LEVEN ZONDER WAAROM Meister Eckhart over het goede leven
Een goed mens kent geen waarom. ‘Waarom heb je God lief?’ ‘Ik weet het niet, omwille van God.’ ‘Waarom heb je de waarheid lief?’ ‘Om der wille van de waarheid.’ ‘Waarom heb je de gerechtigheid lief?’ ‘Omwille van de gerechtigheid.’ ‘Waarom heb je de goedheid lief?’ ‘Omwille van de goedheid.’ ‘Waarom leef je?’ ‘Echt, dat weet ik niet. Ik leef graag.’ Meister Eckhart in Preken1 Veronderstel dat ik een middeleeuwer was en mij werd gevraagd waarom ik leef, negen kansen op tien dat ik zou zeggen: ‘Om God te dienen.’ Of als ik enkele eeuwen later had geleefd zou ik wellicht antwoorden: ‘Om deugdzaam te leven en mij vrij te kopen, zodat ik gered word van mijn fundamentele zondigheid.’ Eckhart zegt eenvoudig en radicaal: ‘Ik leef zonder een verklaring te kunnen geven. Ik leef vanuit een eeuwig ontvangen van leven vanuit de Onnoembare. Zoals je in- en uitademt zo wil ik op het ritme van het leven bestaan, en dat geeft een lichtheid en vreugde waarvoor geen verklaring gegeven kan worden, geen waarom en geen waartoe. Het is een kwaliteit van zijn, hier en nu.’ Het zegt dat nergens letterlijk, maar ik denk Eckhart zo te mogen samenvatten en via hem een aanzet te geven voor een hedendaagse spiritualiteit en een evenwichtige manier van leven. Zijn raad is voor de gestreste westerse mens een koninklijke weg naar onthaasting. Leven in het nu heeft te maken met het achter zich laten van de kwetsuren en de pijn die men vanuit het verleden meedraagt. Het heeft ook te maken met wijsheid en durf om een mens- en wereldbeeld los te laten waarbij alles plicht en streven naar volmaaktheid is en men zich in alles tekort voelt schieten. En tenslotte is het een aansporing om te zoeken naar een nieuwe taal om het heilige op te roepen. Eckhart was een echte Lebe- und Lesemeister, voor wie levensstijl en theoretisch inzicht onlosmakelijk met elkaar waren verweven. Dat wil ik aantonen door één aspect uit zijn denken toe te lichten: leven zonder waarom. STAT ROSA In de Middeleeuwen bestond er een rijke voorstellingswereld rond de symboliek van de roos. De roos die daar staat te bloeien, mooi en geurig, en dat alles zonder waarom. Angelus Silesius (1624 – ’77) kende als filosoof en mysticus het werk van Eckhart heel goed en was
1
tegelijk vertrouwd met de roos-symboliek. Vandaar dat hij in zijn werk Cherubinischer Wandersmann in het eerste boek onder nummer 289 schrijft: Die Ros’ ist ohn warumb sie blühet weil sie blühet Sie achtt nicht jhrer selbst fragt nicht ob man sie sihet.2 In het rijm zit een belangrijke tegenstelling. Eerst gaat het over een roos, die bloeit en enkel maar schoonheid en geschenk is, en waarvoor geen verklarend waarom bestaat, geen door de ratio te begrijpen reden. Precies daarom is zij zo mooi in haar kwetsbare, kortstondige verschijning. Dit in schril contrast met de tweede versregel, die op indirecte wijze naar de mens verwijst. Mensen kijken naar zichzelf, willen gezien worden en zijn beducht om wat anderen over hen denken. Bij alles wat zich aandient, vraagt hun onderzoekend verstand waarom iets is zoals het is in de hoop inzicht te krijgen en via kennis in te dringen in het levensgeheim. Het is onze westerse manier om naar geluk te streven. De verworven inzichten zijn inderdaad ontzettend belangrijk om te overleven. Ze hebben ons van veel onheil, van honger en ziekten verlost. Tegelijk moest daarvoor een tol worden betaald. Ons contact met de realiteit ging zich beperken tot wat wij ons ervan voorstellen. Voortaan kweken wij rozen op grote schaal, hebben we pesticiden om ze te beschermen tegen allerlei ziekten en zorgen wij voor nieuwe soorten. Nu kunnen wij zelf bepalen dat er dagelijks rozen op de vensterbank staan. Erger nog: ze kunnen wel in Nederland(se kassen) bloeien, maar het is goedkoper ze in Afrika te verbouwen, bovendien ‘mogen’ daar pesticiden worden gebruikt die in het westen zijn verboden. Maar het gevaar is groot dat door onze machtspositie het geschenk van hun schoonheid verloren gaat. De roos kan nu niet meer zomaar staan te bloeien. Ze verwijst niet meer naar zichzelf en haar grond, maar naar ons. Rozen zijn voortaan altijd voorhanden en zijn een uitdrukking van ons kunnen en organisatietalent. De kennis en de ermee verbonden technologie beschermden ons tegen ongeluk, maar brachten ons niet dichter bij het geheim dat rond alle leven hangt en bestaat zonder waarom. Echte schoonheid, en eigenlijk alle belangrijke aspecten van ons leven – liefde, gastvrijheid, vergeving, onbaatzuchtigheid, ons artistiek scheppingsvermogen – hebben geen waarom. Ze zijn om wat ze zijn, waardevol in zichzelf. Natuurlijk kan bij dat alles naar een verklaring worden gezocht, maar hun diepste wezenheid blijft altijd ongrijpbaar. Ook de mens
2
in zijn totaliteit, in de manier waarop hij in het leven staat en met de dingen omgaat, bestaat zonder waarom. In zijn boek Der Satz vom Grund maakt Heidegger over dit vers van Angelus Silesius deze bedenking: ‘Het ongezegde van de spreuk – en daar komt alles op aan – zegt veeleer dat de mens in de diepste verborgen grond van zijn wezen pas waarlijk is wat hij is, wanneer hij op zijn manier net zo is als de roos – zonder waarom.’3 Net als over de roos kan men over de mens vanuit diverse wetenschappelijke hoeken hypothesen maken en tot coherente kennis komen, maar wie hij uiteindelijk is – hoe hij vanuit zijn diepste verborgen grond openbloeit – blijft ongrijpbaar. De toevoeging door Heidegger ‘vanuit zijn diepste verborgen grond’ is niet toevallig (de betekenis van die grond werd de kern van Der Satz vom Grund). Die grond is de zijnsgrond waar de mens op het snijpunt van Das Geviert staat, in de ontmoeting van hemel en aarde, goden en mensen. Dankzij deze begronding bestaat de mens in een bloeiende tijdelijkheid, kortstondig als het gras zegt de bijbel, kwetsbaar en vaak gekwetst als een zwakke rietstengel, maar tegelijk geënt op een grond, die aan alle be-grijpende kennis ontsnapt, en die hem een onuitputtelijke rijkdom geeft. Geïnspireerd door Eckhart en Heidegger noemde Paul Celan de mens daarom ‘de niemandsroos’: PSALM Niemand herkneedt ons uit aarde en leem, niemand geeft een stem aan ons stof. Niemand. Geloofd zijt gij, Niemand Om uwentwille zullen wij bloeien. U toeneigen. Een niets waren we, zijn we, zullen we blijven, bloeiend: 3
de niets-, de niemandsroos. Met de stijl zielshelder, de meeldraad hemelwoest, de kroon rood van het purperwoord dat we zongen over, o over en boven de doorn Paul Celan4 Voorbij de doornen van de joodse uitroeiing, de melancholische stemming om zijn gebroken leven zingt Celan tot zijn Schepper. In de lijn van Meister Eckhart noemt hij die Schepper Niemand, zoals hij de mens een niets- of een niemandsroos noemt. Het is een nieuwe naam waardoor hij aan de mens een nieuwe identiteit geeft. Het gedicht is echter ook een protest tegen de eerste schepping en de ellende waarin die gedompeld was. Daarom is er – net zoals in de periode waarin Eckhart leefde - behoefte aan een nieuwe tijd en een andere taal waaruit de mens gekneed zal worden als een niemandsroos door een God als Niemand. Zo kom ik bij de inspirator van Heidegger en Celan: Meister Eckhart, die over de Godheid en de mens spreekt als een louter Niets en die op een retorische manier tot zijn toehoorders zegt: ‘Ik weet niet waarom ik leef, maar ik leef graag.’ Ik zou zeggen: ‘precies daarom leef ik zo graag, omdat ik mij verbonden voel met een Bron die aan alle waarom ontsnapt.’ In een van zijn preken schrijft Eckhart: De gerechte mens wil niets en zoekt niets, daar hij geen waarom kent. Als hij geen waarom kent wanneer hij iets doet, dan handelt hij zoals God, die ook zonder waarom doet. Zoals God werkt, zo werkt ook de gerechte zonder waarom. En zoals het leven leeft om zichzelf en geen waarom zoekt waarom het leeft, zo heeft de gerechte geen verklaring waarom hij iets doet.5 ‘HEEL STIL ZIJN EN VOLKOMEN LEEG, DAT IS VOOR JOU HET ALLERBESTE’6
4
Leven zonder waarom kan men evengoed doortrekken naar een leven zonder waartoe. Het is leven in het hier en nu, in tijdloze tijdelijkheid, zonder telos en zonder archè. Spontaan denken we dat weet hebben van onze oorsprong en eindbestemming kracht geeft, want zo hebben we greep op ons leven en kunnen we ons een doel stellen. Deze kennis is echter schijn. En hoewel ze zich opdringt als de enige, zekere weg is een leven in het hier en nu in zijn weerloosheid sterker. Dat veronderstelt echter een juiste kijk op dit hier en nu. Het hoort immers tot de courante raad, die mensen elkaar geven: niet piekeren over wat morgen brengt, niet blijven hangen bij pijnlijke herinneringen, maar op gaan in het moment en waarderen wat hebt. Zo geformuleerd getuigt dat van grote oppervlakkigheid. Stel je voor dat een politieke vluchteling, een slachtoffer van een aardbeving of een door soldaten misbruikte vrouw de raad krijgen te leven in het hier en nu, wat een verschrikkelijke raad zou dat zijn. Dus, om niet te vervallen in goedkope adviezen van een kleinburgerlijke moraal aan mensen die aan niets gebrek hebben, dient nader onderzocht te worden waarover de genoemde dichter, denker en mysticus spreken. Voor hen heeft leven in het nu een heel andere dimensie. Waarom leef je? Om te leven, en toch weet je niet waarom je leeft. Zo begerenswaard is het leven in zichzelf, dat men het om het leven zelf begeert. Zij die in de hel eeuwig pijn lijden, duivels en zielen, zelfs zij zouden hun leven niet willen verliezen, want hun leven is zo edel, dat het direct uit God in de ziel stroomt. En juist omdat het zo direct uit God stroomt, willen zij leven. Wat is leven? Gods zijn is mijn leven. Is mijn leven Gods zijn, dan moet Gods zijn mijn zijn zijn en Gods wezenheid ‘gotes istichei’t mijn wezenheid ‘mîn isticheit’, niet meer en niet minder.7 ‘Gods zijn is mijn leven’: bondiger en krachtiger kan het niet gezegd worden. Hier ligt dan ook de sleutel voor een leven zonder waarom waarbij men in een eeuwig nu staat. Over dit zijn van God en hoe zijn zijn ons leven wordt, moeten we verder denken. GOTES ISTICHEIT UND MÎN ISTICHEIT Gods zijn en het zijn van de mens vallen samen. Eckhart gebruikt een aantal zelfbedachte woorden om dit proces te verhelderen. Isticheit, lûterkeit des wesens, blôzen isticheit, grunt, causa essentialis, puritas essendi. Door een eigen taalidioom te smeden wil hij de hoogheid van God en de heiligheid van het leven behoeden voor oppervlakkigheid. McGinn merkt in
5
zijn boek over Eckhart op dat grunt (en de aanverwante woorden) het meest typische begrip met een complexe betekenis is in de mystiek van Eckhart.8 Wat bedoelt Eckhart dan? Het leven komt rechtstreeks uit God voort, alles wat leeft bestaat in het ontvangen van dat leven uit Gods hand. Daarom komt de mens, die zich onbelemmerd overgeeft aan de diepte van dat leven, God helemaal nabij. Eckharts mystiek is een zeer aardse, levensnabije mystiek waar God en het Leven één en ondeelbaar zijn. Ons leven wordt transparant als we ons beschikbaar stellen voor deze grunt. Een grond die tegelijk een afgrond is, onpeilbare diepte, in tegenstelling tot de oppervlakkigheid van de dingen op zichzelf. Los van hun grond zijn ze niets, zelfs een mislukking, zegt Eckhart. Voor God bestaat het grootste genot erin zich in de ziel en in heel de schepping te kunnen uitgieten. God wil de radicale andersheid van de mens en zijn wereld opheffen en hem trekken in zijn zelfmededeling. De mystieke weg richt zich naar de kern van die wereld, waar alles naar gelijkwordende eenheid verlangt. In Psalm 104 staat: Alles wacht op U, vol hoop. Alle levenden vragen U om voedsel…. Neemt Gij hun adem weg, zij sterven en zij vallen terug in het stof. Zendt Gij Uw Geest, zij worden herschapen. Gij geeft de aarde een nieuw gezicht. Eckhart wil dat de mens en met hem heel de kosmos een transformatie doormaken, waardoor aan ons diepste verlangen tegemoet wordt gekomen. Dat verlangen is onze isticheit, de ondeelbare eenheid in de Godheid. Ook Bernardus van Clairvaux spreekt over eenheid, maar was daarbij steeds beducht om in pantheïstische ketterij te vervallen. Daarom spreekt hij over de vereniging van de geesten. Eckhart kent die vrees niet en plaatst zich zo in de lijn van de vrouwenmystiek uit de dertiende eeuw. Allerlei metaforen gebruikt hij nu om dit eenwordingsproces te beschrijven. Ons diepste zelf is als een dorstige woestijn, een afgrond, eindeloze stilte, enzovoort. Treed uit jezelf uit omwille van God, dan treedt God omwille van jou uit zichzelf uit. Wat dan blijft, als beiden uit zichzelf uittreden, is een enkelvoudig Een ein eivaltigez ein …. Alle dingen zijn uit niets geschapen; daarom is hun werkelijke oorsprong het niets, en voor zover die edele wil zich richt op de schepselen, vervloeit hij met de schepselen in hun niets.9
6
Wie zijn het die God eren? Dat zijn zij die zichzelf helemaal hebben losgelaten en in geen enkel opzicht hun eigenbelang zoeken, in welke vorm ook, niet in het groot, niet in het klein; die niet achtslaan op iets boven of iets onder of iets naast of iets aan zichzelf; die niet uit zijn op voordeel of eer of gemak of genot of baat of verinnerlijking of heiligheid of loon of hemelrijk; en die dat alles achter zich hebben gelaten, al het hunne; van die mensen ontvangt God eer, en zij eren God wezenlijk en geven Hem wat het Zijne is.10 ‘De werkelijke oorsprong van alle dingen is het niets.’ Omdat hij vreesde dat spreken over ‘zuiver zijn’ vanuit de heersende scholastiek verkeerd kon worden begrepen, gebruikte hij in zijn latere werk de uitdrukking ‘zuiver Niets’. Een Niets dat niet niets is, dat bron van kracht en leven is, maar onderscheiden van alle ietsen. Door ons leeg te maken worden we op een paradoxale manier vervuld en ontstaat tussen God en mens een wezenlijke band. Daarmee wordt de identiteit van de mens duidelijk. Zijn isticheit of diepste aard is ‘ontvangen in leegheid’. EEN REACTIE TEGEN EEN CULTUUR VAN VERKLARINGEN Deze visie op de mens en de raad te leven in een eeuwig ontvangen staan lijnrecht tegenover de gangbare mentaliteit. De mens, zeker de westerse mens, is een wezen dat denkt en onderzoekt en vraagt waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Elk waarom heeft te maken met kritisch nadenken, met denken over de werkelijkheid via de voorstellingen die in onze geest zijn opgeslagen. Het zijn gefilterde afschaduwingen, die op de eerste plaats verwijzen naar de mens, niet naar de werkelijkheid. Ook de taal waarin die beelden en hun wetmatige samenhang worden verwoord, is een instrumentele taal, die ons ten dienste staat. Alle kennis, ook de theologische, is hierdoor getekend. Vandaar dat Eckhart durft te zeggen dat alle namen en eigenschappen van God Godsverduisterend werken. Het zijn doeken, die we over God gooien, schrijft hij. In die crisis zitten we vandaag gevangen. Hertalen van de oude woorden uit de voorbije tijd voldoet niet meer. Er is poëtische scheppingskracht nodig om vanuit die diepe stilte en het eerbiedig zwijgen naar een nieuw licht te komen. Ook Heidegger wees op de impasse waardoor gevoel voor het heilige verloren is gegaan en we een lange tijd van herstel zullen moeten doormaken. Een doorbraak van de impasse is slechts mogelijk als de mens alles uit handen geeft: al zijn weten en ervaren, alle structuren die zichzelf sterk maakten omdat ze hierop voortbouwden: de dogmatiek, de leer en het gezag dat waakt over die leer. Ons spreken 7
moet omslaan in zwijgend luisteren. We moeten de werkelijkheid aan zichzelf teruggeven, abgeschieden sein. Taal moet zich vernieuwen tot meta-taal, die niet meer dient om te benoemen en te beheersen, maar terugkeert naar zijn diepste zijn als een evocerend, ruimte scheppend gebeuren voor het onzegbare. Op dat ogenblik staat hij ons niet meer ten dienste maar zijn wij zijn dienaar. HIJ WERKT EN IK WORD De mens moet naar een ander gebied in zijn persoon gaan, voorbij zijn kennen, willen en voelen, en inkeren in zijn diepste kern: de plek waar hij onbegrensde openheid en passieve en actieve ontvankelijkheid is, aldus Eckhart. Ook dat is geen keuze van een eigenmachtig, voorzienig ego dat weet wat het beste is. De keuze wordt eerder bepaald door het besef van een fundamentele armoede en het verlangen naar volheid en leven. ‘Denk niet dat je voor de Godheid een plek in je hart kunt vrijmaken,’ schrijft Eckhart, ‘de Godheid moet dat zelf doen.’11 Zozeer was hij doordrongen van onze machteloosheid als het om het echte leven gaat. Het ik kan niet anders dan zich overgeven. Hoe intenser het contact met deze diepste openheid, des te sterker groeit het besef van honger. “Wie hier eet krijgt nog meer honger, wie hier drinkt nog meer dorst. Alles wat leeft streeft naar volheid van zijn.”12 Uit zichzelf is de werkelijkheid niets, heeft ze geen bestaanskracht. Haar leven bestaat in een eeuwig hier en nu ontvangen van leven. Leven vanuit de Godheid, niet meer de God waarover we zoveel wisten en die we baden om nabijheid en verhoring van onze verzuchtingen. Tussen God en Godheid is er een verschil als tussen hemel en aarde. In de bewoordingen van Heidegger zou ik zeggen: het gaat om een ontologische Differenz, een fundamenteel onderscheid tussen de Godheid en alles wat aards is. Een onderscheid dat echter niet voert naar een nieuw dualisme, maar tot een vernieuwde eenheid. Werken en worden zijn één. Als de timmerman niet werkt, wordt het huis niet gebouwd. Waar de bijl blijft liggen, ligt ook het worden stil. God en ikzelf, wij zijn één in deze werkzaamheid; Hij is de werker en ik de wordende. Het vuur verandert datgene wat eraan wordt toegevoegd in zichzelf en het wordt zijn natuur.13 Op veel plaatsen en in veel varianten keert deze gedachte terug. In Eckharts eerste werk, Das Buch der Unterscheidunge, een boek dat de weerslag vormt van zijn bijeenkomsten met zijn jonge medebroeders, omschrijft hij dit vanuit de kloosterlijke gehoorzaamheid. In de orde der 8
dominicanen, (waartoe Eckhart behoorde), legt men enkel de gelofte van gehoorzaamheid af, de geloften van armoede en ongehuwd blijven zijn daarin vervat. Het feit van alleen gehoorzaamheid te beloven neemt Eckhart op een verdiepende manier op. Gehoorzaamheid verbindt hij met horen en luisteren - voor een predikbroeder absoluut noodzakelijk, denk maar aan de slogan die Thomas van Aquino aan de orde gaf: contemplari et contemplata aliis tradere (biddend overwegen en wat men zo aanschouwt aan anderen doorgeven). Luisterend loskomen van zichzelf en zo zich overgeven aan wat gehoord wordt. Het is isticheit, leven vanuit de grunt. Op andere plaatsen verbindt Eckhart deze houding met een zinsnede uit het Onze Vader: uw wil geschiede op aarde als in de hemel. Opgeven van het eigengereide willen en zich vertrouwvol overgeven aan wat God wil. Zolang de mens zijn eigen wil bezit als datgene waarmee hij de allerliefste wil van God wil vervullen, is hij niet arm zoals wij dat bedoelen. Want zo’n mens heeft een wil waarmee hij aan de wil van God wil voldoen, en dat is niet de ware armoede. Want wil de mens waarlijk arm zijn, dan moet hij zo leeg van geschapen wil zijn als hij was toen hij er nog niet was.14 In zijn latere teksten gebruikt hij het woord gelâsenheit, luisterende overgave, en creëert zo door dit nieuwe woord een nieuwe levenshouding. JE MOET JEZELF LOSLATEN, HELEMAAL LOSLATEN, PAS DAN HEB JE ECHT ACHTERGELATEN Het hoogste en uiterste wat een mens kan loslaten, is dat hij God omwille van God loslaat. Sint Paulus nu liet God omwille van God los. Hij liet alles los wat hij van God nemen kon, en liet alles los wat God hem geven kon en alles wat hij van God ontvangen kon. Toen hij dit losliet, liet hij God omwille van God los, en daar blééf God voor hem zoals God in zichzelf is, dus niet op de wijze waarop hij ontvangen of gewonnen wordt, maar het zijn dat God in zichzelf is. Nooit gaf hij God iets of ontving hij iets van God; het is enkel één en louter één-zijn. Hier is de mens waarlijk mens en aan deze mens raakt geen lijden, evenmin als aan het goddelijk zijn.15
9
Afscheid van alle uiterlijkheid en ik-betrokkenheid heeft slechts één doel: in uiterste gelatenheid en geduld uitstromen in de Godheid (in God voorbij God), zoals ook deze wil uitstromen in het hoogste of diepste van de ziel. Op die manier treden we binnen in de goddelijke duisternis, zoals we tegelijk ook het donkere en onbekende in onszelf aan bod laten komen. Eckhart noemt het ‘God omwille van God loslaten’. Men kan er aan toevoegen: zichzelf omwille van zichzelf loslaten. Zijn eigen diepste grond aan bod laten komen en zich laten leiden door datgene wat ongekend en vaag zich van ons meester wil maken. Pas dan geven we echt gehoor aan de roep van het zijn of aan het diepste Niets dat zowel onszelf als heel de schepping beheerst en dat uiteindelijk rust vindt in het goddelijke Niets. Dat is leven in een eeuwig hier en nu. Laat jezelf helemaal los en laat God het werk in je en voor je doen zoals Hij dat wil. Het werk is dan het Zijne, het woord het Zijne, de geboorte de Zijne en alles wat je bent helemaal. Want jij hebt jezelf losgelaten en bent uit je krachten en hun werking en uit de eigenheid van jouw wezen weggetrokken. Daarom moet God helemaal in je wezen en je krachten binnengaan, omdat jij jezelf van alle eigenheden hebt beroofd en jezelf woest en ledig gemaakt hebt, zoals geschreven staat: ‘De stem roept in de woestijn.’ Laat deze eeuwige stem in je roepen zoals het haar behaagt, en wees leeg van alles, wees woestijn.16 Marcel Braekers O.P.
1
Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen, dl. II. Preken. Vertaald door C.O. Jellema, Historische Uitgeverij, Groningen 2001, p. 206.Verder geciteerd als: Preken. 2 Angelus Silesius, Cherubinischer Wandersman. Kritische Ausgabe, Reclam, Stuttgart, 1984, p. 69. 3 M. Heidegger, Der Satz vom Grund. Vertaald als Het beginsel van zijn door M. Waldschut, Boom, Amsterdam, 2009, p. 52. 4 Paul Celan Verzamelde Gedichten, vertaald door Ton Naaijkens. Tweetalige uitgave . Meulenhof, Amsterdam, 2003, p. 274-277. 5 Preken. Deze tekst komt niet in de vertaling ‘Preken’ van Jellema voor, vandaar het citaat. 6 Ibidem, p. 75. 7 Ibidem, p. 160. 8 ‘Grunt can be described as an ‘explosive metaphor’ in the sense that it breaks through previous categories of mystical speech to create new ways of presenting a direct encounter with God. When Eckhart says, as he frequently does, ‘God’s ground and my ground is the same ground’, he announces a new form of mysticism.’ B. Mc Ginn, The Mystical Thought of Meister Eckhart: The man from Whom God Hid Nothing. The Crossroad Publishing Company, New York 2001, p. 38. 9 Preken. p. 231. 10 Ibidem p. 157. 11 Preken p. 14. 12 Eccl. n. 144. 13 Preken p. 163. 14 Ibidem, p. 10-11.
10
15
Meister Eckhart, Van God houden als van niemand. Preken van Eckhart vertaald en toegelicht door Frans Maas. Ten Have, Baarn, 2001, p.87-88. 16 Preken. p. 298.
11