Levensfasen van de pup.
Fase van de pasgeborene/neonatale fase (de geboorte tot ca. 12 dagen) Na de worp van een jong ziet men de moederhond de beschermende vruchtvliezen waarin het jong zich bevindt, verwijderen en de navelstreng doorbijten. Na deze behandeling zal ze de moederkoek opeten. Na dit slechts kort durend ritueel zal ze het vruchtwater en wat bloedresten oplikken. Hierna wordt het jong zorgvuldig schoon en droog gelikt. Er wordt wel verondersteld dat het opeten van de moederkoek de melkproductie activeert. In ieder geval worden eventuele reuksporen afdoende uitgewist. In deze periode zijn er voor het puppy slechts twee doelen: voeding krijgen doordat iemand je verzorgt en warm blijven. Een pasgeboren pup is niet in staat voor zichzelf te zorgen. Hij kan zijn lichaamstemperatuur niet regelen, hij kan zijn stofwisseling niet zonder lichamelijke stimulatie van buiten af regelen, hij kan zien noch horen en zijn zintuigen om te ruiken, te proeven en te voelen zijn onvoldoende ontwikkeld. Hij reageert wel op warmte en koude, op de geur van zijn moeder en in enige mate op pijn. Hij beweegt door zijn lijfje te kronkelen waarbij zijn kopje van links naar rechts beweegt om zijn moeder te vinden. Hoewel de pup in deze tijd hard groeit en snel in kracht toeneemt, veranderen zijn gedragspatronen maar weinig. Alles wat de jonge honden in deze vegetatiefase doen is gericht op groeien, 90 % van de tijd wordt besteed aan slapen en de rest van de tijd aan eten. In eerste instantie kan het hondje niet meer dan: • Geluid voortbrengen. Dit dient om de aandacht van de moeder te trekken. Een merkwaardig fenomeen is dat de teef een jammerende pup die ze niet ziet, kan negeren terwijl ze hem, wanneer ze hem ziet bewegen onmiddellijk terug zal brengen naar haar nest; • Met een soort zwembeweging van de voorpoten zich draaiend en schuddend bewegen. Zodra de pup het lichaam van de moeder raakt, beweegt hij zich hiermee parallel en zal tot rust komen als het hoofdje en de schouders bedekt zijn. Een op dezelfde manier beschutting gevende menselijke hand geeft hetzelfde gedrag te zien. Na een paar minuten gaat de pup verder met de zoekende beweging teneinde een tepel te vinden; • Het kopje oprichten om in de dikke vacht van de moeder de kale tepel te vinden(=vachtboren). Een rond zuigmondje en platte neus maken het omvatten van de tepel makkelijk; • Kracht zetten met de achterpoten. Ook dit dient om het lijfje krachtig tegen de moeder te kunnen opdrukken, op zoek naar de tepel. • Het ritmische trappelen met de voorpoten. Dit prikkelt de melkklieren. De jonggeborene heeft een primitieve smaakzin, maar vertrouwt op zijn zintuigen om te voelen en is gevoelig voor koude. Het gedrag is beperkt, maar tevens heel functioneel. Een reflex zorgt ervoor dat hij ledematen die hij bezeert, kan terugtrekken. Komt hij op een koud plekje bij zijn moeder vandaan, dan wordt hij rusteloos, waakzamer en de ademhaling wordt sneller. Kleine kreetjes geven zijn verlatenheid aan.
De overgangsperiode (ca. 13 tot 20 dagen) In deze periode verandert de pup in een razendsnel tempo van een geheel afhankelijk diertje dat niet in staat is om te horen, te lopen, zichzelf op temperatuur te houden en zijn stofwisseling te regelen in een beestje dat dat allemaal wel kan. Ten eerste gaan de oogjes van de pup open rond de dertiende dag. Dat houdt nog niet in dat de pup echt ziet. Hoewel zijn pupillen op licht en donker reageren, is het netvlies nog onderontwikkeld: de pup kan voorwerpen of bewegingen niet waarnemen totdat hij de leeftijd van circa 21 dagen bereikt. In het begin waggelt de pup nog, maar hij kan nu ook achteruit bewegen, terwijl hij slechts een paar dagen later begint te lopen. Weliswaar nog heel onhandig en hij valt steeds over zijn eigen pootjes, maar het begin is er. Rond de twintigste dag komt het eerste tandje tevoorschijn, het moment waarop het bijten en kauwen op voorwerpen begint. Ook het staartje krijgt in deze periode zijn rol en kwispelt een beetje, ondanks het feit dat de pup nog niet kan horen of zien. Op de 19e dag begint de pup te reageren op geluiden, maar hij is nog niet is staat deze te lokaliseren. In deze fase begint de jonge hond vast voedsel tot zich te nemen. Dit wordt verkregen door het opbraken van half verteerd voedsel door de ouderdieren. Al gauw worden de ouderdieren begroet door het likken in en om de mondholte/hoeken. Dit likken stimuleert het opbraken van voedsel. Op latere leeftijd zien we dit gedrag terug als begroetingsen onderwerpingsgebaar. De bewustwordingsperiode (ca. 21 tot 28 dagen) In deze periode begint de pup te leren wat het is om hond te zijn. De pup kan nu zien en horen, die zintuigen zijn voldoende ontwikkeld. Omdat deze nieuwe situatie zich plotseling voordoet – binnen 24 uur – heeft de pup een absolute behoefte aan een stabiele omgeving. Hij heeft zijn moeder hard nodig, net als vertrouwde omstandigheden. Het is niet verstandig het nest nu te verplaatsen omdat dat de pups psychische schade kan berokkenen. De bewustwordingsperiode valt samen met de eerste week van de soortgerichte socialisatieperiode.
De soortgerichte socialisatieperiode (ca. 21 tot en met 49 dagen / 3-7 weken) In deze periode leert de pup zich als hond te gedragen. Daar heeft hij zijn moeder en nestbroers en nestzusjes voor nodig. De pup leert hoe hij moet blaffen en hoe het is als tegen hem geblaft wordt. Hij leert hoe het voelt om te bijten en gebeten te worden. Hij leert lichaamstaal en mimiek te begrijpen en te gebruiken. Hij leert wat geluiden als piepen, janken en grommen betekenen. Door speelgoed of blaadjes na te jagen – als alternatief voor een echte prooi - ontwikkelt hij zijn motoriek en juiste timing. Hij leert hoe hij zich moet gedragen als hij andere honden tegenkomt. Hij doet graag en vaak vechtspelletjes die hem leren welk effect bepaalde lichaamshoudingen en acties hebben. Ook leert hij door vechtspelletjes door ervaring dat een lage lichaamshouding de agressie van de ander stopt. Hij leert om te gaan met stress, zijn moeder regelt niet zijn hele leven. Integendeel, ze maakt het hem soms moeilijk zodat hij kan
ervaren dat hij kleine probleempjes zelf kan oplossen. Zo neemt zijn zelfvertrouwen toe. Ook leert de pup dat een lip optrekken of een rimpel in een opgetrokken neus de voorbode is van een uitval. Hij leert tegelijk dat hij die aanval kan voorkomen door een lage lichaamshouding aan te nemen. Pups hebben wel de aanleg om lichaamstaal te gebruiken en te begrijpen, maar ze kennen de betekenis van die mimiek niet van nature, dat moeten ze echt leren. Vaak creëert de moederhond de omstandigheden zelf om dat leerproces te starten. Dat gebeurt dan rond het eten of als de pups met haar willen spelen. Komt de pup te dicht bij haar eten of blijft hij haar maar lastigvallen met te wild of te hard spel, dan kijkt ze hem strak aan. Haar lichaam is gespannen. Reageert hij daarop niet, dan trekt ze nauwelijks zichtbaar haar neus op of trekt haar lippen weg. Reageert de pup dan nog niet, dan valt ze grommend naar hem uit, waarbij ze heel even in zijn neus bijt. Het is een snel en oppervlakkig contact waarbij absoluut geen verwondingen zijn. Het is echter genoeg om de pup het van de schrik laten uitschreeuwen: hij maakt zich klein, doet zijn staartje naar beneden en neemt de benen, of hij gooit zich op zijn rug met zijn buikje bloot. De moederhond is het hele gebeuren meteen vergeten, ze kijkt hem welwillend aan. Wat haar betreft was er geen vuiltje aan de lucht, hij was alleen maar even een lastige pup en moest dat weten. Zo leert de pup met deemoedig gedrag te reageren op dreigende mimiek en zo agressie in te dammen. En hij leert dat er leefregels bestaan waar hij zich aan te houden heeft: ‘Tot hier en niet verder’. In deze vier weken leert de pup niet alleen een relatie aan te gaan met andere honden, maar met alles wat leeft. Daarom moet hij nu veel verschillende soorten mensen zien. Ook katten en andere huisdieren, zodat hij daar later sociaalvaardig en zonder angst op reageert. Pas als hij deze wijze lessen geleerd heeft, kan de pup herplaatst worden. Pups die jonger dan zeven weken het nest verlaten en geen contact hebben met andere honden, blijken vaak nerveus te zijn, veel te blaffen en te bijten. En... zij accepteren geen beperkingen. Vaak zijn ze agressief tegen andere honden. Dus: pups kunnen pas na zeven weken naar een nieuwe eigenaar. Tot die tijd ligt de verantwoording bij de fokker. Vindt de fokker dat allemaal maar onzin of komen de pups met weinig andere dieren of mensen in aanraking omdat de fokker bang is voor besmetting (dus een financieel risico!), dan is dit niet de plek om een puppy uit te zoeken. Een pup van een broodfokker zal zijn toekomstige eigenaar slechts nachtmerries bezorgen. En... dat komt nooit meer goed! Want juist in deze periode zijn de hersenen van de pup ingesteld om deze vaardigheden onder de knie te krijgen. Mist hij de gelegenheid om die ervaring op te doen, dan leert hij niet normaal om te gaan met andere honden. En niet met mensen. Hij is sociaal zwak begaafd. De omgevingsgerichte socialisatieperiode (vanaf ca. 7 tot en met 12 weken) In deze periode moet de pup leren omgaan met al die zaken die later normaal voor hem moeten zijn. In deze fase leert de hond communiceren met de wereld. Voor een aantal van deze communicatieaspecten heeft hij het vermogen om deze te kunnen gebruiken geërfd. Hij moet echter wel leren hoe deze zaken te gebruiken! Indien de fokker/begeleider van het nest ervoor zorg draagt dat de honden in deze socialisatieperiode alle noodzakelijke ervaringen opdoen, spreken we van een verrijkte omgeving. Het omgekeerde van een verrijkte omgeving is het kennelsyndroom. Hierbij heeft de hond vrijwel geen kennis gemaakt met mensen en/of verkeer en dergelijke. Een kennelsyndroom uit zich door totale verstarring bij nadering of aanraking door mensen en panisch gedrag in het verkeer. De staart wordt volledig tegen de buik gedrukt, de mondhoeken zijn naar achteren getrokken en het wit van de ogen wordt zeer goed zichtbaar.
Rond de zeven/acht weken is de beste tijd om de pup op te halen en mee te nemen naar een nieuw thuis. De rol van de moeder is voldoende geweest en de eigenaar kan zelf de pup de verdere noodzakelijke ervaringen geven. Moet hij vriendelijk zijn tegen vee, dan moet hij nu – in zoverre dat niet in de periode hiervoor is gebeurd – op een positieve manier kennis maken met vee. En landbouwwerktuigen. Is hij nog niet gewend aan het geluid van de vuilniswagen, aan vuilcontainers, aan snel verkeer en lawaaiige brommers, dan is het nu zover. Hoedt hem voor nare ervaringen, want vanaf acht weken is de pup daar veel gevoeliger voor dan voorheen. Dit is het moment waarop de pup naar een puppyklasje zou moeten gaan, waar de mogelijkheden voor het opdoen van de juiste ervaringen gecreëerd zijn en de instructeur de eigenaar kan helpen en aanwijzingen geven om de pup zo goed mogelijk te begeleiden. De ervaringen die een pup daar op doet moet gedoseerd zijn, aangepast aan het karakter en de openheid van het puppy. Een voorzichtig puppy moet niet platgewalst worden door een ongeremd puppy maar kan beter eerst kennis maken met een sociaalvaardige volwassene of rustigere puppy. De pup moet kennis maken met rennende en schreeuwende kinderen, oude mensen met grijze haren of een bril, met wapperende kleren, met mannen met baarden, mensen met rare petjes en uniformen. Maar ook dat moet wel met moed en beleid gebeuren. Een puppy die wat angstig of teruggetrokken reageert op de aanwezigheid van zo veel nieuwe dingen moet weliswaar leren om er wel mee om te kunnen gaan, maar niet door hem tot die overrompelende contacten te dwingen. Het moet dan allemaal wat rustiger. Rekening houden met wat de pup door lichaamstaal aangeeft aan te kunnen is heel belangrijk. Wij tillen pups klakkeloos op, ook als ze zich stil en klein houden. Beter is de pup naar je toe te lokken, op de grond te laten staan en hem rustig de tijd te geven alles in zich op te nemen. Het concentratievermogen van een pup is minder dan van een volwassen hond en daardoor kan hij zijn aandacht nog maar kort op iets richten. Dat neemt niet weg dat hij leert op ieder moment van de dag, of we hem nu wel bewust iets leren of niet. Het is dus handig het leren van de pup zelf te sturen om te voorkomen dat hij ongewenste dingen leert. Alles wat de pup op deze leeftijd leert, heeft meer impact en beklijft makkelijker dan alles wat hij later leert. Op deze leeftijd leert de pup constant! Daarom is het nu de beste leeftijd om de pup te leren wat omgangsvormen zijn en welk gedrag zijn eigenaar van hem verlangt. Dat is veel beter dan later verkeerde gewoontes te moeten weg trainen. Uiteraard worden pups alleen maar positief begeleid: leren moet leuk zijn en dat kan door aan gewenst gedrag steeds positieve belevingen als aandacht in de vorm van een spelletje, goedkeurend woordje of aai en lekkers te verbinden en ongewenst gedrag te negeren. Straf en gemopper horen hier niet thuis. Het gaat puur om het aansturen van de consequenties van het gedrag. Als een pup tijdens een spelletje in een vinger bijt, al is het maar zachtjes, dan breek je het spelletje af. Dat is de consequentie van zijn gedrag: geen spelletje meer. Zo leren pups razendsnel wat wel en wat niet werkt voor ze. Zo gaat het in de natuur ook. Daar zijn geen straffen en beloningen maar succes of geen succes. Iets werkt wel of iets werkt niet. Dat leert razendsnel en alles dat op die manier geleerd wordt zet zich het beste vast.
Trial and Error, daar gaat het om. En wij kunnen dat nu net heel mooi aansturen. Wij hebben immers alles in de hand wat voor een pup interessant is: eten? Ga eerst lekker zitten. Net zo lijnt u hem aan als hij zit. Of in ieder geval rustig is. En u aait hem als hij rustig is. Springt hij wild tegen u op om wat aandacht, een knuffel,jammer, u loopt weg. Meer hoeft u niet te doen. En: houd steeds rekening met zijn korte concentratievermogen. Vaak heel korte leermomenten per dag is veel beter dan een of twee lange momenten. Let op: Herders (en wellicht meer rassen die van zichzelf geen allemansvrienden zijn) blijken nog jonger in contact gebracht te moeten worden met veel verschillende mensen om open gedrag naar mensen in het algemeen te kunnen ontwikkelen. Al vanaf 2 weken!
De periode waarin angst sterk inwerkt (vanaf ca. 8 tot en met 11 weken) In deze periode is een pup extra gevoelig voor angstige ervaringen. Pijn, schrik: het kan juist in deze weken de kracht van een traumatische ervaring krijgen, meer dan op ieder ander moment mogelijk zou zijn geweest. Aangetoond is dat alles wat een pup nu als eng ervaart, later zijn gedrag sterk zal beïnvloeden. De hersenen hebben bij het object of de omgeving van die nare ervaring de angst vastgezet en later als de hond volwassen is komt de angst automatisch terug. Het is niet belangrijk hoe de eigenaar de ervaring beoordeelt, het gaat om de beleving van de pup. Als een pup in deze weken een nare ervaring heeft bij de dierenarts – en het zijn de weken van verschillende prikjes - dan kan hij voor altijd bang zijn voor de dierenarts. De eigenaar moet dus zorgen dat er altijd leuke speeltjes en lekkere hapjes zijn en zich ervan verzekeren dat de dierenarts het belang van een ontspannen en leuk bezoekje inziet en bereid is wat extra tijd uit te trekken. De pup moet de tijd krijgen de nieuwe omgeving en mensen in witte jassen even te verwerken. In de puppyklas mag de hond nu per se geen negatieve ervaringen opdoen. Behoed de pup bijvoorbeeld voor het najagen van een voortvarend en wat hardhandig typje. Vindt de pup al die nieuwe honden een beetje eng, houd hem dan op een afstandje en laat de situatie rustig op hem inwerken. Morgen weer een dag! Let op: Het is niet zo dat een goed gebruik van deze socialisatieperiode volstaat. Gebleken is dat vooral rashonden die van nature terughoudend zijn naar mensen, veel langer bewust in contact gebracht moeten worden met mensen. In ieder geval een half jaar, liefst een jaar en nog mooier wel twee jaar lang. Daarna moet het ook nog steeds onderhouden worden. Een hond die wel optimaal met van alles in contact is gebracht in die verruimde socialisatieperiode kan zijn vaardigheden verliezen als hij daarna geïsoleerd van mensen opgroeit. Hij pakt het wel weer snel op, iets wat niet zou kunnen als die langere periode onbenut was gebleven.
Stel gerust, biedt steun Voorheen was het absoluut verboden een geschrokken puppy of hond te troosten. Dat is achterhaald. Het is niet de bedoeling dat u zich al jammerend op uw geschrokken pup stort, want dat maakt het alleen maar nog enger. Zo zou u uw kind ook niet geruststellen. Het gaat erom dat u de rots in de branding bent, rustig doet, even uw handen op hem legt ter geruststelling en hem dan weer aanmoedigt door te gaan met waar hij gebleven was. Misschien moet de prikkel waar de hond van schrok wat minder heftig doorkomen en moet u daarom wat afstand nemen. U blijft dat herhalen totdat de pup er weer mee om kan gaan. Denk niet dat schrik vanzelf over gaat. Opnieuw contact zoeken met de beangstigende situatie, eerst in afgezwakte vorm wellicht, moet! Totdat het weer oké is.
De rangordeperiode (vanaf ca. 13 tot en met 16 weken) In deze periode wordt bepaald, via stoeispelletjes en uitdagend gedrag, welke plaats binnen de roedel bereikt gaat worden. Stoeispelletjes zijn dus statusbepalende spelletjes. De pup is bezig om zijn grenzen te verleggen en te kijken welke privileges hij kan krijgen. Aansturen van gewenst gedrag door daar consequenties aan te verbinden is nu van het grootste belang. Zo leert hij spelenderwijs wat wel en wat niet voor hem werkt en leert daardoor de omgangsregels kennen. Simpelweg dus door succes te verbinden aan gewenst gedrag en ongewenst gedrag bewust het succes te onthouden. Vanaf de dertiende week moeten pups ook leren hoe hard ze kunnen bijten. Men zegt wel dat ze vlijmscherpe tandjes hebben om die reden. Als ze te hard bijten, jammert de andere pup en zijn moeder grauwt hem weg. Zo leert de pup deemoedige lichaamstaal te honoreren door zachter te bijten en leert hij zelf op correcte wijze - dus door onderwerpingsgebaren - agressie af te remmen. Spelletjes zijn prima om een pup te leren dat onze handen en kleding niet bedoeld zijn om in te bijten. Zelfs niet per ongeluk. Gebeurt dat toch, dan breekt men het spel af zonder verder iets te zeggen. Men kan ook nog eens weglopen, iets wat de pup niet leuk zal vinden omdat de kans op een spelletje dan wel helemaal bekeken is. En uw aandacht, die is ook weg. Als dat de consequentie van zijn te hard gespeeld spelletje is, houdt hij daar heel snel mee op. Zo geeft u een pup de informatie die hij nodig heeft! Dat is iets heel anders dan het straffen dat men vaak adviseert in de vorm van ‘dwing de hond op zijn rug, dan geeft hij zich over’. Dergelijke acties lokken juist opstand uit en maken een hond attent op tegenwerking met alle gevolgen van dien. Voorkom baknijd Binnen een groep honden mogen pups tot ongeveer 12 weken ongestoord eten. Zelfs het mee-eten van een stuk vlees wordt niet gecorrigeerd. Maar na deze leeftijd is dat afgelopen. De volwassen hond jaagt de jonge pup bij zijn maaltijd vandaan en accepteert het niet dat de pup dichtbij komt. Omdat wij niet willen dat een hond baknijd ontwikkelt, is het belangrijk uw pup te laten merken dat uw aanwezigheid rond zijn voederbak, uw aanraking tijdens zijn maaltijd of zelfs uw hand in zijn bak of het wegnemen van
zijn bak alleen maar goeds betekent. Dat krijgt u voor elkaar door extra lekkere dingen bij zijn normale voer te gooien, door heel weinig voer te geven en er steeds een beetje bij te doen, te aaien tijdens de maaltijd zonder de hond ook maar het idee te geven dat u zijn bak zult afpakken. Bij volwassenheid (rond de eerste loopsheid bij teven / poot optillen bij reuen) betwisten volwassen honden elkaars prooi overigens in principe niet meer. De kaarten zijn geschud, de situatie is duidelijk.
Lief zijn en verwennen is geen opvoeding! Meer nog dan aangeboren en overerfde eigenschappen bepaalt de omgeving/het milieu wat de uiteindelijke mogelijkheden van de hond zullen zijn. Een onderzoeker liet verschillende jongen uit hetzelfde nest op verschillende wijze opvoeden. Twee jongen kregen een liefdevolle, maar consequente opvoeding. De rest van het nest werd bewust verwend. De pups kregen geen gedragsregels, kregen aandacht zodra ze erom vroegen en kregen nooit straf. De opgevoede jongen bleken opgegroeid te zijn tot betrouwbare, stabiele huishonden. De verwende pups werden honden die het gezin terroriseerden, overactief waren en agressie vertoonden bij verbod of dwang. De periode van de benen nemen (ca. 4 tot 8 maanden) Ergens tussen de vier en acht maanden lijkt de jonge hond plotseling doof voor zijn roepende eigenaar. Bij de ene hond duurt deze periode slechts een paar dagen, bij een ander misschien wel een aantal weken. Veel eigenaars weten zich geen raad met dat gedrag en herkennen ook de eerste symptomen ervan niet. Toch is juist de manier waarop je als baas in deze periode reageert van doorslaand belang voor later. Van deze reactie hangt af of de hond een fervente wegloper zal worden, of een hond die graag komt als hij geroepen wordt. In het begin is dat hierkomen helemaal zo’n punt niet: de pup is klein en makkelijk op te tillen. Hij vertoont in de meeste gevallen aanhankelijk en afhankelijk puppygedrag en hobbelt met zijn mollige lijfje achter de eigenaar aan en gaat na het uitlaten makkelijk mee terug naar huis. Totdat het moment is aangebroken van de wegloopperiode. Dan ruikt hij op een gegeven moment een heel speciaal, ongekend interessant luchtje en hij gaat op onderzoek. Hij vergeet het baasje; zo snel als zijn pootjes hem kunnen dragen gaat hij achter zijn neus aan. Hij hoort niet eens dat hij geroepen wordt, zo druk heeft hij het. En dan gaat het vaak mis: het baasje schreeuwend achter de pup aan. ‘Goh,’ denkt de pup, ‘ze volgen me, ze zijn blijkbaar net zo opgewonden als ik.’ En hij vervolgt nog sneller zijn weg. Tegen de tijd dat het baasje hem te pakken heeft, zijn de menselijke gemoederen hoog opgelopen. Hij wordt bij zijn halsbandje gegrepen en boos aangelijnd en thuisgekomen moppert men nog stevig na. Wat leert zo’n hond in een razend tempo? ‘Hierkomen is helemaal niet leuk.’ Het is dus verstandig om al voor deze periode van toenemende zelfstandigheid met gehoorzaamheidstraining te beginnen.
De eigenaar leert dan hoe hij het gedrag van een hond op een positieve manier kan beïnvloeden en dat hij ongewenst gedrag beter kan voorkomen dan in te moeten grijpen als het zich al voordoet. In de periode van weglopen is het bijvoorbeeld beter de hond aangelijnd te houden. Leer de hond dat hierkomen leuk en winstgevend is. Hierkomen moet altijd een vrolijke baas geven en als het een beetje mee zit iets lekkers, of een speeltje. Deze periode valt samen met het wisselen van de tanden. Tussen de vier en zes maanden wisselt een pup zijn melkgebit. Menig eigenaar haalt dan opgelucht adem, omdat de pup blijkbaar de gevreesde periode van wisselen goed heeft doorgebracht. Er is echter een probleem: die nieuwe tanden zitten nog niet echt vast in het gebit. En juist in die periode heeft de hond veel behoefte om zijn tanden te gebruiken en zal dat dan ook doen op alles wat daartoe geëigend lijkt. Een eigenaar zet de hond dan in een ruimte waar niets stuk gemaakt kan worden, maar hij heeft buiten de waard gerekend: de hond zal de vloerbedekking te grazen nemen. Niet omdat hij niet alleen kan zijn, maar omdat hij MOET kauwen. Het gezin begint nu een beetje moedeloos te worden van al die streken van hun jonge hond, het opvoeden vergt meer dan ze gedacht hadden. Vaak is dat het moment waarop men hulp zoekt bij een hondenschool. Helaas valt dit nu precies in een periode waarin de jonge hond weer een periode doormaakt waarin angstige momenten een zeer sterke impact hebben, namelijk de tweede periode van angst.
De tweede periode waarin angst sterk inwerkt (ca. 6 tot 14 maanden) Deze periode wordt beïnvloed door lichamelijke groeipieken. In deze periode is de hond veel gevoeliger voor angstige ervaringen. Hij kan extra gevoelig zijn voor nieuwe situaties, zijn gedrag kan ineens veranderen. Hij kan bijvoorbeeld plotseling terughoudend zijn naar mensen die hij wel kent of niet meer onderzoekend reageren op nieuwe mensen. Het is heel belangrijk dat de eigenaar deze periode onderkent en op de juiste manier reageert. De hond moet niet voortdurend gekalmeerd worden met geruststellende woordjes of aanraking en men moet ervoor zorgen dat de prikkelwaarde van het beangstigende object op zo lage waarde wordt aangeboden dat de pup er wel mee om kan gaan. Want anders lokt men vluchtgedrag uit en vluchtgedrag maakt angstiger! Maar de pup moet ook niet gedwongen worden tot moedig gedrag. De beangstigende situaties moeten ook vooral niet worden vermeden, maar de hond moet rustig en vriendelijk aangemoedigd worden om uit te vinden dat er ander gedrag dan angst mogelijk is. Een vrolijk gezicht en aanmoedigende stem helpen hem om zich ervan te overtuigen dat er niets aan de hand is. De eigenaar kan ook het voorwerp van angst naderen of aanraken en laten zien dat er echt niets gebeurt. En dan moet er positieve aandacht worden geschonken aan het hondje als hij onderzoekend zijn neus uitsteekt om te snuffelen aan wat hem zo deed schrikken. De eigenaar moedigt hem aan en beloont hem als hij iets lekkers van een vreemde persoon aanneemt. Zo leert de hond dat ander gedrag waarvoor hij zelf kiest, hem meer opbrengt. Daarmee neemt zijn zelfvertrouwen toe, hij heeft zijn wereld immers in de hand!
Let op: Een pup die zich onverwacht te pletter schrikt van iets moet wel degelijk troost krijgen. Net zo als u mag hopen troost te krijgen als u heel erg geschrokken bent. Onder troost verstaan we dan steun bieden, kalmte bieden. Rustig vasthouden totdat zijn hartje weer normaal slaat. Maar daarna moet hij weer in aanraking komen met dat wat hem beangstigde en wel zo dat hij er nog mee kan dealen. En dan weer het gewenste gedrag (dus onderzoekend gedrag, toenadering zoeken) aanmoedigen en belonen. Juist gedurende deze angstperiode gaan veel honden naar de hondenschool en u zult begrijpen dat het nu echt belangrijk is dat die ervaring positief is. Als een jonge hond schrikt als hij zo’n grote groep honden bij elkaar ziet, kan hij in de toekomst alle situaties waarin meerdere honden aanwezig zijn, eng gaan vinden. Dat heet generaliseren, de ervaring wordt overgezet naar andere omstandigheden. Daarom is het dan beter de hond even op de arm te nemen zodat hij in zijn eigen tempo kan wennen. Bovendien zal hij dan geen vluchtgedrag vertonen, wat prettig is want vluchtgedrag geeft een veilig gevoel en maakt de angst in feite groter. Maar u moet het natuurlijk wel uitbouwen en hem daarbij aanmoedigen verder te gaan! Vaak gaat het dan al vlot goed. Vindt de hond het echter leuk in het gehoorzaamheidsklasje, dan is er grote kans dat hij ontspannen is tussen een groep honden en ook andere leersituaties - zoals behendigheid - leuk vindt. Het mag duidelijk zijn dat het heel verstandig is om al met de hond naar training te gaan als hij jong is. Begint de training pas later, dan is het extra belangrijk dat de hondenschool erop gericht is om negatieve stress zo veel mogelijk te voorkomen of op te vangen. Groei naar volwassenheid (ca. 1 tot 3 jaar) Afhankelijk van het ras en de grootte van de hond zal de lichamelijke volwassenheid zich eerder voordoen dan de geestelijke volwassenheid. Gemiddeld bereiken honden hun volwassenheid tussen de anderhalf en drie jaar; kleine honden eerder, grote honden later. Gedurende die periode zien we vaak agressie ontstaan, vaak ligt een onduidelijke aansturing en onduidelijke leefregels daaraan ten grondslag. Straf en dreigen met straf, irritatie afreageren met schreeuwen en dreigen, veroorzaken verzet en provocatie. Overactiviteit kan een probleem worden. Vaak wordt de hond dan het etiket ADHD opgedrukt, terwijl het meestal aan bovengenoemde factoren ligt. Reuen die tot die tijd dikke vrienden waren, kunnen ineens rivalen worden en elkaar niet meer ontmoeten zonder te dreigen of zelfs te vechten. Aandacht en beloning voor gewenst gedrag en afremmen van het succes of negeren van ongewenst gedrag zorgen ervoor dat de hond in de gaten krijgt dat het goed is zoals het was. Als de conditioneringsprocessen zo in de hand worden gehouden, krijgen rangordeproblemen geen kans. Dominantie In veel boeken is de term dominant onherroepelijk verbonden aan een hoge plaats in de roedel met het daarbij zogenaamd horende opstandige en provocerende gedrag. We kunnen echter stellen dat een dominante hond een zelfverzekerde hond is en juist die kunnen een zetje hebben en zijn juist niet snel op hun tenen getrapt. Dat een zelfverzekerde hond juist bij uitstek geschikt is om een andere hond aan te sturen, is niet meer dan logisch. Dat gebeurt van twee kanten af, er is een wisselwerking tussen de twee. De dominante hond krijgt als het ware zijn status vol respect toebedeeld. Van afdwingen van die status is juist geen sprake. Hoe meer een hond op zijn strepen staat, hoe onzekerder hij juist vaak is. Zijn status is onduidelijk, de aansturing van zijn gedrag is onduidelijk en de consequenties van zijn gedrag zijn wisselend succesvol of juist niet. Dat geeft gegarandeerd probleemgedrag. Ook een zeer dominante hond kan in een gezin uitstekend functioneren. De samenstelling van het gezin en de persoonseigenschappen van de gezinsleden zijn bepalend voor dit functioneren. Heel belangrijk is om te begrijpen hoe het eigen
gedrag inwerkt op het gedrag dat de hond zal ontwikkelen. Datzelfde geldt voor een hond die van nature minder assertief is. Door niet goed om te gaan met de consequenties van zijn gedrag en deze niet bewust in uw voordeel te sturen, kan zo’n hond zich ontwikkelen tot een echte probleemhond, nerveus, overattent en overactief. Een midden- of lage positie binnen de roedel is helemaal niet automatisch een uitdaging om hogerop te komen. Wanneer de hond zich geborgen en veilig voelt, is er niets aan de hand. Maar onduidelijke, inconsequente en harde opvoeding zal vanaf een maand of 18 consequenties voor het gedrag van de hond hebben. Vanaf dat moment gaat de hond sterk controlerend gedrag vertonen. Dat ging eerst vrijwel onopgemerkt en stapje voor stapje maar nu is de kans op een probleemgevende hond groot geworden. Niet vanwege de zogenaamd onduidelijke rangorde, maar vanwege onduidelijke leefregels! Binnen het eigen gezin is het vaak moeilijk om een hond met ongewenste gewoontes terug te brengen naar acceptabel gedrag. Dat heeft alles met gewoonte te maken. Alleen door het eigen gedrag te veranderen kan men het gedrag van de hond veranderen. En jezelf veranderen is echt heel moeilijk. Soms is herplaatsing de enige kans omdat het gezin geen mogelijkheid ziet oude gewoontes te doorbreken. Vaak helpt de volgende foef: het gezin gaat nooit meer naar de hond toe en negeert de hond. De hond gaat hierdoor zelf het contact zoeken en brengt zich zodoende in de ondergeschikte, afhankelijke positie. Verder gaat men actief op zoek naar positief gewaardeerd gedrag en verbindt daar heel bewust voordeel aan in de vorm van iets dat de hond werkelijk ervaart als een beloning.
Bron Martin GausAcademie Lelystad