LESTIPS werken met boeken in de klas
Inhoudsopgave Inleiding 5 Jeugdboekenweek in de bib 7 Kleuters 9 Lestip 1 – Anton kan toveren 10 Lestip 2 – Dit is geen doos 13 Lestip 3 – Het krijtje 17 Lestip 4 – Ik voel een voet! 22 Lestip 5 – Wat is dat? 25 Lestip 6 – Wie knipt de tenen van de reus 28
Eerste leerjaar 33 Lestip 1 – En ze leefden nog lang en gelukkig 34 Lestip 2 – Keepvogel: de uitvinding 37 Lestip 3 – Letterdromen met Do 41 Lestip 4 – Piet stoer wil een draak 44 Lestip 5 – Sjaantje doet alsof 46 Lestip 6 – Waar is de woe-la-la? 49
Tweede en derde leerjaar 53 Lestip 1 – De dromen van Boeba 54 Lestip 2 – De hoed van de tovenaar 59 Lestip 3 – Het is echt echt waar 64 Lestip 4 – Hier is de boze heks 67 Lestip 5 – Jani Kekke en de blauwe dagdromer 71 Lestip 6 – Paperasje 76
Vierde en vijfde leerjaar 81 Lestip 1 – De lange weg naar huis 82 Lestip 2 – De zoektocht van Gwyn 87 Lestip 3 – Een Midzomernachtsdroom 91 Lestip 4 – Ik was een rat 95 Lestip 5 – Sebastiaan Duister 100 Lestip 6 – Wist je dat mijn broer breekbaar is? 105
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inhoudsopgave
|
Zesde leerjaar 111 Lestip 1 – De uitvinding van Hugo Cabret 112 Lestip 2 – Het zwarte geheimenboek 117 Lestip 3 – Linus 121 Lestip 4 – Raven’s Gate 125 Lestip 5 – Rijmen en verzen 130 Lestip 6 – Tobie Lolness: op de vlucht 135
Makkelijk lezen 139 Lestip 1 – De laatste trein 140 Lestip 2 – Encyclopedie van de fantasie 145 Lestip 3 – Het dansende licht 150 Lestip 4 – Ik zie, ik zie... een boek vol fantasie 155 Lestip 5 – In Schemerland 160 Lestip 6 – Lafcadio, de leeuw die terugschoot 166
Over de samenstellers 171 Colofon 172
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inhoudsopgave
Jeugdboekenweek 15-29 maart 2009 ‘Dat heeft geen zin,’ zei Alice. ‘Onmogelijke dingen kun je nou eenmaal niet geloven.’ ‘Ik denk dat je gewoon nog niet zo veel ervaring hebt,’ zei de Koningin. ‘Toen ik zo oud was als jij oefende ik elke dag een halfuur. Er waren dagen waarop ik voor het ontbijt al zes onmogelijke dingen had geloofd.’ uit: Alice in Spiegelland / Lewis Carroll
Het vermogen van kinderen om onmogelijke dingen te geloven, dat willen we tijdens de Jeugdboekenweek 2009 aanscherpen. Want is de kindertijd niet de periode in het leven dat je fantasie nog onbezoedeld is, nog niet beperkt door volwassen realiteitszin? En zorgt dat niet voor de mooiste dromen, de spannendste middagen en de meest beklijvende herinneringen aan klassieke kinderboeken? Onder het motto Achter de spiegel zetten we boeken over fantasie in de kijker: verhalen die de realiteit regelrecht of net heel subtiel aan hun laars lappen. Samen met Lyra Belacqua en Sebastiaan Duister betreden we volkomen verzonnen, onbestaande werelden met eigen wetten en bizarre bewoners. Sommige nog enigzins verwant aan onze wereld, andere zo verschillend dat je haast niets meer herkent. Of we reizen samen met Alice vanuit het dagelijkse leven door een konijnenpijp naar een wereld waar alles anders is. Maar ook als we in deze wereld blijven, wachten ons ‘onmogelijke dingen’. Een buurmeisje met rosse vlechtjes dat paarden kan optillen. Een houten pop die tot leven komt en liegt alsof het gedrukt staat. Zet samen met de kinderen uit je klas een stap achter de spiegel en kom terecht in een wereld vol heksen en elfjes, geesten en dwergen, draken en eenhoorns, superkrachten en toverspreuken, ingebeelde vriendjes en pratende knuffels... Wij willen graag je gids zijn tijdens deze reis en helpen je op weg met deze lestips bij de boeken uit de boekenpakketten van de Jeugdboekenweek 2009.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
|
Deze suggesties zijn geordend per leeftijd en behandelen telkens een van de geselecteerde titels. Bij ‘Aanzet’ vind je suggesties om het boek bij je leerlingen te introduceren. Onder ‘Verwerkingsactiviteiten’ staan tips voor een creatieve verwerking of nabespreking. Wie de reis nog wat wil verlengen, vindt bij ‘En verder’ extra ideeën om met het boek aan de slag te gaan. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Maar vergeet vooral niet om de verbeelding aan de macht te houden… We wensen je een fantastische Jeugdboekenweek! De hele ploeg van Stichting Lezen
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
De Jeugdboekenweek in de bib, het leven van A tot Z In maart bruist het in de bibliotheken: kinderen ontdekken spelenderwijs de bib van a tot z, ontmoeten jeugdauteurs in levende lijve en krijgen er een passie voor lezen: het boek in al zijn vormen. Locus, als nieuw steunpunt voor het brede lokale culturele veld en erfopvolger van VCOB en CultuurLokaal, ondersteunt bibliotheken bij deze activiteiten met een spel en een Inspiratiegids. Met ‘Stapel-op Boeken’ ontdekken kinderen al spelend en stapelend een heleboel fantastische boeken en leren ze de bib kennen. Dit spel voor kinderen van de lagere school is makkelijk aanpasbaar aan de doelgroep, de plaatselijke mogelijkheden of de vooropgestelde leerdoelen. De Inspiratiegids van Locus levert een massa ideeën voor activiteiten in de bib. Ook voor leerkrachten is de gids interessant, want de bib is de partner bij uitstek als het over jeugdliteratuur en informatiegeletterdheid gaat. De Inspiratiegids kan je gratis downloaden op www.locusnet.be. Wil je weten er in jouw bibliotheek te gebeuren valt tijdens de Jeugdboekenweek, heb je zin om samen een activiteit ineen te boksen, of wil je gewoon beter kennismaken met wat de bib te bieden heeft? Neem dan contact op met de bibliothecaris of de medewerkers van de jeugdafdeling. De adressen en openingsuren van de Vlaamse bibliotheken vind je op www.bibliotheek.be. Achtergrondinformatie en praktijkvoorbeelden van grote en kleine samenwerkingen vind je op de website www.schoolenbibliotheek.be. Chris De Bremme Locus
[email protected] - www.locusnet.be
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – inleiding
|
Kleuters Anton kan toveren, Ole Könnecke, Davidsfonds/Infodok, 2007 Dit is geen doos, Antoinette de Jong, Lannoo, 2008 Het krijtje, Iris van der Heide en Marije Tolman (ill.), Lemniscaat, 2005 Ik voel een voet! Maranke Rinck en Martijn van der Linden (ill.), Lemniscaat, 2008 Wat is dat? Antje Damm, Gottmer, 2007 Wie knipt de tenen van de reus? Jan Smeekens (comp.), Ingrid Godon (ill.), Kristien Aertssen (ill.) en Sylvia Weve (ill.), Davidsfonds/Infodok, 2008
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Lestip 1 Anton kan toveren Anton kan toveren Ole Könnecke Davidsfonds/Infodok, 2007
Over het boek Anton heeft een veel te grote tovertulband, waarmee hij – tot zijn eigen stomme verbazing – echt kan toveren. Althans, daar lijkt het toch op. Een boom wil zo gauw niet lukken, maar een vogeltje is in een wip weggetoverd.Vriend Lucas gelooft niets van Antons magische krachten, maar wordt dan zelf weggetoverd. Of toch niet? Nee, toch niet, want daar is hij, samen met Nina en Laura. De twee lopen te treuren om hun weggevlogen vogeltje. Weggevlogen? Dat tovert Anton toch meteen terug?! Met sobere taal en veelzeggende details bouwt de auteur een meesterlijk spel op. Anton is dan misschien geen magiër, hij tovert in geen tijd een lach op je lippen.
Aan de slag Aanzet Kom op met een tovertulband naar het model van Anton. Hilariteit verzekerd! Leg uit wat voor een speciaal hoofddeksel dat ding wel is.Vraag of er iemand een spulletje bij zich heeft dat je mag wegtoveren. Doe dat met de knipoog: kleuters moeten hun ogen dicht doen, je zet je tulband over het voorwerp en heft die met voorwerp erin weer op… Zo kunnen kleuters spontaan reageren op je erg ruime interpretatie van ‘toveren’. Of zij het dan beter kunnen? Laat een kleuter eens proberen met je tulband….
Vertellen De prenten van dit verhaal lenen zich uitstekend tot vertellen met kamishibai (vertelkastje). In dit boek komt het op de details aan. Kleuters krijgen daarom beter geen twee platen tegelijkertijd zien. In het raam van het vertelkastje krijgen de verfijnde details vanzelf meer nadruk en platen komen één na één.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Bovendien heb je de handen vrij om het verhaal met gebaren extra tot leven te wekken.
Verwerkingsactiviteiten Richt je kleuterklas in als een tovenaarskabinet. Laat kleuters het tovenaarshoofddeksel kiezen dat hen het beste past en laat ze aan de slag gaan met allerlei tover-/goocheltrucs. Je kan je inspireren op de aloude goocheldozen met hun touwen waarvan de knopen zomaar ineens verdwijnen, met hun balletjes die zich op mysterieuze wijze verplaatsen van het ene potje naar het andere, enz. Ook veeleer natuurkundige proefjes, die je eerst eens samen met een klein groepje uitprobeert, kunnen hun plaats hier krijgen: rodekoolsap ziet paars, maar kleurt rood als je er azijn aan toevoegt; een dennenappel opent zijn schubben in koud water, maar sluit ze weer als ze opwarmen; citroensap gemengd met 10 druppels afwasmiddel en een lepel bakpoeder verandert in een magisch schuimend goedje… Van twee grote dozen waar een kleuter in kan staan kan je samen een toverbox maken: een kast met dubbele wand, waarbij de ene kleuter (de tovenaar) de andere kleuter (een ‘slachtoffer’ uit het publiek) weg kan toveren. Abracadabra, doek over de box – ondertussen verhuist het ‘slachtoffer’ achter de valse wand – en weg is ‘Lucas’! Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 en - 3.3 Wereldoriëntatie - 1 Natuur - 1.5 Nodig een goochelaar uit in de klas, liefst een old school goochelaar met zwart pak, cape en/of zwarte hoed.Vraag of hij enkele verdwijntrucs wil komen doen. Nodig gerust de hele kleuterschool uit en maak er een heuse tovervoorstelling van. Misschien willen de kleuters ook wel showen met de trucs die ze in hun tovenaarskabinet zelf hebben ontwikkeld? Met bovendien hun eigen, zelf ontworpen tovertulband op het hoofd! Vraag de goochelaar ook om de kleuters één eenvoudige truc te leren. Wereldoriëntatie - 4 Maatschappij - 4.1 Nederlands - 1 Luisteren - 1.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.8
En verder… Ga met de kleuters in de kring zitten. Je geeft de tovertulband door. Wat willen kleuters graag weggetoverd zien? Wat willen ze graag terug? Kunnen ze het niet weg- of terugtoveren? Hoe dan? Zijn ze ooit als eens iets kwijt geweest? En wie heeft dat dan ‘teruggetoverd’?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Probeer er een sfeervol en gevoelig gespreksmoment van te maken, waarbij de kern uiteraard niet het magische, maar veeleer het waardevolle, onmisbare is. Nederlands - 1 Luisteren - 1.6 Nederlands - 2 Spreken - 2.12 Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.5 Speel toverestafette op het speelplein. Laat de kleuters elkaar aflossen en de toverstok doorgeven. LO - 1.6 en - 3.9 en - 3.12 Speel een hoorspelletje: ‘zoek het vogeltje’. Breng een – voor kleuters – veel te grote hoed mee naar de klas en een fluitje. Er fladdert een fluitend vogeltje door de klas (kleuter vleugelt door de klas en blaast ondertussen op het fluitje), ‘Anton’ (kleuter met te grote hoed) wil het beestje wegtoveren, zegt een spreuk en zet dan z’n veel te grote toverhoed op. Het vogeltje verstopt zich. Onder zijn king size hoed probeert ‘Anton’ op het gehoor af het vogeltje te vinden. Wereldoriëntatie - 1 Natuur - 1.6 Zorg voor materiaal waarmee je een heus toverhoedenatelier kan opstarten. Kleuters ontwerpen hun gedroomde toverhoed, -tulband, - pet, - muts, kortom –hoofddeksel.Voorzie voldoende textiel, oude hoeden, pluimen, kralen, linten… Hou naderhand een toverhoedenmodeshow voor een andere kleuterklas. Laat de kleuters elkaars exotische prachttoverhoeden bewonderen. Stimuleer de kleuters om zich volop in de waardigheid van het magiërsambt in te leven: hoe loopt een echte tovenaar, hoe kijkt en beweegt hij? Laat hen iets onder hun hoed vandaan toveren. Muzische Vorming - Beeld - 1.4 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.3
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Lestip 2 Dit is geen doos Dit is geen doos Antoinette de Jong Lannoo, 2008
Over het boek Het knap vormgegeven Dit is geen doos voert een konijntje op met zijn doos. Maar is het wel een doos? Dit boek laat de vele gedaanten van een eenvoudige kartonnen doos zien en is opgedragen aan ‘alle kinderen die in dozen zitten’. Een hardleerse stem in het boek blijft het konijn telkens bestoken met vragen: waarvoor dient de doos, waarom ziet die er zo uit, waarom zit konijn erop/erin/eronder… Maar het konijn blijft erbij: het is géén doos. Wel een vliegtuig, een robotpak, een konijnenberg, een raket, een brandend flatgebouw dat dient geblust, en ga zo maar door. Het boek kan in de eerste en tweede kleuterklas aangeboden worden.
Aan de slag Aanzet De introductie van het verhaal smeekt – wat dacht je? – om een doos. Breng een groot, gaaf exemplaar mee naar de klas, een waar je zelf in kan.Vertel de kleuters dat dat de auto is waarmee je vanochtend naar school bent gereden. Of ze hem niet mooi vinden? Knalrood, grote koplampen, superleuke stickers op de deuren en vensters. Zien ze wel? Wellicht sputteren kleuters tegen: ‘Dat is een doos!’ Maar… dit is geen doos, natuurlijk! Laat kleuters daarna gerust zelf ‘instappen’ in de doe-alsof-doos en laat hen verwoorden – als dat lukt – welk vehikel het in hun fantasie is geworden. Het boek is alleszins geïntroduceerd.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Vertellen Dit is geen doos is geen voorleesboek, het bevat erg weinig en bovendien een zeer repetitieve tekst. Het zou zonde zijn om de mooie, sobere prenten niet te tonen, maar je kan het ook wel dramatiserend vertellen (als eerste of als tweede vertelbeurt, afhankelijk van de fantaseervaardigheid van je klasgroep). Jij als konijn met je doos die geen doos is. Je kan het verhaal ook behoorlijk makkelijk omzetten in een tafelpoppenspel met een knuffelkonijn en een doos op maat. Zo’n tafelpoppenspel is meer aangewezen bij jongere kleuters, omdat je niet verdwijnt achter een of ander onheilspellend doek. Je blijft voortdurend zichtbaar en je kan direct in interactie gaan. Bovendien kunnen de attributen, poppen en tafel nadien in een hoek, waarin kleuters het verhaal naspelen. Misschien introduceer je best een tweede personage. Dat personage kan telkens halsstarrig blijven bevestigen dat het een doos is, terwijl konijn op zijn olifant, in zijn raket, in zijn racekar… zit.
Verwerkingsactiviteiten Ga met je kleuters in de kring zitten en zet een stevige kartonnen doos in het midden met de gesloten zijde bovenaan.Vraag de kleuters wat daar staat: ‘Een doos?’ Vertel hen dat het geen doos is.Vraag hen wat het wel kan zijn en wat ze met de doos kunnen doen. Wellicht komen jullie samen al vlug op… trommelen. Laat een paar kleuters proberen en daarna een paar kleuters tegelijkertijd. Geef elke kleuter dan een kartonnen doos en vraag dat ze die met de gesloten zijde bovenaan voor zich zetten, tussen hun benen. Zeg het spreekversje: ‘Dit ìs geen doos / Dit ìs geen doos / Dit is / een / trom! / Rombombom! / Rombombom! / Rom! Bom! Bom!.’ Roffel ondertussen ritmisch mee, met je handen op de doos. Laat de kleuters meedoen. Speel met luid en stil en snel en traag, één hand of twee handen (je kan dat met een prent per variatie duidelijk maken). Zorg ook voor stokjes, misschien wel verschillende (lichter en zwaarder, met een zacht of hard uiteinde…). Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.2 en - 2.5 Laat de kleuters uit grote en kleine dozen en met allerhande kosteloos mate riaal hùn ‘dit-is-geen-doos’-doos bouwen.Voorzie bruikbare spullen op niveau met voldoende variatie: voor wielen, een stuur, lampen, een antenne, oren, een staart… Blik er achteraf uitgebreid op terug. Is dat nu nog een doos? Nee, dat is geen doos, maar een… Muzische Vorming - 1 Beeld -1.2 en - 1.4 en - 1.5 Voorzie in je klas een hoek met niets dan dozen in alle formaten, liefst allemaal in bruin karton (zoals de buitenkant van het boek). Laat de kleuters zich
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
vrij inleven, laat ze construeren en combineren. Na het experimenteren met de dozen kan je echt aan het bouwen gaan. Laat de kleuters een stad, straat, gebouw maken, enkel met dozen en eventueel met bruine tape om het sober te houden. Zeker niet met verf en kleurige liflafjes: zo blijf je in de stijl van het boek. Ook leuk is een krabbelpaal of krabbelwand, waaraan verschillende soorten papier en karton (glad, ruw, met ribbels, dik…) zijn bevestigd en waarop kleuters met blauwe balpennen mogen kriebelen, schrijven of tekenen. Op die manier verkennen ze verschillende schrijf- en tekenvlakken en -ondergronden. Laat je inspireren door Jan Fabre: als tekenaar staat hij bekend om zijn Bic-art, tekeningen met balpen. Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.3 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.3 Bied – nadat je het verhaal hebt nagespeeld als tafelpoppenspel – het decor, de poppen en attributen als verteltafel aan. Al dan niet door jou begeleid kunnen kleuters het verhaal naspelen en uitbreiden, woorden hernemen, rollen innemen… Een unieke kans om aan woordenschatuitbreiding te doen, niet in het minst voor kleuters met Nederlands als tweede taal. Introduceer gerust een tweede personage. Geef regelmatig spel- en inleefsuggesties. Nederlands - 1 Luisteren - 1.5 en - 1.6 Nederlands - 2 Spreken - 2.2 en - 2.10 en - 2.13 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5
En verder… Organiseer een vrij bewegingsspel met dozen in alle mogelijke formaten. Als ze maar stevig zijn! Laat de kleuters eerst vrij experimenteren, snuffelen, schuiven, klimmen en kruipen. Observeer en stimuleer na een tijdje gericht. Wat wordt de doos bij kleuter X? Wat doet kleuter Y met zijn doos? Wie zit er met twee in een doos? Speel in op het spel van de kleuters en verwijs naar Konijn uit het boek. Benoem voertuigen en voorwerpen, herhaal woorden en begrippen uit het verhaal. Rijd, vlieg of vaar mee. Als de dozen maar geen dozen meer zijn. Muzische Vorming - Beweging - 1.1 en - 3.1 en - 3.2 en - 3.3 Maak samen met kleuters bruine postpakketten, geïnspireerd op de omslag van het prentenboek. Zorg voor kleine kartonnen doosjes of doosjes verpakt in dat kenmerkende bruine pakpapier. Laat hen hun eigen postzegels en poststempels ontwerpen – zorg voor enkele voorbeelden – en laat hen het pakket versieren en optuigen zoals ze willen. Je gaat hier nog niet te ver richting ontluikende geletterdheid, maar bepaalde impulsen kan je wel al geven.Vraag hen wat ze in het pakje willen versturen, aan wie van de klas ze het pakje willen
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
toezenden, waar het klevertje met het stempeltje of symbooltje van hun eigen ‘naam’ hoort en waar dat van de ‘geadresseerde’. Alle pakjes gaan in de grote postzakken. Op een bepaald moment is er een postpakje voor ieder kind. Nederlands - 4 Schrijven - 4.3 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en - 1.4 Breng het versje ‘Rommele rommele roosje’ van Ann Verhoeven aan.Voor de jongste kleuters is het erg geschikt. Rommele rommele roosje Schudden met een doosje Oortjes open, luister goed Wat het kleine doosje doet Even kijken wat er ligt Doosje open, doosje dicht Het speelse van al wat verrassend en leuk is aan doosjes en hun inhoud, is de inhoudelijke kern van dit versje. Laat de kleuters dat speelse zelf ondervinden door allerlei waarnemings-, verrassings- en bewegingsspelletjes te doen met dozen en doosjes. Laat hen de doosjes openen en sluiten, ermee schudden en gooien, erin piepen, eraan ruiken, een doosje-in-een-doosje-in-een-doosje steken... Elk kind komt aan bod, terwijl ze telkens het versje horen en beleven, zonder dat ze zich daar al te zeer bewust van zijn. En toch zal je merken dat ze steeds meer en meer mee zeggen. Nederlands - 2 Spreken - 2.13 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5 Introduceer het konijntje uit het boek als themapop die tijdens korte momentjes uit haar ‘doos’ (de ene dag een luchtballon, de andere dag een kasteel…) tevoorschijn komt en leuke raadspelletjes, tastspelletjes, voelspelletjes of taalspelletjes speelt met de kleuters. Ofwel slaat ze gewoon een praatje. In elk geval is Konijn tuk op dozen en wil ze weten wat de kleuters hele dagen met die leuke dingen uitspoken. Laat Konijn ook elke dag een andere doos meebrengen: een schoendoos, een brooddoos, een schuddoos… Nederlands - 1 Luisteren - 1.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.7
Verwante titels De doos van beertje, Mario Boon, De Eenhoorn, 2003
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Lestip 3 Het krijtje Het krijtje Iris van der Heide en Marije Tolman (ill.) Lemniscaat, 2005
Over het boek Wat doe je als je een krijtje vindt, maar het je niet lukt om er een mooie tekening mee te maken? Simpel: je ruilt het. Sara ruilt het stomme krijtje voor de knikkers van Tim. Als ook de knikkers niet blijken te werken, ruilt Sara ze dan maar voor Sams lolly. En Sams lolly voor Robbies jojo en die jojo weer voor Mathildes fluit. Dan ziet Sara Ben hinkelen. Dat wil ze ook wel eens uitproberen. Als de hinkelbaan echter weggeregend raakt, is Sara ten einde raad. Gelukkig is Ben nog in de buurt. Mét een krijtje! Ze tekenen een hinkelspel en samen hinkelen ze de hele dag. Sara fantaseert een eind weg om de andere kinderen tot een speel- of snoepgoedruil te bewegen, maar ze mist zelf de nodige verbeelding om alleen met haar nieuwe speeltje te spelen. Terwijl de anderen meteen opgaan in het spel en de fantasie, is Sara meteen uitgespeeld en gaat ze op zoek naar iets nieuws. Samen spelen blijkt voor haar de enige oplossing. Een verhaal voor de oudste kleuters met een boodschap, in alle speelsheid verteld.
Aan de slag Aanzet Zorg voor een bord en een rood krijtje in de kring.Vraag de kleuters wat je daarmee zou kunnen tekenen. Teken enkele dingen die de kleuters opnoemen. Teken ook een zeemeermin, een draak en een raket. Fantaseer met de kleuters over hoe fantastisch het zou zijn als die wezens of die dingen plots echt zouden leven: de zeemeermin die begint te zwemmen zoals in de Grote Stille Zee, of de draak die door het woud host, de raket die opstijgt richting maan. Benadruk nog eens hoe ‘fantastisch’ dat zou zijn.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Vertellen Naargelang van je kleuterdoelgroep en de voorafgaande vertelbeurten, kan je dit verhaal op verschillende manieren aanbieden. Je kan het vertellen met het prentenboek, maar je kan het ook gewoon voorlezen: de taal is helder en beeldend. Sta tijdens de verschillende voorleesbeurten zeker voldoende stil bij ‘moeilijke’ of verrassende begrippen als ‘duf ’, ‘professor’, ‘de Grote Stille Zee’. Gezien de vele details en de relatief kleine figuren op de platen, leent het boek zich ook tot vertellen met beamer: scan de prenten in, maak er een Power Point van en projecteer die op een muur of een scherm. Als je de aanzet-activiteit vaak genoeg herhaalt, als je bewust de moeilijkere termen en begrippen gebruikt en er voldoende mee speelt tijdens de gelinkte momentjes en activiteiten, dan krijgen die begrippen snel een concrete invulling voor de kinderen. Erbij stilstaan tijdens het lezen hoeft dan misschien niet meer.
Verwerkingsactiviteiten in de hoeken
In Het krijtje kom je pagina na pagina in een ‘andere wereld’ terecht: van de ‘gewone’ stoep naar een woud vol draken, van dat woud naar een drukbevist koraalrif van de Grote Stille Zee, van daar naar de ruimtebasis waar een raket opstijgensklaar staat om via een laan met joekels van bomen weer ‘gewoon’ op de stoep te eindigen. Als je rond dit boek werkt zou elk van die ‘werelden’ zijn plaats kunnen krijgen in de klas. Allemaal tegelijkertijd, een voor een, geïntegreerd, het hangt er maar van af hoe lang je rond het boek wil werken. s to e p - e n h i n k e l h o e k j e
Creëer met grijze stoeptegels of grijs plaveisel een stukje stoep in de klas waarop kleuters naar hartenlust krijttekeningen kunnen maken. Als het mooi weer is kan dat ook op de speelplaats. Laat kleuters kennismaken met en genieten van het hinkelspel. Breng varianten aan. Zorg voor opdrachten: de ‘2’ overslaan, telkens een hinkelvlak overslaan, van hinkelbeen wisselen… Wiskunde - 1.2 en - 1.3 LO - 1.2 en - 1.4 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 drakenhoek
Zorg voor boeken over draken (cf. Bibliografie), miniatuurdraken mét miniatuurnatuur, geluiden, films, 3D-platen.... Laat kleuters opzoeken, lezen, kijken, tekenen, fantaseren en spelen. Wereldoriëntatie - 1 Natuur - 1.8 Nederlands - 3 Lezen - 3.4 Nederlands - 2 Spreken - 2.10
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
h o e k va n d e g rot e s t i l l e z e e
Installeer een snorkelbak: zorg voor grote snorkelbrillen en spullen zoals schelpen, stenen en schatkistjes die kunnen zinken. Maak de snorkel na elke beurt weer schoon. Laat kleuters aan de hand van waterdicht geplastificeerde schat- en schelpkaarten gericht snorkelen naar dingen. Op die kaarten kunnen ze met een stift aanvinken wat ze zoal opgedoken hebben, waar de schatten en vondsten precies lagen. Je kan ook met aantallen werken: ze moeten vier zulke, vijf andere schelpen, zes keien… opduiken. Duidelijke afspraken zijn hier uiteraard aangewezen, want je doet natuurlijk echt water in de bak. Misschien toch beter even wachten op lekker lenteweer zodat je kleuters buiten kunnen snorkelen. Wereldoriëntatie - 1 Natuur -1.5 Wiskunde - 1 Getallen 1.2 o n d e rwat e rw e r e l d
Kleed een hoek helemaal in het blauw in en tuig die op met levensechte uitgeknipte prenten van zeedieren. Die zeedieren kan je ook met een nylon draadje aan het plafond hangen.Voorzie zwemvliezen, duikbrillen, spulletjes voor een zeemeermin of -man… Maak er een echte onderwaterwereld van. Wereldoriëntatie - 1 Natuur - 1.1 en - 1.7 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 ru i m t e s tat i o n
Creëer een heus ruimtestation. Met een oude computer, televisie, walkie talkies, pen en papier, microfoons, foto’s en boeken over het ruimtewezen richten de kleuters dat zelf in. Ook de raket hoort hierbij. Misschien kan je die tijdens een groepswerk laten maken uit een grote doos en kosteloos materiaal. Anders wordt het een aantal stoelen en veel fantasie! Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 Wereldoriëntatie -2 Technologie - 2.4 en - 2.5 Nederlands - 3 Lezen - 3.4 Nederlands - 4 Schrijven - 4.2 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.2 en - 5.5 d r a m at i s e r e n
Het krijtje smeekt om het samen met kleuters te dramatiseren. Dat kan je, als je wil, groots aanpakken. Laat een aantal kleuters op grote stukken karton of papier werken aan decors, geïnspireerd op de tot de verbeelding sprekende landschappen uit het prentenboek. Met een stempel- of andere techniek creëren ze een brede stoep zoals op plaat 1. Een ander groepje schildert een indrukwekkende draak in zijn jungle zoals op plaat 2. Andere kleuters werken het zee-, ruimte-, duinenen heuvellandschap uit. Ook de slotplaat, een stoep mèt rode hinkelbaan, mag
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
niet ontbreken. Zo geef je kleuters toegang tot een weelde aan beeldende technieken en kansen tot zinvol groepswerk, terwijl ze ondertussen eigenlijk aan close reading doen met het boek bij de hand en een mise-en-scène of verfilming voorbereiden. De dramatisering zelf kan twee richtingen uitgaan: ofwel spelen ze het verhaal echt helemaal live, dia- en monologen inbegrepen, ofwel spelen ze het verhaal wel non-verbaal uit, maar neem jij de rol van verteller op. Laat dat afhangen van de taalnoden en –mogelijkheden van je klasgroep. Zorg voor verkleed kleren (rood jurkje voor het hoofdpersonage, konijnenmuts voor het meisje met de konijnenwens,…) en voor de onmiskenbare attributen uit het boek (krijtje, knikkers, jojo…). Bouw deze activiteit geleidelijk op. Uiteraard kan de activiteit pas slagen na herhaaldelijke vertel- en voorleesbeurten, hetzij voor de hele klas, hetzij aan groepjes: kleuters moeten het verhaal helemaal bezitten. Daarna ga je losse scènes spelen. Laat kleuters daarbij gerust ook improviseren: de inleving staat op de eerste plaats. Na een aantal losse scènes probeer je die tot een geheel te smeden. Als je de hele klas wil laten acteren, kan je met verschillende Sara’s werken. Je kan er ook voor kiezen om niet-acterende kleuters een andere taak te geven: decors wisselen, filmen, foto’s nemen, rekwisieten aangeven, make-up verzorgen… Als je het filmt, zoals gesuggereerd, krijgt het geheel nog eens een meerwaarde. Misschien wordt voor een keer de film wel beter dan het boek. Het is voor kleuters alleszins een magisch moment om zichzelf eens op het grote of kleine scherm te zien. Nederlands - 1 Luisteren - 1.2 en - 1.6 Nederlands - 2 Spreken - 2.10 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 Muzische Vorming - 5 Media - 5.3 en - 5.4
En verder… Samen met een groepje kleuters kan je je afvragen: ‘Wat als Ben Sara niet was komen helpen en niet met dat krijtje was komen aanlopen?’ Je doet alsof dat niet gebeurd is en verzint samen met de kleuters extra ruilepisodes.Vraag hen voor welke magische spulletjes Sara het krijtje ook nog had kunnen ruilen en welke speciale krachten Sara het krijtje had kunnen toedichten. Schrijf op wat de kleuters je vertellen en laat hen hun episodes ook effectief ‘uitschrijven’. Schrijf er ook in jouw handschrift bij wat de kleuters je over hun uitgeschreven stuk vertellen. Het vervolg kan een plaatsje krijgen in de boekenhoek en moet zeker eens worden verteld in de kring. Nederlands - 1 Luisteren - 1.5 en - 1.6 Nederlands - 2 Spreken - 2.7 en - 2.8 en - 2.10 Nederlands - 3 Lezen - 3.1 en - 3.3 Nederlands - 4 Schrijven - 4.1 en - 4.2 en - 4.3
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Maak van Het krijtje een bewegingsverhaal. Laat de kleuters hinkelen, rennen, springen, vliegen en rondsluipen als draken in een dichtbegroeid oerwoud; laat ze zwemmen in en roeien op de Grote Stille Zee; laat hen pijlsnel opstijgen als een ruimteschip of fietsen door de bomen met een konijn op het stoeltje achteraan, net als Mathilde. Ofwel maak je van het verhaal een parcours met bewegingsopdrachten: een standje springen, lopen of slalommen met zwemvliezen aan, een standje klimmen richting maan, een hinkelstandje, een fietsstandje… LO - 1.1 en - 1.2 en - 1.6 en - 1.31 en - 1.32 Muzische Vorming - 4 Beweging - 4.2 Hou een verdiepend kringgesprek met kleuters rond het opzet: ‘Als ik een wensjojo had…’. Een échte wensjojo zet het gesprek en de fantasie wellicht op weg. Laat de kleuters hun wensen ook uittekenen, schrijf er zelf bij wat ze wensen. Een andere invalshoek is deze: zoek een aantal platen die tot de verbeelding spreken.Vraag de kleuters welke tekening zij graag tot leven zagen komen. En in welke getekende wereld ze graag terecht zouden komen.Vraag hen wat er dan gebeuren zou. Wereldoriëntatie - 3 mens - 3.5 en -3.6
Verwante titels Het verhaal van het jongetje en het meisje, Dominique Maes, Clavis, 2002 De wens, Elle van Lieshout, Erik Van Os en Paula Gerritsen (ill.), Lemniscaat, 2006 Paultje en het paarse krijtje, C. Johnson, Annie M.G. Schmidt (vert.), Lemniscaat, 2001
Boeken over draken Kleine draak, Lieve Baeten, Clavis, 2000 Heimween, Dirk Nielandt en An Candaele (ill.), Davidsfonds/Infodok, 2006 Ik wil een hond, David LaRochelle en Hanako Wakiyama (ill.), Lemniscaat, 2008 Kijk eens wat ik gevonden heb, Timothy Knapman, Ploegsma, 2007 Drakologie, Dugald Steer,Van Goor, 2004
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Lestip 4 Ik voel een voet! Ik voel een voet! Maranke Rinck en Martijn van der Linden (ill.) Lemniscaat, 2008
Over het boek Schildpad,Vleermuis, Octopus,Vogel en Bok hangen te soezen in hun hangmat. Plots hoort één van hen iets ritselen.Van schrik en zenuwachtigheid buitelen de vijf vrienden hun hangmat uit en gaan ze op verkenning. Elk van hen voelt wel iets van de indringer: een voet, een vleugel, een tentakel… en telkens reuzengroot. Geen twijfel mogelijk: een Schild-Muis-Octo-Vogel-Bok ligt op de loer, klaar om toe te slaan. Tot er getrompetter klinkt en het bijeen gevoelde dier een lieve olifant blijkt te zijn, die net zo kleurrijk is als de vijf en zonder probleem bij hen in de hangmat mag. Hèhè! Ik voel een voet is een prachtig vormgegeven repeteerverhaal voor oudere kleuters: dieren met een vacht van kleurrijke mozaïeken komen tot leven tegen een pikzwarte achtergrond die meteen tot de verbeelding spreekt. Een boek voor vier- en vijfjarigen.
Aan de slag Aanzet Geen toepasselijker aanzet denkbaar dan een tastspel waarbij je kleuters een onderdeel van een voorwerp laat voelen en hen laat raden wat het voorwerp is: de tuit van een koffiekan, het oor van een boekentas, de neus, het haar van een medekleuter… Ongetwijfeld vergissen kleuters zich op een kostelijke manier.
Vertellen De prachtige platen van het boek lenen zich tot een erg sfeervolle vertelbeurt. Omdat alle warm gekleurde figuren mooi afsteken op een zwarte achter-
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
grond, zou je bij een tweede vertelbeurt de platen ook kunnen projecteren: vertellen met overheadprojector of beamer.
Verwerkingsactiviteiten De prenten van Ik voel een voet kunnen kleuters tot beeldende verwerking aan de hand van allerlei technieken inspireren. Zo hebben de dieren uit het boek wel iets van lappenpoppen: met allerlei fleurige restjes en staaltjes stof kan je samen met hen zulke personages, of misschien wel een Schild-Muis-Octo-Vogel-Bok maken. Allerlei technieken met textiel zijn denkbaar: opvullen van sokken, panty’s, oude handschoenen, zelfs plastic werkhandschoenen. Met veel aandacht voor details, net als op de prenten in het boek, kunnen kleuters ze met stofjes en draadjes bekleven, ze kunnen ze naaien en beschilderen, tot ze zo’n kleurrijk dier uit het boek bekomen. Door de kleuters de dierenfiguren grondig te laten bestuderen, krijgen ze wellicht ideeën voor kleurrijke patronen. Ondertussen kan je met een ander groepje kleuters een hangmat weven. Op die manier kunnen kleuters het boek met hun eigen poppen naspelen aan de verteltafel, in de vertelhangmat. Beide knutselactiviteiten kan je als wisselgroepswerk aanbieden, een hele week lang. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en - 1.2 en - 1.3 en - 1.4 Maak, eventueel samen met je kleuters, schimmenpoppen van de personages en speel het verhaal uit als een schimmenspel. De achtergrond op de platen nodigt daar in elk geval toe uit. Gebruik stevig karton en eventueel splitpennen om van bepaalde dieren de kop, de poten of de vleugels te kunnen laten bewegen. Maak de figuren vast op fijne, maar stevige stokjes. Na jouw spelbeurt kunnen kleuters in een hoek het schimmenspel naspelen. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 Nederlands - 2 Spreken - 2.10 en - 2.13 Naar aanleiding van het prentenboek liggen spelletjes taalbeschouwing voor de hand. Ga met een groepje kleuters samen zitten met het boek bij de hand, papier en stiften. Laat hen het boek hervertellen aan de hand van de prenten en sta naderhand stil bij het neologisme Schild-Muis-Octo-Vogel-Bok. Stel de kleuters volgende vragen: - Waarom kiezen de dieren precies deze naam? - Welke woorden hoor je in de naam? - Hoe zou zo’n Schild-Muis-Octo-Vogel-Bok eruit zien? - Kan iemand een Schild-Muis-Octo-Vogel-Bok tekenen? - Kan je meer van zulke beesten fantaseren? Hoe heten ze? Kan je ze tekenen?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Achteraf in de kring mogen de bedenkers allerlei eigenschappen van hun Dino-Poes-Oli-Beer of Kangoe-Drome-Hazen-Gaai verzinnen en delen met de andere kleuters. Een uitbreiding op die opdracht is de volgende: laat de kleuters een dier uit het verhaal of een dier naar keuze boetseren en vraag hen om naderhand het dier in tweeën of drieën te snijden.Vraag welke dieren ze kunnen maken met al die losse koppen, poten, rompen en vleugels. Als afsluiter kan je het versje Lijmen van Joke van Leeuwen gebruiken (cf. Bibliografie) waarin een ik-figuur drie stenen beestjes laat vallen, verkeerd aan elkaar lijmt en zo drie nieuwe beestjes krijgt. Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5
En verder… Ook van kleuters kunnen we grappige mixbeestjes maken. Neem foto’s van iedereen, in dezelfde pose en op hetzelfde formaat. Knip enkele foto’s doormidden in de lengte, enkele in de breedte en enkele in drie stukken. Laat hen enkele ‘mixkleuters’ samensmelten en vraag de kleuters hen een naam te geven. Muzische Vorming - 5 Media - 5.3 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5 Geef een creatief tekendictee waarin je speelt met supergrote en megakleine dierlijke ledematen. Geef opdrachtjes als: ‘je fantasiedier heeft twee supergrote poten’, ‘heeft een hele kleine minivleugel en één reuzenvleugel’, ‘heeft twee kleine tentakels, net als Octopus’… Lijken de dieren die de kleuters tekenden op elkaar? Wat zijn de verschillen? Hoe heten de dieren? Kleuters kunnen dit daarna ook zelfstandig in een groepje doen. Nederlands - 1 Luisteren - 1.4 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.5 Maak samen met de kleuters dierenmaskers: de koppen van de personages uit Ik voel een voet in bonte kleurmotieven. Met de maskers en een hangmat kunnen kleuters het verhaal naspelen en uitbreiden in een hoek. Misschien past er wel een hangmat in de buurt van je boekenhoek? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 en - 3.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.10
Bibliografie Ozo heppie en andere versjes, Joke van Leeuwen, Querido, 2001
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Lestip 5 Wat is dat? Wat is dat? Antje Damm Gottmer, 2008
Over het boek Wat is dat? is niet zomaar een prentenboek. Het is een fotoboek waarin alles is wat het is én ook nog iets anders. Elke pagina bevat een foto: de ene beeldt een voorwerp af, de volgende toont hetzelfde voorwerp maar met iets extra’s. Daardoor verandert het ding ineens in iets nieuws: een bolletje wol wordt een schaap, een schuursponsje een egel, een kraan wordt een zwaan, een wasknijper een krokodil. Zo volgt het ene raadsel na het andere. Wat is dat? is niet meteen een vertelboek, goed voor een halfuurtje in de kring: het bevat geen verhaal, de opeenvolging van analoge fotoraadsels leent zich niet tot een chronologische toon- en vertelbeurt. Het is vooral een boek waarmee je met een groepje kleuters aan de slag moet, om te kijken, te raden, te fantaseren, honderduit te praten en achteraf zelf aan het transformeren te gaan.
Aan de slag Aanzet Het is leuk om het boek te introduceren aan de hand van een figuurtje dat je in elkaar geknutseld hebt naar analogie met het boek. Een tot schaap veredelde bol wol, een tot hagedis gebombardeerde groene peper, een wasspeld annex krokodil. Speel een stukje poppenspel. Laat de kleuters reageren. Of je legt een aantal attributen in het midden van de kring of op tafel die op het eerste gezicht niet veel met elkaar gemeen hebben. Laat de kleuters er iets mee bouwen.Vraag hen of ze ook nog andere dingen kunnen bedenken. Toon het boek en sta stil bij de cover en de titel. Laat de kleuters eventueel raden wat de inhoud zou kunnen zijn. Kies er vervolgens een aantal foto’s uit om rond te raden en te praten. Laat kleuters misschien zelf ook een aantal
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
fotomysteries tonen en er vragen bij stellen. Laat hen in elk geval volop aan het woord, associërend, discussiërend waar het lukt. Wat is dat? is een echt kijk- en praatboek waarmee je vele keren met groepjes kleuters kan werken, zonder dat je veel meer materiaal nodig hebt dan het boek zelf.
Verwerkingsactiviteiten Een logisch vervolg op de boekaanbieding is de kleuters zelf met materiaal aan het werk laten gaan om het te vervormen tot iets nieuws. Je kan je beperken tot de spulletjes uit het boek, maar die kan je ook makkelijk uitbreiden, wat de fantasie nog meer de vrije loop laat. Kleuters die graag willen nabouwen, moeten dat natuurlijk kunnen: het boek staat binnen handbereik. Naar analogie met het boek kan ook jij of kunnen ook de kleuters voor-enna-foto’s maken. Zo creëren kleuters hun eigen versie van Wat is dat? Een kleuter kiest bijv. een schaar om van te vertrekken: jij (of de kleuter zelf) neemt een foto van de schaar en daarna van het ding waarin de kleuter de schaar getransformeerd heeft. Oudere kleuters kunnen er – op verschillende manieren, net zoals in het boek – telkens de vraag ‘Wat is dat?’ aan toevoegen. Zo krijg je een origineel nieuw klasboek voor in de boekenhoek. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en - 1.5 Muzische Vorming - 5 Media - 5.2 en - 5.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.4 en - 2.5 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5 Met oudere kleuters kan je de link met ready mades in de moderne kunst leggen: doodgewone voorwerpen die kunstwerpen worden, als ze op een aparte manier gegroepeerd of gecombineerd worden. De spullen uit het boek (knopen, wasspelden, dennenappels, bollen wol, een stuk zeep…) en uitbreidingen daarop zijn vast tot een kunstwerk samen te smeden. Misschien kunnen de mini-kunstenaars ook uitleggen wat het geworden is en hoe het kunstwerk heet. Laat hen er ook naamkaartjes bijmaken. Een tentoonstelling dringt zich op! Laat je inspireren door kunstenaars als Marcel Duchamp, Joseph Beuys, Klaas Oldenburg en Marcel Broodthaers. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en - 1.2 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.3 en - 6.5 Naar aanleiding van het boek kan je een soort geheugenspelletje aanbieden, waarin kleuters de spullen van de foto’s telkens moeten koppelen aan het voorwerp of het dier waarin het is getransformeerd. Dat kan in sommige gevallen met materiaal, in andere gevallen op papier. Zo heb je een bolletje wol enerzijds, een pluchen schaap of prent van een schaap anderzijds, een wasspeld en een speelgoedkrokodil, een schuurborstel en de prent van een
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
egel. Je kan het gamma ook uitbreiden met combinaties die niet in het boek voorkomen. Je kan ook een tastspelletje spelen met attributen uit het boek.Vraag de kleuters wat het attribuut echt is en wat het werd in Wat is dat? Wereldoriëntatie - 1 Natuur - 1.5 en - 1.6 Wereldoriëntatie - 2 Technologie - 2.1 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5
En verder… Het boterhammenmuisje in het boek nodigt uit tot een koude bereiding samen met de kleuters, erg makkelijk door jong en oud uit te voeren. Sneetjes gezond bruin (!) brood worden zodanig belegd dat ze in smakelijke muisjes, maskers, vissen, en wat voor creaturen dan ook veranderen. Wereldoriëntatie - Natuur - 1.6 en - 1.10
Verwante titels Het krijtje, Iris van der Heide en Marije Tolman (ill.), Lemniscaat, 2005 Mijn held, Ingrid en Dieter Schubert, Lemniscaat, 2004 Wat schilt er met je? Joost Elffers en Saxton Freymann (ill.), CEGO, 2001
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Lestip 6 Wie knipt de tenen van de reus? Wie knipt de tenen van de reus? Versjesgroeiboek voor kleuters Jan Smeekens (comp.), Ingrid Godon (ill.), Kristien Aertssen (ill.) en Sylvia Weve (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2008
Over het boek Wie knipt de tenen van de reus is een bloemlezing met versjes voor kinderen van 2 tot 6 jaar. Het bevat klassiekers van kleppers als Willem Wilmink, Hans en Monique Hagen, Geert de Kockere en Miep Diekman, maar ook recentere versjes, bijvoorbeeld uit Mijn eerste Van Dale of uit Paperasje van Iene Biemans. Alles is knap geïllustreerd door Ingrid Godon, Kristien Aertssen en Sylvia Weve. In elke kleuterklas op elk moment van de dag valt er wel iets mee te doen. De leeftijdscategorieën in de bundel (tot drie jaar, vanaf vier jaar…) neem je beter met een korreltje zout. Als leerkracht kan je zelf beter de beginsituatie van je kleuters inschatten. Een geïllustreerde poëziebundel is een handig hebbeding: je hebt een keur aan kinderversjes bij elkaar, met bovendien mooie tekeningen erbij. Dat maakt dat hij zeker ook een plaats moet krijgen in de boekenhoek. Als je rond een versje uit de bundel werkt, kan je dat met een bladwijzer tussen de bladzijden duidelijk maken, zo kunnen kleuters zelf ‘lezen’ en de bijbehorende plaat bekijken.Voor een poëziemomentje tussendoor, als omstandigheden of toevalligheden erom smeken; voor een taalbeschouwelijk momentje; een ogenblikje talige rust… Je hebt je bundel bij de hand. Wat volgt zijn ideeën rond poëziebeleving of speelse poëziemomentjes bij enkele versjes uit de bundel. Een bloemlezinkje uit de bloemlezing…
Aan de slag Peuters en jongere kleuters Geluiden (p.32) Klak klak met mijn tong. Hup hup reuzesprong.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Klap klap met mijn handen. Tik tak met mijn tanden. En trek ik aan mijn oor… tatutatuu tatutatuuu! (Mieke van Hooft) Een leuk, beetje absurdistisch speelversje waarin een sirene gaat loeien als kleuters aan hun oor trekken. Ideaal als taaltussendoortje bij de kleintjes. Laat de peuters en kleuters het versje vooral uitvoeren, gewaar worden, actief beleven. Ze klakken met hun tong, klappen in hun handen en klapperen met hun tanden. En trekken ze aan hun oor, dan… Varieer door er een stapversje van te maken: vrij in de kring, in één lange trein, met zware passen, lichte muizenstapjes… Ook ‘trek ik aan jouw oor’ is mogelijk. In dat geval luiden kleuters elkaars sirene. LO - 1.26 Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.5 Nederlands - 2 Spreken - 2.13
Fietsen (p.23) Ik fiets op mijn fiets. Ik bel met mijn bel. Ik trap op mijn trappers. Kijk eens hoe snel! (Liesbeth Schlichting, Betty Sluyzer, Marja Verburg) Opnieuw een leuk doeversje voor de peuters en de jongste kleuters. Zet een blinkende fiets in de kring, versierd met linten aan het stuur en met een heldere fietsbel. Laat de kleuters kijken, voelen, reageren. Daarna ga je dramatiseren: je wordt een kleuter, zet een kleurige fietshelm op en trekt een fluojasje aan. Je toont wat je allemaal kan met je fiets, hoe mooi die bel klinkt, waar je voeten moeten staan als je fietst… Op die manier werk je naar het versje toe en kan je het introduceren. Dan is het aan de kleuters. Ze nemen hun (denkbeeldige) stuur vast, plaatsen hun voeten op de trappers en rinkelen met de bel. Ondertussen herhaal je het versje enkele keren. Breng een fietsstuur met bel mee: een kleuter mag eens alleen doen alsof hij fietst. Alle andere kleuters fietsen er in een lange rij achteraan. Ring ring!
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Deel tot slot belletjes uit: je zegt het versje samen met de kleuters op en laat hen ondertussen ritmisch rinkelen met de belletjes. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.4 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.2 Nederlands - 1 Luisteren - 1.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.13
Oudere kleuters Met deze tover spreuk verander ik je in een…? (p.26) driemeldrammeldreutelee draaijedriemaalrond diekopdiekopdiekopdee hurkdanopdegrond sliekomslakomslekelee hipwelzevenkeer kwikkelkwekkelkwakkelee endoehetnogeens weer (Joke van Leeuwen) Een lekker speelversje voor oudere kleuters dat kleuters op hun manier kunnen invullen. Als kleuterleidster kan je er allerlei thema’s inpassen. Laat kleuters varianten bedenken van Van Leeuwens absurde formules, ga met hen op zoek naar verwante ritmische en rijmende spreukjes waar een opdracht in verwerkt zit. Daarvoor moeten de kleuters het versje uiteraard al vaak gehoord hebben, zodat ze meermaals hebben kunnen horen hoe metrisch en muzikaal elke regel in elkaar zit. Deze activiteit lukt wellicht het best met een groepje kleuters: schrijf hun verzonnen rijmformules zelf op en laat hen ze ook uitschrijven. Zij tekenen bijvoorbeeld de opdracht uit – genre ‘tikeensopjeneus’. Later kan je met de zelfgevonden rijmpjes van de kleuters aan de slag. Nederlands - 4 Schrijven - 4.2 Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.5
Vind je me mooi? (p.41) Vind je me mooi? vroeg de prinses. De lakei uit Engeland zei: yes yes. De lakei uit Frankrijk zei: oui, oui. De lakei uit Spanje zei: si, si. De lakei uit Duitsland zei: ja, ja.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
Maar wat zei de Russische lakei tegen zijn prinses? Niet si, niet oui, niet yes. Hij zei ook niet: ja, ja. Nee, nee, hij zei: da, da. Wie deed toen dolblij: yes! Allicht, ja: de prinses. (Ienne Biemans) Dit gedicht uit Biemans’ Paperasje is een taalbeschouwelijk taalfeestje. Het is een erg fascinerend versje voor de oudste kleuters omdat verschillende talen naast elkaar staan en vergeleken kunnen worden, zonder dat het al te schools wordt. Maak van het versje een stukje poppenspel. Je hebt een prinsessenpop en vijf ‘lakeienpoppen’ nodig, of misschien kan je telkens dezelfde mannenpop gebruiken met een ander jasje. Speel niet in een poppenkast – dat blijft tenslotte een erg begrensd raampje – maar creëer een eenvoudig, suggestief decor met doeken, stokken, stoelen en meer van dat. Werk het versje voldoende uit: geef de prinses een herkenbaar karakter mee. Misschien voelt ze zich een beetje onzeker, draait en keert ze voor de spiegel en wil ze toch eens van iemand horen dat ze best wel mooi is. De antwoorden van de lakeien kunnen een erg grappig effect hebben: breid de ‘ja, ja’, ‘yes, yes’ en varianten in elk geval uit met enkele zinnetjes waarin nog woorden uit de respectieve taal voorkomen. Geef elke lakei ook iets karakteristieks mee, zodat het echt vijf verschillende types worden. Houd het bij de Russische lakei een beetje mysterieuzer, laat hem niets meer zeggen dan ‘da, da’ en toon daarop de verrukking – yes! – van de prinses. Doek! Het gesprek dat daarop volgt – wat denken jullie dat die laatste lakei antwoordde? – wordt allicht erg boeiend. Bespreek de ja-varianten die de kleuters hebben gehoord, haal er de lakeipoppen misschien bij. Na het stukje poppenspel met gesprek is het tijd om het gedichtje te introduceren in zijn eigenlijke vorm. Doe dat met de poppen erbij en herhaal het enkele keren. Stel de kleuters naderhand vragen. Dan is het tijd om het versje zelf te beleven. Speel een rollenspel met de kleuters: wie is prinses, wie zijn de vijf lakeien? De eerste keer zeg je het hele versje zelf, maar daarna mogen de lakeien zelf ‘oui, oui’, ‘ja, ja’ enz. zeggen. Begeleid vooral de inleving van de kleuters, ga in op de manier waarop de kleuter-prinses kijkt, beweegt, op de verschillen tussen de kleuters-lakeien. (Zie ook: de lessuggesties voor het tweede en derde leerjaar). Nederlands - 1 Luisteren - 1.5 Nederlands - 2 Spreken - 2.10 en - 2.13
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
|
Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 5.1 en - 5.5 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 en - 3.3 en - 3.5 Als verwerkende spelvorm kan je met de kleuters een spreekkoor vormen dat volmondig ‘ja’ zingt.Verdeel de kleuters in Russen, Duitsers, Fransen, Spanjaarden en Engelsen. Doe er, naargelang van de grootte of culturele samenstelling van je klasgroep, gerust een aantal nationaliteiten van af of voeg er net andere nationaliteiten aan toe. Voorzie kaartjes waarop telkens ‘ja’ in een andere taal staat met de vlag van het land dat bij die taal hoort en kaartjes met symbolen voor luid, stil en pauze. Met die kaartjes zal je het spreekkoor dirigeren. Begin met ‘ja’: je geeft tempo en ritme aan, kleuters zingspreken ‘Ja. Ja. Ja. Ja…’. Daar voeg je een taal aan toe. Dirigerend met je kaartjes krijg je iets als ‘Ja. Ja. Ja. Ja. Oui! Oui! Oui! Oui! Ja. Ja. Ja…’. Inspelend op de gemoedstoestand en karaktertrekken van de personages, kan je ook je spreekkoor ‘gemoedsvol’ laten spreken. Je voorziet dan ‘emokaartjes’ om als dirigent te gebruiken en om extra kleur te geven aan je koor. Breid een en ander uit afhankelijk van wat je klasgroep kan en wil. Je kan dit ook over verschillende muzikale momentjes verdelen. Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.4 en - 2.5 Nederlands - 2 Spreken - 2.13 Nederlands - 3 Lezen - 3.2
Uitsmijter Weet je wat ik durf? (p. 53) Weet je wat ik durf? Aan een olifanteslurf, ene, tweeë, drieë, met een reuzenzwaai, dat zie je, boven op die hoge rug. En dan langs het staartje weer terug! (Nannie Kuiper)
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – kleuters
1 e leerjaar En ze leefden nog lang en gelukkig, Henri van Daele en Thé Tjong-Khing (ill.), Davidsfonds/Infodok, 2003 Keepvogel: de uitvinding, Wouter van Reek, Leopold, 2007 Letterdromen met Do, Harriët van Reek, Querido, 2007 Piet stoer wil een draak, Kim Vandyck en Frow Steeman (ill.), De Eenhoorn, 2006 Sjaantje doet alsof, Sjoerd Kuyper en Daan Remmerts de Vries (ill.), Nieuw Amsterdam, 2007 Waar is de woe-la-la? Ann Lootens en Marja Meijer (ill.), Clavis, 2007
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Lestip 1 En ze leefden nog lang en gelukkig En ze leefden nog lang en gelukkig Henri van Daele en Thé Tjong-Khing (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2003
Over het boek Voor deze bijzondere bundel herschreef Henri van Daele een veertigtal gekende en minder gekende klassieke sprookjes voor kinderen van vandaag. Ali Baba, Het meisje met de zwavelstokjes, Blauwbaard en De gouden gans, je vindt ze allemaal in dit boek. Bij elk sprookje hoort een prachtige illustratie van Thé Tjong-Khing. Een bundel die in geen enkele schoolbib mag ontbreken!
Aan de slag In de verwerkingssuggestie staat Koning Lijsterbaard centraal, een minder bekend Grimm-sprookje. Uiteraard kan je ook andere sprookjes uit deze schitterende bundel voorlezen. Kies voor de minder bekende sprookjes: je verruimt er de sprookjeskennis van je leerlingen mee.
Aanzet Ga na wat je leerlingen weten over sprookjes. Stel een woordveld op met als kernwoord ‘sprookjes’. Stel volgende vragen: - Welk woord lees je op de flap? - Waaraan denk je als je dit woord leest? - Wat voel je als je dit woord leest? - Wat ruik, proef... je als je dit woord leest? Als de leerlingen er zelf niet opkomen, kan je het woordveld zelf verder aanvullen met: ‘Er was eens...’, ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’, ‘Oude verhalen die worden doorverteld’... Is de link tussen ‘sprookjes’ en het woord of de uitdrukking van een leerling niet meteen duidelijk, dan mag hij of zij de link hardop uitleggen aan de klas. Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
Geef de flap met het woordveld een bijzondere plaats in de klas. Probeer de sprookjessfeer te visualiseren door het woordveld te versieren met passende kleuren en tierlantijntjes. Kinderen mogen ook spullen van thuis meebrengen. Vraag de leerlingen of ze al van Koning Lijsterbaard hebben gehoord. Toon de prent (p. 46) die bij het sprookje hoort. Bekijk ze aandachtig met de kinderen. Vraag hen welke kleren de personages dragen, wat ze aan het doen zijn, hoe ze kijken… Zijn er elementen in het sprookjeswoordveld die ze in de prent herkennen? Zijn er nieuwe elementen om het woordveld aan te vullen? Nederlands -2 Spreken - 2.5
Voorlezen Lees het verhaal interactief voor. Check vooraf de moeilijke woorden en uitdrukkingen die relevant zijn voor het sprookje. Zoek oplossingen om ze uit te leggen: aanwijzen, intonatie aanpassen, uitbeelden, een synoniem verzinnen, naar een ander stuk van de tekst verwijzen…
Verwerkingsactiviteiten Maak een eigen Koning Lijsterbaard-boek met illustraties van de kinderen. Verdeel het sprookje in verschillende passages. Per twee mogen de kinderen er eentje uitkiezen. Laat hen samen plannen en overleggen wat ze erbij zouden tekenen. Bemiddel waar nodig. Bied zeker ook hulp aan bij het opschrijven. Het is niet erg als niet elke passage uit het verhaal aan bod komt, passages mogen ook dubbel voorkomen. Om de betrokkenheid hoog te houden, is het belangrijker dat de duo’s de passage zelf uitkiezen en verantwoorden dan dat alles netjes volgt. Met pastelkrijtjes of waterverf mogen de duo’s hun passage illustreren. Gebruik voldoende dik tekenpapier, net als Thé Tjong-Khing zelf, zodat het papier niet te snel gaat krullen door de verf. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en - 1.5 en - 1.6 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Zijn alle kunstwerkjes af? Laat elk duo zijn illustratie aan de rest van de klas presenteren. Samen leg je de prenten in chronologische volgorde. Zijn er meerdere illustraties bij dezelfde passages? Dan sta je samen stil bij de verschillende accenten.Van passages zonder illustraties voeg je enkel de tekst toe. Zo krijgt het boek stilaan vorm. Bekijk daarna En ze leefden nog lang en gelukkig samen met de klas: Hoe ziet de cover eruit? En de achterflap? Hoe zijn de pagina’s genummerd? Hoe is het boek gelijmd en ingebonden?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Tot slot maak je de transfer naar het Koning Lijsterbaard-boek: alle namen van de ‘schrijvers en illustratoren’, de leerlingen van je klas dus, komen op de cover, net als de nieuwe titel. Maak het boek echt af door het in te binden. Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.4 en - 6.5 Geef het boek een centrale plaats in de klas en geef de kinderen de kans om het te lezen. Nederlands - 2 Spreken - 2.2 en - 2.5 en - 2.7
En verder… Scan het Koning Lijsterbaard-boek in. Maak er een Powerpoint-presentatie van. De tekst kan je opnemen met Audacity. Het digitale Koning Lijsterbaard-boek kan je laten beluisteren en bekijken in de luisterhoek. Als je de scans van de illustraties verkleint, kan je elk kind een eigen cd’tje bezorgen met de digitale versie van ‘hun’ Koning Lijsterbaard.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
Lestip 2 Keepvogel, De uitvinding Keepvogel: de uitvinding Wouter van Reek Leopold, 2007
Over het boek Keepvogel, een soort loopvogel met een rode cape, is druk aan het lezen in een boek vol uitvindingen. Hij wil zelf ook iets uitvinden. Samen met hond Tungsten ontwerpt Keepvogel een vlierbesplukmachine. Het resultaat is niet helemaal wat Keepvogel en Tungsten voor ogen hadden… Een origineel boek met prachtige illustraties die de licht bevreemdende sfeer van het boek zeer goed weergeven. Het werd bekroond met het Zilveren Penseel 2007.
Aan de slag In dit boek zijn de details in de prenten erg belangrijk, ze ondersteunen het verhaal. Maak daarom een digitale versie van het boek die je projecteert tijdens het voorlezen. De projectie zorgt meteen ook voor een andere sfeer: door de uitvergrote prenten kunnen de leerlingen echt in het verhaal kruipen.
Aanzet Voor je het boek introduceert, peil je naar de voorkennis over uitvindingen: - Wanneer is iets een uitvinding? - Welke uitvinding(en) ken je? - Wat zou jij ooit willen uitvinden? Waarom? - Wat vind je de beste uitvinding ooit? Waarom? Stel samen met de leerlingen een definitie op van een ‘uitvinding’. Noteer de criteria op een flap. Nederlands - 2 Spreken - 2.5 De leerlingen krijgen een kopie van het binnenwerk vooraan in het boek. Zorg ervoor dat de hele tekening op één blad papier kan, omdat de twee pagina’s van het binnenwerk één geheel vormen.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Vraag je leerlingen om de kopie in duo’s te ‘lezen’. Wellicht merken de leerlingen op dat ze de pagina’s niet kunnen lezen: er staan geen lettertekens op het binnenwerk, enkel tekeningen en geheimzinnige tekentjes. Maak hen duidelijk dat je niet alleen woorden en zinnen kan lezen, maar dat je ook met tekeningen een boodschap kan overbrengen. Op die manier kan je tekeningen dus wel ‘lezen’. Stof voor een klasdiscussie! Nederlands - 3 Lezen - 3.1 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3 Hou een klasgesprek over de tekens die Keepvogel gebruikt en de lettertekens waarmee leerlingen leren lezen.Vraag hen of ze andere tekens kennen, zoals pictogrammen, Chinees, Arabisch… Breng zelf enkele voorbeelden mee, laat leerlingen er ook meebrengen. Bekijk de oogst en probeer enkele dingen te ontcijferen. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.5
Verwerkingsactiviteiten Neem het boek deel per deel door. Projecteer telkens de pagina’s van het deel waarrond je werkt. 1 – p r e n t 6: t u n g s t e n b i j b l a n c o b l a d Lees het eerste deel van het verhaal voor. Tungsten en Keepvogel omschrijven een uitvinding als ‘Iets heel eenvoudigs dat nog niet bestaat en dat toch erg handig is.’ Vraag je leerlingen om Keepvogels definitie van een uitvinding met de klasdefinitie te vergelijken. Laat hen voorspellen wat voor bijzonders Tungsten en Keepvogel zouden uitvinden. Prent 9 verklapt wat ze willen uitvinden, namelijk een uitschuifbare vlierbessengrijper: ‘Waarom kopen Tungsten en Keepvogel die niet gewoon in de winkel?’ Vul de criteria van Keepvogels definitie van uitvindingen aan op de flap. Gebruik visuele ondersteuning waar nodig. De flap dient als houvast bij alle verdere klasgesprekken rond het thema. deel
Toon prent 10, 11 en 12: Tungsten en Keepvogel tekenen er lustig op los, de vlierbessengrijper krijgt vorm… Rol een behangrol of onbedrukt krantenpapier uit. Laat de leerlingen plaatsnemen aan één lange zijde van de rol, elk met een zwarte stift. Elke leerling mag een eigen uitvinding bedenken en tekenen. De uitvinding moet wel aan de criteria op de flap voldoen die je samen met hen hebt opgesteld. De tekening mag lekker groot zijn: van de ene rand van het papier tot de andere rand! Bekijk hierna de resultaten en laat die kort aan elkaar voorstellen. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en - 1.5 en - 1.6
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
2 – prent 13: de machine grijpt keepvogel beet Lees het verhaal vanaf prent 13 in een ‘machinaal’ tempo voor: drammend en repetitief. Oefen vooraf, zodat je niet voor verrassingen komt te staan als je voorleest. Laat je leerlingen daarna verder tekenen aan de schetsen die ze eerder maakten. Daag hen uit om van hun ontwerpen één geheel, één machine te maken. De tekeningen met elkaar verbinden zal soms grote, soms kleine ingrepen vergen: een achterwand die doorloopt, een trap of ladder die van het ene toestel naar het andere loopt, een rollende band… Elke leerling levert een bijdrage, hoe minimaal ook! Je kan boven- en onderaan extra bladen aan de rol kleven, zodat de kinderen uit het oorspronkelijke formaat kunnen breken, net als Keepvogel. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en - 1.5 en -1.6 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.3 en -6.4 en - 6.5 deel
3 – prent 21: keepvogel haalt de uitvinding weg Lees het laatste stuk van het verhaal voor. Keer daarna terug naar de rol met tekeningen: jullie eigen ‘Keepmachine’. Laat de leerlingen aan weerszijden van de rol staan en kies een onderdeel uit: Wie kan een geluid verzinnen bij het onderdeel? Je kan hen zelf geluiden laten maken, maar je kan net zo goed met vindmateriaal of echte instrumenten werken. Even experimenteren vooraf met de instrumenten kan helpen om zowel schroom als overenthousiasme op te vangen. Laat een leerling een ritme tikken dat past bij het gekozen onderdeel van de ‘Keepmachine’. Nodig de andere leerlingen uit om mee te doen. Je kan hen laten variëren met de sterkte en het tempo. Je doet je hand omlaag als de leerlingen het ritme zachtjes moeten tikken, omhoog als het luider moet. Spreek ook signalen af voor langzaam en snel tikken. Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.2 deel
En verder… Laat de leerlingen in een kring plaatsnemen. Neem zelf ook plaats in de kring met een doek in de handen. Jij bent het begin van de machine, de leerling rechts van jou het einde. Het doek moet tot aan het einde van de machine raken. Elk deeltje van de machine (elke leerling dus) moet eraan meewerken. Geef het doek door aan het kind links van jou met enkele typische robotbewegingen. Stimuleer de leerlingen om je voorbeeld te volgen. Laat de leerlingen plaatsnemen in de ruimte.Vraag hen geluiden van machines na te bootsen. Je kan ook opnames van geluiden beluisteren. Leerlingen laat je het ritme in de geluiden ervaren door hen te laten bewegen op het ritme.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Met grote of kleine bewegingen, je laat hen vrij. Later kunnen de leerlingen zelf ritmische deuntjes bij hun bewegingen bedenken. Werk afwisselend met een kijk- en doegroep. Bespreek zowel het ritme, de bewegingen en de ervaringen van de leerlingen bij dit bewegingsspelletje. Muzische Vorming - 4 Beweging - 4.3 en - 4.4 Neem met de leerlingen een kijkje op www.keepvogel.nl. Op deze website kunnen ze ontdekken hoe Keepvogel onstaan is en hoe de auteur te werk gaat bij het maken van de illustraties. Je vindt er ook een link om zelf te experimenteren met het computerprogramma én om zelf tekenfilmpjes te maken. Ten slotte kan je er de filmpjes van Keepvogel bekijken en Keepvogelspelletjes spelen. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
Lestip 3 Letterdromen met Do Letterdromen met Do Harriët van Reek Querido, 2007
Over het boek In haar reis doorheen dit boek komt Do allerlei letters tegen. Ze ontmoet een R die de R niet kan uitspreken, gaat langs bij een eenzame O, passeert thuis bij de B, komt de wilde letters tegen en belandt zelfs even in het letterziekenhuis. Dit boek is een echte aanrader voor de eersteklassers, voor wie deze lettertekens op korte tijd plots heel wat aandacht en energie opeisen. Dit boek laat zien dat letters gelukkig ook een fantasierijke kant hebben. Ook de prenten getuigen van evenveel fantasie: wilde, onvoorspelbare potloodlijnen, gekraste kleurvlakken en veel wit voor het rustige evenwicht. Een wonderlijke tocht door letterland!
Aan de slag Aanzet Wijs de leerlingen erop hoeveel letters zij het afgelopen schooljaar geleerd hebben. Tel de letters, en vraag hen welke woorden ze al kunnen lezen met die letters. Schrijf de woorden op een grote flap. Het mag gerust een grote verzameling worden. Echt af is die natuurlijk nooit, dus geef tijd om de verzameling te laten groeien. Peil naar de gevoelens en ervaringen die leren lezen oproept. Geef de leerlingen een invulzin als aanzet: ‘Ik kan al lezen en dit vind ik ... omdat ...’. Ga rond bij de kinderen en noteer dit voor jezelf. Laat hen de zin in stilte aanvullen: niet voor alle kinderen is leren lezen een succeservaring. Nederlands - 1 Luisteren - 1.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.1 en - 2.5 Verdeel de klas in duo’s. Elk duo zoekt naar zoveel mogelijk manieren om letters te vormen: letters vormen met touw, letters uitbeelden met het hele lichaam of met de vinger op de rug van de andere leerling schrijven… Of
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
letters van schuurpapier maken die je geblinddoekt laat voelen en benoemen. Maak mooie foto’s van de resultaten.Verzamel ze in een leuk alfabet-kijkboek. Leg het daarna in de leeshoek van de klas. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
Verwerkingsactiviteiten Dit boek kan je perfect in verschillende stukken aanbieden: het bevat meerdere verhalen die elk op zich staan. Breng het verhaal in een kleine groep, of klassikaal met een projectie van de prenten. Het is in elk geval belangrijk dat elke leerling de prenten goed ziet: de tekst van Letterdromen met Do is summier en onlosmakelijk verbonden met de gedetailleerde illustraties. Laat je verwonderen door dit boek vol vreemde wezentjes, ongebruikelijke humor, taalspelletjes en -grapjes. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.5 Kies een voorwerp uit in de klas.Vertel je leerlingen op welke manier jij een letter ziet in dat voorwerp. Nodig de leerlingen uit om ook een voorwerp of een beeld te zoeken waarin zich volgens hen een letter schuilhoudt. Laat hen het voorwerp en de letter voorstellen aan de rest van de klas: zien andere leerlingen de letter ook? Met deze oefening stimuleer je een manier van kijken die de fantasie sterk voedt. Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.1 Ga met de leerlingen in en rond de school op ontdekkingstocht naar beelden die letters bij hen oproepen: een holletje in de boom kan voor de O staan, in het ijzerwerk van de schoolpoort kan een K verstopt zitten… Neem de tijd om de contouren van al die denkbeeldige letters te laten betasten. Laat de leerlingen verzinnen wat de denkbeeldige letter op die plaats en in die omstandigheden, zou kunnen denken of voelen: voelt de K in de schoolpoort zich groot, sterk en blij wanneer hij ’s ochtends de kinderen onder zijn benen door ziet wandelen? Leg de denkbeeldige letters digitaal vast: zo kan je nadien een origineel letterboekje maken. Je noteert er ook de verzinsels bij van je leerlingen. Die alfabetboekjes kan je het volgende schooljaar ook gebruiken voor je nieuwe eersteklassertjes. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.2
En verder… Van het verhaal over de R kan je een geconcentreerde luisteroefening maken. Lees het voor zonder de prenten te tonen, die zorgen voor te veel afleiding. Lees langzaam en bedachtzaam zodat de kinderen horen wat er mis is met het
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
verhaal. Als ze ontdekt hebben dat de R de r-klank niet uitspreken kan, kan je aan het fantaseren gaan. Zelf verhaaltjes zonder ‘r’ maken, een andere letter verbannen of het P-taaltje aanleren bijvoorbeeld. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.3 Ontwerp samen een eigen, nieuw alfabet met fantasietekens. Schrijf er geheime boodschappen mee en hang ze op in school. Maak andere klassen nieuwsgierig naar de betekenis van de briefjes. Laat je voor het nieuwe alfabet inspireren door Letterdromen met Do, maar ook door andere geschriften, kalligrafie en de kunstwereld. Zo maakte het kunstenaarsduo Rombouts en Droste vele jaren geleden een schitterend nieuw alfabet, het AZART. Hiermee toonden ze aan hoe klein de grens is tussen taal en kunst. Wie de namen van dit duo even op Google intikt, krijgt meteen zicht op deze wondere wereld… Neem ook eens een kijkje op www.bemboszoo.com. Op deze (Engelstalige) site wordt op originele wijze gespeeld met het lettertype Bembo. Wanneer je klikt op een letter uit het alfabet, verschijnt eerst de naam van een dier die met de betreffende letter begint. Daarna vormen de letters een afbeelding van het dier. Zeer inspirerend! Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.1 en - 6.4 ICT - 5
Verwante titels Jubelientje leert lezen, Hans Hagen en Philip Hopman (ill.), Querido, 2006
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Lestip 4 piet stoer wil een draak piet stoer wil een draak Kim Vandyck en Frow Steeman (ill.) De Eenhoorn, 2006
Over het boek Piet Stoer wil een huisdier. Niet zo maar eentje, hij wil een heuse draak! Maar Piets ouders willen geen draak in huis. Boos loopt Piet weg. Onderweg hoort hij allerlei geluiden en telkens denkt het jongetje dat het een draak is. Tot slot komt Piet bij een poort waarachter hij ook nog een hok ziet. Zou daar een draak wonen? Een zeer herkenbaar verhaal voor jonge lezers, geschreven op AVI 2-niveau.
Aan de slag Aanzet Laat de leerlingen die thuis een huisdier hebben er een foto van meebrengen. Kinderen die geen huisdier hebben, mogen bedenken welk dier ze graag zouden hebben en waarom. Hou een klasgesprek over de foto’s en de ‘bedachte huisdieren’: - Wie staat er op jouw foto? - Wat wil je vertellen over je huisdier? - Wie heeft er bij jou thuis dit huisdier gekozen? Waarom? - Wie verzorgt het huisdier? - Waarin slaapt jouw huisdier? - Waarom heb je (g)een huisdier? - Als je huisdier er niet meer zou zijn, zou je het missen? Wat zou je precies missen? Wat niet? - Waarom wil je een huisdier? - Welk huisdier zou je graag hebben en waarom? - Wat zou je doen met dat huisdier?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
Stel daarna het boek voor. Laat hen de titel zelf lezen. Bespreek de cover: waarover zou het verhaal gaan, denken ze? Sluit aan bij het klasgesprek over huisdieren. Nederlands - Spreken - 2.5 Leerlingen kunnen dit boekje zelf lezen, vanwege het AVI 2-niveau. Moedig hen aan door het verhaal zelf voor te lezen met aandacht voor expressie en visuele ondersteuning van de prenten. Wanneer de leerlingen aan je lippen hangen, onderbreek je het voorlezen, bijvoorbeeld wanneer Piet besluit thuis weg te gaan.Daarna stimuleer je hen om het verhaal zelf uit te lezen. Geef hen voldoende tijd.
Verwerkingsactiviteiten Opnieuw verwijs je naar het klasgesprek over huisdieren. Bekijk de foto’s, vraag leerlingen zonder huisdier hoe hun gewenste dier eruit zou zien. Laat de leerlingen hun eigen of ‘bedachte’ huisdier boetseren. Terwijl de klei aan het drogen is, laat je de leerlingen uit kosteloos materiaal een huis maken voor het dier: Hoe groot moet het huis zijn? Slaapt het dier binnen in huis? Of in een schuur buiten? Hoe zorgen ze ervoor dat het dier zich echt thuis voelt in het huis? Laat de leerlingen tot slot hun huisdier beschilderen en er een naam voor bedenken. Bewonder elkaars dieren uitgebreid. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en - 1.5 en - 1.6 Je kan de leerlingen ook fantasiedieren laten ontwerpen, bijvoorbeeld een beest waarin ze delen van bestaande huisdieren samenbrengen. Je kan afbeeldingen van dieren gebruiken en die laten verknippen. In het bijzondere kijken speelboek Verborgen dieren (cf. Bibliografie) vind je een voorbeeld van hoe je dieren combineren kan. Laat de leerlingen een naam verzinnen voor het dier, maar ook een biotoop, eigenschappen en favoriet voedsel. Zo stellen ze een ‘biologische’ fiche op. Stel de collages en fiches tentoon in een heuse fantasiedierentuin. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en - 1.5 en - 1.6
Bibliografie Pissebed Fred, Imme Dros en Harrie Geelen (ill.), Querido, 2007 Verborgen dieren, Pittau en Gervais, Lannoo, 2008
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
Lestip 5 Sjaantje doet alsof Sjaantje doet alsof Sjoerd Kuyper en Daan Remmerts de Vries (ill.) Nieuw Amsterdam, 2007
Over het boek Sjaantje doet alsof is een ontroerend boek over hoe je iemand kan missen. Sjaantje houdt de herinneringen aan haar gestorven opa levend door met hem allerlei net-alsof-avonturen te organiseren. Ze doen alsof ze koekjes kopen, alsof de zon schijnt, alsof ze prachtig kunnen zingen… En heel even lijkt het alsof opa er echt nog is. Van het absurde sfeertje en de surrealistische, suggestieve illustraties in collagetechniek zullen heel wat lezers zeker genieten.
Aan de slag Ga niet te vluchtig over het ‘doen alsof ’-thema in Sjaantje doet alsof. Het hele verhaal is erop gebaseerd. Leerlingen moeten het ‘doen alsof ’ goed kunnen onderscheiden van de werkelijkheid om het boek helemaal te kunnen waarderen. Dit boek is ook bruikbaar om een moeilijk bespreekbaar thema als de dood aan te brengen.
Aanzet Het gedicht ‘Marc groet ‘s morgens de dingen’ (Paul van Ostaijen) raakt de kern van het ‘doen alsof ’ en is daarom een gepaste opener.Vooraf vraag je de leerlingen goed te luisteren naar wat Marc precies doet ’s morgens en wat daar zo bijzonder aan is. Zo richt je hun aandacht volledig op het gedicht. Daarna draag je het voor. Marc g roet ’s morgens de dingen Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis goeiendag Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn (Paul van Ostaijen)
Kom terug op de vraag die je vooraf stelde: Praten de leerlingen ook tegen dingen die niet kunnen antwoorden? Waarom? Hebben ze andere mensen al eens horen praten tegen levenloze dingen? Geef zelf een aantal voorbeelden: praten tegen de computer als die eigenzinnig doet, de deur verwijten dat ze openstaat als je er tegen aan botst, kleine geheimpjes vertellen aan een knuffelbeer… Door ertegen te praten, doe je alsof voorwerpen echt bestaan. Ga verder in op ‘doen alsof ’: - Wie doet wel eens alsof? - Wat doe je dan precies? - Waarom doe je alsof? - Praat je wel eens tegen iemand die er niet is? Waarom? Wat vertel je dan? Nederlands - 2 Spreken - 2.1 en - 2.5 Las verschillende ‘doe alsof ’-momenten in over een langere tijdspanne. Maak er een ritueel van om te doen alsof, telkens als je met de leerlingen van de speelplaats naar de klas gaat. Je laat hen bijvoorbeeld doen alsof ze een hond met zich meebrengen, alsof ze een hele zware boekentas dragen, alsof ze een koning of koningin zijn, alsof ze naast hun oma wandelen… Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5 en - 3.6 Lees het verhaal verschillende keren voor, met én zonder ondersteuning van de prenten. Geef de leerlingen tijd om te wennen aan de tekst. Laat hen de ‘doe alsof ’-tekeningen van het koekje, de winkelwaren, het geld... zeker ontdekken. Nederlands - 3 Lezen - 3.5 Hou een klasgesprek over de illustraties in Sjaantje doet alsof. Peil naar de appreciatie: laat leerlingen verwoorden waarom ze de prenten mooi of niet
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
mooi, raar of gewoon vinden. Is hun oordeel gebaseerd op de vormen, de kleuren, het onderwerp… van de prenten? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3
Verwerkingsactiviteiten Na de aanzetactiviteiten heeft ‘doen alsof ’ wellicht een concretere invulling gekregen. Leerlingen mogen nu een vervolgverhaal bedenken. Eén leerling geeft de aanzet: ‘Ik doe alsof en…’ (cf. ‘Ik ga op reis en neem mee…’). De volgende leerling herhaalt en vult aan. Op een flap teken je telkens iets als visueel geheugensteuntje bij elke aanvulling, wat handig is voor kinderen die minder taalvaardig zijn. Laat de flap hangen zodat je het ‘verhaal’ telkens opnieuw kan verder zetten. Die stapsgewijze opbouw is erg zinvol voor eersteklassers: voor hen kan dit spel nog moeilijk zijn. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Laat leerlingen een collage samenstellen rond iets dat ze missen of iemand die ze erg graag nog eens willen terugzien. Inspiratie daarvoor kunnen ze halen uit een bespreking van de prenten uit Sjaantje doet alsof: - Wat zie je op de tekeningen waarop Sjaantje en haar opa ‘alsof ’ doen? - Hoe heeft de illustrator de prenten gemaakt? Welke materialen heeft hij gebruikt? - Wat valt jou nog meer op aan de prenten? Bied je leerlingen een waaier aan materialen aan: grote vellen papier, stof, stalen behangpapier, verschillende soorten gekleurd papier, scharen, lijm, verf, penselen... In groepjes mogen de leerlingen een collage maken.Vooraf vertellen de leerlingen wat precies hun bijdrage zal zijn aan het groepswerk. Ze mogen hun fantasie de vrije loop laten gaan. Nadien maak je tijd om de groepswerken te bespreken. Bespreek wat ze hebben afgebeeld, welk materiaal ze hebben gebruikt en waarom. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en - 1.2 en - 1.3 en - 1.4 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.5 en - 1.6
Bibliografie Marc groet ’s morgens de dingen, Paul van Ostaijen en Paul Verrept (ill.), Clavis, 1998
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
Lestip 6 waar is de woe-la-la? waar is de woe-la-la? Ann Lootens en Marja Meijer (ill.) Clavis, 2007
Over het boek Sem en Fien logeren bij hun oom en horen vanuit hun bed vreemde geluiden. Bang gaan ze beneden hun oom zoeken. Gelukkig weet hij waar de geluiden vandaan komen: van de woe-la-la. Samen met oom gaan Sem en Fien op zoek. Dit boekje werd geschreven op AVI 1-niveau. De schrijver slaagt er, ondanks dit eenvoudige niveau, toch in een herkenbaar verhaal te schrijven. De prachtige illustraties maken het verhaal af. Een ideaal boek om jonge lezers zin te geven in een spannend verhaal.
Aan de slag Aanzet Het centrale thema in waar is de woe-la-la? is erg herkenbaar voor jonge kinderen: de angst voor het donker, voor vreemde geluiden… Vertrek van die herkenbaarheid voor een dramamoment als introductie van het boek. De leerlingen moeten zich inbeelden dat ze in bed liggen, net voor het slapengaan. Je vertelt zo spannend mogelijk wat Fien en Sem overkomt in het donker. Je stelt bijkomende vragen: - Wat hoor jij als je in je bed ligt voor je in slaap valt? - Wat doe je als je vreemde geluiden hoort? - Hoe voel je je dan? Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5 Toon het boek en bespreek de cover: kunnen ze voorspellen waarover het boek gaat op basis van de titel en de illustratie? Laat een leerling eventueel de achterflaptekst lezen. Dat maakt de leerlingen meteen duidelijk dat ze
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
het boekje, op AVI 1-niveau, ook zelf kunnen lezen. Geef hen daarvoor voldoende tijd. Sta vooraf stil bij de mooie illustraties die de tekst ondersteunen. Overweeg duo-lezen: een zwakkere en sterkere leerling lezen om beurten een pagina van het verhaal. Zo verliezen zwakkere lezers de verhaallijn niet uit het oog en gaat het verhaal ook voor hen vooruit. Nederlands - 3 Lezen - 3.5
Verwerkingsactiviteiten In waar is de woe-la-la staan vreemde geluiden centraal. Enkele luister- en geluidenspelletjes zijn daarom ideaal als verwerking. Presenteer ze niet allemaal na elkaar: geconcentreerd luisteren is nog geen makkelijke klus voor jonge kinderen.Voor je aan de spelletjes begint, bespreek je de rol van geluiden in het boek: Waar in het verhaal komen ze voor? Hoe? Maken ze het verhaal anders, sterker, leuker, spannender? Geef leerlingen de opdracht om even muisstil te zijn. Laat die tijdspanne niet langer duren dan enkele minuten.Vraag hen om geconcentreerd te luisteren. Nadien sommen ze op welke geluiden ze hoorden. Je kan leerlingen niet alleen naar de stilte laten luisteren… Als verdieping op de vorige activiteit, kan je leerlingen naar bekende en onbekende geluiden laten luisteren.Verzamel vooraf spullen die een geluid maken, maak eventueel geluidsopnamen op een cd’tje: de tanden van een kam waarover je je vingers laat glijden, papier dat je verfrommelt, twee knikkers die je tegen elkaar slaat, voetstappen… Verduister een ruim lokaal waarin je de leerlingen met de ogen dicht op de grond laat liggen: zo kunnen ze meer genieten van de opdracht. Ze moeten stil zijn wanneer jij een geluid laat horen. Als ze een geluid herkennen, mogen ze dat aangeven en het kort benoemen. Afsluiten van de opdracht doe je met een rustgevend muziekje. Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.1 Muzische Vorming - 5 Media - 5.5 Laat leerlingen zelf voorwerpen verzamelen die geluid maken. In duo’s laat je hen raden naar elkaars geluiden. Deze opdracht hoort ook thuis in de verduisterde ruimte uit de vorige opdracht. Muzische Vorming 2 - Muziek - 2.1 en - 2.2 Maak met je leerlingen een geluidenwandeling in en rond de school en registreer de waargenomen geluiden met een dictafoon of cassetterecorder. In kleine groepjes maken ze een aantal opnames, ze noteren ook kort, met jouw hulp, wat ze registreerden. Zorg voor voldoende materiaal en eventueel extra ondersteuning van ouders of leerkrachten. Organiseer een quiz met de opge-
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
nomen geluiden. Elke groep laat zijn registraties horen aan de rest van de klas: die moeten raden om welk geluid het gaat. Muzische Vorming - 5 Media - 5.3
Bibliografie De luisterwandeling, Paul Showers en Aliki (ill.), De Vries-Brouwers, 1992
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – eerste leerjaar
|
2 e en 3 e leerjaar De dromen van Boeba, Agnès de Lestrade en Tom Schamp (ill.), Lannoo, 2008 De hoed van de tovenaar, Tove Jansson, Clavis, 2007 Het is echt echt waar, Kristel Deweerdt en Veronique Govaert (ill.), Lannoo, 2007 Hier is de boze heks, Hanna Kraan en Annemarie van Haeringen (ill.), Lemniscaat, 2005 Jani Kekke en de blauwe dagdromer, Lisa Boersen en Linda Groeneveld (ill.), Nieuw Amsterdam, 2007 Paperasje, Ienne Biemans en Jan Jutte (ill.), Nieuw Amsterdam, 2006
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Lestip 1 De dromen van Boeba De dromen van Boeba Agnès de Lestrade en Tom Schamp (ill.) Lannoo, 2008
Over het boek Bakker Boeba vervult alle dromen door zoete, hartige of kruidige gebakjes te maken. Elke dorpsbewoner heeft zijn voorkeuren en koestert dromen over liefde, het eind van de oorlog of een genezen been. Op een dag vertrekt bakker Boeba.Voortaan staan zijn klanten er alleen voor om hun dromen te realiseren en daarom gaan ze samenwerken. Met succes: als Boeba op een dag onverwachts terugkomt, is het hun beurt om hem van hun lekkernijen te laten proeven. Met dit bijzonder originele prentenboek in kalendervorm creëerde Tom Schamp een feest van vormen en Caraïbische kleuren waarop je niet uitgekeken raakt. Alleen al op zoek gaan naar alle initialen die in het boek verstopt zitten, loont de moeite. Draai het boek best een kwartslag naar rechts en laat het kijkavontuur beginnen!
Aan de slag Aanzet Breng enkele reproducties van schilderijen mee waarop de naam en/of de initialen van de kunstenaar duidelijk vermeld staat, en enkele werken zonder naam of initialen. Bespreek en speel met het ‘fenomeen’: Wie heeft dit al eens gezien? Waarom doet de kunstenaar dat? Doen alle kunstenaars dit? Vergelijk de volledige naam met de initialen: Wat betekenen de letters? Betekenen de initialen hetzelfde als de volledige naam? Kunnen ze de naam afleiden uit de initialen? Laat de kinderen omgekeerd ook de afkorting van voluit geschreven namen bedenken: Kunnen ze hun eigen initialen maken? Laat hen met pen of inkt een mooie letter bedenken om hun initialen mee te vormen. Of laat hen op de computer een lettertype uitzoeken dat bij hen past.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Keer terug naar de reproducties: Waar staan de naam of initialen op de schilderijen gewoonlijk? Passen ze erbij? Vinden ze het schilderij beter zonder of met naam? Neem er nu voor het eerst het boek bij. Bekijk en bespreek de kaft. Waar staat hier een naam? Welke namen staan er op? Bekijk eventueel ook nog andere boeken. Leg het boek enkele dagen in de boekenhoek. Geef de opdracht om zo vaak mogelijk in het boek te kijken. Laat hen gericht op zoek gaan naar de initialen van Tom Schamp (TS). Wie er het meeste vond, mag hun vindplaats aan de rest van de klas onthullen en mag het hele verhaal voorlezen. Wie wil, krijgt hulp van jou bij het lezen. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3 Nederlands - 3 Lezen - 3.5
Verwerkingsactiviteiten Las een moment Filosoferen met kinderen in rond het thema ‘dromen’(cf. 2e maandag ‘zonder dromen kunnen we niet leven’). Filosoferen met kinderen is een gespreksmethode waarbij je in groep een onderwerp, vraag, kwestie, woord of begrip onderzoekt. Je behandelt de filosofische vragen vooral op een abstract niveau. Het concrete en het persoonlijke laat je zoveel mogelijk los. Bij Filosoferen met kinderen doe je vooral een beroep op de natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen, de kritische zin, het luisteren naar elkaar, het bereid zijn om dingen in vraag te stellen om daarna als groep tot een besluit, een overeenkomst te komen. Anders dan in een kringgesprek waarin samen over een zelfde onderwerp gepraat wordt, is het filosofische gesprek er één van verwondering en onderzoek. Op een filosofische vraag is er vaak geen eenduidig antwoord te vinden. Grote kans dat het antwoord in jouw klas anders is dan dat in de klas van je collega. Als leerkracht ben je vooral een moderator: je brengt je eigen mening of kennis zo min mogelijk aan in het gesprek. Laat je leiden door wat de kinderen aangeven en ga er spontaan op in. Stel de kinderen gerust: er zijn geen foute antwoorden mogelijk. Flink doorvragen is de boodschap. Vragen ter inspiratie voor een filosofeersessie rond dromen zijn: - Zijn dromen echt op het moment dat je ze droomt? - Kun je ook dromen wanneer je wakker bent? - Zijn er dromen die steeds weerkeren? - Droom je in kleur, met geur, met geluid? - Betekenen dromen iets? - Willen dromen iets vertellen? - Waar komen (jouw) dromen vandaan? - Zijn dromen een vorm van fantasie? - Kan je kiezen waarover je droomt?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
- Kan je stoppen met dromen? - Waarom dromen we? - Zou het een verschil uitmaken als we nooit meer zouden dromen? - Dromen dieren ook? - Komen dromen soms uit? - Kan een droom ook een wens zijn? - Wat is het verschil tussen een droom en een wens? - Hebben de dorpsbewoners van Boeba dromen of wensen? - Wat hebben de taarten van Boeba met de dromen/wensen te maken? - Vind je de vergelijking tussen taarten en dromen mooi? Gaat de vergelijking voor elke wens/droom op? Zijn er andere manieren/metaforen om je dromen voor te stellen? - Komen alle dromen in het boek uit? Hoe? - Speelt dit boek zich af in de fantasie of in de realiteit? Waarom? - Wat is jouw grootste wens/droom? Hoe zou je die voorstellen? Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1 Het zuiderse kleurenpalet uit De dromen van Boeba is de inspiratiebron en leidraad voor alle tekenopdrachten die de kinderen krijgen. Bekijk en bespreek het vorm- en kleurgebruik in het boek. Wijs hen tegelijkertijd op de locatie van het verhaal en de invloed ervan op het kleurgebruik. Breng eventueel foto’s van enkel Caraïbische landen mee om de kleurexplosie te illustreren. Vergelijk ze met foto’s uit Belgische steden. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3 Beluister klassikaal diverse muziekstijlen (bijvoorbeeld van verschillende Putamayo-cd’s, een reeks met wereldmuziek).Vraag hen welke ritmes ze horen, welke stemmingen die oproepen, welke prenten uit het boek passen bij de ritmes. Als je hen het boek vaak genoeg hebt laten bekijken, zijn er zeker prenten die ‘blijven hangen’ zijn. Heb je leerlingen in het derde leerjaar? Dan kan je de opdracht uitbreiden. Zorg voor voldoende cd’s in de klas, of laat kinderen zelf muziek meebrengen op cd of mp3-speler. In kleine groepjes koppelen ze verschillende soorten muziek aan de prenten uit De dromen van Boeba. Daarna stellen ze hun vondsten aan elkaar voor: het ene groepslid toont de prenten, een ander laat de fragmenten horen. Bespreek ook het overlegproces per groepje. Wellicht ontdekten de leerlingen dat smaken erg kunnen verschillen.Vonden ze het moeilijk om samen te beslissen? Welke moeilijkheden hebben ze ervaren? Wie wil kan daarna dezelfde opdracht klassikaal herhalen: Komen de leerlingen tot een muzikaal compromis? Als het lukt, kan je het boek voorstellen aan de andere klassen van de school. Maak er een multimediale presentatie van.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Scan de prenten in, projecteer ze. Spreek af wie voorleest, wie de projectie bedient, wie de muziek. Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.1 Muzische Vorming - 5 Media - 5.3 Sociale vaardigheden - Domein samenwerking 3 In Boeba’s bakkerij wordt flink wat gebakken. Zelf ‘taart bakken’ ligt dus voor de hand. Spreek ouders aan om te helpen. Ter inspiratie breng je foto’s van taart mee, bijvoorbeeld van grote bruidstaarten. Je kan ook gebruik maken van Taarten van Abel en Taarten en toetjes (cf. Bibliografie). - Knip enkele cirkels uit karton, snij er taartpunten uit. Elk kind krijgt een taartpunt en een bol klei. - Van de klei laat je ze pannenkoeken maken die ze in repen snijden. Met drie repen maken ze ‘muurtjes’ aan elke zijde van de kartonnen taartpunt. Daar bovenop komt een deksel. Lange vingers uit klei dienen als afwerking tegen de ronde achterkant van de taartpunt, lijnen aan de zijkant doen de taart op laagjesgebak lijken. Fruitstukjes of slagroomtoefjes kunnen ook. - Zorg dat alle randen mooi glad zijn, zodat de taartpunt niet barst bij het drogen. - Schilder de taartpunten met plakkaatverf of, nog beter, acrylverf. Vernis de taart. Neem een foto van elk kind met zijn taart, al dan niet met koksmuts op: het vertrekpunt voor een zelfportret met taart. Op een groot vel papier laat je hen de foto natekenen, met Chinese inkt voor de contouren, ecoline voor de invulling van de kleurvlakken. Deze tekeningen scan je in en druk je af op prentkaartformaat. Schrijf er achteraan een mooie wens op.Verstuur ze naar de andere klassen of naar de ouders van de kinderen en nodig hen uit voor jullie tentoonstelling. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 en Attitudes - 6.4
En verder… Als je dit boek met de kinderen bekijkt, valt hen misschien de richting van de prenten op. Als dat niet het geval is, maak je hen hierop attent. Kennen ze zelf nog boeken of andere dingen die op deze manier ‘gelezen’ worden? Dit boek ziet er uit als een kalender, met elke dag van de eerste week een wens. Maak een scheurkalender voor de rest van het schooljaar met voor elke dag een wens, een spreuk, een tekening, een opdracht, een gedachte om over te praten… Bespreek met de kinderen het concept, de invulling en het formaat van de kalender. Wat kan er allemaal in de kalender? Wie stelt zich waarvoor verantwoordelijk? Stel een planning op, stel de deelverantwoordelijken aan en laat de kalender groeien. Jij blijft de eindverantwoordelijke. Roep regelmatig deelverantwoordelijken samen om te peilen naar hun vorderingen.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Geef de kalender een ereplaatsje in de klas. Elke dag mag een ander kind een blaadje afscheuren. Dat kind is dan meteen ook verantwoordelijk voor het lezen en het begeleiden van de ‘opdracht’ van die kalenderdag. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.4 en Attitudes - 6.4 De prenten van Tom Schamp met zijn aparte gevoel voor humor doen surrealistisch aan.Vergelijk zijn werk eventueel met reproducties van surrealisten zoals René Magritte en Salvador Dalí of illustratoren als Anthony Brown. Bespreek de gelijkenissen met de kinderen.Voelen ze zich aangesproken door de vreemde humor? Toont de illustrator de wereld zoals hij echt is? Is de wereld van de illustrator een droomwereld of fantasie? Hoe weten ze dat? Ter inspiratie kan je met hen ook op verkenning gaan in De snor van Dalì, Salvador Dalì en Kunstschatten (cf. Bibliografie). Wijs hen op de vele ronde vormen die Tom Schamp in de prenten verwerkte. Laat hen hun eigen droom- of fantasiewereld ontwerpen met zoveel mogelijk ronde vormen en felle kleuren. Werken met wasco of ecoline geeft meteen het mooiste, felle resultaat. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 s p e c e r i j e n - e n k ru i d e n p ro e v e r i j
Zorg voor een gevarieerd gamma aan kruiden. Laat de kinderen blind proeven. Nadien verwoorden ze, eventueel op papier, waaraan ze denken bij deze smaak. Ze mogen enkel losse woorden noteren. Nadien kiezen ze elk een favoriet kruid of een favoriete smaak. Met de woorden die ze erbij verzonnen, bedenken ze een gepaste wens: ‘Ik wens (je) een pittige, honingzoete, wrange, zeezoutige, blauwzwarte, dolkscherpe, zoldermuffe…’ Elk kind maakt een kleurrijk schilderijtje van zijn specerij en schrijft er zijn wens onder. Internet kan helpen om de juiste afbeelding van de plant te vinden, in winkels met exotische koopwaar kan je vast ook terecht. Net als in De dromen van Boeba kan je ook papieren taartonderleggers verwerken in dat schilderijtje. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.2
Bibliografie De snor van Dalì, Gerrit Komrij, Waanders, 2005 Kunstschatten, Rosie Dickins, Standaard, 2007 Salvador Dalì, Leonie Bennett, Corona, 2007 Taarten en toetjes, Kolet Janssen en Robert Inghelram, Davidsfonds/Infodok, 2005 Taarten van Abel, Vassalucci, 2004
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Lestip 2 De hoed van de tovenaar De hoed van de tovenaar Tove Jansson Clavis, 2007
Over het boek In de vallei ontwaken de Moemins en hun vrienden stilaan uit hun winterslaap. Ze zien dat het een mooie lente zal worden en gaan op pad. Op de top van een berg merken ze dat iemand al eerder wakker werd, want er ligt een hoge zwarte hoed. De hoed blijkt van een tovenaar te zijn. Dat zorgt meteen voor heel wat spannende avonturen… Humor, spanning, dingen om over na te denken én de sfeervolle pentekeningen vormen de ideale combinatie voor uren (voor)leesplezier. Tove Jansson overleed in 2001, haar boeken over de Moemins werden al in de jaren ’70 naar het Nederlands vertaald. Maar de fantasievolle avonturen van het fictieve Moeminvolkje zijn nog steeds springlevend: sommige boeken zijn verfilmd door grote Japanse animatiefilmstudio’s, Eva Bal van de Kopergietery in Gent baseerde haar voorstelling Wilde dingen op de verhalen van Tove Jansson. De hoed van de tovenaar verscheen op cd bij Luisterboek.
Aan de slag Aanzet Laat de leerlingen op zoek gaan naar een toverhoed. Je verzint een zoektocht doorheen de school en de schoolomgeving.Voor de aanwijzingen gebruik je mysterieuze woorden uit het verhaal, bijvoorbeeld: ‘volg de Hemuul tot aan…’, ‘op het eilandje van de Hattifnatten vinden jullie…’, ‘Moemin neemt je nu mee naar…’, ‘stap met Wifselstapjes tot…’. In de toverhoed, een grote, gekke hoed, zitten genummerde opdrachten. Elk nummer staat voor één van de zeven hoofdstukken uit De hoed van de tovenaar. Haal elke dag een opdracht uit de hoed en lees een stukje voor uit het bijbehorende hoofdstuk. Wereldoriëntatie - 6 Ruimte - 6.1
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Voorlezen Lees Het begin (p.7) en Het eerste hoofdstuk (p.10) voor. Daarna leg je een voorwerp in de toverhoed.Vraag de kinderen of ze net zo nieuwsgierig als jij zijn waarin het voorwerp zal omgetoverd zijn de volgende dag. Met een knipoog fluister je hen toe dat ze de magie een handje mogen helpen. Misschien speelt een leerling het spel wel mee? Zo niet, dan steek je zelf iets anders in de hoed. Met veel vertoon haal je elke dag een nieuw voorwerp uit de hoed en eventueel een opdracht en lees je een (hoofd)stukje uit het boek. Toon geen illustraties, noch de cover, terwijl je de hoofdstukken voorleest. Na enkele hoofdstukken laat je je leerlingen tekeningen maken van de Moemins en de andere figuren uit het verhaal: Hoe zijn ze tot die tekeningen gekomen? Was de taal uit het verhaal een hulp? Schrijft de auteur in beelden? Werden ze door iets anders geholpen? Werd hun fantasie geprikkeld of vonden ze het verhaal veeleer saai? Confronteer hun tekeningen met de originele illustraties: Spreekt de stijl van Tove Jansson hen aan? Kennen ze boeken die gelijkaardig geïllustreerd zijn? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en Attitudes - 6.4
Verwerkingsactiviteiten hoofdstuk
2
Waarin wordt verteld hoe Moem verandert in een griezel, hoe hij de Mierenleeuw te grazen neemt, en over de geheime nachtwandeling van Moem en Snuisterik. Het dier in dit hoofdstuk zet aan om zelf fantasiedieren samen te stellen. i d e n t i t e i t s k a a rt
Kinderen vermelden diersoort, naam, uitzicht, hoogte, lengte, breedte, gewicht, kleur, de favoriete plek, het favoriete tv-programma, het lievelingseten, het lievelingsvak… van hun fantasiedier op een zelfgemaakte identiteitskaart. Na elke stap bespreek je de aangevulde identiteitsgegevens met de kinderen. Stimuleer hen telkens om te overdrijven, om niet te ernstig te zijn. Nadien mogen ze de volledige identiteitskaart hardop voorlezen. Een ‘pasfoto’ maakt het af. opsporing verzocht
Slecht nieuws! Het fantasiedier is verdwenen: weggelopen of ontvoerd. Leerlingen spelen een rollenspel per twee. De ene leerling is de eigenaar van het dier die de verdwijning meldt. De andere speelt een politieagent die de gegevens voor het opsporingsbericht noteert: naam en adres van de eigenaar, telefoonnummer, een beschrijving van het dier, waar het dier voor het laatst gezien werd, welke beloning de eerlijke vinder krijgt…
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Als vervolg op de dramaopdracht kan je de leerlingen een opsporingsaffiche laten maken met alle gegevens die ze verzameld hebben in het ‘telefoongesprek’. Hang de affiches uit op school en maak de andere leerlingen lekker nieuwsgierig. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.6 hoofdstuk
3
Waarin de Bisamrat zich terugtrekt in de ruige natuur en daar iets onbeschrijfelijks meemaakt. Las een sessie Filosoferen met kinderen in over ‘nadenken’ en ‘alleen zijn’. Als inleiding lees je een verhaal van de wandelende tak van Toon Tellegen over nadenken voor (cf. Bibliografie).Volgende vragen kunnen als richtsnoer voor een gesprek met je leerlingen dienen: - Wat is nadenken? - Wat is het verschil tussen denken en nadenken? - Kunnen we over alles nadenken? - Waarom denken we na? - Hoe denken we na? - Wanneer denken we na? - Kan je met nadenken alles oplossen? - Kan je ‘niet nadenken’? Kan je stoppen met nadenken? - Lukt nadenken het beste alleen of met meerdere personen? - Als je nadenkt ben je dan eigenlijk alleen? - Kan je met te veel zijn om na te denken? - Is alleen zijn hetzelfde als eenzaam zijn? - Ben je eenzaam als je alleen bent? - Is eenzaamheid altijd slecht? Is alleen zijn soms ook goed? - Kan je je ook alleen voelen met veel mensen om je heen? - Kan je je niet alleen voelen, ook al ben je alleen? - Is er een verschil tussen ‘je alleen voelen’ en ‘alleen zijn’? Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1 hoofdstuk
5
Dat gaat over de Koningsrobijn, over het lijnvissen van Troel en de dood van de mammeloek. En verder over het Moeminhuis, dat verandert in een rimboe. Stop met voorlezen op pagina 108 bij ‘In plaats daarvan’. Laat de kinderen per twee voorspellen wat er verder in de Moeminvallei gebeurde. Ze mogen het eventueel in stripvorm uitwerken, of als korte tekstblokjes met een illustratie erbij. Kinderen zonder inspiratie kan je stimuleren met een aantal vragen: - Reageren alle personages op dezelfde manier? - Is het huis gewoon weg? Zo ja, is het ergens heen? Waar? - Staat er iets anders op de plek van het verdwenen huis? Zijn er andere kleuren, geuren, dingen voor in de plaats gekomen?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
- Is één van de figuren verantwoordelijk voor het verdwenen huis? - Hoe pakken ze het verder aan? Kinderen die zelf vlot aan het werk gaan, stel je geen vragen. Zo vermijd je dat het voor hen een geleid opstel wordt in plaats van een fantasieprikkelende opdracht. De vragen zijn er vooral voor klassen die niet regelmatig aan vrij of creatief schrijven doen. Nederlands - 4 Schrijven - 4.4 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 h e t l a at s t e h o o f d s t u k
Dat erg lang is en gaat over het vertrek van Snuisterik, de onthulling van de inhoud van de geheimzinnige koffer, over Mamamoen, die haar tasje terugkrijgt en uit blijdschap een groot feest geeft, en over de tovenaar die ten slotte in de Moeminvallei belandt. w i f s e lta a l
Spreek in de Wifseltaal: je voegt gewoon het achtervoegsel –sel aan elk woord toe. Lees uitdrukkelijk enkele zinnen vanaf pagina 137 voor en vraag wie ontdekt heeft hoe de taal in elkaar zit. Spreek af dat jullie één dag, ook buiten de lesuren, enkel in de Wifseltaal zullen spreken: complimentjes geven of geheimzinnige briefjes sturen naar andere klassen. Je kan ook een eigen klastaal verzinnen in plaats van de Wifseltaal. ro b i j n
Op pagina 139-140 staat een beschrijving van de robijn. Laat de kinderen de robijn tekenen: Wat baseren ze op het verhaal? Hoe zien ze de robijn zelf? Hoe ziet hun robijn er uiteindelijk uit? Moem is erg onder de indruk van de robijn (cf. p.141). Daardoor denkt hij aan andere dingen dan wat hij in realiteit ziet. Geef een ‘robijn’ door in de kring (bijvoorbeeld een rood lichtje of een rode steen) en vraag wie zijn mooiste herinnering wil vertellen. Creëer zowel letterlijk als figuurlijk een veilige, magische sfeer als je dit gesprek wil doen. s c h at ko f f e rt j e
Op pagina 142 is Mamamoem haar tasje kwijt! Vraag aan de kinderen hun lievelingsvoorwerp mee te brengen. Als het lukt, bezorg je elk kind een klein koffertje (van collega’s, vrienden, de kinderen zelf, de kringwinkel). Elk kind maakt zijn eigen schatkoffertje. Daarin zitten het lievelingsvoorwerp en enkele foto’s en teksten die hen na aan het hart liggen. Geef hen voldoende tijd om het schatkoffertje aan te vullen. Creëer een opnamestudio: een hoekje in de klas met enkele doeken in één kleur en een ‘podium’. Elk kind neemt plaats op het podium met zijn schatkoffer, neemt er een voorwerp uit en vertelt erover. Maak een tentoonstelling
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
van de schatkoffertjes, hou een toonmoment met de video-opnames. Nodig de andere klassen of de ouders van de leerlingen uit. Nederlands - 5 Attitudes Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 en 3 Drama - 3.5
Bibliografie Misschien wisten zij alles. Alle verhalen over de eekhoorn en de andere dieren, Toon Tellegen en Mance Post (ill), Querido, 1996 (p. 85)
Verwante titel Het boek over Miezel, Moem en Kleine Mie, Tove Jansson, Clavis, 2008
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Lestip 3 Het is echt echt waar Het is echt echt waar Kristel Deweerdt en Veronique Govaert (foto’s) Lannoo, 2007
Over het boek ‘Het mooiste boek van de wereld of is dat een beetje overdreven?’ Dit kleine fotoboekje gaat over wat er is en wat je zou willen dat er is, over liegen, fantaseren en overdrijven. Tekst en foto’s vullen elkaar aan in een bijzondere vormgeving. Een boek dat aanzet tot meedromen; zelf zoeken naar eigen verzinseltjes en gebeurtenissen waar alles lekker uit de hand liep… een hebbeding om in te snuisteren en pagina per pagina te ontdekken. Het boek leent zich niet tot voorlezen. Leg het in de boekenhoek zodat de leerlingen er op eigen houtje in kunnen bladeren.
Aan de slag Aanzet Lees een fragment voor uit Ik maak nooit iets mee behalve (cf. Bibliografie). Elk verhaal begint met ‘Ik maak nooit iets mee behalve…’. Elk verhaal vormt een mooie aanzet voor een gesprek over toeval, serendipiteit en verveling: - Wie kan een voorbeeld geven van iets dat opeens gebeurde, iets dat niet gepland was? - Vond je dat leuk of net niet en waarom? - Als er niets gebeurt, verveel je je dan? - Zorg je er soms zelf voor dat er iets gebeurt, als je je verveelt? Zo ja, wat? - Hou je van onverwachte dingen? Vind je het fijn als een uitstap of gebeurtenis anders uitdraait dan verwacht? - Maken onverwachte wendingen de dingen boeiender of net niet? - Als je iets aan je vrienden vertelt, doe je dat altijd precies zoals het gebeurd is? - Maak je dingen wel eens interessanter dan ze zijn? Zwak je een verhaal soms af? Wanneer doe je dat en waarom?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Vertel dat er in de klasbib een boekje ligt waarin ze vrij kunnen kijken. Geef hen de tijd om dat te doen. Peil op informele manier naar hun reacties op Het is echt echt waar. Nederlands - 2 Spreken - 2.7 en 1 Luisteren - 1.9 en 5 Attitudes
Verwerkingsactiviteiten De trappen van vergelijking zijn geen leerstof voor het tweede of derde leerjaar, maar alle kinderen kennen er spontaan wel een aantal.Verzin een zin en vraag of iemand die zin wil overdrijven. Creatief zijn verplicht! Bij een zin als ‘Soms ben ik gewoon stom, maar sommige dagen ben ik nog stommer dan andere en heel uitzonderlijk voel ik mij allerstomst’ vraag je wie stom ‘nog stommer’ kan maken. Mogelijke antwoorden: superstom, megastom, keistom… Daarna is het aan de leerlingen zelf, in groepjes per drie, vooraan in de klas. Iemand bedenkt een zin die een situatie weergeeft, bijvoorbeeld: ‘Het regende en ik werd nat.’ De volgende leerling gaat een stapje verder: ‘Het regende en ik werd natter.’ De derde leerling zoekt naar nog meer overdrijving. Oefen een paar keer tot iedereen de opdracht goed onder de knie heeft. Daarna voeg je er een drama-element aan toe: de overdrijving moet ook merkbaar zijn in de mimiek, lichaamshouding en intonatie. Nederlands - 5 Taalbeschouwing - 6.2 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 en - 3.5 Na de vorige opdracht kunnen de leerlingen situaties overdrijven. Organiseer een wedstrijdje ‘opscheppen’. Schrijf een paar situaties op kaartjes of laat de leerlingen er bedenken. In groepjes spelen ze de situatie na, sterk overdreven. Als enkele groepjes dezelfde situatie naspelen, kunnen ze meteen ervaren hoe hun fantasie verschilt van elkaar. Werk met speelgroepjes en kijkgroepjes, wissel regelmatig. Het publiek rangschikt de speelgroepjes volgens ‘sterkte’ van overdrijven. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.6
En verder… Kopieer de foto’s uit het boek. Hang ze uit in de gang op school. Bij elke foto hang je een groot blad en een stift.Vraag aan je eigen leerlingen en leerlingen van andere klassen om erge, stoere of straffe uitspraken te verzinnen bij de foto’s. Wanneer de oogst voldoende rijk is, pikt elk kind er zijn favoriete uitspraak uit. Daarna stuur je elk kind om beurten op pad met een wegwerp- of digitale camera voor een foto die bij de uitspraak past.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Met de foto’s maak je een nieuw boekje. Nodig Kristel Deweerdt en/of Veronique Govaert van Het is echt echt waar uit op de presentatie van het nieuwe boekje. Maak er een heuse kunstvernissage van. Muzische Vorming - 5 Media 5.3 Nederlands - 4 Schrijven - 4.6
Bibliografie Ik maak nooit iets mee, Guust Middag, De Bezige Bij, 1996
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Lestip 4 Hier is de boze heks Hier is de boze heks Hanna Kraan en Annemarie van Haeringen (ill.) Lemniscaat, 2005
Over het boek Haas, uil, egel en merel hebben het best naar hun zin in het dierenbos. Enkel het geplaag en getover van de boze heks gooien zo nu en dan roet in het eten. Maar eigenlijk is de boze heks nog zo’n kwaaie niet, ze houdt er gewoon erg van anderen te plagen. Meestal kunnen de dieren niet lang boos op haar blijven, meer nog, het dierenbos zou niet hetzelfde zijn zonder haar! Enkel als ze een keertje echt boos is, doet ze iets verschrikkelijks… Een selectie van dertig herkenbare, prachtig geschreven verhalen uit de zes boeken over de boze heks - de warme, zwierige waterverfillustraties van Annemarie van Haeringen laten het bos en al zijn bewoners helemaal tot leven komen. Bij Luisterboek verscheen een cd waarop Hanna Kraan een selectie verhalen voorleest. In 1997 zond Villa Achterwerk een tv-serie uit, geïnspireerd op de verhalen over de boze heks. De serie verscheen op dvd.
Aan de slag Aanzet Vraag de kinderen om zich een groot bos voor te stellen waar heel veel dieren wonen. De dieren zijn bevriend met elkaar, maar er woont ook een boze heks. Laat de leerlingen voorspellen wat er kan misgaan in een bos waar een heks woont. Schrijf de voorspellingen op een flap of een groot bord. Telkens als je een verhaaltje voorgelezen hebt, overlopen de leerlingen of een van hun voorspellingen uitgekomen is.Vink ze aan. Nederlands - 5 Attitudes Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Voorlezen Lees een verhaaltje voor als introductie. Kies een representatief verhaal waarin alle hoofdfiguren - egel, haas, uil, merel en de boze heks - goed getypeerd worden. Som hierna samen met de kinderen alle personages op, noteer ze op een groot vel papier. Maak een tekening bij elk personage of bedenk een symbool. Schrijf ook enkele karaktereigenschappen op van elk figuur. Bepaalde figuren in het boek gebruiken graag moeilijke woorden. Kies zelf lukraak een aantal zinnen uit die moeilijke woorden bevatten. Start elke dag met het voorlezen van drie zinnen met moeilijke woorden. De kinderen luisteren aandachtig en proberen te achterhalen wie de zin gezegd kan hebben. Hun keuze kan je hen uiteraard gewoon op papier laten schrijven of tekenen, of je kan een leerling het personage laten aanduiden op de overzichtsflap. Wil je het origineler aanpakken? Laat de kinderen dan tekeningen maken van de vijf personages, laat ze uiknippen. Elk kind heeft zijn eigen collectie. Denken ze dat egel aan het woord was? Dan steken ze het egelpopje in de lucht. Na elke oefening laat je de kinderen hun keuze beargumenteren. Kinderen die hetzelfde personage uitkozen, vergelijken hun argumenten. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.2 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 Overloop de illustraties in het boek met de kinderen. Daaruit kiezen ze hun favoriete prenten. Kopieer die prenten en stel een top X samen: ze mogen net zoveel prenten uitkiezen als jij verhalen wil en kan voorlezen. Hang de prenten in volgorde op. Lees elke dag het corresponderende verhaal voor. Een verwerkingsactiviteit bij elk verhaal hoeft niet, de kinderen mogen ook gewoon genieten van een verhaal. Nederlands - 5 Attitudes Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1
Verwerkingsactiviteiten (p.48) In dit verhaal betovert de heks het gras in het dierenbos. Als de dieren er doorheen wandelen, fluistert het gras gemene dingen op rijm over de dieren. Ga na het voorlezen zelf gedichten of zinnen schrijven met de leerlingen. Elk kind schrijft een zin op een strookje, knipt het op een willekeurige plaats in twee en gooit de twee helften in een pot. Om beurt neemt elk kind een strookje uit de pot. De halve zin is de start van een nieuwe zin (tweede leerjaar) of van een gedicht of verhaal (derde leerjaar).
f l u i s t e r k ru i d
Je kan ook een fluisterhaag maken. Elk kind neemt een halve zin uit de pot. De klas verdeelt zich in twee groepen die zich recht tegenover elkaar als een haag opstellen: links rij A, rechts rij B. Elk kind heeft zijn strookje bij de hand.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Stap de haag binnen als een soort dirigent (of laat een kind dirigent zijn). Als je ter hoogte van het eerste paar kinderen komt, zegt kind A zijn stuk zin. Kind B vult onmiddellijk zijn helft aan. Je kan traag of net heel snel doorheen de haag stappen. Lezers moeten alert zijn en zich aanpassen aan het tempo van de ‘dirigent’. Duid regelmatig een andere dirigent aan. Laat de kinderen in de haag ook vaak van plaats verwisselen. Je krijgt zo telkens andere combinaties van zinnen. Het nonsens- of fantasiegehalte daarvan zal hoog zijn. Neem de zinnen op, beluister ze achteraf. Een bespreking van de nonsenszinnen is niet alleen grappig, maar ook zinvol. Nederlands - 5 Attitudes Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 en - 3.6
( p.79 ) Uil heeft een gedicht gemaakt en wil het graag laten horen. Maar voor hij het voordragen kan, komt er steeds weer iets anders tussen. Als het eindelijk zover is, blijkt hij zich enkel de eerste twee verzen te herinneren en twee woorden van het derde vers: ‘Blaadjes dwarrelen en takken kraken / nu zou appeltaart wel smaken. / Alle paden…’ (p.83). Wat uil niet kan, kunnen jouw leerlingen wel: het gedicht afmaken. Bespreek eerst met de kinderen of ze dit een gedicht vinden: Herkennen ze de versjes als een gedicht? Moeten gedichten rijmen? Moet het vervolg rijmen op de twee eindwoorden? Hoe lang wordt het gedicht? Als je klas niet gewoon is om zelfstandig te schrijven, kan je het gedicht zin per zin met hen opbouwen. Geef de kinderen de kans om eerst een aantal dingen op te schrijven. Enkele leerlingen lezen hun vondsten hardop voor. De klas kiest in overleg een zin uit. Zo groeit het gedicht zin per zin. Nederlands - 4 Schrijven - 4.4
de tent
En verder… Kies enkele verhalen uit waarin de heks van plan is om iets ‘stouts’ te doen. Lees voor, maar geef de kinderen vooraf de opdracht je te onderbreken als ze vermoeden dat de heks weer iets uitsteken zal. Ze mogen de mogelijke stoute daad van de heks invullen en voorspellen. Zoek met de klas hoe ze dit probleem zelf zouden aanpakken en oplossen. Koppel tijdens het gesprek telkens terug naar de grote overzichtsflap waarop de eigenschappen van de personages vermeld staan. Laat de oplossing aansluiten bij het karakter van (één van) de dieren. Pas deze suggestie eventueel ook toe in de verhalen uit de top X van de klas. Nederlands - Vaardigheden Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Bibliografie Hier is de boze heks, Hanna Kraan, Luisterlezen, 2006 (2 cd’s van 154 min. met een selectie verhalen uitgekozen en voorgelezen door auteur) Verhalen van de boze heks, Hanna Kraan,VPRO, 2000 (dvd en video van televisieserie in Villa Achterwerk uit 1997)
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Lestip 5 Jani Kekke en de blauwe dagdromer Jani Kekke en de blauwe dagdromer Lisa Boersen en Linda Groeneveld (ill.) Nieuw Amsterdam, 2007
Over het boek Tim is een onopvallende jongen, je kan hem zelfs een beetje een sloom kereltje noemen. Maar zoals iedereen heeft hij natuurlijk ook talenten: Tim kan bijzonder klein en fijn tekenen én hij is een kei in het dagdromen. Jani Kekke is een zandmannetje. Tim en Jani ontmoeten elkaar wanneer Jani per ongeluk te veel zand in de ogen van de koningin strooit, zodat die voor 100 jaar in slaap dreigt te vallen. Alleen Tim kan de koningin op tijd wakker kussen en zo Jani Kekke redden. Maar hoe geraakt de jongen tot bij de koningin? Met de hulp van de Russische au pair verzint hij een plan. Jani Kekke en de blauwe dagdromer is een hartverwarmend sprookje met duidelijke knipogen naar een heleboel klassiekers uit de kinderliteratuur.
Aan de slag Aanzet Om de kinderen voor te bereiden op het onderwerp van het boek en om hen zich goed te kunnen laten inleven in het hoofdpersonage Tim, is een sessie Filosoferen Met Kinderen (cf. lestips bij De dromen van Boeba) rond ‘talenten’ of ‘dromen’ ideaal. ta l e n t e n
Lees eerst een fragment voor uit Jan en het gras van Harrie Geelen (cf. Bibliografie): ‘Alle mensen konden iets, maar Jan kon niets. Behalve tekenen. Maar tekenen telt niet. Zijn vader kon bier drinken zonder dronken te worden. En zijn moeder kon een dik boek in één dag uitlezen. En zijn zus had al een echte viool. Jan groef een gat in de tuin en zei in de grond: “Ik kan helemaal niets.” Hij deed de kuil dicht, ging naar binnen en moest naar bed.’
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Daarna kan je aan het filosoferen gaan met volgende vragen als leidraad: - Wanneer kan je iets? Als je bewezen hebt dat je het kan? Of als je denkt dat je iets kan? - Wanneer kan je niets? Als iedereen zegt dat je niets kan? Of als alles wat je doet mislukt? - Zijn er talenten die niet meetellen? - Is het ene talent waardevoller dan het andere? Wie bepaalt dat? - Kan je iets bedenken wat je nooit zou kunnen? - Bestaan er mensen die niets kunnen? - Kan je iets bedenken waarin je goed bent? - Ken je nog mensen die daar goed in zijn? Of ben je daar uniek in? - Wanneer is iemand uniek of speciaal? - Kan je voelen of je zelf uniek of speciaal bent? Hoe weet je dat dan? - Als je speciaal bent, behandelen de mensen je dan anders? Waarom? - Kan speciaal zijn ook vervelend zijn? ov e r
( dag ) d ro m e n 1
- Is dagdromen hetzelfde als dromen? - Doet iedereen het? Wie wel? Wie niet? Doen koningen en koninginnen ook aan dagdromen? - Wanneer dagdroom je? Waarover? - Zou een koningin over andere dingen dagdromen dan ‘gewone’ mensen? - Is fantaseren hetzelfde als dagdromen? - Zie jij je (dag)dromen voor je ogen? - Zijn er dingen of momenten of mensen die ervoor zorgen dat je aan het dagdromen gaat? Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1
Voorlezen Het boek telt een honderdtal pagina’s, maar het lettertype is groot en er zijn veel illustraties. Als je elke dag een lesuur voorleest – dat hoeft daarom niet vlak na elkaar – kan je dit boek in ongeveer een week uit hebben. Het boek zit vol actie en humor: een makkelijk succesverhaal waarnaar de kinderen uitkijken. Je kan de verwerkingsactiviteiten makkelijk tussendoor doen, maar je kan er net zo goed enkele uitpikken en uitvoeren na het voorlezen. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3
1 Op zoek naar meer inspiratie voor een filosofeersessie over dromen? Meer richtvragen vind je bij de lestips over De
dromen van Boeba.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten n ac h t b o e k e n 2
Sommige mensen houden een dagboek bij. Daarin schrijven ze over de gebeurtenissen van de dag, over wie ze ontmoet hebben, wat er gezegd werd. Of ze noteren wat ze gegeten hebben, welke kleren ze droegen, of wat hen opvalt in de natuur. Gedachten en gevoelens, ja misschien zelfs hun dagdromen, vertrouwen ze hun dagboek toe. Introduceer het concept ‘nachtboeken’.Veel nachtboeken zijn er nog niet geschreven, maar je zou er wel over je dromen, nachtmerries, verzuchtingen, dagdromen, de wereld zoals jij je die verbeeldt, in kunnen schrijven. Een nachtboek kan een prachtverzameling persoonlijke indrukken vormen, die je delen kan met anderen. Doe elk kind een boek met onbedrukte pagina’s cadeau. Je vindt ze in discountwinkels voor weinig geld. In dat nachtboek mogen ze helemaal vrij tekenen en schrijven. Geef kinderen ook het recht om de leerkracht niet in het boek te laten lezen, maar er zelf dingen uit te selecteren die ze wel openbaar willen maken. Bedoeling is veeleer de fantasie en het schrijfplezier van de kinderen aan te wakkeren, dan hun technische taalkennis na te gaan. Niet alle kinderen vinden het even fijn om vrij gelaten te worden. Je kan hen een aantal richtlijnen meegeven ter inspiratie voor een nachtboek: - Welke slaaprituelen heb je? In welke houding slaap je? Word je op dezelfde manier wakker dan als je in slaap viel? - Schrijf over gebeurtenissen overdag die je slaap en dromen ’s nachts kunnen beïnvloeden. Geef ook een voorbeeld: wie een toets heeft de volgende dag, kan daar ’s nachts akelig over dromen. - Verzin een nachtmerrie en schrijf over iets wat in de klas heel erg fout zou kunnen gaan. Laat je fantasie de vrije loop en beschrijf de nare droom met veel geuren, kleuren, geluiden en gevoelens. - Beschrijf snoep waarover je (dag)droomt en dat heel anders smaakt dan het eruitziet. - Beschrijf een absurde en vreemde ontmoeting met een idool. - Bedenk een ervaring die zich achterstevoren afspeelt. - Wie durft, mag schrijven over zijn donkere kant. Wat vind je bijvoorbeeld niet mooi aan jezelf? Nederlands - 4 Schrijven - 4.4 De kinderen mogen niet alleen schrijven, maar ook tekenen in hun nachtboek. Ook voor dat beeldende aspect kan je inspirerende voorbeelden geven. Er zijn heel wat hedendaagse kunstenaars die fascinerende kunst-, reis- en logboeken maken. Enkele mooie voorbeelden zijn: 2 Deze verwerkingsactiviteit is gebaseerd op een project uit 2005-2006 dat werd uitgewerkt met Daniel Billiet. Met
dank aan de auteur voor de toestemming om de activiteit in deze lestips te mogen opnemen.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Peter Greenaway, El Lissitzky, Marion Bloem (Thuis), Anselm Kiefer, Hanne Darboven (Kinder dieser Welt), Kiki Smith, Marlene Dumas (Wet dreams), Walter Swennen en Jan Florizoone (Pif), Henri Matisse (Jazz) en Mary Kelly. Ook andere kinderboeken kunnen inspiratie bieden: Nachtgedachten, Op reis in dromenland of het Nacht-Wimmelbuch van Rotraut Susanne Berner, eenzelfde serie als de seizoensboeken die bij Lannoo verschenen (cf. Bibliografie). Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.1 en - 6.5 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1
En verder… Tekenwedstrijd Bied de kinderen een groot assortiment teken- en schildermateriaal aan: verschillende potloodsoorten, houtskool, pennen en inktsoorten, stiften in alle diktes en kleuren, water- en plakkaatverf, penselen in verschillende diktes, wasco, notenbister, rietpennen én papier in allerlei afmetingen. Met dat materiaal mogen ze eerst experimenteren. Sta nadien even stil bij de resultaten: Wat zijn de bevindingen? Welk materiaal leent zich het best waarvoor? Welke materialen zijn minder geschikt voor bepaalde opdrachten? Kunnen ze iets opsteken van elkaar? Daarna hou je een tekenwedstrijd. In het boek maakt Tim een mini-tekening voor de koningin. Breid dit uit en geef de kinderen de opdracht om de kleinste, de breedste, de smalste of de grootste tekening te maken. Het onderwerp mogen ze zelf kiezen. Het staat hen ook vrij om in de vier disciplines mee te strijden of om zich toe te leggen op één categorie. Na afloop vergelijk je de werken. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.5
Kekkesland Jani de kleine zandstrooier is een Kekke. In het boek staan illustraties waarop je de Kekkes aan het werk ziet. Maar je krijgt niet precies te weten hoe hun straat, hun stad, hun wereld eruit ziet. Ga met de klas aan het dagdromen over Kekkesland: - Wat kan je doen in Kekkesland? - Hoe ziet het land eruit? - Welke kleur overheerst in Kekkesland? - Zijn er dingen in Kekkesland die wij niet kennen? - Zijn er dingen die we wel kennen, maar die er anders uitzien bij de Kekkes? - Hebben de Kekkes specifieke leefgewoontes? - Heeft het werk van de Kekkes invloed op hun huizen en stad?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
Als inspiratie kan je er Spaghetti van Menetti (cf. Bibliografie) bij halen. Dat boekje vertelt het verhaal over een stadje waarin iedereen sprieterig dun is. Het leuke is dat alles in dit boek consequent dun getekend is: huizen, dieren, ballonnen, kinderen…alles! Bespreek met de klas de mogelijkheden om Kekkesland voor te stellen: Met een pentekening zoals in het boek zelf? Met een maquette? Of willen ze op grotere schaal werken met dozen? Ook een stad bouwen op internet is een originele manier om Kekkesland vorm te geven. Laat je inspireren door de website die illustrator Pieter Gaudesaboos, vormgever van de materialen van de Jeugdboekenweek 2009, ontwikkelde in opdracht van stedebouwkunde Gent: www.bunkerhotel.net/ stad. Deze site verscheen samen met het boek Stad (cf. Bibliografie), dat ook inspiratie kan bieden als je iets wil vertellen over hoe steden ontstaan. Als je op de site klikt op het sterretje in de tv, kan je aan de slag om je eigen stad te ontwerpen. Een andere bruikbare (maar Engelse) site is www.citycreator.com. Hier kan je kiezen uit drie soorten steden om uit te bouwen. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 ICT - 5
Bibliografie Jan en het gras, Harrie Geelen,Van Goor, 1995 Nacht-Wimmelbuch, Rotraut Susanne Berner, Gerstenberg, 2008 (nog niet in het Nederlands verschenen) Nachtgedachten, Michèle Lemieux, Lemniscaat, 1996 Op reis in dromenland, Sara Fanelli, Querido, 1999 Spaghetti van Menetti, Kees Leibbrandt en Carl Hollander (ill.), Ploegsma, 2008 Stad, Koen de Poorter en Pieter Gaudesaboos (ill.), Lannoo, 2005 Van boeken ga je denken, Filosoferen met kinderen aan de hand van jeugdliteratuur, Richard Anthone en Silvie Moors, Acco, 20023
3 Wie delen van het boek gratis bekijken wil, kan dat op volgende website: http://books.google.be/books?id=2w4352gXl_IC
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Lestip 6 Paperasje Paperasje Ienne Biemans en Jan Jutte (ill.) Nieuw Amsterdam, 2006
Over het boek Paperasje is een klein meisje met een vreemd hoedje op haar hoofd. Niet enkel haar hoedje is vreemd, ook de avonturen die ze beleeft zijn niet alledaags. Ienne Biemans vertelt die avonturen in korte gedichten die elk op zich kunnen staan, maar samen een bijzonder geheel vormen. Paperasje is een dichtbundel met een bijzondere sfeer die ook uit de illustraties spreekt. Soms sprookjesachtig, af en toe absurd en bijzonder geschikt om voor te lezen.
Aan de slag Aanzet Lees elke dag een gedicht voor. Kies er die gedichten uit waarvan je vermoedt dat ze bij je klas zullen aanslaan.Van enkele gedichten vind je hieronder een verwerking.
Verwerkingsactiviteiten ‘ik
schrijf je’
( p.7 )
s p i e g e l p o rt r e t
Je kan dit gedicht over spiegelschrift heel letterlijk nemen en de kinderen hun portret op een spiegel laten schilderen. Meng wat afwasproduct bij de verf: de verf pakt dan beter op de spiegel. Laat de kinderen de contouren van hun gezicht, zoals ze die in de spiegel zien, rechtstreeks op de spiegel tekenen. Maak een digitale portretfoto van elk kind. Spiegel de foto met de computer: een spiegelfunctie zit in elk fotoprogramma. Bespreek het resultaat: Heeft het spiegelportret dezelfde uitdrukking als het de digitale portretfoto? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 en 5 Media - 5.3
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
s p i e g e lv e r k e n n i n g
Laat de kinderen hun klas, school of schoolomgeving verkennen met een spiegeltje: een bijzonder fascinerende ervaring. Geef elk kind een klein (hand) spiegeltje en laat ze rondlopen. Ze mogen enkel kijken in de spiegel, die ze horizontaal voor zich houden. Laat de kinderen voor alle veiligheid eerst in duo’s werken: de ene leerling kijkt in het spiegeltje, terwijl de andere begeleidt. De begeleider kan kleine kijksuggesties geven: - Zie je ook dat de lichten in de gang aan zijn? - Kan jij de ramen zien? - Zie je die tekeningen aan de muur hangen? - Merk je hoe snel de wolken voorbij jagen? - Schijnt de zon ook zo fel in jouw ogen? - Merk je dat de bomen al blaadjes krijgen? Wie genoeg zelfvertrouwen heeft, kan alleen op stap. Baken het af te leggen traject af en geef hen gerichte kijkopdrachten mee (zoals kleuren, lichtelementen of wolken in de spiegel waarnemen). Als de kinderen weer binnen zijn, mogen ze over hun ervaringen vertellen, maar ze mogen er net zo goed over tekenen of er een mental map4 van maken. Laat toe dat kinderen ook ‘fantasiewerelden’ naar voren brengen.Vergelijk de resultaten – verhalen, tekeningen, mental maps – en bespreek de gelijkenissen en verschillen.Vraag hen ook hoe die verschillen ontstaan: Kijkt iedereen op een andere manier? Kijkt iedereen enkel met zijn ogen? Of spelen gevoelens ook mee, net zoals de kennis die je hebt en je eigen referentiekader? Sociale vaardigheden - Domein samenwerking - 3 ( d e r d e l e e r ja a r ) - Laat de kinderen ‘gewoon’ schrijven en zet er dan een spiegeltje tegenaan zodat het spiegelschrift te zien is. - Eén kind staat binnen en één kind buiten, elk aan de andere kant van het raam. Eén van hen schrijft in de wasem van hun adem iets op het raam. De ander raadt wat er staat. - Laat kinderen in duo’s boodschappen in spiegelschrift ontcijferen. - Op www.fi.uu.nl/toepassingen/00056/toepassing_wisweb.html, vind je veel inspiratie rond ‘spiegelen’.Vooral als je met het zwarte bolletje aan het schuiven gaat, bekom je verrassende resultaten! Wiskunde - 3 Meetkunde - 3.6 spiegelschrift
4 Een mental map (Nls.: mentale kaart) duidt aan hoe een individu zijn ruimtelijke omgeving structureert. Het gaat om de persoonlijke perceptie van die omgeving: het is dus geen geografische kaart, maar een weergave van het beeld dat een individu in gedachten heeft. De geografische werkelijkheid komt meestal niet overeen met een mental map. Mentale kaarten verschillen ook sterk van elkaar, omdat elk individu anders naar de werkelijkheid kijkt. Een mental map is ‘mentaal’, bevindt zich met andere woorden in het brein van een individu. Maar via mondelinge verslagen, tekeningen of driedimensionaal werk kan iedereen wel proberen om zijn of haar mental map vorm te geven. Wie meer info wil, surft naar http://www.identiteitenbranding.nl/pdf/Mariahoeve_Mental_mapping_WSA.pdf. Je kan er ook het boek Leuker leren (Bernard Lernout en Inge Provost, De Boeck, 2003) op naslaan.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
‘ wo o r d e n ,
ko m da n ’ e n ‘ v i n d j e m e m o o i ?’ 5
( t w e e d e l e e r ja a r ) Lees eerst het gedicht op pagina 25 voor en bespreek het met de klas: - Wat valt je onmiddellijk op in het gedicht? - Begrijp je de vreemde woorden? - Welke talen herken je? - Begrijp je het gedicht, ondanks de vreemde talen? Lees nu ook het gedicht op pagina 9 over woorden voor. Zoek met de kinderen naar woorden die ze kennen uit andere talen. Als je geluk hebt, kan je een mooie ‘verzameling’ in je eigen klas bijeen sprokkelen. Betrek de ouders of grootouders erbij om de verzameling rijker te maken en om de vreemde woorden nadien met de kinderen te komen kalligraferen, bijvoorkeur met pen en inkt, op mooi papier. Scan de resultaten in en projecteer ze met de beamer in de eetzaal tijdens het middageten, of tijdens de donkere ochtendspeeltijd op de muur van de speelplaats. Zo krijgen de resultaten meteen een platform en kan iedereen ervan mee genieten. Deze opdracht kan het zelfbeeld van heel wat (anderstalige) kinderen ten goede komen. Nederlands - 2 Spreken - 2.7 en 4 Schrijven - 4.1 vo o r l e z e n e n b e s p r e k i n g
v r e e m d e wo o r d e n ( d e r d e l e e r ja a r ) Lees het gedicht voor en hou een nabespreking (cf. werkwijze tweede leerjaar). Daarna geef je meteen een huistaak mee: mooie en vreemde woorden verzamelen. Achteraf stel je zinnen samen met die (woorden)schat aan verschillende talen. Dat mogen gerust nonsenszinnen zijn: betekenisloze zinnen die enkel steek houden qua klank en ritme. Muzikaal talent in huis? Maak er dan een nonsensrap van. Met voki op internet (www.voki.com) (cf. second life) kan je de kinderen zelf een sprekend personage (speaking avator) laten maken. Ze kunnen het bovendien met hun eigen stem teksten laten uitspreken. Laat hen de verzameling mooie, vreemde woorden inspreken en deel ze met een andere klas uit de eigen of een andere school. Nederlands - 4 Schrijven - 4.1 Muzische Vorming - 2 Muziek - 2.2 ICT - 5 en 6
‘hé,
k i j k e e n s n a a r m i j o p ’ ( p.35 ) Dit raadselgedicht over een kersenpit doet denken aan de raadselrijmpjes van Riet Wille. Haal haar bundel Raad het maar (cf. Bibliografie) uit de bibliotheek. Kopieer enkele raadsels, nummer ze en deel ze uit. Per twee zoeken ze naar een oplossing. Elk duo schuift zijn raadsel nadien door totdat alle duo’s
5 Bij de lestips voor kleuters over het boek Wie knipt de tenen van de reus? vind je extra tips om rond dit gedicht te
werken.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
alle raadsels gezien hebben. Schrijf de nummers op bord, vraag naar oplossingen. Bij verrassende antwoorden, vraag je om uitleg: sommige leerlingen komen vast met leuke alternatieven! Wie zin heeft, mag ook een raadsel op rijm zetten. Nederlands - 4 Schrijven - 4.6
‘het
h o n d j e va n d e jag e r ’
( p.38 en 39 )
Dit gedicht leent zich uitstekend voor een gesprek rond absurde humor. Lees het voor en vraag de kinderen om er een tekening bij te maken. Hang de resultaten aan bord, toon dan de originele illustratie van Jan Jutte. Zijn er kinderen die net als de illustrator letterlijk katjes in de bomen getekend hebben? De ideale aanleiding voor een gesprek rond letterlijk en figuurlijk taalgebruik. Kunnen ze nog situaties bedenken waarin iemand een uitspraak per ongeluk letterlijk opneemt, waardoor de uitspraak plots gek en absurd wordt? Gooi alle remmen los voor deze denkoefening. Op zoek naar meer geschikte voorleestips bij dit onderwerp? In de bibliografie bij deze lestips vind je enkele titels van Daniil Charms (absurd taalgebruik) en Nicolaas Matsier (letterlijk taalgebruik). Nederlands - 6 Taalbeschouwing 6.2 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
En verder… Tot slot nog enkele opdrachten waarin je de hele bundel kan betrekken.
Het woordenboek van Paperasje Focus op het bijzondere taalgebruik in de bundel. Laat kinderen uit het derde leerjaar per twee zoeken naar woorden die ze bijzonder vinden. Als je geen bundel hebt voor elk duo, werk je met gekopieerde fragmenten. Woorden die ze niet kennen, zoeken ze op in het woordenboek. Met die woorden trekken ze naar het tweede leerjaar: de leerlingen uit die klassen maken illustraties bij de woorden. Als referentiepunt voor die illustraties toon je de prenten in het Van Dale Junior Woordenboek. Tegelijk moeten ze de tekeningen in de stijl van Jan Jutte maken: inkleuren mag dus enkel met blauw. Met de geïllustreerde woorden ga je opnieuw in het derde leerjaar aan de slag. Laat hen de woorden alfabetisch rangschikken en op een verzorgde manier tot een woordenboek bundelen. Meteen een persoonlijk klaswoordenboek dat kan blijven groeien. Vergeet niet om de illustratoren uit het tweede leerjaar een exemplaar cadeau te doen. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.2
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
|
Nieuw verhaal (voor het derde leerjaar) Maak kopies van de gedichten. Werk in groepjes van vier. Geef elk groepje enkele gedichten, lukraak door elkaar. Laat de kinderen de gedichten aaneenbreien tot één verhaal: door de volgorde te veranderen, te zoeken naar mogelijke samenhang en er stukjes tussen te schrijven zodat het een nieuw verhaal wordt. Ook hier zijn er geen beperkingen of remmen. Laat het maar mooie, gekke verhalen worden. Elk nieuw verhaal kan een deel worden van de verhalenbundel die jullie met de klas maken. Op www.issuu.com kan je de teksten digitaal publiceren. Nederlands – 4 Schrijven - 4.8 ICT – 2, 3 en 8
Bibliografie Een stinkdier is een prachtig beest, Daniil Charms en Gerda Dendooven (ill.), Querido, 1999 Ida stak een zebra over, Nicolaas Matsier, Querido, 1987 Nietes welles, Daniil Charms en Gerda Dendooven (ill.), Querido, 1997 Paperasje ging op reis, Ienne Biemans en Jan Jutte (ill.), Nieuw Amsterdam, 2008 Raad het maar…, Riet Wille en Kristien Aertssen (ill.), De Eenhoorn, 2005 (AVI 1) Van Dale juniorwoordenboek Nederlands, Marja Verburg, Erica van Rijsewijk e.a.,Van Daele, 2006
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – tweede en derde leerjaar
4 e en 5 e leerjaar De lange weg naar huis, Michael De Cock en Gerda Dendooven (ill.), Davidsfonds/Infodok, 2008 De zoektocht van Gwyn, Jenny Nimmo, Clavis, 2007 Een Midzomernachtsdroom, William Shakespeare en Almud Kunert (ill.), De Vier Windstreken, 2008 Ik was een rat, Philip Pullman en Harmen van Straaten (ill.),Van Goor, 2008 Sebastiaan Duister, Philip Caveney, Pimento, 2007 Wist je dat mijn broer breekbaar is? Mikaël Ollivier, Lannoo, 2005
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Lestip 1 De lange weg naar huis: het verhaal van Odysseus De lange weg naar huis: het verhaal van Odysseus Michael de Cock en Gerda Dendooven (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2008
Over het boek De lange weg naar huis vertelt de avonturen van Odysseus, de ‘man van duizend listen’. Hij moet zijn vrouw Penelope en pasgeboren zoon Telemachos – Makos – achterlaten om met de Griekse soldaten te gaan vechten in Troje. Tien jaar later, wanneer de oorlog voorbij is, kan Odysseus eindelijk terug naar huis varen. Hij kan bijna niet wachten om zijn vrouw en zoon terug te zien. Maar de terugreis duurt eindeloos lang en de zee is niet zonder gevaren… Het verhaal van de Griekse held is eeuwenoud en wereldberoemd, maar Michael De Cock maakt er een nieuwe, betoverende bewerking van op kinderformaat. De opvallende en vrij sobere prenten van Gerda Dendooven maken het geheel af. Ideaal om grondig te bekijken tijdens het beluisteren van de cd die bij het boek zit.
Aan de slag Aanzet d e t ro ja a n s e o o r l o g e n o dy s s e u s
Toon de cover. Lees de titel en de achterflaptekst (van ‘Op een dag…’ tot ‘… knaagt de heimwee’). Het boek sluit naadloos aan bij een les over de Trojaanse oorlog – hoofdpersonage Odysseus vertelt immers over zijn avonturen op weg naar huis na die oorlog.Vraag je leerlingen of ze Odysseus kennen. Komt er geen reactie, laat een of meer vrijwilligers dan opzoekwerk doen. Beperk hun zoekveld tot bijvoorbeeld de schoolbibliotheek of twee websites die je zelf opgeeft. Het resultaat presenteren ze voor de klas, meteen een prima inleiding op het boek. Nederlands - Lezen - 3.5
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Hang een flap in A3-formaat centraal in de klas. Bovenaan teken je een tijdslijn: van - 3500 v.Chr. tot nu. Laat - 1200 v.Chr. eruit springen. Daaronder teken je de contouren van Turkije en Griekenland met een aantal eilanden rond. De Trojaanse oorlog zou zich rond - 1200 v.Chr. afgespeeld hebben, Troje ligt in het huidige Turkije en Odysseus is op weg naar Ithaka, een rotsachtig eiland bij Griekenland: Weten ze Turkije of Griekenland liggen? Zijn ze er al geweest? Zorg voor een originele versie van de Odyssee en de bewerkingen door Imme Dros en Simone Kramer (cf. Bibliografie). Leg de boeken samen met De lange weg naar huis op een tafel in de klas. Elke leerling mag kiezen welk van de versies hen het meest aanspreekt. Hun keuze verantwoorden ze met minstens twee argumenten. Zo kunnen ze iets zeggen over bijvoorbeeld het verschil in vertelstijl, lay-out of illustraties. Met deze oefening maak je duidelijk dat eenzelfde verhaal op verschillende manieren kan worden naverteld. Wereldoriëntatie - Historische tijd - 5.9*
Verwerkingsactiviteiten vo o r l e z e n
Odysseus is een culturele klassieker van formaat, maar tegelijkertijd ook een uitstekend voorleesverhaal: met spannende en emotionele passages en grootse taferelen die uitgebreid beschreven worden (naar: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). Het boek bestaat uit een inleiding en elf korte hoofdstukken die telkens min of meer op zichzelf staan. Als je tien minuutjes voorleest per dag, heb je het in twaalf dagen uit. Leerlingen die meer tijd nodig hebben om het verhaal te verwerken, kunnen de bijbehorende cd – eventueel al tijdens het voorlezen – mee naar huis nemen. Moeilijke lezers hebben er vaak baat bij om een verhaal meerdere keren te horen. Wie wil mag hoofdstuk per hoofdstuk de route van Odysseus fantasierijk weergeven op de kaart: ideaal als visuele ondersteuning. Muzische Vorming - Drama - 3.3 Lees de inleiding en de twee eerste hoofdstukken uit dit epos of heldendicht: een verhaal in dichtvorm over beroemde helden en gebeurtenissen uit de geschiedenis van een volk. Sta na het tweede hoofdstuk, ‘Hoe ik een held werd’, stil bij de grote en kleine helden en heldinnen in het leven van de leerlingen: - Bestaan jouw helden en heldinnen echt? Of zijn het fantasiewezens? - Wat maakt iemand tot een held of een heldin? - Staan helden en heldinnen hun hele leven in de kijker? Of enkel op bepaalde momenten? - Bestaan er ook helden achter de schermen? - Waarin ben je zelf een held? Nederlands - Lezen - 3.5
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
helden te boek
( c o n t r ac t w e r k )
Iedere leerling krijgt een blanco A3-vel. Op het papier komt een foto of tekening van een grote of kleine held uit zijn of haar leven. Daarnaast komen een aantal ‘paspoortgegevens’: naam, land, heldendaden… En tot slot maken ze – later - een heldenepos: een gedicht over de held. Bespreek de lay-out van het A3-papier: In welke hoek komt de foto of tekening? Hoeveel plaats voorzien ze voor het verhaal? Hoe moet het paspoort eruit zien en in welk hoek van het blad komt het? Samen vormen de vellen het Grote Helden- en Heldinnenboek van Klas X. heldenepos
Vertrek van het gedicht Het punt met mij is dat ik alles kan uit het gelijknamige boek (cf. Bibliografie). Het punt met mij is dat ik alles kan. Natuurlijk. Alles doe ik wat je vraagt, til eigenhandig auto’s van de straat, verpulver bergen, haal van dertig hoog je weggelopen kat, kijk door een muur, schop elke bal exact waar hij naartoe moet, plas de verste straal, laat skateboards met een olie landen op de steilste daken, kan van de allerzwaarste bommen poeier maken. Je denkt dat ik dit maar verzin. Je moest eens weten wat ik verder allemaal, wie ik ’s nachts versla, hoe ik in hun eigen taal met draken praat, wereldsteden bewaak! Vraag niet hoe ik het doe. Ik die zacht praat en vechten haat. Alleen mijn opa S. weet hier het fijne van. (p.22) De meeste leerlingen kunnen op deze leeftijd geen gedicht schrijven zonder een goede voorbereiding. Bied eerst het bovenstaande gedicht van Eva Gerlach aan. Daarna geef je hen vier kleine opdrachten, die ze telkens moeten beantwoorden in korte zinnen: - Noteer acht dingen waarin je held(in) goed is. Als ze bijvoorbeeld goed is in breien, dan schrijf je ‘Ze kan de langste sjaals breien’. - Som drie dingen op waarvan je vermoedt dat je held(in) ze zou kunnen. - Schrijf twee watjeseigenschappen op van je held(in). - Schrijf de naam van iemand waarbij je held(in) helemaal zichzelf kan zijn.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Geef de leerlingen na deze voorbereiding twee versies van het gedicht van Eva Gerlach. Eén volledige versie en één versie waarbij je enkel de vet-cursieve tekst behoudt. De ontbrekende stukken vullen ze chronologisch in aan de hand van wat ze opschreven bij de opdrachten, met respect voor de lay-out van het oorspronkelijke gedicht. De acht heldeneigenschappen komen na ‘Alles doe ik wat je vraagt’, de resultaten van de tweede opdracht na ‘Je denkt dat ik dit maar verzin…verder allemaal’. De watjeseigenschappen komen na ‘Vraag niet hoe ik het doe’, de naam uit de vierde opdracht vullen ze in na ‘Alleen…’. Nederlands - Schrijven - 4.4 en 4.7 beeldengedicht
Leerlingen die geen affiniteit hebben met schrijven of dichten, kan je een beeldengedicht laten maken over hun held(in). Een beeldengedicht is een collagevorm waarin een leerling met beelden, foto’s, tekeningen, letters en woorden in een mooie compositie uitdrukt wat die held(in) voor hem of betekent. De leerlingen kunnen zich laten inspireren door de illustratiestijlen van Gerda Dendooven uit De lange weg naar huis of de bijzondere zwart-wittekeningen van Harrie Geelen in de Odysseus-bewerking van Imme Dros. Muzische Vorming - Beeld - 1.6 Kleef nadien de teksten en tekeningen op de A3-vellen.Voorzie een toonmoment voor de (beelden)gedichten in de klas. Bind de A3-vellen nadien in. Het overzichtsblad met de tijdslijn en de verzamelde informatie tijdens het lezen van het boek vormt de eerste pagina. Geef het heldenboek een centrale plek in de klas.
En verder Over Trojaanse en andere oorlogen Neem een grote landkaart en een blanco blad papier.Vraag de leerlingen welke oorlogen ze kennen: echte oorlogen, maar ook oorlogen uit verhalen en spelletjes. Duid de echte oorlogen aan op de landkaart: afgelopen oorlogen krijgen een andere kleur dan oorlogen die nog steeds woeden. Op het blad papier noteer je de fantasie-oorlogen. Hou een klasgesprek over oorlogen: - Wie wil graag meer weten over oorlogen? Wie wil er niks over weten? Waarom? - Welke oorlogsaspecten interesseren je het meest? (Bijvoorbeeld: wapens, geografie, tactiek, de verhalen van kinderen in een oorlog, goede doelen om
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
de sporen van oorlog uit te wissen, de verhalen van vrienden of familie die in of dichtbij een oorlogsgebied wonen…) - Ken je verhalen van mensen die terugkeerden uit een oorlog? - Waarom zouden mensen het oorlogsthema in verhalen en fantasie willen verwerken, denk je? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Bibliografie Atlas van de oudheid, Simon Adams, Biblion, 2007 De omzwervingen van Odysseus, Simone Kramer en Els van Egeraat (ill.), Ploegsma, 2007 Het oude Griekenland, Peter Ackroyd, Standaard, 2006 Het punt met mij is dat ik alles kan, Eva Gerlach en Charlotte Vonk (ill.), Querido, 2008 Ilios en Odyssee, Imme Dros en Harrie Geelen (ill.), Querido, 2005 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Odyssee, Homerus, Querido, 1997
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 2 De zoektocht van Gwyn De zoektocht van Gwyn Jenny Nimmo Facet, 2007
Over het boek Op zijn negende verjaardag krijgt Gwyn van zijn excentrieke oma vijf vreemde cadeautjes: een stukje zeewier, een verwrongen metalen broche, een gele sjaal, een blikken fluitje en een kapot paardje. Al snel wijzen ze uit dat Gwyn over toverkracht beschikt. Zo ontdekt hij de verrukking en de kracht van het toveren, maar ook de eenzaamheid en de verantwoordelijkheid ervan. Een magisch, soms angstaanjagend en betoverend verhaal.
Aan de slag Aanzet fa n ta s i e i n v i s g r a at m ot i e f
Laat het boek rondgaan, maar verberg de achterflaptekst. Geef de leerlingen een papier waarop je onderstaand visgraatdiagram hebt overgenomen. In de balk links schrijven ze de titel van het boek, in de rechthoek rechts schrijven de leerlingen in enkele trefwoorden of zinnetjes waarover het boek volgens hen zal gaan. Laat hen nadenken over de elementen waarop hun verwachtingen over het verhaal gebaseerd zijn: de coverillustratie, de titel, de dikte van het boek, de naam van de auteur… Natuurlijk kunnen ook ontbrekende elementen hun verwachtingen sturen (bijvoorbeeld: de cover bevat geen goudkleur, dus het gaat niet over prinsessen).
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Elke inspiratiebron schrijven ze op een schuine pijl van het diagram. Ze mogen ook pijlen toevoegen. Wanneer de hele klas zijn eigen visgraatdiagram heeft afgewerkt, schuift elke leerling bijvoorbeeld drie plaatsen door. Iedere leerling maakt zo kennis met de fantasie van de rest van de klas en kan vaststellen of medeleerlingen dezelfde of net heel andere fantasiebronnen gebruiken. Bespreek de gelijkenissen en verschillen achteraf. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Verwerkingsactiviteiten Lees op pagina 5 voor van het begin tot bij ‘… en misschien kun jij dat ook wel!’ Vraag de leerlingen wat hen het meest opgevallen is in verband met de stijl, de inhoud of de algemene sfeer van het fragment. Nederlands - Luisteren - 1.9 m ag i e i n d e k l a s
Verzamel een uitgebreid gamma aan papier en knutsel- en recyclagemateriaal. De klas wordt een magische plek waar toveren mogelijk wordt.Voorzie lange zwarte en gouden stroken papier, sterren en manen. Laat de leerlingen cirkels in gekleurd papier beschilderen. Leg ze onder theelichtjes in glazen. tov e n a a r s i n e e n k r i n g
Laat de leerlingen in een kring plaatsnemen.Vraag de leerlingen vooraf of ze, net als Gwyn, kleine en voor andere waardeloze, voorwerpen hebben die hen geluk brengen. Wie wil, mag erover vertellen in het kringgesprek. Daarna vraag je waar ze het meest nieuwsgierig naar zijn in De zoektocht van Gwyn. Lees tot slot verder voor van pagina 5 (‘De tovenaars, jongen…’) tot en met pagina 10 (‘Vrolijk neuriënd ging hij de tuin weer in’).
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
- Welk figuur vond je het boeiendst? Is dat de hoofdfiguur, denk je? - Had je het gevoel alsof je het verhaal zelf meemaakte? Of voelde je je een buitenstaander? Nederlands - Luisteren - 1.9 fa m i l i e f oto
Laat leerlingen die eenzelfde figuur uit het boek boeiend vonden naast elkaar zitten. Zo krijg je verschillende groepjes leerlingen: supporters van Gwyns vader, Gwyns moeder, Bethan en Gwyn zelf. Uit elk groepje kies je iemand die Gwyn of een van zijn familieleden wil vertegenwoordigen op een ‘familiefoto’. De klas beslist of Gwyns grootmoeder ook op de foto moet. Voor je de foto neemt, sta je even stil bij hoe die eruit moet zien: - Wie staat dicht bij elkaar? Wie staat verder uit elkaar? - Hoe kijkt iedereen? Wie kijkt recht in de lens? Wie kijkt naar iets of iemand anders? - Hoe kan de verdwenen zus Bethan een plekje innemen op de foto? Hoe geef je aan dat ze afwezig, maar toch belangrijk is? Neem de tijd om de foto op een respectvolle manier in scène te zetten. De subgroepjes geven feedback aan hun ‘familielid’ zodat de uiteindelijke foto eruit ziet zoals zij hem in gedachten hadden. Kader de foto in en plaats hem bij De zoektocht van Gwyn tijdens de Jeugdboekenweek. Muzische Vorming - Media - 5.5 Muzische Vorming - Beeld - 1.6 t u s s e n r e a l i t e i t e n fa n ta s i e
Lees op pagina 22 vanaf ‘Zwijgend wasten ze verder af ’ tot ‘Was hij echt een tovenaar?’ op pagina 26. In dit fragment lopen realiteit en fantasie voor het eerst echt door elkaar. Maak twee kolommen: elementen die verwijzen naar de realiteit komen in de ene kolom, fantastische elementen komen in de andere kolom. - Waar precies ligt de grens tussen fantasie en realiteit? - Ken je nog verhalen waar extreme natuurelementen een deur naar de fantasiewereld vormen? Vertel aan de klas dat Gwyn zijn spinnetje Arianwen heeft genoemd wat ‘zilverwit’ betekent. Lees dan verder: vanaf pagina 34, het begin van het hoofdstuk, tot en met ‘Het meisje had naar hem geglimlacht voor ze verdween, en hij wist dat ze echt was’ op pagina 36. - Zou je ook zo’n spinnetje willen? Waarom (niet)? - Hoe zou je je voelen als je wist dat je zo een spinnetje had: blij, verantwoordelijk, bezwaard, onder druk, opgetogen, vrolijk, uitverkoren…? - Denk je, net zoals Gwyn, dat het meisje in het web Bethan was? Of was het iemand anders? - Zou je het zelf fijn vinden om heel even iemand terug te zien die er niet meer is? Nederlands - Spreken - 2.6
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
En verder Je kan dit boek uitstekend verder analyseren met vragen uit Vertel eens van Aidan Chambers (cf. Bibliografie). - Wat vond je leuk, mooi of goed aan dit boek? - Waar had je meer willen over weten? - Wat vond je niet leuk? - Wat was er moeilijk of onduidelijk? - Waar speelt het verhaal? - Hoe lang duurt het verhaal? - Deed één van de figuren in het boek je denken aan iemand die je kent? Of aan figuren in andere boeken? - Als de schrijver je zou vragen wat er anders of beter zou kunnen, wat zou je dan zeggen? - Wat zou je je vrienden over dit boek willen vertellen? Nederlands - 5 Vaardigheden
Bibliografie Vertel eens: kinderen, lezen en praten, Aidan Chambers, Querido, 1995
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 3 Een Midzomernachtsdroom Een Midzomernachtsdroom, William Shakespeare, Barbara Kindermann en Almud Kunert (ill.) De Vier Windstreken, 2008
Over het boek Op een nacht dwalen vier verliefden door het bos. Ze weten niet dat ze in het elfenrijk van koning Oberon zijn beland. De brutale bosgeest Puck ziet zijn kans schoon om verwarring te schoppen. Gelukkig zorgt koning Oberon ervoor dat alles weer in orde komt. Een Midzomernachtsdroom is gebaseerd op William Shakespeares gelijknamige toneelstuk. Deze begrijpelijke en grappige bewerking voor kinderen leest als een spannend sprookje dat je meeneemt naar een fantastische wereld van elfen en feeën. De kleurrijke en gedetailleerde tekeningen geven het verhaal een extra dimensie.
Aan de slag Aanzet Toon de cover van het boek en lees de eerste twee regels van het verhaal: ‘Het is lang geleden.Ver weg in Griekenland gebeuren rare dingen. Is het de werkelijkheid? Of toch een droom? Dat weet eigenlijk niemand.’ Vraag hen wat ‘midzomernacht’ betekent. Achteraan in het boek (onderaan in het tekstje over Shakespeare) kan je volgende verklaring vinden: ‘De titel van het stuk verwijst naar de Sint-Jansnacht (23-24 juni) waarin volgens een oud volksgeloof de spreekwoordelijke ‘midzomerwaanzin’ dreigde.’ Leg het begrip ‘midzomernacht’ verder uit in eigen woorden: zou die bijzondere nacht een verklaring zijn voor de rare dingen die in Griekenland gebeurden?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Verwerkingsactiviteiten Scan de illustraties van het boek in of stel ze met transparanten voor aan de groep. Op basis van de prenten fantaseren ze in kleine groepjes over het mogelijke verhaalverloop. Eén leerling uit elke groep vat het fantasieverhaal samen. Lees daarna het hele boek voor. Liefst in één ruk door, of in twee keer, als het eerste niet haalbaar is voor jouw klas. Het kost je even tijd, maar het gaat wel om een echte klassieker! De kans is klein dat je leerlingen dit boek in hun latere leven nog zullen ontdekken.Vraag hen na het voorlezen hoeveel elementen uit Een Midzomernachtsdroom in hun eigen fantasieverhaal terugkomen. d r a m at i s c h s p e l
Deze uitgave van Een Midzomernachtsdroom is een droom op zich: het transformeert een complexe toneeltekst tot een prettig leesbare tekst zonder dialogen. De tekeningen verwijzen wel nog naar de oorspronkelijke vorm: de illustrator heeft de personages weergegeven als poppetjes die met touwen door elfjes voortbewogen worden. Het boek nodigt in elk geval uit tot ‘dramatisch spel’: ‘Voor dramatisch spel heb je geen podium nodig. Elke ruimte kan dienst doen. Basis is dat het zelf uitgedachte spel met elkaar beleefd wordt en ook aan mekaar getoond wordt’ (uit: Honderd dramaspelen, cf. Bibliografie). Het is dus niet de bedoeling dat je de tekst tot een heus toneel verwerkt. Zorg voor een aantal kegels. Elke kegel vertegenwoordigt een dramaspelvorm die jij haalbaar ziet voor je klas. Geef bij elke kegel voldoende uitleg over de typische kenmerken van de werkvorm. Als geheugensteuntje kan je enkele trefwoorden op de kegel kleven, bijvoorbeeld ‘bevriezen’ bij tableau vivant. De leerlingen zetten zich bij de kegel waarvan de werkvorm hen het meest aanspreekt. Als leerkracht heb je een bijzondere rol: leerlingen die volgens jou verkeerd kiezen, leg je uit waarom ze misschien beter voor een andere vorm kiezen. Zorg er ook voor dat de groepjes evenwichtig worden samengesteld. In dramatisch spel gaat het niet om het resultaat, maar om het proces: het uitzoeken van een tekstfragment, de voorbereiding van de tekst, de beslissing wie welke rol speelt, het stap voor stap vormgeven aan het spel, het samenwerken met anderen, het inoefenen, het verzamelen van rekwisieten, het maken van afspraken… Zijn er leerlingen in je klas voor wie dramatisch spel te moeilijk is, geef hen dan een opdracht als rekwisiteur, souffleur of decorbouwer.Voor de decorelementen kunnen ze zich baseren op de illustraties uit het boek. Daarnaast help je als leerkracht de opdracht mee voorbereiden. Je voorziet voldoende tijd en ruimte om te kunnen oefenen, je stimuleert de leerlingen, stuurt de opdrachten bij waar nodig (bijvoorbeeld: de samenstelling of grootte van het groepje of het spelniveau, een ander fragment uitkiezen) en houdt een
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
oogje in het zeil bij het hele proces. Leg elke opdracht duidelijk uit, moedig elke leerling aan. (naar: Honderd dramaspelen, cf. Bibliografie). Muzische Vorming - Drama - 3.3 en 3.1 De volgende dramatische werkvormen komen uit Leesbeesten en boekenfeesten (cf. Bibliografie). ta b l e au v i va n t
Een tableau vivant zet de essentie van een passage om in een onbeweeglijk tafereel, alsof een bepaald beeld wordt bevroren. Je kan bijvoorbeeld ook een episode omzetten in verschillende tableaus. Deze werkvorm is uitstekend geschikt voor leerlingen die graag energie steken in verkleden en kunnen genieten van het weergeven van één beeld of een beperkt aantal beelden. In groep zoeken de leerlingen inspiratie voor het beeld dat ze willen uitbeelden in de cover van het boek, in een illustratie, een bepaald personage of een bepaalde scène uit het boek. pa n to m i m e
Pantomime is dramatisch spel zonder klank, maar met beweging en mimiek. Doordat je geen klank gebruikt, heeft pantomime vaak iets overdrevens. De groep kiest een scène uit het boek die ze uitbeelden. Deze werkvorm spreekt vooral leerlingen aan die spreken vanuit een rol nog te moeilijk vinden, maar die wel willen experimenteren met andere expressievormen. poppenspel
De manier waarop Een Midzomernachtsdroom is weergegeven, inspireert sommige leerlingen misschien tot een poppenspel. De illustraties verwijzen er zelf voortdurend naar. Ook hier kiest de groep een scène uit het boek en zet die om in een poppenspel. De leerlingen kunnen dan samen beslissen om ofwel poppen te kiezen, te maken of aan te kleden dan wel om zelf als poppen te bewegen. In het laatste geval kunnen ze bewegen als houten poppen of zoals in de illustraties als poppen aan touwtjes. Deze werkvorm past bij leerlingen die graag met hun stem werken: die staat centraal in poppenspel. v e rt e l pa n to m i m e
Vertelpantomime is een variant op pantomime: een verteller brengt een tekst die de mimespelers uitbeelden. De verteller verkleedt zich en haalt daarvoor inspiratie uit de illustraties in het boek. v e rt e lt h e at e r
Een verteller leest de beschrijvende passages uit het verhaal voor. De acteurs nemen de dialogen voor hun rekening en voeren uit wat de verteller aangeeft.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
v e rt e l l e n
Een Midzomernachtsdroom is vrij complex, bevat veel onverwachte wendingen en tal van boeiende personages. Daarom kunnen leerlingen die daarvoor het lef en enthousiasme hebben, het verhaal (of een fragment) opnieuw vertellen op hun eigen manier zonder dat het saai wordt. Natuurlijk is hier een goede voorbereiding cruciaal, en vooral dan de afstemming op de doelgroep waarvoor ze gaan vertellen. Muzische Vorming - Drama - 3.2 en 3.3 en 3.5 en 3.6
En verder Vraag de leerlingen of ze William Shakespeare en/of zijn werken kennen. Aan het klasprikbord hang je een grote afbeelding van Shakespeare. Geef een naam aan de gereserveerde plek op het prikbord, bijvoorbeeld: ‘Bekende Koppenbord’, ‘Wie is wie’, ‘Knappe koppen’… Verdeel de klas in een aantal groepen. Elk groepje zoekt info op over Shakespeare. Selecteer vooraf welke sites of boeken ze kunnen raadplegen (cf. Bibliografie). Over Shakespeare is immers veel geschreven. Laat de leerlingen zijn geboorteplaats en -datum opzoeken, zijn belangrijkste werken, bekende citaten, met wie hij getrouwd was, of hij kinderen had… Daarnaast mogen ze zelf nog enkele weetjes verzamelen. De resultaten noteer je op vooraf klaargemaakte stroken of velletjes papier: de info maakt zo een professioneler indruk. Hang de strookjes daarna op het prikbord. De foto in één hoek, in afzonderlijke puntjes de belangrijkste bijzonderheden. Om het Jeugdboekenweek-thema ‘Fantasie’ aan te houden, voorzie je ook een plekje op het prikbord voor gekke bijnamen van Shakespeare, bijvoorbeeld ‘Sjakie Spier’. Leren leren 2
Bibliografie Honderd dramaspelen, Paul Rooyackers. Panta Rhei, 1993 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Shakespeare: zijn werk en zijn leven, Michael Rosen en Robert Ingpen (ill.), Zirkoon, 2001 Vertel eens: kinderen, lezen en praten, Aidan Chambers. Querido, 1995
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 4 Ik was een rat Ik was een rat Philip Pullman en Harmen van Straaten (ill.) Van Goor, 2007
Over het boek Er worden nog sprookjes geschreven in de 21ste eeuw! De titel geeft het niet meteen aan, maar in dit verhaal zit een hedendaagse, spannende, humoristische versie van Assepoester verborgen. Al op de eerste pagina van het boek brengt een krant die niet vies is van roddels groot nieuws: de prins werd op het Zomerbal betoverd door een mooi meisje dat nadien op mysterieuze wijze verdween. En ondertussen komt een wereldvreemde jongen – hij beweert een rat geweest te zijn – in de handen van een aantal onbetrouwbare opportunisten terecht, wat ervoor zorgt dat de roddelpers hem verguist. Pas helemaal aan het einde wordt duidelijk hoe deze kleine jongen en de nieuwe Assepoester met elkaar in verband staan. Leefden ze nog lang en gelukkig?
Aan de slag Aanzet Kopieer de eerste pagina van Ik was een rat op A3, hang het papier aan de klasdeur. Het is een nieuwsbericht uit ‘Het Algemeen Volksblad’ met elementen die zo uit Assepoester weggelopen zijn.Vraag hen of het bericht hen ergens aan denken doet. Leggen de leerlingen het verband niet, lees dan het eenvoudige verhaal van Assepoester voor en zoek samen naar gelijkenissen tussen het sprookje en het nieuwsbericht uit Ik was een rat. Neem het boek erbij en toon hen de cover.Vertel hen dat het papier aan de deur een kopie uit dit boek is. Lees het eerste hoofdstuk, ‘Ik was een rat!’, helemaal voor. - Heb je dingen gehoord die Kareltjes verhaal in verband kunnen brengen met Assepoester? - Ken je nog andere verhalen of teksten waarin een sprookje verweven zit? Welke?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- In hoeverre mag je een sprookje aanpassen of gebruiken in een andere tekst? Hoe herkenbaar moet het origineel blijven? Als dit in jouw klas een verhitte discussie wordt, is het een goed idee om de oorspronkelijke Assepoester-versie van Grimm voor te lezen.Voor velen zal snel duidelijk worden dat ze niet de oorspronkelijke Grimm-versie kennen maar wel de Disney-versie waar bijvoorbeeld maar één bal is in het paleis en waar de muizen Assepoesters jurk mee helpen maken. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Verwerkingsactiviteiten s p ro o k j e s at e l i e r
Geef de leerlingen de opdracht hun favoriete sprookje uit te zoeken en dat boek mee te brengen naar de klas. Maak in één hoek van de klas een sprookjesatelier waar hun boeken een gepast plekje krijgen. Een leuk idee is om elke dag een andere leerling het uithangbord van het atelier te laten zijn. De leerling vestigt expliciet de aandacht op het atelier op zijn of haar manier en zet één of meerdere sprookjes in de kijker: door zich te verkleden in een sprookjesfiguur bijvoorbeeld, kiezelsporen aan te leggen, peperkoeken constructies te bouwen… Nederlands - Spreken - 2.7 stellingenspel
Kareltje is een opmerkelijke figuur in dit boek. Hij is met niets of niemand te vergelijken. Hij hoort nergens bij en toch verovert hij snel het hart van Sjaan en Bert. - Wie zou Kareltje ook in huis genomen hebben? Wie niet? Waarom? - Wat is een page-uniform? - Hoe zou je je voelen als een jongetje in page-uniform aan je deur staat? Span een gekleurd touw doorheen de klas zodat niemand ertegenaan loopt, maar je er tegelijkertijd wel dingen kan aanhangen. Laat iedereen een foto van zichzelf een aantal keer kopiëren en voorzie een grote hoeveelheid wasknijpers. Het touw staat voor een waardeschaal. Het ene uiteinde betekent ‘ik zou Kareltje meteen vertrouwen, mocht hij aan mijn deur staan’, het andere uiteinde ‘ik zou Kareltje meteen wantrouwen’.Vraag de leerlingen om hun eigen foto op een gepaste plaats tussen de twee uiteinden te hangen. Breid het gesprek uit naar hun leven in het algemeen, vraag hen na te denken of ze graag vertrouwde dingen doen of net heel nieuwsgierig zijn naar nieuwe dingen en verandering. Opnieuw duiden ze hun positie aan met een foto op een (nieuw) touw dat je door de klas gespannen hebt. Misschien komen jullie tijdens dit gesprek tot de vaststelling dat vertrouwen en wantrouwen heel contextgebonden zijn. Door voor elke nieuwe context een nieuw touw te hangen, laat je hen telkens situatiegericht zoeken. Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
z e l f vo o r l e z e n
Sprookjes zijn in oorsprong verhalen die mondeling doorverteld werden en later zijn opgeschreven. Het woord ‘sprookje’ stamt af van ‘sproke’ dat op zijn beurt afgeleid is van ‘gesproken’. Wij leren sprookjes in de meeste gevallen niet meer kennen door mondelinge overlevering. Ze worden ons gezellig voorgelezen tijdens het fijnste kwartiertje van de dag. En boeiend voorlezen kan je leren! Verdeel de klas in groepjes van drie. Deel de groepjes in aan de hand van een lijst van de lievelingssprookjes van de leerlingen zodat ‘dezelfde sprookjes’ niet bij mekaar in een groepje zitten. Elke leerling bereidt zich thuis voor om later zijn of haar lievelingssprookje voor te lezen aan de andere twee leerlingen. Voorlezen is een kunst op zich. Zonder voorbereiding kan je niet voorlezen. Het is ook een kwestie van durf: je moet je stem en je lichaam durven gebruiken (zie ook: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). De volgende richtlijnen zijn oorspronkelijk geschreven voor volwassenen. Vierde- en vijfdeklassers hebben doorheen de voorbije jaren oefenkansen gekregen in het technisch (voor)lezen. Normaal gezien moeten ze een gewone tekst vloeiend kunnen lezen.Van zo’n voorleesmoment kunnen ze meer maken, met volgende richtlijnen. Ze zijn samen te vatten onder het letterwoord sta pv ia . - Stemkleur: om personages te typeren, kan je je stem vervormen. Dat is echter niet eenvoudig. Makkelijker is het om een personage te typeren door hem of haar harder of zachter, sneller of trager te laten spreken. - Tempo: lees niet te snel, laat de woorden niet voor je uit hollen. Pas je tempo aan: vertraag om de spanning te doen oplopen en versnel bij de climax. - Ademhaling: zoek een vertelritme dat past bij je ademhaling. - Pauzes: haspel het verhaal niet af. Las hier en daar ook iets langere pauzes in, bijvoorbeeld om de spanning op te voeren. - Volume: gebruik je stemvolume om de aandacht vast te houden. Als je stiller spreekt, spitst het publiek de oren. Door plotseling luider te praten laat je de luisteraars opschrikken. - Intonatie: hoed je voor een voorleesdreun waarbij de toon telkens stijgt aan het eind van een zin of waarbij de adjectieven te veel accent krijgen. Laat je stem dalen en stijgen om gevoelens uit te drukken of sfeer op te roepen. - Articulatie: articuleer duidelijk. (uit: Leesbeesten en boekenfeesten, p.307, cf. Bibliografie) Je kan de leerlingen ook laten surfen naar www.kennisnet.nl/cpb/po/kids/ thema/tips/, waar ze live voorleestips krijgen. Illustreer de voorleesopdracht meteen door zelf verder voor te lezen. Lees pagina’s 23-24 ‘Het politiebureau’ en pagina 29 tot en met pagina 35 ‘School’. Geef hen de sta pv ia -tips mee en laat de leerlingen thuis oefenen op een kopie van het door hen gekozen sprookje. Daarop maken ze aantekeningen voor het voorlezen. Moedig de leerlingen aan om bij wijze van oefening na school-
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
tijd met twee af te spreken.Voorzie tussendoor zelf tijd als voorleescoach voor hun vragen of om de onzekere leerlingen een duwtje in de rug te geven. Lees tussendoor het hoofdstuk ‘Ganzenweer’ voor (p.73-81). Nodig hen ook uit om de mooie illustraties van Harmen van Straaten uitgebreid te bekijken als het boek in het sprookjesatelier staat. Voorzie een ruimte die groot genoeg is zodat verschillende groepjes kunnen voorlezen zonder elkaar te storen. Geef hen nadien de kans om hun ervaringen te delen. - Vond je het voorlezen fijn? In welke van de zeven punten was je goed? - Wat was het grootste verschil tussen thuis voorbereiden en voorlezen voor twee klasgenootjes? - Wat vind je het fijnst: zelf voorlezen of voorgelezen worden? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 Muzische Vorming - Drama - 3.6
En verder Sprookjes zonder woorden Edward Elgar is een klassiek componist die een aantal werken heeft geschreven met een hoog sprookjesgehalte. Aubade uit de Nursery Suite en Dream Children (Naxos, 2004) kunnen uitstekend dienen als achtergrondmuziek bij het voorlezen (zie: ‘Verwerkingsactiviteiten’). Ook de hoes van de cd verdient een plaatsje in het sprookjesatelier.
Liefste Assepoester… Omdat sprookjes oorspronkelijk uit een mondelinge traditie stammen, inspireren ze velen tot schrijven en herschrijven. Laat leerlingen Kareltjes verhaal verder schrijven vanaf het fragment waar jij met voorlezen gestopt bent.Vraag hen om te fantaseren over de link tussen Kareltjes verhaal en Assepoester, zo blijf je het dichtst bij het boek. Een tweede mogelijkheid volgt het voorbeeld van Janet en Allan Ahlberg in De puike postbode, of Briefgeheimpjes (cf. Bibliografie). In dit boek brengt de postbode post voor en door sprookjesfiguren. Laat de leerlingen een brief schrijven naar een personage uit het boek (bijvoorbeeld Kareltje, Sjaan of Bert) of naar een uitverkoren sprookjesfiguur. Ze mogen zich ook verplaatsen in een sprookjesfiguur en diens gedachten neerpennen. De rugdokter van De prinses op de erwt zou een officieel verslag kunnen maken na een grondig onderzoek van de prinses, Klein Duimpje zou een brief in hele kleine lettertjes kunnen schrijven en de prins zou een brief aan Sneeuwwitje kunnen schrijven.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Bundel alle verhalen tot Het fantasiesprookjesboek van klas X en leg het in het sprookjesatelier. Nederlands - Schrijven - 4.4
Er was eens… en freeze! Verdeel de klas in groepjes. Elk groepje kiest een bekend sprookje uit. Ze kiezen figuranten voor zowel de personages als de attributen in het sprookje. Bij Roodkapje zoekt het groepje iemand die de wolf spelen wil, de grootmoeder, Roodkapje zelf, het mandje met lekkers, een bloem (die dan geplukt wordt en ‘au’ zegt)… De personages en voorwerpen nemen een plaats in en gaan aan het spelen: ze bewegen en spreken. Het spelmoment duurt slechts enkele minuten. Daarna bevriezen de spelers tot een sprookjesschilderij. De toeschouwers proberen te achterhalen welk sprookje wordt uitgebeeld. Muzische Vorming - Drama - 3.6 en 3.2
Bibliografie De puike postbode, of Briefgeheimpjes, Janet Ahlberg, Allan Ahlberg en Ernst van Altena (bew.), Gottmer, 1997 Grimm: volledige uitgave van de 200 sprookjes verzameld door de gebroeders Grimm, Jacob Grimm, Wilhelm Grimm en Charlotte Dematons (ill.). Lemniscaat, 2008 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie, Davidsfonds/ Infodok, 1999 Wand of youth suites, Edward Elgar (componist), James Judd (dirigent) en New Zealand Symphony Orchestra (uitvoerder), Naxos, 2004 [cd] www.kennisnet.nl/cpb/po/kids/thema/tips/
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
Lestip 5 Sebastiaan Duister Sebastiaan Duister Philip Caveney Pimento, 2007
Over het boek Sebastiaan Duister, half mens, half elf, is op weg naar het verre Keladon waar hij hofnar hoopt te worden bij koning Septimus. Maar er is een probleem: Sebastiaan erfde het humoristische talent van zijn vader niet. Bijgevolg vindt niemand hem grappig. Zijn zeurderige, klagende en cynische buffaloop Max laat het dan ook niet na hem daarop te wijzen. Tijdens hun tocht naar Keladon ontmoeten ze de kleine maar moedige krijger Cornelius en de o-zoknappe en bijzonder verwaande prinses Karijn. Samen maken ze heel wat avonturen mee. Een grappig en spannend boek dat je vaak hardop aan het lachen brengt.
Aan de slag Aanzet Laat iedereen tegen een afgesproken dag een verhaal(fragment), een strip of een mopje meebrengen dat ze erg grappig vinden. Deel gekleurde kartonnetjes en papierklemmen uit. Iedere leerling geeft op het stukje karton argumenten waarom wat hij of zij meebracht zo grappig is en probeert medeleerlingen nieuwsgierig te maken met die argumenten. Het kartonnetje hangen ze aan het verhaal, de strip, het mopje… Nederlands - Schrijven - 4.4 Maak een hoek vrij in de klas voor de grappige verhalen, strips, mopjes… en zoek een aantrekkelijke naam voor deze hoek. Om op dreef te komen, mogen een aantal vrijwilligers hun ‘grapje’ op een originele manier voorstellen aan de klas. Lees daarna de eerste zeven regels van het boek voor tot en met ‘prins der dwazen’. Zo luidt de bijnaam van Sebastiaan omdat hij hofnar is, maar er niks
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
van bakt. Laat je leerlingen nadenken over een bijnaam voor zichzelf, die beeldrijk is en iets over hun karakter onthult. Geef hen een paginabreed stukje karton van ongeveer zes centimeter lang. Laat het hen dubbelvouwen, zodat je een naamkaartje krijgt. Bovenaan, in het midden, schrijven ze hun echte naam in drukletters. Daaronder schrijven ze hun bijnaam. Dat naamkaartje zetten ze in de ‘grappige boekenhoek’ bij hun persoonlijke grappige verhaal, mopje… Wereldoriëntatie - Mens - 3.1 Nederlands - Schrijven - 4.7
Verwerkingsactiviteiten Lees het eerste hoofdstuk tot ... ‘gewoon een kwestie van tijd’ (p.15). - Is het talent om moppen te vertellen iets waarmee je geboren wordt of is het iets dat je kan leren? - Hoeveel manieren kennen jullie om grappig te zijn? - Helpt publiek om grappig te kunnen zijn of maakt dat het moppen vertellen net moeilijker? fa n ta s i e ( s ) ta a lt j e
Auteurs van fantasieverhalen zijn vaak erg goed in het spelen met taal (al is uiteraard dat niet exclusief het terrein van fantasy auteurs). Ze draaien hun hand niet om voor woordspelingen, klankspel, originele beelden, nieuwe woorden en suggestieve beschrijvingen. Lees het derde en het vierde hoofdstuk helemaal voor.Vraag de leerlingen daarna waarom dit volgens hen een fantasieverhaal is. Bewijzen halen ze uit de tekst, jij noteert ze op een groot vel papier. De informatie wordt verderop nog gebruikt. Plaats hun suggesties in verschillende kolommen.Voorzie een kolom voor ‘woordspelingen’, ‘klankspel’, ‘originele beelden’, ‘nieuwe woorden’ en ‘suggestieve beschrijvingen.’ Je vult de titels (‘woordspelingen’ etc.) evenwel niet op voorhand in: je zoekt achteraf samen met de leerlingen het verband tussen de suggesties per kolom. Misschien vinden je leerlingen nog andere bewijzen van fantasietaal die nog extra kolommen vragen. Naast de taal is er immers ook vaak de strijd tussen goed en kwaad, een onbestaande tijd of plek, bijzondere personages… (naar: Leesbeesten en boekenfeesten, cf. Bibliografie). Maak van de ontdekte fantasie(s)taaltjes een mooi overzicht. Geef duidelijk aan welke fantasie-elementen jullie kennen en som ze op. Een fijn idee is om elk element op een gekleurd blad papier te zetten en daar eventueel een regenboog mee te maken. Elk papier heeft afscheurbare strookjes. Herkennen je leerlingen een fantasie-element in een boek? Dan steken ze een strookje in het boek bij de betreffende passage. In een boek kunnen na verloop van tijd verschillende strookjes zitten. Nieuwsgierige klasgenootjes kunnen zo ont-
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
dekken welke diverse fantasie(s)taaltjes je in boeken terugvinden kan. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 g ro e p s w e r k
Verdeel de klas in groepjes. Geef elk groepje een kopie van het derde en vierde hoofdstuk. Elk groepje krijgt een andere opdracht om de hoofdstukken te verwerken. Zorg voor extra hulp om de verschillende groepjes te begeleiden. fa n ta s i e d i e r e n
Max de buffaloop is een fantasiedier dat verzonnen is door de auteur, Philip Caveney. Laat leerlingen die hun fantasie kwijt kunnen in dieren ook een fantasiewezen bedenken en dat zo concreet mogelijk invullen. Laat hen een soortnaam (zoals buffaloop) bedenken, een roepnaam (Max) en een beschrijving van hoe het dier eruit ziet. Daarna brengen ze hun fantasiedieren tot leven door ze te knutselen of te tekenen. Bezorg hen een waaier aan knutsel- en recyclagemateriaal waarmee ze hun nieuwe dierenvriend kunnen uitbeelden. Na het knutselmoment komt het karakter van dier aan bod: - Had je voor het knutselen of tekenen al bepaalde karaktereigenschappen voor je dier in gedachten? - Zijn bepaalde karaktertrekjes veranderd nu je het dier geknutseld of getekend voor je ziet? - Kan je dier spreken? Hoe klinkt dat dan? - Wat eet of drinkt jouw dier (niet)? - Waar houdt jouw dier zich de hele dag mee bezig? - Wat doet jouw dier graag? Wat niet? Sommige leerlingen zullen graag voor de hele klas vertellen over hun fantasiedier.Voor anderen is het fijner om de dieren tentoon te stellen op een gepaste plek in de klas. Op die plek kunnen ze klasgenootjes op een meer informele manier vertellen over hun dier. Muzische Vorming - Beeld - 1.6 v e rt e lt h e at e r o f v e rt e l pa n to m i m e
Verschillende scènes in derde en vierde hoofdstuk zie je zo voor je gebeuren: het ideale uitgangspunt voor theater met of zonder woorden. Kies een passage uit een van beide hoofdstukken. Onder begeleiding herschrijven leerlingen de passage tot een dialoog of een verteltekst. Laat hen de passage eerst grondig lezen. Daarna spelen ze de tekst bij wijze van experiment. De zinnen die ze in hun spel gebruiken kunnen ze op papier zetten. Na de klassikale oefening kunnen ze in groepjes verder werken aan de tekst ter voorbereiding op een stukje verteltheater of vertelpantomime (cf. lestips bij Een Midzomernachtsdroom). Bij verteltheater is er een verteller en brengen de personages zo nu en dan een stukje dialoog. Als leerkracht zorg je ervoor dat het gekozen fragment niet te lang is. Bewaak het herschrijven: stimuleer hen om korte zinnen te gebruiken.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Bij vertelpantomime is het uitgangspunt hetzelfde. Je kiest een fragment met veel (uit)beeldtaal. Eén verteller vertelt en de anderen beelden uit wat verteld wordt. Dialogen moeten ze dus herschrijven naar verteltekst. Misschien wil iemand wel de javralat zijn? Muzische Vorming - Drama - 3.6 r e i s b ro c h u r e
In het derde en vierde hoofdstuk worden drie plaatsnamen genoemd waar de auteur maar een klein beetje uitleg bij geeft: Keladon, Golmira en Tannis. Deze klinkende namen kunnen de fantasie van de leerlingen uitstekend stimuleren: Wat zou er te beleven zijn in deze drie plaatsen? Laat de leerlingen bladeren in reisbrochures om inspiratie op te doen. Laat hen één bestemming uitkiezen waarover ze in eerste instantie naar hartenlust mogen brainstormen.Verzamel een aantal reisbrochures en sta samen stil bij de structuur die een reisbrochure heeft: Komen er foto’s of tekeningen in hun brochure? Welke munt wordt vermeld in de prijslijsten? Leren leren - 2 i n t e rv i e w
Leerlingen met journalistieke ambities kunnen een interview verzinnen met een personage uit het derde of vierde hoofdstuk: Sebastiaan, Max, Cornelius… Het interview moet eerst grondig worden voorbereid op papier: Wat willen ze te weten komen over de personages? Een antwoord fantaseren ze er achteraf zelf bij. Als het interview uitgetikt en geprint is, kunnen ze een tijdschrift uitzoeken en hun interview over een bestaand interview kleven. Ook de cover en de inhoudstafel passen ze subtiel aan. Willen ze een foto van de geïnterviewde dan verkleden ze zich of knutselen ze iets om het resultaat achteraf digitaal vast te leggen. De grootte van de foto kunnen ze achteraf bijwerken. Nederlands - Schrijven - 4.4 recepten
Hoe smaakt elfenkoffie? Wat moet er zeker in en wat zeker niet? Met welke ingrediënten komt javralat aan het spit helemaal tot zijn recht? Moeten de hoeveelheden precies zijn? Of volstaat een ‘handjevol van dit’ en een ‘handjevol van dat’ zoals bij de tv-kok Jamie Oliver? Bekijk samen een kookprogramma op dvd of video en een aantal kookboeken (cf. Bibliografie): Hoe ziet de indeling van een kookboek eruit? Hoe vinden ze snel terug welke ingrediënten en welk materiaal ze nodig hebben? Zien ze hoe de handelingen stap voor stap beschreven worden? Maak een klein receptenboekje als bijlage bij Sebastiaan Duister: krijgt het recept om ‘enorme windstoten te kunnen laten ontsnappen’ een plaatsje in het receptenboekje of toch maar liever niet? Laat de leerlingen de voorstelling van het receptenboekje opluisteren met aangepaste drankjes en hapjes.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
to o n m o m e n t
Voorzie voldoende ruimte - en eventueel extra publiek - en geef de leerlingen die graag tonen wat ze voorbereid hebben de kans om hun ding voor een groep te brengen. Leren leren - 2
En verder Een nieuwe cover Laat je leerlingen in groepjes een nieuwe cover maken voor dit boek. Ze kunnen bestaande elementen toevoegen aan de huidige cover, maar ze mogen net zo goed een volledig nieuwe cover verzinnen. Laat hen experimenteren met prenten, foto’s en verschillende soorten papier(kwaliteit).Vaak zijn illustraties in boeken en de covers handwerk dat nadien gescand wordt. Daardoor lijkt het soms alsof het op de computer gemaakt is. Extra fijn wordt het als er zich onder vaders, moeders, broers of zussen een talentvolle graficus of IT’er bevindt die je leerlingen wil inwijden in een grafisch computerprogramma. Muzische Vorming - Beeld - 1.6
Bibliografie Bij ons is alles lekker, Angela Prins, Lemniscaat, 2004 Het grote griezelkookboek, Roald Dahl, De Fontein, 2007 Jamie: de basis van het koken, Jamie Oliver, Kosmos-Z&K, 2002 Koken = wetenschap, Christine Keil en Bernhardt Link, Standaard, 2008 Spaghetti met een schaar, Rianne Buis, Ploegsma, 2004 Leesbeesten en boekenfeesten: hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Jan van Coillie. Davidsfonds/ Infodok, 1999
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
Lestip 6 Wist je dat mijn broer breekbaar is? Wist je dat mijn broer breekbaar is? En mijn moeder Amerikaanse is en mijn vader niet kan horen en mijn jongste broer hoogbegaafd is en ik aan geheugenverlies lijd? Mikaël Ollivier Lannoo, 2005
Over het boek Marie van tien – die zich om een imagoprobleem te voorkomen Daphne van elf noemt – verhuist met haar familie van het platteland naar een buitenwijk van Parijs. Ze fantaseert zich een spannend leven bij elkaar terwijl ze al haar nieuwe buren een bezoekje brengt. Haar eigen leugens gaan een eigen leven leiden en botsen hier en daar zelfs tegen die van anderen. Een dun en hilarisch boek met herkenbare situaties waarover we wel graag lezen maar liefst zelf niet in verzeild geraken.
Aan de slag Aanzet Lees de achterflaptekst voor. Teken een lange lijn op het bord of op een stuk papier. Aan de ene kant schrijf je ‘waarheid’, aan de andere kant ‘leugen’. Zoek samen met je leerlingen de nuances tussen deze twee begrippen.Vraag hen of ‘een verzinsel’, ‘een leugentje om bestwil’, ‘een misverstand’, ‘een herformulering’… simpelweg leugens zijn of toch dichter bij de waarheid aanleunen. Vraag hen ook naar alle mogelijke onderlinge verschillen tussen al deze begrippen. Laat hen ook voorbeelden geven van de begrippen: Gebruiken ze voorbeelden van zichzelf of van andere mensen? Waarom? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Verwerkingsactiviteiten v e rt e l p e r s p e c t i e v e n
Lees een aantal titels van hoofdstukken voor, te beginnen met ‘24 augustus’: - Hoe stel je je het boek voor nu je de titels gehoord hebt?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- Stel dat je de opdracht kreeg om een boek te schrijven met data als hoofdstuktitels, hoe zou je dat aanpakken? Zorg dat je een stapel boeken uit de schoolbibliotheek bij de hand hebt, of vraag hen op voorhand om een boek mee te brengen dat ze recent gelezen hebben. Leg in je eigen woorden de verschillende vertelperspectieven uit (cf. onderstaand citaat). ‘De alwetende verteller: deze verteller speelt zelf geen rol in het verhaal. Hij staat boven het verhaal en vertelt over de personages in de hij- of zij-vorm. De verteller weet van alle personages wat ze zien, horen, denken en voelen. Hij weet ook meer dan zijn personages: wat er eerder is gebeurd, wat er tegelijkertijd op andere plaatsen gebeurt en hoe het verhaal verder gaat. In sommige verhalen spreekt de verteller zelfs de lezer toe of geeft hij commentaar of uitleg. De ik-verteller: de verteller is een ik-figuur die als personage meespeelt in het verhaal. De lezer ziet alles wat er gebeurt door zijn of haar ogen en weet wat hij/zij denkt en voelt. Je leert dus dat personage goed kennen en je leeft dan meestal eenvoudig met hem of haar mee.Van de andere personages weet je alleen wat de ik-figuur over hen vertelt.Van hun innerlijk weet je niets. De lezer krijgt hierdoor wel een subjectieve kijk op het verhaal. Of het beeld dat de ik-figuur van de anderen en zichzelf schetst juist is weet je nooit. En je moet ook maar aannemen dat de beschrijving van de gebeurtenissen klopt. De hij/zij-verteller: de lezer neemt het verloop van de gebeurtenissen en de beschrijvingen van de personages waar door de ogen van één van de personages in het verhaal. Het lijkt dus op het ik-verhaal maar het grote verschil is dat het in de hij- of zij-vorm staat. Er is dus eigenlijk wel een verteller maar de lezer merkt dat niet, omdat je ook hier te maken hebt met de subjectieve kijk van die ene figuur op de wereld om hem heen. Je kent haar of zijn gevoelens en gedachten, maar niet die van de andere figuren van het verhaal. En als je iets van de anderen te weten komt, moet je maar aannemen dat dit ook klopt.’ (uit: Leeskracht!, p. 43-44, cf. Bibliografie) Vraag hen daarna opnieuw welk vertelperspectief het best zou aansluiten bij een boek met data als hoofdstuktitels. Lees pagina’s 15 tot en met 20 voor (vanaf ‘Eetkamer van de Delauniers’): Welk vertelperspectieven worden hier gebruikt? Laat hen even de verschillende vertelperspectieven nagaan in hun boek. Bevestig drie grote vellen papier op een plaats in de klas die de leerlingen uitnodigt om zelf aanvullingen te gaan maken. Op elk van de vellen papier neem je de bovenstaande tekst of je eigen tekst over van één van de vertelperspectieven. De leerlingen krijgen tijdens de Jeugdboekenweek of de rest van
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
het schooljaar de kans om elk boek dat ze gelezen hebben onder te brengen bij het juiste vertelperspectief of de juiste vertelperspectieven als het verhaal meerdere soorten vertellers bevat. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 b r e i n s to r m i n g
Lees de tekst voor onder het hoofdstuk ‘24 augustus’: Om de pil te vergulden hebben papa en mama gezegd dat papa veel geld zal verdienen met zijn nieuwe baan. Het is een ‘belangrijke promotie’ en een ‘niet te missen kans’ en een ‘uitdaging’. Sindsdien heeft papa een mobieltje dat elk weekend rinkelt en hij heeft zijn woordenschat uitgebreid met ‘biznesplen’, ‘breinstorming’ en ‘tiemspiriet’. (p. 8) Hou een nabespreking: - Wat betekent de uitdrukking ‘om de pil te vergulden’? - ‘Belangrijke promotie’ en ‘niet te missen kans’ en ‘uitdaging’ staan tussen haakjes in dit fragment. Waarom? Wat wil de auteur daarmee duidelijk maken? - Biznesplen, breinstorming en tiemspiriet zijn woorden uit het Engels die mensen in bedrijven gemakkelijk in de mond nemen waar ook ter wereld. Gebruiken jouw ouders, ooms, tantes…ook termen uit een andere taal als ze over hun werk vertellen? - Welke woorden in je dagelijkse leven heb je zelf overgenomen uit het Engels? Bestaat er een alternatief in het Nederlands? Indien niet, welk Nederlands woord zou je dan verzinnen? Levert dit klasgesprek veel Engelse woorden en Nederlandse alternatieven op, al dan niet verzonnen, leg dan een Ingeburgerde Engelse Woorden-lijst of Fantasiewoordenboek aan. Hou de boeken ‘levend’: zorg ervoor dat ze nieuwe vondsten kunnen toevoegen. Dat kan door het boek op computer te maken, maar net zo goed door een papieren versie te maken met per letter voldoende ruimte om nieuwe woorden te noteren. Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 erbij horen
Ga in op volgend citaat: ‘Op slag krijg ik een knoop in mijn maag. Wat voor indruk zal ik wekken bij mensen die net zo vaak naar Amerika gaan als ik naar de kapper? (p. 12)’ - Wat heeft er jou ooit toe aangezet om een leugentje te vertellen? - Heeft liegen altijd te maken met een vorm van ‘erbij willen horen’? - Hoe belangrijk is het om ‘erbij te horen’? - Wat voel je als je bang bent er niet bij te zullen horen? - Kennen jullie mensen die er heel bewust voor kiezen nergens bij te horen en daar heel gelukkig mee zijn?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
- Zijn er nog andere redenen om te liegen, behalve om ergens bij te horen? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1 s c h r i j f o p d r ac h t
Lees daarna het hoofdstuk ‘30 augustus’ voor van pagina 45 tot en met het dagboekfragment op pagina 51. In dit fragment zitten verschillende vertelvormen verwerkt (een stukje beschrijving vanuit de ik-verteller, een brief en een dagboekfragment): Waarom zou de auteur die verschillende vertelvormen gebruiken? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2 Om aan de slag te gaan met verschillende vertelvormen kan je de leerlingen de opdracht geven om drie dagen lang elke dag iets over zichzelf in de ik-vorm te schrijven. De datum van de dag is meteen de titel van het stukje. Daarnaast gebruiken ze ook minstens één andere vertelvorm. Zo zou iemand een stukje kunnen schrijven waarin hij vertelt hoe hij een nieuwe taart leerde bakken en tegelijkertijd er een recept aan kunnen toevoegen met persoonlijke opmerkingen. Iemand anders kan in de ik-vorm een verslag van een voetbaltraining geven en er een spelersopstelling met commentaar aan toevoegen. Leerlingen die minder makkelijk schrijven geef je een kopie van het laatste fragment zonder de brief en het dagboek. Kies samen met hen daaruit een kort fragmentje op maat uit dat ze herschrijven vanuit de alwetende verteller. Je kan er ook voor kiezen om leerlingen die het moeilijk hebben met schrijven de opdracht mondeling te laten uitvoeren, eventueel ingesproken op cassette. Trek voldoende tijd uit voor de bespreking: - Was dit een makkelijke of moeilijke opdracht? Waarom? - Wat heb je bijgeleerd over schrijven? Nederlands - Schrijven - 4.4
En verder De titel Wist je dat mijn broer breekbaar is? En mijn moeder Amerikaanse is en mijn vader niet kan horen en mijn jongste broer hoogbegaafd is en ik aan geheugenverlies lijd? is een erg lange titel. - Hoe belangrijk is een titel voor een boek? Moet je er veel kunnen uit afleiden of moet een titel mysterieus zijn? - Ken je nog boeken met een lange titel?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
- Wat vind je van deze titel? Vind je de titel de beste keuze voor dit boek? - Welke titel zou je zelf aan dit boek geven? - Is er een titel van een bestaand boek of een bestaande film die goed bij dit boek zou passen? Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Waar gebeurd! Waar gebeurd? Maak groepjes van drie. Laat de leerlingen elkaar een straf waar gebeurd verhaal vertellen. Uit de drie verhalen kiezen ze er één waarvan ze zich alle details goed kunnen inprenten. De eerste leerling vertelt het verhaal zoals het gebeurd is, de tweede leerling overdrijft en de derde leerling gaat er helemaal over zodat het oorspronkelijke verhaal bijna onherkenbaar wordt. Nederlands - Spreken - 2.7 Nederlands - Taalbeschouwing - 6.2
Talent - liegen Daphne is in het boek nogal in de wolken over haar talent om leugens te vertellen. Laat elke leerling zoeken naar een leugen die hij of zij ooit zelf verteld heeft. - Klonk je leugen geloofwaardig? - Had je spijt toen je je leugen vertelde? Of had je er plezier in? - Klonk het als een slecht verzonnen verhaal? Of klonk het zo goed dat je er zelf in ging geloven? - Waarom koos je op een bepaald ogenblik voor een leugen? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Verwante titel Als ik niet toevallig de waarheid gezegd had, Ingelin Angerborn, Lannoo, 2007
Bibliografie Leeskracht! Gids voor literaire competentie op school, Toin Duijx (eindred.) en Marc Van Bavel (comp.) (et al.), Davidsfonds/Infodok, 2003
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – vierde en vijfde leerjaar
|
6 e leerjaar De uitvinding van Hugo Cabret, Brian Selznick, Mynx, 2007 Het zwarte geheimenboek, Fiona Higgins, Querido, 2007 Linus, Mieke Versyp, Sabien Clement (ill.) en Pieter Gaudesaboos (ill.), Lannoo, 2007 Raven’s gate, Anthony Horowitz, Clavis, 2007 Rijmen en verzen, Roald Dahl en div. ill., Rubenstein, 2007 Tobie Lolness: op de vlucht, Timothée de Fombelle en François Place (ill.), Querido, 2008
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
Lestip 1 De uitvinding van Hugo Cabret De uitvinding van Hugo Cabret Brian Selznick Mynx, 2007
Over het boek Hugo Cabret, een twaalfjarige jongen, woont in een verborgen ruimte van een druk station in Parijs in de jaren ‘30. Daar zorgt hij voor de klokken. Ondertussen bouwt hij aan een geheimzinnige machine. Daarvoor steelt hij wel eens wat speelgoedmaterialen van Georges, een oudere man die een winkeltje uitbaat in hetzelfde station. Hugo raakt bevriend met Isabelle, een meisje dat bij Georges inwoont. Samen ontrafelen ze het geheim van de machine. Deze ode aan de eerste filmmakers is gebaseerd op waargebeurde personen en feiten. De knappe lay-out en de mooie stripachtige tekeningen maken van dit verhaal een sfeervol, nostalgisch en uiterst origineel boek. Het is als het ware een stomme film in boekvorm met realistische zwart-wittekeningen die het verhaal geregeld overnemen. Je leert in dit boek flink wat bij over de geschiedenis van de film: het is gebaseerd op het leven van Georges Méliès, die na een succesvolle carrière totaal geruïneerd raakte en samen met zijn vrouw – noodgedwongen - een tijdje werkte in een stationskiosk. Achteraf werd hij gelukkig in ere hersteld.
Aan de slag Aanzet Op de dag dat je start met het boek hang je goed zichtbaar een klein sleuteltje met een koordje om je nek. Als de leerlingen daarnaar vragen zeg je dat het een gestolen sleutel is die later goed van pas kan komen bij het oplossen van een geheim.Verder ga je er niet op in. Je toont de cover van het boek en laat een leerling de titel lezen. - Over welke uitvinding zou het gaan in dit boek? - Wat voor soort boek verwacht je dat het zal zijn? - Vind je de cover mooi? Waarom (niet)?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Zeg meteen dat het boek ontzettend dik lijkt, maar dat het voor bijna de helft uit tekeningen bestaat. Hang vijf gekopieerde tekeningen uit het boek in willekeurige volgorde aan het bord: pagina’s 54-55 (Hugo kijkt van achter zijn klok naar de speelgoedkraam van papa Georges), pagina’s 120-121 (Hugo zit in zijn kamer en kijkt naar de automaton), pagina’s 220-221 (Isabelle valt en de sleutel om haar nek wordt zichtbaar), pagina’s 346-347 (Hugo staat voor het gebouw van de ‘académie du cinéma français’) en pagina’s 450-451 (Hugo vlucht terwijl de stationschef in de achtergrond de ladder afkomt). Bespreek de tekeningen en peil naar de verwachtingen van de leerlingen: - Welke personages zie je op de tekeningen? - Op welke plaatsen spelen de getekende scènes zich af? - Wat vind je van de tekenstijl? Vind je de tekeningen mooi? Waarom (niet)? - Geven de tekeningen meer informatie over het inhoud van het boek? - Wat kom je zoal te weten door aandachtig te kijken? - In welke volgorde zouden de tekeningen voorkomen in het verhaal? - Hoe kunnen we nog meer te weten komen over de inhoud van het boek, zonder het echt te lezen? Nederlands - 2 Spreken - 2.5 Lees de achterflaptekst voor. Die geeft meteen al heel wat prijs over de inhoud van het boek. Geef de leerlingen de opdracht dat ze aandachtig moeten luisteren, maar vooral ook kijken, terwijl je de eerste 72 pagina’s voorleest. Zorg ervoor dat iedereen de tekeningen goed kan zien. Zij vertellen immers het grootste stuk van het verhaal. Lees de korte inleiding en het eerste hoofdstuk van deel één (De dief) tot en met pagina 71. Bespreek: - Wat vond je van het eerste hoofdstuk? Was het spannend, grappig…? - Wat stond er in het notitieboekje? Wat voor tekeningen waren het? - Waarom was het volgens jullie zo belangrijk voor Hugo om het boekje te houden? - Zal hij het boekje ooit terugkrijgen? Hoe zou hij dat aanpakken, denk je? Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Nederlands - 2 Spreken - 2.5
Verwerkingsactiviteiten Een van de belangrijke thema’s in De uitvinding van Hugo Cabret is het ontstaan van de film. Een aantal voorlopers hiervan zijn de phenakistiscoop, de thaumatroop, de zootroop en de folioscoop. Kies één of meer van de volgende animaties die je de leerlingen laat maken. Om tijd te besparen tijdens de voorbereidingen kan je vooraf de werkbladen van de verschillende animaties printen. Die vind je bijvoorbeeld op de website van het Nederlands Instituut voor Animatiefilm (http://www.niaf.nl, kies links bovenaan voor ‘het niaf ’ en ga dan naar ‘educatie’). Ook Technopolis geeft enkele tips om te experimenteren
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
met illusies (www.technopolis.be, klik bovenaan op ‘experimenteer’, kijk dan bij ‘experimenteer thuis’ en kies voor ‘illusies’). phenakistiscoop
De leerlingen tekenen op een stuk wit karton een cirkel met een straal van 10 cm. Ze verdelen de cirkel in acht gelijke delen en tekenen in elk deel gleuven van 0,5 x 4 cm. Ze bedenken daarna een beweging, die heel goed te herhalen is: een lopend mannetje of een stuiterende bal. Op de tekeningen verdelen ze nu die beweging in tien kleine stapjes (bewegingsfasen). Ze zorgen ervoor dat de eerste tekening weer aansluit op de laatste. De verschillen tussen de tekeningen zijn best niet te groot. Ze knippen de cirkel uit, knippen er gleuven in en bevestigen hem met een duimspijker op een stokje. Ze gaan nu voor de spiegel staan, draaien de phenakistiscoop rond en kijken door de gleuven naar de spiegel. Het effect is verrassend. t h au m at ro o p
De leerlingen tekenen twee cirkels op een stuk wit karton, knippen ze uit en tekenen op elke zijde een deel van het geheel, bijvoorbeeld een vis op de ene kant en een kom op de andere zijde. Ze lijmen beide kanten tegen elkaar nadat er eerst een dun stokje tussen werd gelegd. Ze laten daarna het stokje snel draaien tussen duim en wijsvinger. De vis zal zwemmen in de kom omdat het netvlies het beeld van de vis even vasthoudt. Het lijkt wel een wonderschijf! Probeer ook een vogel in een kooi, een wolk en regen of een zon en een gezicht. z o ot ro o p
De leerlingen knippen een strook zwart karton uit van 30 x 66 cm. Ze knippen elf gleuven uit van 1 x 7 cm op gelijke afstanden van elkaar. Ze verdelen een strook wit karton van 7 x 66 cm in elf gelijke vakjes. Ze splitsen nu één beweging in elf tekeningen op, één per vakje. In het eerste en elfde vakje moeten de tekeningen op dezelfde plaats staan. Ze lijmen het witte karton daarna met de rugzijde op het zwarte karton. Dan lijmen ze de uiteinden van het zwarte karton op elkaar en verkrijgen ze een soort trommel. Om de animatie te bekijken moet je de trommel in het midden ergens op bevestigen. Dat kan bijvoorbeeld een stok zijn met daarin een spijker of punaise, maar je kan de trommel ook op de draaischijf van een oude pick-up plaatsen of een draaiende schijf nemen die in de keuken of aan tafel wordt gebruikt. De leerlingen draaien de (wonder) trommel rond en kijken door de gleuven naar de animatie aan de binnenkant. folioscoop
De leerlingen knippen een aantal velletjes tekenpapier van 10 x 7 cm uit en nummeren ze. Ze tekenen nu een figuurtje op de velletjes en laten elke tekening een beetje verschillen van de vorige. Ze kiezen bijvoorbeeld voor een
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
mannetje dat iets weggooit. Op de eerste tekeningen tekenen ze het voorwerp in de hand van het mannetje. Daarna zweeft het voorwerp in de lucht. Tekeningen moeten op dezelfde hoogte staan en zoveel mogelijk op de rechterhelft van de velletjes. De potloodtekeningen laat je overtrekken met dikke lijnen zodat de figuurtjes goed zichtbaar zijn. De leerlingen maken er een boekje van door de blaadjes aan elkaar te nieten. Als ze de bladzijden nu heel snel tussen hun duim door laten glippen, begint het figuurtje te bewegen. Probeer ook de zon die opkomt of een boom die groeit. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en 1.5 Wereldoriëntatie - 2 Technologie - 2.5 en 2.6
En verder Je toont de leerlingen opnieuw de tekening (p.346-347) waarop Hugo voor de ‘académie du cinema français’ staat. Je vertelt dat hij op zoek is naar een boek over de allereerste films die ooit gemaakt werden. Je leest het fragment in het boek vanaf pagina 348 tot op het einde van het hoofdstuk (p.370), terwijl je de prenten toont. Daarna laat je de film Le Voyage dans la Lune (cf. www.archive.org/details/le_ voyage_dans_la_lune) zien aan de klas. Daarin reist een groep wetenschappers naar de maan. Ze stuiten er op vreemde maanwezentjes. Een beroemde scène is de landing van de raket in het oog van de maan (cf. illustratie op p.362-363). De film duurt ongeveer acht minuten.Vooral het inschepen en de landing op de maan zijn interessant (na ongeveer 3 min). Bespreek het filmpje: - Wat zijn de grootste verschillen met onze hedendaagse films? - Kon je het verhaal goed volgen? - Welk soort film was dit volgens jullie?1 Je kan ook de allereerste film ooit gemaakt tonen: L’arrivée d’un train à la Ciotat. Geef de titel in op www.youtube.com. Het filmpje duurt maar 56 seconden.Vergelijk het filmpje met de getekende stills uit die film op pagina’s 357-358 in De uitvinding van Hugo Cabret. Muzische Vorming - 5 Media - 5.1 en 5.2 en 5.5 Je laat de leerlingen een tekening maken bij een fragment uit het boek. Je vraagt hen om enkel potloden te gebruiken en zoveel mogelijk te experimenteren met grijstinten.Voorzie zoveel mogelijk potloden met verschillende hardheden. Als leerlingen het moeilijk vinden om aan de opdracht te beginnen, kan je hen eerst nog enkele illustraties uit het boek tonen. De afbeeldingen vanaf pagina 426 tot 461 zijn daarvoor ideaal - ze illustreren de vlucht van Hugo.
1 Het gaat om de eerste science fiction-film.
Lestips Jeugdboekenweek 2009– zesde leerjaar
|
Kies voor een tekstfragment dat niet geïllustreerd wordt in het boek. Zo kunnen ze hun fantasie de vrije loop laten. Geef elke leerling ook een kopie van het fragment als geheugensteuntje tijdens het lezen. Als je de tekening achteraf opplakt en van een zwarte rand voorziet, verkrijg je hetzelfde effect als de illustraties van Selznick. Je bespreekt samen met de leerlingen de resultaten. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.5 en 1.6 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.3 en 6.4 en 6.5
Websites www.archive.org/details/le_voyage_dans_la_lune www.niaf.nl www.technopolis.be www.youtube.com www.donaquichotte.nl: homepage van het Nederlandse gezelschap Dona Quichotte dat voor scholen workshops organiseert rond animatiefilms en een ‘flipboekshow’ brengt waarin onder andere de film van Méliès is opgenomen.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Lestip 2 Het zwarte geheimenboek Het zwarte geheimenboek Fiona Higgins Querido, 2007
Over het boek In Pagus Parvus, een afgelegen duister dorp, perst Jeremias Rotter alle inwoners af. Op een dag beslissen de dorpsbewoners dat ze hun leven niet langer door angst willen laten bepalen. Dat lukt hen dankzij de komst van de geheimenpandjesbaas Joe Zabbidou en zijn zakkenrollende hulpje Ludo Flint. Dit bijzondere en spannende verhaal baadt in een sfeer van miserie, achterdocht en een strijd voor het bestaan. Een sfeervol en beeldend verhaal met een verrassend slot waarin alle puzzelstukjes netjes op hun plaats vallen.
Aan de slag Aanzet Start met het gedicht ‘Geheim’ van Hans en Monique Hagen (cf. Bibliografie): ‘ik heb een geheim, wil je weten wat het is, je mag drie keer raden… mis… mis…mis, het geheim zit in een doosje en het doosje dat zit dicht, niemand kan het openmaken, je raadt het altijd mis, ik heb een geheim en ik weet zelf niet wat het is’. Na het lezen hou je een kort klasgesprek over geheimen. Je kan ook starten met een zwart boek waarop in drukletters ‘top secret’ geschreven staat. In het boek plak je een van de geheimen uit Het zwarte geheimenboek, bij voorkeur een ander verhaal dan het verhaal dat je verder in de les gebruikt. Zeg dat niemand in het boek mag kijken omdat alle verhalen die er in staan uitermate geheim zijn. Enkel wie in de loop van de volgende lessen zelf een geheim opbiecht, krijgt toegang tot het boek. Start in de klas een gesprek over ‘geheimen’. Als je werkt met de Axenroos in de lessen sociale vaardigheden, kan je wellicht het lesmateriaal dat bij de uil hoort, gebruiken tijdens het volgende kringgesprek. - Heb je geheimen?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
- Deel je die met iemand? Of hou je je geheimen voor jezelf? - Met hoeveel kan je een geheim delen voor het geen geheim meer wordt? - Kan je bijvoorbeeld met de klas een geheim hebben? - Waarom hou je iets geheim? - Wat gebeurt er als een geheim uitkomt? Heb je zelf al eens een geheim verklapt? - Heb je ooit al eens een geheime boodschap gekregen van iemand? Hoe was dat? - Is een geheime boodschap hetzelfde als een geheim? Kan je het verschil uitleggen? Of situaties bedenken waarin het verschil duidelijk wordt? - Wanneer mag je iets dat je gehoord of gezien hebt niet verzwijgen? - Wat betekent beroepsgeheim? Sociale Vaardigheden - 1 Relatiewijzen - 1.8 Nederlands - 2 Spreken - 2.6 Vraag iedere leerling om een ‘geheim, persoonlijk voorwerp’ mee te brengen tijdens een volgende les. Het voorwerp wordt voorlopig nog niet getoond aan de klas en zit verstopt, bijvoorbeeld in een geheimendoos. De leerlingen beslissen zelf of ze het geheim later zullen verklappen of tonen aan de klas.
Verwerkingsactiviteiten Laat de leerlingen kennismaken met de drie belangrijke personages uit het boek: Ludo Flint, het hoofdpersonage; de geheimenpandjesbaas Joe Zabbidou en slechterik van dienst Jeremias Rotter. Dat doe je door de eerste twee hoofdstukken (p.13-20) voor te lezen. Hou een korte nabespreking: - Welke personen spelen een belangrijke rol in dit verhaal? - Wie zou het hoofdpersonage zijn? - Wie vond je meteen al sympathiek of onsympathiek? Waarom? - Vond je het fragment spannend? Hoe kwam dat? Ga verder in op het personage Joe Zabbidou, de geheimenpandjesbaas. Leg kort uit wat een ‘pandjesbaas’ is. Terwijl je het derde hoofdstuk De aankomst voorleest (p.21-24) laat je de leerlingen Joe zo nauwkeurig mogelijk tekenen. Na het lezen mogen ze hun tekeningen afwerken.Vergelijk de resultaten en geef ze een plaats in de klas.Vertel je klas daarna dat het hoog tijd is voor een eerste geheim. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 In Het zwarte geheimenboek staan vijf verhalen waarin een geheim wordt opgebiecht. Rond die geheimen is het hele boek opgebouwd. Je leest het eerste geheim aan de klas voor: De bekentenis van de doodgraver (p.57-62). Schrijf de titel vooraf op het bord en peil naar de verwachtingen: - Wat is precies een doodgraver?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
- Zou dat een prettig beroep zijn? Waarom (niet)? - Welk geheim zou een doodgraver met zich mee kunnen dragen? Na het lezen ga je even in op de inhoud van het verhaal: - Wat was nu precies het geheim van Obadja Spade? - Wat voor iemand is de doodgraver? - Vind je zijn naam goed gekozen? Waarom (niet)? - Waarom verklapt hij zijn geheim niet aan andere mensen? - Waarom zou hij zijn geheim aan Joe en Ludo komen vertellen? De laatste vraag brengt je bij de kern van het verhaal. De dorpsbewoners vertellen hun geheim om hun hart te luchten. Joe Zabbidoe neemt het in onderpand in ruil voor wat geld. Hij koopt als het ware hun geheimen af. Zo krijgen mensen de kans om berouw te tonen en hun fouten goed te maken. Het antwoord op die laatste vraag verklap je uiteraard niet. Stimuleer in plaats daarvan hun nieuwsgierigheid. Dat kan door zelf nog enkele hoofdstukken voor te lezen: tot het achtste en negende hoofdstuk kan dat makkelijk zonder al te veel prijsgeven. Wellicht raken ze voldoende geïntrigeerd om het boek zelf te willen verder lezen. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Nederlands - 2 Spreken - 2.5
En verder Laat de leerlingen een geheimendoos meebrengen (cf. ‘Aanzet’) met daarin een geheim voorwerp of een geheime boodschap. De dozen verzamel je in een geheime hoek in de klas. Aan het eind van de lessenreeks rond Het zwarte geheimenboek mogen de leerlingen die willen hun geheim verklappen. Dat doen ze door het op te schrijven in het zwarte geheimenboek. Daarin kleefde je zelf al een tweede geheim uit Het zwarte geheimenboek. Het is niet de bedoeling om de verhalen voor te lezen: iedereen kan ze in het geheime klasboek bekijken. Dat geeft je meteen ook de kans om er nog meer ‘geheime informatie’ of berichten in geheimtaal of code in te noteren. Stimuleer je leerlingen om er ook raadsels en rebussen in te zetten. Om inspiratie op te doen kan je hen vooraf laten lezen in Geheimtaal en Cryptodinges: geheime geschriften en raadsels ontcijferd (cf. Bibliografie). Je kan de geheimen ook gewoon laten verklappen in een kringgesprek. Elke leerling licht een tipje van de sluier op door drie tips te geven over zijn of haar geheim. Of medeleerlingen stellen vragen en de geheimbezitters mogen enkel met ja of nee antwoorden. Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1 en 3.7 Sociale Vaardigheden - 1 Relatiewijzen - 1.8
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
De titel op de cover van het boek is typografisch erg interessant en biedt kansen om creatief te schrijven. Het is een mooie combinatie van kleur, contrast en vorm. Bespreek vooraf klassikaal de cover waarbij je voldoende aandacht schenkt aan de typografie van de titel. Daarna laat je de leerlingen een fictieve titel van een boek bedenken. Dat kan eventueel een boek zijn over hun geheim. Wie het geheim niet verklappen wil, kan mysterieus blijven. Laat de titel vormgeven op papier in A4- of A5-formaat. In een volgende stap laat je hen een passende rug en een fictieve achterflaptekst bedenken. Tot slot kan je de cover op een afgevoerd boek kleven, waardoor je een nieuw boek krijgt. Dezelfde opdracht kan je ook toepassen op Tobie Lolness. Muzische vorming - 1 Beeld - 1.3 en 6 Attitudes - 6.4 en 6.5 Joe Zabbidou heeft een veelkleurige kikker als huisdier. Hij bewaart die in een glazen bak op de toonbank. De kikker speelt een belangrijke rol verderop in het verhaal. In Hoofdstuk 44 (‘Blad gescheurd uit Amfibieën van het zuidelijk halfrond’) krijg je een verklaring voor het gedrag van de (pijlgif)kikker. Laat leerlingen individueel of in groepjes informatie over gifkikkers bekijken (cf. Bibliografie) en geef er enkele eenvoudige opdrachtjes bij. Enkele interessante websites: - www.zoo-logics.com/reptielen/amfibieen.htm - users.telenet.be/pijlgifkikkers.be/gifkikkers.html - nl.wikipedia.org/wiki/Pijlgifkikkers - www.gifkikker.nl/Gifkikkers/tabid/53/Default.aspx Wereldoriëntatie - 1 Natuur - Levende natuur, 1.3 en 1.4 en 7 Brongebruik
Verwante titels De naam van dit boek is geheim, Pseudonimus Bosch, Querido, 2008 Het geheim van Villa Argo, Ulysses Moore, Bakermat, 2006 (meerdelige reeks)
Bibliografie Cryptodinges: geheime geschriften en raadsels ontcijferd, Siska Goeminne, Ingrid Verbauwhede en Nanne Meulendijks (ill.), Lannoo, 2008 Geheimtaal: dema gi schewerel dvangeh eimsch rifte nenver borge nscha tten, Henk Hokke, Cantecleer, 2002 Kikkers, Martin Schwabacher, Corona, 2005 Lichtjes in je ogen, Hans en Monique Hagen, Marit Tornqvist (ill.), Querido, 2006 Misschien een olifant, Hans en Monique Hagen, Marit Törnqvist (ill.),Van Goor, 1990
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Lestip 3 Linus Linus Mieke Versyp, Sabien Clement en Pieter Gaudesaboos (ill.) Lannoo, 2007
Over het boek Dit bijzondere prentenboek vertelt het verhaal van Linus, een eenzaam kind in een saaie buurt. Hij is wanhopig op zoek naar een vriendje maar zijn – duidelijk verdrietige – mama helpt hem niet. Plots staat zijn grote broer voor de deur. Hij heet Boris, is drijfnat en in zijn zak spartelt een visje. Bovendien vertelt Boris de meest fantastische verhalen over een pingpongballenfabriek, een wonderbaarlijke boom en een grote witte vlakte. Een troostfantasie met verrassende details. Fascinerend en ontroerend.
Aan de slag Aanzet Vraag de leerlingen vooraf om fruitstickertjes mee te brengen. Die zijn een opvallend element in het boek. Je vindt ze o.a. terug in het binnenwerk van het boek en op de deuren van Linus’ nachtkastje. De dag waarop je het boek introduceert hang je enkele wegwijzers op in de buurt van je klas. Daarop kan staan: ‘Naar mijn klas’- ‘Ik wacht op je’- ‘Je bent er bijna’. Op die manier prikkel je de nieuwsgierigheid en maak je een link met de zoektocht van Linus naar een vriend. Meer wegwijzers vind je in het boek op pagina 4.
Verwerkingsactiviteiten Lees het verhaal van Boris en de wonderbaarlijke boom voor. De leerlingen vraag je aandachtig te luisteren: nadien moeten ze een aantal prenten in de goede volgorde zetten.Vermeld vooraf ook duidelijk de titel van het verhaal,
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
leg uit dat het verhaal een fragment is uit Linus en toon de cover. Bespreek kort met de klas wat er op de cover staat. Nederlands - 1 Luisteren - 1.5 Begin bovenaan op pagina 27 naast het titelblad van ‘Boek Nr. 2’ (cf. ‘Twijgjes en bladeren vlogen rakelings langs mijn oren. Boven mij ging de wolf woest te keer...’) en eindig onderaan op pagina 31 (cf. ‘… aan mijn grote broer stond op de envelop’). Na het fragment stel je volgende vraagjes: - Wie speelde er mee in het verhaal? - Kon je het verhaal goed volgen? Waren er moeilijke stukjes bij? Welke? - Hoe vond je het verhaal? Spannend, grappig, geheimzinnig…? - Kom je te weten waar en wanneer het verhaal zich afspeelt? - Kan iemand het verhaal kort opnieuw vertellen? - Ben je de namen van de twee broers die de hoofdrol spelen in dit verhaal te weten gekomen? Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Maak een kopie van de laatste twee pagina’s – een soort stripverhaal - van het fragment.Verwijder de nummertjes die de volgorde aangeven. Zorg ervoor dat er ruimte overblijft om de twintig nummers opnieuw aan te vullen. Kleef bijvoorbeeld blanco ronde stickertjes op de oorspronkelijke nummers.Vraag aan de leerlingen om de verhaalfragmentjes te nummeren. Daarna zoeken de leerlingen een kleur die volgens hen bij de fragmenten hoort. Ze brengen die aan op de tekeningen. Dat kan met verschillende materialen (ecoline, krijt, verf, potlood…), afhankelijk van wat ze willen kleuren en welk effect ze beogen om een stemming weer te geven. Ze mogen ook kiezen om met die kleur kleine details op te vullen of er een groter vlak kleur mee te geven. Nederlands - 3 Lezen - 3.5 Muzische vorming - 1 Beeld - 1.5 Bespreek na afloop met de leerlingen de mogelijke oplossingen en laat ze vertellen waarom ze een bepaalde volgorde kozen.Vergelijk hun ingekleurde versie met het originele prentenboek. Toon ook de vorige pagina’s die je voorlas. Bespreek: - Wat vinden jullie van de originele kleuren? - Zijn ze goed gekozen ? Waarom (niet)? - Welke versies van je medeleerlingen vind je geslaagd? Waarom? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3 Het bovenstaande fragment leent zich ook tot een speloefening. Herschrijf het tot een dialoog (of laat je leerlingen dat doen) tussen Boris, de wolf en de
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
vier wezentjes. Laat het fragment een aantal keer expressief lezen door verschillende leerlingen voor je het laat spelen. Met enkele eenvoudige attributen (appels, envelop, een tafel of bank als boom) en wat fantasie krijg je een mooi stukje teksttoneel of improvisatietheater. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.6 Blader nu doorheen het ganse boek.Vermeld kort waarover het gaat en lees eventueel het begin van het boek voor tot pagina 12 (cf. ‘… wie kan spelen, kan ook opruimen’, zei ze. ‘Vooruit’’). Nederlands - 4 Schrijven - 4.8 Laat de leerlingen vooral kennismaken met de overige prenten en de uitgekiende vorm van het boek.Vraag naar hun reacties en vermeld dat het boek vorig jaar de Gouden Uil Jeugdliteratuur kreeg vanwege die speciale combinatie tussen illustraties en tekst. Bijzonder is vooral dat twee illustratoren samen aan de slag gingen: Pieter Gaudesaboos en Sabien Clement. Laat je leerlingen kennismaken met enkele andere werken van de illustratoren (cf. Bibliografie) en laat hen op de websites www.gaudesaboos.be en www.sabienclement.be kijken. Halen ze daarna de stijlen van beide illustratoren uit Linus? Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.3
En verder Je kan de leerlingen een affiche laten maken van dit boek.Vraag hen om niet de originele cover te gebruiken, maar een pagina uit het boek als basis voor de affiche. Geef de opdracht om reclame te maken voor het boek. Op de affiches moeten de belangrijkste gegevens komen (auteur, illustratoren, uitgeverij), net als een korte inhoud en/of waardering. Nederlands - 4 Schrijven - 4.4 en 4.7 Je kan de fruitstickertjes die de leerlingen meebrachten verwerken in één gezamenlijke klassikale affiche. Laat de leerlingen bijkomend zelf stickertjes ontwerpen. Gebruik daarvoor allerlei soorten blanco stickertjes. Linus kan het thema van de stickertjes zijn, maar de leerlingen kunnen zich ook laten leiden door de andere Jeugdboekenweek-boeken of de overige boeken van Pieter Gaudesaboos en/of Sabien Clement. De stickers in Linus zijn overigens allemaal door Gaudesaboos ontworpen: het zijn imitaties van bestaande stickers of verwijzingen naar zijn vroeger werk. Maak ook gebruik van de Jeugdboekenweek-zegeltjes die Pieter Gaudesaboos ontwierp. Bestellen kan op www.jeugdboekenweek.be Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
Het boek biedt een leuke instap rond het thema ‘verzamelen’. Je vindt er naast de verzameling fruitstickertjes ook een aantal originele postzegels met spreekwoorden. Je kan een klasgesprek houden over wat kinderen (en volwassenen) zoal verzamelen en waarom ze dat doen. Ook bijzondere en originele verzamelingen kunnen zo aan bod komen. Een interessante interactieve website ter aanvulling hiervan is www.nooitgenoeg.be van Tapis plein en www.vlaanderenverzamelt.be van de vzw Volkskunde Vlaanderen. Tapis plein bracht naar aanleiding van de familie-expo Nooit genoeg ook een gelijknamige publicatie uit met 50 privé-collecties en evenveel portretten van de verzamelaars.Voor kinderen verscheen in dit kader Briek van Pieter Gaudesaboos. Nederlands - 2 Spreken - 2.1 en 2.2 Met een kringgesprek ga je na hoe de leerlingen het boek gesmaakt hebben. Laat ze zich voorstellen dat ze het boek moeten promoten bij andere leerlingen. - Is het een grappig, humoristisch boek? - Welk gevoel had je na het beluisteren of lezen van het verhaal? - Aan welk soort lezers zou je Linus aanraden? - Stel dat je het in een catalogus moet plaatsen, welke trefwoorden zou je aan Linus toekennen? Check ook hoe leerlingen omspringen met de diepere laag in Linus: - Herken je het gevoel van het verdriet, van iemand missen? - Herken je de troost van een fantasievriendje? Wereldoriëntatie - Mens - 3.1
Bibliografie 1, 2, 3 piano, Pieter Gaudesaboos, Lannoo, 2005 Briek, Annick Lesage, Pieter Gaudesaboos (ill.) en Lieven Gouwy (muziek), Lannoo, 2008 De aap komt uit de mouw, Sabien Clement, Lannoo, 2005 En iedereen ging op zijn mieren zitten, Paul de Moor en Sabien Clement (ill.), Lannoo, 2008 Het grote verlangen, Dorien en Sabien Clement (ill.), Lannoo, 2006 Hoe oma plots verdween, Pieter Gaudesaboos, Lannoo, 2004 Lodewijk de koningspinguïn, Dimitri Leue en Sabien Clement (ill.), Lannoo, 2004 Negen schijfjes banaan, op zoek naar een plekje om te slapen, Pieter Gaudesaboos, Lannoo, 2004 P. en ik, Geert de Kockere, Sabien Clement (ill.), De Eenhoorn, 2002 Roodlapje, Pieter Gaudesaboos, Lannoo, 2004 Stad, Koen de Poorter en Pieter Gaudesaboos (ill.), Lannoo, 2005 Sunjata, Pieter Embrechts en Sabien Clement (ill.), Lannoo, 2008 Nooit genoeg: over verzamelen en verzamelaars, Tapis plein vzw, Lannoo, 2008
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Lestip 4 Raven’s gate Raven’s gate Anthony Horowitz Facet, 20072
Over het boek Na een mislukte overval wordt de 14-jarige Matt in een heropvoedingproject geplaatst. Hij komt terecht op een boerderij op het platteland waar ontsnappen onmogelijk is. ’s Nachts ontdekt hij in de bossen rondom het dorp een ontmantelde kerncentrale waarmee vreemde dingen aan de hand zijn. Langzaam maar zeker komt hij te weten dat iedereen in de kleine gemeenschap betrokken is bij de terugkeer van Het Kwaad. Eenmaal in handen van de handlangers van het Kwaad blijkt Matt als offer te dienen tijdens een oud magisch ritueel. Hoe dieper Matt bij de gebeurtenissen rond Ravenpoort betrokken raakt, hoe bloedstollender dit spannende verhaal wordt…
Aan de slag Aanzet Toon vooraf de cover van Raven’s gate. Toon eventueel ook de covers van de twee vervolgdelen Evil Star en Nightrise.Vooral de covers van de drie laatste uitgegeven boeken passen prima bij de inhoud en sfeer van de verhalen. Laat vijf korte instrumentale muziekfragmenten horen (bijvoorbeeld van Vangelis, Morricone, Wim Mertens, Philip Glass, Craig Armstrong...). Leerlingen kiezen er een fragment uit dat best bij de inhoud van het boek past. Ze beargumenteren hun keuze. Probeer één fragment unaniem te selecteren. Later gebruik je dat fragment als achtergrondmuziek bij de spannende passages in het boek. Muzische vorming - 2 Muziek - 2.1
2 Ravenpoort werd in 2007 door Facet opnieuw uitgegeven met als titel Raven’s gate. Naast de titel zijn ook omslag en
lay-out binnenin vernieuwd, inhoudelijk is het boek volledig identiek.
Lestips Jeugdboekenweek 2009– zesde leerjaar
|
Ga kort in op de titel en subtitel van het boek: Raven’s gate en De kracht van vijf. Peil naar de verwachtingen: - Wat zou (een) Raven’s gate zijn? - Welke soort poorten ken je? - Waarom gebruikt de schrijver een tweede titel? - Wat zou het cijfer vijf betekenen? - Wat valt je op aan het logo van De kracht van vijf dat afgebeeld staat op de cover (vijf kleine cirkels in een grote cirkel)? Als je al wat verklappen wil, kan je een leerling de achterflaptekst laten lezen. De subtitel wordt er duidelijk in verklaard. Nederlands - 2 Spreken - 2.5
Verwerkingsactiviteiten Anthony Horowitz is een meesterverteller. Het verhaal stuwt vooruit, elk hoofdstuk eindigt met een flinke cliffhanger en lijkt wel geschreven als een filmscenario. Daardoor is het boek erg bruikbaar voor expressief lezen. Werk met vier fragmenten die een mooi beeld geven van het verhaal. f r ag m e n t
1 - ‘ jay n e
duiverell’
Het fragment begint met ‘Ze waren de roltrappen van Holborn metrostation aan het repareren’ (p.36) en eindigt met ‘Om de een of andere reden had Will Scott zichzelf omgebracht’ (p.41). Je onderbreekt het fragment halfweg op pagina 37 na ‘Toen draaide Jayne Duiverell zich om’. - Wat voor iemand is Jayne Duiverell, denk je? - Hoe loopt dit fragment af volgens jou? Waarom? Geef de opdracht om in minstens honderd woorden te verzinnen hoe het fragment afloopt. Als beginzin gebruiken de leerlingen de slotzin van het zopas gelezen fragment. Om te voorkomen dat enkel vlotte schrijvers tot een goed resultaat komen, bereid je de schrijftaak klassikaal voor met een aantal gerichte vragen: - Waar is het verhaal gestopt? - Wat zou de eerste gebeurtenis kunnen zijn die daarop volgt? - Wie doet daarin mee ? Duikt er nog een extra personage op? - Waar speelt het verhaal zich af ? Welke bijzondere (enge?) plaats zou dat kunnen zijn? - Wanneer vindt de gebeurtenis plaats? Welk vreemd of belangrijk tijdstip kan je bedenken? - Wordt het spannend, griezelig, romantisch, grappig, avontuurlijk…? - Hoe loopt de gebeurtenis af? Wat zijn de gevolgen? Laat leerlingen in duo’s over de vragen nadenken. Daarna schrijven ze het verhaal uit, alleen of per twee. Nadien mogen enkele leerlingen hun frag-
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
ment voorlezen. Lees dan pas het originele slot van het eerste fragment. Bespreek kort met de leerlingen de afloop en of die strookte met hun verwachtingen. Als hulpmiddel kan je het fragment situeren en een aantal personages ‘introduceren’. Schrijf de namen van de personages uit het verhaal op een strook papier. Noteer, eventueel klassikaal, de gegevens die de leerlingen al weten. Wie wil kan een robotfoto maken van de personages. Hang alles op een prikbord. Zo krijg je, net als in detectiveseries op tv, een overzichtsbord met alle info.Vul het prikbord steeds verder aan. Nederlands - 4 Schrijven - 4.4 en 4.7 en 4.8 f r ag m e n t
2 - ‘ m at t
p ro b e e rt t e o n t s n a p p e n ’
Het fragment begint met ‘Het kostte Matt maar even om naar het kruispunt te fietsen’ (p.71) en eindigt met ‘Hij draaide zijn fiets en peddelde traag terug naar de boerderij’ (p.74). Na het lezen bespreek je het fragment: - Wat gebeurt er volgens jullie met Matt? - Waarom kan hij niet ontsnappen? - Wat zou Jayne Duiverell met hem van plan zijn? Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Nederlands - 2 Spreken - 2.5 Voor je de twee volgende fragmenten leest, situeer je ze in het verhaal.Vertel dat Matt en een bevriend journalist, Richard Cole, op bezoek gaan bij professor Dravid. Die werkt in het Museum voor Natuurlijke Historie in Londen. Het derde fragment vindt plaats tijdens hun gesprek met de professor, het vierde fragment onmiddellijk daarna. f r ag m e n t
3 - ‘de
b e wa k e r va n h e t m u s e u m ’
Het derde fragment begint met ‘Er was ’s nachts maar één bewaker in het museum’ (p.188) en eindigt met ‘Hij keek niet één keer om’ (p.190). - Wat is er volgens jullie aan de hand? - Vind je dat bewaker zomaar zijn post zomaar mag verlaten? Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Nederlands - 2 Spreken - 2.5 f r ag m e n t
4 - ‘de
d o o d va n p ro f e s s o r d r av i d ’
Het vierde fragment begint met ‘De drie verlieten het kantoor’ (p.198) tot ‘En de deuren zaten op slot’ (p.199). - Wie heeft de professor vermoord? Waarom zou dat gebeurd zijn? - Denken jullie dat Matt en Richard nog kunnen ontsnappen? Je vertelt de leerlingen dat het verhaal vanaf nu naar een ongelooflijk spannend einde gaat. Daarna krijgt iedereen die het boek wil lezen nu de kans om
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
dat te doen. Het kan interessant zijn om meerdere exemplaren in de klas te hebben. Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Nederlands - 2 Spreken - 2.5
En verder De vier bovenstaande fragmenten kan je gebruiken om expressief lezen in te oefenen. Geef voldoende voorbereidingstijd en enkele tips: - Las voldoende pauzes in, zeker op spannende momenten. Duid de pauzes vooraf aan. - Zoek moeilijke woorden op en herhaal ze even voor jezelf. - Varieer in intonatie en volume. - Lees niet te snel. - Kijk je publiek aan als je voorleest. De muziekfragmenten die ze eerder in de aanzet uitkozen, speelt op de achtergrond, als ondersteuning. Bespreek achteraf kort of de muziek het voorleesmoment spannender maakte. Breng één van de fragmenten later opnieuw voor de vijfdeklassers om ze nieuwsgierig te maken naar de boeken van Anthony Horowitz. Zwakkere lezers kan je een makkelijker stukje laten voorlezen of een uitspraak van een personage. Zo vallen ze niet uit de boot. Laat de leerlingen een bladwijzer maken met titel en korte inhoud van enkele van zijn boeken. Dat geven ze mee als geheugensteuntje voor de vijfdeklassers die een boek van Horowitz willen lezen. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.6 De hoofdpersonages uit Raven’s gate worden door Horowitz zeer uitvoerig en beeldend beschreven. Dat maakt ze erg bruikbaar voor eenvoudige improvisaties. Tijdens de fragmenten die eerder aan bod kwamen, maakten de leerlingen al kennis met enkele personages zoals Matt, Jayne Duiverell, de bewaker uit het museum en professor Dravid. Een leerling kiest een personage en neemt plaats op een stoel vooraan in de klas of als deel van een kring, wat minder bedreigend is. Je stelt zelf enkele beginvragen die de leerlingen beantwoorden vanuit het gekozen personage. Ze passen hun intonatie en stemvolume aan, maar ook hun mimiek en lichaamstaal. Overloop vooraf nog eens de informatie over de personages die jullie op het overzichtsbord verzameld hebben. Enkele instapvragen zijn: - Wie zijn je beste vrienden? - Wat kan je goed? - Wat zijn je lievelingskleren? - Waar word je echt blij van? Wanneer was je voor het laatst erg kwaad? - Welke muziek vind je mooi?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Daarna laat je de leerlingen nog enkele vragen bedenken. Benadruk dat het de bedoeling is te achterhalen wat iemand denkt en voelt. Bruikbare scènes zijn de inbraak in het pakhuis met als personages de nachtwaker, David en zijn spitsbroeder Kelvin (p.11-19); de ontmoeting tussen Jayne Duiverell en haar overvaller (p.36-37) en de ontdekking van de krachtcentrale in het midden van het woud (David en Tom Burgess, p.77-83). Situeer het fragment in het verhaal. Je laat hen het improvisatiemoment voorbereiden aan de hand van een aantal vraagjes (cf. de schrijfopdracht bij Fragment 1 uit de verwerkingsactiviteiten). Na hun improvisatie geven jij en/of de rest van de klas korte, zo positief mogelijke feedback. Meer ideeën vind je in De mondenboom (cf. Bibliografie). Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5 en 3.6 en 3.7 Muzische Vorming - 6 Attitudes 6.4 en 6.5
Bibliografie Evil Star, Anthony Horowitz, Facet, 2007 Nightrise, Anthony Horowitz, Facet, 2007 De mondenboom: ideeën om toneel te spelen, Tanja Oostvogels en Herwig De Weerdt, Studio Tween (ill.), Afijn, 2005
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
Lestip 4 Rijmen en verzen Rijmen en verzen Roald Dahl en diverse illustratoren Rubinstein, 2007
Over het boek Deze nieuwe verzamelbundel bevat ongeveer alle gedichten en liedjesteksten die Roald Dahl ooit schreef. Naast enkele bekende sprookjesbewerkingen bevat de bundel heel wat liedteksten uit klassiekers als De Reuzenperzik en de Sjakie-verhalen. Quentin Blake zorgde voor de illustraties bij de zeven hoofdstukken en voor het omslag.Vijfentwintig andere illustratoren maakten tekeningen bij de gedichten. Het boek is een must voor elke (school)bibliotheek en een hebbeding voor iedere Dahlliefhebber!
Aan de slag Aanzet Zet voor de introductie van het boek een doos op een onopvallende plaats in de klas. Je schrijft erop: ‘Opgelet!’ – ‘Gevaarlijk beest!’ – ‘Allergisch voor verwende kinderen’ – ‘Niet openmaken’ – ‘Rotbeest’. Willen leerlingen de doos openen, zeg hen dan dat ze daarvoor eerst de naam van het beest moeten raden. Om de dag (of om de halve dag of elk lesuur) geef je hen een aantal tips: ‘Ik ben een zoogdier’, ‘Ik woon in Amerika’, ‘Ik ben familie van de luiaard’, ‘Helaas heb ik geen tanden’, ‘Ik heb een lange tong en een kleine maag’, ‘Ik lust graag kleine wriemelende diertjes’… Als ze ‘miereneter’ antwoorden, open je de doos. Haal er de afbeelding van het beest uit. Daarna nemen de leerlingen plaats in kleine groepjes. Ze krijgen de opdracht om de naam van een persoon te vinden. Geef opnieuw tips die meer onthullen over Roald Dahl, zonder meteen te verklappen dat het om een auteur gaat: ‘Ik werd geboren in Wales in 1916’, ‘Mijn ouders waren Noors en noem-
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
den mij naar de beroemde ontdekkingsreiziger Roald Amundsen’, ‘Ik was piloot tijdens WOII’, ‘Toen ik werd overgeplaatst naar Washington, startte mijn schrijversloopbaan’, ‘Mijn eerste verhalen verschenen in een Amerikaanse krant’, ‘Volwassenen zijn vaak slechteriken in mijn boeken’, ‘Ik schreef Rotbeesten en Rijmsoep’, ‘Ik overleed in 1990’, ‘Veel van mijn boeken zoals De fantastische meneer vos werden bekroond’, ‘Mijn boeken Sjakie en de chocoladefabriek, Mathilda, de GVR en De heksen werden succesvol verfilmd’. Elk groepje krijgt een paar dagen de tijd om het verband tussen een ‘miereneter’ en ‘Roald Dahl’ te zoeken. Maak een gleuf in de miereneterdoos, elk groepje steekt er zijn oplossing in. Bespreek en vergelijk de antwoorden. Lees daarna het gedicht ‘De Miereneter’ (p.82-87) voor en introduceer het boek. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Wereldoriëntatie - 1 Natuur - Levende natuur 1.3 en 7 Brongebruik Hou een kort gesprek over Roald Dahl: - Ken je nog andere boeken van Roald Dahl? - Vind je zijn verhalen interessant, leuk, spannend…? Waarom? - Heb je al een verfilming gezien van één van zijn boeken? Wat vond je ervan? Zorg voor een zo groot mogelijk boekenaanbod van Roald Dahl in de klas.
Verwerkingsactiviteiten Vraag de leerlingen om enkele sprookjesfiguren op te sommen. Lees het gedicht ‘Wek met kinderen’ (p.124-126), imiteer een akelige (sprookjes)heks. Vooraf geef je hen de opdracht om zo snel mogelijk de naam van de sprookjesfiguur te noteren. In de laatste zin van het gedicht wordt het antwoord trouwens gegeven. Nadien vraag je om zoveel mogelijk sprookjes en verhalen op te noemen waarin ‘heksen’ voorkomen. Je laat hen bovendien zoveel mogelijk afbeeldingen van heksen meebrengen. Hou een gesprek over alle mogelijke soorten heksen. Het gesprek en de afbeeldingen dienen als opwarmertje voor een dramamoment rond heksen. De leerlingen nemen plaats in een grote ruimte. Ze moeten voldoende bewegingsruimte hebben. Geef enkele opdrachten: ontwaken, zichzelf opknappen, een kijkje nemen in de glazen bol… Daarna geef je hen stemopwarming. Kies een spreuk uit die ze op alle mogelijke manieren uitspreken: zacht alsof niemand hen horen mag, geheimzinnig, woedend, bezwerend… Ze doen dit gelijktijdig zodat iedereen ongestoord zijn heksentype kan spelen en met zijn intonatie kan variëren. Leerlingen die dat willen kunnen als keuzeactiviteit (bijvoorbeeld als opdracht bij contractwerk) de ’Verklaring van de opperheks’ (p. 155) helemaal verkleed
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
en zo expressief mogelijk voor anderen brengen. In Kijk maar uit, het stikt hier van de griezels, een leuk (en iets ouder) gedichtenboek van Colin MacNaugthon (cf. Bibliogafie) vind je ook erg bruikbare gedichten voor deze opdracht. Bekijk als afsluiter een filmfragment uit Heksen, bijvoorbeeld waarin de opperheks haar verklaring geeft. Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.4 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 en 3.5 en 3.6 en 3.7 Ga na wat je leerlingen weten over Sneeuwwitje en de zeven dwergen: - Welke personages spelen mee in het sprookje? - Op welke plaatsen speelt het zich af? - Wie kan het sprookje kort navertellen? - Vind je het sprookje van Sneeuwwitje interessant, grappig, saai…? Waarom? Lees daarna de versie van Roald Dahl voor (p.26-36). Toon de prenten van Babette Cole. Laat de leerlingen reageren: - Wat vond je van Roald Dahls versie? - Welke stukjes vond je spannend? - Welke waren grappig? Waarom? - Wat heeft Dahl veranderd aan het originele sprookje? Wat vind je daarvan? Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.5 Je eindigt deze les met het gedicht ‘Meester Waardeloos’ op pagina 186, een gedicht dat nog nooit eerder in het Nederlands verscheen. Geef de leerlingen nog mee dat in Rijmen en verzen wel meer nieuwe gedichten zijn opgenomen en dat er behalve sprookjes ook heel andere gedichten in staan.
En verder De vele illustraties in Rijmen en Verzen zijn mooi en erg divers. Laat de leerlingen van de diversiteit proeven en een waardeoordeel uitspreken. Kies een tiental illustraties uit, bijvoorbeeld die op pagina’s 29, 38, 45, 72, 103, 125, 132, 160 en 172.Vraag aan de leerlingen om een Top 3 of Top 5 te maken van de reeks afbeeldingen. Sta stil bij de techniek en het materiaal die de verschillende illustratoren gebruikten: pentekeningen, collagetechniek, computertekeningen, acrylverf… Achtergrondinformatie vind je in Kinderboeken illustreren (cf. Bibliografie). Over elke prent spreken kinderen de leerlingen een waardeoordeel uit. Bereid de oefening voor door vooraf enkele bruikbare woorden aan te reiken: kleurrijk, fantasievol, verrassend, realistisch, grappig, somber, sprookjesachtig, expressief, kunstzinnig, teder, gezellig, eenvoudig, energiek, gevoelig, artistiek, kwetsbaar, poëtisch, schokkend, hard, chaotisch… Zo vermijd je dat ze elke prent ‘mooi’ of ‘lelijk’ vinden.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Als volgende stap kan je leerlingen een eigen verhaal of gedicht laten illustreren in de stijl die ze het meest waardeerden. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en 1.5 Het boek bevat een twintigtal zeer korte gedichten en/of liedjesteksten. Je laat ze door de leerlingen kopiëren op een kaart, eventueel met een illustratie. Uit een A4 haal je makkelijk vier kaartjes. Daarna kan je ze overal in de school verspreiden. Maak er eventueel een scheurblokje van en leg het neer of hang het op plaatsen waar veel leerlingen passeren. Je vindt korte gedichten op pagina’s 14, 19, 80, 131, 152, 153, 155, 160-161, 164, 166, 167, 169, 170, 171, 172, 174, 175, 180, 186 en 188. Zo kunnen leerlingen uit andere klassen op een ongedwongen manier kennismaken met de gedichten van Roald Dahl. Nederlands - 4 Schrijven - 4.7 De gedichten/liedteksten uit Rijmen en verzen rijmen haast allemaal. Oefeningen rond rijmen en associaties – inhoudelijke verbanden tussen woorden – zijn daarom erg zinvol. - Je zet de leerlingen in een kring en doet een ‘associatieronde’. Geef een woord op. Een leerling zegt op zijn of haar beurt welk woord hij of zij daarmee associeert. Hij of zij geeft weer een nieuw woord op voor de associatie-oefening. - Je doet dezelfde oefening, maar je laat iedere leerling de uitgang van het woord herhalen, bijvoorbeeld: duizendpoot – oot - Je maakt nu een woordenslang van afwisselend associëren en rijmen, bijvoorbeeld: • Leerling 1: geeft een woord; inktvis • Leerling 2: herhaalt drie keer de uitgang : is, is, is en rijmt meteen: bis • Leerling 3: associeert op bis: publiek • Leerling 4: iek, iek, iek: kriek • Leerling 5: fruit • Leerling 6: uit, uit, uit: huid - Laat de leerlingen nu rijmend verhalen bouwen. • Ieder voegt eerst één, daarna twee korte zinnetjes toe aan een verzonnen verhaal. • De eerste zin rijmt op de tweede zin van je voorganger, je tweede zin bouwt verder aan het verhaal (rijmschema ab bc cd…), bijvoorbeeld: ° Leerling 1: Kasper woonde in een hol, hij was een slimme rat ° Leerling 2: Elke dag was er wel wat, vandaag had hij bezoek ° Leerling 3: Hij droeg zijn coole broek, vanmorgen nog gekocht ° Leerling 4: Met veel zorg uitgezocht…
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
Kies een tekening uit Rijmen en Verzen. Leerlingen verzinnen er een gedicht bij (op voorwaarde dat ze het originele gedicht bij die tekening nog niet lazen). Geef hen wel de eerste en de laatste zin van het originele gedicht op. Bruikbaar zijn: ‘Krokodillengedicht’ (p.160-161), ‘Het lied van de giraffe’ (p.164-165) en ‘Plusser dan plus’ (p.171). Leerlingen voor wie de opdracht te moeilijk is, help je uiteraard een handje met dichten. Muzische Vorming - Attitudes 6.4 Nederlands - 4 Schrijven - 4.8 Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.3
Bibliografie Roald Dahl schreef talloze boeken voor kinderen en volwassenen. Naast zijn inmiddels klassiek geworden verhalen maakte hij ook een aantal boeken met enkel gedichten. Een aantal hiervan is opgenomen in Rijmen en Verzen. Heel wat gedichten zijn ook verkrijgbaar als luister-cd. Gruwelijke rijmen, Roald Dahl en Quentin Blake (ill.), De Fontein, 2005 Het grote, grimmige, grandioze, griezelige, gruwelijke Roald Dahl luisterboek, Roald Dahl, Rubinstein, 2003 Kijk maar uit want het stikt hier van de griezels, Colin MacNaughton, Zirkoon, 1989 Rijmsoep, Roald Dahl en Quentin Blake (ill.), De Fontein, 1990 Rotbeesten, Roald Dahl en Quentin Blake (ill.), De Fontein, 2006 Rotbeesten & gruwelijke rijmen, Roald Dahl, Rubinstein, 2006 Kinderboeken illustreren, Martin Salisbury, Librero, 2005
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Lestip 5 Tobie Lolness Tobie Lolness Timothée de Fombelle en François Place (ill.) Querido, 2007
Over het boek Tobie Lolness is dertien jaar en anderhalve millimeter groot. Hij woont met zijn ouders en de rest van het boomvolk in een reuzeneik. Dan doet zijn vader een revolutionaire uitvinding maar hij weigert zijn geheim prijs te geven. De familie Lolness wordt verbannen naar de Ondertakken en uiteindelijk zelfs ter dood veroordeeld. Tobie kan vluchten, maar wordt op de hielen gezeten door zijn eigen volk. Een boeiend avontuur over liefde, vriendschap en verraad, over omgaan met de natuur, over macht en corruptie, over verdriet en eenzaamheid. Een verhaal dat zonder twijfel zorgt voor uren onvervalst leesplezier.
Aan de slag Aanzet Vraag de leerlingen om een zo klein mogelijk voorwerp – bij voorkeur kleiner dan vijf millimeter – mee te brengen: het hoofdpersonage in Tobie Lolness is immers maar anderhalve millimeter groot. Zet de titel van het boek achterstevoren op bord: ssenlol eibot. Laat hen de titel ontcijferen.Vraag daarna of ze in Tobie Lolness anderstalige woorden herkennen: lolness lijkt sterk op loneliness (‘eenzaamheid’). Dat is op zich een verwijzing naar het verhaal. Toon de cover van het boek. Zo zien de leerlingen meteen waar het verhaal zich afspeelt, namelijk in een boom. Lees daarna de achterflaptekst, verwijs naar de voorwerpen die de leerlingen meebrachten. Wandel, indien mogelijk, even met je leerlingen naar de dichtstbijzijnde boom. Hou enkele van hun voorwerpen tegen de boom. Zo visualiseer je hoe groot en immens de boom is voor Tobies volk. Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 en 6 Taalbeschouwing - 6.3
Lestips Jeugdboekenweek 2009– zesde leerjaar
|
Verwerkingsactiviteiten Lees het eerste hoofdstuk voor, van pagina 9 tot 16: het is spannend en zet meteen de toon van het verhaal. De leerlingen maken er kennis met Tobie en de ernstige situatie waarin hij verkeert.Verklap de titel van het hoofdstuk nog niet. Hou een gesprek: - Wat vond je van het fragment? - Was het spannend, grappig, geheimzinnig, ontroerend, … ? Waarom vond je dat? - Wie zou Elisha zijn (een vriendin van vroeger)? - Zal Tobie erin slagen om uit handen van zijn achtervolgers te blijven? Vertel over de inhoudsopgave achteraan in het boek. De hoofdstuktitels in die inhoudstafel onthullen meer over het verhaalverloop. Schrijf enkele sprekende titels op, ook die van het eerste hoofdstuk (bijvoorbeeld: ‘de race tegen de winter’, ‘de zwarte weduwe’, ‘levend begraven’, ‘de hel van het graf ’, ‘het geheim van Balaïna’, ‘in het nauw gedreven’, ‘de haat’, ‘vod’, ‘Nils Amen’, ‘nachtvlinder’). - Zijn de titels goed gekozen? Waarom (niet)? - Verklappen bepaalde titels je iets over het verhaal? Wat dan? - Welk hoofdstuk schept de grootste verwachtingen bij jou? - Welke hoofdstukken zitten volgens jou in het begin van het verhaal? Welke aan het eind? Waarom denk je dat? - Welke titel hoort bij het fragment dat ik net las, denk je? Daarna kiest de klas één hoofdstuk uit dat je gedeeltelijk of volledig voorleest. Tot slot nodig je leerlingen uit om het boek helemaal te lezen. Nederlands - 2 Spreken - 2.5 De Franse uitgeverij Gallimard, maakte een website waarop Tobie Lolness: op de vlucht en het vervolg Tobie Lolness: de ogen van Elisha worden voorgesteld (www. gallimard-jeunesse.fr/tobie). De site is gemaakt in de stijl van het boek en bevat beperkte maar interessante informatie, weliswaar in het Frans. Je laat de leerlingen informatie opzoeken over de auteur en de hoofdpersonages (Tobie en Elisha). Je kan ook fragmenten uit beide boeken beluisteren in het Frans. Je laat het vijf minuten lange fragment uit het eerste boek horen. Leerlingen proberen zoveel mogelijk informatie op te pikken. Als je Franstalige leerlingen in je klas hebt, laat je ze het fragment navertellen. De andere leerlingen noteren tijdens het luisteren herkenbare woorden. Je bespreekt de antwoorden en daarna lees je hetzelfde fragment, waarin Tobie kennismaakt met Elisha, in het Nederlands. Het gaat om het hoofdstuk ‘Elisha’. Het fragment begint op pagina 42 met ‘Honderd voet onder hem, midden in een enorme geblutste tak, lag een reusachtig meer’ en eindigt op pagina 45 met ‘Ik weet niet hoe ik weer thuis moet komen, zei Tobie, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was’. Wereldoriëntatie - 7 Brongebruik Frans - 1 Luisteren - 1.1 en 1.3
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
De titel op de cover van het boek is typografisch erg interessant en biedt kansen om creatief te schrijven. Het is een mooie combinatie van kleur, contrast en vorm. Bespreek vooraf klassikaal de cover waarbij je voldoende aandacht schenkt aan de typografie van de titel. Daarna laat je de leerlingen een fictieve titel van een boek bedenken. Laat de titel vormgeven op papier in A4- of A5-formaat. In een volgende stap laat je hen een passende rug en een fictieve achterflaptekst bedenken. Tot slot kan je de cover op een afgevoerd boek kleven, waardoor je een nieuw boek krijgt. Dezelfde opdracht kan je ook toepassen op Het zwarte geheimenboek. Muzische vorming - 1 Beeld - 1.3 en 6 Attitudes - 6.4 en 6.5
En verder Laat de leerlingen een kaart of plattegrond maken van de boom. Geef hen een aantal aanwijzingen uit het boek die ze in de plattegrond moeten verwerken, bijvoorbeeld: de kruin, de ondertakken, het gevaarlijke spinnenweb, de molen van Olmek, het domein van de Gladhuiden, de geheime grot, de gevangenis in een maretakbol, de fokkerij van snuitkevers, de holle tak, de grens, het meer van Elisha, het huis van Azlan de beul en het graf. De rest mogen ze erbij verzinnen. De leerlingen werken op A4- of A3-formaat en gebruiken natuurlijke bruinen groentinten. Leuke voorbeelden van fantasiekaarten vind je in Het boek van bang en in De kaart van alles (cf. Bibliografie). Muzische vorming - 1 Beeld - 1.6 Tobie Lolness speelt zich volledig af in een enkele reusachtige eik. En toch blijft die locatie boeien omdat de auteur er met allerlei fijne details een heuse wereld van maakt: van bloesems en maretakken over spinnenwebben van zwarte weduwes tot hars en insecten. Allemaal dankbare elementen voor een les Wereldoriëntatie. Wellicht vind je in je eigen methode of in die van je collega’s interessant materiaal om rond de verschillende natuurbegrippen te werken. In de bibliografie vind je heel wat interessante boeken, dvd’s en leerrijke websites ter inspiratie. Wereldoriëntatie - 7 Brongebruik en ICT - 6 Een belangrijk gegeven uit het verhaal is de verbanning van de familie Lolness naar ‘de Ondertakken’. Om het begrip ‘verbanning’ duidelijker te maken laat je de leerlingen op zoek gaan naar recente krantenartikels waarin het woord voorkomt.Vrijwel alle Vlaamse kranten bieden gratis toegang tot hun archief zodat de leerlingen met een enkele klik artikels met trefwoorden ‘verbanning’ en ‘verbannen’ kunnen opzoeken. De woorden worden gemarkeerd, iedere leerling licht kort zijn gevonden tekst toe. Op die manier krijgt het begrip ‘verbanning’ een duidelijke
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
|
en diverse invulling. Uiteraard kan ook Napoleons verbanning naar het eiland Elba ter sprake komen. Mogelijke nieuwssites zijn www.hln.be, www.hbvl.be, www.hetnieuwsblad.be, www.gva.be, www.demorgen.be, www.standaard.be. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.1 / 6.3 en ICT - 6
Verwante titel De minpins, Roald Dahl en Patrick Benson (ill.), De Fontein, 1992
Boeken en bronnen over bomen Bomen wereldwijd, Rudolf Wittmann, Stichting Kunstboek, 2003 Boom, ontdekken begint met één enkel woord, Gottmer, 2007 Het bomenboek, Christa Carbo, Henk Kneepkens en Dorothé Koolen (ill.), Ploegsma, 2005 www.hetklokhuis.nl (Kies achtereenvolgens voor de volgende onderdelen: ‘lees’, ‘de Klokhuisdossiers’, ‘biologie’ en ten slotte ‘bomen’)
Bibliografie De kaart van alles, Sara Fanelli, Querido, 1995 De ogen van Elisha, Timothée de Fombelle, Querido, 2008 Het boek van bang, Emily Gravett,Van Goor, 2007
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – zesde leerjaar
Makkelijk lezen De laatste trein, Bies van Ede en Camila Fialkowski (ill.), Zwijsen, 2007 Encyclopedie van de fantasie, Judy Allen en div. ill., Baeckens Books, 2008 Het dansende licht, Tonke Dragt en div. ill., Leopold, 2005 Ik zie, ik zie... een boek vol fantasie, Walter Wick en Jean Marzollo, Ploegsma, 2008 In Schemerland, Astrid Lindgren en Marit Törnqvist (ill.), Querido, 2007 Lafcadio, de leeuw die terugschoot, Shel Silverstein, Mozaïek, 2006
Lestips Jeugdboekenweek 2009– makkelijk lezen
|
Lestip 1 De laatste trein De laatste trein Bies van Ede en Camila Fialkowki (ill.) Zwijsen, 2007
Over het boek De lievelingsoom van Daan, oom Hans, koopt een oud stationnetje in Groningen. Het staat al jaren leeg en een trein komt er niet meer langs. De bewoners van het dorp vertellen dat het er spookt, maar daar heeft oom Hans nog niets van gemerkt. Hij renoveert het gebouw en Daan mag hem daarbij helpen. Wanneer Daan op een nacht wakker schrikt van een vreemd geluid, merkt hij in de wachtkamer een spookachtig personage op… Dit boek uit de reeks Zoeklicht dyslexie is speciaal geschreven voor kinderen die dyslectisch zijn. Het lezen wordt makkelijker en aantrekkelijker gemaakt door: - het speciaal voor dyslectici ontwikkelde lettertype, read regular; - het eenvoudige taalgebruik; - een kijkplaat met daarop de belangrijkste personages; - uitvouwplaten die tijdens het lezen kunnen worden geraadpleegd; - een luister-cd met het eerste hoofdstuk; - korte, toegankelijk geschreven hoofdstukken; - een overzichtelijke indeling en gebruik van licht getint papier; - kleurenillustraties die het verhaal ondersteunen. Het verhaal is eenvoudig, maar voldoende spannend om een brede groep leerlingen te boeien. Het is een uitstekende warmmaker voor andere titels uit deze reeks die leerlingen nadien zelfstandig kunnen lezen. Wie graag en goed leest, heeft hieraan een snel tussendoortje. Wie minder graag en goed leest krijgt op technisch vlak een doordacht opgebouwd verhaal op maat. De kloof tussen veellezers en niet-lezers, goede en minder goede lezers wordt er minder groot door.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Aan de slag Aanzet Ga in de bibliotheek op zoek naar zoveel mogelijk boeken uit de Zoeklicht Dyslexie-reeks of eerder verschenen reeksen. Stal ze uit zodat de leerlingen de covers kunnen bekijken. Ze wandelen rustig rond en nemen de informatie van de covers in zich op. Zelf vestig je vooraf even de aandacht op de titel, de illustratie, de sfeer die de illustratie oproept… Lees de achterflaptekst voor en vraag de leerlingen om de titel van het boek die bij de tekst hoort op een blad te noteren. Laat hen vervolgens naar de bijbehorende cd luisteren: het eerste hoofdstuk wordt er op voorgelezen. Wie dat wil kan het antwoord nog wijzigen voor de verschillende antwoorden worden vergeleken en gekoppeld aan het boek. Daarna werk je verder met de covers van de overige boeken. Die mogen nog steeds niet aangeraakt worden. Kopieer vooraf de achterflap van elk aanwezig boek, bovenaan voorzie je ruimte waarop leerlingen de titel kunnen noteren. Verdeel de klas in groepen. Elke groep leest de verschillende teksten en gaat op zoek naar de bijbehorende titels. Nadien worden de verschillende antwoorden vergeleken en krijgen de leerlingen de kans om de boeken in te kijken. Deze opdracht kan je ook onder de vorm van hoekenwerk of contractwerk laten uitvoeren. Achteraan in het boek staat een overzicht van de covers die behoren tot deze reeks. De leerlingen vullen dan individueel de titel van het vermoedelijk bijhorende boek aan op de eigen kopie. Laat je deze opdracht uitvoeren per twee dan bevordert dat het gezamenlijke denkwerk. Wil je zoveel mogelijk leerlingen bewust betrekken bij deze kennismaking, dan verwerk je deze opdracht best klassikaal. Nederlands - 3 Lezen - 3.1 Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Leren leren 2
Verwerkingsactiviteiten w i e wat wa a r wa n n e e r …
Gebruik de kijkplaat bij het boek. De belangrijkste personages worden er op voorgesteld. Zo kan je het eerste hoofdstuk makkelijk opfrissen. Stel vragen: - Wie doet mee in het verhaal? - Wat gebeurt er? - Wanneer gebeurt het? - Waar gebeurt het?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Betrek vooral onopvallend de leerlingen die moeite hebben met lezen bij deze activiteit. Het helpt hen bij het latere individueel lezen. Het eerste flapje, waarachter het personage Struwen Bart verborgen zit, hou je nog even dicht. Zodra bovenstaande vragen zijn beantwoord, vouw je het flapje uit. Laat de leerlingen in groepjes bedenken wie Struwen Bart is en wat hij zou doen in het verhaal. Daarna stellen ze hun veronderstellingen aan elkaar voor. Overloop de moeilijke woorden op de flapjes voor- en achteraan in het boek.Vraag je leerlingen om de ogen te sluiten. Jij leest de woorden voor, de leerlingen proberen zich de woorden voor te stellen. Woorden die ze zich moeilijk voor de geest kunnen halen, proberen ze te onthouden of snel op te schrijven. Nadien overloop je samen de woorden met de bijbehorende illustraties op de flapjes: Kunnen ze zich de woorden nu voorstellen? Schenk onopvallend aandacht aan de leerlingen met leesmoeilijkheden. Bij het individueel lezen biedt de combinatie van woord en tekening ondersteuning bij het herkennen, lezen en begrijpen van de woorden.Voor een groep leerlingen vormt dit een echte hulp: lezen wordt er prettiger op! Controleer in welke mate ze het gezicht van Struwen Bart herkennen bij het woord machinist. Maak hier nog even gebruik van wanneer leerlingen verder fantaseren over een mogelijk vervolg. Lees het vervolg van het verhaal zelf voor. Het is kort en biedt genoeg spanning om een groep een beperkte tijd te kunnen boeien. Controleer geregeld in welke mate de leerlingen betekenis geven aan wat ze horen, zonder al te ver uit te weiden. Hou aansluitend een klasgesprek: - Komt dit vervolg overeen met wat je zelf fantaseerde? - Kan alles in dit verhaal echt gebeuren? Welke fragmenten wel, welke niet? - Hoe zou je dit soort verhalen noemen? - Wisten de bewoners van Groningen dat Struwen Bart echt bestond? - Wat zou er met Struwen Bart gebeurd kunnen zijn? Deze sterk gestuurde verwerking richt zich in de eerste plaats tot de leerlingen die moeilijkheden hebben met lezen. Het is vooral de bedoeling dat zij deze boeken leren kennen en de voordelen ervaren die de extra ondersteuning biedt. Maak daarom afspraken met de bibliotheek zodat de Zoeklicht Dyslexie-reeks een tijd kan circuleren in de klas. De boeken kan je dan gebruiken tijdens het vrij lezen. Nederlands - 5 Vaardigheden
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
En verder Groeten van Struwen Bart ‘Daan en zijn oom wisten zeker dat Struwen Bart wél echt had bestaan. Ze hadden hem tenslotte met eigen ogen zien wegrijden. En ze waren ervan overtuigd dat Bart ergens in de wereld van de spoken nog steeds op zijn laatste trein reed.’ (p.41-42) Laat de leerlingen een postkaart ontwerpen die de oude machinist vanuit zijn nieuwe verblijfplaats verstuurt. Overloop samen wat er op de voorkant kan staan. Laat de leerlingen vrij in het gebruik van materiaal en techniek. Bespreek de verschillende mogelijkheden en effecten. Met potlood of stift kan je bijvoorbeeld heel fijn tekenen, waterverf kan je mooi laten overlopen als je een mysterieuze achtergrond wil en een tekenprogramma op de computer is dan weer handig als je veel wil uitproberen… Misschien schrijft Struwen Bart ook wel een aantal zinnen op de postkaart? Omdat het beter is dat zijn bestemming geheim blijft, gebruikt hij geheimschrift. Ontwerp samen met de leerlingen een code voor dat geheimschrift. Je kan hiervoor eventueel bepaalde lettertypes op de computer gebruiken. Wanneer iedereen dezelfde code gebruikt, kunnen leerlingen elkaars postkaartjes achteraf ontcijferen. Om inspiratie op te doen kan je hen vooraf laten lezen in Geheimtaal en Cryptodinges: geheime geschriften en raadsels ontcijferd (cf. Bibliografie). Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
Luisterspel Beluister klassikaal de opname van het eerste hoofdstuk op de cd: een inspiratiebron voor een eigen luisterspel. In groepjes maken de leerlingen een opname van de eerste pagina’s van een zelfgekozen boek met een cassette- of mp3-speler. Het is de bedoeling dat de luisteraars door de opname zin krijgen om het boek te lezen. De leerlingen kiezen een boek uit de klasbibliotheek of brengen hun lievelingsboek mee van thuis. Het is handig als nieuwsgierige leerlingen de andere boeken na de opnames ook kunnen lezen. Wil je de leerlingen met leesmoeilijkheden bewust de kans geven om op hun niveau te kunnen deelnemen aan de opdracht, voorzie dan een aantal makkelijk lezen-boeken waarbij nog geen luister-cd hoort. Verdeel de rollen, zodat de dialogen door verschillende leerlingen ingevuld worden. Leerlingen met leesmoeilijkheden worden zo betrokken bij de opname en niet extra geconfronteerd met hun moeilijkheden. Geef leerlingen de opdracht vloeiend, maar niet te snel voor te lezen. Enkel zo kunnen luisteraars
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
de tekst goed verstaan als ze naar de opname luisteren.Verwijs eventueel naar de lessen technisch lezen en voorlezen (cf. de lestip Ik was een rat bij vierde en vijfde leerjaar). Bepaalde geluiden op de achtergrond kunnen ze integreren tijdens het lezen.Voor ze beginnen voorlezen kunnen leerlingen een achtergrondmuziekje dat de stemming van het verhaal weergeeft uitzoeken en opnemen. Wanneer de opnames van de tekstfragmenten klaar zijn, worden ze voorgesteld aan de andere leerlingen, eventueel ook aan andere klassen. Muzische Vorming - 5 Media - 5.3
Bibliografie Cryptodinges: geheime geschriften en raadsels ontcijferd, Siska Goeminne en Nanne Meulendijks (ill.), Lannoo, 2008 Makkelijk lezen mediagids, Biblion www.makkelijklezenplein.nl www.stichtingmakkelijklezen.nl
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Lestip 2 De encyclopedie van de fantasie De encyclopedie van de fantasie Judy Allen en diverse illustratoren Baeckens Books, 2008
Over het boek Blader door dit informatieve boek en ontdek de bijzondere wereld van legenden, fabels, folklore en magie. Maak kennis met tientallen mythische wezens, bizarre figuren en geheimzinnige monsters. Hoe zien ze eruit? Waar komen ze vandaan? Hebben ze echt bestaan? Deze encyclopedie is een uitvoerig werk met veel kleurrijke illustraties. Die maken het boek toegankelijk voor wie niet van lezen houdt of daar moeite mee heeft. Een boek om in te snuisteren en langzaam te verkennen.
Aan de slag Aanzet Zorg voor een plek in de klas waar je de Jeugdboekenweek visueel voorstelt. Op een prikbord breng je het Jeugdboekenweek-thema ‘Fantasie’ aan. Daar rond maak je plaats voor uitnodigingen, affiches, krantenknipsels, illustraties… Bij elke tekst die op het prikbord belandt, vraag je de leerling waarom hij of zij de tekst aan het bord wil en wat de bedoeling van de tekstschrijver volgens hem of haar is. Op dit prikbord vullen de leerlingen ook de informatie aan die ze tijdens de verwerkingsactiviteit uit het boek halen. Schenk tijdens het verkennen van dit boek aandacht aan de fragmenten die jou het meest hebben aangesproken. Dat kan om verschillende redenen zijn: - je kwam iets te weten dat je helemaal niet wist, - het fragment sluit aan bij jouw belangstelling en bij die van je leerlingengroep, - het fragment sluit aan bij de actualiteit, - ….
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Bij de start van de Jeugdboekenweek nodig je de leerlingen uit in de voorleeshoek en introduceer jouw fragment. Dat kan bijvoorbeeld onder de vorm een wist-je-datje: ‘Wist je dat… er zich in wouden en bosrijke gebieden veel geesten ophouden?’ (cf. ‘Diep tussen de bomen temidden van vaag licht en vreemde geluiden is hun aanwezigheid goed te voelen’, p.34). Lees daarna het volledige fragment: ‘De Groene Man is een mysterieuze en machtige geest. Niemand weet hoe oud hij is. Hij dateert zeker uit de voorchristelijke tijd; er zijn gravures van zijn bladerig hoofd in veel christelijke kerken terug te vinden… Hij sterft in de winter maar wordt iedere lente opnieuw geboren. Lang geleden werd aangenomen dat alleen een menselijk offer zijn voortbestaan kon verzekeren. Ook vandaag nog zijn er steden in Europa waar zijn beeltenis in 1 meiprocessies wordt meegedragen’ (p. 37). Na een kort gesprek over het waarheidsgehalte van de informatie, stel je de cover van de Encyclopedie van de fantasie voor. Laat de leerlingen hun verwachtingen verwoorden: - Is dit een verhalend of informatief boek, denk je? - Vind je het een aantrekkelijk boek? - Heb je zin om het te verkennen? - … Lees de achterflaptekst voor, stel samen de verwachtingen bij. Lees als afsluiter van de eerste kennismaking met het boek de inleiding van de auteur voor: ‘Wat is fantasie?’ (p.10-11). Het voorwoord van Jonathan Stroud op pagina’s 8 en 9 biedt ook een fijne instap om het begrip fantasie te bespreken. Strouds tekst sluit ook mooi aan bij de benadering van fantasie in In Schemerland, een ander boek uit het Makkelijk lezen-pakket. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.1
Verwerkingsactiviteiten Kopieer de inhoudstafel op pagina’s 5 tot en met 7 op een overzichtelijke wijze op een blad. Bezorg het aan de leerlingen, overloop samen het geheel en ga na of iedereen de titels begrijpt. Aan de typische benamingen schenk je nu nog geen aandacht, zo prikkel je hun aandacht. Wijs eveneens op het belang van dit overzicht in een boek: wanneer maken ze gebruik van een inhoudstafel? Selecteer vooraf een tiental fragmenten die je zelf zal voorlezen. Kies voor korte teksten die moeilijke lezers kunnen aanspreken. Bijvoorbeeld: ‘Veel heksen kunnen van gedaante veranderen, meestal in dieren, vaak katten of hazen. Als een heks in de gedaante van een haas gewond geraakt, zal zij of hij die verwonding behouden als ze weer de menselijke gedaante aanneemt’ (p.90) of ‘Lang geleden werd verondersteld dat versteende schedels van dinosaurussen
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
of botten van grote beren overblijfselen waren van draken. De hele geschiedenis door zijn er nepdraken gefabriceerd’ (p.54). Je kan ook een kleurenkopie of gescande figuur uit het boek tonen, bijvoorbeeld de eenhoorn op pagina 57 of een weerwolf op pagina 109. Per twee zoeken de leerlingen in de gekopieerde inhoudstafel het hoofdstuk en de ondertitel waarin de informatie die jij leest of toont zou kunnen voorkomen. Ze noteren hun oplossingen. De resultaten vergelijk je samen en situeer je in het boek. Deze opdracht heeft twee bedoelingen. Enerzijds leren de leerlingen een inhoudstafel kennen en gebruiken, in dit geval van een informatief boek. Anderzijds, en dat is voor deze doelgroep belangrijk, krijgen ze zonder zelf te veel moeten lezen een overzicht van wat het boek te bieden heeft. Ga verder in op de fragmenten waarvoor de leerlingen extra belangstelling tonen. De teksten zijn niet altijd eenvoudig en bovendien klein gedrukt. Anderzijds zijn ze kort en kan je ermee aan begrijpend lezen doen. Fris enkele aandachtspunten op voor het begrijpend lezen, bijvoorbeeld: een zin lezen als een geheel, rekening houden met leestekens en de betekenis van moeilijk woorden opzoeken of afleiden uit de context. Dat kan een hulp zijn voor leerlingen wanneer ze individueel aan het lezen gaan. Geef je leerlingen enkele dagen de tijd om zelf in het boek op zoek te gaan naar interessante fragmenten, onder de vorm van hoeken-, contract- of huiswerk. Stel een beurtrol op, zodat iedereen de kans krijgt het boek in te kijken. Ze kiezen een fragment uit dat ze kopiëren, overschrijven of -typen. Illustraties mogen ze natekenen. Bij het fragment bedenken ze een vraag waarop een lezer antwoord moet kunnen vinden in de tekst, de vraag en de oplossing gaan in een gesloten doos. De tekst zelf prikken ze op het prikbord. Klasgenoten nemen regelmatig een kijkje naar de verzameling fragmentjes op het prikbord. Wanneer iedereen de opdracht heeft uitgevoerd, organiseer je een quiz. Stel de vragen die de leerlingen in de doos stopten.Vooraf even nakijken is altijd handig. In groepjes van vier geven de leerlingen een antwoord op de vragen. Ze steunen op de informatie die ze op het prikbord konden lezen. Bij elke vraag is er telkens één leerling die vooraf het juiste antwoord weet. In een nagesprek schenk je aandacht aan de volgende punten: - Waren er vragen waarop jij geen antwoord wist, maar een andere leerling wel? Hoe komt dat, denk je? - Heb je figuren leren kennen waarvan je nooit eerder had gehoord? - Zijn er figuren die je graag zou willen ontmoeten? Waar? Wanneer? Waarom? - Zijn er figuren die je een beetje bang maken? - Heb je toevallig boeken gelezen of films bekeken die je in de kaders van het boek kan terugvinden?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
- Zijn er figuren waarvan jij denkt dat ze echt bestaan? Voorkom uiteraard dat leerlingen bang worden door de laatste vraag. Leren leren - 2.2 Wereldoriëntatie - 7 Brongebruik Nederlands - 3 Lezen - 3.5
En verder Quiz! Nu ze het boek klassikaal en individueel hebben verwerkt, zijn de leerlingen vertrouwd met behoorlijk wat informatie uit het boek. Nu kan je het boek aan andere klassen (of (groot)ouders) laten voorstellen. Dat kan met een quiz. De herhaling van de quizopdracht heeft zo zijn voordelen. De leerlingen hebben in de quizopdracht uit de vorige verwerkingsopdracht onder jouw begeleiding heel wat bruikbaar quizmateriaal verzameld. Bovendien kunnen ze ook de organisatie van de quiz grotendeels zelf in handen nemen. Ontwerp samen of in groepjes een uitnodiging. Bespreek daarbij de bedoeling van een uitnodiging. De lezer moet zin krijgen om te komen! Overloop welke informatie er op de uitnodiging moet staan: - Wanneer en waar vindt de quiz plaats? - Voor wie is de quiz bedoeld? Voor leeftijdsgenoten? Voor volwassenen? Waarom zou je niet een keer naar een bejaardentehuis trekken? - Wat is het quizthema? Zorg voor een onderwerp dat aansluit bij het boek en het thema ‘Fantasie’. Beslis ook samen welke vorm de uitnodiging moet krijgen: een affiche of een strooibriefje? In groepjes van vier verwerken de leerlingen een aantal fragmenten uit het boek die je op voorhand kopieert. Na het lezen van de fragmenten bedenken ze een vraag en drie mogelijke antwoorden waaruit de quizdeelnemers moeten kiezen, bijvoorbeeld: ‘Al honderd jaren doen verhalen de ronde van geheimzinnig aapachtige wezens die boven de sneeuwlijn in afgelegen berggebieden leven. Hoe heet dit wezen in de Himalaya? De bigfoot, de yeti of de sasquatch?’ De leerlingen verzinnen op basis van de info uit het boek ook een verklaring die ze aan de quizdeelnemers meegeven. Ze beslissen ook hoe ze die info aan het publiek meedelen. Iemand kan zich als een professor verkleden en een stukje aanvullende info uit het boek lezen, iemand kan zich in de betreffende figuur verkleden en wat meer uitleg over zichzelf geven, iemand interviewt een medeleerling-professor of –ontdekkingsreiziger en vraagt hem naar meer informatie…
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
De groepjes ontwerpen ook een aantal bladwijzers, afhankelijk van het aantal quizdeelnemers. Op de bladwijzers komt een illustratie uit het boek die hen het meest aansprak en de gegevens van het boek voor wie zelf aan het lezen wil gaan. Elke groep bepaalt wie het publiek zal toespreken. Klassikaal zoek je een mogelijkheid om de antwoorden van de deelnemers snel te controleren. Nederlands - 2 Spreken - 2.2 Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.2 Nederlands - 3 Lezen - 3.5 Nederlands - 4 Schrijven - 4.1
Vrij lezen Dit boek is nooit helemaal uitgelezen en dus uiterst geschikt voor vrij lezen. Zorg voor een moment in je lesrooster waarin leerlingen individueel in het boek kunnen lezen. In de infokaders van het boek vind je verwijzingen naar verwante boeken en films. Die boeken kan je ook aanbieden bij het boekenaanbod tijdens ‘vrij lezen’. Leer de leerlingen hoe ze met de bibliografische gegevens meer informatie over de boeken kunnen opzoeken op internet.
Bibliografie In Schemerland, Astrid Lindgren, Marit Törnqvist (ill.) en Rita Törnqvist (vert.), Querido, 2007
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Lestip 3 Het dansende licht Het dansende licht Tonke Dragt en diverse illustratoren Leopold, 2005
Over het boek Deze bundel is een echte aanrader voor wie van sprookjes en avonturen houdt. Zes langere en kortere verhalen vertellen over prinsen, prinsessen en draken. Magie en fantasie zwaaien de plak. Elk verhaal is bijzonder geschikt om voor te lezen. Bij ieder verhaal horen tekeningen in kleur; telkens een andere illustrator maakte ze. Als je nooit eerder iets las van Tonke Dragt is dit een mooie kennismaking met haar prachtige verhalen.
Aan de slag Aanzet Vraag de leerlingen of ze menen dat feeën echt bestaan. Laat hen in kleine groepjes lijstjes aanleggen van personages of objecten die niet echt bestaan of tot de fantasiewereld behoren. Ze kunnen zich uiteraard laten inspireren door de fantasiewezens in de Encyclopedie van de fantasie. Vergelijk de lijstjes: - Zijn er woorden die op zowat elke lijst voorkomen? - Zijn er woorden die voor sommige leerlingen nieuw of onbekend zijn? - Zijn er woorden die discussie uitlokken? Hieraan koppel je een gesprek over het Jeugdboekenweek-thema. Wat verstaat je leerlingengroep onder fantasie? Met welke vormen zijn ze vertrouwd? Zorg voor een plek in de klas die je tijdens de Jeugdboekenweek, maar liefst ook daarnaast, als voorleeshoek inricht. Hang de lijstjes op een prikbord in de voorleeshoek. Ook alle verdere teksten en affiches die aan bod komen tijdens de Jeugdboekenweek hang je hier. Introduceer Het dansende licht bij je leerlingen. Stel de auteur voor aan de hand van de informatie op de achterflaptekst. Hang extra info over de auteur aan het prikbord. Ook voor website-adressen die de leerlingen zelfstandig kunnen raadplegen maak je plaats. Muzische Vorming - 3. Drama - 3.3
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten Het boek bevat zes verschillende verhalen. Je kan ze los van elkaar voorlezen. Maar met de volgende opdracht kan je ze aan elkaar verbinden. k wa rt e t s p e l
Controleer vooraf in welke mate de leerlingen vertrouwd zijn met kwartetspelen. Het is de bedoeling dat ze van het boek, waaruit je de zes verhalen voorleest, een kwartetspel maken. Elk verhaal is goed voor vier kaarten, met op elk van die kaarten de titel van het verhaal en vier woorden: het kernwoord in vet, de drie andere woorden - waarmee ze hun kwartet moeten vervolledigen – niet. Bij het kernwoord van elke kaart tekenen ze een passende illustratie. Als een leerling een medeleerling tijdens het spel vraagt om ‘de vrucht uit het verhaal De twee koningen’, dan vraagt hij om een kaart waarop een vrucht getekend staat en het woord ‘vrucht’ in vet geschreven of getypt staat, tussen drie andere woorden die met het verhaal te maken hebben. Om zoveel mogelijk bruikbare kernwoorden uit elk verhaal te verzamelen, noteer je elke titel vooraf op een flap. Na het voorlezen noteren de leerlingen op de flap die woorden die volgens hen de belangrijkste schakels vormen in dit verhaal: namen van personages of objecten die in de fantasiewereld thuishoren. Omdat leerlingen elkaar vaak inspireren geef je hen de tijd om de flap aan te vullen tot het volgende voorleesmoment. Overloop dan eerst samen de woorden en ga na in welke mate ze echt bij het verhaal en het thema horen. Daarna lees je het volgende verhaal voor. De flappen blijven zichtbaar hangen. Nadat het laatste verhaal is voorgelezen en de woordenverzameling werd besproken, verdeel je de klas in groepen. Elke groep werkt een kwartetspel uit dat bestaat uit 24 kaarten (vier kaarten voor elk van de zes verhalen). Ze kiezen zelf welke vier woorden bij het verhaal horen. Hoe ze tekst en illustraties verwerken, bepalen ze zelf. Laat ze vooraf wel experimenteren met verschillende mogelijke materialen. Potloden, stiften, pennen zijn handig om de (kern)woorden fijn weer te geven. Met verschillende schilder- en druktechnieken kan je dan weer een magische sfeer creëren op de achterkant van elke kaart. Ook de illustraties uit het boek, die erg uiteenlopend zijn qua stijl, kunnen hen inspireren. Spreek samen het formaat en de papierkeuze af, zodat de kaarten makkelijk hanteerbaar zijn. Wanneer de kwartetspellen klaar zijn, worden ze eerst in de verschillende groepen gespeeld en eventueel uitgewisseld. Mocht dat nodig blijken, dan passen groepjes hun kaarten aan voor ze het spel voorstellen in andere klassen. Nederlands - 5 Vaardigheden Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
vo o r l e z e n
Leerlingen uit de doelgroep ‘Makkelijk lezen’ genieten wellicht nog het meest van boeken en verhalen als ze worden voorgelezen. Terwijl ze luisteren nemen ze de woordenschat en taalgebruik op en raken ze vertrouwd met de verhaallijn en personages.Voorzie daarom een vast tijdstip om voor te lezen tijdens de Jeugdboekenweek. Een schemerlamp of kandelaar zorgt voor de juiste sfeer bij Het dansende licht. Lees expressief voor met aandacht voor je mimiek, intonatie en lichaamstaal en kijk je publiek regelmatig aan: zo behoud je de betrokkenheid. Controleer of de leerlingen mee zijn, zonder het verhaal uit het oog te verliezen. Moeilijke woorden of begrippen verduidelijk je (kort en bondig!) tijdens het lezen met een synoniem of korte vergelijking. De encyclopedie van de fantasie, een andere titel uit het Makkelijk lezen-pakket, biedt achtergrondinformatie bij de verhalen.Verwijs er tijdens het voorlezen of vertellen naar. Laat de encyclopedie in de luisterhoek liggen. Leerlingen die willen kunnen dan herlezen wat jij voor de hele groep hebt gebracht. Dat geldt ook voor het boek Het dansende licht. Als het uit is, krijgt het een plaats in de boekenhoek waar leerlingen het vrij kunnen (her)lezen. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.3 Nederlands - 5 Vaardigheden
En verder Illustratoren en hun werk Blijf na elk verhaal stilstaan bij de illustraties. Noteer de naam van de illustrator op de flap: leerlingen raken er zo mee vertrouwd. Op internet zoeken ze zoveel mogelijk boeken met tekeningen van die illustrator. De titels noteer je ook op de flap. Dat doe je voor elke illustrator. Thuis of in de klas- of schoolbibliotheek gaan de leerlingen zelfstandig op zoek naar de titels op de flap. Nadat alle verhalen werden voorgelezen kan je klassikaal op zoek in de openbare bibliotheek. Met een lijstje van titels gaan de leerlingen op zoek naar nog meer illustraties van deze personen. In de klas laat je hen de illustraties groeperen en de verschillende tekenstijlen met elkaar vergelijken: - Welke illustrator geniet je voorkeur? - Zijn er illustraties uit verschillende boeken waarin je dezelfde stijl herkent? Laat de boeken een tijdje liggen en geef de leerlingen de kans om ze geregeld in te kijken. Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.1 en 1.4
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Tonke Dragt en haar werk In het deel ‘andere boeken van Tonke Dragt’ worden negen andere boeken van deze auteur voorgesteld. Noteer de titels op een lijst en bezorg ze aan elke leerling. Zelf lees je de korte inhoud die bij elke titel hoort voor. Geef dit fragment een nummer. Per twee zoeken de leerlingen welke titel bij welk fragment hoort. Ze plaatsen het nummer vóór de titel. Soms zit een deel van de titel in het fragment verwerkt. Begin met die fragmenten. Dat maakt de luisteropdracht makkelijker en het zorgt bovendien voor succeservaringen: broodnodig voor de motivatie van moeilijke lezers om geboeid te raken door het werk van Tonke Dragt. Nadat alle fragmenten werden voorgelezen, bezorg je de duo’s een blad waarop de fragmenten (zonder titel) in volgorde te lezen zijn. De duo’s herlezen de fragmenten, controleren hun oplossingen, vergelijken ze en passen ze aan. Daarna vergelijken ze de fragmenten met de oorspronkelijke pagina in het boek. Hierop kan je de volgende opdracht laten aansluiten. Leerlingen kiezen het boek uit dat hen het meest aansprak en ontwerpen er een cover voor. De oorspronkelijke cover mogen ze nog niet zien. Ze laten zich inspireren door de verschillende illustratiestijlen waarmee ze tijdens de vorige opdrachten kennismaakten. Zorg voor verschillende materialen en voldoende tijd voor experimenteren voor leerlingen de opdracht definitief uitwerken. Ze mogen van elkaar niet weten bij welke titel ze een cover ontwerpen. Op een afgesproken tijdstip brengen ze hun illustratie mee. Op de achterkant schrijven ze de titel. Hang de tekeningen op en bespreek de resultaten: - Wat valt je op aan wat er wordt afgebeeld? - Wat valt je op aan het materiaal dat werd gebruikt? - Wat valt je op aan de vorm of kleuren die werden gebruikt? - Wat wordt er voorgesteld op de illustratie, denk je? - Welk gevoel roept de illustratie bij je op? Als je de werken aan het bord hangt, kunnen de kijkers er het nummer van de vermoedelijke titel bij plaatsen. Die worden nadien vergeleken met de titel die op de achterkant vermeld staat. Als je illustraties bij dezelfde titels groepeert, ontstaat er misschien een top 10: - Zijn er titels die een duidelijke voorkeur kenden? - Zijn er titels die geen voorkeur kenden? Ga met de leerlingen op zoek naar de werkelijke afbeelding op de cover. Dat kan op internet of in de bibliotheek. Zo kunnen leerlingen het boek ontlenen. Het populairste boek maakt misschien kans om voorgelezen te worden? Muzische Vorming - 5 Media - 5.5 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 Wereldoriëntatie –3 Mens - 3.1
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Verwante titel De encyclopedie van de fantasie, Judy Allen en div. ill., Baeckens Books, 2008
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Lestips 4 Ik zie ik zie ... een boek vol fantasie Ik zie ik zie... een boek vol fantasie Walter Wick en Jean Marzollo Ploegsma, 2008
Over het boek Dit is een zoekboek over fantasie, het vijfde deel uit een reeks zoekboeken. Elke foto, die een dubbele pagina beslaat, toont een grote hoeveelheid voorwerpen. De tekst erbij bestaat uit vier zinnen op rijm en noemt voorwerpen die op de foto terug te vinden zijn. Op de laatste pagina’s vind je extra zoeksuggesties. Maar pas op: zoeken is moeilijker dan het lijkt! Een boek dat uitnodigt om eindeloos te kijken naar schijnbaar waardeloze prullaria en om zelf nieuwe raadsels te verzinnen.
Aan de slag Aanzet fa n ta s e r e n
Zoek zelf vooraf een aantal voorwerpen waarvan je bijna zeker weet dat de leerlingen ze niet kennen. De eerste werkvorm bied je klassikaal aan.Vertrek van één voorwerp. Leerlingen die het voorwerp kennen, vraag je even te zwijgen. Samen vormen zij de luisterende jury. Je toont het voorwerp en vraagt wat het zou kunnen zijn.Voor je ze in groepjes aan het denken zet, noteer je een aantal vragen op het bord waarop ze kunnen terugvallen: - Wat zie je? - Waaruit is het voorwerp gemaakt? - Waarvoor zou het gebruikt worden? - Wie zou het gebruiken? - Wanneer zou het gebruikt kunnen worden? - Zou het nu nog gebruikt worden of stamt het voorwerp uit vroegere tijden? - Welke naam zou dit voorwerp kunnen hebben? - …
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Elke groep krijgt even de tijd om een antwoord te zoeken op de vragen.Vervolgens vergelijken ze hun antwoorden. Jij of de luisterende jury, als die er is, bevestigen de antwoorden.Vergeet niet om de creatieve vondsten van de verschillende groepen te appreciëren. Wanneer je het gevoel hebt dat het fantaseren voldoende is aangewakkerd, geef je elke groep een verschillend ‘vreemd’ voorwerp. Mochten er leerlingen zijn die het voorwerp kennen, dan wisselen ze van groep zodat iedereen onbevangen aan het denken kan gaan. Ook nu onderwerpen ze de voorwerpen aan een onderzoek. Hun bevindingen stellen ze achteraf voor. Ze kiezen zelf hoe ze dat doen: - Je bent een gids in het museum en je vertelt het publiek zo enthousiast mogelijk over dit voorwerp. - Je bent een marktkramer en maakt reclame voor je voorwerp met de bedoeling dat de klanten het kopen. - Je schrijft een stukje voor een krant waarin je het hebt over een zonderlinge vondst. - Je maakt een reclameadvertentie voor dit voorwerp in de krant. - Je speelt een dramastukje waarin de betekenis van het voorwerp duidelijk wordt voor de kijkers. Na elke presentatie geven medeleerlingen feedback: Wat vonden ze goed aan de presentatie? Nederlands - 2 Spreken - 2.2 en 2.6 Sociale Vaardigheden - 1 Relatiewijzen - 1.5 Muzische Vorming - 6 Attitudes - 6.4 associëren
Laat de leerlingen plaatsnemen in een kring. Zeg een willekeurig woord en vraag de leerling naast je om het eerste woord dat daarna in zijn of haar woord opkomt hardop uit te spreken. De volgende leerling doet hetzelfde en zo ga je door, tot de kring rond is. Je kan hier eindeloos variëren, uitbreiden en beperken. Een rondje werkwoorden of adjectieven, een rondje voeding, dieren, voertuigen, lekkernijen, gevoelens… Op een speelse wijze maak je de betekenis van hyponiemen en hyperoniemen duidelijk zonder daarom de begrippen zelf te gebruiken. Herhaal de opdracht, maar vertrek nu van het woord ‘fantasie’. Laat de leerlingen gelijktijdig het eerste woord dat hen te binnen schiet opschrijven. Op die manier laten ze zich niet afleiden door de associatie die de voorgaande leerlingen maakten. Laat ze hun woord gelijktijdig in de lucht steken: Zijn er woorden die door meerdere leerlingen gekozen werden? Zijn er woorden die om verduidelijking vragen? Zijn er leerlingen die hun associatie willen verduidelijken? Welke woorden roepen onmiddellijk andere associaties op? Ga zelf na op welke wijze jouw leerlingengroep fantasie benadert en vul hun
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
gedachten eventueel aan: Als ze weten dat het thema van de Jeugdboekenweek ‘Fantasie’ is, gaan ze dan aan iets anders denken? Laat hen het eerste boek dat ze met fantasie associëren opschrijven.Vergelijk vervolgens de verschillende vondsten en vul aan. Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.2
Verwerkingsactiviteiten verkennen
Stel Ik zie, ik zie… een boek vol fantasie voor met behulp van de achterflaptekst. Na een eerste globale klassikale kennismaking met het boek, laat je de leerlingen – individueel of in kleine groepjes – het boek verder verkennen. Zo krijgt elke leerling de kans om de raadsels bij de illustraties op te lossen. Niet elk raadsel hoeft opgelost, want het boek blijft langere tijd in de klas, het kan een plaats krijgen in hoekenwerk en kan worden ontleend tijdens vrij lezen. Het boek garandeert eindeloos kijk- en zoekplezier. Wanneer iedereen vertrouwd is met het opzet van Ik zie, ik zie… een boek vol fantasie, lees je de laatste pagina voor: de auteur vertelt er hoe het boek gemaakt is. Sta samen stil bij de verschillende foto’s en hoe die gemaakt werden: Welke illustratie geniet hun voorkeur? Sommige illustraties vormen gewoon een verzameling van voorwerpen: Kunnen ze er een overkoepelende naam (een hyperoniem) voor bedenken? In andere illustraties krijgen voorwerpen dan weer een heel andere functie dan we gewend zijn. Zo wordt een ruimtelandschap opgebouwd met metalen keukenvoorwerpen en worden hout en mos gecombineerd tot een woud. Leg hier de link met de boeken van Joan Steiner. In Je gelooft je ogen niet creëert ze landschappen met alledaagse voorwerpen. Ook hier nodigen teksten op rijm uit tot kijken en zoeken. Nederlands - 3 Lezen - 3.1 s c h r i j v e n va n r a a d s e l s
De raadsels op rijm bij elke illustratie zijn eenvoudig en volgen steeds eenzelfde ritme. Lees de raadsels een aantal keer door met de leerlingen. Laat ze de woorden of woorddelen vervangen door een nonsenswoord bijvoorbeeld ‘pom’. Zo zal hen opvallen dat sommige woorden uit verschillende delen (lettergrepen) bestaan en dat hetzelfde ritme zich steeds herhaalt. Breng de tekst schematisch op het bord: Ik zie - -
een -
vlieg-tuig -
Twee vis-sen op reis - - - - -
in -
een -
klok -
en -
het -
druk-ke -
een -
ap-pel - -
ver-keer - -
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Een ze-bra op - - - Een huis - -
wie-len - -
een -
voor een vo-gel een - - - - -
eend-je, - -, kat en een beer - - - -
Vraag om zoveel mogelijk namen van objecten te vervangen door namen van andere voorwerpen die op de illustratie voorkomen en die in het ritme passen. Leerlingen geven de raadsels aan elkaar door, lossen elkaars raadsels op en vergelijken de resultaten met elkaar. Nederlands - 4 Schrijven - 4.8
En verder Een vanzelfsprekend vervolg is dat leerlingen op zoek gaan naar voorwerpen die met elkaar verband houden, voorwerpen die gegroepeerd kunnen worden. Bedenk samen een aantal hyperoniemen, als kledingstukken, bureaumateriaal, tuingereedschap… en verzamel materiaal. Misschien ontstaat er met dit materiaal ook een landschap waarin niets is wat het lijkt. Laat de leerlingen experimenteren met een digitaal fototoestel: eenzelfde professionele resultaat bereiken zal moeilijk zijn, maar ze kunnen wel ervaren wat de mogelijkheden van het toestel zijn. Muzische Vorming - 5 Media - 5.5 Zijn er leerlingen die denken alle details gezien te hebben? Die alle raadsels hebben opgelost? Toon hen dan de extra zoekplaatjes achteraan in het boek: een nieuwe uitdaging! Hier leent het boek zich uiteindelijk het meest toe: kijken en herbekijken, ontdekken en herontdekken. Wie dit boek echt weet te appreciëren, kan in de bibliotheek op zoek gaan naar de uitgaven in dezelfde reeks.
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Verwante titels Ik zie, ik zie... een boek vol kerst, Walter Wick, Jean Marzollo en Nannie Kuiper (vert.), Ploegsma, 2007 Ik zie, ik zie... een boek vol raadsels, Walter Wick, Jean Marzollo en Nannie Kuiper (vert.), Ploegsma, 2007 Ik zie, ik zie... een boek vol schatten, Walter Wick, Jean Marzollo en Nannie Kuiper (vert.), Ploegsma, 2007 Ik zie, ik zie... een boek vol geheimen, Walter Wick, Jean Marzollo en Nannie Kuiper (vert.), Ploegsma, 2007 Je gelooft je ogen niet, Joan Steiner, Thomas Lindley (foto’s) en Miek van Thiel-Hoofd (vert.), Gottmer, 1998 Je gelooft je ogen niet, junior, Joan Steiner, Thomas Lindley (foto), Miek van Thiel-Hoofd (vert.) Gottmer, 2000
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Lestip 5 In Schemerland In Schemerland Astrid Lindgren en Marit Törnqvist (ill.) Querido, 2007
Over het boek Thomas heeft iets aan zijn been waardoor hij waarschijnlijk nooit meer zal kunnen lopen. Maar elke avond, net wanneer het begint te schemeren, staat meneer Rozenstaf aan zijn raam. Hij neemt Thomas mee naar Schemerland, een plek waar Thomas alles kan. En tegen de tijd dat het helemaal donker is, ligt Thomas alweer in zijn bed. Dit boek met zijn sfeervolle illustraties geeft aan hoe de verbeelding de bovenhand neemt in de uitzichtloze wereld van het zieke kind. In Schemerland is een toegankelijk warm fantasieverhaal waarin het recht van elk kind om te dromen mooi in de verf wordt gezet.
Aan de slag Aanzet kijken naar de lucht
Bij de herwerking van dit boek nodigde Astrid Lindgren (de auteur van In Schemerland) Marit Törnqvist (de illustrator) uit voor een ballonvaart boven Stockholm. Zo kon de illustrator zich beter inleven in de sfeer van het schemeruur en kon ze de invloed van het licht op de lucht en de wereld beter in zich opnemen.Voor je het boek in de klas brengt, nodig je de leerlingen uit om buiten naar de lucht te kijken. Benadruk vooral de lucht, niet de wolken: - Welke kleur heeft de lucht nu? - Ken je daar een bestaande naam voor? - Kan je er zelf een naam voor uitvinden? - Is er meer dan één kleur of kleurtint te zien? - Welke kleur(tint) is het meest aanwezig? - Welke kleur(tint) is er wel, maar merk je nauwelijks op? - Welk gevoel hoort volgens jou bij deze lucht?
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Terug in de klas vertel je dat er veel meer kleuren bestaan dan er namen voor zijn. In het boek Een halve hond heel denken licht Joke van Leeuwen op pagina 40 toe hoe ontwerpers en drukkers nummers gebruiken in plaats van namen om de juiste kleuren te benoemen. Illustreer die werkwijze met staalkaarten uit de verfwinkel. Laat de leerlingen in de staalkaarten zoeken naar de kleuren van de lucht die ze daarvoor zagen. Je kan eventueel ook gebruik maken van het kleurenpalet op de computer. Laat geen enkele mogelijkheid onbenut om samen naar de lucht te kijken. Vraag de leerlingen om dat ook ’s avonds na schooltijd te doen, laat hen hun waarnemingen noteren en meebrengen naar de klas. Bespreek de waarnemingen en maak opnieuw gebruik van bovenstaande vragen: Worden er nu andere kleuren genoemd? Als leerlingen meer vertrouwd raken met het – al dan niet verwonderd – kijken naar de lucht, schenk je meer aandacht aan de invloed van het licht. Joke van Leeuwen beschrijft in hetzelfde boek op pagina 36 ook hoe we iets zien doordat er licht in onze ogen valt: ‘Eigenlijk schiet het licht erin, met een snelheid van 300.000 kilometer per seconde. Is het veel licht, dan worden onze pupillen kleiner. Is het weinig licht, dan worden onze pupillen groter. Ons netvlies vangt de beelden op. In dat netvlies zitten ongeveer honderd miljoen staafjes en zeven miljoen kegeltjes. Met de kegeltjes zien we de kleuren, de staafjes helpen ons in de schemering en het donker.’ Haal een aantal technische naslagwerken in de klas, voor wie geïnteresseerd is in meer wetenschappelijke achtergrond. Verzamel zoveel mogelijk tijdschriften, fotomateriaal en reproducties van diverse schilderijen waarop de invloed van licht op de lucht duidelijk merkbaar is.Voor schilderijen leveren volgende namen prachtig materiaal: Claude Monet, William Turner, René Magritte, Edward Hopper en John Constable. Bekijk het materiaal samen met de leerlingen en maak gebruik van de bovenstaande vragen tijdens het aansluitende gesprek. Nederlands - 2 Spreken - 2.7 Nederlands - 1 Luisteren - 1.9 Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5
w e e r g e v e n va n d e l u c h t
Organiseer een workshop ‘lucht op papier brengen’. Werk met een doorschuifsysteem zodat leerlingen kunnen experimenteren met verschillende materialen en technieken. Je kan je laten inspireren door het volgende aanbod: aquarelpotloden, gewone kleurpotloden, zachte pastelkrijtjes, oliepastelkrijtjes, inkt, ecoline, schoolverf, dikke, dunne, puntige of stompe penselen, contékrijtjes, waterverf, sponsjes om te ‘wassen’, verfrollen, verschillende soorten papier…
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Doorloop vooraf met de leerlingen de verschillende werkplekken, illustreer hoe ze de materialen het best gebruiken. Wie met waskrijt van donker naar licht wilt, zet geleidelijk aan steeds minder kracht. Met inkt en waterverf bereik je verschillende gradaties door er steeds meer water bij te doen. Door aan conté wit toe te voegen wordt de toon steeds lichter. Pastelkrijtjes zijn duur maar je kan er kleuren mooi mee mengen. Je kan een tint wazig maken of twee kleuren in elkaar laten overlopen door er met een wattenstaafje over te wrijven. Te veel wrijven zorgt dan weer voor een grauw resultaat. Lucht bestaat niet alleen uit blauw- of witschakeringen, soms bevat ze ook andere tinten. ’s Avonds bevat de lucht andere kleuren dan ’s ochtends of overdag. Een donkere lucht verkrijg je door donkerder blauw toe te voegen. Meng je zwart door je kleuren dan bekom je alweer een grauwe massa. Maak je het blad nat eer je er op schildert, meng het water dan met behangerslijm: de kleuren vloeien dan mooi in elkaar over. Als je het blad met tape over de randen aan je bank vastkleeft, gaat het bij overvloedig watergebruik minder krullen. Zorg ervoor dat de leerlingen het hele blad gebruiken. Nodig ze daarom uit om vooral goed te kijken naar de lucht en er de verschillende schakeringen in te ontdekken. Nodig hen vooraf uit om van één kleur zoveel mogelijk tinten te maken. Ze vertrekken van een lichtere tint en voegen daar geleidelijk een donkerdere tint aan toe. Bij het schilderen blijf je het best bij waterverf en aanverwanten, plakkaatverf is meteen zo een massa. Ecoline leent zich uitstekend tot de nat-in-nattechniek: het blad nat maken met een spons of borstel, en dan verf aanbrengen en mooi in elkaar laten overvloeien. Ecoline bestaat uit sterke kleurpigmenten, dus de kleuren zijn zelden zacht. Je kan eerst de ecoline aanlengen met water in allerlei potjes. Voorzie een sjabloon van een landschap onderaan elk blad: de horizon maakt de grens tussen lucht en aarde duidelijk. Het sjabloon kan je zelf maken en voor iedereen kopiëren, leerlingen die willen ontwerpen het zelf. Wie dat wenst kan ook de computer inschakelen. Diverse tekenprogramma’s nodigen uit tot experimenteren met kleuren. Een schone werkplek met weinig opruimwerk gegarandeerd! Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6 In een nabespreking laat je de leerlingen vertellen bij hun werk: - Was het moeilijk om lucht vast te leggen? - Met welke materialen heb je graag gewerkt? - Over welk resultaat ben je het meest tevreden? - Welke resultaten geven je het gevoel dat het avond is? - Kijk je nu op een andere manier naar de lucht dan daarvoor? - Welk gevoel geeft de lucht je? Wereldoriëntatie - 3 Mens - 3.1
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten vo o r l e z e n
Hierop aansluitend lees je het verhaal In Schemerland voor. De tekst is eenvoudig en vraagt weinig toelichting. Na het lezen sta je samen stil bij de volgende aandachtspunten: ‘Als de schemering valt, komt mama de kamer binnen en zegt: “Zullen we het licht nu aandoen? Of wil je net als anders nog even schemeren?” En dan zeg ik dat ik net als altijd nog even wil schemeren.’ (p. 5). - Bestaat het werkwoord ‘schemeren’? - Wat bedoelt Thomas als hij ‘nog even wil schemeren’? - Kan jij je voorstellen dat je zou willen schemeren? - Wanneer zou je dat doen, op welk tijdstip, naar aanleiding van welke gebeurtenis? - Wil je vanavond nagaan wanneer de schemering valt en dit tijdstip tegen morgen noteren? ‘Meneer Rozenstaf woont in Schemerland. Dat land heet ook wel Het Land Dat Er Niet Is.’ (p.5) - Bestaat Schemerland volgens jou? - Bestaat meneer Rozenstaf dan eigenlijk? - Wat zou je zelf willen? - Is er een andere invulling voor het land dat er niet is? - Moet het er daarom echt niet zijn of kan het ook op een andere manier geïnterpreteerd worden? Daarmee raak je misschien een diepere laag in het verhaal, een leven na de dood. Alleen als je leerlingen daarvoor open staan en je zelf aanvoelt dat dit onderwerp niet te gevoelig ligt, kan je het aanraken: ‘Misschien verkent Thomas het leven na dit leven…’ Nederlands - 5 Vaardigheden een eigen schemerland
Het voorwoord van Jonathan Stroud op pagina 8-9 in De encyclopedie van de fantasie sluit mooi aan bij de manier waarop fantasie in dit verhaal een rol speelt. Bezorg de leerlingen een kopie van het voorwoord en laat hen de gelijkenis met In Schemerland vinden. Daarna kiezen ze uit hun eigen experimenten de meest geslaagde schemerlucht: de omslag voor hun eigen schemerverhaal! Op de cover stempelen, schrijven of kleven ze de titel en de naam van de auteur en illustrator. In dit geval zijn ze dat zelf. Op de achterflap kleven ze een geschreven of getypte tekst.Verwijs tijdens het inventariseren van ideeën naar de vragen die aansloten bij het voorlezen. Laat hen zich voorstellen dat ze ook af en toe naar Schemerland willen verdwijnen:
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
- Wie zou jij daarvoor uitnodigen? - Welke naam heeft je genodigde? - Hoe ziet hij of zij eruit? - Wat zou jij heel goed kunnen in Schemerland? - Is dat iets dat je in werkelijkheid niet zo goed kan maar zou willen kunnen? Om het schrijven voor iedereen haalbaar te houden, maken ze gebruik van de zinnen op de achterflap van het boek. Die vullen ze aan met eigen materiaal: ‘Iedere avond als het begint te schemeren tikt een klein …… tegen het raam, …………..…. neemt mij dwars door het raam mee naar Schemerland. Dat is een heel bijzonder land, waar ik ……………’ Wie zijn tekst wil uitbreiden of wie de binnenkant van het omslag wil voorzien van een eigen verhaal, mag dat uiteraard! Nederlands - 5 Vaardigheden
En verder Op het einde van haar leven werden een aantal bestaande verhalen van Astrid Lindgren heruitgegeven. In Schemerland, dat eerder deel uitmaakte van de bundel Er zit een rover in het bos-bos-bos is één van die werken. Ga op zoek naar deze bundel, en vergelijk de twee uitgaven van In Schemerland:Van welke uitgave houden ze het meest? Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5 Als je de bibliotheek tijdig waarschuwt, kunnen ze een aantal titels van Astrid Lindgren en Marit Törnqvist voor jou en je leerlingen apart houden.Verken onder begeleiding de infrastructuur van de bibliotheek. Laat de leerlingen in groepjes op zoek naar zoveel mogelijk titels van beide auteurs en laat hen de achterflaptekst aan elkaar voorlezen. Aan de hand van die tekst en de illustraties in de boeken, verdelen ze het aanbod in twee groepen: fantasieverhalen of realistische verhalen. Misschien kan je de boeken ook ontlenen. Zo kunnen ze geruime tijd deel uitmaken van het aanbod tijdens vrij lezen. Leren leren 2 Verhalenreis van Astrid Lindgren (cf. Bibliografie) bevat verschillende fragmenten uit haar boeken. De sfeervolle, gedetailleerde tekeningen, gebaseerd op de taferelen die te zien zijn in het Astrid Lindgren-huis in Stockholm, werden gemaakt door Marit Törnqvist. Op de bijbehorende cd werden de ingelezen fragmenten aangevuld met Zweedse achtergrondtekstjes. Bied het prentenboek als smaakmaker aan in de luisterhoek. Op www.astridlindgren.nl maak je kennis met het werk en het leven van deze schrijfster. Wie liever een boek wil, kan het prachtig uitgegeven Astrid Lindgren, haar leven in beelden uitkijken. Muzische vorming - 5 Media - 5.5
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Titels en bibliografie Astrid Lindgren, haar leven in beelden, Johan Erséus en Rita Verschuur (vert.), Ploegsma, 2007 De encyclopedie van de fantasie, Judy Allen, Baeckens Books, 2008 Een halve hond heel denken, een boek over kijken, Joke van Leeuwen, Querido, 2008 Er zit een rover in het bos, Astrid Lindgren, Anneke Hohmann (ill.) en Rita Verschuur (vert.), Ploegsma, 1970 Schilderen, gids voor de jonge kunstenaar, E. Waters en A. Harris, Gottmer, 1996 Tekenen, gids voor jonge kunstenaars, Jude Welton en Karin Kuiter (vert.), Gottmer, 1994 Verhalenreis, Astrid Lindgren, Marit Törnqvist (ill.) en Rita Törnqvist-Verschuur (vert.), Hoogland en Van Klaveren, 2007
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Lestip 6 Lafcadio Lafcadio, de leeuw die terugschoot Shel Silverstein Mozaïek, 2006
Over het boek Lafcadio de leeuw komt op een dag oog in oog te staan met een jager. Hij rent niet weg: hij vindt ‘jager’ een mooi woord. Na een kort praatje met de man eet hij hem op. Lafcadio neemt het geweer van de jager en wordt de beste en ook enige schutter van de jungle. Een tijdje later gaat hij in het circusleven. Miljoenen kinderen en volwassenen toont hij zijn schiettrucs. Als Lafcadio de Grote wordt hij steeds beroemder. Langzaam begint hij meer op een mens dan op een leeuw te lijken. Tot hij op een dag als jager op safari tegenover zijn eigenlijke soortgenoten staat. Hij beseft dat hij nergens bij hoort: hij is geen echte mens, maar ook geen echte leeuw meer… Al lijkt het een beetje triest, het is een bijzonder mooi verhaal. Met een humoristische stijl en expressieve zwart-wittekeningen weet de auteur een breed publiek voor zich te winnen. Laat je tijdens het lezen en verkennen van dit boek meevoeren door de dialoog waarin de auteur zich tot de lezer richt. Beeld je in hoe jij je luisterende leerlingengroep kan betrekken in het verhaal. Denk na over een voorleeshoek waarin luisteraars ontspannen kunnen luisteren en waarin je hen de bijbehorende illustraties kan laten zien. Plan een optimaal voorleesmoment per dag waar je gedurende deze Jeugdboekenweek niet van afwijkt.
Aan de slag Aanzet Voor je de leerlingen laat kennismaken met Lafcadio peil je naar hun voorkennis over leeuwen. Op een flap noteren ze wat ze weten. Geef hen een aantal dagen, zo kunnen ze elkaar inspireren. Tijdens de bespreking ga je samen na hoe ze aan de informatie komen:
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
- Heb je dat op tv of in documentaires gezien? - Heb je dat gelezen? - Heb je dat in werkelijkheid gezien? Wanneer iedereen zich goed kan voorstellen hoe een leeuw eruitziet en beweegt, trek je naar een open ruimte. Je leerlingen zoeken een plek waar ze ongestoord individueel kunnen bewegen. Nodig hen uit om zich in te leven in een leeuw met mondelinge opdrachten: ‘Je beeldt je in dat je een jonge sterke leeuw of leeuwin bent. Onder de warme zon lig je uitgestrekt te soezen in het warme zand. Af en toe open je een oog en sla je met je lome poot naar een vlieg. Je voelt je maag grommen en besluit om langzaam op te staan. Rek je hele lijf.Voel hoe je poten weer zin krijgen om te bewegen en hoe je nagels zich scherpen…’. Met die verhalende manier van opdrachten geven laat je leerlingen aanvoelen hoe soepel en krachtig het lijf van een leeuw kan zijn. Daarna geef je elke leerling een lang penseel, het verlengde van hun leeuwenpoot. In een paar denkbeeldige lijnen schilderen ze hiermee in de lucht: - een leeuw die loom ligt te slapen - een leeuw die zich uitrekt - een leeuw die zich klaarmaakt om aan te vallen - een rennende leeuw - … Vervolgens dopen ze hun penseel in zwarte verf en voeren ze dezelfde opdracht uit op grote bladen. Met een paar lijnen proberen ze de beweging van de leeuw weer te geven. Hang de resultaten op en overloop samen welke bewegingen er in de lijnen terug te vinden zijn. Misschien herkennen ze in sommige lijnen wel een leeuw of een deel van een leeuwenlijf? Aansluitend op de opdracht toon je de cover van het boek. Peil naar de verwachtingen die titel, illustratie en naam van auteur oproepen. Muzische Vorming - 3 Drama - 3.5 Muzische Vorming - 1 Beeld - 1.6
Verwerkingsactiviteiten Verplaats je in de rol van oom Shelby en lees het verhaal voor. Aan de volgende fragmenten kan je de voorgestelde activiteiten koppelen. s i t u e r e n i n d e t i j d e n d e ru i m t e
Oom Shelby ontmoet de leeuw op vrijdag 17 december. Het jaartal wordt niet vermeld. Ga samen in het colofon op zoek naar het jaar waarin dit boek voor het eerst geschreven is: 1963. Laat de leerlingen het jaartal situeren op de tijdslijn. - Was jij toen al geboren? - Ken je iemand die in 1963 geboren is?
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Hij ontmoette de leeuw voor het eerst in Chicago.Vraag de leerlingen op te zoeken waar Chicago ligt. - Welke taal wordt er gesproken in Chicago? - Kan je je voorstellen hoe oom Shelby’s stem in het Amerikaans klinkt? Dat het verhaal zich in Amerika afspeelt, merk je vooral als volwassene. Leg dan ook geregeld zelf de link waar dat kan voor je leerlingen. m o o i k l i n k e n d e wo o r d e n
‘Jagers,’ zei hij tegen zichzelf, ‘wat zouden jagers zijn?’ En hij zei het woord jagers een paar keer hardop achterelkaar: ‘Jagers, jagers.’ En weet je hij vond het woord jagers leuk klinken. Weet je net zoals sommige mensen het leuk vinden om waterlandkerkje of droedel of geroezemoes of habbekrats te horen, vond hij het woord jagers leuk klinken.’ (p.15) Vraag de leerlingen of zij ook zo’n woorden kennen die alleen al prettig zijn om uit te spreken, los van hun betekenis. Wil je er dieper op ingaan, dan kan je een lijst leuk klinkende woorden aanleggen op een prikbod. Waterlandkerkje is een dorp in Nederland. Laat de leerlingen op landkaarten mooi klinkende plaatsnamen zoeken. Aan plaatsnamen in Nederland, België en Zuid-Afrika kan je misschien een betekenis koppelen; bij plaatsnamen in andere landen kan je puur op de klank afgaan. Anderstalige leerlingen kunnen de mooist klinkende woorden uit hun taal voorstellen. De jonge leeuw denkt dat hij van marshmallows houdt: ‘Ik hou van hoe het woord marshmallow klinkt en als ze net zo smaken als klinken – mmmmmmmmmm! – dan weet ik gewoon dat ik ervan zal houden.’ (p.19). Het roosteren van marshmallows is een gekend gebruik in Amerika.Vraag de leerlingen of zij ook woorden kennen die lekker ‘klinken’.Vanzelfsprekend rooster je enkele marshmallows, zodat iedereen kan proeven of ze werkelijk zo lekker zijn als de klank laat vermoeden. Nadat de jonge leeuw geoefend heeft in het schieten, schiet hij het derde hoofdstuk terug op een groep jagers waarvoor al de andere leeuwen op de vlucht gingen. ‘Na een tijdje kwamen alle andere leeuwen uit hun schuilplaats tevoorschijn gekropen en ze konden hun ogen niet geloven en zeiden: “Hé wat gebeurt er hier?” en “Hé, wat is er aan de hand?” en “Asjemenou zeg,” en dat soort dingen. Ze waren allemaal verrast en gelukkig en ze gingen allemaal lunchen en daarna gingen ze liggen en slapen in de zon met een glimlach op hun gezicht en met kleine beetjes rode wol in hun snorharen.’ (p.32). Eerder vroeg de auteur zich af: ‘of hun mond niet raar aanvoelde als ze denken aan het opeten van een rood petje’ (p.21). Peil, voor je verwijst naar dit fragment, in welke mate de leerlingen weten waar die kleine beetjes rode wol vandaan komen. Zo ervaren ze hoe de schrijver speelt met taal.Vooral in de volgende passages komt dat taalspel tot uiting. Lees daarom zonder al te veel onderbrekingen het vervolg van het verhaal
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
voor. Laat je leerlingen ervaren hoe de leeuw vol verwondering kennismaakt met de mensenwereld en meer mens dan leeuw lijkt te worden. Muzische Vorming - 1 Drama - 3.3 Nederlands - 6 Taalbeschouwing - 6.3
En verder Lees de laatste zin op de voorlaatste pagina voor, wanneer Lafcadio alleen de vallei in loopt: ‘En hij wist niet echt wat er hem te wachten stond, maar hij wist dat er iets zou gebeuren, want er gebeurt altijd wel iets, toch?’ Dit is het moment om op zoek te gaan met de leerlingen naar wat er daarna zou kunnen gebeuren. Lafcadio heeft al alles gehad wat hij maar wensen kon, maar misschien ontmoet hij een personage, of ontdekt hij een voorwerp dat zijn leven een andere wending kan geven. Verzamel samen ideeën waaruit de leerlingen een keuze maken. Bij het voorstellen van het vervolg van dit verhaal kunnen ze, afhankelijk van hun interesse, kiezen uit verschillende mogelijkheden: - een illustratie van het nieuwe personage dat Lafcadio’s leven een nieuwe wending zal geven; - een tekst waarin ze het vervolg uitschrijven; - een strip waarin de ontmoeting met een nieuw personage en het vervolg daarop wordt voorgesteld; - een vertelmoment waarin ze zelf in oom Shelby’s huid kruipen en de luisteraars vertellen wat ze nog te weten kwamen na Lafcadio’s verdwijning; - een brief of ansichtkaart ontwerpen waarop Lafcadio oom Shelby laat weten hoe het verder met hem gaat (cf. de lestips bij De laatste trein); - een dramastuk waarin ze de dolende, zoekende leeuw uitbeelden; - een improvisatiestuk waarin iemand de dolende leeuw speelt en er een kind invalt en zegt: ‘ik ben…’ waarop de leeuw dan inspeelt. - … Nederlands - 5 Vaardigheden Het boek blijft in de klas: leerlingen kunnen het individueel (her)lezen en (her)bekijken tijdens de momenten ‘vrij lezen’.Voorzie voor deze vrije leesmomenten ook ander werk van Shel Silverstein. Arthur Japin vermeldt: ‘Shel Silverstein zei in De Gulle boom alles wat er te zeggen viel in nog geen vijftig zinnen en een aantal tekeningen.’ Laat de leerlingen dat zelf ervaren. Neem een kijkje op de website www.shelsilverstein.com. De site is Engelstalig, maar je hebt de mogelijkheid om aan te geven dat je een niet-Engelstalige bezoeker bent. Zo worden zoveel mogelijk gegevens vertaald. Zoek een aantal poëziebundels op van de auteur, zodat je leerlingen ook van zijn poëzie kan laten proeven.
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
|
Verwante titel De gulle boom, Shel Silverstein en Arthur Japin (vert.), Mozaïek, 2008
|
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – makkelijk lezen
Over de samenstellers werkt op de Pedagogische Begeleidingsdienst van de stad Gent voor wock, Werken aan Onderwijs, Cultuur en Kunst. Deze cel slaat een brug tussen onderwijs en de culturele wereld. In die functie is ze vooral bezig met muzische en buurtgerichte projecten, kinderliteratuur en filosoferen met kinderen. Dat gebeurt voornamelijk via nascholingen en via begeleiding op klas- of schoolniveau.
ingrid antheunis
werkt als zorgcoördinator en boekenjuf in een lagere school, waar ze zoveel mogelijk het lezen wil stimuleren. Daarnaast werkt ze mee aan cursussen voor ouders en leerkrachten. Op die manier ziet ze wat er leeft in scholen die buiten haar dagelijkse werkdomein vallen en kan ze de theorie meteen aan de praktijk koppelen.Verder bespreekt ze kinderboeken in Klapper-Pluizer.
h e dw i g e bu y s
va n ja c o l s o n werkte een tiental jaar als juf, voornamelijk in het eerste leerjaar. Sinds twee jaar werkt ze voor het Onderwijssecretariaat van Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (ovsg). Daar begeleidt ze scholen in een project waar de nadruk ligt op taalvaardigheid. Kinderboeken hebben zowel professioneel als in haar gezin altijd al een bijzondere plaats gekregen.
is germanist en geeft Nederlands en taalvaardigheid aan studenten Bachelor Kleuteronderwijs van de Arteveldehogeschool in Gent. Hij combineert een kritische kijk op kinderliteratuur met een grote liefde voor het genre en schrijft zelf al eens een verhaal of een gedicht voor kleuters.Verder is hij docent aan het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde waar hij taaldidactiek in de kleuterschool samen met mensen uit het werkveld behandelt.
s t i j n d e pa e p e
is van opleiding psychologe en psychotherapeute. Ze werkt in haar praktijk met adolescenten en volwassenen en brengt binnen het kader van therapie geregeld kinderboeken aan. Ze schrijft, beweegt en danst graag. Speelsheid en een groot hart zijn haar codewoorden. marijke derèse
geeft vooral talen in het zesde leerjaar van een lagere school. In zijn klas is plaats voor een ruime boekenhoek mét salon. Hij probeert de (voor) leesmicrobe zoveel mogelijk door te geven aan zijn collega’s.Voor linc (Centrum voor Lezen en Informatie) verzorgt hij al 15 jaar lezingen en workshops. Hij werkte als redacteur mee aan www.schoolenbibliotheek.be van Locus en leest wekelijks met veel plezier boeken voor blinden en slechtzienden in.
frans hoes
Lestips Jeugdboekenweek 2009 – samenstellers
|
colofon
Jeugdboekenweek 2009 Achter de spiegel Lestips, werken met boeken in de klas Redactie: Ingrid Antheunis, Hedwige Buys,Vanja Colson, Marijke Derèse, Frans Hoes, Stijn De Paepe Coördinatie en eindredactie: Stichting Lezen Illustraties: Pieter Gaudesaboos Grafisch ontwerp: Compagnie Paul Verrept De Jeugdboekenweek 2009 vindt plaats van 15 tot 29 maart 2009. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Stichting Lezen is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be
V.u. Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.