelingen zal een toenemend aantal van de ondersteunende functies worden gerealiseerd bij steunpunten, inloopcentra en dagbestedingsruimten. Als gevolg van deze versnippering en schaalverkleining zal de totale ruimtebehoefte voor deze functies, met name de behoefte aan kantoorruimte, toenemen in verband met efficiëntieverliezen.
Om zorginhoudelijke redenen geldt dat zo min mogelijk een beroep zou moeten worden gedaan op mogelijkheden tot afzonderen en separeren van verstandelijk gehandicapten. Niettemin zijn er tijdelijke situaties denkbaar waarin deze functies een verstandige of noodzakelijke oplossing bieden. Afzonderen zal vaker voorkomen en als minder ingrijpend worden ervaren dan separeren. Separeren zou slechts bij uitzondering moeten plaatsvinden, indien sprake is van aantoonbare zeer ernstige gedragsproblematiek (SGLVG-verblijf en open of gesloten LVG-achtervang).De onderbouwing van de noodzaak van deze functies wordt bij de beoordeling zwaar gewogen, waarbij voor separeervoorzieningen geldt dat voor de bouw ervan een instemmend oordeel van de inspectie als doorslaggevend criterium zal worden gehanteerd.
5.5.1 Kantoren Algemeen
Voor de maatstaf voor kantoorruimten wordt verwezen naar de bouwmaatstaven voor algemene en kantoorruimten (rapportnr. 0.81). Het uitgangspunt voor de vloeroppervlakte voor beheer is, in aansluiting op de semimurale richtlijn, gesteld op 2,5 m2 bruto per volledige plaats. De mogelijke kantoorruimten met nuttige vloeroppervlakten zijn in bijlage 4 opgenomen.
Voor afzonderen kan in de woning of in de nabijheid van de werkruimte van een begeleider een afzonderingskamer worden opgenomen. De ruimte moet zodanig zijn gesitueerd dat zo min mogelijk overlast optreedt. Bij voorkeur dient de afzonderingskamer te worden voorzien van een voorruimte c.q. sluis. De nuttige oppervlakte bedraagt 12 tot 14 m2 (18 tot 21 m2 bruto) per kamer/voorziening. Voor de aanvullende eisen wordt verwezen naar de afzonderlijke maatstaven afzonderingsvoorzieningen GHZ (rapport nr. 0.75).
Centraal kantoor
Ten behoeve van de algemene kantoortaken, bestuur, directie, personeelszaken en administratie en een deel van de staffuncties, zal behoefte bestaan aan een centraal gelegen kantoorgebouw.
Voor separeren wordt uitgegaan van een separeereenheid met bijvoorkeur twee separeerkamers.
32
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bij de administratieve dienst kan een onderscheid worden gemaakt tussen personeels- en bewonersgerichte financiële en personenadministratie. Ook algemene taken voor het zorginhoudelijk functioneren van de instelling kunnen in een centraal kantoor worden gehuisvest. De zorgspecifieke taken zijn ondergebracht bij de hoofdfunctiegroep zorg.
toor. De benodigde omvang aan kantoorvoorzieningen dient te worden onderbouwd aan de hand van het aantal functies en het aantal (gelijktijdig) aanwezige medewerkers.
5.5.2 Voorzieningen voor civiele en technische diensten De facilitaire dienst ondersteunt de organisatie bij het uitvoeren van haar taken. De specifieke taken van de facilitaire dienst zijn meestal ondergebracht bij de civiele en technische dienst. In geval van uitbesteden van de werkzaamheden aan derden zal alleen de kantoorfunctie ten behoeve van een huisvestingsfunctionaris of een hoofd civiele dienst resteren. Deze functies zullen in dat geval worden gehuisvest in een centraal bureau.
Steunpunten
Zorg en begeleiding worden in toenemende mate aangeboden en gecoördineerd in of vanuit centrale locaties in de wijk. De steunpunten zijn vooral gericht op zorgondersteuning bij het wonen. In dergelijke kleinschalige geïntegreerde steunpunten worden veelal vooral kantoorachtige functies ondergebracht. Steunpunten in de wijk kunnen zelfstandig worden gerealiseerd, kunnen echter ook worden gekoppeld aan inloopcentra, aan dagbestedingsruimten of aan (een cluster van) woningen.
De activiteiten van de civiele dienst en de technische dienst zijn gericht op de bedrijfsmatige verzorging, de instandhouding en het technisch beheer van de instelling. Voor de opzet en de inrichting van ruimten voor deze diensten zijn de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor civiele en technische diensten (rapportnr. 0.70) van toepassing. De civiele en technische diensten kunnen worden onderverdeeld naar koken en wassen, linnenverzorging, werkplaatsen technische dienst, (centraal) magazijn en de huishoudelijke dienst.
Regio-/divisiekantoren
Afhankelijk van de organisatorische opzet van een zorginstelling en de spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen over het werkgebied, kunnen kantoorfuncties zijn ondergebracht in regiokantoren. Koppeling van een van de regiokantoren aan een centraal bureau valt hierbij uit efficiency-oogpunt te overwegen. Overige kantoorfuncties
Naast de genoemde kantoorfaciliteiten kunnen kantoorruimten zoals eerder opgemerkt ook voorkomen in woningen, dagbestedingvoorzieningen en ruimten voor medische en paramedische zorg. In voorkomende gevallen kan in een woning kantoorruimte opgenomen zijn voor administratieve handelingen, overdracht en verwerking van cliëntengegevens. In dagbestedingvoorzieningen zal minimaal kantoorruimte aanwezig zijn voor een activiteitenbegeleider. Afhankelijk van de omvang van een dagbestedingvoorziening kunnen de kantoorfuncties worden uitgebreid met een manager dagbesteding, een spreekkamer en/of vergaderruimte. De kantoorfuncties voor medische en paramedische zorg zullen meestal zijn ondergebracht bij de overige medische en paramedische ruimten. Daarnaast kan kantoorruimte voor een staffunctionaris zijn ondergebracht bij hetzij het centraal bureau, hetzij een regiokan-
Koken en wassen
Uitgangspunt is dat in de woningen of in inloopcentra wordt gekookt en gewassen. De behoefte aan een centrale keuken zal dan ook in de toekomst afnemen. Waar deze functie toch wordt gewenst, zal de noodzaak van bouw moeten worden aangetoond. Voor de uitwerking wordt verwezen naar de hiervoor afzonderlijk opgestelde maatstaf centrale keuken (rapportnr. 0.79). Wasserijen worden inmiddels beschouwd als een nietnoodzakelijk bestanddeel van een gezondheidszorgvoorziening, waarvoor derhalve binnen de WZV niet gebouwd wordt. (Centraal) Magazijn
De (centrale) magazijnen zijn tot op heden voornamelijk op de instellingsterreinen gerealiseerd. Met de ingezette deconcentratie van voorzieningen zal de
33
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
noodzaak van een (centraal) magazijn op de hoofdlocatie afnemen. Daarentegen kan meer magazijnruimte in de nabijheid van woonvoorzieningen gewenst zijn, te denken valt hierbij aan magazijnruimte in steunpunten, inloopcentra en dagbestedingsvoorzieningen. De noodzaak van een centraal magazijn zal nader moeten worden onderbouwd. Voor de opzet en de inrichting van een centraal magazijn zijn de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor civiele en technische diensten (rapportnr. 0.70) van toepassing.
normering Lichamelijk Gehandicaptenzorg.) In het oppervlak voor een rolstoelwerkplaats is tevens begrepen de bij de functie ergotherapie vermelde atelierruimte (met een nuttige oppervlakte van 12 m2) voor rolstoelaanpassingen en prothesen. Bij de aanwezigheid van een werkplaats voor de technische dienst zijn werkplaatsruimtes gecombineerd te gebruiken en is een efficiencywinst te behalen. Voor de opzet en de inrichting van de werkplaats technische diensten is de bouwmaatstaf voor werkplaatsen technische dienst in de zorgsector (rapportnr. 0.87) van toepassing.
Huishoudelijke dienst
Per voorziening voor wonen, dagactivering of kantoren, is een ruimte voor opslag van schoonmaakmateriaal en –materieel vereist. Dit geldt zowel bij eigen huishoudelijk personeel als bij de inhuur van een professioneel schoonmaakbedrijf.
5.5.3 Personeelsvoorzieningen Tot de personeelsvoorzieningen worden voorzieningen voor een slaapwacht gerekend alsmede personeelstoiletten en douches, afsluitbare garderobes en eventueel een rookruimte. De personeelsvoorzieningen zijn bij de verschillende hoofdfuncties noodzakelijk c.q. kunnen bij verschillende hoofdfuncties worden ondergebracht. Een andere personeelsvoorziening is een personeelsrestaurant. Deze voorzienig maakt onderdeel uit van een centraal bureau en is in het ruimtebeslag voor beheer meegenomen. De ruimte voor een slaapwacht kan op meerdere plaatsen worden ondergebracht zoals in een woning, een inloop centrum, een steunpunt, of bij een andere zorgaanbieder. De omvang van deze ruimte is niet gerelateerd aan het aantal plaatsen. Voor een ruimte voor een slaapwacht kan worden uitgegaan van een nuttige vloeroppervlakte van 7 m2 voor de slaapkamer en 4 m2 voor het sanitair (16 m2 bruto totaal). In de ruimte moet rekening worden gehouden met de opstelling van een afsluitbare garderobekast.
Werkplaats technische dienst
De benodigde omvang van een dergelijke ruimte is afhankelijk van de werkzaamheden die hier worden verricht en van het aantal medewerkers. In eerste instantie wordt uitgegaan van het uitbesteden van deze werkzaamheden. Indien dit niet mogelijk dan wel gewenst is, kan na toelichting binnen de WZV bouw plaatsvinden. De bouwplannen voor deze functie zullen moeten worden onderbouwd met een beschrijving van de op te nemen functies en een opgave van het aantal medewerkers. Beoordeling zal vervolgens plaatsvinden op basis van het doelmatigheidsbeginsel. Overigens zal door het toenemen van het aantal huurpanden het aantal uit te voeren werkzaamheden afnemen, immers de verantwoordelijkheid voor het onderhoud aan het casco ligt in dat geval bij de verhuurder. Bij instellingen met grote aantallen motorisch gehandicapten kan behoefte bestaan aan een technische dienst voor constructie, aanpassing en onderhoud van rolstoelen, schelpen, driewielers en dergelijke. (Aan deze voorzieningen zal aandacht worden besteed in het kader van de lopende Uitvoeringstoets behoefte-
Voor de personeelsvoorzieningen kunnen de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor personeelsvoorzieningen (rapportnr. 0.71) een hulpmiddel zijn.
34
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
6 Financiële aspecten
6.1 Inleiding vermenigvuldigd met de grondkosten per m2. Voor bijvoorbeeld een standaard appartement met een oppervlakte van 55 m2 bruto komt dit neer op 1 14.465,-- op prijspeil 1 januari 2001.
Op basis van de aangegeven, dan wel te berekenen, bruto oppervlaktes zijn per hoofdfunctiegroep de maximaal toegestane investeringskosten te berekenen. Binnen de maximale kaders zijn alternatieve invullingen mogelijk, mits tenminste de in hoofdstuk 4 omschreven basiskwaliteitseisen worden gerealiseerd. Hierna is per hoofdfunctiegroep een rekenvoorbeeld gegeven van hoe de maximale investeringskosten aan de hand van de vigerende bouwkostennota zijn te bepalen. De gehanteerde investeringskosten per m2 in de rekenvoorbeelden hebben betrekking op intramuraal geïndiceerde cliënten met een intensieve zorgvraag. Bij dergelijke verstandelijk gehandicapten wordt in verband met de te stellen eisen aan werktuigbouwkundige installaties van een hoger investeringsniveau uitgegaan dan gebruikelijk is bij de bouw voor semimuraal geïndiceerde cliënten.
Investeringen, exclusief grond- en startkosten
Uitgangspunt is het in de bouwkostennota opgenomen investeringsbedrag voor een instellingswoonvoorziening. Uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001 is dit 1 1.493,-- per bruto m2. De investeringen, exclusief grond- en startkosten, voor bijvoorbeeld een standaard appartement met een oppervlakte van 55 m2 bruto komen neer op 1 82.115,-- op prijspeil 1 januari 2001. Startkosten
De derde component van de investeringskosten, de startkosten, is niet normatief vastgelegd. Op basis van een adstructie van de kosten wordt in samenhang met vergelijkbare plannen de hoogte van de startkosten beoordeeld. In de praktijk blijken deze kosten te variëren tussen de 1 en 2% van de bouwkosten.
6.2 Hoofdfunctiegroep wonen
Ernstige gedragsproblemen
Bij deze groep kunnen op basis van bovenstaande rekenmethodiek de maximale investeringskosten worden berekend. De additionele investeringskosten voor de toepassing van een afzonderingsruimte kunnen op dezelfde wijze worden berekend.
De totale maximale investeringskosten zijn opgebouwd uit een drietal kostencomponenten, te weten: • de grondkosten • de investeringen • de startkosten Grondkosten
SGLVG-verblijf en LVG-achtervang
Uitgangspunt is het in de bouwkostennota opgenomen investeringsbedrag voor de grondkosten. Uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001 zijn de grondkosten voor een gehele instelling, met een normatieve bruto oppervlakte van maximaal 63 m2 per plaats, 1 16.563,-- per plaats. De grondkosten ter grootte van 1 263,-- per m2 zijn hiervan af te leiden. De grondkosten bestaan derhalve uit de maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte
Op vergelijkbare wijze kunnen bij deze groepen op basis van bovenstaande rekenmethodiek de maximale investeringskosten worden berekend. Voor de berekening van de investeringen exclusief grond- en startkosten kunnen de investeringskosten voor een woning worden verhoogd met een toeslag van 10% voor een verzwaarde bouwkundige uitvoering. Voor bijvoorbeeld een standaard appartement met een oppervlakte van 55 m2 bruto komt dit neer op
35
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
1 90.310,-- op prijspeil 1 januari 2001. De grondkosten blijven gelijk, ofwel 1 14.465,--.
ningen niet al via een andere regeling (bijvoorbeeld de WVG) gerealiseerd kunnen worden. Voor het realiseren van deze vaak installatietechnische aanpassingen ten behoeve van domoticatoepassingen kan een extra investering van 1 2.270,-- per woning worden gehanteerd.
Additionele investeringskosten
Naast de standaard investeringskosten zijn additionele investeringskosten toegestaan voor specifieke voorzieningen. Voor visueel gehandicapten kan voor de toepassing van speciale armaturen een toeslag van 1 55,-- per m2 op prijspeil 1 januari 2002 worden toegekend. Voor de toepassing van een plafondtilliftsysteem kan een additioneel bedrag van 1 6.625,-- op prijspeil 1 januari 2002 per gerealiseerde plaats worden gehanteerd. In het signaleringsrapport ICT en de bouwkundige zorginfrastructuur is aangegeven dat vanuit de huidige kostennormering marginale systemen voor hulproep zijn voorzien. Volgens hetzelfde onderzoek kunnen bewakingssystemen gedeeltelijk worden bekostigd uit de exploitatie, doordat een besparing op personeel mogelijk is. Voor de toepassing van meer uitgebreide systemen, en voor het maken van extra aansluitingen voor data, telefonie en (glasvezel) netwerken voor terreinen en vaste verbindingen naar locaties, kan een verhoging van de investeringskosten voor elektrotechnische voorzieningen worden gehanteerd van circa 1 23,-per bruto m2.
Een aantal van de beschreven additionele kostenposten, zoals aangepaste verlichting en plafondtilliften, alsmede kosten verband houdend met verzwaarde bouwkundige uitvoering, zal ook kunnen voorkomen bij voorzieningen voor dag- en vrijetijdsbesteding en bij voorzieningen voor de zorg. In voorkomende gevallen zal hiermee naar analogie van de kosten voor de functiegroep wonen rekening kunnen worden gehouden.
6.3 Hoofdfunctiegroep dag- en vrijetijdsbesteding
De berekeningswijze van de totale maximale investeringskosten voor de hoofdfunctiegroep dag- en vrijetijdsbesteding is overeenkomstig de berekeningswijze voor de functiegroep wonen. Echter voor de berekening van de investeringen, exclusief grond- en startkosten, is het uitgangspunt het in de bouwkostennota opgenomen investeringsbedrag voor dagbesteding. Uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001 is dit 1 1.239,-- per bruto m2 op prijspeil 1 januari 2001. Voor het inhuren van een plaats en voor de doelmatigheidstoets bij alternatieve plannen wordt uitgegaan van een virtuele voorziening van gemiddeld 21 m2 bruto per plaats.
Zorginfrastructuur bij scheiden van wonen en zorg
In geval van scheiden van wonen en zorg kan een instelling in de door de verstandelijk gehandicapte(n) zelf gehuurde of gekochte woning investeringen doen voor bepaalde voorzieningen en aanpassingen die aantoonbaar onderdeel vormen van de zorginfrastructuur. Voorwaarde daarvoor is dat dergelijke voorzie-
Voorzieningen voor een verzwaarde bouwkundige uitvoering en centrale ver-/ontgrendeling zijn hier niet opvallend aanwezig.
36
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Het bijbehorende maximale investeringsbedrag op basis van de vigerende bouwkostennota op prijspeil 1 januari 2001 is 1 31.542,--, zijnde 1 5.523,-- aan grondkosten en 1 26.019,-- aan overige investeringskosten per plaats. Zoals bij het wonen is aangegeven zal een aantal extra kostenposten samenhangend met de problematiek van de doelgroep ook bij de voorzieningen voor dag- en vrijetijdsbesteding kunnen voorkomen. Voor verzwaarde bouwkundige uitvoering en voor de toepassing van speciale verlichting kunnen de uitgangspunten conform het wonen worden gehanteerd. Voor de toepassing van een plafondtilliftsysteem in een zorgbadkamer of in een snoezelhoek zal de beoordeling van de kosten plaatsvinden naar rato van de gehanteerde bedragen bij de hoofdfunctiegroep wonen.
zorg worden gehanteerd, zijnde 1 1.408,-per bruto m2, uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001. Specifieke investeringskosten
Naast de standaard investeringskosten zijn specifieke investeringskosten toegestaan voor specifieke voorzieningen. Voor de toepassing van een therapiebad kan worden uitgegaan van een hoger investeringsbedrag. De beoordeling zal aan de hand van de onderbouwing plaatsvinden, waarbij in principe wordt uitgegaan van het in de semimurale sector gehanteerde investeringsbedrag, zijnde 1 2.519,-- per m2 bruto op prijspeil 2001. Voor de toepassing van een separeervoorziening kan worden uitgegaan van de in de afzonderlijke maatstaf vermelde investeringskosten (rapportnr. 0.74).
6.4 Hoofdfunctiegroep zorg 6.5 Hoofdfunctiegroep ondersteunende functies De berekeningswijze van de totale maximale investeringskosten voor de hoofdfunctiegroep zorg is eveneens overeenkomstig de berekeningswijze voor de functiegroep wonen. Echter voor de berekening van de investeringen, exclusief grond- en startkosten, is het uitgangspunt het in de bouwkostennota opgenomen investeringsbedrag voor dagbesteding. Uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001 is dat 1 1.239,-- per bruto m2 op prijspeil 1 januari 2001. Bij een substantieel aandeel aan kantoorfuncties binnen deze hoofdfunctiegroep kan voor de kantoorfuncties binnen deze hoofdfunctiegroep het uitgangspunt voor de kantoorruimte voor ambulante
De berekeningswijze van de totale maximale investeringskosten voor de hoofdfunctiegroep ondersteunende functies is overeenkomstig de berekeningswijze voor de functiegroep wonen. Echter voor de berekening van de investeringen, exclusief grond- en startkosten, is het uitgangspunt het in de bouwkostennota opgenomen investeringsbedrag voor kantoor ambulante zorg. Uitgaande van de vigerende bouwkostennota 2001 is dit 1 1.408,-- per bruto m2 op prijspeil 1 januari 2001.
37
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 1 Uitwerking wonen
Hieronder volgt een opsomming van de elementen waaruit de diverse woonfuncties zijn opgebouwd.
Tabel 7
uitwerking standaardwoning voor 6 bewoners zonder bijkomende handicaps
vloeroppervlakte (m2)
functie/ruimte
nuttig standaard woon-/eetkamer
basiskwaliteitseis
bruto standaard
36
52
6
9
keuken bergruimte binnen
6
9
bergruimte buiten
12
18
wassen en drogen ruimte slaapwacht met sanitaire voorzieningen zit-/slaapkamers
6
9
11
16
6 x 14 = 84
sanitaire voorzieningen (2 units) maximaal totaal
6 x 12 = 72
122
14
20
175
*255
* overeenkomend met 42 m2 per plaats.
Tabel 8
uitwerking inloopcentrum
vloeroppervlakte (m2)
functie/ruimte
nuttig standaard woon-/eetkamer
basiskwaliteitseis
36
30
bruto standaard 52
keuken
6
9
magazijn/opslagruimte
6
9
koelruimte voor te verstrekken maaltijden
3
5
hobbyruimte
12
10
18
ruimte slaapwacht met sanitaire voorzieningen
11
11
16
8
7
zorgbadkamer maximaal totaal
82
38
12 121
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 2 Uitwerking voorzieningen voor dag- en vrijetijdsbesteding
Arbeidsmatige en (re)creatieve dagbesteding
Bij de standaardruimten voor dagbesteding per groep van 10 deelnemers, zal de keuze tussen een bedrijfsruimte dan wel een atelierruimte afhangen van het type werkzaamheden en activiteiten.
Tabel 9
uitwerking standaardruimten dagbesteding
vloeroppervlakte (m2)
typen ruimten per groep
nuttig standaard bedrijfsruimte of atelierruimte
basiskwaliteitseis 45
ruimte activiteitenbegeleider bergruimte opstelruimte hulpmiddelen
bruto standaard
35
67
6
9
10
15
6
9
te combineren ruimten bij meerdere groepen toiletten (1 heren, 1 dames met voorruimte)
8
8
12
invalidentoilet
5
5
8
pantry
3
2,5
5
lunch-/koffieruimte (per groep van 10 met begeleiding)
15
12
22
magazijnruimte (richtsnoer 1 m2 /cliënt)
10
10
15
garderobe (per groep van 10 met begeleiding) totale oppervlakte voor een groep van 10 deelnemers
39
2
3
110
165
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
De bijkomende ruimten die per locatie gewenst kunnen zijn hebben geen directe relatie met het aantal cliënten dat op de locatie dagbesteding geniet.
Tabel 10 uitwerking mogelijke bijkomende ruimten dagbesteding
vloeroppervlakte (m2)
typen ruimten
nuttig standaard
basiskwaliteitseis
bruto standaard
per locatie balieruimte (eventueel gecombineerd met winkel)
8
rookruimte
12
12
10
18
personeelstoilet, -garderobe
8
8
12
werkkast
2
1
3
subtotaal
30
45
mogelijke ruimten afhankelijk van de doelgroep zorgbadkamer
8
7
12
rustruimtes
14
10
21
afzonderingsruimte
14
10
21
snoezelruimte droog
40
snoezelruimte nat
30
snoezelruimte voor 2 à 3 personen
14
12
21
kantoorruimte (per fte)
13
10
19
spreekruimte
13
10
19
winkel
12
60 45
kantoorfuncties
wachtruimte (uitgaande van 5 plekken)
5
40
18 4
7
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
De in de tabel opgenomen snoezelruimten hebben betrekking op ruimten bij grotere dagbestedingvoorzieningen met meerdere groepen. Bij kleinere dagbestedingvoorzieningen zou gedacht kunnen worden aan het realiseren van een snoezelhoek in de groepsruimte. De lay-out van de groepsruimte moet het vormen van hoeken mogelijk maken. Het personeelstoilet, de personeelsgarderobe en de rookruimte maken onderdeel uit van de hoofdfunctiegroep ondersteunende functies (onderdeel personeelsvoorzieningen), evenals de werkkast (onderdeel civiele en technische dienst).
Sportzalen/-hallen
Voor het realiseren van deze voorzieningen kan worden uitgegaan van de volgende functies: • wedstrijdruimte • toestellenberging • minimaal 2 kleed-/wasruimten voor sporters, waarbij rekening dient te worden gehouden met lichamelijke handicaps (1–1,5 m2 nuttig per persoon) • kleed-/wasruimten scheidsrechters • garderobe, bezoekers sanitair inclusief aangepast sanitair • ruimte E.H.B.O. • technische ruimte • ruimte beheerder • werkkast(en) • ruimte kassa • ruimte wedstrijdleiding • persruimte • vergader-/instructieruimte • kantinefaciliteiten inclusief uitgiftebalie, keuken en berging
Vrijetijdsbesteding
Recreatiezaal/grote zaal
Voor het realiseren van deze voorziening voor een cliëntengroep van 80 (inclusief ouders en begeleiding circa 140 mensen) kan worden uitgegaan van de volgende functies: • grote zaal eventueel voorzien van een podium (eventueel bestaande uit losse podiumelementen) nuttige ruimte zaal 1,4 m2 per bezoeker, nuttige ruimte podium 24 m2, totaal circa 220 m2 nuttig • nevenruimte/verkleedruimte te combineren met vergaderruimte, nuttige ruimte 12 m2 • bergruimte voor stoelen/podiumelementen/ toneelattributen e.d., nuttige ruimte 18 m2 • uitgiftebuffet nuttige ruimte 12 m2 • keuken nuttige ruimte 12 m2 • fustberging • koelruimte • ruimte afvalcontainers • toiletvoorzieningen • garderobe
De afmetingen van sportaccommodaties kunnen variëren van een vloeroppervlakte van minimaal 12 x 21 m, met een obstakelvrije hoogte van 5,5 m voor een gymnastieklokaal, tot een vloeroppervlakte van maximaal 28 x 48 m, met een obstakelvrije hoogte van 7 m voor een sporthal voor 160 personen.
41
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 3 Uitwerking zorg
Algemene ruimten
Ten behoeve van meerdere medische en paramedische functies zijn enkele te combineren algemene ruimten gewenst zoals een wachtruimte met eventueel een receptie/secretariaat, alsmede sanitaire voorzieningen en een werkkast. De wachtruimte kan onderdeel uitmaken van verkeersruimte, bijvoorbeeld een luw gedeelte van een gang of hal. Afhankelijk van de omvang van de voorziening kan behoefte bestaan aan een koffieruimte met pantry. Voor de uitwerking van deze ruimten wordt verwezen naar bijlage 4, ondersteunende functies.
gewezen op een rolstoel, ligt het in de rede de ruimten niet teveel op te delen. De spreekkamer van de huisarts dient plaats te kunnen bieden aan één arts, één patiënt en tenminste één begeleider. Voorts kan de accommodatie worden uitgebreid met administratieruimte eventueel gecombineerd met een laboratoriumfunctie (aanrecht). Tandartsfunctie
De werkruimte bestaat uit een behandelkamer met tandartsstoel met bijbehorende apparatuur en techniekruimte en een installatieruimte/kast.
Medische functies De indeling van de ruimte en de apparatuur zou zo universeel mogelijk dienen te zijn, aangezien verschillende behandelaars van de voorzieningen gebruik zullen maken. De voorzieningen zouden derhalve op zowel linkshandige, als rechtshandige behandelaars afgestemd moeten worden. Specifiek voor verstandelijk gehandicapten geldt dat de behandelkamer zo prikkelvrij mogelijk dient te zijn, een directe confrontatie met apparatuur zou moeten worden voorkomen. Tevens dient rekening te worden gehouden met rolstoelgebruikers en begeleiders.
Huisartsfunctie
De werkruimten van de arts zijn in eerste instantie de spreekkamer/behandelkamer en de onderzoekkamer. In de spreekkamer vindt meestal ook de behandeling plaats. Het is echter ook mogelijk tevens te voorzien in een behandelruimte. De spreekkamer en onderzoeksruimte kunnen aparte ruimten zijn of worden gecombineerd in één nader in te delen ruimte. Gelet op de cliënten, die veelal zijn aan-
42
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Tabel 11 vloeroppervlakte huisartsfunctie
vloeroppervlakte (m2)
huisartsfunctie
nuttig standaard
basiskwaliteitseis
bruto standaard
spreekkamer
16
12
24
onderzoekkamer
10
8
15
kleedcabine totaal
4
2
6
30
22
45
Tabel 12 vloeroppervlakte tandartsfunctie
vloeroppervlakte (m2)
tandartsfunctie
nuttig standaard behandelruimte tandarts / mondhygiëne spoelruimte / ontwikkelruimte / laboratorium installatieruimte (compressor) totaal
basiskwaliteitseis
bruto standaard
16
12
24
8
6
12
1
1
1
25
19
40
Tabel 13 vloeroppervlakte paramedische functies
vloeroppervlakte (m2)
oefenruimten
nuttig standaard fysiotherapieruimte voor minimaal 18 cliënten*
basiskwaliteitseis 44
motoriekruimte voor minimaal 36 cliënten* installatieruimte (compressor)
* het minimaal noodzakelijke draagvlak
43
40
bruto standaard 65
140
210
16
24
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Tabel 14
vloeroppervlakte separeereenheid
vloeroppervlakte (m2)
separeereenheid met 2 kamers
nuttig standaard separeerkamers, 2 stuks
basiskwaliteitseis
bruto standaard
2 x 14 = 28
2 x 10 = 20
2 x 21 = 42
voorruimte*
12
10
18
verpoosruimte
10
10
15
2
1,2
2
toilet douche
3,5
4,5
bergruimte
1,5
1,5
totaal
45
19
65
* de voorruimte wordt beschouwd als verkeersruimte en telt derhalve bij de bepaling van de totale nuttige oppervlakte niet mee.
Paramedische functies
Voor paramedische zorg kunnen oefenruimten voor groepen, individuele behandel-/gespreksruimten en werkruimten vereist zijn. Daarnaast zal behoefte kunnen bestaan aan een vergaderruimte voor circa 15 personen. Voor de behandel-/gespreksruimte, de werkruimten en de vergaderruimte wordt verwezen naar de omschrijving van de vergelijkbare kantoorruimtes bij de hoofdfunctiegroep ondersteunende diensten. Voor de groepsoefenruimten dient te worden uitgegaan van multifunctioneel te gebruiken ruimten voor meerdere paramedische functies dan wel vergaderruimtes. Eventueel kan de toepassing van schuifwanden worden overwogen. Bij multifunctioneel gebruik van ruimten dient rekening gehouden te worden met bergruimte voor hulpmiddelen en stoelen. De testruimte voor logopedie dient een goede geluidsisolatie te hebben (55 dBA) en op een rustige plaats in de plattegrond te zijn ondergebracht. De werkruimten van een logopedist zijn indien gewenst ook te gebruiken door een akoepedist. Bij het realiseren van ruimten voor psycho-sociaalculturele zorg kunnen twee uitgangspunten worden gehanteerd:
• kleinere individuele kamers (10 m2), gemeenschappelijk in de tijd te benutten met gezamenlijke vergader-/spreekkamers; • ruimere werkkamers met zit-/spreekgelegenheid (circa 18 m2). Binnen de paramedische zorg kan behoefte bestaan aan orthopedische werkplaatsen/atelierruimten. Indien noodzakelijk of mogelijk zijn deze ruimten te combineren met ruimten voor een technische dienst en/of een rolstoelwerkplaats (zie ondersteunende functies). De combinaties zijn tevens aan te raden in verband met de te realiseren technische voorzieningen (zoals afzuiging) en aan- en afvoer van materialen en geluidsoverlast. Afzonderingsruimten
Voor afzonderen wordt conform de maatstaf afzonderingsvoorzieningen GHZ uitgegaan van een afzonderingskamer met een nuttige oppervlakte van 12 tot 14 m2, doch tenminste 12 m2. Het verdient aanbeveling de kamer te voorzien van een voorruimte c.q. sluis.
44
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 4 Uitwerking ondersteunende functies
Kantoren
Tabel 15 resumé vloeroppervlakte mogelijke kantoorfuncties
vloeroppervlakte (m2)
algemene voorzieningen
nuttig standaard
basis kwaliteitseis
bruto standaard
standaard kantoor voor 1 werkplek
13
10
19
spreekkamers voor zorgfuncties
13
10
19
5
4
7
13
10
19
wachtruimte receptie/administratie vergaderruimte per persoon
1,75 – 2,25
koffieruimte per persoon pantry
1,5
2
6
9
archief-/bergruimte richtlijn per persoon garderobe per persoon
0,5
toilet cliënten (1 dames, 1 heren, voorruimte)
8
8
12
rolstoeltoilet
5
5
8
toilet personeel (1 dames, 1 heren, voorruimte)
8
8
12
werkkast
2
1
3
45
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Civiele en technische diensten
Tabel 16
resumé vloeroppervlakte mogelijke civiele en technischedienstfuncties:
vloeroppervlakte (m2)
ruimten civiele en technische diensten
nuttig standaard
basiskwaliteitseis
bruto standaard
werkplaatsen
36
54
magazijn
12
18
subtotaal
48
72
per locatie sanitaire voorzieningen (heren/dames) rolstoeltoilet garderobe/kleedruimte/douche (dames/heren)
8
5
5
10
12 8 15
Personeelsvoorzieningen
Tot de diverse werkplaatsen worden gerekend werkplaatsen voor: • • • • •
8
De mogelijke personeelsvoorzieningen zijn impliciet meegenomen bij diverse hoofdfunctiegroepen en functies: • personeelssanitair bij dagbestedingsvoorzieningen, kantoorvoorzieningen en bij de civieltechnische diensten • ruimte voor slaapwachten bij de hoofdfunctiegroep zorg • personeelsrestaurant als uitgebreide vorm van een koffieruimte en pantry bij de kantoorfuncties.
houtbewerking metaalbewerking loodgieterswerkzaamheden (gas en water) schilderswerkzaamheden elektronische werkzaamheden.
De aanwezige werkbanken en overig materieel kunnen indien gewenst tevens worden benut voor herstel van rolstoelen en andere hulpmiddelen.
46
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 5 Relevante bouwmaatstaven en referentiekaders
De onderhavige maatstaf beperkt zich tot de accommodaties voor de functies die een zorgaanbieder aan verstandelijk gehandicapten moet of kan leveren. Bij de realisatie van dergelijke voorzieningen kan aandacht nodig zijn voor andere aspecten die samenhangen met, of een gevolg zijn van de bouw. Hieronder volgt een opsomming van voor de gehandicaptenzorg relevante publicaties van het Bouwcollege. • Bouwmaatstaven voor Parkeervoorzieningen in de zorgsector (rapportnummer 0.88, CBZ, 19 februari 2001) • Bouwmaatstaven voor algemene en kantoorruimten (rapportnummer 0.81, CBZ, 29 mei 2001) • Bouwmaatstaven voor Werkplaatsen technische dienst in de zorgsector (rapportnummer 0.87, CBZ, 19 februari 2001) • Bouwmaatstaven voor keukenvoorzieningen in de zorgsector (rapportnummer 0.79, CBZ, 3 april 2000)
• Referentiekader inzake uitbesteding van diensten (rapportnummer 0.84, CBZ, 13 november 2000) • Signaleringsrapport Scheiden van wonen en zorg in de sector Gehandicaptenzorg: Beleidskader en belemmeringen in regelgeving (rapportnummer 506, CBZ, 9 juli 2001) • Bouwmaatstaven voor afzonderingsvoorzieningen in de verstandelijkgehandicaptenzorg (rapportnummer 0.75, CvZ, 5 juli 1999) • Bouwmaatstaven voor terreingrootte in de zorgsector (rapportnummer 0.98, CBZ, 26 november 2001) • Signaleringsrapport ICT en de bouwkundige zorginfrastructuur (rapportnummer 523, CBZ, 14 januari 2002) • Bouwkostennota 2001 (CBZ, 9 juli 2001)
47
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 6 Vloeroppervlakten volgens NEN 2580
In het schema hieronder is de relatie tussen de diverse vloeroppervlakten overeenkomstig NEN 2580 weergegeven.
nuttige oppervlakte, volgens bouwplan
netto vloeroppervlakte
bruto vloeroppervlakte
nuttige oppervlakte, geprogrammeerd ontwerpverliezen
verkeersoppervlakte installatie-oppervlakte tarra
constructie-oppervlakte
vloeroppervlakte
ruimten lager dan 1,5 m
De bruto vloeroppervlakte wordt als volgt berekend:
totale nuttige oppervlakte, geprogrammeerd • ontwerpverliezen
100% ca. 4% + _________ 104%
t.o.v. nuttige oppervlakte, geprogrammeerd
totale nuttige oppervlakte, volgens bouwplan • verkeersoppervlakte • installatie-oppervlakte totale netto vloeroppervlakte
• tarra vloeroppervlakte (constructie)
303035% + _________ 135-140%
ca. 10% + _________ 150%
totale bruto vloeroppervlakte (betreft uitsluitend aan alle zijden omsloten en overdekte oppervlakte, conform NEN 2580)
48
t.o.v. nuttige oppervlakte, volgens bouwplan t.o.v. nuttige oppervlakte, geprogrammeerd t.o.v. netto vloeroppervlakte t.o.v. nuttige oppervlakte, geprogrammeerd
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Bijlage 7 Literatuur
Literatuur
• College voor ziekenhuisvoorzieningen: Bouwkundig-functionele maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor afzonderingsvoorzieningen in de verstandelijk-gehandicaptenzorg, rapportnummer 0.75, Utrecht, juli 1999. • College voor ziekenhuisvoorzieningen: Uitvoeringstoets inzake raakvlak geestelijke gezondheidszorg/ verstandelijkgehandicaptenzorg, rapportnummer 461, Utrecht, september 1998. • College voor ziekenhuisvoorzieningen: Bouwkundig-functionele maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten, Utrecht, 1996. • College voor ziekenhuisvoorzieningen: Bouwkundig-functionele maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor dagactiviteiten van verstandelijk gehandicapten, Utrecht, 1996. • College bouw ziekenhuisvoorzieningen: Uitvoeringstoets Behoeftenormering verstandelijk-gehandicaptenzorg, rapportnummer 482, Utrecht, mei 2000. • VGN, SOMMA, FvO, GR, ZN, VWS: Plan van aanpak Wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, Den Haag, mei 2000. • NIZW, SEV: Handboek BuitenGewoon Wonen, programma’s voor kleinschalig wonen met begeleiding en zorg, maart 2001. • Erasmus universitair Medisch Centrum Rotterdam, TU Delft: Akoestische aanpassingen in zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke handicap en slechthorendheid, december 2000
Verantwoording voorbeeldprojecten
• pagina 20
instelling: Assen – Hendrik van Boeijen (Stichting Hendrik van Boeijen) architect: AB2 Architecten B.V. te Nijkerk
• pagina 21
instelling: Nootdorp – Craeyenburch (Stichting Ipse) architect: Kruisheer Elffers Architecten/Adviseurs te Rotterdam
• pagina 22
instelling: Baarn – Eemeroord (Stichting Sherpa) architect: Architectenbureau Abken B.V. te Nieuwegein
• pagina 23
instelling: Heerhugowaard – Esdégé Reigersdaal (Stichting Esdégé Reigersdaal) architect: Architectengroep Kok & De Haan B.V. te Den Hoorn
• pagina 25
instelling: Deurne – Het Rijtven (Stichting ORO) architect: Van Aken Architectuur en KPMG Bowmanagement Gezondheidszorg te Eindhoven
• pagina 26
instelling: Nootdorp – Craeyenburch (Stichting Ipse) architect: IAA Architecten te Delft
• pagina 28
instelling: Schoonhoven – Loethage (Stichting Gemiva) architect: Würdemann Koningen Groenendaal Architecten te Utrecht
49
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
College bouw ziekenhuisvoorzieningen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I http://www.bouwcollege.nl
Regeling bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Regeling College bouw ziekenhuisvoorzieningen tot vaststelling van bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten, goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, gelet op artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, besluit: Artikel 1
Ten behoeve van nieuwbouwplannen voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten worden bouwmaatstaven vastgesteld, welke een nadere omschrijving inhouden van de in artikel 15, tweede lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen genoemde criteria. Deze bouwmaatstaven, nader omschreven in het bij deze regeling gevoegde rapport, worden als bijlage 4.10 toegevoegd aan de Regeling bouwmaatstaven Wet ziekenhuisvoorzieningen (Stcrt. 2001, nr. 21). Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin mededeling van de terinzagelegging van de bouwmaatstaven bij het College bouw ziekenhuisvoorzieningen wordt gedaan. Artikel 3
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bouwmaatstaven voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Aldus vastgesteld in de vergadering van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen d.d. 14 januari 2002. De bouwmaatstaven voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten zijn ministerieel goedgekeurd, conform artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.
51
Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten
Toelichting
voorzieningen af te stemmen op de daadwerkelijke vraag van de verstandelijk gehandicapte. Uitgangspunt vormt het principe dat mensen met een handicap volwaardige burgers zijn die zo volledig mogelijk moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dat betekent onder meer keuzevrijheid ten aanzien van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Dit principe komt de laatste jaren in de praktijk reeds tot uitdrukking door flexibilisering en vraaggerichtheid van de zorg en door integratie, kleinschaligheid en normalisatie van voorzieningen. Het leidt ertoe dat er geen sprake meer is van bouw van traditionele instellingen (waarop de oude bouwmaatstaven waren gebaseerd). Er komt ruimte voor een grotere diversiteit aan woningen en voorzieningen voor dagbesteding. Zorg- en beheerfuncties kunnen steeds kleinschaliger worden uitgeoefend in de wijk, bijvoorbeeld in of vanuit inloopcentra en steunpunten. Ook kunnen zorgaanbieders onder het regime van de WZV zorginfrastructuur realiseren in door cliënten zelf gehuurde of gekochte woningen, bijvoorbeeld gekoppeld aan een inloopcentrum. De maatstaven zijn opgezet in bouwkundige modules die het denkbare voorzieningenpakket beschrijven. Zorgaanbieders kunnen functies en ruimten koppelen aan andere modules of clusteren in andere combinaties, waardoor flexibel kan worden ingespeeld op de zorgvraag. De in de maatstaven opgenomen basiskwaliteitseisen moeten daarbij een minimaal noodzakelijk kwaliteitsniveau garanderen van de meest essentiële voorzieningen en ruimten. De maximale kaders voor de bouw worden bepaald door maximale kostennormen.
Algemeen
De bevoegdheid van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (het Bouwcollege) tot vaststelling van bouwmaatstaven is geregeld in artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV). De bouwmaatstaven behoeven, alvorens van kracht te worden, goedkeuring van de Minister. De bouwmaatstaven zijn een nadere uitwerking van de wettelijke criteria van bouwkundigfunctionele doelmatigheid, noodzakelijkheid van de bestanddelen en verantwoorde tariefsgevolgen. In het kader van de overgangsbepalingen van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid zijn de in het Besluit bouwmaatstaven WZV door de Minister vastgestelde bouwmaatstaven op grond van artikel 15, vierde lid oud, WZV, gelijkgesteld met door de Minister goedgekeurde maatstaven op grond van artikel 15a WZV. Nadien zijn deze bouwmaatstaven, tezamen met een aantal nieuw vastgestelde maatstaven, opgenomen in de door het Bouwcollege vastgestelde ‘Regeling bouwmaatstaven Wet ziekenhuisvoorzieningen’ (Stcrt. 2001, nr. 21). Het criterium van de bouwkundig-functionele doelmatigheid is uitgewerkt in specifieke bouwmaatstaven voor categorieën van voorzieningen of onderdelen daarvan (maatstafrapporten), welke zijn opgenomen in bijlagen bij de regeling. De specifieke maatstaven zijn in beginsel geformuleerd overeenkomstig de methodiek van het Bouwbesluit behorende bij de Woningwet, namelijk in de vorm van prestatie-eisen waar ruimten of gebouwdelen aan moeten voldoen. Van deze prestatie-eisen kan worden afgeweken, mits wordt aangetoond dat de gekozen oplossing tot een kwalitatief tenminste gelijkwaardig resultaat leidt. Een bouwinitiatief moet binnen de kostennormen worden gerealiseerd. Deze kostennormen zijn opgenomen in het algemeen deel van de Regeling bouwmaatstaven WZV en worden geactualiseerd door middel van de jaarlijkse zogenoemde Bouwkostennota van het Bouwcollege.
De bouwmaatstaven voor nieuwbouwplannen voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten liggen ter openbare inzage bij het Bouwcollege te Utrecht. De bouwmaatstaven zijn verkrijgbaar bij het Bouwcollege en te raadplegen op www.bouwcollege.nl In de loop van dit jaar zullen de bouwmaatstaven worden aangevuld met specifieke onderdelen voor voorzieningen voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten en voor (semimurale) kinderdagcentra voor gehandicapte kinderen.
Bouwmaatstaven voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten (4.10)
In het kader van zijn taak bouwmaatstaven te ontwikkelen heeft het Bouwcollege maatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten vastgesteld. De maatstaven bieden betere mogelijkheden dan voorheen om
de voorzitter, College bouw ziekenhuisvoorzieningen, H.A. de Boer de algemeen secretaris, College bouw ziekenhuisvoorzieningen, mr. T. Vroon
52