Ledenbulletin 28 1960: het postkantoor op Breestraat 57
De hofstede Watervliet door Aad Kok De Munnickenweijde door Jan Morren
door An Böhm De Chemica
door Cor Castricum De groenteveiling Beverwijk
door Jos J. Appelman Een nieuw Kinheim-tapijt
door Fries Berkhout
Historisch Genootschap Midden-Kennemerland
Ledenbulletin 28 © 2004 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk isbn: 90-807522-5-8 HGMK Ledenbulletin 28, 2004
2
Voorwoord
M
enig Beverwijker zal zich nog voor de geest kunnen halen hoe het toeging in het Postkantoor toen dat nog aan de Breestraat gevestigd was. Aad Kok heeft er meerdere jaren gewerkt en laat ons in het openingsartikel meebeleven wat zich daar achter de loketten afspeelde in de jaren zestig. Het is jonge geschiedenis, om niet te spreken van nostalgie, maar zeer lezenswaardig en wellicht een goed voorbeeld voor leden die over een dergelijke deskundigheid beschikken, en die andere aspecten van het openbare leven in de voorbije eeuw voor de vergankelijkheid zouden kunnen behoeden. An Böhm is al jarenlang actief lid van de paleografie-groep van het Historisch Genootschap. Het verslag over haar onderzoek naar de geschiedenis van haar eigen buurt in Beverwijk hadden we al enige tijd “op de plank” liggen en konden we nu eindelijk in deze bundel opnemen. De sloop van de flats in de Oranjebuurt heeft er zelfs nog enige actualiteitswaarde aan gegeven. Vooral de toekomstige bewoners van de Prinsenhof zullen er inzicht in kunnen vinden in de oorsprong en geschiedenis van hun nieuwe woonomgeving. Beverwijk en zijn industriële geschiedenis, dat in 2002 door het Historisch Genootschap Midden-Ken nemerland werd uitgegeven, staat al bij menigeen in de boekenkast. De schrijver, ons redactielid Cor Castricum, is inmiddels ver gevorderd met een dergelijk overzichtswerk over de gemeente Velsen, maar hij ontvangt nog altijd reacties en welkome aanvullingen op zijn eerste boek. Soms vindt hij daar aanleiding in om de gang van zaken in of rondom een bedrijf diepgaander te beschrijven. Zijn artikel over de opkomst en ondergang van De Chemica is daarvan een voorbeeld. Mensen met verhalen en foto- of archiefmateriaal van andere bedrijven in de regio worden van harte uitgenodigd om met hem contact op te nemen. Vorig jaar konden wij van de hand van Jan Morren een beschrijving van de geschiedenis van de buiten plaats Scheijbeek in ons Ledenbulletin opnemen. De volgens velen fraaiste, en in elk geval grootste h ofstede in het zegepralend Kennemerland was Watervliet, dat ooit een groot deel van het huidige Velsen-Noord besloeg. Er is nu niets meer van te vinden in het landschap, maar wel in de uitgebreide beschrijving van Jan Morren vanaf bladzijde 26. De verschillende kaartfragmenten die dit artikel illustreren zijn door onze vormgever zo geplaatst en gemanipuleerd dat ze steeds vrijwel “op elkaar passen”. U kunt als het ware van achter naar voor door de landschappelijke ontwikkeling van Watervliet en Velsen-Noord bladeren. Ook al geruime tijd in voorbereiding was de papieren versie van een serie vraaggesprekken die Radio Beverwijk in 1998 en 1999 had met Jos J. Appelman, voormalig directeur van de Coöperatieve Tuinbouwveiling Beverwijk. Behalve een blik achter de schermen van het veilingbedrijf geeft Appelman ons hierin inzicht in het verloop van de verschillende fusiebesprekingen, waarvan vooral de laatste, met de Coöperatieve Tuinbouwveiling ‘Alkmaar en Omstreken’, de gemoederen in onze regio eind jaren tachtig nogal heeft beziggehouden. Museum Kennemerland geniet vooral bekendheid door zijn uitgebreide collectie Velser aardewerk. eker zo interessant is het aanwezige materiaal van de Beverwijkse tapijtknoperij Kinheim. In onze vorige Z Nieuwsbrief konden we al vermelden dat er aan de collectie een nieuw tapijt naar een ontwerp van Jac. van den Bosch kon worden toegevoegd. De Vereniging Rembrandt, die deze aankoop mede mogelijk maakte, zal in haar komende bulletin daaraan aandacht besteden in een artikel van de hand van Fries Berkhout, conservator van Museum Kennemerland. Dit artikel, waarin meer over de achtergronden van Kinheim en de ontwerper verteld wordt, konden wij nog juist in dit Ledenbulletin opnemen. In dit ledenbulletin bieden wij de leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland opnieuw een gevarieerde proeve van geschiedbeoefening in onze regio. Met trots presenteren wij hiermee zelfs enkele artikelen van leden die hiermee voor het eerst publiceren. De redactie.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
3
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
4
1960: Breestraat 57,
een postkantoor zoals vele andere door Aad Kok
E
r was een trapje met drie versleten treden. Naast het trapje stond altijd een slecht geschoren mannetje in een lange leren jas, met meestal een pet op het hoofd, waaronder dunne witte haren. Wie kende hem niet, Willem Knegjens! Willem, die voor een stuiver of een dubbeltje op de fietsen paste, die in de fietsenrekken bij de voordeur van het Postkantoor konden staan. Hij stond er al jaren, en had de fietsenstalling waarschijnlijk zelf bedacht. Hij was er iedere dag en kreeg koffie van mevrouw van der Leede van de Sneltax, later Taxi 3000. Willem, die altijd bereid was zich te laten machtigen door iemand die zijn legitimatiebewijs vergeten was. Willem, die dan wel even binnen het geld voor hem haalde. Bijna iedere bezoeker van het Postkantoor kende Willem wel en liet hem best even voorgaan. En iedere loketambtenaar op het Postkantoor kende Willem en betaalde de postwissel, de postcheque of de AOW-kwitantie dus uit. Bijna iedereen vond dat heel gewoon in een tijd dat nog niemand van een pin-code gehoord had. Alleen Taselaar, de directeur van het postkantoor, heeft Willem wel eens gewezen op het gevaar dat in zijn manier van doen schuilde. Willem vond het allemaal best, zolang hij er zo nu en dan een sigaar aan over hield. Via het trapje en een okergele draaideur kwam je in de hal van het postkantoor. De okergele kleur kwam overal in die hal voor: in de tegels van de vloer en de wanden, in de deuren en in de telefooncel van hout en zachtboard –als geluidsisolatie– die bijna midden in de hal stond. Er waren ter afwisseling ook nog wat bruine kleuren in de hal verwerkt: in een gedeelte van de vloertegels, in de balie en in de koperen postbusdeurtjes. Er waren 7 loketten in de glazen wand, die tot ongeveer 2 meter hoogte reikte. Alles gewoon en geen beveiliging. Gewoon vensterglas in groene stijlen, waarachter in houten laden soms honderdduizenden guldens waren opgeborgen.
De Geldloketten Loket 1, het meest linkse, en loket 2 waren voor geldzaken. Aan die loketten kon men b.v. terecht voor contante stortingen op girorekeningen. Daarvoor moest men een driedelig formulier ingevuld aanbieden. Zo een formulier kon je op hetzelfde postkantoor –maar dan aan een ander loket– kopen voor 1 cent zonder postzegel, of voor 16 cent met voorbedrukte postzegel. Ook kreeg men wel voorgedrukte formulieren toegestuurd, als men een betaling aan een instantie moest doen. Daar moest dan nog wel een zegel van 15 cent voor worden gekocht. Stortingen voor de Rijksbelastingen moesten op gele stortingsformulieren worden gedaan. Die kostten niets en ook het storten was gratis. Een andere dienst die aan de geldloketten thuis hoorde was de postwissel. Als je geld moest overmaken aan iemand die geen postrekening had kon daarvoor een postwissel worden gebruikt. Lang niet iedereen had een postrekening of een bankrekening en geldverkeer tussen de Postcheque- en Girodienst en de banken was alleen via moeilijke administratieve omwegen mogelijk.
Het postkantoor omstreeks 1940. Tot 1960 zou er weinig veranderen, maar het trapgeveltje van Simon de Wit zou gesloopt worden en in het pandje op nummer 55 zou Taxi 3000 komen. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
5
Het Postkantoor aan de kant van de ambtenaren. Links op deze foto de achterzijde van de loketten.
Daar stond je dan om geld over te maken naar bijvoorbeeld je broer in Vlissingen. Je kocht dan aan het zegelloket een postwissel. Dus moest je eerst daar in de rij staan. Afhankelijk van het over te maken bedrag moest daar 25 of 50 cent aan postzegels op geplakt worden. Met de ingevulde postwissel sloot je dan aan bij loket 2. Nadat het geld geteld was werden er drie stempels en een nummer op geplaatst en je ontving het meest rechtse strookje van de 3 als betalingsbewijs. De postwissel werd dan via de gewone post naar het postkantoor van de woonplaats van de begunstigde gestuurd, werd daar geregistreerd of was met een eenvoudige code beveiligd tegen knoeierijen. Daarna werd de postwissel door de postbode in de brievenbus van de geadresseerde bezorgd. Die ontvanger kon dan weer op zijn eigen postkantoor het geld in ontvangst gaan nemen. Wel even een legitimatiebewijs meenemen, of een loketambtenaar opzoeken die men kende! Als je geld over wilde maken naar het buitenland was daar de “Buitenlandse Postwissel”, le Mandat Postale Universelle. Nog steeds zal het zo zijn, dat de internationale posttaal het Frans is. Maar de kersverse gastarbeider uit Italië verstond nauwelijks Nederlands of Frans en met handen en voeten werd zo’n buitenlandse postwissel dan afgehandeld. In het allereerste begin van de stroom postwissels naar Italië -het begrip gastarbeider was toen net in de IJmond geïntroduceerd- hoefde de storting in guldens niet omgerekend te worden in Lires. Dat was even later ook nog zo bij de postwissels naar Spanje: de guldens werden in het Frans vermeld. Omrekening in Lires of Peseta’s volgde dan in Rome of Madrid. Aan de geldloketten 1 en 2 kon men ook geld ontvangen en geld opnemen van de eigen postrekening. Ongeveer een week daarvóór moest dan een chequeformulier in drie delen worden ingevuld. Deel één -de cheque zelf- moest men goed bewaren. Deel twee en drie moesten in een roze of gele giro-enveloppe (die kostten toen 1 cent per stuk) naar het girokantoor worden gestuurd. Op uw girokantoor werd het bedrag dat u per cheque wilde opnemen van uw rekening geboekt. In die tijd gebruikten ze daarvoor al zaalgrote computers! De inbreng van de gegevens gebeurde niet elektronisch maar mechanisch: met rollen papieren stroken met gaatjes of met Hollerith-ponskaarten. Als het bedrag dan op die manier van de rekening was afgeschreven werd het kleinste strookje van de roze cheque-opdracht naar het aangegeven postkantoor gezonden. Na ongeveer een week kon men naar ons Postkantoor komen en hopen dat het cheque-advies was aangekomen. Als iemand zijn pensioen of salaris per cheque uitbetaald kreeg ging dat op dezelfde manier, alleen werd de cheque dan door het pensioenfonds of het bedrijf aan de begunstigde toegestuurd. Als men erge haast had kon men het girokantoor vragen de cheque per telegram te laten adviseren. Ons Postkantoor kreeg dan een soort telegram, waarop uitbetaald kon worden. Ook toen ging dat al niet voor niets! Het financiële leven was toen ook niet zo eenvoudig; girobetaalkaarten, betaal- en eurocheques (nu al weer verouderd), geldautomaten en pincode’s moesten nog worden uitgevonden.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
6
De plattegrond met de hal en zeven loketten
AOW ontvangen. Wie in 1960 ouder dan 65 was die moest bij loket 2 zijn. Via het Postkantoor kreeg men van de Sociale Verzekeringsbank (svb) een soort legitimatiebewijs. Vergelijkbaar met een bankpasje, maar dan wel alleen met handtekening, naam en registratienummer. Een dik papieren, dubbelgevouwen kaartje met een gekleurd linnen ruggetje. Ook stond die dag van de maand erop vermeld, waarop twaalf keer per jaar van Drees kon worden getrokken. Op de aangegeven dag ging je naar het gekozen postkantoor of postagentschap en dan moest je bij loket 2 wachten tot je aan de beurt was en je kaartje afgeven. Dan zocht de loketambtenaar (de ouderen met een geelbruine stofjas aan, de jongeren in hun eigen kleding, maar de mannelijke ambtenaren wèl altijd met de door de directeur verplicht gestelde stropdas om) in een stapel gele bonnetjes het juiste uit. Het aow-maandbedrag voor u en uw echtgenote samen was in dit jaar vastgesteld op ƒ 113,50 en voor een alleenstaand iemand op ƒ 89,50. Bij mensen die recht hadden op een rente van de Raad van Arbeid, wegens geplakte rentezegels, waren de bedragen in bepaalde gevallen hoger. U moest uw handtekening zetten. De ambtenaar moest die vergelijken met de handtekening die op het kaartje stond. In die dagen waren er nog wel mensen die niet konden schrijven en dus geen handtekening konden zetten. Die hadden het helemaal moeilijk, want die moesten dan twee getuigen meenemen die –gelegitimeerd– moesten verklaren dat het kruisje dat gezet werd het handmerk van de gerechtigde was die verklaarde niet te kunnen tekenen. En dat kwam toch wat vaker voor dan je zou denken. Na het plaatsen van de handtekening of de verklaring werd dan het uitkeringsbedrag uitbetaald met die grote ouderwetse, zwartgele, roodroze of grijsblauwe bankbiljetten van 100, 25 en 10 gulden en met zilveren rijksdaalders en guldens. En als de uitkeringsdag nu op een zondag viel dan mocht men op de donderdag ervóór komen!
Sluitingstijd Nog een ervaring op ons Postkantoor, uit die goeie ouwe tijd. Stel je voor, je kwam op een werkdag om ongeveer 3 uur binnen. Je sloot netjes aan bij een van de rijen die voor loket 1 of 2 stonden. Het schoot maar langzaam op. Na bijna een kwartier was je eindelijk aan de beurt. Tot je ontzetting sloot de loketbeambte voor je neus zijn loket en zei: “Sorry, U was na 3 uur binnen, morgen bent u de eerste!” Zo ging dat, en je kon gaan! Je kon nog proberen erover te redetwisten dat je er wel voor 3 uur of precies om 3 uur stond, maar je verloor dat dispuut beslist. De chef, verantwoordelijk voor de interne goede gang van zaken (waaronder natuurlijk ook viel: het op tijd klaar zijn van alle werkzaamheden, bij voorkeur vóór 4 uur) meldde namelijk aan zijn personeel dat het 3 uur was, waarop de laatste persoon in de rij gevraagd werd zijn “stukken” (postwissel, cheque, girobiljetten, etc.) even aan de loketambtenaar af te geven. Deze kon dan doorwerken zonder verder op te hoeven letten of er nog mensen aansloten. Als dan de persoon van de ingeleverde stukken was geholpen, schoven ze meestal onbarmhartig het loket dicht. De mensen daarachter hadden geen poot om op te staan als ze protesteerden.
De hal met het lokettenfront. Foto’s: Museum voor Communicatie, ‘s-Gravenhage. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
7
En de beambte? Die had nog maar drie kwartier in de baas zijn tijd over om heel veel te doen voordat het 4 uur was. Alle lijsten die in de loop van de dag ingevuld waren moesten dan opgeteld zijn. Op topdagen waren er soms wel 600 girostortingen, 200 cheques, 100 postwissels, 200 svb-kwitanties en nog meer zaken afgehandeld. Vaak probeerden de loketbeambten tussendoor wat te tellen, of tijdens hun etenspauze, maar aangezien het vooral tussen half twee en drie uur meestal heel erg druk was, liepen ze daar om kwart over drie meestal flink mee achter. En: het moest uit het hoofd gebeuren, want er waren op ons hele Postkantoor maar twee telmachines; 1 voor de controleambtenaar en 1 voor zijn hulp. Een loketambtenaar kon die echt niet zo maar gebruiken. Dan moest de kas gecontroleerd worden en dat was, als alles goed ging, meestal zo tegen 4 uur wel geklaard. En als de kas niet klopte? Dan moesten alle staten van ontvangsten en uitgaven worden nageteld evenals het geld zelf. Als de controleambtenaar en zijn hulp met hun werk klaar waren, kon men daarvoor een telmachine gebruiken. Men moest er iemand bijhalen. De collega van het andere loket, die wel klopte, wilde altijd helpen. Doorwerken in eigen tijd dus, tot men klopte of het kasverschil moest melden bij de chef. Dan kwam meestal de controleambtenaar erbij, de chef geldzaken en -als het een flink verschil was- uiteindelijk de directeur. Maar dan was het al 5 uur geweest. Een kasverschil was in principe rekening man: het kwam voor rekening van de ambtenaar en een kasoverschot in principe ten gunste van hem. Als het een groot tekort was, werd het voorlopig als een voorschot aan de ambtenaar geboekt, waarna later een schriftelijk verzoek tot kwijtschelding kon worden ingediend. Soms volgde dan een betalingsregeling, soms een gedeeltelijke kwijtschelding, soms een gehele kwijtschelding. Als men vaker kastekorten had gehad werd de directeur daarin steeds strenger. Bij een wat groter kasoverschot werd het bedrag een paar jaar geblokkeerd op een spaarrekening op naam van de betreffende ambtenaar gezet, die ook weer schriftelijk kon proberen toestemming te verkrijgen voor de aanwending van dat overschot bij latere kastekorten. Iedereen zal begrijpen dat een kastekort van ƒ 25 voor een jongeman die ƒ 120 per maand verdiende een boel geld was, en dat lang zoeken daarom op zijn plaats was. Begrijpt u nu misschien waarom dat loket zo precies om 3 uur dicht moest?
Loket 3, allerlei andere zaken Half vier ’s middags, loket 3 en 6 waren nog open. Aan loket 3 kon men terecht voor spaarbankhandelingen, voor telegraafzaken en voor telefoongesprekken. Om de spaarzin te bevorderen was het spaarbankloket op een Hoofdpostkantoor zoals het onze tot ’s avonds 7 uur geopend. Er waren eigenlijk maar drie soorten rekeningen: het gewone spaarboekje, het groene Jeugd-spaarwetboekje een spaarrekening met een opzegtermijn van een jaar. Van de laatste kreeg je van de rps afschriften van je opnamen en stortingen. Er konden, uiteraard tegen betaling, ook spoeduitbetalingen verricht worden. Net als bij de spoedcheques ontving ons Postkantoor daarvoor dan een telegrafische opdracht. Stortingen op een spaarboekje konden contant gebeuren of door het inleveren van een volgeplakte spaarkaart met spaarbankzegeltjes. Spaarbankzegeltjes konden aan het zegelloket worden gekocht. Meerdere scholen deden aan schoolsparen, om de spaarzin van de kinderen te bevorderen. Daarvoor kon men bij het Postkantoor spaarzegeltjes kopen: blauwe van 5 cent, roze van 10 cent en gele van 25 cent. Volgeplakte kaarten konden bij loket 3 worden aangeboden. Aan loket 3 konden ook nog andere zaken worden afgehandeld, zoals het aanmelden voor een luistervergunning en de inlevering van de daarvoor bestemde luisterkaarten. Televisie stond nog in het beginstadium van zijn ontwikkeling. Iedereen die een radiotoestel had moest daarvoor een luistervergunning bezitten. Als bewijs van inschrijving ontving men dan van de Dienst Omroepbijdragen een luisterkaart. Daarop moest voor elke maand die sinds de ingangdatum voorbij was, een luisterzegel van 1 gulden worden geplakt. Die
Van rond 1960 konden we geen foto’s vinden. Wel deze van zo’n 20 jaar eerder. Het postkantoor zal in die periode minder veranderd zijn dan de uniformen en de snorren. Foto: collectie C.E. de Boer HGMK Ledenbulletin 28, 2004
8
Deze foto is nog wat ouder. Let vooral op de lampen en de telefooncentrale op de voorgrond. Foto: collectie C.E. de Boer
konden dan op ons Postkantoor aan het zegelloket worden gekocht. Op die manier konden de mensen, van wie de meeste een weekloon verdienden, hun luisterbijdrage verspreid over het hele jaar voldoen. Was de luisterkaart vol, dan moest die aan loket 3 tegen een ontvangstbewijs worden ingeleverd. Het postkantoor stuurde voor controle de ingenomen kaarten naar de Dienst Luistergelden. Later kreeg men dan een nieuwe kaart uit Den Haag toegestuurd en begon het plakken weer opnieuw. De kaart moest thuis, met voldoende zegels erop, bij het radiotoestel worden bewaard. Er kon door inspecteurs huis aan huis worden aangebeld. Hij legitimeerde zich en mocht controleren of er een radiotoestel met bijbehorende luistervergunning in huis was. Wel een radio, geen luisterkaart? Dan een boete, die op bepaalde dagen op ons Postkantoor bij die inspecteur aan loket 4 kon worden betaald. Zo speelde ons loket 3 ook nog een kleine rol in de primitieve voorloper van de kabeltelevisie: de Draadomroep. Nog lang niet iedere Nederlander was er toe in staat om voor zichzelf een radio te kopen, zo’n duur apparaat met daarbinnenin al die verschillende vreemd gloeiende radiolampen en met een antenne op het dak of door de kamer. Als men het niet erg vond om geen buitenlandse, krakende, verweg-zenders te kunnen ontvangen en genoegen nam met Hilversum 1 en 2 en twee andere geselecteerde radioprogramma’s, dan kon men een abonnement nemen op de draadomroep. De aansluiting werd door PTT verzorgd en bestond uit een eenvoudig luidsprekerkastje dat meestal bovenin een kamerhoek kwam te hangen, met op de muur een knop die op een van de vier keuzezenders kon staan en waarmee ook het volume kon worden geregeld. De aanmelding hiervoor en, voorzover mijn herinnering strekt, ook de betaling liep via ons Postkantoor. Ook konden aan loket 3 nog binnenlandse en buitenlandse telegrafische postwissels worden verzonden en worden uitbetaald en cheques met (telegrafische) spoedbehandeling. Bij de telegrafische postwissels werd feitelijk een telegramtekst overgezonden naar het postkantoor van bestemming. Het was de snelste, maar zeker niet de goedkoopste manier om geld over te maken naar iemand. Omdat het zowel een telegram als een postwissel betrof, werd het betreffende telegraafbericht door de telegrambesteller op een bromfiets aan huis afgeleverd. De begunstigde kon dan naar ons Postkantoor komen en tot ’s avonds 9 uur het bedrag uitbetaald krijgen. Wanneer het een begunstigde in de verste buitenwijken van Beverwijk betrof (de polder, Tussenwijk of helemaal achter de Creutzberglaan in Het Duin) kreeg de telegrambesteller het geld mee, zodat hij meteen kon uitbetalen.
De telegraaf Lang niet iedereen had telefoon. De fax bestond nog niet. Grote bedrijven hadden wel vaak al een telex, maar daarmee kon je niet overal en naar iedereen berichten versturen. Voor dat soort berichten bestond de tweede poot van het Staatsbedrijf der PTT. De tweede T stond voor Telegraaf. Uiteraard stond de P voor Post en de laatste T voor Telefoon. Tenslotte werd de telefoon later uitgevonden dan de telegraaf, zodat het logisch was dat die T achteraan stond. Als iemand snel een bericht wilde versturen was een telegram de aangewezen weg. Ook dat was niet goedkoop, 80 cent voor 10 woorden in Nederland. Maar een beetje telegram had natuurlijk inclusief adres, afzender en inhoud, waarin het woordje stop toch echt wel minstens een keer voor moest komen, wel 20 woorden. Dat kostte wel het dubbele. (N.B.: De Telegraafdienst op de postkantoren werd per 1 januari 2002 opgeheven!) De interessantste telegrammen werden altijd aangeleverd door het zakenleven. Een groot, internationaal werkend en in Beverwijk gevestigd baggerbedrijf had heel vaak telegrammen -en dat waren niet de kortste- voor bijvoorbeeld Conakry in Nigeria. De spanning die dat voor een gewone loketambtenaar na half vijf ’s middags als vervangende telegrafist opleverde was groot. Van het toetsen van het landennummer van Nigeria, daarna het nummer van het telegraafkantoor van Conakry, tot “Conakry” zich dan meldde, en HGMK Ledenbulletin 28, 2004
9
de voldoening dat het gelukt was kon heerlijk zijn! Nog spannender was het om in die tijd van de koude oorlog een telegram aan Moskou te moeten verzenden, alhoewel een telegram van meer dan 100 woorden van Hoogovens naar ergens in Italië ook een mooie klus was. Soms was het verreschrijver-verkeer gestoord. Dan werden telegrammen heel ouderwets per telefoon doorgegeven aan het Telegraafkantoor te Amsterdam. Dit systeem werd ook toegepast door de kleinere hulpkantoren van de plaatsen rondom Beverwijk. Loket 3 was voor het Telegraaf- en Telefoonverkeer van maandag tot en met zaterdag geopend van 8 uur ’s morgens tot 9 uur ’s avonds. Op zondag was het hiervoor ook ’s morgens geopend van 8 tot 9 uur. Voor de aflevering van misschien 1 telegram en het voeren van wellicht 2 telefoongesprekjes kwam er dan een telegrambesteller uit Beverwijk in dienst, 1 bestellervoorman uit Heemskerk en een beambte uit bijvoorbeeld Haarlem. Een andere dienst waarvan de Beverwijkers gebruik konden maken aan loket 3 was de Telefoon. Lang niet iedereen had thuis telefoon. Natuurlijk stonden er wel telefooncellen her en der in Beverwijk, maar die konden alleen maar met gepast geld worden betaald. Telefoongesprekken naar niet-geautomatiseerde bestemmingen in binnen- en buitenland konden er niet op worden gevoerd en niet iedereen wist hoe je daar mee om moest gaan. Als er een telefoongesprek naar een niet-geautomatiseerde bestemming moest worden gevoerd, bijvoorbeeld naar Terschelling of naar het buitenland, moest er een klein aanvraagbriefje worden ingevuld. De beambte van loket 3 vroeg dit gesprek dan aan bij de Telefoondienst. Die belde korte of langere tijd later terug, de loketbeambte vroeg de beller naar de okergele telefooncel te gaan en als daar de hoorn opgenomen was legde de beambte de zijne neer. Het gesprek begon en de teller begon te lopen! De eerste eenheid kostte een dubbeltje, de volgende waarschijnlijk ook. Na afloop van het gesprek moesten de kosten aan het loket worden afgerekend.
De loketten 4, 5 en 6 Loket 4 was meestal gesloten. Soms werd het gebruikt voor klanten. Bijvoorbeeld voor de ‘wanbetalers’ van de Luisterbijdrage. Ook werd dit loket wel gebruikt als een soort hulploket, voor het geval het om de een of andere reden aan loketten 1, 2 of 3 veel te druk werd. In de postale termen van die tijd werd er een “stootloket” geopend. Meestal werd die werkplek tijdelijk gebruikt voor interne zaken, ’s middags en ’s avonds bijvoorbeeld voor de ontvangst van de postzakken met de aangetekende zendingen, de zogenaamde depèches. Die zendingen werden bij de ontvangst per stuk geteld en van een volgnummer voorzien. De aanwezige waardezendingen werden in een speciaal register ingeschreven en al die waardevolle zaken lagen tot ’s avonds 9 uur gewoon los in een la. Dan pas werden ze als waardevol behandeld, want voor de nacht gingen ze met een mand de kluis in. Ook loket 5 werd alleen maar gebruikt als stootloket. Dat gebeurde wanneer de chef het nodig vond dat er snel een lange rij wachtenden moest worden weggewerkt. Ook werd het ’s avonds tijdens de etenspauze van de ambtenaar van loket 6 gebruikt door een collega. Ook in de sinterklaas- en kersttijd moest er door het grote aanbod vaak “gestoot” worden. Het stootloket ging open om de drukte bij loket 6 te verminderen. Dat moest dan gebeuren door een van de andere aanwezige beambten, die daarvoor dan zijn eigen werk wel even moest laten liggen. Ook kon het gebeuren dat om die reden pauzes werden ingekort of soms zelfs vervielen. Loket 6 was het zegelloket. Het werd om 8 uur ’s morgens geopend door de ambtenaar van de “vroegpost”. Die was ’s morgens al om kwart voor vijf op het postkantoor verschenen. Zijn eerste taak was het om samen met de daartoe aangewezen voormanbesteller de kluis open te maken, de reeds aanwezige aangetekende zendingen aan die voormanbesteller over te dragen en daarna de zojuist met de postauto binnengekomen depèches te openen, te controleren en te behandelen. Soms zaten er maar 100 aangetekende stukken in, soms was het een groot veelvoud daarvan. Ook nu moesten die stukken weer worden genummerd en moesten de waardestukken in een register worden ingeschreven. Het was in een tijd dat overvallen op geldinstellingen nog ongewoon waren. Het was in een tijd dat er in Beverwijk heel veel gebouwd werd en elke uitvoerder op vrijdag van zijn hoofdkantoor de waardezendingen met ingepakte loonzakjes via ons Postkantoor moest ontvangen. En dat terwijl de achteringang van ons Postkantoor altijd wagenwijd open stond en het hek tussen Taxi 3000 en ons Postkantoor alleen maar ’s avonds na 9 uur werd gesloten. Soms lagen de waardezendingen met wel vele honderdduizenden guldens erin open en bloot op tafel. Als alles geregistreerd was werden ze meestal door Gerard Tibboel gesorteerd op bestelwijken. Niks geen postcode’s. Elke wijk had een eigen vak. En als alles uitgesorteerd was gingen de voormanbesteller en de beambte alle aangetekende stukken, waaronder dus ook de waardezendingen en de rembourszendingen, per wijk op lijsten in duplo inschrijven. Beroemde rembourszendingen waren die van het Centraal Bureau Afgifte Rijvaardigheidsbewijzen. Als iemand zijn rijbewijs gehaald had, ontving de nieuwe chauffeur enige tijd later over de post zijn of haar rijbewijs. Dat kostte ƒ 4,63 en moest aan de postbode worden betaald. Er waren immers nog geen acceptgiro’s, automatische incasso’s en pin-automaten uitgevonden. Ook de rembourszendingen van postorderbedrijven, bijvoorbeeld Wehkamp, waren berucht. Zo tegen zevenen moest dat klaar zijn, want dan kwamen de bestellers de voor hun wijk bestemde aangetekenden ophalen. Acht uur dus. Geldtrommel en zegelvoorraden uit de kluis. Voordeur en zegelloket open. De grootste drukte was op dit uur meestal voor rekening van de postbushouders. Zij troffen in hun post kennisgevingen HGMK Ledenbulletin 28, 2004
10
Een papiern gulden en rijksdaalder en de twee series bankbiljetten die rond de jaren zestig in Nederland in gebruik waren.
van aankomst van een aangetekend stuk aan. Meestal kwamen ze die dan meteen ophalen. De verkoop van postzegels en andere postale artikelen begon. Daar hoorden toen beslist geen ansichtkaarten bij. Wel postzegels in alle maten en soorten: Van 1 tot 85 cent en de mooie grote zegels van 1 tot 10 gulden, briefkaarten van 8 cent voor binnenlands gebruik en 20 cent voor het buitenland, portzegels, luchtpostzegels voor bijzondere vluchten die bijna nooit verkocht werden, rentezegels van 40, 50 en 60 cent voor een soort pensioenvorming via de Raad van Arbeid, luchtpostvellen voor goedkope luchtpostbrieven van 30 cent, adreswijzigingskaarten van 4 cent, girostortingsformulieren zonder postzegel van 1 cent en met postzegel van 15 cent erop voor 16 cent, giro-enveloppen voor 1 cent, binnenlandse en buitenlandse postwisselformulieren voor 1 cent, adreskaarten voor postpakketen, zowel gewone als rembourspakketten voor binnen- en buitenland voor 1 cent en internationale antwoordcoupons voor 50 cent. Ook werden er regelmatig “plakzegels” verkocht. Deze gele zegeltjes waren onderdeel van een soort belastingstelsel. Alle kwitanties boven een bepaald bedrag waren alleen maar geldig, wanneer ze waren voorzien van zo’n kwitantie- of plakzegel van 15 cent. De datum van betaling en de handtekening voor ontvangst van het vermelde geldbedrag moesten dan op en over de kwitantiezegel heen worden geplaatst. Er waren voor akten van bijzondere aard ook plakzegels met een hogere waarde, oplopend tot ƒ 25,-. Daarnaast werden er, meestal aan notarissen, gezegelde vellen papier verkocht. Daarop dienden zij hun akten op te maken, die volgens de wet op gewoon papier geen waarde hadden. Dit waren witte folio-formaat vellen met in de linkerbovenhoek een rond, geel in reliëf gedrukt zegel, die 1 gulden per stuk kostten. En alles moest uit het hoofd: rekenen, optellen, vermenigvuldigen, afrekenen, tarief van een zending bepalen, weten waar te vinden, weten welk land. Met slechts één kopje koffie op de werkplek stond deze beambte tot 1 uur aan het loket. Hij werd dan afgelost door een collega die tot 9 uur ’s avonds moest werken. De man of vrouw van de vroegpost kon naar huis en trad de volgende dag om 1 uur weer aan voor de late dienst. Bij de overdracht van de vroege- aan de late dienst hoorde ook de overdracht van twee voorraden van aangetekende stukken. In de la bij het loket lagen de in de loop van de ochtend ter verzending aangenomen aangetekende stukken. Aan de hand van het nummerrolletje met de R-strookjes (R stond en staat voor de internationale term Recommendée) kon precies worden bepaald hoeveel van deze stukken aanwezig moesten zijn. In de mand achter het loket lagen de van de postbestellers terugontvangen aangetekende stukken. Wanneer de geadresseerde niet thuis was, of niet open deed, deed de besteller een Kennisgeving in de bus, waarmee de geadresseerde het stuk op het aangegeven postkantoor kon ophalen. Weer natuurlijk met een legitimatiebewijs, een bekende ambtenaar of ...met Willem Knegjes. Die voorraden aangetekenden moesten precies worden vastgelegd en er werd aan de hand van de getekende kennisgevingen controle op uitgeoefend. Op die manier werd ook met postpakketten omgegaan, zij het dat dit onder de verantwoording van een bestellervoorman of de plaatsvervangend hoofdbesteller gebeurde. De klant die ’s middags het postkantoor betrad kreeg geen ander beeld voor ogen dan ’s morgens. Wel was het tussen half twee en drie uur over het algemeen veel drukker. Aan het zegelloket werd het na een beetje rust tegen 5 uur vaak weer drukker. Dan kwamen de bedrijven hun post naar ons Postkantoor brengen, sommigen met veel pakketten en bepaalde banken kwamen met hun waardezendingen waarmee hun overtollig kasgeld naar hun hoofdkantoor werd gestuurd. Hun bankemployés kwamen weliswaar met twee man, maar met de geldzending gewoon in een koffertje of aktentas en gewoon lopend over de Breestraat. Sommige firma’s kwamen met veel aangetekende stukken en anderen met stapels ongefrankeerde en gesorteerde post, die verzonden werd als “Frankering bij abonnement”. Daarvoor betaalden ze een speciaal kortingstarief. Na 7 uur, als de laatste klant weg was, kon de loketbeambte het loket sluiten. Maar dan volgde toch nog snel het verzendgereedmaken van de aangetekendenpostzak, de depèche of, zoals ze ook vaak genoemd werden: de rooien. Er zat namelijk een opvallende rode label aan deze verzegelde zakken. In die depèche bevond zich ook bijna altijd de afstorting van de overtollige kasgelden door de kassier van ons postkantoor. De “subsidie”, zoals dat genoemd werd, ging naar de Centrale Kas in Amsterdam.
Loket 7: de kassier De kassier kwam ’s morgens om half negen in dienst en had twee taken. De belangrijkste was: het beheren van een aantal geldstromen binnen het postkantoor, inclusief de bij ons (Hoofd)postkantoor behorende hulpkantoren en postagentschappen. Regelmatig moest er aan het einde van de maand meer geld worden uitbetaald dan er zou worden ontvangen. De kassier werkte met wat ervaringscijfers, met gegevens over de te betalen aow-bedragen en de gegevens over ontvangen cheque-adviezen, maar vooral heel veel met de natte vinger. Geld kon tot 3 uur besteld worden bij een Centrale Kas in Amsterdam. De volgende morgen was de bestelling er. Daarvan, en van zijn voorraad, ging de kassier snel de bestellingen van de andere kantoren gereedmaken en de bestellingen van zijn collega’s van de geldloketten. Die werden dan afgeleverd, c.q. verzonden. In de loop van de dag konden de collega’s meer kasvoorraad bij hem ophalen. Ook de andere kantoren konden nog bijbestellen, omdat er aan het eind van de morgen nog een transport naar ze toe ging. Zaten ze helemaal omhoog, dan kwamen ze soms wel op de fiets of met de auto. Ook bracht de telegrambesteller wel eens snel geld naar een van de plaatselijke postagenten. Zolang de kassier nog bezig was met tellen en verdelen lag er soms meer dan een half miljoen gulden in zijn dichtgeschoven la. Alleen als de kassier even naar het toilet moest, werd zij of hij verondersteld deze la op slot te doen. Pas als het telwerk gereed was, HGMK Ledenbulletin 28, 2004
11
was het gebruikelijk om alleen een werkvoorraad in de la aan te houden en de rest in een afgesloten kast in de kluis op te bergen. Van de zijde van de Chef geldzaken en de Directeur werd hier wel enige controle op uitgeoefend, maar duidelijk is dat er met zoveel geld anders werd omgegaan dan vandaag de dag. In de herinnering van veel ambtenaren van ons Postkantoor lag de afstorting van meer dan 1 miljoen gulden in bankbiljetten van alle waarden. Zoveel kwam echt niet elke dag voor. Overigens, er waren niet alleen bankbiljetten van 10, 25, 100 en 1.000 gulden. In die tijd kon je nog restanten aantreffen van een bruin briefje van 20 gulden, model 1945, met Prins Willem III als beeldenaar, of het paarsgroene bankbiljet van 20 gulden model 1955, met Boerhaave als beeldenaar. Sporadisch kwam je zelfs nog een oud rood biljetje van 25 gulden tegen, met koning Salomo als beeldenaar. Dit was uitgegeven in 1949. Alle drie deze biljetten werden met ingang van 1 mei 1961 uit circulatie genomen. Tamelijk zeldzaam was het al om in het begin van het jaar 1960 een biljet van 50 gulden, model 1945, met de beeldenaar van Stadhouder Willem II, tegen te komen en het voor die tijd ook al oude donkergroene duizendje met Willem van Oranje: ze werden beide op 16 juli 1960 uit circulatie genomen. Ook de papieren gulden kwam je niet veel meer tegen. In de kassierskas zaten er destijds 82. Je kon die echter pas afstorten als je er 100 had en het duurde soms een paar jaar voor het er zoveel waren. Papieren rijksdaalders waren er echter nog volop. Alhoewel er voor het eerst grote zilveren rijksdaalders geslagen zijn met het jaartal 1959 vormden die begin 1960 nog een te verwaarlozen deel van het in omloop zijnde muntgeld. En papieren rijksdaalders waren muntbiljetten; tijdelijke vervangers van munten. Een derde van de waarde van al het muntgeld bestond in dat jaar nog uit die grauw-blauwe papieren vodjes van ƒ 2,50. “Zilverbons” werden ze door doorgewinterde postbeambten genoemd, want dat stond op de papieren Guldens en Rijksdaalders van voor de oorlog. Tenslotte werd de uitgifte ervan altijd als tijdelijk beschouwd, vaak ontstaan door zilverschaarste of het hamsteren van de zilveren munten in verband met onzekere tijden. De afstorting ofwel opzending van die muntbiljetten was een vervelend karwei. In tegenstelling tot bankbiljetten, die in stapels van maximaal 500 stuks met een touwtje erom in zakken mochten worden verpakt, met labels eraan waarop de inhoud vermeld stond, en zo naar de Nederlandsche Bank gingen, verlangde Rijksmunt dat ze in bundeltjes van 5 x 40 stuks, met een waarde van fl. 500,- in een bepaald soort geelbruin pakpapier werden verpakt. Met een touwtje werden die kruislings gesloten. Daarna werden ze met 5 lakstempels met het merk van de verwerkende ambtenaar dichtgelakt en voorzien van de tekst: “200 muntbiljetten van ƒ 2,50 = ƒ 500,-, vijfhonderd gulden, Beverwijk, datum, handtekening”. Er was een bank in Beverwijk die elke week voor ongeveer 20.000 gulden van die krengen op de postrekening van hun hoofdkantoor kwam storten. Dat leverde minstens twee uur werk voor de behandelende postbeambte op. Een andere Beverwijkse bank aan de Breestraat kwam de overtollige bankbiljetten soms wel elke dag op een postrekening storten. Dat gebeurde dan aan loket 7, maar wanneer het om veel geld ging werd de bankloper met koffer en al naar binnen gehaald. Overtollige munten werden in linnen zakken verpakt. Dat moesten altijd 1000 centen, 500 stuivers, 1000 dubbeltjes, 1000 kwartjes, 500 zilveren guldens of 200 zilveren rijksdaalders zijn. Er moest een label aan en een lakstempel of merkloodje. Hoogovens was in die tijd een belangrijke leverancier van munten. Die kwamen van de koffie- en melkautomaten op het bedrijf. Elke week, op donderdag of vrijdag, meldden zij zich aan loket 1 met voor vele tienduizenden guldens aan muntzakken. Die moesten worden gewogen, gestempeld en geparafeerd en het totaalbedrag werd dan op de postrekening van het staalbedrijf gestort. Een tweede functie van de centrale kassier was het afrekenen met de uit de bestelling terugkerende bestellers. Voor bepaalde zendingen moesten zij geld ontvangen, terwijl de besteller van wijk 13, de polder, uitbetaalde bedragen met kwitanties moest verantwoorden en soms ook wel geld voor stortingen had aangenomen. Want dat kon nog in 1960: voor de Wijkermeerpolder nam de postbode gewoon wat loketfuncties over. Je kon geld via hem storten en hij betaalde aow en postwissels uit aan de deur, of onder het genot van een bakkie in de keuken van bijvoorbeeld de familie Heijnen. Bovendien handelde de kassier met hen de niet-uitgereikte aangetekende stukken af, die hij dan later in een keer aan de ambtenaar van loket 6 overdroeg. De loketambtenaren met een zegelkas konden elke dag via de Directeur hun postzegelvoorraden aanvullen. Die maakte de bestellingen samen met de Chef Geldzaken gereed. De tegenwaarde van die bestelling moest dan door de bestellende zegelkashouder aan de kassier worden betaald. De waarde, de inhoud van zo’n zegelkas, bedroeg op ons Postkantoor 15.000 gulden. Voorraden en geld moesten altijd samen 15.000 gulden zijn. Een keer in de ongeveer 3 weken maakte de zegelkashouder zelf de kas op. Tekorten moesten worden aangevuld, overschotten kwamen -soms met vertraging- ten gunste van de kashouder. Van de kant van de leiding van ons Postkantoor werd onverwacht zo nu en dan een kas gecontroleerd. Dat kon de controleambtenaar doen, de Chef Geldzaken of de Directeur. Een keer per half jaar vond er ’s morgens om ongeveer half acht een soort overval plaats van de Inspectie. De vroegpostambtenaar moest dan alle sleutels inleveren die hij of zij beheerde. De zegelkas werd meteen gecontroleerd en met iedere ambtenaar die daarna binnenkwam gebeurde volgens dit overvalprincipe hetzelfde. Het beheer van de nog niet betaalde zegelvoorraden werd zo belangrijk geacht dat de verantwoording daarvoor bij de Directeur of zijn plaatsvervanger was gelegd. Zo werden successievelijk alle zegel- en geldkassen gecontroleerd. Reken maar dat iedereen, van Directeur tot de laagste ambtenaar 3e klasse op arbeidsovereenkomst, blij was als deze kascontroles achter de rug waren en alles bleek te kloppen. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
12
De Postbank heette vroeger Postcheque- en Girodienst. Zo’n echte roze Postcheque werd uitgeschreven om iemand te betalen of om geld van de eigen rekening te kunnen opnemen.
Een spaarbankboekje van de Rijkspostspaarbank, nu onderdeel van de Postbank.
Achter de balies Aan de tafels achter de loketten zag de klant, die zich in de rij stond te verbijten omdat alles zo lang duurde, een aantal mensen zitten die in zijn waarneming als echte ambtenaren daar maar wat zaten te zitten. Ze bemoeiden zich in elk geval niet met hem, hoeveel haast hij ook had, en het met zijn rij maar niet opschoot. Waarom kwamen die mensen niet even helpen aan dat lege loket 4 of 5? En loket 1 was ook net dichtgegaan, terwijl er bij 2 een lange rij stond? En zo staarde de lijdzaam wachtende klant voorbij de ambtenaren die hem niet hielpen, tegen de achterwand van het postkantoor aan. Links, naast een paar kasten, kon hij een vreemd hoog tafeltje zien staan. Soms vervoegde zich daar een beambte die hij met een aansteker of een lucifer een gasvlam zag aansteken. Die stond dan te prutsen met vierkante, langere of kortere rode staven, die hij liet smelten aan het gasvlammetje. Een rode klodder gesmolten lak belandde dan op een label, op een pakje of iets anders. Daarna drukte die beambte er een door het postbedrijf verstrekt lakstempel op. Hij zorgde daarmee voor de zekerheid, dat de inhoud niet zonder verbreking van zijn zegels kon worden uitgepakt. Alles waar geld of waarde in zat, diende zo verzegeld te worden. Naast deze laktafel was een grote deur. Naast die deur naar het trapportaal van de directeurswoning zag de klant de kluis, waarvan de deur de hele dag openstond. Het was een echt ouderwetse kluis. Terwijl banken in die tijd al lang cijfersloten op hun kluizen hadden en al begonnen na te denken over tijdsloten kon de kluis van ons postkantoor eenvoudig met een sleutel worden geopend. De ambtenaar van de vroegpost, die net als de meeste postbestellers ’s morgens om kwart voor vijf moest beginnen, kreeg een sleutel overgedragen en had hem gewoon meegebracht. Voor de opening van de kluis waren wel twee personen nodig. Een voorman-besteller, meestal Gerard Tibboel in die jaren, had het sleuteltje van het dekplaatje van het kluisslot. ’s Avonds bij het sluiten van de kluis waren ook weer twee mensen aanwezig, zodat er toch sprake was van enige beveiliging. Maar dat kon de wachtende klant van ons postkantoor allemaal niet weten. Die zag alleen maar dat halfverlichte gat, waar beambten met geld en geldkisten en postzegels in en uit gingen. En tenslotte, als je alles gehad hebt... Het is vijf uur. De lijdende klant is enkele plaatsten opgeschoven. Dan komt er een slecht geschoren mannetje binnen in een lange leren jas, met een pet op het dunbehaarde hoofd. En die kruipt voor. En iedereen vindt dat heel gewoon. Wie denkt dat mannetje wel dat hij is? Heel eenvoudig: Willem Knegjens! 7 december 2003
Willem Knegjens, de fietsenbewaker bij ons postkantoor. Foto overgenomen uit: De Breestraat een ander gezicht. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
13
De Munnickenweijde de geschiedenis van een weiland. door An Böhm-Kortekaas
Met de paleografiegroep van het Historisch Genootschap zijn we momenteel bezig met het transcriberen van de notulen van de vergaderingen van de vroedschap uit de 17e eeuw van de stad Beverwijk. We kwamen daar stukken tegen betreffende de “Munnickenweide” en daarin was ik direct geïnteresseerd: ik woon namelijk al 40 jaar in de Beverwijkse straat Munnikenweide.
I
n de 15e eeuw werd in Beverwijk, ruwweg op de plek van de huidige straat de Schans, door de Reguliere monniken van Windesheim een klooster gesticht, het klooster Maria van Sion. Dit werd mogelijk doordat de vicaris van de St. Aagtenkerk, meester Gerrit de Visscher, op 20 oktober 1427 de orde een groot stuk land met daarop gebouwen, boomgaarden en aangrenzende weiden, schonk1. In 1577 tijdens de Spaanse oorlogshandelingen werd dit klooster geheel verwoest. Maar ook heel de stad Beverwijk lag in puin: kerken, gebouwen en huizen waren geplunderd of in brand gestoken. Het duurde vele jaren voor alles weer was opgebouwd. Overigens was het weiland dat eens bij het klooster hoorde toen al in bezit van de stede Beverwijk 2 . In 1572, tijdens de Reformatie, werden niet alleen de katholieke godsdienstoefeningen verboden, maar eigende de gereformeerde overheid zich ook alle bezittingen van de katholieke geestelijkheid toe, zoals gebouwen, inventaris en land, dus ook dit weiland3.
Vervolgens werd begin 1600 op de plaats waar het klooster gestaan had de hofstede “de Schans “gebouwd. Het land dat achter de hofstede lag en vroeger dus bij het klooster van Sion hoorde, was van ouds genaamd: Munckeweijdt, Munckeweij of Munnickenweijde en was toen ongeveer 24 morgen groot. In 1645 was de heer Nicolaas Pauw nog eigenaar van de hofstede; hij verkocht het bezit toen aan juffrouw Trip: Aeltgen Adriaens Trip was de weduwe van de schatrijke Elias Trip, die een aanzienlijke handel in ijzer, wapens en geschut gedreven had in Amsterdam (later meer over de familie Trip). De restanten van de hofstede blijken er nog tot begin van de 20e eeuw te hebben gestaan. Nu is dat allemaal verdwenen, maar de Munnikenweide bleef gewoon voortbestaan. Het land lag vanaf de Schans oostelijk langs de Munnikenweg en dat was gelijk de banscheiding tussen Beverwijk en Wijk aan Duin. Ten noorden was de begrenzing de St. Aagtendijk en ten oosten lag het Wijkermeer. Het laagst gelegen stukje land tegen de St. Aagtendijk werd de Vlietgors genoemd. Door het weiland liep het “Melckpadje” naar de
Kaart van Poullus Dircksz Schenker, 13 october 1676 AVK OAB inv. nr. 115 In het midden de stukken weiland die verhuurd werden, links boven de Nieuwe Dijk en rechts daarnaast de brede sloot, links van de dijk het aangeslibde land van het Wijkermeer. Aan de rechterkant zien we de Munnikenweg lopen en boven( niet zichtbaar) ligt de hofstede de Schans met het rietland en de boomgaarden. Geheel rechts boven de Grote Kerk. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
14
St. Aagtendijk. Het betekent dat we heden ten dage, van de Schans tot aan de Munnikenweg, de Munnikenweide, de Oranjebuurt en Eurocasa tot aan de St. Aagtendijk en tot aan de spoorlijn allemaal wonen op die eeuwenoude “ Munnickenweide”. Omdat het weiland bij hoog water en slecht weer vaak overstroomde besloten de hoge heren in 1645 dat er een kadijk moest worden aangelegd om bescherming tegen het water te bieden. In de bovengenoemde notulen konden wij na transcriptie het volgende daarover lezen: 24 meij 1645 De resolutie is dat men aan de heeren van Haerlem sal vertonen het versoeck vande bruijckers van de Munnickenweijde om een suffisante (goede) cadijck te mogen leggen tot bevrijdinge van de landen. (Een cadijk is een lage dijk) 3 junij 1645 Eerstelijck werd geresolveerdt (besloten) dat (burgemeester) van Iperen, Jan Willem Mieusz. en Cornelis Lambertsz. (vroedschappen) met Claes Calff toecomende woensdagh inspectie achter de Munnickeweijde sullen gaen nemen ende palen te slaen omme een nieuwe cadijk ende sloot te maecken. Ten tweede dat men tot het selve werck ende omme de schulden te betalen soo veele penningen sal lichten, als wij ons mede cunnen redden. (Ook toen moesten ze het geld bij elkaar zien te krijgen). 9 junij 1645 Ten eerste werd geresolveert dat men met het maecken vande dijck ende sloot sullen voortgaen. Ten tweede, dat men billetten naer het noorder quartier sal senden op naem van kerckmeesteren ende gasthuijsmeesteren, ten overstaen van burgemeesteren ende Claes Cornelissen Calff, als volmacht hebbende van de gemene (gezamenlijke) ingelanden en de bruijckers. (Een ingelant is een grondbezitter in bedijkt gebied) Ten derde dat men de sloot 24 voeten wijdt boven en inde boom (bodem) 16 voet sal maecken ende aen ijder sijde vijer (vier) voet glooijing. Ten vijerde (vierde) dat men de dijck aen de slootcant vijer voet barm (berm) sal geven ende dat den dijck 24 voeten toelegs sal moeten hebben, boven moet hij vijff voet hoogh sijn ende heel ront circelsgewijse werden gemaeckt. (zie tekening)
12 november 1645 Werd geresolveerdt dat de metinge vanden niew gemaeckten dijck of sloot sal gedaen worden met honsbosscher maet (Hondsbossemaat), door een geswore landmeter Er werd dus besloten om een smalle lage dijk te maken met een brede sloot ernaast: de “Nieuwe Dijck”, later bekend als de “Pruimendijk”. 27 junij 1646 ….ten derden dat men Claes Cornelissen sal presenteren omme het opsicht op den dijck te nemen ende schuijren van de havens waar te nemen (Cornelisssen krijgt het opzicht over de dijk en het uitbaggeren van de haven) Negen maanden later komen we in de notulen weer iets tegen over ons weiland: men zal n.l. voortaan de notweg over de Munnickenweijde in plaats van over de Vlietgors moeten nemen: 15 maert 1647 Dito sijn burgemeesteren ten overstaen van Joris Cornelisz, Jacob Jansz. Slommer, Willem Barholmieusz. en Cornelis Lambertsz. veraccordeert (overeengekomen) met Willem Cornelisz. van Poelenburgh, dat voortaen sijn stuck lant genaemt het “Dijckercroffie” gelegen aen de Hoflanderwech voor het Vlietgors bevrijt sal wesen vande notwech die het selve Vlietgors daer dus lange (tijd) over gehadt heeft ende sal het voorszegde Vlietgors van nu af sijn notwech moeten nemen over de Munnickenweij aen de suidtsij van het Vlietgors en over de croft tot aen de wech toe. Omdat de Nieuwe Dijk een lage dijk was, kon het het water uit het Wijkermeer er vaak bij slecht weer gemakkelijk overheen stromen. Het slib dat meekwam maakte het land daarachter daardoor vruchtbaarder en men besloot het weer te gaan verhuren: HGMK Ledenbulletin 28, 2004
15
4 december 1647 ….Ten derden dat men die (het bestuur) van Haerlem voorstellen sal om de Munnickeweijd tot aen de sloot toe verhuijren ende dat men de dijck ende ’t rijetgewas voor de steden houden soude. (Het riet werd gebruikt voor allerlei doeleinden, zoals voor het matten van stoelen en het maken van rieten daken enzovoort) 16 december 1647 Niets sonders gepasseert dan dat wij rapport gedaen hebben van ons Haerlems wedervaren, te weten dat de burgemeesters mede voor goet vonden dat men de Munnicke Weijden tot aen de sloot verhuijren souden ende dat den dijck mettet het butenste rijet voor hare stadt ende onse stede blijven soude. (Voorstel dus goedgekeurd). 5 januarij 1655 Is geresolveerdt dat men voortaen sal in ’t openbaer veijlen den Nieuwe Dijck ende oock de vuijlniswagen even na. Waarschijnlijk bedoelde het college hiermee dat men zich kon aan bieden voor het onderhoud van deze dijk en voor het ophalen van het vuilnis: deze sollicitatie gebeurde dan in het openbaar en er werd dan uit de sollicitanten iemand gekozen die geschikt leek of de beste connecties had (ook toen al!). Men was dan verzekerd van een vast inkomen voor een bepaalde tijd maar het gebeurde regelmatig dat de aangewezen persoon het werk zelf ook weer uitbesteedde en daar dan ook weer aan verdiende. Dit gedrag leidde later tot het zogenaamde pachtersoproer. Lambert Wouterszoon krijgt de opdracht om de komende zes jaar de Nieuwe Dijk weer in goede staat te maken en te houden: 29 meert 1656 De burgemeesteren ende vroetschappen hebben Lambert Woutersz. mede vroetschap aenbesteedt de Nieuwe dijck te repareren , daer hij vervallen is op sijn hoochte, soo die afgepaeldt sal werden ende sijn dikte naer eijsch van het werck ende dat voor den tijdt van ses eerstkomende jaeren ende (de dijk) soo onderhouden,’t sij dat hij in die tijdt mocht comen te ravelen ofte oock gaten in te breecken, ingang nemende met den eerste april toecomende waervoor hij genieten sal het eerste jaer twee honderdt guldens ende vijf andere jaeren elck jaer één honderdt derthien guldens, ende is geconditioneerdt dat wanneer hij compt te overlijden, dat sijn vrouw ende erven van het onderhoudt voorszegd sullen bevrijdt wesen, indien sijlieden willen, ende dijck wederom tot laste vande stede comen. ...ende sal de voorszegde aennemer boven sijn bedongen penningen oock genieten de voorszegde ses jaeren lang het gras ende het (riet)gewas van de voorszegde dijck. Tenslotte nog even terug naar de bewoners van de hofstede de Schans, waaraan de Munnikenweide grensde. Eerder genoemde juffrouw Aeltgen Adriaens Trip had vijf kinderen, van wie er drie in 1645 (toen ze hier kwamen wonen) reeds gehuwd waren: Sophia met Joan Coijmans, Maria met diens broer Balthasar Coijmans en haar zoon Jacobus met Elisabeth Bickers. De twee anderen trouwden nog datzelfde jaar. Jacomina huwde de jonge Joseph Coijmans, zoon van Balthasar Coijmans. De oudste zoon Adrijaen Trip huwde met Adriana de Geer en zij vertrokken naar Zweden. In 1653 keerden zij terug en zij namen toen hun intrek in het grote herenhuis op de hoek van de Peperstraat. De familie Trip lag meerdere keren in de clinch met de stede Beverwijck: 14 augustus 1658 Daer is questie (meningsverschil) ontstaen over de overcompste (overeenkomst) ofte het accoordt tussen Trip en dese stede aengaende den dijck en sloot, soo van overvaerdt als het vruchtgebruijck en zijn de burgemeesteren geaucthoriseerdt (gemachtigd) met gemelte Trip op het gevoechlijckste (in den minne) te accorderen. De familie Trip wilde graag gebruik maken van de dijk en de sloot en zal hiervoor wel hebben moeten betalen. Nog een voorbeeld: Op de rand van de hofstede de Schans en de Munnikenweide stond een grote boom. De heer Trip was van mening dat deze boom op familiegrond stond maar de heren van Beverwijck vonden dat hij op de Munnickenweide stond. In juni 1658 gebeurde het dat deze boom omwaaide en op het land van de hofstede viel. ..Oock is goedt gevonden dat Seigneur Trip sal werden aengeseijdt om het geld vanden omgeweijden (omgewaaide) boom aen de Munnickenweijde aen de weesen (d.w.z. het weeshuis) te geven tot de beslissinge der questie wegens de grondt daer den boom gestaen heeft, ontstaen. En in cas (in geval) Trip daerinne weijgerigh is, de coopers den boom te doen wegh nemen ende haerluijden voor alle moeijten ende costen te bevrijden, mits gemelte Trip aendienen soo hij can bewijsen den grondt hem toebehoordt, de penningen hem sullen toegereijckt werden... HGMK Ledenbulletin 28, 2004
16
De Schans op de hoek met de Cornelis Amsestraat, genoemd naar de boerderij van Cornelis Amse die daar stond. Een ansichtkaart van vóór 1900.
De Munnikenweide bleef nog drie eeuwen weiland maar rondom het weiland gebeurde zoetjesaan toch het een en ander. Er is verschillende keren ernstige wateroverlast geweest vanwege het doorbreken van de St. Aagtendijk, zodat een groot deel van Beverwijk onderliep. Rond 1820 werd de Alkmaarseweg aangelegd, (dit betrof voorlopig het gedeelte Breestraat-Hoflanderweg) en er kwamen wat huizen en boerderijen te staan. Pas in 1874 was het Wijkermeer geheel drooggemalen. Ook werden er hier en daar huizen rondom de Schans gebouwd en ontstonden er langzamerhand straten zoal de Oosterwijkstraat (nu Sionstraat)en de Cornelis Amsestraat (nu Hendrik Mandeweg). In 1899 werd de huizenrij aan het begin van de Cornelis Amsestraat opgeleverd: tegenover deze huizen was het toen nog weiland waar koeien op graasden. Chr. E. Sepp beschrijft in zijn boekje Gids voor Beverwijk en Omstreken een wandeling door Beverwijk in 1901. Hij vertelt daaarin onder meer dat hij door een grotendeels nieuwe buurt wandelt. Hij begint op de Munnikenweg: aan de rechterkant is de Albert van Saksenstraat die uitkomt op de Cornelis Amsestraat. Links is dan de Wolff en Dekenstraat die uitkomt op de Alkmaarseweg en halverwege de Munnikenweg begint de gemeente Wijk aan Duin . Het laatste gedeelte van de Munnikenweg waar weinig huizen staan, biedt weinig afwisseling, rondom is alles weiland. Rond 1907 ontstond de De Visscherstraat waar al enkele huisjes stonden, daarna de van Harencarspelstraat en nog later de Assumburgstraat (nu van Breenstraat). Oud-bewoners vertelden over de jaren dertig van de 20e eeuw: Je liep de Cornelis Amsestraat in en na de eerste huizen rechts had je de Assumburgstraat, dan de boerderij van Stam en daarna het voetbalveld van de Kennemers. Daarnaast moet nog een fietsenwinkel van Walchien geweest zijn en dan was er weiland. Aan de andere kant had je eerst een rij huizen met voortuintjes, dan de van Harencarspelstraat, de De Visscherstraat en de Albert van Saksenstraat en dan weer weiland omgeven door een hek. Op dat weiland mocht je eigenlijk niet komen, maar de jeugd speelde er graag. Op de Hoflanderweg, tegenover de St. Aagtendijk, woonde boer Veld. Hij had daar ook een stuk weiland en hij jaagde de jongens daar geregeld weg. En die dan rennen! De jeugd noemde hem heel oneerbiedig Pikkie Veld en zijn stuk weiland het Pikkiesveld. Op 12 mei 1940, in het begin van de Tweede Wereldoorlog, heeft het weiland vol gestaan met meer dan duizend koeien. Ze waren afkomstig van boeren uit de omgeving van Amersfoort, Hoogland en Soest. Men dacht
Na 1900 is deze rij huizen gebouwd aan de Cornelis Amsestraat. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
17
dat Beverwijk geen oorlogsgebied zou worden en dan kon de veestapel mooi dienen als voedselvoorraad. Een geloéi dat het was! de dieren wilden natuurlijk gemolken worden. Er werden zoveel mogelijk mensen opgeroepen die konden melken. Er was zelfs een tekort aan melkemmers en in de omgeving van de Munnikenweg ging men langs de huizen om te vragen naar emmers en teilen. Opgeschoten jongens uit de buurt gingen er ’s avonds met een emmer heen: ze hoefden amper te melken want de melk liep er bijna zo uit. Iedere avond kwamen ze met een volle emmer melk thuis! Al na negen dagen maakte men een aanvang met de terugkeer van het vee naar hun rechtmatige eigenaars en na enkele weken stond er geen koe meer. Het geloei was over, maar de gratis melk ook! Na de oorlog was er grote woningnood en in 1947 begon men met het bouwrijp maken van het weiland naast de Munnikenweg. Daar werden dan de eerste huizen gebouwd. Het waren ook meteen de eerste nieuwe huizen in Beverwijk na de oorlog. Eind 1948 begon men met het opleveren van de huizen en de straat werd dan ook genoemd naar de aloude Munnikenweide. Op 18 december 1948 werd ook de eerste steen gelegd voor de Oranjebuurt en in 1949 konden de eerste mensen hun woning betrekken. De Munnikenweide werd verlengd en er werden Zweedse noodwoningen neergezet. Ook de Beijneshal werd gebouwd. Iedereen was echt blij met een huis in de Munnikenweide of in de Oranjebuurt want er zat zelfs een badcel in. Rond 1983 werd het nieuwbouwplan Eurocasa ontwikkeld en zo langzamerhand was daarmee dan de hele oude Munnickenweijde volgebouwd.
De Munnikenweide na 1948 De Munnikenweide is een rustige straat waar de huizen gebouwd zijn als duplexwoningen ten tijde van de grote woningnood: alleen de hoekhuizen werden verhuurd als eengezinswoningen. Het werd een straat met jonge mensen en veel kinderen. Wij kwamen er in 1963 wonen. De eerste kennismaking van onze oudste zoon (toen negen jaar oud) met de nieuwe vriendjes was bijzonder. De tweede dag, het was woensdagmiddag, ging hij buitenspelen. Een uurtje later kwam hij terug, midden tussen een koppel jongens. Hij was drijfnat en zat van kop tot teen onder het kroos: hij was in de sloot gevallen. Ik moest vreselijk hard lachen. Het commentaar van de jongens was daarop Ooh, hij krijgt niet eens op zijn donder! Hij was de eerste die van onze nieuwe douche gebruik mocht maken; in het vorige huis hadden we die niet. En de nieuwe vriendjes waren gevonden. De meeste mensen bleven er lang wonen, er wonen nu nog enkele van de oorspronkelijke bewoners. De gezinnen werden groter en rond de jaren zestig verdwenen de eerste duplexwoningen en werden deze verbouwd tot eengezinswoningen. De Zweedse woningen, geschonken door Zweden voor de wederopbouw van Nederland, waren maar voor een paar jaar bedoeld, maar het werden er denk ik wel 18, tot dat de Hen-
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
18
Luchtfoto van de Oranjebuurt uit 1955. Het is er nog erg nieuw en kaal. De pas gebouwde Zweedse noodwoningen staan ook al op deze foto (midden). De Munnikenweide is hier nog één lange straat.
De Hendrik Mandeweg met de inmiddels gesloopte flats op een foto uit de jaren vijftig
drik Mandeschool daar gebouwd werd. Deze werd in september 1969 geopend. De scholen in de Peperstraat en Hobbesteeg konden toen gesloopt worden. In de jaren 1982/83 werden onze huizen gerenoveerd. We moesten daardoor ongeveer 2½ maand in een caravan wonen bij de Aagtendijk. Iedereen –we kenden elkaar allemaal– zag daar erg tegenop maar achteraf was dat een heel leuke tijd. Onze huizen werden verbouwd en we kregen c.v. en een schuur. Zo langzamerhand (er verhuisden maar weinig mensen) werd het een straat van opa’s en oma’s. In 1999 werd het weer gezellig in de straat, toen we een heel nieuw dak en mooie zolders kregen.Ook werden toen de buitenmuren opnieuw gevoegd. De laatste vijf jaar is de straat echt veranderd; ouderen gingen naar een kleinere woning of een bejaardenhuis of ze kwamen te overlijden. Mensen die je toch gaat missen. Er komen nu weer gezinnen met kleine kinderen wonen en dat is toch ook heel leuk. Het is een genot om naar die spelende kindertjes te kijken en de straat leeft weer op. De tijd draait door en de flats in de Oranjebuurt (zie foto) zijn verouderd. Dit jaar worden ze gesloopt en komen er allemaal nieuwe huizen. Na enkele jaren praten is het nu toch zover dat de bewoners met het nieuwbouwplan instemmen. In ieder geval wonen we straks met zijn allen op de eeuwenoude “Munnickenweijde” in een mooi stukje Beverwijk. Met dank aan Elly Toepoel en Jan v.d. Linden
Het einde van de Oranjebuurt: de eerste paal is geslagen voor de nieuwe Prinsenhof. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
19
De Munnikenweide in mei 2003 met vernieuwde daken en nieuwe voor- en achterdeuren.
Geraadpleegde bronnen: Archiefdienst voor Kennemerland, Oud archief Beverwijk, inv. nr. 1 Boek 1, transcriptie van de raadsvergaderingen van de stad Beverwijk, blz. 21 t/m 43 en boek 2, transcriptie van de notulen van de vroedschap van de stede Beverwijk, blz. 30 t/m 46 Archiefdienst voor Kennemerland, Oud archief Beverwijk, inv. nr. 115 Leeuw J. Th., Beverwijkse straatnamen, Zaltbommel 1982 Linden J. van der, Een straatje om in Beverwijk, Beverwijk 2003. Scholtens, Mr. H.J.J. Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Den haag 1947. Sepp, Chr.E. Gids voor Beverwijk en Omstreken, Schoorl, herdruk 1977. Venetien, drs J. van en Verwer, drs. R.M.T., De Stede Beverwijck affgethekent door Daniël van Breen 1648-1649. Beverwijk 1974.
Noten: 1 Zie boek H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden-Kennemerland, blz. 113 t/m 131. 2 Zie boek H.J.J. Scholtens, blz. 177. 3 De kerk en de andere kerkelijke bezittingen alhier behoorden toe aan de Commanderij van St. Jan te Haarlem. Deze goederen waren ten tijde van de Reformatie door de stad Haarlem geconfisqueerd. Al in 1577 gaven de Staten van Holland bijna alles terug aan de commanderij St. Jan (dus ook de Beverwijkse goederen) Het stadsbestuur van Haarlem protesteerde hiertegen bij de Staten en de Prins van Oranje. Op 24 april 1581 werd een accoord gesloten, volgens welke de stad Haarlem de kerkelijke goederen terugkreeg. Toch bleven deze goederen (ook de Beverwijkse en ook de Munnikenweide) nog jarenlang een twistpunt. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
20
De Chemica door Cor Castricum dankzij de inbreng van de heer P.H. Visser, Wijk aan Zee
T
ot ver in de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft het chemische bedrijf Chemica bijna 30 jaar achtereen een redelijk prominente plaats ingenomen op het industrieterrein langs ‘de Pijp’. In 1926 aldaar begonnen tussen de toenmalige Gasfabriek en het SIHI-pompenbedrijf van Maters, op de plek die momenteel wordt ingenomen door Europa-meubel. Na sluiting van het bedrijf in 1957 kwam het in de tachtiger jaren wegens vermeende bodemvervuiling wederom in de aandacht. Al met al voor mij een reden om te proberen dit bedrijf aan de vergetelheid te onttrekken.
Het is 7 juli 1951; Chemica viert zijn 25 jarig jubileum. Van links naar rechts zien we op de achterste rij: Kees de Boer, Co Oosterwal, Witold Schultz, Edmund Stawicki, Jaap Brasser, Willem Langbroek, Verhoeven, Leo Koster, Jan Staring, Toon Valk, Theo Rademakers en een onbekende. Op de middelste rij staan Jan Moerkerk, Toon van Nassau, Jan Slaman, Jan Glas, Piet Brons, Kees Stam, Geres van Huysstede, Jaap Versluis, Hein Kuilman, Chris Kroon, Wim IJsselmuiden, Nico Stam, Klaas Schotvanger, Piet de Graaf, Joop en Jan Hoorns, Jaap Duinker, Henk de Jong, NN, Cor de Munk, Klaas van Zon, Herman Addink, Deen, Duiveman, Jan Nijman, Piet Burger, Cobus Droog, Piet Stam, Rijk van Huysstede en Henk Moerkerken. Zittend treffen we het kantoorpersoneel en de directie aan: Leth Visser, Tiny Karremans, Lammert Baas, dir. Sam Visser, Carla Allan, Aad van der Bliek, Jan Visser, Peter Visser en Jan Bakker. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
Het van oorsprong Franse bedrijf is in Naarden begonnen waar het vanaf 1916 gelegen was aan de Galgenweg. Ook in Naarden werd als grondstof gasaarde gebruikt om daar bloedloogzout aan te onttrekken. Gasaarde op zijn beurt werd destijds geleverd door de gasfabrieken. Het gas werd verkregen door zgn. ‘droge destillatie’, verhitting van steenkool onder hoge temperatuur, waarbij geen lucht (zuurstof) aanwezig mag zijn. De belangrijkste verontreinigingen in het op deze wijze ontstane gas zijn zwavelwaterstof, ammoniak en blauwzuur. Omdat deze verontreinigingen veelal giftig en corroderend waren, diende het gas gezuiverd te worden. Nadat eerst de ammoniak wordt uitgewassen en de teer ervan is gescheiden, wordt het gas door een bed van ijzeraarde (in de zogenaamde zuiverkisten) geleid. Vervolgens gaat de in de aarde aanwezige ijzeroxyde een verbinding aan met het blauwzuurgas waarbij het een complexe ijzercyanide-verbinding vormt (Berlijns blauw = ferroferricyanide) en met de zwavelwaterstof (H2S) tot zwavelijzer (FeS). Na dit proces wordt deze aarde gasaarde genoemd. Gasaarde diende als grondstof voor Chemica, waarbij het Berlijns blauw de basis vormde voor de bereiding van geel- en roodbloedloogzout. De papierfabriek te Velsen-Noord had het residue van Chemica, de zwavelrijke gasaarde, nodig voor de bereiding van cellulose. Bedoelde aarde werd vanuit Naarden over water naar Velsen vervoerd. De maximale grootte van de schepen, die aldaar voor de wal konden komen, was echter slechts ca. 50 ton. Toen de gemeente Naarden het Chemica-terrein graag wilde gebruiken om een villapark aan te leggen bood Beverwijk een prima alternatief om het bedrijf te verplaatsen.
21
Chemica komt naar Beverwijk Het nieuwe industriegebied, met een goede waterverbinding naar het Noordzeekanaal en dichtbij de papierfabriek, was een uitstekende gelegenheid om Chemica te vestigen. De keuze viel op de plek van het sedert 1924 in staat van faillissement verkerende bedrijf de N.V. ‘India’ Rubberfabrieken. Het sheddakendeel van ‘India’ was hieraan voorafgaand onderdeel van de bedrijven van C. Maters en de Marmerfabriek van de Gebroeders G. en J. Cool (Zie: Beverwijk en zijn industriële geschiedenis, blz. 236). Het Naardense bedrijf werd gesloten en de panden met de grond op de hoek Tulpstraat-Pijpkade, tegenover de gasfabriek, gekocht. Van Gelder werd 100% aandeelhouder, waardoor Chemica een volle dochteronderneming van het papierconcern werd. De schepen die hier de gasaarde aanvoerden konden tot circa 300 ton laadvermogen gaan. Niet groter, daar het geniesluisje geen grotere schepen kon doorlaten. In 1952 werd deze beperking afgebroken, waardoor nog grotere schepen voor de wal konden komen. De Tulpstraat verbond destijds de Polderweg, de latere Wijkermeerweg met de Pijpkade. Directeur van het Beverwijkse bedrijf wordt de heer S. Visser, in Naarden begonnen als kantoorbediende en door zelfstudie en inzet opgeklommen tot procuratiehouder aldaar. Een interessante bijkomstigheid is de vermelding in zijn arbeidsovereenkomst met het bedrijf te Naarden, dat zijn maandsalaris à ƒ 50,–, ingaand op 1 januari 1916, het eerste jaar geleidelijk zou worden verhoogd tot ƒ 80,– eind van dat jaar. Een verhoging op jaarbasis van maar liefst 60%. Het commissariaat van het Beverwijkse bedrijf wordt gevormd door de heren J.H.A. Kruimel, H. Smidt van Gelder en N.F. Allan. Formeel bestond de ‘N.V. tot het vervaardigen van Chemische Producten Chemica’ in Beverwijk sedert 23 september 1926, doch enige maanden eerder was men reeds in productie gegaan. Vandaar waarschijnlijk dat als 25-jarig jubileumdatum in 1951 7 juli is aangehouden.
Zo werd de eerste paal voor de nieuwe fabriek geslagen in 1927. Rechts is de Leliestraat; achteraan de gashouders en schoorsteen van het Gemeentelijk Gasbedrijf.
Na de sloop van het geniesluisje in 1952 konden eindelijk grotere schepen de Pijpkade aandoen, zoals hier voor Chemica de motorcoaster ‘Da Costa’. Op de achtergrond kijken we tegen de bomenrij aan van de Nieuweweg, die over de witte brug verbinding gaf met de Wijkerstraatweg. Een tweede brug bevond zich daarachter waar de trein gebruik van maakte. De achterste bomenrij stond op het Meerplein.
Rijk van Huysstede staat hier naast de goot waarin de gewassen gasaarde en de kalk een eerste menging ondergaan. Vervolgens komt het mengsel op de transportband rechts terecht, die dit mengsel richting (loog)putten afvoert. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
22
De oude malerij heeft in 1952 duidelijk haar langste tijd gehad. Links staat het oude onderkomen waar de aangevoerde gasaarde gemalen en gezeefd werd. Rechts daarnaast het oude onderkomen van de kalkmalerij. Het jaar daarop werden beide gebouwtjes vervangen.
Hier kijken we in de nieuwe fabriek naar enkele bakken, waarin de kali uitkristalliseerde. We zien de stangen waaraan de roodkoperen strippen (voordien werd touw gebruikt) in de vloeistof hingen, waaraan de uitkristallisatie plaatsvond. Na droging werd de kali in botervaten, waarin ± 50 kg ging, verpakt. Twee van die vaten staan rechts.
Vanaf de vestigingsdatum in Beverwijk woonde de heer S. Visser met zijn gezin in de witte woning, die naast het bedrijf was gelegen aan de Tulpstraat. Binnen enige jaren ontstond de behoefte aan meer bedrijfsruimte. In 1932 verhuisde het gezin naar een riante woning aan de Grote Hout of Koningsweg te Velsen-Noord. Het werd villa Houtwijk, eigendom van de Papierfabriek Van Gelder Zonen. Het pand aan de Tulpstraat werd daarna op de begane grond snel geschikt gemaakt als kantoorruimte en de bovenetage als woning voor werkbaas Nieuwenhuizen.
De ‘nieuwe fabriek’ Reeds een jaar na het Beverwijkse vestigingsjaar 1926 vond uitbreiding plaats. Op het terrein gelegen aan de Leliestraat achter het fabrieksdeel met de sheddaken werd de eerste paal geslagen voor het opvallend hoge Chemica-pand, dat vanaf de ingebruikneming door een ieder trots ‘de nieuwe fabriek’ genoemd werd. Het gedeelte, dat in 1926 was aangekocht werd sindsdien tot in lengte van dagen ‘de oude fabriek’ genoemd. In de nieuwe fabriek vond sedertdien de feitelijke bereiding plaats van geel- en roodbloedloogzout. Alle voorbereidende werkzaamheden vonden in de oude fabriek plaats. Vanaf de opslagplaats aan de waterkant werd de gasaarde met kruiwagens naar de ernaast gelegen malerij gebracht, waar de grove stukken eerst gebroken werden. Vervolgens ging de gasaarde met behulp van een jacobsladder naar een roterende zeef, waarna het afgezeefde, dus nog te grove materiaal wederom vermalen werd. Het materiaal dat door de zeef viel werd met een transportband naar met lood beklede wasputten gevoerd, alwaar de gasaarde van de eerste oplosbare verontreinigingen werd ontdaan. De wastijd nam ongeveer 2 dagen in beslag, waarna de put werd drooggezet. Het legen van deze wasputten werd in de begintijd met schop en kruiwagen gedaan. De in een kogelmolen fijngemalen kalk werd met de gewassen gasaarde gemengd en op een hoop gegooid, waarna deze nog enkele malen werd omgespit om de vrijgekomen am-
Rechts een batterij van ca. 3x6 putten waarin de calciumijzercyanide verbinding in water werd opgelost. Op de voorgrond ligt een mengselhoop van gasaarde en kalk, die later m.b.v. de grijper, die net zichtbaar is achter een waterdamppluim, in enkele putten gestort gaat worden. De kraancabine hangt in het midden van de foto laag boven de putten. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
23
moniak optimaal te kunnen laten uitdampen. Hierbij werd tevens het Berlijns blauw omgezet in een in water oplosbare calciumijzercyanideverbinding. Na de uitdamping werd de aarde met een grijper van de loopkraan naar putten gebracht, waar water werd ingebracht, dat door het mengsel zakte en waarin genoemde verbinding oploste. Deze oplossing werd zolang gerecirculeerd, tot de concentratie van de calciumijzercyanideverbinding optimaal was. De afgewerkte gasaarde werd buiten opgeslagen om vervolgens met een vrachtauto naar de papierfabriek vervoerd te worden. Na filtering werd de oplossing in 2 tanks opgeslagen en daarvandaan ter verdere verwerking naar de nieuwe fabriek getransporteerd.
Dit is de blubber welke overblijft na filtering van de roodkali. Deze blubber is met een soort plamuurmes van de filters geschraapt, komt dan op de grond terecht en wordt vervolgens in kruiwagens geschept en afgevoerd. Wim van IJsselmuiden schept de kruiwagen van Joop Hoorn vol.
Het productieproces in de nieuwe fabriek Vanuit de eerder genoemde voorraadbakken werd de schone loogoplossing middels een leiding naar de nieuwe fabriek gepompt. Vervolgens werd deze oplossing sterk ingedampt en potas (kaliumcarbonaat = KCO3) toegevoegd. Tijdens dit proces werd de calcium door kalium vervangen, waardoor geelbloedloogzout (kaliumferrocyanide) ontstond. Daarna vond afkoeling plaats, waardoor het geelbloedloogzout uitkristalliseerde. Dit product, dat in de fabriek geelkali genoemd werd, kristalliseerde in eerste instantie uit aan touwen, die aan latten geknoopt in de loogbakken werden gehangen. Ook hier waren de loogbakken met lood bekleed, aan de wanden waarvan eveneens kristallisatie op natuurlijke wijze plaatsvond. Deze kristallen werden na droging in vaten gestort en voor de verkoop afgevoerd. Omstreeks 1932 werd overgegaan op een methode waarbij spontane kristallisatie plaatsvond aan enkele centimeters brede koperen strippen, welke in de loogbakken hingen. De geelkali vond destijds gretig aftrek in de textielindustrie, waar het werd gebruikt voor het bedrukken van zogenaamde katoentjes (voornamelijk dameskleding, later ook voor overhemden etc.). Ook de verfindustrie kreeg interesse, vooral voor de bereiding van drukinkten. Ook naar Hongkong is destijds veel geelkali geëxporteerd. Later werd door toevoeging van kaliumpermanganaat aan de geelkali-oplossing ook roodbloedloogzout (kaliumferricyanide) geproduceerd. Deze ‘roodkali’ werd voor Chemica een belangrijk exportproduct. Het werd vooral naar de Verenigde Staten geëxporteerd, maar ook naar Engeland. Het werd gebruikt in de fotoindustrie voor het afzwakken van negatieven van kleurenfoto’s. De grootste afnemer was destijds Kodak in Rochester USA. Een lastige klant, want de roodkali moest voor minimaal 99% zuiver zijn.
Met deze tranportband werd de afgewerkte gasaarde naar de buitenopslag vervoerd. Vandaar werd het met een vrachtwagen naar de papierfabriek gebracht.
Een laatste foto van Chemica vanaf de westzijde genomen op 6 mei 1957. De fabriek ligt er stil bij, hoewel er nog voldoende gasaarde in opslag ligt. De verkoping laat nog slechts een maand op zich wachten. Buurman Sihi toont zijn handelsmerk. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
24
De modernisering in de periode 1952-1954
Rein Kaper staat hier in 1953 aan de zgn. dubbelzoutcentrifuge, waarin de geelkali -kristallen van de vloeistof worden gescheiden.
Het laboratorium met Jan Visser en Carla Allan. Het blauwgehalte van de gasaarde moest minimaal 6% en het zwavelgehalte minimaal 35% bedragen!
De belangrijkste verandering was ongetwijfeld de vervanging van de loogbakken door vacuüm-indampinstallaties, een voor geel- en een voor roodkali, waarbij in kortere tijd veiliger en schoner, na centrifugering het zelfde product in kleinere kristalvorm (gegranuleerde vorm) onstond. Ook de oude malerij (voor kalk en gasaarde) werd vernieuwd. Tussen de dubbele personeelswoning aan de Leliestraat en de ‘nieuwe fabriek’ uit 1927 werden een mechanische- en een iets kleinere elektrische werkplaats gebouwd, terwijl in 1954 tevens de oude kolengestookte installatie werd vervangen door een oliestookinstallatie met een waterzuiveringsinstallatie. Waterzuivering was nodig voor het ontharden van het ketelwater (demineralisatie). Ook de stoomketel zelf werd vernieuwd.
De verwerking van de afgewerkte gasaarde Voor de productie van krantenpapier moest uit de houtvezel cellulose vrijgemaakt worden. Krantenpapier bestaat voor ± 85 % uit houtstof en voor ± 15 % uit cellulose. Hiervoor was zwavel nodig en deze zwavel kwam nog voor ± 35 % in de vorm van FeS, oftewel zwavelijzer, voor in het residue van Chemica. Het zwavelijzer wordt bij de papierfabriek verbrand tot zwaveloxyde. Dit gas wordt in water opgelost en over kalksteen geleid, waarna calciumbisulfiet ontstaat, dat nodig is om uit de houtpulp cellulose, de zogenaamde sulfietcellulose, vrij te maken. In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zou de directeur van de N.V., de heer S. Visser, per 1 januari 1955 zijn functie neerleggen, zoals werd vermeld in een circulaire op 21 december 1954 aan de zakenwereld. De afscheidsreceptie vond plaats op 27 december 1954 in de Amsterdamse ‘Industriële Club’. Sedert 1 januari 1955 werd de directie der N.V. Chemica gevoerd door Van Gelder Zonen N.V., gevestigd te Amsterdam. Als bedrijfsdirecteur wordt per diezelfde datum aangesteld de heer W.P. van Leyden, die belast wordt met de dagelijkse leiding. Een aantal ontwikkelingen heeft er uiteindelijk toe geleid dat Chemica in 1957 zijn productie moest stoppen. De opkomst van het aardgas leidde er al snel toe dat de nog bestaande gasfabrieken hun productie staakten, met als gevolg dat er ook geen gasaarde meer beschikbaar kwam. Ook de cokesfabrieken bij Hoogovens, het huidige Corus, gebruikten dusdanig geavanceerde productiemethoden dat ook daar geen blauwzuurgas en zwavelwaterstof meer ter beschikking kwam. Daarnaast heeft de papierfabriek destijds om economische redenen de cellulosefabricage stopgezet. Het bleek voordeliger cellulose uit vooral de Scandinavische landen in te kopen dan door te gaan met de inkoop van de afgewerkte gasaarde van Chemica om zelf cellulose te maken. Tevens vond alom een sterk verbeterde lichtdruktechniek plaats, waarbij ook de behoefte aan geelen roodkali wegviel. Dit alles heeft ertoe geleid dat de productie op 11 mei 1957 werd stopgezet. Per 1 januari 1958 werd het bedrijf formeel bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven. De gemeente Beverwijk nam kort na de sluiting de fabrieksgebouwen voor ƒ 300.000 over met als bestemming een centrale gemeentelijke garage en een beschutte werkplaats voor mindervaliden. In de maand juni van het jaar 1957 vond de verkoping plaats van de totale inventaris en machines van de voormalige Chemica. En dat allemaal zo kort na de modernisering van 1952/54. Het kan verkeren...
Een deel van Chemica heeft nog een tijdje gefungeerd als centrale gemeentegarage en werkplaats voor minder validen. Twee dingen vallen daarbij op: de schoorsteenvoet van Chemica en op de achtergrond de duidelijk herkenbare schoorsteen van SIHI. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
25
De hofstede Watervliet door Jan Morren
Inleiding De hofstede Watervliet lag ter hoogte van het huidige Stratingplantsoen in Velsen-Noord. De hofstede, die voortkwam uit een blekerij, werd ontwikkeld tot een van de grootste en fraaiste hofsteden in Velsen. De heren en vrouwen van Velsen hadden hier in de 18e en 19e eeuw hun zomerverblijf. De eeuwenoude Ladderbeek stroomde door deze hofstede met prachtige vijvers en tuinen. Nu herinnert niets meer aan deze hofstede; economische omstandigheden, industrie en woningbouw veegden Watervliet van de kaart. We gaan terug naar de Middeleeuwen en nemen u mee door de tijd in een omgeving waar de mens meermalen ingreep in de ontwikkeling van het landschap.
De stichting van een blekerij op het land aan de Letttersbeeck
A
ls eerste gaan we in op de Letterbeek die in latere tijd de naam de Ladderbeeck krijgt en de daarbij liggende percelen die later onderdeel zouden gaan uitmaken van de blekerij en latere hofstede Watervliet. De beek ontstond aan de rand van het Aericommerduijn en liep naar het oosten toe door het gebied van het huidige Velsen-Noord, vervolgens door de Meerweiden en mondde uit in het Wijkermeer. In de Middeleeuwen bestond er een leenstelsel waarbij de leenheer, zoals de graven van Holland, delen van hun bezit in leen gaven aan een leenman. De leenman was voor het gebruik van dit bezit leenhulde of heergewaad plichtig aan de leenheer. Tot het einde van de 13e eeuw bestond dit uit het verrichten van krijgsdienst. Vanaf de 14e eeuw werd dit steeds minder en werd door de leenman een bepaald bedrag betaald. Als de leenman het leen overdroeg aan een erfopvolger moest hiervoor toestemming gevraagd worden. Deze toestemmingen werden geregistreerd door de leenkamer in het leenregister. Ook kon een leenman zijn leen in onderleen uitgeven. Zo komen we in het leenregister tegen dat de leenman Claes Dirckse zijn leen op 12 oktober 1460 overdraagt aan zijn zoon Claes. Het gaat om twee stukken land die liggen ter weerszijden van de Lettersbeeck. Deze naam wordt voornamelijk gebruikt in het leenregister, de beek kreeg later de naam Adder- of Ladderbeeck. De naam Lettersbeeck heeft mogelijk te maken met het Middelnederlandse woord Letten, wat kan betekenen vertragen in beweging of traag stromend. In latere tijd is Letter verbasterd naar Ladder, maar we komen ook de naam Adderbeeck tegen. De Ladderbeeck zou in de 17e eeuw een belangrijke rol vervullen bij een blekerij met volmolens.1 Het leen ging door de tijd over naar andere personen, waaronder Jolente van Lalangh, vrouwe van Brederode en Walraven, heer van Brederode.2 In 1556 ging het leen over naar Engel Janzoon R oos. Het leen wordt dan in het oosten en zuiden begrensd door de bezittingen van de erfgenamen van Engelbrecht Ramp.3 De bezittingen van Engelbrecht liggen ook aan de Letter of Ladderbeeck en blijven lang in het bezit van deze familie. In 1598 wordt een perceel verkocht dat de naam de Beeckcroft heeft en bij de Ladderbeeck ligt en bij het leenland van de erfgenamen van Dirck Ramp en Gerrit Janszoon Roos, die toen de eerdergenoemde twee stukken land in bezit heeft ter weerszijden van de Ladderbeeck tussen de Lages- of Zeewech en het LagisLaentje (zie afbeelding 3 op blz 29).4 Uit het voorgaande weten we dat de Letter- of Ladderbeeck minimaal uit de Middeleeuwen dateert en dat het gebied rond de beek bestaat uit landerijen die gebruikt worden voor de veeteelt of de akkerbouw.
Afbeelding 1 Dit is één van de weinige afbeeldingen van een volmolen. Deze volmolen voor zeemleerbereiding stond bij Osdorp en werd de ‘Kleine Stinkmolen’ genoemd. J. Morren, naar een ets van Rembrandt in 1641. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
26
Afbeelding 2 Het gebied van het huidige Velsen-Noord in het midden van de 17e eeuw. J. Morren, naar de kaart uit 1683 en gegevens uit transportakten uit de 17e eeuw.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
Van de hofstede die later voor een deel samengevoegd wordt met de hofstede Watervliet zijn de eerste gegevens bekend uit 1594. Dan ligt er aan de Ladderbeeck, tussen de Heerenwech en de Cleijne Houtwech, de hofstede van Claes Claeszoon Jongh. De hofstede ligt ten zuiden van de Ladderbeeck. Het bebouwde gedeelte van de hofstede krijgt later de naam Schoonoord.5 Het zijn de edele heren en broeders Andries en Sacharias Hoffmans die in 1633 de aanzet geven tot de vorming van een aaneengesloten gebied waarop een blekerij wordt gesticht. Zij kopen in dit jaar van de Edele Monsieur Andries Ramp die woont in de stad Leiden een stuk geest of teelland dat ligt ter weerszijden van de Ladderbeeck. Het land wordt in het westen begrensd door de Rooswijckerbuerweg (dit is de latere Agterwech) en in het oosten door het land dat Nicolaas Ramp in erfpacht heeft van het “nagelaten kind van Buitenwijck”. De beide heren betalen 1100 gulden voor de percelen. Ook het land dat Nicolaas Ramp in erfpacht heeft van het “nagelaten kind van Buijtenwijck” komt in bezit van de beide broers. Het genoemde kind is een kleindochter van Dirck Ramp.6 Alle voornoemde leden van de familie Ramp zijn leden van het geslacht Ramp dat woonde in het huis Rolland of Ramp dat gestaan heeft in het huidige Ramplaankwartier te Haarlem.7 In vroeger tijd behoorde dit bij Overveen, van oudsher Tetrode genoemd. Nog in het zelfde jaar breiden Andries en Sacharias Hoffmans hun pas verworven bezit uit door de aankoop van twee stukken geest- of teelland. Zij kopen dit van Claes Garbrants alias Claes Broers, als man en voogd over Marijtje Garbrants dochter, voor 1200 gulden. De twee stukken land land liggen naast elkaar aan de noordzijde van de Ladderbeek tussen de Cleijne Houtwech (de huidige Grote Hout- of Koningsweg) en de Heerenwech (de huidige Wijkerstraatweg), ter hoogte van het huidige Stratingplantsoen.8 Op de aangekochte stukken grond stichten Andries en zijn broer Sacharias Hoffman een blekerij met volmolens. In een volmolen worden met stampers de lakens gevold. Dit vollen wordt gedaan met een mengsel van urine, vollersaarde en reuzel. De lakens worden hierdoor viltachtig en daarmee krijgen de stoffen een groter warmtehoudend vermogen, of een betere weerstand tegen slijtage of de stof voelt zachter aan. Dit is bepaald geen reukloos proces, daarom wordt een volmolen ook wel een stink molen genoemd. In een ander stel kommen, genaamd komblokken, worden de lakens schoongebeukt onder regelmatige toevoeging van zeep en schoon water. Op deze bewerking volgt het drogen op de bleekvelden of in de droogschuur. Deze molens kunnen uitgevoerd zijn als rosmolen (door een paard aangedreven), een windmolen of een watermolen. De volmolens die op de blekerij worden gebouwd zijn windmolens en een watermolen aan de Ladderbeeck.9 De Ladderbeeck moet in die tijd voldoende watervoerend geweest zijn om een molenrad aan te drijven. Bij de watermolen wordt een vijver gegraven die diende als voorraadbekken om de watermolen gaande te houden in droge perioden. De blekerij functioneert ongeveer drie jaar onder Andries en Sacharias. In 1636 verkopen zij de blekerij aan Jan Heijndricx van Deventer. Bij de aankoop is een Johannis Henricus de Daventrie betrokken, maar die wordt in opvolgende archiefstukken betreffende de blekerij niet meer genoemd.
27
De blekerij Jan Heijndricx van Deventer is secretaris van en notaris te Velsen als hij de blekerij koopt. In het dorp Velsen heeft hij bezittingen, waaronder een hofstede die we later kennen als de Hofstede ’s-Gravenlust die gestaan heeft op de plaats van het voormalige raadhuis in het dorp Velsen. Bij de verkoop in 1636 wordt de blekerij als volgt beschreven:10 De huijsing volmoolen soo eijgen gecofte landen en de erfpagtlanden daer de huisinge opstaan verlei bescheiden daer van sijne mitsgaders octroij... De landen gecomen van Claes Broerssoon, de landen in erfpacht becomen bij de voorsijde Nicolaes voor 40 gulden siaers.... de dogters dogter van zaliger Mr. Dirk Ramp. Alles gelegen in Velsen alwaer de Ladders of Addersbeeck doorloopt strekkende voor aen annex aen malcander aent oostendt van Heerwech aff tot int. west aende Rooswijckerduijnerwech toe item nog het hoecxe erff gelegen aende Heerwech aent Sint Engelmontsbeeck dat van de geregte tot Velsen in erffpacht becomen is voor vier gulden. Voor het geheel betaalt Jan Heijndrix 11000 gulden, voor die tijd een aanzienlijke som geld. Om deze som bijeen te brengen leent hij van Anthony van Turq uit Leiden 8000 gulden en van de Weeskamer uit Haarlem 3000 gulden. Hierbij wordt zijn gehele bezit als onderpand gesteld, dat als volgt wordt omschreven:11 De landen gecoomen van Claes Broersen tot Velsen nog de landen in erfpacht becomen van de dochter van Mr. Dirck Ramp waerop de voorsijde huisinge en volmolen is gestelt nog de landen gecomen van Andries Ramp allen in Velsen alwaer de Laddersbeeck door en verbij is loopende groot te samen 30 morgen annex aen malcander aent oostent de Heerewech aff tot in west aen Rooswijker duijnerwech toe, noord Claes Broerse, zuid Gerrijt Fredericx, Claes (Claes) Jonge, Cornelis Oude Kees, nog een hoecxen lant gelegen aende den weg... aen Sint Engelmontbeeck dat van de kerck tot Velsen in erfpacht gegeven is, Sijn huis en erf in de Kerckbuurt, oost het Haerlemmer voetpad, zuid het gemene buerplein, west de Rooswijcker en Duijner mitsgaders de gemeene buerwech noord de Duinderhoijwech, Sijn hofstede soo huijsinge, werf en lanen in Velsen in de Velserkerckbuert, oost het gemene buerplein, zuid Anna Adrijans, west Jacob Jacobsoon de Jonge comsocis (en andere), noord de Duinderhoijwech, Een crofte geest of teellant op Velsergeest in Lievendael groot een morgen, oost Catr(ijn) Ramp, zuid het Haerlemmer voetpat, west......weg, noord Gerrijt Janssoon Reijn. Het spruit uit coop van de huijsinge volmolen landen octroijen ende watter meer aen dependeert gelegen in Velsen... Het hoekje land dat later bekend staat als de Molenwerf heeft mogelijk gefungeerd als aanlegplaats aan de Engelmundusbeeck voor de aanvoer en afvoer van schuiten met goederen voor de blekerij. De volmolen en de blekerij staan op het land tussen de Houtwech en de Rooswijcker Duijnerwech, de latere Agterwech.12 Ten zuiden ligt de hofstede van Claes Claes Jong, die later deel gaat uitmaken van de hofstede Watervliet. Jan wil de blekerij samen met zijn zoon Gerrit Janszoon in exploitatie brengen. Hiervoor sluiten zij op 10 februari 1642 een contract met de Leidse lakenkoopman Floris van der Cock. Hierin wordt afgesproken dat alle wollen lakens die bij Floris in het lopende jaar gemaakt worden gevold zullen worden in de volmolens van vader en zoon Heijndricx. Het volloon bedraagt 6 carolus gulden per laken. Ook het verkregen octrooi wordt op 10 juli 1643 uitgebreid beschreven:13 Jan Heyndricx van Deventer onsen secretaris ende notaris bij de hove van Hollant geadmitteert Ende bekende voorhem sijne erven ende naecomelingen aen genomen t hebben ende aenneemen bij desen de sulck instrument van water opmaelingen als bij eene Gerrijt Willemsoon Rabijsde, van fabrijca(ge) selve werck uijt cragte van seecker octroij alreede bij de voorsijde compants volmoelen in Ladderbeeck is gestelt ende als noch tot uijtvoeringe ende goet maeckinge vant selve instrument gestelt sal worden, mits blijvende binnen de limijt vande voorsijde inresdictie, onder conditie dat hij secretaris sijn naer advijs ende volcomen resolutie van fabruijsatie daerbij ende aen sal voeg tot sijne proffijte beneffens de voorsijde fabrijck die de affkeijckeninge der sgeppers over t gunt van deurkens ende alles watter ende depenteert volcomen sal moet affkeycken in plaats van vier scheppers twaelff ende in plaats van neg(en) duijm uit twaelf duijm uijtmackende ende voer uijt Rijnlantse maet op ses voet hoo(g)h opte brengen ende twee voet in de gront drijvende sulcx dat het sgeprat ruijm sal moeten sijn omtrent tussche de agtien off se(s)thien voet van beneeden aff omhooch Des dat hij secretaris ende compent alhier als van tselve ganckbaer naer behoore daer door sal bekenne ende bekent mits dese sguldich tesijn, aenden Edelen Wijlm Boeswel ridder president van sijn Conincklijke madgesteyt van Engelant residerende ins Gravehaeg die de voorsijde fabrijca daer toe heeft geanthorijseert de somma van 2800 car(olus) gulden van 40 groote vlaems t stuk. Jan betaalt dus 2800 gulden voor het octrooi. Bovendien moet hij aan de heer van Brederode windrecht betalen voor het gebruik van de door wind aangedreven volmolen.14 Uit het vervolg van de geschiedenis mogen we opmaken dat de inkomsten van de blekerij niet voldoende zijn om de leningen die hij afgesloten heeft te kunnen aflossen. Hij heeft te veel schuld gemaakt, in 1643 wordt de failliete boedel van Jan verkocht aan de Edele heer Johannes van den Broeck ridder van de orde van Sint Michel en comies van de financie HGMK Ledenbulletin 28, 2004
28
van de Edele Grootmogende heeren staten van Holland en Westfriesland. De blekerij wordt hierbij als volgt omschreven: Een stuckse landts gelegen in den banne van Velsen bij Laddersbeeck, een selver geapproprieert tot een bequaeme, ende waterrijcke bleijckerije ende alsoo gebruijckt werdende, groot int geheel twee mergen vijffhondert dertien roeden, volgende de metinge gedaen bij Pieter Wils geswore landtmeter. Zuid Jan Henrichsoon met de gemeene scheitsloot van vooren tot achteren, Dammus Garbrantsoon ende Huijbert Claessoon Jonge ten noorden, streckende van de Heerenwech die ten oosten leijt tot achter uit westen aende Cleyne Houtwech, Des sijn conditien dat dit voors(ijde) landt noch voorden tijt van thien jaeren is verhuijrt aen Maerten Pieterssoon, die tegen woordich daerop woont, De welcke den tegenwoordich daerop woont, De welcke den coper sal moeten gedogen, mits geneijeten de jaerlijcxe huijre naer vuitwijst, de huijrcedulle daer aff gemaect,, ende dat den huijder ter expiratie vande voors(ijde) huijr jaeren sal mogen naer hem nemen, alles wat hem toebehoort, nijet tegenstaende t selve aert, ofte naegelvast mocht wesen. Item een nijewe welbetimmerde huijsinge daerinne een watervolmolen mitsgaders de wint-volmolen, boven opt huijs staende, gaende met negen kommen mitsgaders de achtkante rietmolen, die gebruickt sal kunnen werden met ses kommen ende een halve, ende de landen daer aen behoorende.
Afbeelding 3 Watervliet en de blekerij op een gedeelte van de kaart “van ’t Hoogh-Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende WestVrieslandt” door Johannes Dou, 1683. Archiefdienst voor Kennemerland, Kennemer Atlas.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
Volgens de meting van Pieter Wils is het geheel 6 morgen 551 roeden groot. Het voorgaande wordt in het oosten begrensd door de Cleijne Houtwech en in het westen door de twee hierna genoemde croften land die in het verleden gekocht zijn van Andries Ramp en mede toebehoren aan Jan Henrichszoon. De koper krijgt mede in eigendom de laan van het huis die strekt van de Cleijnehoutwech tot de Heerenwech groot 542 roeden, de heul (duiker) onder de Heerenwech en de vijver of watering die westwaarts strekt en dient voor het huis en de watermolen. Deze vijver zal het eerdergenoemde voorraadbekken zijn. De laan wordt weergegeven op de kaart uit 1683. Bij de koop zijn inbegrepen de twee croften land ter weerszijden van de vijver of watering gezamenlijk groot 2 morgen en 325 roeden. Dit land wordt in het oosten begrensd door het land bij de volmolens en in het westen de Agter- of Rooswijckerwech. Op het deel dat 6 morgen en 551 roeden groot is rust een erfpacht van 40 carolus gulden per jaar die betaald moet worden aan Juffrouw Machelijne Buijtenwech of Wijck en de betaling van het windrecht aan de Heren van Brederode. Ook overige bezittingen van Jan worden verkocht, hieronder zijn bezittingen in het dorp Velsen. Ook de huurder van de blekerij moet tot verkoop van zijn eigendommen op de blekerij overgaan.15 Op 5 april 1644 verkoopt Maerten Pieterszoon, bleker te Velsen, aan Adriaan Janszoon van der Steen een huis met erf en hut en de omliggende heining (hekwerk). Voorts nog al het blekersgereedschap. Het huis met toebehoren wordt in het westen begrensd door de volmolen en in het oosten door de Heerenwech.16 Jan Heijndrixszoon van Deventer moet zijn functie als secretaris van Velsen opgeven. Johannes van de Broek houdt de blekerij een aantal jaren in bezit, op 5 maart 1648 verkoopt hij de blekerij met het huis, de
29
watervolmolen en de windvolmolens aan Josephus Coeymans. Bij de koop is niet inbegrepen de achtkante met rietgedekte volmolen, die is voor de verkoop gesloopt.17
De hofstede Watervliet in ontwikkeling De nieuwe eigenaar Josephus Coymans is Heer van Bruchem en Nieuwwaal en woont in Haarlem. Hij bekleedt de functies van meesterknaap, baljuw, houtvester van Brederode en stadhouder der lenen. Hij is getrouwd met Jacomina Trip en is een zoon van Joseph Coymans en Dorothea Berck, vrouwe van Alblas serdam. Joseph is een rijk koopman te Amsterdam; Josephus zal meegedeeld hebben in de rijkdom van zijn vader.18 Josephus houdt de blekerij in bedrijf maar laat de volmolens slopen.19 Enkele percelen heeft hij al in bezit, in 1647 koopt hij een huis, erf, werf met bepoting en beplanting op een driehoekig stukje land. Dit stuk land wordt Emaus genoemd en wordt in het oosten begrensd door de Heerenwech, in het westen door de Cleine Houtwech en in het noorden door de hofstede Schoonoord die in bezit is van de erfgenamen van Docter Augustijn van Teijlingen. Dit huis staat binnen de punt van wegen waar de huidige Wijkerstraatweg en de Grote Hout of Koningsweg bij elkaar komen bij de huidige Corverslaan. Hierbij behoren nog twee croften land die naast elkaar liggen. Een ander perceel ten zuiden van de blekerij heeft hij in 1647 gekocht van Gerrijt Fredericx of Frederijck die eerder genoemd werd als begrenzend eigenaar. Op dit stuk land genaamd de Lagecroft ligt een ‘plantagie’, het stuk land behoorde in het verleden bij de eerder genoemde hofstede van Claes Claeszoon Jongh. Gerrijt Frederijck is mogelijk een erfgenaam van Claes Claeszoon, de naam Frederijck komt voor bij de nazaten van Claes Claeszoon. Josephus vergroot de blekerij in 1648 door aankoop van land ten zuiden van de blekerij. Dit koopt hij van Cornelis Oude Kees die eerder genoemd werd als begrenzend eigenaar. In 1652 koopt hij van Huijbert Claeszoon Jongh een stuk land ten noorden van de blekerij tussen de Heerenwech en de Cleijne Houtwech. Huijbert Claeszoon Jongh zal een nazaat zijn van Claes Claes Jong. Het blekerijgedeelte ten noorden van de Ladderbeeck tussen de Heerenwech en de Cleijne Houtwech wordt door Josephus ingericht als hofstede die hij de toepasselijke naam Watervliet geeft.20 De hofstede gaat hij gebruiken als zomerverblijf. Dit zal de reden zijn waarom hij de volmolens laat slopen. Josephus zal op zijn zomerverblijf van de frisse en schone lucht willen genieten en stinkmolens passen hier niet bij. Dat de hofstede binnen een aantal jaren gerealiseerd is blijkt uit de akte van schuldverklaring, tevens blijkt dat op de blekerij ook het boerenbedrijf wordt uitgeoefend. In 1652 wordt vastgelegd dat Jannetje Jores die voogd is van Aris Janszoon een jaarlijkse losrente van 24 carulus gulden schuldig is aan Gerrit Janszoon Speck wonend aan de Cruijswech buiten Haarlem. Aris is bleker en woont aan Watervliet. Als onderpand voor de schuld dient haar boerderij die omschreven wordt als een huis, schuur, stallen met alle aankleven waarin Jannetje en Aris wonen. De boerderij staat op de blekerij van Josephus Coijmans aan Watervliet.21 Josephus verwerft nog meer land dat ondermeer ligt in de Meerweide ten zuiden van de Engelmundusbeeck. Hier laat hij in overleg met schout en schepenen van Velsen vanaf 1658 een haven en een vaart graven evenwijdig aan de Engelmundusbeeck. Tussen deze beek en de haven ligt de eerdergenoemde Molenwerf.22 Vanuit de haven wordt een veerdienst opgezet naar Amsterdam, we mogen aannemen dat Josephus hiermee twee vliegen in één klap vangt door de veerdienst te gebruiken voor passsagiersvervoer en vervoer van goederen van en naar de blekerij via de Molenwerf. De werf zal zijn naam ontleend hebben aan de volmolens die op de blekerij gestaan hebben. Ook aan de Jan Gijsenvaart in Santpoort heeft Josephus grond in bezit.23 Op 26 februari 1677 verkoopt Josephus de hofstede, blekerij en andere toebehoren aan zijn moeder, de weduwe Dorothea Berck Vrouwe van Alblasserdam. De hofstede wordt hierbij als volgt omschreven:24 De hofstede genaemt Watervliet met alle de huijsinge, boomgaart, tuijnen, plantagien en bleeckerije daarinne besloten, gelegen tusschen de Rooswijcker ende Heerenwech, sijnde door de Kleijne Houtwech van den anderen doorsneden, belent ten noorden beginnende van de voorsijde Rooswijckerwech, Gerrit Frederickse ten deele ende voorts tot de Kleijnehoutwech voorsijd ende vandaer tot aende gemelte Heerwech, den Schulpwech ten oosten deselve Heerewech, ten suijden de heer Cornelis Glimmer tot de Kleijne Houtwech voorsijd van waer westop tot aende Rooswijckerwech Cornelis Ceeleman en de ten westen deselver Rooswijckerwech mette vrijheijt van de jacht in de Wildernis van Brederode aende besitters van de selve hofstede, specialijck vergunt door sijn Excelentie Graaf Wolfhart van Brederode volgens acte judato 14 oktober 1664 daer van sijnde. Item noch den cleerweijde groot ontrent acht morgen aende ofte overde vercofte hoffstede met sijn aenwas, inde Velser ofte Wijckermeer, belent ten noorden de erven van Sijmen Lanst, ten oosten de voornoemde meer, ten zuijden de Laddersbeeck, ten westen de voornoemde Heerewech, soo mede oock een boerewooningh genaemt Emaus, staende ende gelegen opde hoeck van de Kleijne Houtwech en bewoont wordende bij Cornelis Pauwelse, met omtrent vier morgen tuijn en teellant gebruijckt wordende bij Jan Jacobse, die daer op een eijgen huijs en opstal heeft staende, belent ten noorden (en oosten)de heer Jacob de Graaf ende Heerewech, ten zuijden de heer Frederick de Vries, ten westen de voorsijde Rooswijckerwech, item de eijgendom van de haven ende vaart tot Velsen met de gront daer aen behorende belent ten noorden de heer Ramp, ten oosten de Velser oft Wijckermeer voornoemd, ten zuijden de heer comparant selver ende erven van Juffrouw Machtelt van Beest, ten westen de Heerwech, mitsgaders het huijs en erve bewoont werdende bij Barent Buijninch Backer ende daerboven de erfpacht mette gevolgen vandien bij hem heer comparant behoijen HGMK Ledenbulletin 28, 2004
30
Afbeelding 4. Houtgravure van W. Hekking jr.
opde gront van drie huisen daerop getimmert soo bij Eijmert Hendrickse als Eijmert Gerritse Brouwer gelijck mede de jaerlijckse recognitie van bostuijn gegeven wordende bij Jacob Ariaense buerman aldaer, daer en boven nogh het veer op de voorsijde haven ende het recht van stellen van veerluijden aldaer, het maecken van keuren en ordamantien tot mantineringh van dien, aen den heer comparant verpant bij hooghe dachte sijn Excelentie van Brederode den 26 auguste 1656 op jaerlijx recognite van 3 gulden aende Rentmeester van Brederode inder tijt te betaelen naeluijt de acte daer van sijnde en bij Octrooij van de heren Staten van Hollant ende Westvrieslant ge(...)beert den 6 april 1664. Item noch de helfte in een Meerweijde metten aenwas vandien inde Velser oft Wijckermeer voornoemd gemeen en onverdeelt mette erven van Juffrouw Machetelt van Beest int geheel groot seven morgen, belent te noorden de Velserhaven ofte vaert voornoemt, ten oosten de voorsijde meer, ten zuijden (...) en de ten westen de Heerwech. Als laatste worden nog vermeld een stuk land ten zuiden van het dorp Velsen bij de Kruijswech en het hooiland in de Velserbroek. Voor het geheel betaalt zijn moeder 10.000 gulden. Het huwelijk van Josephus is kinderloos gebleven en vermoedelijk leidt zijn slechte gezondheidstoestand er toe om de hofstede te verkopen aan zijn moeder. Josephus overlijdt niet lang daarna in 1677 en wordt op 18 mei begraven in de Grote (Sint Bavo) kerk te Haarlem.25 De weduwe is ook in bezit gekomen van de grond waar een blekerij op staat aan de Jan Gijzenvaart in Santpoort. Dit wordt gemeld bij de verkoop van de opstallen op deze blekerij in 1667.26 In 1682 verkoopt Dorothea het boerenhuis dat op het driehoekige stukje grond staat genaamd Emaus aan Jan Munter voor 450 gulden.27
De hofstede komt tot bloei Op de kaart uit 1683 wordt Watervliet met zijn hofstede-gedeelte weergegeven tussen de Heerenwech en de Cleijne houtwech en het blekerij-gedeelte achter de hofstede ten westen van de Cleijnehoutwech. De blekerij wordt met een lange laan ten zuiden van het hofstede-gedeelte met de Heerenwech verbonden zoals eerder beschreven is in transportakten. Het tracé van de Ladderbeeck is goed te volgen, het landschap is nog steeds een open landschap dat bestaat uit weide- en landbouwpercelen. Op 27 juli 1685 verkoopt Dorothea de hofstede Watervliet, de blekerij en het land in de Meerweide voor de hofstede aan Pieter Rendorp. De Velserhaven, de molenwerf, de bijbe horende rechten en een stuk Meerweide zijn niet bij deze verkoop inbegrepen. De haven met toebehoren word na het overlijden van Dorothea door de executeurs van haar testament op 31 augustus 1690 verkocht aan Dirk Munter die eigenaar is van de hofstede Meervliet ten zuiden van het dorp Velsen. Pieter betaalt 26.000 gulden voor de hofstede.28 Hij is getrouwd met Johanna Hulft en had aanvankelijk de hofstede Bronstee onder Heemstede in bezit en woont in Amsterdam.29 Pieter had al een stuk teel- of weiland in bezit bij de aangekochte hofstede dat de Cruijscroft genoemd wordt en dat ligt bij de Schilpwech.30 Pieter gaat de hofstede aanmerkelijk verfraaien en breidt de hofstede verder uit. Hiervoor laat hij in 1690 een paar ontwerpen maken door de beroemde tuinarchitect Daniël Marot uit Frankrijk. Van deze tuinontwerpen wordt er mogelijk minimaal één gebruikt, hierop kom ik later terug.
Afbeelding 5. Het tuinontwerp van Daniël Marot dat mogelijk toegepast is op de hofstede Watervliet. Archiefdienst voor Kennemerland Haarlem, Kennemer Atlas. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
Op 15 maart 1696 krijgt hij overgedragen van Jan Gerrit sen Roos het eerder genoemde leenland ter weerszijden van de Lettersbeeck. Zoals eerder vermeld is de naam Lettersbeeck is een overname uit het eeuwenoude leenregister, maar hier wordt bedoeld de Ladderbeeck. Hij krijgt dit land net als de vorige leenmannen in onsterfelijk erfleen, maar nu van de ‘Raden en de Mees ters van de Rekeningen der Domeijnen van de Heeren Staaten van Hollandt ende Westvrieslandt’, die dan de grafelijke lenen beheren.31 Johanna Hulft overlijdt in 1698 en Pieter Rendorp overlijdt op 18 augustus 1699. Zijn bezittingen in Velsen gaan over naar zijn zoon Joachim of Johan Rendorp. Ook Johan gaat de hofstede Watervliet tussen 1704 en 1715 verder uitbreiden door de aankoop van percelen land en woningen. Hierbij zijn percelen met de namen de Drie Ackers, de Hoogecroften, de Zuidercroft, de Sintpieterscroft, de Heultjes, het Elsebosje, de Blockers, de Capelcroft en de Leeckecroft. En tevens een huis met bijbehorend land aan de Rooswijckerweg.32 Apart is te melden dat hij in 1708 van Gerrit Dircksen de Boer een huis, erf en een stuk land koopt voor 700 gulden. Het geheel ligt in de driehoek van wegen die gevormd wordt door de Schilpwech, de Adricummerwech 31
en de Achterwech. Het gaat hier om de boerderij die later bekend staat als de boerderij de Harderij. De boerderij is al bekend sinds 1604. Tevens koopt hij een boerderij tussen de Achterwech en de Rooswijcker wech, het zal hier gaan om de boerderij die later de naam De Ruiter heeft.33 De aankopen liggen in het gebied dat strekt tot over de Schilpwech en de Nattewech of Zeewech en tot de Heerenwech. Door deze aankopen heeft hij een behoorlijk deel van het huidige Velsen-Noord in bezit gekregen. In hoeverre Johan in opvolging van zijn vader de hofstede heeft verfraaid is niet bekend. Hij is op 22 april 1703 getrouwd met de 10 jaar oudere Catharina Meyners. Hij is eigenaar van een bierbrouwerij in Amsterdam. Op 12 maart 1717 wordt Joachim Rendorp eigenaar van het fraaie kasteel Marquette in Heemskerk en hij verwerft daarmee de titel Vrijheer van Marquette. Op Watervliet zullen hierna geen veranderingen meer hebben plaatsgevonden want alle aandacht gaat uit naar het nieuwe bezit waar hij op gaat wonen.34 In hetzelfde jaar op 14 november verkoopt Joachim Watervliet aan Johan Corver voor 50.000 gulden. Johan was getrouwd met zijn nicht Johanna Trip die in 1710 overleden is. In 1713 is hij hertrouwd met zijn andere nicht Sara Maria Trip.35 Hij bekleedt de functies van schepen en burgemeester van de stad Amsterdam en meesterknaap van Holland en West-Friesland. Hij woont aan de Heerengracht in Amsterdam. Bij de verkoop wordt de hofstede als volgt omschreven:36 Een hofstede genaamd Watervliet met desselfs huijsinge, stallinge, schueren (en andere) en het gemene verders aldaar aard ende nagelvast is. Belent, oost de Heereweg, west de Kleijne Houtweg, zuid hr. Erasmus Torckenbeeck, noord de Schilpwech alsmede het bosch daaraan gelegen, oost de Kleijne Houtweg, west de Achterweg, zuid de koper met het land hierna in deze koop begrepen, noord de Schilpweg. Wijders de Meerweyden voor de voornoemde hofstede gelegen enden nog alle de daar omgelegen landerijen zo leen als Allodiaal zoals de zelve aan de hr. verkoper toe behoordende en beseeten zijn geweest volgens de kaart gemaakt door Maurits Walraven gesworen landmeter resideerende tot Amsterdam met alle deselfs opstallen als boerenwoning (de boerderijen de Harderij en de Ruiter), schaapschuren, vinckenhuijs en verder. In het verpondingsregister uit deze tijd wordt vermeld dat er op de hofstede een nieuw huis staat, dit zal het huis zijn dat in gebruik is als zomerverblijf. Tevens worden vermeld het huis bewoond door Harm Claesen (boerderij de Ruijter) en het huis van de bleek. De blekerij is niet meer in functie, maar het huis van de blekerij staat er nog wel. Ten tijde dat de hofstede in bezit is van de familie Rendorp is men op de blekerij overgeschakeld naar het boerenbedrijf. Dit zal gedaan zijn voor een renderende exploitatie. Johan Corver heeft in zijn wapen drie goudgeel gekleurde gevlochten korven op een blauw veld. Zijn zoon wordt later Heer van Velsen. Het is onduidelijk of de kleuren blauw en goudgeel in het gemeentewapen van Velsen hiermee te maken hebben. Ook Johan Corver breidt de hofstede verder uit door de aankoop van percelen land in de omgeving van de hofstede. Hierbij ondermeer de Schilpweijt in de Meerweide, een stuk land genaamd de Meerweijde, het Karreland, de Hogecroft, de Markussen en een boerenwoning met een stal, schuur en hooihuis. De boerderij ligt tussen de Heerenwech en de Achterwech, het gaat hier om het eerder genoemde Emaus. Het geheel koopt hij in 1717 van Vrouwe Maria Piso, de weduwe van Cornelis Munter en de eigenaresse van de hofstede Waterland ten zuiden van het dorp Velsen. De aankoopsom bedraagt 12.400 gulden.37 In 1718 koopt hij nog de Doorncroft bij de Cleijnehoutwech.38 Johan zal grootse plannen gehad hebben met de hofstede, maar hij mocht niet lang genieten van zijn nieuwe bezit. Hij overlijdt in 1719 en zijn vrouw Sara Maria in 1721. Ze worden begraven in een grafkapel in de Nederlands Hervormde kerk te Beverwijk en laten geen kinderen na. Hij is de stichter van de Corvershof aan de Nieuwe Heerengracht in Amsterdam.39 Watervliet gaat na de dood van de weduwe over naar de broer van Johan Corver. Dit is Gerrit Corver, die de hofstede Waterland bezit in Velsen. De hofstede Waterland wordt verkocht en hij neemt het grotere en riantere Watervliet in gebruik als zomerverblijf. Ook Gerrit breidt zijn bezit rond Watervliet uit door de aankoop van de boerderij het Valckje die ligt ten noorden van de hofstede Schulpen aan de Heerenwech.40 Hij koopt de boerderij van de erfgenamen van Maarten Meershoek voor 2.325 gulden. Gerrit wordt in 1722 Heer van Velsen en Santpoort door de aankoop van de ambachtsheerlijkheid Velsen. Hij koopt Velsen van de Staten van Holland en West-Friesland voor 25.000 gulden. Als Heer van Velsen en Santpoort was hij gerechtigd tot het aanstellen van de schout, de secretaris, de bode en de grafmaker.41 Doordat Velsen een Heer krijgt wordt Velsen sinds 1723 niet meer benoemd als een Banne maar als een Heerlijkheid. Dit zou duren tot de Franse overheersing die begon aan het einde van de 18e eeuw. Tijdens de Franse overheersing en daarna wordt Velsen benoemd als een gemeente.42 Gerrit is gecommitteerde in de Raad van State, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam, kolonel van de burgerij en meesterknaap van Brederode. Hij is getrouwd met Maria Margaretha Munter. Hij brengt nieuwe verfraaiingen aan op de hofstede Watervliet. Door de grondaankopen ten westen van de hofstede, gedaan door zijn vader en vorige eigenaren, kan hij de tuin uitbreiden tot aan de Natte- of Zeewech. Op het terrein waar voorheen de vijver lag die als voorraadbekken diende voor de watervolmolen wordt een langwerpige vijver aangelegd die van breed naar smal verloopt om de dieptewerking te versterken. De hofstede wordt in het boek ‘Het Zegepralent Kennemerlant’, dat rond 1730 wordt uitgegeven, afgebeeld op vijf afbeeldingen. Deze geven een goed beeld van de inrichting en de aanleg op de hofstede. Op de afbeeldingen met het gezicht vanaf de Heerewech op HGMK Ledenbulletin 28, 2004
32
Afbeelding 6 Gezichten in de hofstede Watervliet van af de Heerenwech op het herenhuis
Afbeelding 7. Gezicht van af het herenhuis naar achteren.
het herenhuis en het gezicht van af het herenhuis naar de Heerewech is één van de ontwerpen van Daniël Marot uit 1690 herkenbaar. Het gaat hier mogelijk om het ontwerp “tuin met de zes Parterres” die aangelegd is tussen het herenhuis en de Heerenwech. De hofstede strekt met zijn tuinen van de Heerewech tot aan de Achterwech. Brouërius van Nidek omschrijft Watervliet in het Zegenpralent Kennemerlant als volgt: Prachtiger, kostbaarder, grooter noch volkomener lusplaets zal men nergens (vorstelyke hoven uitgezonderd) immers in deezen oort niet, ontmoeten; alles is hier even heerlyk en bekoorlyk; van vooren heeft deeze plaats den Heere-wegh, aen de noortzyde den Schilp-wegh, van achteren den achter-wegh en dwars door hare plantadie heen den kleinen hout-wegh; voegt hierby, dat Ladderbeek, tusschen den duinderwegh en de hofstede Duinvliet voortkomende, te midden door deeze schone lustplaetze heen loopt, en het daer uit geleide water dezelve allen bevochtight, maer hare konstryke fonteinen, waterkommen en vischryke vyvers ververscht en levendigh hout.43 Afbeelding 8. Watervliet en de voormalige blekerij op een gedeelte van de kaart uit het ‘Zegepralent Kennemerlant’ 1729-1732. Privé vezameling.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
De tuin strekt tot aan de Achterwech maar de landerijen ten westen van de hofstede strekken al tot aan de Natte of Zeeweg.44 In deze tijd behoren er vier boerderijen bij de hofstede, dit zijn de boerderij die later bekend staat onder de naam de Harderij, de boerderij t’Valkje, de boerderij de Schaapskooy, de boerderij Emaus en een boerderij aan de Cleijne Houtwech. Ook heeft Gerrit al het land in bezit in de Breesaap waarop ook boerderijen staan. Hij heeft in verhouding tot de andere hofsteden veel boerderijen verworven. Deze zullen hebben bijgedragen aan een ruime winstgevende exploitatie van de hofstede. Bovendien bezit
33
Afbeelding 9. Gezicht van het herenhuis naar de Heerenwech. Uit het ‘Zegepralent Kennemerlant’ H. de Leth 1729-1732. ASHER Rare Books A. Asher & Co. B.V. IJmuiden. .
Afbeelding 10. Gezicht van uit het sterrenbos op het herenhuis.
hij de Ticht-tiende die geïnd kunnen worden op de opbrengsten van de landen ten oosten van de hofstede Beeckesteijn, ten zuiden van het Dorp Velsen. In 1724 breidt hij zijn bezit uit door de aankoop van de hofstede Schoonoord ten zuiden van Watervliet. Hij koopt deze hofstede van Erasmus Torckenbeeck voor 5000 gulden.45 In opdracht van Gerrit wordt er op zijn kosten aan de Engelmunduskerk in het dorp Velsen een kapel aangebouwd die nu bekend staat als de Corver- of Watervlietkapel. Tijdens de restauratie van de kerk tussen 1966 en 1968 is in deze kapel een langwerpig kussen gevonden met daarop in sierlijk geborduurde letters de naam Watervliet.68 Gerrit Corver wordt in zijn leven gewaardeerd om zijn politiek en economisch inzicht. Hij staat bekend om zijn onkreukbaarheid en is vrij van eigenbaat. Maar toch zou hij het ambt van burgemeester kwijtraken bij een conflict met Prins Willem IV omdat hij bepaalde voorrechten niet wilde afstaan. Uit zijn huwelijk met Margaretha Munter komt één dochter voort, Maria Margaretha. Margaretha is op 18 juli 1737 overleden en begraven in Amsterdam. Hun dochter trouwt in 1742 met Jan Hooft, hierbij bracht zij een vermogen van ruim 3.000.000 gulden ten huwelijk mee. Uit dit huwelijk komt in 1744 een zoon voort die de naam Gerrit Corver Hooft krijgt. Aan het einde van 1744 komt Jan Hooft te overlijden op 25 jarige leeftijd. De weduwe hertrouwt in 1747 met Nicolaas Geelvinck, Heer van Castricum, Stabroek en Croonenburg. Zij is de derde vrouw van Nicolaas, die eigenaar is van de hofstede Akerendam in Bever wijk. Nicolaas wordt in hetzelfde jaar burgemeester van Amsterdam, op voorspraak van zijn schoonvader.46 In dit jaar en in 1748 speelde het pachtersoproer in een aantal steden naar aanleiding van een wijziging in de belastinginning door de Staten van Holland. In 1747, kort na zijn aanstelling, moest Nicolaas Geelvinck al vluchten voor het opstandige volk dat op het punt stond het stadhuis te bestormen, ondanks het feit dat de regenten van Amsterdam geen voorstanders waren van de ingevoerde belastingmaatregelen. Prins Willem IV besloot de belastingherziening te wijzigen in een soort personele belasting. Maar hierbij kwam de eis dat de regenten van Amsterdam een aantal lucratieve ambten uit handen moesten geven. Zij weigerden dit wat leidde tot de vorming van een Doelistenbeweging die het regentenregime wilde hervormen. Het begon in 1748 in Amsterdam zodanig uit de hand te lopen dat de regenten in Amsterdam de hulp inriepen van Prins Willem IV. Willem IV ging niet in op de eisen van de regenten, dat zij hun lucratieve ambten mochten behouden en ontsloeg een deel van de zittende stadsregering, waaronder Gerrit Corver en Nicolaas Geelvinck.47 De boerderij de Schaapskooy laat Gerrit in 1743 verbouwen en in 1746 verkoopt hij de boerderij ’t Valkje aan Carlos Anthony Cocq. In 1756 heeft Gerrit plannen om ten westen van de hofstede een weg meer naar het westen te verleggen en de Schulpweg meer naar het noorden.48 We mogen aannemen dat hij deze wegen wil verleggen omdat hij plannen heeft voor de uitbreiding van de tuin. Hij heeft deze plannen niet tot uitvoering kunnen brengen omdat hij in hetzelfde jaar overlijdt. Op 10 oktober 1756 overlijdt Gerrit Corver en hij wordt op indrukwekkende wijze begraven in Amsterdam.49 Philip Zweers dicht in 1759 het volgende over Watervliet en Corver:50 Het lustig Watervliet, zo rijk in zijn bosschaadje, Zien wij ook pronken met zijn nieuwe timmeraadje. Gij, die dees plaats beschouwt, draag achting tot den grond, Dien Corver betrad: daar hij zijn wellust vondt. Hij die de liefde van zijn Burgen plag te weezen, Wiens naam noch wordt op ’t land en in de stad gepreezen, Genoot hier rust, als hij het bulderen overwon, Van ’t onweêr dat hem bedreigde, en nimmer treffen kon. De deugd der vroomen Mans heeft altoos uitgeblonken, Als aan ’t gewelf, omhoog, zo veele hemelvonken. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
34
Bij de afbeelding met gezicht van het herenhuis naar achteren kijken we tussen hoge hagen door over een laan naar de Cleijne Hout wech. Mogelijk zijn er in de tuinvakken ter weerszijden van de laan achter de hoge hagen ook tuinen aangelegd naar ontwerp van Marot, maar vaak waren de vakken opgevuld met hakhoutbos voor eigen gebruik en de verkoop. Op de minuutplans uit 1832 zijn op deze plaatsen nog twee rechthoekige tuinvak ken weergegeven die dan in gebruik zijn als tuin en boomgaard. Op de afbeelding die een gezicht geeft vanuit het sterrenbos op het herenhuis zien we als onderbreking van de centrale laan het hekwerk bij de Cleijne Houtwech. Via de laan naar de rechterzijde zien we door de laan een klein stukje van de langwerpige vijver die weergegeven wordt op de minuutplans uit 1832. Dit sterrenbos kunnen we lokaliseren recht achter het herenhuis, tussen de Cleijne Houtwech en de Natte- of Zeeweg.
Afbeelding 11. Gezicht op de lange vijver.
Afbeelding 12. Gezicht van af de Agterweg in de grote laan in de richting van de Cleijne Houtwech. Afbeeldingen 6-12 uit het ‘Zegepralent Kennemerlant’ H. de Leth 1729-1732.
Uit dit gedicht blijkt dat Corver, ondanks de moeilijkheden die hij heeft gehad in zijn leven, na zijn dood toch wordt geprezen om zijn persoonlijkheid.
Nieuwe tijden en stijlen op Watervliet
Op de afbeelding van de langwerpige vijver zien we hoe het versmallen van de vijver een grote dieptewerking geeft op het aanzien van de vijver. Deze vijver is ongeveer 210 meter lang en verloopt van ongeveer 25 meter breed naar 7,5 meter breed. Deze afmetingen zijn afgeleid van het minuutplan uit 1832. Aan het eind van de vijver staat het kabinet dat in classicisti sche stijl is uitgevoerd. Het kabinet wordt op het minuutplan uit 1832 aange geven als perceel 99. De afbeelding die een gezicht geeft op het inkomen van de ‘Groottelaan’. Dit moet de laan zijn die loopt van de Achterwech naar de Cleijne Houtweg en de hoofdlaan door het sterrenbos is. Op de voorgrond zien we de ingang aan de Achterwech en in de laan op de achtergrond het hek bij de Cleijne Houtwech. We sluiten deze reeks afbeeldingen af met twee andere gezichten in de hofstede. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
De dochter van Gerrit Corver, Maria Margaretha, wordt Vrouwe van Velsen en Santpoort en erft van haar vader de hofstede Watervliet. De titel Ambachtsheer van Velsen en Santpoort gaat over naar haar man. De grotere hofstede Watervliet krijgt de voorkeur van het echtpaar; op Akerendam was een verbouwing gaande maar deze wordt stopgezet. Op Watervliet wordt het herenhuis in 1761 verbouwd en wordt de tuin aanleg gewijzigd naar een meer landschappelijke aanleg. Hiervan wordt in 1759 melding gemaakt in een dagboek van een Zweedse reiziger. De hofstede Akerendam wordt in 1760 te koop aangeboden maar wordt pas in 1764 bij een tweede aanbieding verkocht. Nicolaas overlijdt in 1764 en zijn echtgenote krijgt weer de titel Vrouwe van Velsen en Santpoort. Het overlijden van haar man weerhoudt Maria Margaretha er niet van om nieuwe plannen te maken. In 1767 laat zij ten noorden van de Schilpwech een nieuwe boerderij bouwen die later bekend staat onder de naam de Ossenstal. Zij richt samen met Arend de Raet in 1769 een verzoek aan de schout en het gerecht van Velsen om de Schilp- en Breesaperweg wat noordelijker te verleggen en de oude Schilpweg en Breesaperweg op te breken. Zij pakt hiermee de plannen van haar vader weer op. Arent de Raet is eigenaar van de hofstede Velserbosch en krijgt wegens bezwaar van omwonenden geen toestemming om de weg te verleggen. Tegen de plannen van Maria Margaretha wordt geen bezwaar gemaakt en zij krijgt toestemming om de weg ter hoogte van haar hofstede om te leggen. Een deel van de oude Schilpweg blijft bestaan als toegangsweg naar de boerderij de Harderij en de Ossenstal. De nieuwe Schilpweg verschuift naar het noorden en komt ten zuiden van de hofstede Rooswijk te lopen, volgens het tracé dat weergegeven wordt op het kadastrale minuutplan uit 1832. Op dit minuutplan zien we dat de Breesaper- of Schilpweg ter hoogte van Velserbosch uiteindelijk ook naar het noorden is verlegd. Door de verlegging van de Schilpweg krijgt Maria Margaretha de mogelijkheid om een tuingedeelte uit te breiden. Hier wordt ondermeer een waterpartij aangelegd in de landschapstijl. Op het minuutplan uit 1832 wordt dit aangegeven als de percelen 108 en 109. In 1771 koopt zij de boerderij op de hoek van de Corverslaan en de cleijne Houtwech, deze boerderij staat later bekend als de boederij Corverslaan.Maria Margaretha komt in 1777 te overlijden in Amsterdam. Zij laat een erfenis na van meer dan drie miljoen gulden. Haar drie kinderen zijn de erfgenamen, dit zijn de eerder genoemde Gerrit Corver Hooft uit haar eerste huwelijk met Jan Hooft en Margaretha Levina Geelvinck en Agnes Maria Geelvinck uit haar tweede huwelijk met Nicolaas Geelvinck. Haar oudste dochter, Margaretha Lievina Geelvinck, erft Watervliet en wordt Vrouwe van Velsen. Het wordt dan omschreven als de Heerlijkheijd Velsen ende Santpoort zoodanig als haar vader Gerrit Corver het in bezit had, de hofstede Watervliet annex het bos, de sierraden, gereedschappen, wagen, chaisen en dergelijke of de andere rijtuigen op de buitenplaats behorende, mitsgaders het ameublement bestaande in geele Pequnye gordijnen, stoelen, twee canapees bij de zaal van de gemelde plaats behoorende, de zoogenaamde Breezaap achter het evengemelde bos gelegen, alle landerijen, boeren bruijkers, huizen en erven, welke zoo in het dorp Velsen als onder juridictie gelegen zijn mitsgaders de Bank of Capel in de kerk van Velsen, het land de Meerwijde en het Hoogeland benevens ook eene woning van ouds genaamd de Harderij. Eindelijk nog eene capitale som van 100.000 gulden, alle portretten van de familie, de papieren, de biblotheek en eene grafstede in de Gereformeerde nieuwe kerk te Amsterdam staande op de naam van Gerrit Corver. Verder juweelen, parelen, goud, zilver en kleinodien met hare zuster Agnès Maria te verdeelen. Margaretha Lievina is getrouwd met Henrick Hoeufft. Henrick is raadsheer in den hove van Brabant ende Lande van Over-Maze. Het geslacht Hoeufft is een oud geslacht dat omstreeks 1140 leefde in het graafschap Waalsch-Vlaanderen. Hier woont Walgand Hoeufft de eerste bekende uit het geslacht Hoeufft waaruit Henrick voortkomt. De familienaam wordt ook in 1259 genoemd in een leenbrief van de Abt van 35
Anchin. Het is een adellijk geslacht dat een wapen heeft dat bestaat uit een zwart schild met een zilver Sint-Andrieskruis die het schild in vieren deelt. De wapenspreuk is “Optimus quisque nobilissimus” wat betekent “De braafste is de beste”. Zoals eerder vermeld komen de kleuren van het wapen van Corver voor in het wapen van Velsen. Ook het Sint Andrieskruis komt voor in het wapen van Velsen, maar ook hierbij het is niet zeker of dit kruis afgeleid is van het familiewapen Hoeufft. ’s Zomers woont het echtpaar Hoeufft op Watervliet en in de winter in hun huis aan de Heerengracht in Amsterdam nabij de Reguliersgracht. Dit huis had Henrick in 1779 gekocht voor 131.000 gulden, in de gevel van dit huis zijn de uit steen gehakte wapens van de families Hoeufft en Geelvinck aangebracht. Henrick heeft dit huis laten verbouwen. In 1784 lijdt Henrick aan melancholie (depressie), zijn vrouw neemt al de zaken over betreffende het huishouden en de goederen. In 1812 wordt gemeld dat Margaretha Lievina te kennen geeft dat haar man eigenaar en vruchtgebruiker is van “de helft in een zeekere Cappelarij of Vicarie bij wijlen Gerard Hofland van Velsen in den jaare 1507 in de Kerk tot Velsen gefundeerd op zeekere Altaar, gewijd bij den Bisschop Daniël van Arsiny”. Via de families Rijke, Hackins, Nanninck en Taussaint komt Cappalarie of Vicari in bezit van Henrick. Margaretha Lievina overlijdt op 68-jarige leeftijd in 1818 en Henrick op 76-jarige leeftijd in 1823. Beide werden begraven in de Oudekerk te Amsterdam. Watervliet en de heerlijkheid Velsen en Santpoort gaan over naar hun zoon Jacob Pompejus. Hij is in 1809 getrouwd met Judith Catharina Dedel. Jacob promoveerde in de rechten te Leiden in 1801 en was raad der stad Amsterdam van 1811 tot 1814. Tevens was hij luitenant-kolonel van de schutterij te Amsterdam en lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Ook bekleedde hij de functie van secretaris van de Maatschappij van Landbouw, afdeling Amsterdam. Hij woonde eerst op de hofstede Meeroogh ten noorden van het dorp Velsen. Hier overlijdt zijn echtgenote in 1817 op 34‑jarige leeftijd, zij wordt begraven in de Hervormde kerk te Beverwijk. Bij haar dood schrijft hij het volgende in haar overlijdensbericht: Het heeft den alwijzen Hemelschen Vader goedgedacht, mijne hartelijk tedergeliefde Echtgenote, Vrouwe Judith Catharina Dedel, van mij, hare twee Voorzoons en onze vijf Kinderen af te roepen, en, na eene alle gezegende Echtverbintenis van ruim 8 jaren, inden ouderdom van 34 jaren en 4 maanden, het tijdelijke met het eeuwige te doen verwisselen. Eene rhumatische koorts maakte heden morgen ten half vier uren een einde aan Haar Dierbaar leven. enz. Bedroefde Dienaar, J.P. Hoeufft. Meeroog bij Velzen. den 30 sten november 1817. Na de dood van zijn moeder ging Jacob Pompejus in de zomer wonen op Watervliet en in de winter in zijn huis aan de Heerengracht nabij de Vijzelstraat.51 Zoals eerder is vermeld zijn Johan Corver en zijn vrouw Sara Maria Trip begraven in een graftombe in de Grote kerk te Beverwijk. In 1821 geven de nazaten van Johan en Gerrit Corver Hooft het recht aan Jacob Pompejus om de graftombe, die ligt aan de oostzijde van
Afbeelding 13. De herbouwde boerderij van Jan Graaver in de eerste helft van de 20e eeuw. Voor de boerderij de familie Braam die de boerderij in die tijd bewoonde. Foto Archiefdienst voor Kennemerland Haarlem, Kennemer Atlas. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
36
het koor, in gebruik te nemen.52 Deze graftombe is nog steeds aanwezig in de kerk. Dat de familie Hoeufft niet ongenegen is om getroffen personen en families te helpen blijkt uit een brief en lijst van giften uit 1822. Hierin wordt vermeld: Wij onder teekende, bewogen met den deerlijken ramp, aan den achtens waardigen Landman Jan Graaver, door het afbranden zijner wooning op den 8 sten maart dezer jaren 1822 over gekomen, en verlangende bij te dragen ten einden hem eenige schadevergoeding te verschaffen, als hieronder, bij onze naam teekening, staat uitgedrukt. J.P. Hoeufft voor Een Honderd Guldens F.J. Prince voor eens honderd Guldens J.J. de Bruijn Prince voor eens honderd Guldens J. t Hoen voor eens honderd Guldens H. Sprengeler voor eens honderd Guldens W.J. c anschap voor tien guldens J.G. Kruimel junior voor eene vijftig Guldens J.P. Tanauy voor sestig gulden J.H. Kremer ƒ 25,Jacob Scholting Honderd guldens Jan Graaver is de eigenaar van een boerderij die lag ter hoogte van de kruising Kennemerlaan en de Evertsenstraat in IJmuiden. Jacob Pompejus zal de initiatiefnemer zijn van de inzamelactie omdat hij als eerste intekenaar vermeld staat. De meeste intekenaren zijn eigenaar van een riante hofstede in de gemeente Velsen.53 In die tijd waren de gezinnen die door brand of andere oorzaken hun woning of boerderij verloren afhankelijk van giften of eigen kapitaal om een herbouw te kunnen bekostigen. De boerderij is herbouwd maar Jan Graaver wordt ziek en is genoodzaakt de boerderij met het land in 1832 te verkopen aan Jacop Pompejus voor 5.000 gulden. Nog in hetzelfde jaar komt hij te overlijden. De weduwe van Jan, Marijtje Pruim mag op de boerderij blijven wonen en huurt die van Jacob Pompejus. Uiteindelijk moest de boerderij in 1938 plaats maken voor de uitbreiding van IJmuiden. In 1825 wordt Jacob Pompejus eigenaar van de hofstede Velserbosch die ten westen van de hofstede Watervliet ligt.54 Bij de hofstede Velserbosch behoren de gronden van de voormalige hofstede Duinvliet, de hofstede Kralenberg en een deel van de hofstede Schulpen. Ook wordt hij eigenaar van de hofstede Bellevue die de naam Meerzicht krijgt. Hiermee heeft hij een groot gedeelte van het huidige Velsen-Noord in bezit, maar ook de Breesaap, een groot deel van de duinen en bezittingen in het gebied van het huidige IJmuiden nabij de Zeeweg.
Afbeelding 14. Watervliet en De Meerweiden behorende bij Watervliet in 1832. Verkleind weergegeven. J. Morren, naar de minuutplans uit 1832 door F.J. Nautz. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
37
In de kadastrale legger wordt een overzicht gegeven van alle bezittingen van Jacob Pompejus die liggen over een groot gedeelte van het huidige Velsen-Noord, IJmuiden en Driehuis. Gezien de omvang beperk ik mij tot een overzicht van zijn bezittingen op Watervliet en omgeving.55 Sectie B, de percelen:
81 hakhout 81 a bouwland 82 ,, 83 huis en erf (Boerderij Corverslaan) 84 weiland 85 tuin, boogaard als tuin 86 houtwal 87 tuin 88 ,, 89 houtwal als bosch 90 bouwland 91 huis, erf en stal (Boerderij de Ruiter) 92 laan tot vermaak (Pallaslaan) 93 bouwland 94 fazantenhuisje 95 portier bosch huisje (Middenlaan) 96 bosch hakhout 97 beekhuisje 98 bouwland 99 kabinet 100 vijver aanleg tot vermaak 100 a opgaande bomen 101 plaisier en opgaandbosch 101 a bosch hakhout 102 huis erf 103 hok, erf landbouw 104 tuintjes 105 huis erf en stalling (boerderij de Harderij) 106 boomgaard 107 tuin
108 hakhout 109 waterwerk en eiland aanleg tot vermaak 110 bouwland 110 a bosch hakhout 111 weiland 112 opgaandbosch 113 bouwland 114 weiland 115 loods landbouw 116 boschje 117 weg als bouwland 118 bouwland 119 huis en stal (boerderij de Ossenstal) 120 tuin 121 weiland (De Kruisbeek) 122 opgaand hout bosch 123 weiland 124 plaisier en opgaandbosch 125 tuin als boogaard 126 ,, ,, ,, 127 stal en erf 128 heerehuis erf en tuiniermans huis 129 waterwerk als aanleg 130 tuin 131 twee loodsen 132 weiland (De Weid of Driehoek) 133 menagerie en waterkom tot vermaak 134 koepel 135 tuin 136 koepel 137 boomgaard 138 ,,
139 kersenboogaard 140 koestal 140 a gebouw loods stal 141 houtwal 142 tuin (Het Hoog) 142 a plantsoen als bosch (Het Hoog) 143 bosch 144 weiland (Het Hoog) 144 a bouwland (Het Hoog) 145 bosch (Het Hoog) 145 a bouwland (Het Hoog) 146 ,, 147 ,, 148 ,, 150 ,, 151 bosch 152 enterij als bosch 153 houtwal 154 weiland 155 bosch 156 ,,
Sectie C: 1, 2, 5, 11, 12, 24, 25, 37 Weiland 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 31, 33, 34, 35, 36, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 51, 52 Hooiland 26, 27, 28, 29 Bouwland 30 Bouwland hooiland 18 Watering 32, 43, 53 Riet
Op het kadastrale minuutplan zien we dat de hofstede en zijn omgeving aanzienlijk veranderd zijn ten opzichte van 1729. De tuinaanleg is aanzienlijk uitgebreid en voor het merendeel veranderd in de landschappelijke stijl. Ten behoeve van de uitbreiding van de tuin zijn verscheidene wegen opgeheven of omgelegd. De Adrichemer- of Aercummerwech bestaat niet meer, het Laagieslaantje en de Rooswijcker- of Agterweg zijn deels opgeheven en eindigen bij de nieuw aangelegde Corverslaan. Gezien de naam Corverslaan mogen we aannemen dat deze laan aangelegd is ten tijde van Gerrit Corver. In de tuinaanleg is veel bosaanplant opgenomen, hierdoorheen stroomt de Laddersbeek. Van de formele tuin zien we dat de vijver (perceel 100) bewaard is gebleven. Het bos wordt doorsneden door een lange rechte laan met in het midden een rond plein (perceel 92); dit zal een overblijfsel zijn uit de formele tuin. In het bos zijn enige landschappelijk aangelegde stukken bouw- of akkerland aangelegd. Op de plaats waar eerst de hofstede Schoonoord heeft gelegen (rond perceel 133) zijn nog elementen van de formele tuin bewaard gebleven. Jacob Pompejus overlijdt op 24 augustus 1835 op 56-jarige leeftijd en wordt ook begraven in de Hervormde kerk te Beverwijk. Zoals eerder vermeld is hij in 1821 in bezit gekomen van een grafkelder die aan hem was afgestaan door de erfgenamen van Gerrit Corver.56 Zijn bezittingen worden verdeeld over zijn vijf kinderen. Dit zijn: Jonkheer Hendrik Hoeufft, Heer van Velsen en Santpoort, advocaat en wonend aan de Heerengracht in Amsterdam; Jacoba Elisabeth Hoeufft die getrouwd is met Willem Hendrik Hoeufft, hypotheek bewaarder, wonend in de Lange Bagijnestraat in Haarlem; Wilhelmina Hoeufft, baronesse de Vos van Steenwijk genaamd van Essen geboren Hoeufft, ongehuwd en wonend te Amsterdam; HGMK Ledenbulletin 28, 2004
38
Afbeelding 15. Watervliet en De Meerweiden behorende bij Watervliet in 1832. J. Morren, naar de minuutplans uit 1832 door F.J. Nautz.
Margaretha Lievina Hoeufft van Hasfelt geboren Hoeufft, die getrouwd is met Johan François Barthold van Hasfelt die woont op het huis Empe onder Brummen; Anna Margaretha Hoeufft, wonend te Amsterdam. De hofstede Meerzicht gaat over naar zijn zoon Hendrik die ook de titel erft van Ambachtsheer van Velsen en Santpoort. Zijn kinderen verkopen de hofstede Velserbosch, de voormalige hofstede Duinvliet, de hofstede Kraalenberg en de bijbehorende landerijen en duinen en de Breesaap aan Adriaan van der Hoop en Jacobus Stuart. Adriaan is eigenaar van de hofstede Spaarnberg in Santpoort. Watervliet met het bos en het merendeel van de landerijen wordt op 26 april 1839 verkocht aan Pieter Elias Pieterszoon. Pieter is getrouwd met de zuster van Jacob Pompeus, Susanna Isabella. Bij de verkoop wordt de hofstede als volgt omschreven: De binnenplaats van de hofstede Watervliet met herenhuis, koetshuis, stalling, tuinmanswoning, koepels, buiten stalling, koets en wagenhuis, timmer- en bergloodsen, opgaande bomen, wei- en bosland, hekken, muren, schuttingen en rasters. Het overbos van de hofstede watervliet met arbeiderswoning, cabinet, portico en diverse gebouwtjes, bosgrond en teellanden, opgaande bomen en hakhout, ijzeren hekken, waterpartijen en vijver. De percelen die bij naam genoemd worden zijn: Een stuk, weiland genaamd de Kruisbeek. Een stuk teel, bos en plantsoengrond genaamd het Hoog. Een stuk weiland genaamd de Weid. Een huismans of boerenwoning genaamd de Ossenstal met koe, paarden en kalverstalling, varkenshok, schuur, hooiberg, dorsch, karnmolen, combof, mesthokken, tuin, teelland, boomgaard en erf. Een huismans of boerenwoning genaamd de Ruiter met koe en paardestallen, karnmolen, dorsch, hooiberg, combof, schuur, kalf en varkenshok, tuin, teelland, bomen en houtgewassen. Een huismans of boerenwoning genaamd de Harderij met pinken en paardestalling, varkenshok, hooihuis, dors, karnmolen, erf, tuin, boomgaard en houtgewassen. Stukken wei en hooiland in de Meerweiden. Het geheel wordt aan Pieter verkocht voor 108.780 gulden.57 Pieter heeft geen belangstelling voor Watervliet en blijft op Meershoef wonen. Hij verhuurt het huis met erf en tuin (de zogenaamde binnenplaats) op Watervliet aan zijn zwager Jan Jacob van Voorst. Een deel van de landerijen in de Meerweiden en ten noorden van de hofstede blijft in bezit van de erfgenamen Hoeufft. De boerderij Corverslaan op de hoek van de Corverslaan gaat over naar Jacoba Elisabeth Hoeufft. Wat er met de boerderij de Schaapskooi is gebeurd en
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
39
waar die lag is niet bekend. Pieter is lid van de Raad der stad Amsterdam. Hij woonde ’s zomers eerst op de hofstede Meerzicht en daarna op de hofstede Meershoef. Het echtpaar krijgt zeven kinderen waarvan enkele op jonge en andere op volwassen leeftijd overlijden aan de tering (tuberculose). Susanna Isabella overlijdt kort na haar broer op 29 juni 1835 aan de tering. Pieter hertrouwt op 5 mei 1837 met jonkvrouwe Suzanna Catharina Six. Pieter overlijdt in 1842 waarna zijn vrouw en zijn dochter Margaretha Lievina uit zijn eerste huwelijk op Meershoef blijven wonen in de zomer en in de winter in Amsterdam. Watervliet wordt gekocht door de huurder Jan Jacob van Voorst met uitzondering van de bossen en de landerijen. Die gaan naar zijn dochter Margaretha Lievina. Jan Jacob is in april 1821 getrouwd met Sophia Hoeufft de dochter van Hendrik Hoeufft en Margaretha Geelvinck. Jan Jacob is predikant bij de Nederduitsche Hervormde gemeente te Doorn vanaf 1816, in Goes vanaf 1819, in Zutphen vanaf 1821 en in Amsterdam vanaf 1828. Toen hij predikant was te Amsterdam verbleef hij, als het ambt het toeliet, in de zomer op Watervliet. Zij kregen vier dochters. Jan Jacob brengt belangrijke veranderingen aan op Watervliet. Hij laat de tuinaanleg wijzigen naar het ontwerp van Jan David Zocher jr. Er wordt ook verbouwd aan de gebouwen waaronder het herenhuis, dit blijkt uit de verkoop van afbraakmateriaal in 1840. Hieronder luiken, goten, zolderdelen, trap, kozijnen, deuren, pannen en stenen.58 Rond 1844 schrijft P.J. Lutgers in zijn Gezichten in de omstreken van Haarlem het volgende over Watervliet:59 De Hofstede Watervliet nabij Velzen werd in de eerste helft der vorige eeuw aangelegd en met een vorstelijk woonhuis, stalling, koepels en verdere gebouwen voorzien door den toenmalige Heer van Velzen, en Amsterdamsche Burgemeester Gerrit Corver, in wiens geslacht het verbleef, tot enige jaren geleden, bij het overlijden van Jonkheer Mr. J.P. Hoeufft van Velzen overging op den tegenwoordige bezitter, den Heer J.J. van Voorst, Predikant te Amsterdam. Weinige, zelfs meer uitgestrekte landgoederen, onderscheiden zich door zulk een defti gen stijl en prachtig geboomte; merkwaardig vooral was de schier onafzienbare laan van zware beukebomen, welke benoorden de plaats op den straatweg uitliep. Onder leiding van den Architect J.D. Zocher is onlangs door vergrooting der waterpartijen, ophooging van sommige gedeelten, en het openen van nieuwe gezichtspunten een modern en meer vrolijk aanzien aan het geheel gegeven. Met de genoemde beukenlaan ten noorden van de plaats wordt de oude Schilpweg bedoeld die loopt naar de boerderij de Harderij. Op 3 april 1855 komt Sophia op 71-jarige leeftijd te overlijden. Kort na haar overlijden heeft Jan Jacob Watervliet in 1856 verkocht aan Ernst Sillem, een bankier uit Amsterdam. Zijn zoon J.A. Sillem schrijft in deze tijd over Watervliet dat zijn vader Watervliet in 1854 heeft gekocht en hier veel aan heeft gemo derniseerd en verfraaid. Vanaf het plein voor het huis liep een beukenlaan ongeveer een half uur in westelijke richting tot in het duin. Het oorspronkelijke goed Watervliet was verdeeld naar meerdere eigenaren, maar de eigenaar had het recht behouden om in het veel grotere overstuk te wandelen en te rijden. Aan de achterzijde van het huis was de aanleg met smaak gemoderniseerd en tussen het huis en de straatweg (Heerenweg) was een ruime vijver aangebracht met een grote verscheidenheid aan beplanting. Door de vijver is een beek geleid (de Ladderbeek), die het duinwater naar het polderland afvoerde. Mijn ouders leefden op zeer onbekrompen voet op Watervliet, en hadden een zeldzame tact in het ontvangen van gasten die kwamen logeren. Een stal met vier of vijf paarden en een ruime keus uit rijtuigen stonden steeds ter beschikking. In 1858 vierden mijn ouders hun zilveren bruiloft op Watervliet met een prachtig feest en een maaltijd in de grootte beukenlaan, volksspelen en grootte illuminatie van de vijver met lampions. In 1858 wordt een grootte komeet waargenomen die boven Europa en op Watervliet te zien is.60 HGMK Ledenbulletin 28, 2004
40
Afbeelding 16. Gezicht op de oostzijde van het herenhuis op Watervliet in 1844. Litho P.J. Lutgers (1808-1874). Gezichten in de omstreken van Haarlem 18371844, privé-verzameling. Afbeelding 17. Gezicht op de dierenweide en huisje in het noordeljk deel van de hofstede Watervliet in 1844. Litho P.J. Lutgers (1808-1874). Gezichten in de omstreken van Haarlem 18371844, privé-verzameling.
Afbeelding 18. De plattegrond van de hofstede Watervliet circa 1840-1850, met daarop de aanleg naar het ontwerp door Jan David Zocher jr. AVK, Kennemer Atlas
In 1863 maakt Willem Hekking jr. een fraaie serie afbeeldingen van Watervliet. Aan de hand van een aantal van zijn afbeeldingen maken we een korte wandeling door het prachtige Watervliet van toen.
Afbeelding 19. Gezicht op de oostzijde van het herenhuis.
Afbeelding 20. Een jager in het uitgestrekte overbos van Watervliet. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
41
Afbeelding 21. Het inrijhek aan de Straatweg.
Afbeelding 22 Het huisje aan de weg die aan de noordzijde van Watervliet liep.
Afbeelding 23. Gezicht op het voorplein in noordoostelijke richting. Rechts een deel van het Herenhuis; links de tuinmanswoning. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
42
Afbeelding 25. Gezicht door de beukenlaan op de westzijde van het herenhuis.
Afbeelding 24. Het hertenperk op Watervliet, dit lag voorheen tussen de grote vijver voor het herenhuis en de Straatweg.
Afbeelding 26. Links het herenhuis aan de westzijde en rechts de stallen. Afbeeldingen 19-26: Willem Hekking jr. (1825-1904). Gemeentearchief Amsterdam. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
43
De hofstede in zijn laatste jaren In het begin van 1861 overlijdt Ernst Sillum, de familieomstandigheden zijn zodanig dat de weduwe Watervliet niet kan aanhouden. Watervliet wordt door de toeziende voogd van de erfgenamen, de heer Jan Borski, een zwager van Ernst, in 1862 verkocht aan de Haarlemse koopman Johannus Cornelis van den Berg en Jan van den Berg, stalhouder te Haarlem.61 Watervliet wordt ontbost en verkaveld en het herenhuis wordt verhuurd aan de firma Henry Lee and Son, die het gaat gebruiken als kantoor. Deze firma werkt voor de Amsterdamse Kanaalmaatschapij die de aanleg van het Noordzeekanaal realiseert. De koepel aan de Heerenweg wordt in 1863 gesloopt.62 In 1863 wordt er door P.H. Witkamp een fraaie omschrijving van het overbos van Watervliet gegeven dat ligt tussen de Cleijne Houtweg en de Zeeweg: Wie trotsche boomen op Holland’s grond wenscht te zien, wandele naar Velzen, sla de Corverlaan in en doorkruise het bosch van Watervliet, waar hij de heerlijkste beukenlaan afgewisseld zal vinden door trotsche eikendreven en perken van ander geboomte. Een tegenhanger tot de groote beukenlaan tegenover het huis van Watervliet, vindt hij in geheel Nederland niet, want hij aanschouwt eene laan van 100 el lang, dat is nagenoeg de dubbele lengte van de zoo beroemde Spanjaardslaan in’t Haarlemmerhout. Stammen van een el in middellijn zijn in deze alléé geene zeldzaamheid, en geen enkele boom merkt men er op wiens lommer niet toereikt, om minstens de helft des breede laan te overschaduwen. Aan ‘t einde vindt ge, aan’t Groote Portiek, eene bevallige zitplaats, waarge zeker uren zoudt toeven, zoo niet de verschillende lanen die daar ineenlopen u uitlokken nieuwe schoonheden te bewonderen. Ge vindt die op ieder voetstap, vooral aan’t Kleine Portiek (aan’t einde van een der vijvers door Ladderbeek gevormd) en op den heuvels, waar uw blik, over beemd en bosch, langs Beverwijk tot aan de Zaanstreek, en langs Velserbosch tot de duinen reikt. Uit de beschrijving maken we op dat het overbos nog in goede staat is en wordt benoemd als “het alom beroemde bosch van Watervliet”. Dit overbos is tesamen met de hofstede Meershoef nog steeds in bezit van Catherina Six, de weduwe van Pieter Elias Pieterzoon. Zij overlijdt op 25 maart 1863, waarna het overbos in hetzelfde jaar of in 1865 wordt gekocht door Archibald Jan van de Poll. Hij is eigenaar van de hofstede Rozenstein die ligt op de hoek van de Biezenweg en de Heereweg nabij de Hofgeest.63 Bij de verkoop wordt het bos uitgebreid omschreven, er wordt onder meer vermeld dat er lanen zijn die beplant zijn met abeelen, beuken, eiken, iepen, linden, essen, fijne dennen, populieren, sparren en olmen. Een fraaie portica aan het einde van de Midden- of Beukenlaan, waar uit lanen in een achtsprong uiteen gaan. Aan de Pallaslaan de Kleineberg, vanwaar lanen in een negensprong uiteen gaan. Tesamen vormen de lanenstelsels een groot sterrenbos dat uit de tijd van de formele aanleg zal dateren. Het kabinet met de langwerpige vijver waarin een klein sterrenbos uit de tijd van de formele aanleg nog aanwezig zal zijn. En ten noorden van de Middellaan een landschapsvijver in een bos met slingerlanen en de Hoogeberg. Van deze Hoogeberg heeft men een fraai uitzicht over de wijde omgeving. In 1876 wordt dit schitterende overbos doorsneden door de aanleg van de spoorlijn Haarlem-Uitgeest. Hierbij gaan enkele fraaie elementen van de aanleg verloren. Het overbos komt door de tijd heen nog in verschillende handen, hieronder Otto Jan Herbert Stirum, graaf van Limburg uit Den Haag, Jonkheer Mr.
de nieuwe Schulpweg
ach ter
Hogenberg
-
eg
de Harderij
portico
ings
ew
Ko n
Ze
of
de Ossenstal
kabinet
Ladderbeek
Pallas
laan Kleinenberg
fazantenhuisje
weg
Mi dd en laa n beekhuisje
de Ruiter de Corverslaan
Cor verslaan
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
44
Afbeelding 27. Een interpretatie van het overbos rond 1863. J. Morren naar de minuutplans uit 1832, topografische kaarten uit de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw en beschrijvingen uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Afbeelding 28. De Mandjesberg met een restant van het overbos rond 1905. Foto archief Museum Kennemerland.
Afbeelding 29. Op deze kaart is goed te zien hoe de spoorlijn dwars door het overbos van Watervliet werd aangelegd. Uit: Chr. E Sepp, Gids voor Beverwijk en omstreken, 1902.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
Maarten Iman Pauw tot Wieldrecht uit Zeist en Martinus Gerard Pieter del Court van Krimpen. De laatste is eigenaar van de buitenplaats Rooswijck die in de nabijheid van het overbos ligt. In 1883 verdwijnt er een belangrijk resterend onderdeel van de formele tuin, dan wordt de langwerpige vijver (perceel 100) gedempt voor de aanleg van een perceel akkerland. Martinus Gerard Pieter heeft het overbos rond 1900 in bezit, het bos is ondanks vele verstoringen nog in een redelijke staat.64 Maar in 1901 en daarna komen er veel veranderingen en onteigeningen waardoor het overbos door de jaren heen geheel verloren gaat aan industrievestiging, verbreding van het Noordzeekanaal en woningbouw. Zo lezen we in de Oprechte Haarlemsche Courant in 1903 dat de firma Van Gelder en Zonen haar fabrieksterrein voor de papierfabriek belangrijk heeft uitgebreid door de aankoop van vijf en halve hectare grond van de vroegere buitenplaats Watervliet.65 Door het graven van het Noordzeekanaal ontwatert het gebied, de eeuwenoude Ladderbeek valt hierdoor droog en wordt gedempt. We komen weer terug op de geschiedenis van het centrale deel van de hofstede Watervliet. Rond 1884 wordt het herenhuis gesloopt, op deze plaats en op het perceel bouwland dat er bij hoort worden zes woonhuizen gebouwd en een tuinderij gevestigd.
45
Afbeelding 30. In 1920 werd de Breesaap verder afgegraven bij uitbreidingen van de industriele activiteiten. Deze opname is genomen vanaf het duin in oostelijke richting; op de achtergrond staat de hoge bebouwing van de papierfabriek, rechts is nog net De Kralenberg te zien. Foto Museum Kennemerland
Op een foto uit circa 1905 wordt de Hoge of Mandjesberg nog afgebeeld met een restant van het overbos. Van de berg wordt verteld dat die is aangelegd door mensenhand in opdracht van een vroegere eigenaar van Watervliet, die in een lange strenge winter aan vele handen werk wilde verschaffen. De grond zou aangedragen zijn in manden, dit zou de naam Mandjesberg verklaren. Het is niet ondenkbaar dat de grond mede afkomstig is uit de landschapvijver die in de tweede helft van de 18e eeuw gegraven is. Tot na de TweedeWereldoorlog zijn het koetshuis en het tuinmanshuis van Watervliet blijven bestaan. In 1947 wordt het bouwvallige koetshuis en het tuinmanshuis gesloopt. Het tuinmanshuis staat dan bekend als het boerderijtje van Fatels en staat via een oprijlaan in verbinding met de Melklaan. Op de plaats waar het koetshuis, het tuinmanshuis en het herenhuis stonden werden rond 1950 de woningen rond het Stratingplantsoen gebouwd. De Melklaan, die eerst lag op het tracé van de oude Schilpweg, krijgt bij de woningbouw rond 1950 een ander tracé.66
Afbeelding 31. De boerderij de Harderij in Watervliet rond 1901. Foto Archiefdienst voor Kennemerland, Kennemer Atlas. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
46
Afbeelding 32. Het herenhuis op Watervliet in 1869. Foto privé-verzameling A.van Dongen, Velsen-Noord.
Ook de boerderijen die in de laatste periode bij Watervliet en zijn overbos behoorden verdwijnen uit het landschap door oprukkende industrie en woningbouw. De boerderij De Ossenstal aan de Noorderlaan (van oudsher de Schulpweg) wordt gesloopt in 1930. De boerderij de Harderij die aan het einde van de Noorderlaan staat bij de kruising met de Kralenbergstraat moet in 1960 plaatsmaken voor de uitbreiding van de PEN‑centrale. Hierbij verdwijnen de Kralenbergstraat en het sportterrein die relatief een kort bestaan hebben gehad.
Afbeelding 33. Het vervallen koetshuis in 1944. Foto Archiefdienst voor Kennemerland Haarlem, Kennemer Atlas. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
47
De boerderij aan de Corverslaan wordt grotendeels gesloopt in 1895 en maakt plaats voor een woning. Als laatste noemen we de boerderij de Ruiter die kort na 1874 gedeeltelijk wordt gesloopt en verbouwd wordt tot twee woningen.67 De namen Corverskapel in de Engelmunduskerk te Velsen-zuid en de naam Watervlietstraat in Velsennoord herinneren nog aan het eens zo fraaie Watervliet die in Velsen naar omvang de grootste hofstede is geweest. Tenslotte is te melden dat tijdens de restauratie van de Engemunduskerk in het dorp Velsen tussen 1966 en 1968 in de Corverkapel een kussen wordt gevonden met daarop in sierlijke letters geborduurd de naam ‘Watervliet’.68 Van Watervliet zelf is in het huidige landschap van Velsen niets meer terug te vinden. Ook van de eeuwenoude Ladderbeek zijn in het landschap geen sporen meer terug te vinden. J. Morren, februari 2004.
Afbeelding 34 De Grote Hout of Koningsweg gezien in noordelijke richting ter hoogte van het voormalige Watervliet. Foto privé verzameling P. Vons, IJmuiden.
Afbeelding 35. Het Stratingplantsoen in Velsen-Noord. Hier lag ooit het centrale deel van de hofstede Watervliet. Foto J. Morren, 2003. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
48
Afbeelding 36. Ook in de Grote Kerk in Beverwijk is een Corverkapel. Foto J.Morren, 2004.
Afbeelding 37. In het huidige Velsen-Noord is niets meer van Watervliet terug te vinden.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
49
BRONVERMELDING 1 Nationaal Archief Den Haag, Leen en registerkamer van Holland, toegangsnr. 1, inv. nr. 155 fo. 4v. J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek, ’s Gravenhage, 1932 blz. 329. 2 Nationaal Archief Den Haag, Leen en registerkamer van Holland, toegangsnr. 1, inv.nr. 155 fo.5 en 5v. 3 Nationaal Archief Den Haag, Leen en registerkamer van Holland, toegangsnr. 1, inv.nr. 155 fo. 6v. 4 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 955 fo. 340. 5 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 955 fo. 213 en inv. nr. 961 fo. 57r. 6 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 960 fo. 9v. 7 Jano van der Eem en anderen, Het Ramplaankwartier, Haarlem 1995, blz. 17 en 18. 8 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 960 fo. 8v. 9 S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 121. 10 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 960 fo. 82v en 83v en inv. nr. 1046a akte 167/34. 11 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 960 fo. 101r en 118r. 12 J. Morren, De hofstede ’s Gravenlust, in voorbereiding. 13 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 960 fo. 83r en 241r en inv. nr. 1046 akte 167/34. 14 S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 122. 15 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 1v, 2r en 2v. 16 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 1r. 17 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 60r. 18 J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. 19 S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 123. 20 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 47v, 58v, fo. 66r, fo. 102v en fo. 111r. J. Morren en J.J. DHondt, De hofstede Schoonoord, Kennemer Kroniek 4e jaargang, nr. 13, maart 2000, blz. 5 t/m 8. 21 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 108r. 22 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 111r en inv. nr. 962 fo. 70v. 23 S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 123. AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo. 230v. 24 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 963 fo. 100r. 25 J.E. Elias, de Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. 26 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 962 fo. 94v. 27 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 964 fo. 46r. 28 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 964 fo. 142r en fo. 211r. 29 J.E. Elias, de Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. 30 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 964 fo. 49r. 31 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 965 fo. 115r. 32 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 965 fo. 208r, fo. 289v, fo. 289v, fo. 292v, fo. 294r, inv. nr. 966 fo. 22v, 26v, 27r, fo. 119v, fo.50, fo. 120r en fo. 153r. 33 AVK. ORA. Velsen, inv, nr. 956. fo. 71r en inv. nr. 966 fo. 22v en 42r. 34 Jhr. H.W.M. van der Wijck, Marquette, Assumburg, Beeckestijn en Waterland, Kon. Ned Oudheid kundige bond, jaargang 1976. J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. 35 J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. 36 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 966 fo. 168r. 37 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 966 fo. 193v. 38 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 966 fo. 193r. 39 J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 124. P.M. van Griethuisen, Het Amsterdamse geslacht Corver, Assen 1975 blz. 10 t/m 15. 40 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 967 fo. 63r. 41 Nationaal Archief Den Haag, Leen en registerkamer van Holland, inv. nr. 169, Kennemerland fo. 37. 42 AVK. Transporten ORA. Velsen en notarieel archief Velsen. 43 B. van Nidek, Het Zegepralent Kennemerlant, Amsterdam 1728-1732. AVK. Atlas Velsen, minuutplans 1832 F.J. Nautz. AVK. Atlas Haarlem, nr. 38/96 t/m 38/101, Tuin ontwerpen Daniël Marot 1690, Kunsthistorisch instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht, het copyright berust bij de eigenaar. 44 AVK. ORA. Velsen, afgeleid uit een groot aantal transport akten uit de 17e eeuw. 45 AVK. ORA. Velsen, inv. nr. 1008 akte 65 en inv. nr. 967 fo. 132r. Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 112G en 113G. 46 J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1905. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, blz. 127. S. Rolle en P. van Hove, Velsen IJmuiden de doorsnee van Holland, Haarlem 2001, blz. 26. H.J. Calkoen, De Engelmunduskerk te Velsen, Velsen-Zuid, 1972, blz. 42 en 43. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
50
47 Ellen Broersen, Akerendam, Zutphen 1992, blz. 72 en 73. J. ter Haar, Geschiedenis van de lage landen, Weesp 1985, blz. 422 en 423. 48 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoeufft, toegangsnr. 3.20.26 inv.nr. 462. AVK. Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G. 49 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoeufft, toegangsnr, 3.20.26 inv. nr. 1 en 6. 50 Philips Zweers, uit ‘Scheibeek en Mengel poëzij’, Amsterdam 1759. 51 AVK. Ambachtbestuur van Velsen, inv. nr.116, 123 en 475. Nationaal Archief Den Haag, Financie van Holland, gaardersboek der verponding, inv. nr. 528 no. 5 en familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr.1, 6, 239, 280 en 509. 52 Nationaal Archief Den Haag, familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 312. 53 Nationaal Archief Den Haag, familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 313. AVK. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 52 akte 31. 54 Handschrift J. van der Linden sr., Beverwijk. 55 AVK. Atlas Velsen, kadastrale minuutkaart 1832 F.J. Nautz. RANH. Kadastrale Oorspronkelijke Aaanwijzende Tafel Velsen. 56 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 1 en 312. 57 AVK. Notarieëlarchief Velsen, inv. nr. 59 akte 30 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 1. 58 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 1. AVK. Kadaster Velsen, art. 74, 257 en 286. 59 P.J. Lutgers, gezichten in de omstreken van Haarlem, opnieuw uitgegeven, Alphen aan de Rijn 1979. 60 AVK. Kadaster Velsen, art. 296 en 520. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 130 t/m 133. 61 AVK. Kadaster Velsen, art. 520 en 616. 62 Nationaal Archief Den Haag, Familiearchief Hoefft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 1. AVK. Kadaster Velsen, art. 616. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 130 t/m 133. 63 Gegevens verstrekt door museum Kennemerland in Beverwijk. AVK. bib. nr. 43-000.860 M P.H. Witkamp, Watervliet, Nederlands Magazijn 1863 blz. 273 en Kadaster Velsen art. 471 en 505. Drs. J. van Venetien en anderen, Een kerk en een handvol huizen, Velsen 1975 blz. 52 t/m 54. 64 AVK. Kadaster Velsen, art. 505, 602, 690, 816, 1553, 1636 en 1815 en Notarieel archief Velsen, inv. nr. 126 akte 36 en 46. 65 Opgemaakt uit topografische kaarten van 1903 tot heden. Gemeente Bibliotheek Haarlem, Oprechte Haarlemsche Courant 20-6-1903. 66 AVK. Kadaster Velsen, art. 296,520,616, 919 oude en nieuwe reeks. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 118 t/m 137. Gegevens verstrekt door Museum Kennemerland Beverwijk. Opgemaakt uit vergelijking van kadastrale kaarten en topografische kaarten 1832, 1850, 1903, 1915, 1940 en 1986. J. van Venetien, In en om de Breesaap, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, ledenbulletin 21, 1997 blz. 33. 67 AVK. Kadaster Velsen, art. 74, 126, 133, 137, 231, 259, 286, 340, 471, 604, 637, 661, 816, 923, 931, 969, 1040, 1411, 1454, 1619, 1636, 1999, 2559, 2906, 2910, 3591 en 5423. Notarieel archief Velsen, inv.nr. 121 akte 65, inv.nr. 127 akte 65, inv.nr. 138 akte 94 en inv. 166 akte 305. 68 H.J. Calkoen, De Engelmunduskerk te Velsen, Velsen-Zuid, 1972, blz. 42-43. Afkortingen: AVK = Archiefdienst voor Kennemerland, Haarlem. RANH = Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem. ORA = Oudrechtelijk archief.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
51
De groenteveiling Beverwijk door Jos J. Appelman
Ir. J. Camfferman verzorgt bij Radio Beverwijk het programma ‘De Wijk terug in de tijd’ dat elke zaterdag wordt uitgezonden tussen 12.00 en 13.00 uur met als doel een historische blik te geven op het leven in Beverwijk. In 1998 vroeg hij de heer Appelman, die van 1968 tot 1989 directeur was van de Coöperatieve Tuinbouwveiling “Beverwijk”, om voor Radio Beverwijk iets te vertellen over het wel en wee van de groenteveiling alhier ‘ in zijn periode’. Er volgden drie radio-interviews ; op 12 december 1998 en op 13 maart en 9 mei 1999. Uit de inhoud van die gesprekken is dit artikel samengesteld.
W
at is een veiling? Een veiling is een concentratie- en verzamelpunt. Tuinders en kopers komen er samen. De tuinder brengt er zijn producten en de koper neemt af wat hij heeft gekocht. De redenering die eraan ten grondslag ligt is: concentreer vraag en aanbod op één plek, dan behaal je een optimale prijs. Uit het voorgaande volgt dat de veiling dus een overslagbedrijf is. Tuinders brengen er hun producten in en kopers nemen er de door hen gekochte producten af. Een veiling is ook een prijsvormingsinstituut. De tuinders/aanvoerders vertrouwen de door hen geleverde producten aan de veiling toe. De veiling verkoopt ze aan de hoogst biedende kopers door gebruikmaking van een afmijnklok. Er wordt verkocht bij afslag. De veiling heeft een kasfunctie en houdt daarvoor een debiteuren- en crediteurenadministratie bij. De opbrengst van de producten wordt aan de tuinders uitbetaald onder inhouding van een provisiepercentage, nodig voor de continuïteit en het managen van het veilingbedrijf. De opbrengst voor de tuinders is gelijk aan de koopsommen die kopers dienen te betalen. De veiling zorgt voor inning ervan en draagt het debiteurenrisico. De veiling keurt de producten op hoeveelheid, kwaliteit en sortering (maat) en garandeert die. We zullen enkele functies van de veiling nader bekijken in het perspectief van de tijd.
Bloembollenveiling in het gebouw van de groenteveiling aan de Breestraat omstreeks 1948. Foto Museum Kennemerland HGMK Ledenbulletin 28, 2004
52
1. Het veilingbedrijf De keuring der producten
de veilingbrief.
De tuinder bracht zijn spullen en loste die in de hal op aanwijzing van het veilingpersoneel. Het werd neergezet in volgorde van binnenkomst, alle groentesoorten door elkaar. De tuinder deponeerde een beurtvaartadres (de veilingbrief) op de partij en vertrok meestal naar huis. Hierdoor was hij als het ware aan de veiling overgeleverd. Maar je kunt het ook anders zeggen: hij had vertrouwen in het systeem. De keurmeester vulde de veilingbrief in, telde de kisten, woog de inhoud steekproefsgewijs en noteerde de kwaliteit op de veilingbrief. Hij gaf de partij tenslotte een kavelnummer. De brieven werden verzameld om te worden gebruikt bij de klok en een duplicaat ging naar de administratie. Deze wijze van werken was zeer arbeidsintensief. Het was ook zwaar werk in de tochtige hal. Veilingpersoneel werkte onder grote tijdsdruk, want de tuinders kwamen massaal op het laatste nippertje binnen. Door de werkdruk werden gemakkelijk fouten gemaakt en daar werd het personeel dan op aangesproken. Ook dat vroeg enorm veel tijd en was dikwijls aanleiding voor verhitte hoofden, wat niet altijd bevorderlijk was voor een goede sfeer. Daar moest wat aan gedaan worden. Wat ik nu in een paar zinnen ga vertellen, was in werkelijkheid een proces van jaren. De veilingmeester moest van het invullen van de brieven af. Dat zou dan de tuinder moeten doen met als vertrekpunt dat de tuinder zelf het beste weet wat hij aanvoert en wat er eventueel op zijn product valt aan te merken. De keurmeester moest zich gaan beperken tot zijn eigenlijke functie als controleur en toezichthouder. Dat controleren, het keuren, deed hij steekproefsgewijs. Dat scheelde hem een hoop werk en hij kon zich beter kwijten van zijn eigenlijke taak. De verantwoordelijkheid kwam daar te liggen waar die moest zijn: bij de tuinder. Als de keurmeester het niet eens was met wat de tuinder op zijn brief had ingevuld, dan had hij een probleem, want de tuinder was al naar huis. Soms kon die nog worden gebeld, maar meestal was hij onbereikbaar op zijn akker. Het gsM’etje was toen nog niet bekend. De oplossing: we zetten een keurwagen buiten, bemanden die met een keurmeester en lieten daar alles controleren voordat gelost werd in de hal. De keurmeester had zo persoonlijk en direct contact met de aanvoerder en als er al eens een geschilpunt was, dan kon dat onmiddellijk worden geregeld. Dat ging perfect. Het werkte snel en efficiënt, er was geen gezeur achteraf, en ...rust in de tent!
Intern transport: de veiling als overslagbedrijf Toen ik in 1968 aantrad was de spiksplinternieuwe perronloods nog maar enkele jaren in gebruik. Een novum, een revolutie in de veilingwereld. Tot dan moest elke kist met het handje worden gelost op de grond en na het veilen op een kopersauto worden getild. Een ruggenwerk, een heidens karwei, elke dag weer opnieuw. De perronloods maakte daaraan in een keer een einde. De auto werd met de achterzijde geparkeerd tegen het perron dat, gemeten vanaf de straat, 1,10 m hoog was. Maar niet elke laadbak was zo hoog. Het geringe niveauverschil werd dan overbrugd met een loopplank. Met een (klem) steekwagen konden in een keer 5 tot 8 kisten worden gelost of geladen. Men kwam van de hel in de hemel. Een uitkomst was het. Een vooruitgang die zijn weerga niet kende. In de jaren zeventig deed de heftruck zijn intrede. Daar kon je wel 30 tot 40 kisten tegelijk mee heffen en vervoeren. Maar dat vereiste een totaal andere hal: de vloer moest terug naar het maaiveld en strak en glad zijn, dus van asfalt. Er werd overwogen om de perronhal om te bouwen, maar dat bleek technisch onmogelijk. Dus werd er een nieuwe hal gebouwd met ruime paden voor het heftruckvervoer. De perronloods werd verhuurd aan Arie Vooren, fruitgrossier en wielrenner. In de nieuwe loods werden schuifdeuren aangebracht van 4,10 m hoog en zo breed dat vrachtwagens naar binnen konden om te worden gelost en geladen. Je moest investeren om mee te kunnen doen in de vaart der volken! Aanvankelijk werd gewerkt met knijpklemmen. Een stapel van 30 tot 40 kisten werd daarmee als het ware vastgeklemd. Dat was voor de levensduur van de houten kisten niet zo goed en voor de daarin verpakte groenten al helemaal niet. En toen gebeurden er twee dingen: Het houten fust werd vervangen door een kunststof krat. Tot dan had elke veiling zijn ‘eigen’ fust, voor ieder duidelijk herkenbaar aan de afgekorte naam van de veiling die erop stond. Het fust was van hout gemaakt en had diverse afmetingen: het zal duidelijk zijn dat het product aardbeien een ander soort fust vroeg dan kool. Het ‘eigen’ fust verdween. De veiling gaf een stukje zelfstandigheid prijs door over te stappen op eenheidsfust, in gezamenlijk beheer. Voor ieders gevoel gingen de veilingen daarmee een slag in de rondte: een stuk eigen verantwoording prijs geven was bijna als vloeken in de kerk. De handel, vooral de export, maakte in toenemende mate bezwaar tegen ‘het eigen fust’. Een koper die op meerdere veilingen kocht moest er thuis een sorteercentrale op na houden, want het fust moest steeds terug naar de veiling waar hij het had gekocht. Dat bracht aanzienlijke kosten met zich mee. Er ging een fiks bedrag aan ‘dood’ kapitaal inzitten. De koper moest statiegeld betalen aan de veiling. En het kon soms maanden duren voordat het fust uit het buitenland terug was. De kunststof krat was eenheidsfust dat op alle veilingen kon worden ingeleverd. Het ei van Columbus. Maar, één probleem opgelost, meerdere erbij! HGMK Ledenbulletin 28, 2004
53
De belading van een vrachtauto met een vorkheftruck. fotostudio Honing coll. Museum Kennemerland
Al spoedig bleek dat de krat geen lang leven was beschoren. Het zonlicht maakte het materiaal broos en breekbaar. Oplossing: de kratten van andere grondstoffen maken en/of overkappingen bouwen. Het laatste kon snel worden gerealiseerd en werd dus uitgevoerd. Maar het vinden van weerbestendige kunststof was langetermijnwerk. Een tweede probleem was het gewicht van de krat. Hij was heel licht wat voor het tillen erg prettig was, maar met een beetje wind waaide een stapel kisten gemakkelijk naar de tuin van de buren. De tuinders waren er aanvankelijk dus helemaal niet blij mee. Ik heb het meegemaakt dat een tuinder zijn auto had volgeladen met lege kisten. Voordat hij er aan toekwam om de kisten te verankeren waaide met een rukwind de hele lading van de auto, op één kist na. En die werd toen met een wilde trap van de auto geschopt. Hij was zo boos dat hij zonder kisten met een sneltreinvaart het veilingterrein verliet. Hij kwam pas terug toen zijn woede was bekoeld. Maar we moesten er maar mee leren leven, het waaide ook niet elke dag even hard. Een derde probleem was het laden zelf of eigenlijk het verankeren van de lading. De lange zijden van de kratten waren slap en kwetsbaar en als de lading met een touw werd vastgesjord werden de kisten verwrongen en gekneusd, maar ook de zich daarin bevindende producten hadden eronder te lijden. Om dat te voorkomen werden de aanvoerders verplicht hoeklatten aan te leggen. Weer meer werk, weer meer kosten was het commentaar. En dat was ook wel zo, maar wilde je mee in de vaart der volken, dan had je geen keus. Ook de klemheftruck die eerder zijn intrede had gedaan vervormde de kisten en kwetste de producten. De oplossing daarvoor was de invoering van pallets en de ombouw van klemheftruck naar vorkheftruck. Dat de invoering van gemeenschappelijk fust niet vanzelf is gegaan, laat zich raden. Na veel geharrewar kwam het er tenslotte van: een landelijke veilingfust- en palletpool, van waaruit de veilingen van fust werden voorzien. Het voert te ver om de organisatorische kinderziekten daarvan te memoreren. Maar die waren niet gering. Al werkende bleek er nog een probleem te ontstaan: er waren veilingen met ‘smerige’ producten, zoals aardappelen en bieten, en ‘schone’ veilingen zoals fruitveilingen. (Het voorbeeld is misschien niet helemaal zuiver, maar voor de beeldvorming van de lezer is het het meest duidelijk.) Omdat de kisten overal (d.w.z.: op alle veilingen) konden worden ingeleverd, kon het gebeuren dat een fruitveiling smerige kisten kreeg van een aardappelveiling. En de veiling was verplicht om de kisten in te nemen. Herrie in de tent. Oplossing: wassen. Maar wie ging er wassen voor wie? Moest de schone veiling opdraaien voor de vuile? En... er waren helemaal geen wasmachines! In afwachting van de ontwikkeling en komst van wasmachines -en dat zou jaren duren- werden de veilingen verplicht om vervuiling te voorkomen door b.v. de aanvoerders te verplichten de bodem van de kist te bedekken met vetvrij papier. De koper werd verplicht de bakken zonder papier bij de veiling in te leveren. Daar kwam in de praktijk weinig van terecht. De veiling werd gedwongen de kist bij ontvangst te ontdoen van papier en/of vuil. Elke kist moest met de hand worden gekeerd. Een hels karwei, waarvoor parttimers en studenten werden ingezet. Het was onbegonnen werk en er werd voortdurend de hand mee gelicht. De kisten waren soms zwaar van de klei als ze afkomstig waren uit gebieden waar men er aardappelen in had gerooid. Ze werden massaal misbruikt, ook voor andere dan veilingdoeleinden. Je kon ze bijvoorbeeld vinden op de wekelijkse markt, gevuld met sokken en onderbroeken. En zoals ik eerder memoreerde: ook handelaren zelf misbruikten het fust door ermee de boer op te gaan en er bunders en bunders aardappelen HGMK Ledenbulletin 28, 2004
54
Een wagen met boerenkool in het nieuwe doorrij-gebouw van de BET-veiling aan de Meerstraat in 1937. Foto Museum Kennemerland
in te laten rooien bij akkerbouwers die geen veilplicht kenden. Het was een doffe ellende tot de volautomatische wasmachine zijn intrede deed en alle kisten na elke roulatie werden gewassen en ontsmet.
Het veilen der producten De tuinder bracht zijn groenten naar de veiling, of liet ze door derden naar de veiling brengen. Aanvankelijk werden de partijen in volgorde van binnenkomst neergezet. Elke partij was een kavel en elke kavel kreeg een nummer: alle groentesoorten door elkaar. De aanvoerder was verplicht om met elke partij een veilingbrief (beurtvaartadres) in tweevoud mee te geven. De brief werd op de partij gelegd. Het duplo was voor administratieve verwerking en ging naar het kantoor. Het systeem had ogenschijnlijk een voordeel: de koper kende de tuinders en hij wist van welke tuinder hij wel of niet moest kopen of voor een hogere of lagere prijs. Er werd gekocht op naam zoals dat heette. En men deed dat blindelings. De beste partijen brachten ogenschijnlijk altijd meer op dan minder goed verzorgde producten. Ogenschijnlijk, want bij oplopende markt –als gevolg van schaarste– kon het gebeuren dat een kwalitatief mindere partij die later werd geveild een hogere prijs maakte. En omgekeerd, dat bij dalende markt een kwalitatief uitstekend product minder opbracht dan een slechte partij die eerder was geveild. Vraag en aanbod bepaalden de prijs in hoge mate en niet altijd de kwaliteit. Daar zat iets onredelijks in. De oplossing zou zijn elk product van dezelfde kwaliteit in een blok aan te bieden en iedereen dezelfde prijs uit te betalen. Iedereen binnen dat blok, wel te verstaan. Maar er kwam opstand onder de tuinders. Hij die dacht dat hij voor zijn product gemiddeld meer zou krijgen dan zijn collega was mordicus tegen. Dus was eigenlijk iedereen tegen. Hoe kwamen we daaruit? We hebben van drie aanvoerders de gemiddelde prijs per product uitgerekend. Per dag, per week, per maand, per jaar. En dat over een drietal jaren; van een als uitstekend bekend staande tuinder, een ‘gemiddelde’ en een ‘slechte’. De ‘gemiddelde’ tuinder bleek het best af te zijn. Het ijs was gebroken. De handel was eveneens mordicus tegen. Ik zie Cor Zonneveld uit Haarlem nog voor me, boven in de bestuurskamer. Na een uiteenzetting mijnerzijds legde hij zijn armen om de schouders van zijn collegae rechts en links van hem. “Nou Appelman, jij hebt mooi gesproken, want dat kan je goed, maar de handel is mordicus tegen. Wij doen er niet aan mee. Het wordt allemaal eenheidsworst en ik wil het product hebben van die tuinder waarvan ik weet dat het 100% is. Dat recht kan je me niet ontnemen. Ik heb gezegd.” Argumenteren hielp niet meer. Er was geen doorkomen aan. We moesten het huiswerk overmaken c.q. verbeteren. Het doel is uiteindelijk in etappes bereikt. We zijn begonnen met de hoofdproducten –sla, andijvie, bospeen, spinazie– bij elkaar te zetten en op persoonsnaam te veilen. Toen iedereen dat had geaccepteerd was de volgende stap: de kwaliteiten i en ii apart te zetten. We bleven op persoonsnaam aanbieden. Intussen broedden we op de mogelijkheld het ‘en bloc’ verkopen te introduceren met uitsluiting van de geopperde knelpunten. We schoven er een competitie-element in. Voor elk product waren er kwaliteitseisen waaraan moest worden voldaan. Die eisen waren uiteraard niet star: er waren marges met een onder- en HGMK Ledenbulletin 28, 2004
55
bovengrens. In grote lijnen kwam het hierop neer: voldeed een product niet aan de eisen van kwaliteit i dan werd het automatisch ii. Voldeed het ook daaraan niet, dan werd het niet geveild. Het competitie-element bestond hierin dat we, gebruik makend van de marges, de kwaliteiten i en ii opsplitsten in a en b. Elke tuinder wilde natuurlijk in blok a en de keurmeester aan de keurwagen bepaalde dat. Aanvankelijk werd er veel b en weinig a aangevoerd. We hadden de lat hoog gelegd. En het werkte. We begonnen bescheiden met één product als proef en toen iedereen het voordeel van het blokken inzag, breidden we het aantal producten uit. Natuurlijk zijn er heel wat tussenstapjes geweest om het uiteindelijke doel te bereiken. Het gevolg van het systeem was dat het kwaliteitsniveau over de hele linie verbeterde. De opkomst van het grootwinkelbedrijf was ook een factor van betekenis om te doen zoals wij deden. De tijd van de groenteman in de veilingbanken voor de aankoop van enkele kistjes was erg gezellig, maar paste al lang niet meer in de moderne bedrijfsvoering waarin alles snel en efficiënt moest verlopen. De supermarkten wilden grote partijen van gelijke kwaliteit. Bij verkoop op naam stond men soms voor verrassingen en wel in negatieve zin. Bovendien: het veilen op naam vroeg te veel tijd, het duurde te lang. Kortom: er was alle reden om het ‘en bloc’ veilen door te zetten en te realiseren. Het mag duidelijk zijn dat de keurmeester een bijzonder verantwoordelijke taak kreeg in deze nieuwe situatie. Zou zijn aandacht verslappen, dan zou het kwaliteitsniveau kunnen dalen, terwijl de maatregelen juist mede waren genomen om die op te vijzelen. Maar het is goed gegaan.
De opkomst van koelcellen De kracht van veiling Beverwijk was dat er verse producten van uitstekende kwaliteit werden aangevoerd. Dat was te danken aan het vakmanschap van de tuinders en de gunstige groeiomstandigheden in met name het Heemskerkse tuinbouwgebied. Het had ook te maken met voorlichting. Ik merkte op dat er een vers product werd aangevoerd. Dat was ook zo. Praktisch elk product werd ’s morgens in alle vroegte geoogst. Met man en macht was men voor dag en dauw in de weer. Om de sterk stijgende kosten het hoofd te kunnen bieden moest er steeds meer worden geproduceerd. Maar het arbeidsvermogen, zelfs van een tuinder, kende zijn grenzen. Een uur bleef een uur en een dag bleef een dag. Dat had tot gevolg dat de tuinder tenslotte langere dagen moest maken en/of dat hij moest zien zijn productieperiode, het seizoen, te verlengen. Beide gingen hand in hand. De eerste kassen werden gebouwd. Ging men niet over op glas, dan werd de tuinder gedwongen te oogsten op delen van de dag dat hij liever ander werk zou doen. Dat stond op gespannen voet met het predikaat ‘vers geoogst’ dat daardoor moeilijk meer voor de hele productie zou kunnen gelden. Onder de druk van deze omstandigheden ontstond de glasgroenteteelt. Niet iedereen kon de investering daarvoor opbrengen, maar ook planologisch waren er problemen. Anderen kozen ervoor een koelcel te bouwen. De veiling zag dat met lede ogen aan, maar kon de ontwikkeling moeilijk tegenhouden; wilde dat trouwens ook niet. Maar het was wel een punt van voortdurende zorg, omdat producten uit de koelcel gemakkelijk in het bvo-circuit belandden. Bvo betekent: buiten de veiling om. Zorg ook omdat er geen controle was of de tuinder er wel goed mee omging. Immers, als je een product de hele dag in de zon laat staan en pas dan in de koelcel zet, kun je moeilijk spreken van vers. En wie controleerde dat? Er werd dus campagne gevoerd om zo min mogelijk overdag te oogsten en het product na de oogst zo snel mogelijk in de koelcel te plaatsen.
De vacuümkoeling: het deksel gaat omlaag en de ketel wordt gesloten en vacuüm getrokken. fotostudio Honing coll. Museum Kennemerland HGMK Ledenbulletin 28, 2004
56
Aan de rand van Beverwijk in 1937: de aardbeienpluk zoels die toen alom voorkwam Foto Museum Kennemerland.
Spoedig werd duidelijk dat de handel de voorkeur gaf aan nietgekoelde producten. Men achtte alles wat uit de koeling kwam niet vers. De handel eiste van de veiling bij elke partij aan te geven of het wel of niet gekoeld was. Aan die eis werd tegemoet gekomen. Ook de veiling bouwde koelcellen om er met name bloc-producten in te koelen en ruimte te verhuren aan die tuinders die niet zelf over een koelcel beschikten. Langs de wegen zagen we toen de eerste gekoelde vrachtwagens verschijnen. En toen ontstond al gauw de idee van ‘gesloten (koel)keten’ om de versheid en de houdbaarheid te optimaliseren. Met gesloten koelketen wordt bedoeld dat het product onmiddellijk na het oogsten wordt geconditioneerd en dat vervolgens blijft tot in het schap van de groenteman of supermarkt.
Invoering van de vacuümkoeling Een nadeel van elke koeling was dat het product warm in de cel werd gebracht en het te lang duurde voor het op de vereiste temperatuur was. M.a.w. de inkoelperiode duurde te lang. Dat had ongetwijfeld een achteruitgang van de kwaliteit tot gevolg. Men zon op mogelijkheden om het koelproces te versnellen. Invoering van het vacuümkoelen zou de oplossing zijn. Wat gebeurde er bij het vacumeren? Een aantal pallets met product werd in een ketel gereden. De klep werd gesloten en de ketel met product werd vacuüm getrokken. In een fractie van de tijd die tot dan nodig was, werd zo het product op de vereiste temperatuur gebracht. Een prachtige uitvinding, maar eer de laatste partij werd gevacumeerd was het uren later en dat was net niet de bedoeling. M.a.w. de capaciteit was te klein. Natuurlijk zou er een ketel bijgeplaatst kunnen worden, maar een installatie was dermate duur dat die voor de relatief goedkope groenten als sla en andijvie niet rendabel kon worden gemaakt. Intussen waren er legio experimenten om met mechanische koeling hetzelfde effect te bereiken dan wel zoveel mogelijk te benaderen. Dat lukte aardig en zo zijn de grote koelcellen in de veiling omgebouwd en ingericht volgens het laatste concept, dat uitstekend heeft voldaan.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
57
2. De veilingorganisatie De fusie van de (Beverwijkse) veilingen Zolang er veilingen zijn –en die zijn er al sinds 1887– is er over fusie gesproken en zijn er legio gerealiseerd. Het is ondoenlijk om alle –soms emotionele– facetten van dat proces te schilderen. Er waren zoveel belangen die een rol speelden, dat we ons drastisch moeten beperken om het enigszins overzichtelijk te houden. Belangen van tuinders bijvoorbeeld. We moeten bedenken dat elke tuinder zijn eigen bedrijf runde, dus zijn eigen plan voor de toekomst moest trekken. Dat kon betekenen dat de uitkomst voor de een afweek van, of soms tegengesteld was aan die van zijn buurman. Ieder vocht voor zijn eigen straatje en op zijn eigen wijze. Het ging er soms hard aan toe: met de mond en soms ook met de vuist. De tuinder had toeleveranciers van zaden, planten, materialen, vervoersmiddelen en bedrijfsgebouwen. Ook die toeleveranciers speelden, zij het op de achtergrond, hun spel mee. Aan koperszijde was dat niet anders. Elke koper had zijn eigen bedrijf te verdedigen althans te beoordelen op welke wijze hij het best zijn voordeel kon halen bij een veilingfusie. En de belangen van de een waren soms tegengesteld aan die van de ander. Een groenteboer had een totaal ander bedrijf dan een exporteur. En een commissionair had totaal andere belangen dan een grossier. De standsorganisaties bemoeiden zich dikwijls met de ontwikkelingen en namen stellingen in zonder partij te zijn en zonder verantwoordelijkheid te dragen. De banken speelden hun spel mee via de individuele tuinder en onthielden die niet hun voorkeur voor of afkeer tegen een bepaalde veiling of combinatie. De tuinbouwvoorlichtingsdienst: van hetzelfde laken een pak. En niet te vergeten: de landelijke veilingorganisatie, het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland, dat soms terecht, soms niet terecht veilingen in een bepaalde richting stuurde. In dit krachtenveld ontwikkelden zich de veilingfusies, ook in Beverwijk. Het was voor de veilingbesturen een heidens en ondankbaar karwei, waarvan het al of niet slagen hen soms persoonlijk werd aangerekend. Er zijn er aan onderdoor gegaan! Dat het allemaal zo moeizaam verliep had te maken met de vele persoonlijke belangen en het feit dat men die vaak liet prevaleren boven zakelijke afzetbelangen. Maar het is er toch van gekomen. Om te illustreren hoe moeizaam het soms verliep, put ik uit mijn eigen ervaring: Het was begin jaren vijftig. De zeven Westfriese veilingen kwamen in Hoorn bijeen om te praten over een veilingfusie. De leiding was in handen van de toenmalige voorzitter van het Centraal Bureau, de heer Maarten Prins. Ik hoor het hem nog zeggen: “Trek er maar tien jaar voor uit”. Dat vond ik, jong en onervaren als ik toen nog was, al te gek. Daar trek je toch geen tien jaar voor uit? Fuseren, dat doe je gewoon. Maar het duurde geen tien jaren, het duurde geen twintig jaren, het duurde ruim dertig jaren voor er een fusie tot stand kwam! Voor een goed begrip eerst iets over de geschiedenis van de Nederlandse veilingen.
Geschiedenis van de Nederlandse veilingen in een notendop De ontwikkelingen in Beverwijk kunnen niet worden los gezien van de ontwikkelingen elders, vandaar een globale schets. De eerste veiling ontstaat in 1887 te Broek op Langedijk. Dat was zo’n groot succes dat het snel navolging kreeg. Dat is begrijpelijk als we weten dat, aan het einde van de 19e en het begin van de 20ste eeuw, de tuinders waren overgeleverd aan de willekeur van de kopers. De tuinder gaf zijn producten namelijk in consignatie mee aan de handelaar/commissionair, die ze naar de stad bracht om ze daar te verkopen. De tuinder had daar geen enkel zicht op en moest maar afwachten of er wat voor hem overbleef.
Beverwijkse tuinders en groentehandelaren, Wijker boertjes, op de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Foto Museum Kennemerland HGMK Ledenbulletin 28, 2004
58
Omdat dat kennelijk nogal eens tegenviel, ging de tuinder vervolgens zelf naar de stad om er zijn producten aan de man/vrouw te brengen. De oudere Beverwijkers weten zeker nog wel dat tuinders per boot vertrokken vanaf De Meer richting Amsterdam waar werd afgemeerd aan de Prins Hendrikkade, vanwaar ze over de stad uitwaaierden. De ‘Wijker boertjes’ werden ze genoemd. Of de zelfverkoop financieel beter was dan de verkoop via een tussenpersoon was niet altijd even duidelijk. De wildste verhalen deden de ronde. De verlokkingen van de grote stad waren soms niet te weerstaan, zelfs of ook niet voor tuinders. De situatie in Beverwijk was illustratief voor het hele land. Men kan dus stellen dat de veiling is geboren uit ongenoegen met de zojuist beschreven situatie. ‘We moeten onze krachten bundelen’ was het devies. In elk dorp waar tuinbouw werd bedreven en dat zichzelf respecteerde, werd een veiling gebouwd. Dat was dikwijls niet meer dan een houten gebouwtje aan het water of aan een spoorlijn. Er werd met de mond gemijnd. Men zette in met een hoge prijs, mijnde af en wie het eerst ‘mijn’ riep, werd eigenaar. Het product bracht aldus altijd de hoogst mogelijke prijs op. En dat is zo gebleven, al gebeurt het afmijnen sinds 1905 per klok. In het begin van de eeuw verrezen veilingen als paddestoelen uit de grond. Op een gegeven moment waren er 175 in het land. Nu zijn dat er nog maar een stuk of vijf. In Noord-Holland waren dat er ooit ca. 35 en nu is er geen één meer.
Technologische veranderingen De noodzaak tot krachtenbundeling was altijd aanwezig. Landelijk en dus ook in Beverwijk. Na de Tweede Wereldoorlog raakte Europa op drift. Letterlijk àlles veranderde en ook de veilingen ontkwamen er niet aan. In het kort stip ik heel even de technische revolutie aan, want zo mag het gerust worden genoemd: - met de mond afmijnen evalueerde in klokveilen; - de met de hand uitgeschreven kopersnota’s werden vervangen door met computers geprinte nota’s; - voor afrekening met de tuinders werden de geldzakjes en de kas vervangen door bankrekeningen; - de contante betalingen door kopers werden vervangen door automatische incasso. Het kantoorpersoneel was vroeger soms tot middernacht bezig omdat de veiling niet klopte, waarmee wordt bedoeld dat het bedrag dat aan de tuinders (crediteuren) was verschuldigd exact gelijk moest zijn aan het bedrag dat aan de kopers (debiteuren) in rekening werd gebracht. Dat het zo laat werd kwam omdat er naar een cent verschil werd gezocht, omdat een cent verschil honderd gulden verschil kon zijn. In de jaren zeventig/tachtig zorgde de computer feilloos voor juiste afrekeningen en was de facturering tien minuten na het sluiten van de veiling foutloos gereed. En zo zijn er veel meer technische veranderingen die de veilingen op hun kop zetten. Het hield de veilingbestuurders. de tuinders en de medewerkers bezig en vroeg constant om aanpassing. Je kunt gerust stellen dat alle betrokkenen in de loop der jaren een paar keer een slag in het rond hebben gemaakt.
Aanbodsmarkt wordt vraagmarkt door overproductie De kern van het veilingwezen, de afzet van producten, kwam onder grote druk te staan. Dat kwam eerstens door de opkomst van het grootwinkelbedrijf, als gevolg waarvan de hele structuur aan koperszijde veranderde. De groenteman op de hoek van de straat verdween. Honderden kleine zelfstandigen werden gedwongen te sluiten als gevolg van de moordende concurrentie. Dat was ook te zien in de afmijnzaal van de veiling: er bleef slechts een handjevol kopers over. De concentratie is aan koperszijde zo ver doorgevoerd dat je kunt stellen dat de inkoop in West-Europa voor 80% in handen kwam van slechts vijf kopers. Zij maken nu de dienst uit. De veilingen konden dit proces slechts met moeite volgen. Kort samengevat: de enorme concentratie aan koperszijde vereiste een eveneens enorme concentratie aan de aanbodkant, dus: fusies van veilingen. Een tweede aspect, overigens niet minder belangrijk, was de overproductie van aardappelen groenten en fruit (agf) in Europa. Het waren Nederlandse tuinders die hun kennis overbrachten naar of zelf gingen toepassen in de landen rond de Middellandse Zee en elders. Ook leveranciers van planten en zaden en kassenbouwers zochten hun heil in het buitenland. Zo werd de kennis en kunde van de Nederlandse tuinbouw geëxporteerd. En de tuinders in Frankrijk, Spanje, Portugal en Italië leerden heel snel. De arbeidskosten waren en zijn er een fractie van die in Nederland, de zon gaat er voor niks op en schijnt er overvloediger. Daardoor nam de productie in Europa zó toe dat overproductie het gevolg was. De aanbodsmarkt veranderde in een vraagmarkt. Anders gezegd: tot voor kort produceerde de tuinder en de consument had maar te eten wat de tuinder hem voorzette. Sinds een aantal jaren bepaalt de consument wat hij/zij wil eten en de tuinder moet dansen naar de pijpen van die consument, anders kan hij zijn bedrijf wel sluiten. In dat kader mag de toegenomen mobiliteit van de consument niet onvermeld blijven. Wie was er voor de Tweede Wereldoorlog op vakantie geweest? En als hij er financieel toe in staat was, wie kwam er verder dan Lutjebroek? Na de oorlog is er jaarlijks een exodus van vakantiegangers op gang gekomen naar soms verre buitenlandse bestemmingen. Mensen leerden voor hen vreemde producten eten en waarderen. Eetgewoonten veranderden dus en ook daarmee moest de tuinder/producent rekening houden. Een derde voor de veilingen belangrijk punt was het kostenaspect. De loonkosten plus de afschrijvings- en onderhoudskosten van gebouwen vormden samen meer dan 80% van de exploitatiekosten van de veiling. We weten hoe enorm de loonkosten zijn gestegen: met honderden procenten! Datzelfde geldt voor de bouwkosten. Continuïteit van een bedrijf vereist steeds nieuwe investeringen. Dat gold ook voor de veiling HGMK Ledenbulletin 28, 2004
59
te Beverwijk. Alleen door samen te gaan met anderen was het mogelijk de steeds stijgende kosten het hoofd te bieden. Resumé: De veilingen werden genoodzaakt te fuseren - omdat aan koperszijde een enorme concentratie ontstond - omdat een tekort aan agf werd omgezet in een teveel zodat de aanbodsmarkt veranderde in een vraagmarkt - om de exploitatiekosten van de veilingen in de hand te houden.
Fusie met bloemenveiling ’t Centrum Op 7 en 8 mei 1971 besloten de leden van de groente- resp. bloemenveiling te Beverwijk te fuseren. Dat werd per 1 januari 1972 een feit. Ondanks dat beide veilingen op hetzelfde terrein aan de Parallelweg waren gesitueerd en de voordelen van een fusie evident waren, verliep het fusieproces met veel pijn en moeite. De bloemenveiling was uit haar jasje gegroeid, moest nog meer uitbreiden om de toenemende aanvoer te kunnen opvangen, maar had geen m2 grond om dat te realiseren. De beste optie zou zijn geweest om te verhuizen naar een lokatie elders, bijvoorbeeld rond Heerhugowaard. Men verkoos echter om in Beverwijk te blijven en maakte zich daardoor afhankelijk van de op hetzelfde terrein gevestigde groenteveiling, die in feite zou moeten opschuiven om de bloemenveiling ‘lucht te geven’. Daar wilde het bestuur van de groenteveiling ook wel aan meewerken, maar niet ten laste van de exploitatie van de groenteveiling. Dat gaf begrijpelijkerwijze spanningen. Heel simpel gesteld was de redenering van de man in de straat dat de groentejongens nieuwbouw kregen tegen oudbouwprijs. In werkelijkheid lag het iets gecompliceerder, maar het gaf wel de gevoelens weer die er leefden. Een eventueel opgaan in één bedrijf zou aan dat ‘probleem’ mogelijk een einde maken en een aantal voordelen bieden: - één bestuur = minder kosten, - één directie = minder kosten, - één administratie = minder kosten, - betere benutting van het vloeroppervlak. Immers, de groenten werden ’s morgens geveild, bloemen ’s middags. Resultaat: lagere afschrijvings- en onderhoudskosten. - minder personeel: een deel van de medewerkers zou over-en-weer ingezet kunnen worden. Ergo: besparing op personeelskosten. Kortom: er was duidelijk een aantal economische voordelen te behalen. Maar de cultuurverschillen in beide bedrijven verhinderden een snelle samenwerking c.q. fusie. Door aan subtiele zaken royale medewerking te verlenen was het ijs spoedig gebroken, ontstond er vertrouwen en werd op basis daarvan de fusie tussen beide bedrijven tenslotte een feit. Maar... de exploitatierekeningen moesten gescheiden blijven, dat wel. Voorkomen moest worden dat de bloemen zouden worden opgezadeld met een eventueel exploitatietekort van de groenten en omgekeerd, ondanks het feit dat een hoog percentage van de aanvoerders zowel groenten als bloemen teelden.
Bloemen- en groenteveiling te Beverwijk (bgvb) In het jaarverslag over het eerste huwelijksjaar (1972) staat wat er allemaal aan praktische zaken moest worden geregeld: statutenwijziging; Koninklijke Goedkeuring verkrijgen op de statuten; fiscale vrijstelling aanvragen voor de overdracht van ‘Kennemerland’; liquidatie van de laatste; harmonisatie van de cao’s; gelijkstelling van pensioenregelingen etc. etc. Daar werd veel tijd in gestoken. Ook de nieuwe organisatie kreeg veel aandacht: - hoe kon die het beste worden opgezet - hoe kon die vervolgens worden versterkt en uitgebouwd - hoe kon meer omzet worden gegenereerd - hoe kon rationeler worden gewerkt, waardoor op kosten kan worden bespaard - hoe kon het imago naar klanten (aanvoerders en kopers) worden verbeterd etc. etc. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
60
Enkele impressies van de bloemenveiling en de veilingkantine aan de Parallelweg in de jaren ‘60. Foto’s: Museum Kennemerland
Het gefuseerde bedrijf heeft 15 jaren stand gehouden. De bloemen kregen in toenemende mate last van tegenwind in de vorm van voor een deel vooringenomen standpunten van voorlichters en banken, deels omdat de tuinders zich gedwongen zagen te specialiseren en voor een ander deel omdat de grote veilingen een enorme zuigkracht op de tuinders uitoefenden. Er viel niet tegen te vechten. De veiling werd langzaam maar zeker uitgehold. In 1980 werd door twee studenten van de Universiteit voor Bedrijfskunde ‘Nijenrode’ te Breukelen een onderzoek gedaan naar het voortbestaan van de bloemenveiling. De conclusie samengevat met mijn eigen woorden: ‘Je moet wel blind zijn als je niet ziet dat het einde nadert’. Het rapport verdween in de bestuursla. Het bestuur wilde het niet weten. Vijf jaren later, op 31 december 1985, werden voor de laatste keer bloemen geveild in Beverwijk. De deuren van de bloemenveiling werden gesloten. Dat was voor velen een heel emotioneel doch onontkoombaar moment.
Pogingen tot fusering van groenteveilingen in Noord-Holland Er zijn diverse initatieven geweest om tot samenwerking te komen. Met betrekking tot de West-Friese veilingen werd reeds in de jaren vijftig het startsein gegeven in Hoorn. Vorderingen bleven echter uit. In de jaren zestig werd nogmaals een vruchteloze poging gedaan om de acht West-Friese veilingen onder één noemer te brengen. Omdat ook die poging op niets uitliep werd er in de jaren zeventig zwaar geschut in stelling gebracht. Onder leiding van Dick Laan, provinciaal schatkistbewaarder, werd een poging gedaan om concentratie van de veilingen in Noord-Holland te realiseren. Er werd een Werkgroep voor bevordering van Veilingfusies in Noord-Holland samengesteld die in april 1971 rapport uitbracht. Over de positie van Beverwijk lezen we daarin: De veilingen Purmerend en Beverwijk nemen een aparte positie in (...), de prijsvorming op deze veilingen is overwegend goed (...), opgaan in een groter geheel lijkt voor deze veilingen daarom thans weining zinvol. Na bespreking in eigen gelederen werd het rapport ter discussie gesteld en in stemming gebracht in Het Gulden Vlies te Alkmaar, waar bestuursleden van alle veilingen aanwezig waren. Bij handopsteken bleek dat alle veilingen het rapport onderschreven. Maar op de vraag wat de beste locatie van de nieuwe veiling zou zijn gingen weer alle vingers omhoog! Iedereen vond dat ‘zijn’ veiling op de beste locatie stond en dat dààr de concentratie zou moeten plaatsvinden. Einde exercitie dus. Het zal duidelijk zijn dat de poging van een groep tuinders uit heiloo in 1975 met de nodige scepsis werd ontvangen. Maar: er werd weer gesproken. Deskundigen van het CBT werd gevraagd de fusiemogelijkheden te onderzoeken op basis van bedrijfseconomische gegevens. In het vervolgens uitgebrachte rapport werd Beverwijk aangewezen als centrale veiling voor Amsterdam, Haarlem, Purmerend en Alkmaar. Vanaf dat moment was het oorlog. Een oorlog die zou eindigen in een fusie van Alkmaar en Beverwijk ingaande 1 januari 1989 met als locatie: Alkmaar. In het volgende gedeelte staat beschrevenen hoe uit onderzoek van de bedrijfseconomische afdeling van het cbt Beverwijk als centrale locatie van een aantal veilingen werd aangewezen; hoe uit een later onderzoek onder leiding van gedeputeerde Laan Beverwijk voorlopig buiten een Noord-Hollandse fusie zou kunnen blijven omdat de veiling goed draaide. Ik kan mij voorstellen dat u uw ogen niet zult geloven wanneer u vervolgens zult lezen dat Beverwijk fuseert, sluit en in de noordelijk gelegen locatie Alkmaar opgaat. Dat klinkt niet alleen tegenstrijdig; het is het ook. Fusie heeft dan ook weinig of niets te maken met bedrijfseconomische aspecten. Fusie is emotie. Winnaar wordt hij die de emoties het beste kan bespelen. De fusie met Alkmaar had nooit mogen gebeuren op de wijze waarop het is gegaan. De fusie met Alkmaar had nooit mogen worden gerealiseerd op de plaats waar deze in 1989 gestalte kreeg.
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
61
Een rustige dag; de uitbreiding van Hal I is gerealiseerd. fotostudio Honing collectie J.J. Appelman
Alkmaar - Amsterdam - Beverwijk - Haarlem - Purmerend ‘Realisering samenwerking groenteveilingen’ kopte het jaarverslag van de veiling in 1975. We herinneren ons het jaar 1975 als het jaar van de olie- c.q. energiecrisis. Als we daaraan denken vormen zich twee woorden: afhankelijkheid en betrekkelijkheid. Een oorlog, uitgevochten ver van ons erf in de Sinaïwoestijn, bleek gevolgen te hebben voor de westerse economie. Oliesjeiks werden zich bewust van hun macht en draaiden de oliekraan een beetje dicht. De westerse wereld reageerde als door een adder gebeten. Plotseling bleek hoe kwetsbaar we waren op het punt van energievoorziening en hoe ver een kleine beperking daarvan doorwerkte in het economisch en maatschappelijk gebeuren. De gebeurtenissen van einde 1973 vormden de afsluiting van een tijdperk, een periode van vrijwel constante groei die toen 20 jaar had geduurd. De stijging van de grondstoffenprijzen, een drastische verhoging van de energiekosten, zou voor menig bedrijf desastreus uitpakken. Vanaf 1973 is continu keihard gewerkt aan kostenbeheersing, opvoering van productiviteit en verhoging van de omzet. In de ledenvergadering van 28 juni 1974 werd gewag gemaakt van besprekingen tussen de veilingen te Alkmaar en Beverwijk. Ze zijn gestart op uitnodiging van de sectie Heiloo van de veiling te Alkmaar. Waarom concentratie? Het jaarverslag vermelde: “Vastgesteld wordt dat het aantal kopers kleiner wordt, waardoor aan de vraagzijde concentratie ontstaat. Daarop is maar één reactie mogelijk: samenbundeling van het aanbod om te voorkomen dat de vraag/aanbodverhouding uit balans raakt.” Ook de veilingen te Amsterdam, Haarlem en Purmerend werden erbij betrokken. Het bestuur van Purmerend liet weten ‘wel belangstellend, maar niet belanghebbend’ te zijn. Zoals gebruikelijk in ons land werd er een commissie in het leven geroepen om knelpunten en problemen te onderzoeken en oplossingen aan te dragen. De commissie was van oordeel dat de belangen van de tuinbouw in het zuidelijk deel van Noord-Holland niet waren gediend met een verder voortgaan op gescheiden veilpunten, terwijl men tevens van mening was dat een vrijblijvende vorm van samenwerking weinig soelaas zou bieden. De commissie kwam ook tot de conclusie dat de betreffende veilingen (Alkmaar, Amsterdam, Beverwijk en Haarlem) een daadwerkelijke fusie dienden aan te gaan, samengaand met een zover mogelijk door te voeren concentratie van de tot dan toe gescheiden veilingactiviteiten. Aan de bedrijfseconomische afdeling van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland (cbt) werd opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar de meest wenselijke vestigingsplaats van de nieuwe centrale veiling. Uit het onderzoek bleken twee alternatieve mogelijkheden: a. algehele nieuwbouw op een lokatie tussen Alkmaar en Beverwijk; b. uitbreiding van het veilingcomplex te Beverwijk tot centrale veiling. Kostenbegrotingen wezen uit dat bij uitbreiding van het complex te Beverwijk het totaal van de veilingkosten en transportkosten (ca. 18%) lager zou zijn dan bij algehele nieuwbouw. Op grond van kostenoverwegingen gaf de commissie de voorkeur aan uitbreiding van Beverwijk tot centrale veiling en sluiting van de overige veilingen. Het woord was toen aan de besturen en leden van de veilingen. Op de jaarvergadering van 14 mei 1976 zei de voorzitter te hebben gehoopt op samengaan met de veilingen te Alkmaar, Amsterdam en Haarlem. Helaas bleken de leden van Alkmaar niet rijp voor een fusie, zodat Alkmaar enig respijt vroeg. In 1977 bleek Alkmaar bereid om met Beverwijk over een concentratie te praten, maar niet over Beverwijk als vestigingspunt. Amsterdam, Beverwijk en Haarlem praatten toen verder. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
62
Amsterdam - Beverwijk - Haarlem De besturen van deze drie veilingen werden het eens over alle punten en stelden een tekst vast voor een aan de leden ter goedkeuring voor te leggen fusiebesluit. Het zag er hoopvol uit. Vervolgens liet Amsterdam weten nog niet klaar te zijn voor een fusie van de drie veilingen. Men gaf in overweging om het alsnog met z’n vieren eens te worden. Aldus de voorzitter van Beverwijk in zijn openingsrede voor de algemene vergadering op 14 mei 1976. Afgesproken werd om in de herfst van 1977 bijeen te komen voor een open gesprek over allerlei veilingzaken, ook fusie. Dat gesprek vond plaats op 11 november 1977. De bestuurders van Amsterdam en Haarlem stelden dat de leden (nog) geen belangstelling toonden voor een fusie. Haarlem sloot zijn veilingdeuren in 1980, Amsterdam zes jaren later.
Alkmaar - Beverwijk - Noord-Scharwoude (abl) In 1977 had Alkmaar – zoals we eerder zagen – laten weten met Beverwijk te willen praten, maar dat Beverwijk als vestigingsplaats niet aanvaardbaar was. Mede daarom (?) wilde men ook de veiling in NoordScharwoude (Langedijk en Omstreken) in een overleg betrekken. Een eerste oriënterend gesprek vond plaats op 20 december 1977 tussen de voorzitters van de drie veilingen en schrijver dezes als secretaris van de Provinciale Veilingorganisatie in Noord-Holland. Dr. W. Kemmers, directeur van het cbt, had de leiding. Het gesprek verliep in een positieve sfeer. Tijdens de algemene ledenvergadering van 22 december 1978 gaf de voorzitter een overzicht van het verloop van de tot dan gevoerde gesprekken. Er is een rapport uitgebracht door de bedrijfseconomische afdeling van het cbt. Hieruit lichtte de voorzitter twee markante punten: a. dat de fusie abl voor Beverwijk een provisievoordeel zou opleveren van 0,9%; b. dat de vervoerskosten gemiddeld een nadeel van 2% betekenen. De omschakeling van trekkervervoer naar vervoer per vrachtauto gaf een groter nadelig verschil te zien. Het bestuur van Beverwijk was van oordeel dat een fusie van de drie veilingen wel zinvol was, maar dat Langedijk als vestigingsplaats voor de leden van Beverwijk bezwaarlijk zou zijn. Daarom is door Beverwijk voorgesteld wél te fuseren, maar de veilpunten te Beverwijk en Langedijk te handhaven. In de vergadering maakte een aantal leden duidelijk dat de vestigingsplaats Langedijk onaanvaardbaar was. Men gaf er de voorkeur aan in Beverwijk te blijven veilen. ‘Maar blijf wel praten’. Met deze boodschap ging het bestuur naar de onderhandelingstafel terug. Het ‘tussenvoorstel’ van Beverwijk, zoals hiervoor verwoord, werd door Alkmaar en Langedijk afgewezen, d.w.z. het werd niet in behandeling genomen. Beverwijk stapte uit de trein. Alkmaar en Langedijk praatten verder. Midden 1979 werd Beverwijk weer bij het overleg betrokken dat sindsdien op voorzittersniveau plaats vond. Een belangrijke reden voor Beverwijk om Langedijk als plaats van vestiging af te wijzen was het vervoerskostenvraagstuk. De door het cbt becijferde 2% méérkosten voor de Beverwijkse aanvoerders was namelijk gebaseerd op aannames. De deskundigen schatten de meerkosten op ƒ 300.000,– per jaar of wel 2% op een jaaromzet van ƒ 15 mln. Het bestuur wilde een zo reëel mogelijke benadering van de vervoerskosten. Voor een exacter berekening van de vervoerskosten werd daarom vervolgens een inventarisatie gehouden van aantallen en soorten vervoermiddelen waarmee toen de producten ter veiling werden aangevoerd. Aan het einde van 1979 werd een nieuw vervoerskostenrapport uitgebracht, voor wat Beverwijk betreft gebaseerd op praktijkgegevens. De méérkosten van vervoer bij een vestiging te Langedijk bleken voor de leden van Beverwijk 4% te zijn. Mede hierom pleitte Beverwijk voor een vestiging ten zuiden van Alkmaar.
Het eerste gemotoriseerde vervoer bij de ingang van de groenteveiling aan de Breestraat, 1950. Foto Museum Kennemerland HGMK Ledenbulletin 28, 2004
63
Bloemenveiling ‘t Centrum aan de Koningstraat, 1958. Foto: Museum Kennemerland
De meerkosten van vervoer werden becijferd op ƒ 608.000,– bij een vestiging ten noorden van Alkmaar. Bij een lokatie ten zuiden van Alkmaar zou het aanvoerders van Beverwijk ƒ 338.000,00 per jaar meer kosten aan vervoer. De voorzitters van Alkmaar en Langedijk verklaarden zich vervolgens bereid de tuinders uit Beverwijk en Heemskerk tegemoet te willen komen. Aan de heer L. Noordzij, toen hoofd van de bedrijfseconomische afdeling van het cbt, werd gevraagd een voorstel voor te bereiden. Let op: In West-Friesland – het was inmiddels 1980 – leek het plan van de zeven veilingen om te komen tot één (mammoet)veiling te slagen. In het jaarverslag van 1980 zegt de voorzitter in het voorwoord o.a. ‘De fusiebesprekingen met Alkmaar en Langedijk zijn in 1980 afgebroken. Ook in 1981 zullen we naar een oplossing blijven zoeken’. Wat was er gebeurd? Een concentratie te Broek op Langedijk was tot tweemaal toe door de leden van Beverwijk afgewezen op grond van de hoge vervoerskosten. Een lokatie aan de Omval bij Alkmaar werd door veiling Langedijk afgewezen evenals een mogelijke lokatie in de Boekelermeer bij Alkmaar. Overigens bestempelde de Provinciale Planologische Dienst te Haarlem een lokatie aan de Omval als onhaalbaar. Alkmaar stelde zich bij monde van haar voorzitter op het standpunt dat een vestiging ten zuiden van Alkmaar voor haar onbespreekbaar was en dus werd afgewezen. De voorzitter van Alkmaar achtte vestiging in de polder Veldwijk en Broekhorn haalbaar, de Boekelermeer lag volgens hem duidelijk moeilijker. De heer Kemmers zei begrip te kunnen opbrengen voor het standpunt van het bestuur van Beverwijk (vestiging in de Boekelermeer) maar vroeg zich af of voor de leden van Beverwijk vestiging in de Boekelermeer haalbaar was, laat staan vestiging ten noorden van Alkmaar. Anderzijds kon hij zich ook het standpunt van Langedijk indenken (afwijzing Boekelermeer) omdat het voor telers uit de Langedijk moeilijk was hun producten naar de Boekelermeer te vervoeren. Gehoord de discussies, concludeerde de heer Kemmers dat verdere gesprekken geen zin zouden hebben. De drie voorzitters beaamden dat. Wel spraken ze af dat ‘mochten ze in de toekomst een lichtpuntje zien, ze met elkaar contact zouden opnemen.’ Einde oefening. Of toch niet? Per brief van 6 mei 1982 stelde het bestuur van Beverwijk voor: 1. De veilingen te Alkmaar, Beverwijk en Langedijk vormen één vereniging, voorlopig met handhaving van drie veilpunten. 2. De leden zijn vrij op een van de drie veilpunten aan te voeren, dat wil zeggen: men moet vooraf kiezen en is een jaar aan de keus gebonden. 3. Het nieuw te vormen bestuur zal zich sterk maken voor verdere concentratie van de veilpunten. Hierbij wordt gedacht aan: HGMK Ledenbulletin 28, 2004
64
Het veilingcomplex in volle omvang, 1985. Foto collectie Jos J. Appelman
- het starten van een centraal veilingbedrijf ten zuiden van Alkmaar. Bepalend is de uitslag van een onderzoek naar de economisch meest juiste vestigingsplaats. - handhaving van het bestaande bedrijf te Noord-Scharwoude voor het aanvoeren, verwerken en afleveren van grove vollegrondsproducten. 4. Na realisering wordt de situatie als volgt: De telers van grove producten zijn vrij in hun keuze van aanvoerpunt: - hetzij op de centrale veiling en veilen via de klok; - hetzij op het bedrijf te Noord-Scharwoude en veilen via de klok van de centrale veiling of verkopen via het in- en verkoopbureau. De telers van de overige producten zijn verplicht op de centrale veiling aan te voeren en te veilen. De achterliggende gedachte was dat een zeer aanzienlijk deel van de aanvoer van veiling Langedijk niet naar de veiling behoefde te worden getransporteerd. Daaruit vloeide voort dat de destijds berekende stijging van de vervoerskosten in geval van concentratie elders, in aanzienlijke mate teniet zou worden gedaan. Hierdoor zou de haalbaarheid van een fusie worden vergroot. Het bestuur van Beverwijk hoopte met dit voorstel het gestrande fusieschip los te trekken. Het bleek ijdele hoop. Het voorstel bleek voor Alkmaar en Langedijk niet haalbaar. In het jaarverslag van 1982 betreurde het bestuur van Beverwijk het dat het hiervoor beschreven voorstel de eindstreep niet haalde. En het vervolgde: “Kon eerder de nieuwe centrale veiling worden gerealiseerd mede op grond van hoge verkoopwaarden van de bestaande gebouwen, thans is de verkoopwaarde –door daling van de prijzen op de onroerendgoedmarkt– zoveel teruggelopen dat concentratie van de drie veilingen gepaard gaande met nieuwbouw, om economische redenen uitgesloten moet worden geacht”. Niettemin bleef het bestuur van Beverwijk zoeken naar wegen om concentratie van het aanbod te realiseren.
Beverwijk en Wervershoof Beverwijk polste toen het bestuur van wfo te Zwaagdijk over ‘televeilen’, een nieuw fenomeen dat inmiddels in België zijn intrede had gedaan. Met televeilen wordt aangegeven dat producten die op meerdere plaatsen zijn aangevoerd, op één klok worden geveild. “Ondernemen of ten ondergaan” vermeldde het jaarverslag dat dan vervolgde: “De mens is van nature kortzichtig, ook al schept hij zo nu en dan de illusie dat hij ver vooruit kan kijken. Per saldo gebruikt hij bij voorkeur de leesbril, niet de verrekijker. Deze eigenschap is hem aangeboren en is hem ook niet euvel te duiden. Pas dan is een verwijt te rechtvaardigen als iemand, terwille van een kortstondig bravogeroep, op kort zicht maatregelen meent te kunnen aankondigen en te nemen, zonder al te veel acht te slaan op de invloed die deze maatregelen kunnen hebben buiten de sfeer waarop hij zich concentreert en op de ontwikkelingen in een verder gelegen toekomst. Zulk een handelwijze wekt weliswaar zo nu en dan de indruk van een dynamische activiteit, maar is in zeer veel gevallen niet vreemd aan misleidende demagogie”. Het bestuur van Beverwijk was van mening dat het onderzoek naar samenwerking met de wfo een noodzakelijke samenwerking en/of fusie met de veilingen te Alkmaar en Langedijk niet in de weg hoefde te staan. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
65
Integendeel, een bundeling van het aanbod in het westen van de provincie maakte de koppeling met het aanbod in West-Friesland alleen maar interessanter. Daarom richtte het bestuur van Beverwijk zich per brief van 2 mei 1983 tot die van Alkmaar en Langedijk. Kort samengevat staat in de brief: 1. De besturen vinden samenbundeling van het aanbod kennelijk noodzakelijk; 2. Wat destijds is voorgesteld: concentratie op een nieuw te stichten veiling, kan nu niet meer (waardevermindering af te stoten gebouwen, verlaging wir-premie). Je kunt er een vraagteken bij zetten of dat zo is. Laten we samen deskundigen van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen vragen hierover duidelijkheid te verschaffen. 3. Zet eventueel de consequenties op een rij en onderzoek alternatieven. De besturen van Alkmaar en Langedijk reageerden positief op de brief. Uit de daaropvolgende besprekingen kwam als alternatieve vestigingsplaats De Omval bij Alkmaar naar voren. Aan de orde kwam de vraag: Zijn er concentratiemogelijkheden? En wat zijn de financiële consequenties van: a. Concentratie van de aanvoer van de drie veilingen gepaard gaande met totale nieuwbouw ten behoeve van een volledige fusie van de drie veilingen; b. Concentratie van de aanvoer van de drie veilingen gepaard gaande met gedeeltelijke nieuwbouw bij de Omval en decentralisatie van het veilingbedrijf (fustverhandeling in Alkmaar, uienverwerking in Noord-Scharwoude); c. Uitbouw van een bestaand veilingbedrijf voor de concentratie van Alkmaar en Beverwijk als tijdelijke oplossing. Het standpunt van Beverwijk in deze was - dat een concentratie van de drie veilingen de voorkeur had, waarbij totale nieuwbouw bij de Omval bespreekbaar was; - dat gedeeltelijke nieuwbouw met decentralisatie van het veilingbedrijf werd afgewezen; - indien concentratie van de drie veilingen niet mogelijk was, een kleine concentratie van twee veilingen (Alkmaar en Beverwijk) haalbaar en noodzakelijkzou zijn. Ook in dat geval was nieuwbouw bij de Omval bespreekbaar, mits het veilingpercentage niet hoger zou worden dan 6½ en er enige tegemoetkoming in de vervoerskosten zou worden gegeven. Wanneer nieuwbouw voor de twee veilingen op grond van gemelde voorwaarden niet verwezenlijkt kon worden, diende concentratie op een bestaand veilpunt te worden overwogen. Uit de daarop volgende besprekingen bleek dat zowel de plaats van vestiging (Omval) als de kosten (7½% provisie) de struikelblokken waren. Intussen liet het bestuur van de wfo wat van zich horen. Bij brief van 10 januari 1983 nodigde het dagelijks bestuur van de wfo het dagelijks bestuur van de bgvb uit voor een gesprek op 26 januari d.a.v. Er werd van gedachten gewisseld over een door Beverwijk opgestelde notitie. De dagelijkse besturen besloten een commissie op te dragen de samenwerking tussen de twee veilingen nader uit te werken. In de commissie werden benoemd de heren L. Noordzij, hoofd van de
Op 29 december 1985 werd de laatste partij bloemen geveild. Voorzitter Handgraaf spreekt een dankwoord uit. . . HGMK Ledenbulletin 28, 2004
66
bedrijfseconomische afdeling van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland (cbt); J.H. Veldhuis, directielid wfo, en schrijver dezes als directeur van Beverwijk. De eerste opdracht was samenwerking te realiseren door middel van televeilen dan wel simultaanveilen. De commissie rapporteerde op 3 augustus aan de besturen dat televeilen voor de wfo en de bgvb niet interessant was omdat het aandeel geblokte producten te klein was en omdat simultaanveilen het veilen van blokken niet uitsluit. Simultaanveilen had in de relatie bgvb/wfo geen zin, omdat de totale veiltijd bgvb + wfo te lang zou blijken en het systeem daardoor niet zou worden uitgebuit. Toen dit vaststond besloot de commissie verder te praten waarbij eerst een keus moest worden gemaakt uit de onderwerpen: 1. fusie met volledige concentratie van de aanvoer; 2. fusie met handhaving van de veilpunten en uitwisseling van producten; 3. top-coöperatie; 4. uitwisseling van producten zonder fusie. Er werd gekozen voor het meest verstrekkende thema: fusie met volledige concentratie van de aanvoer omdat dat een ideale vorm zou zijn voor het tot waarde brengen van het product. Omdat de vervoerskosten en de organisatie van het vervoer mogelijk de belangrijkste problemen zouden vormen die een fusie konden tegenhouden, is over die aspecten eerst van gedachten gewisseld. Aan het einde van het jaar lag een nota ‘vervoerskosten’ ter discussie op de bestuurstafels. De kosten uitgedrukt in een provisiepercentage van 7 à 7½ werden door Beverwijk te hoog geacht, zoals eerder vermeld. Voor Beverwijk was de uiterste grens van vestiging met de Omval bereikt. Die plaats werd door Langedijk alsnog afgewezen. Omdat de besturen van de drie veilingen geen uitweg zagen werd de problematiek teruggekoppeld naar de leden. Er werden drie voorlichtingsavonden gehouden (op 22,27 en 30 maart 1984) die door de heer L. Noordzij werden ingeleid, zodat objectiviteit was gewaarborgd. De leden kregen informatie op schrift thuis gestuurd zodat men thuis in alle rust voor zichzelf een beslissing zou kunnen nemen. Alle leden werd vervolgens een vragenlijst toegestuurd. Er werden 412 formulieren verzonden. Uiteindelijk zijn er 172 verwerkt. De respons lag iets hoger, maar een aantal formulieren kon niet worden verwerkt omdat ze niet goed of onduidelijk waren ingevuld. De conclusie was dat slechts 35 (20%) van de 172 leden akkoord gingen met een fusie van de veilingen Alkmaar, Beverwijk en Langedijk, gepaard gaande met nieuwbouw en 7½% provisie. De leden haakten dus massaal af. Op 13 juni kwamen de drie veilingen bijeen op uitnodiging van de Kamer van Koophandel te Alkmaar. De volgende dag, 14 juni, lag er een voorstel van het bestuur van de Alkmaarse veiling op tafel om een nieuwe vereniging te stichten die twee veilpunten exploiteert. De brief kwam uiteraard aan de orde. Men besloot het cbt opdracht te geven het voorstel op zijn financiële en technische haalbaarheid te bezien. Op 25 juni kwamen de dagelijkse besturen bijeen om de informatie, verkregen uit de (leden)vergaderingen te evalueren.
. . . een volle zaal luistert naar wat hij heeft te zeggen. fotostudio Honing coll. J.J. Appelman HGMK Ledenbulletin 28, 2004
67
Tuinders rijden met hun groenten langs de keurwagen. fotostudio Honing coll. Museum Kennemerland
Op 26 juni vergaderden de veilingen volgens afspraak in de bestuurskamer van de Kamer van Koophandel te Alkmaar. Besloten werd voorrang te geven aan het daags daarvoor door de veilingen genomen besluit om het cbt opdracht te geven voor een onderzoek naar de haalbaarheid van deelconcentratie. Op 14 september werd een conceptrapport besproken ten kantore van het cbt in Den Haag. Op 15 oktober werden de dagelijkse besturen van de drie veilingen door cbt-functionarissen geïnformeerd over de door hen opgestelde nota’s over deelconcentratie. Op 30 oktober kreeg het bestuur van Beverwijk toelichting van cbt-functionarissen op de door hen opgestelde nota’s over deelconcentratie. Het bestuur had zo zijn twijfels of met het voorgestelde ‘plan Alkmaar’ een technisch- en organisatorisch optimaal functionerend veilingbedrijf zou worden gerealiseerd. Men achtte nader beraad gewenst. Op 8 november liet Beverwijk een voorzichtig ‘ ja mits’ horen. Langedijk en Beverwijk achtten grote investeringen in een tijdelijke zaak niet verantwoord. Het bestuur van Langedijk trok zich terug uit het overleg en zou op afstand met belangstelling kennisnemen van de vorderingen tussen Alkmaar en Beverwijk over de concentratie van de aanvoeren van beide veilingen op het veilingterrein te Alkmaar. Er werd een werkgroep benoemd die een en ander zou uitzoeken.
Alkmaar - Beverwijk Op 26 november kwam de werkgroep voor de eerste keer bijeen te Alkmaar. Alhoewel door medewerkers van het cbt was berekend dat concentratie te Alkmaar of Beverwijk qua kosten praktisch gelijk zou zijn, bleek alras dat het niet de bedoeling was om over Beverwijk te praten. Door Beverwijk was becijferd dat concentratie te Beverwijk voordeliger zou zijn. De becijfering werd door de gesprekspartners voor kennisgeving aangenomen. Op 27 november sprak het bestuur van Beverwijk zich uit over concentratie van de drie. De hobbels over de vestigingsplaats en de kosten van vervoer moesten kunnen worden geslecht. Op 11 december kwam de werkgroep weer bijeen. De afgevaardigden van Beverwijk konden niet worden overtuigd dat een fusie tussen Alkmaar en Beverwijk te realiseren is op het ‘huidige’ terrein van Alkmaar. Het bestuur van Beverwijk informeerde op 21 december de leden uitvoerig over de stand van zaken. Uit persoonlijke gesprekken zou intussen kunnen worden vastgesteld dat Beverwijk en Langedijk het eens waren over de plaats van vestiging. Het was mogelijk een totale concentratie te realiseren tegen een acceptabel provisiepercentage van 6. Op 27 december besloot het bestuur alles in het werk te stellen om concentratie van de drie veilingen op zo kort mogelijke termijn te realiseren. Zoals hiervoor is gememoreerd werden Beverwijk en Langedijk het eens over een plaats van vestiging: Sint Pancras. Langedijk nodigde begin 1985 de besturen van Alkmaar en Beverwijk uit voor een eerste gesprek. Dat vond plaats op 16 maart 1985. Er volgden nog veel gesprekken met als eindresultaat een fusievoorstel aan de leden van de drie veilingen. Op 1, 2 en 3 oktober werden bijeenkomsten gehouden ter informatie van de leden. Op alle avonden werden het fusierapport, het fusievoorstel en de conceptstatuten van de nieuwe vereniging aan de orde gesteld. Het voorstel kon in de op 18 oktober gehouden ledenvergadering net niet HGMK Ledenbulletin 28, 2004
68
de vereiste meerderheid halen: 110 leden met 706 stemmen (35,58%) waren tegen de voorgestelde fusie; 124 leden met 1278 stemmen (64,42%) stemden voor de fusie. De dag ervoor was het voorstel in Alkmaar aangenomen met 243 stemmen voor en 28 tegen. In Langedijk was 44½% voor en 55½% tegen, zodat ook daar de fusie was afgestemd. Op verzoek van een aantal leden werd het fusievoorstel voor de tweede keer in stemming gebracht op 6 januari 1986. Hetzelfde gebeurde in Langedijk. De leden van Beverwijk stemden voor fusie abl, die van Langedijk wezen ook in tweede instantie de fusie af. Uit de notulen van die vergadering blijkt niet alleen het verschil van inzicht en mening van de leden over de wenselijkheid resp. noodzakelijkheid van fusie, maar ook dat een meerderheid voor het voorgestelde plan van concentratie van abl en vestiging bij Heerhugowaard (Beveland) was.
Het rapport Muntjewerf (abl + wfo) Toen trad de heer Muntjewerf naar voren om een poging te doen alle neuzen in dezelfde richting te krijgen. Drs. P. Muntjewerf was geen onbekende in de Noord-Hollandse tuinbouwwereld. Hij was jarenlang de hoogste vertegenwoordiger van het Ministerie van Landbouw in de provincie. Hij legde zijn ideeën vast in een rapport met de titel: Structuur veilingen in Noord-Holland (abl + wfo). Alsof het al niet moeilijk genoeg was, betrok hij ook de wfo bij het fusieoverleg, althans hij deed een voorstel daartoe. Grof samengevat zei Muntjewerf: de wfo is een feit en draait goed in Wervershoof. Concentreer het aanbod van producten uit het overige deel van Noord-Holland stapsgewijs op één veiling. Hij bedoelde: wfo. Het rapport ‘Muntjewerf’ zoals het werd genoemd, werd onderschreven door de besturen van Beverwijk en wfo. Het bestuur van Alkmaar was het met de eindconclusie niet eens en sprak het onaanvaardbaar uit. Langedijk concludeerde dat het samengaan van de vier veilingen erg belangrijk was, maar stapsgewijs met de producten naar de wfo gaan zag men niet zitten, wél een samenwerking met handhaving van een goed veilpunt in het westen van de provincie. Kortom: Langedijk was het niet eens met het rapport. En dat was de stand van zaken op 13 januari 1987. Afgesproken werd het rapport nog eens integraal te bespreken. Dat gebeurde op 30 januari 1987 en leverde geen nieuwe gezichtspunten op.
Lijmpoging Provinciale veilingorganisatie voor Noord-Holland Het bestuur van de provinciale veilingorganisatie nodigde de besturen van de vier te fuseren veilingen uit voor een gesprek op maandag 23 februari 1987. Bij brief van 11 februari 1987 liet Alkmaar weten niet aan het overleg op 23 februari deel te nemen omdat ‘het voorstel (...) om van gedachten te wisselen (...) ons inziens te weinig mogelijke aanzetten geeft om de huidige problematiek op te lossen’. Op 23 februari kwamen de dagelijkse besturen van Beverwijk, Langedijk en Wervershoof bijeen onder leiding van de heer L. Noordzij, de directeur van het cbt, om van gedachten te wisselen over mogelijkheden die tot enige vorm van samenwerking zouden kunnen leiden. Op 12 oktober kwamen de heren weer bijeen. Het bleek de laatste keer te zijn. De heer Noordzij deelde mee op 28 september j.l. te zijn ontvangen in de vergadering van het voltallige bestuur van de veiling Alkmaar. Hij gaf er een toelichting op het voorstel tot herstructurering van de veilingen in Noord-Holland (het plan Muntjewerf). De kernpunten waren: a. één centrale veiling; b. twee veilpunten, t.w. wfo plus een volwaardig veilpunt in het westen van de provincie; c. nieuwbouw aan de Nollenweg (ten noorden van Alkmaar) tegen een aanvaardbaar veilingpercentage. Hij zei dat de reactie van Alkmaar overwegend afwijzend was. Samengaan met wfo in één vereniging wees men af. Een lokatie ten noorden van Alkmaar was niet aan de orde. Men miste kopersverenigingen. De afwijzing door Alkmaar betekende dat de basis van het fusieplan was weggevallen. Immers de realisering ervan stond of viel met deelname van alle veilingen. Aan het einde van 1987 was er bilateraal overleg tussen wfo en leo.
Beverwijk - Katwijk - Leiden Voor Beverwijk was op verzoek van de veilingen te Katwijk en Leiden een haalbaarheidsonderzoek gestart over concentratie en nieuwbouw. Het financiële haalbaarheidsonderzoek, uitgevoerd door de bedrijfseconomische afdeling van het cbt, wees uit dat de met de concentratie gepaard gaande kosten realisering uitsloten. Op 7 december werd dan ook besloten dat verder onderzoek niet zinvol was.
Het laatste veilingjaar van Beverwijk De situatie op een rijtje, eind 1987, begin 1988: - De wfo, een fusie van de zeven West-Friese veilingen is een feit. De veiling gedijt en kan zich permitteren een afwachtende houding aan te nemen voor wat betreft fusie. - Langedijk heeft zich afgewend van het westen en is in gesprek met de wfo. - Alkmaar wil best fuseren met Beverwijk, als het product maar naar Alkmaar wordt gebracht - Beverwijk wil best met Alkmaar fuseren maar wijst concentratie te Alkmaar van de hand. Wat is er gepasseerd dat dit kon gebeuren? HGMK Ledenbulletin 28, 2004
69
Alkmaar en Beverwijk zijn dus tot elkaar veroordeeld. Wat economisch de enig juiste oplossing was, is al eerder uit de doeken gedaan. In het jaarverslag over 1988 schrijft de secretaris: “(...) Een periode van meer dan 80 jaar veilingen in Beverwijk is inmiddels afgesloten. De veilingen zijn geschiedenis geworden. Veilingen aan de Meerstraat, de Breestraat, de Koningstraat die in belangrijke mate mede het gezicht bepaalden van de plaats Beverwijk. De aardbeienteelt was eens zo dominant dat de leerboekjes op de lagere school dat zelfs vermeldden. Dat alles is voltooid verleden tijd. De veilingen en teelten verdwenen. Tuinders bleven... zij die tijdig de bakens hebben verzet. En zo gaat het steeds”.
Fusie met de veiling te Alkmaar. Beverwijk exit In de op 23 juni 1988 gehouden ledenvergadering was voorzitter N.P. Handgraaf om persoonlijke redenen niet herkiesbaar. In de vacature werd voorzien door benoeming van J. Henneman te Heemskerk. Het veilingschip kreeg een andere roerganger in de persoon van de heer C.G. Verduin te Heemskerk. De relatie met veiling Alkmaar werd in het begin van het jaar ernstig verstoord. Enkele leden brachten hun glassla naar Alkmaar. Zij overtraden daardoor de statuten van de eigen veiling en werden daarvoor door het bestuur ter verantwoording geroepen. Het aannemen van producten van leden van andere veilingen was verboden. Het bestuur van veiling Alkmaar overtrad dus de statuten van het Centraal Bureau van de Tuinbouwveilingen in Nederland en werd daarom door het bestuur van het cbt ter verantwoording geroepen. Door bemiddeling van het cbt was het geschil binnen enkele weken bijgelegd en werd de glassla weer in Beverwijk geveild. De pers hield zich niet afzijdig. De aantijgingen aan het adres van het veilingbestuur werden in een door de veiling uitgeschreven besloten vergadering door het bestuur verontwaardigd van de hand gewezen. Het hoog opgelopen geschil verstoorde in ernstige mate het in december 1987 begonnen fusiegesprek. Er werd een commissie benoemd. Daarin zaten leden van de dagelijkse besturen van Alkmaar en Beverwijk. De heer L. Noordzij, directeur van het cbt was voorzitter van het overleg. Mr. H. de Raadt van het cbt verzorgde de verslaglegging en later de statuten etc. De heer ing. J.C. Mann van het cbt zorgde voor alle technische informatie. De gesprekken waren niet altijd even gemakkelijk. Ze duurden ook langer dan was voorzien. Eén van de oorzaken was de tamelijk ingewikkelde aankoop van een perceel grond van de Alkmaarse grossiersvereniging, nodig voor de bouw van een fustloods voor de veiling. Mede daardoor kon het fusierapport pas in oktober aan de leden worden aangeboden. Nadat het rapport in een ‘informatieve vergadering’ door de voorzitter namens het bestuur was behandeld, werd het met het fusievoorstel aan de leden ter goedkeuring voorgelegd op 3 november. De leden gingen in meerderheid akkoord. Op 9 december was voldaan aan de fusievoorwaarde dat 80% van het aantal leden, die samen 80% van de in 1987 behaalde ledenomzet vertegenwoordigde, lid zou moeten zijn van de nieuwe vereniging ‘Kennemerland’. Ondanks het uitlopen van de fusiegesprekken werd de fusiedatum 1 januari 1989 gehandhaafd. Voor de daadwerkelijke voorbereiding van de praktische eenwording van de veilingen restten slechts enkele weken. Veel te weinig om serieus iets te kunnen realiseren. Desondanks werd besloten om ingaande 16 januari 1989 de producten uitsluitend aan te voeren op de bestaande locatie te Alkmaar. Dat de fusie tussen Alkmaar en Beverwijk binnen een jaar rond was, werd enerzijds bevorderd door de wisseling van voorzitter, die vanaf zijn aantreden duidelijk een andere weg insloeg dan tot dan was gegaan, anderzijds door de druk die een groep leden op hem en het bestuur uitoefende. Hoe het ook zij, het doek voor Beverwijk was gevallen.
Fusie veilingen te Alkmaar en Beverwijk per 1 januari 1989 Hoe kon het tòch gebeuren? Het is een lange, wrede geschiedenis die ik in het kort en vredig aldus analyseer: In het Heemskerkerduin was tweespalt ontstaan tussen vollegrondsgroentetelers en glastuinders. Het ligt wat ingewikkelder en gevoeliger, maar voor de duidelijkheid houd ik het hier op. Glastuinders die stelden dat de veiling kost wat kost zou moeten fuseren, versus vollegrondsgroentetelers die stelden: maar niet tegen elke prijs. Glastuinders die stelden: Als Alkmaar niet naar Beverwijk wil komen, dan gaat Beverwijk maar naar Alkmaar. U moet weten dat Beverwijk de Alkmaarse leden zou kunnen ontvangen zonder één cent te hoeven investeren. Alkmaar was volstrekt onvoldoende gehuisvest, gebouwen waren totaal verwaarloosd, een houten fustloods stond op instorten, kortom: er zou voor een kapitaal moeten worden geïnvesteerd. In het Heemskerkerduin werd strijd geleverd. Geen strijdmiddel werd geschuwd. Er ontstond een gewillige voedingsbodem voor het bestuur van Alkmaar om in te zaaien en te oogsten. Dat deed men heel subtiel door het sturen van een bloemstuk naar de een, een fruitmand naar de ander. Men liet zich uitnodigen voor vergaderingen in schuren en wakkerde het smeulende vuur onder glastuinders aan. Door en in dat strijdgewoel sneuvelde de voorzitter van Beverwijk. Hij ging er fysiek en psychisch aan onderdoor. Was het een wonder? Was het dat waard? Hoe het ook zij: er kwam een nieuwe voorzitter, het enige bestuurslid die de taak op zich wilde nemen. De nieuwe voorzitter hing de huik naar de wind, ging met de glasgroentetelers mee en stelde voor met Alkmaar te fuseren en Beverwijk te sluiten. Een meerderheid van het bestuur –het HGMK Ledenbulletin 28, 2004
70
De aanvoer van bloemen in Hal I. fotostudio Honing coll. J.J. Appelman
strijden moe– legde het hoofd in de schoot en ging mee. Men kon niet anders want niemand had het voorzitterschap geambieerd. De leden stemden vervolgens in meerderheid in en zo werd het definitieve einde van Beverwijk aangekondigd, tegen alle economische argumenten in. Tegen elke realiteit in. Wat was dan die realiteit? Alkmaar was zo goed als failliet. Dat werd duidelijk toen de fusie eenmaal een feit was. Door deskundigen was becijferd dat Alkmaar een reserve van ƒ 500.000,– zou inbrengen. Na de fusie bleek dat de reserve was verdwenen. Er was zelfs een tekort van ca. ƒ 500.000,–. Het zou normaal en redelijk zijn wanneer dat tekort eerst door de Alkmaarse leden zou zijn aangezuiverd. Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat de Heemskerkse tuinders ook hun bijdrage aan het tekort van Alkmaar hebben moeten leveren. Beverwijk bracht een reserve in van omstreeks ƒ 2,5 mln. Toen Alkmaar kort na de fusie met Beverwijk opging in de wfo te Wervershoof, was er sprake van een enorm tekort, dat toen wel -en terecht- werd omgeslagen over de leden van Alkmaar, dus ook over de Heemskerkse tuinders. Het is een geldverslindende operatie geweest die op niets is uitgelopen. Ook Alkmaar verdween van het veilingtoneel. Waarom is de fusie Alkmaar/Beverwijk niet levensvatbaar gebleken? a. omdat ze was gebaseerd op emotie. b. omdat ze voorbijging aan relevante economische gegevens. c. omdat ze logistiek onlogisch was. De consumenten wonen in het zuiden. De goederenstroom liep dus naar het zuiden. Door in Alkmaar te fuseren werden de tuinders uit Beverwijk en Heemskerk genoodzaakt hun producten naar het noorden te vervoeren. Na te zijn geveild passeerden dezelfde producten Beverwijk weer, richting Amsterdam, Haarlem en zuidelijker. Was de veiling Beverwijk wel te handhaven? Ja en nee. Nee, omdat ook Beverwijk niet zou kunnen ontkomen aan de tendens tot concentratie. Ja, als we bedenken dat we een aantal jaren op eigen kracht hadden kunnen voortbestaan en vervolgens als satelliet, als dependance van een grotere veiling b.v. de wfo te Wervershoof. Het had als veil- en/of aanvoerpunt een goede economische functie tijdelijk kunnen vervullen. De veiling te Beverwijk was op het moment van de fusie financieel kerngezond. De gebouwen waren nagenoeg afgeschreven. Een deel was al verkocht aan de Zwarte Markt. De groenteveiling zou uitstekend kunnen functioneren na nieuwbouw van een eenvoudig kantoor annex afmijnzaal achter in de groentehal. De nieuwbouw zou kunnen worden gefinancierd uit de verkoop van overtollige gebouwen. Hiervoor lagen volledig uitgewerkte plannen klaar. Na realisering zou kunnen worden geveild voor een lager veilingpercentage dan tot dan toe nodig was. Dit was één van de opties die binnenskamers zijn uitgewerkt. Na de wisseling van voorzitter kwam het niet meer ter tafel. Als het was uitgevoerd hadden de leden van de veiling in alle rust naar een geschikte oplossing kunnen zoeken en als die zich niet zou aandienen zou liquidatie ook nog een optie zijn. Dan zou vervolgens iedere tuinder zijn eigen stek kunnen kiezen. In elk geval had de reserve van ƒ 2,5 mln onder de tuinders verdeeld kunnen worden. Men heeft er niet voor gekozen. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
71
Besluit Dit relaas kan ik niet beter eindigen dan bijna letterlijk te herhalen wat ik in het jaarverslag over 1988 daarover schreef: 1988 was het jaar waarin de leden besloten om te fuseren en de aanvoer te concentreren in Alkmaar. Een fusie was noodzakelijk omdat het draagvlak, de aanvoer van groenten, in de loop der jaren was verkleind en een positieve kentering niet in zicht was. Het draagvlak was te klein om met succes blijvend te kunnen inhaken op toekomstige ontwikkelingen zoals het Inkoop Informatiesysteem, televeilen, informatica etc. Daarvoor zou zeer veel geld moeten worden geïnvesteerd en dat zou bij een omzet van ƒ 15 mln niet verantwoord zijn. 1988 was het laatste veilingjaar voor Beverwijk. Het laatste verslagjaar, een historisch jaar. Gedurende ruim 80 jaren hebben veilingen: groenteveilingen, bloemenveilingen, bollenveilingen en aardbeiveilingen, een stempel gedrukt op het leven in en om Beverwijk. Er is een periode geweest dat de agrarische sector letterlijk en figuurlijk het gezicht bepaalde van de stad door zeer dominant aanwezig te zijn. Te hoge arbeidskosten hebben teelten doen verdwijnen. De aardbeiteelt is daarvan het meest sprekende voorbeeld. Maar er is ook veel tuinbouwgrond geofferd aan stadsuitbreiding, wegenaanleg etc. Het is voor ons anno 2004 zo vanzelfsprekend dat we met de auto naar de veiling gaan, maar in het perspectief van de tijd is het niet zo heel erg lang geleden dat de bakfiets, de hondenkar, paard en wagen het straatbeeld bepaalden. De bouw van de veilinghal op perronhoogte was in de jaren zestig een ‘vondst’. En het gebruik van klemsteekwagens waarmee je in één keer zes à acht kisten tegelijk kon vervoeren was het summum van vooruitgang. Tot dan moest elke kist nog met het handje worden gelost en geladen. Om nog maar te zwijgen van de intrede van de computer in de jaren zestig. Daarover werd zeer geheimzinnig gesproken. De bedieners ervan waren ‘jongens met zeer uitzonderlijke gaven’. Maar goed, genoeg gemijmerd. Als we nu terugkijken zien we even meewarig als nostalgisch terug op de jaren tachtig als we dat toen deden op de jaren zestig. In de voorbije jaren zijn er heel wat mensen gepasseerd: kopers, tuinders, medewerkers, bestuursleden, functionarissen van bedrijven en instanties aan wie veel dankbaarheid verschuldigd is. Zij samen vormden veiling Beverwijk. Terugkijkend overheerst een gevoel van dankbaarheid. Dankbaarheid voor de gezondheid die me in staat stelde om te doen wat ik heb kunnen en mogen doen in alle gebrekkig menselijk functioneren. Dankbaarheid voor alle goede contacten, maar ook voor de minder goede, want zo is het leven. Het is geven en nemen, elkaar respecteren ook al zijn we het niet altijd met elkaar eens. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de fusie die vooral in de tuindersgezinnen een grote verandering teweeg heeft gebracht. Het is niet zo verwonderlijk dat daardoor in een enkel geval grote spanningen zijn ontstaan. We dienen echter de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien, althans te proberen die positief te benaderen.
fotostudio Honing coll. J.J. Appelman HGMK Ledenbulletin 28, 2004
72
Bijlage1. Mutaties van de te Beverwijk gevestigde groenteveilingen in chronologische volgorde
Verklaring van de afkortingen: p ctk
particuliere veiling Coöp. Tuinders vereniging en Verzendvereniging ‘Kennemerland’ vv Coöp. Tuinbouw vereniging ‘Vrije Groenten-en Fruitveiling’ bet N.V. Groenten-en Fruit en aardappelveilingen ‘B.E.T.’ vof Vennootschap onder Firma bgvb Coöp. Bloemenen Groenteveiling ‘Beverwijk’ B.A. ctb Coöp. Tuinbouwveiling ‘Beverwijk’ B.A. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
1885 1898 1902 1904 1906 1907 1911 1915 1915 1916 1916 1916 1924 1925 1926 1927 1929 1933 1933 1936 1937 1941 1943 1943 1949 1951 1956 1959 1960 1962 1970 1985 1989
De eerste straatveiling p1 De veiling van Kluft en Tervoort p2 gaat op 29 april 1937 op in B.E.T.-veiling Jan Broekhuis en Bertus de Vries stichten een veiling, die wordt opgeheven in 1917 p3 Chris Duyn sticht ‘Tuindersbelang’. Gaat in 1937 op in B.E.T.-veiling. p4 Coop. tuindersvereniging en Verzendvereniging ‘Kennemerland’, Meerstraat 66 ctk Huur kosterswoning Koningstraat 117 ctk C.T.K. huurt Begijnenstraat 10-12 en Zeestraat 6 ctk C.T.K. huurt Breestraat 4 ctk C.T.K. koopt pastorie Meerstraat 66, drukkerij Slotboom, Breestraat 49, Meerstraat 68 wordt verhuurd aan Lucas Aardenburg ctk Kluft en Tervoort, veilingmeesters van Tuinbouwvereniging ‘De Eendracht’ stichten veiling ‘De Eendracht’ Meerstraat 78 p2 ‘De Beverwijkse Exportveiling’ is gevestigd in korenmolen ‘De Hoop’ p5 Exploitanten zijn: D. Teer, J. Docter, Chris Duyn, D. Kluft en N. Tervoort. Na sloop van de ‘Wijckermolen’ wordt op het Meerplein een nieuw gebouw geplaatst. Naam: de N.V. tot exploitatie van groenten- fruit- en aardappelveiling ‘De Beverwijkse Export’. Aan de naam van de Coöperatieve Tuindersvereniging en Verzendvereniging ‘Kennemerland’ wordt het predikaat ‘R.K.’ toegevoegd. ctk 15 april: oprichting Coöp. Tuinbouwvereniging ‘Vrije Groenten- en Fruitveiling’ vv C.T.K. participeert in, gaat samen met N.V. Bloembollenveiling ‘Beverwijk’ ctk Nieuwland en Slotemaker stichten een particuliere veiling en vormen een exportcombinatie voor aardbeien. p6 31 mei: toevoeging ‘W.A.’ aan de naam Coöp. Tuinbouwvereniging ‘Vrije Groenten- en Fruitveiling’ vv Naamsverandering van de ‘Vrije Veiling’ in: Coöp.Veilings - en Aankoopvereniging ‘Vrije Groenten en Fruitveiling’ W.A. vv Anton en Chris Duyn gaan een samenwerkingsverband aan. Chris heeft een pakhuis en een kantoor in het pand Meerstraat 76. Later gaat hij er ook wonen. Filiaal in pand Meerstraat 70. p4 D. Kluft en N. Tervoort exploiteren te Halfweg een seizoensveiling voor aardappelen. p2 Later komt dit in handen van de B.E.T.-veiling. Samenwerking van CTK met de ‘Vrije Veiling’. De naam wordt ‘De Verenigde Veilingen’ locatie Meerstraat 66 ctk ‘Kennemerland’ en de ‘Vrije Veiling’ gaan veilen onder de naam: ‘Vereenigde Veilingen’ d.d. 19 mei 1936 vv B.E.T.-veiling, Meerstraat 43, door samenvoeging van: bet 1. N.V. tot Exploitatie van groeten-fruit-en aardappelveiling ‘Beverwijkse Exportveiling’ (zie p 5) 2. ‘Tuindersbelang’ van Chris Duyn, Meerstraat 76 (zie p 4) 3. ‘De Eendracht’ van Kluft en Tervoort, Meerstraat 78 (zie p 2) Naam: N.V. Groenten-en fruit-en aardappelveilingen ‘B.E.T.’ 18 oktober: Liquidatie van de B.E.T.-veiling bet De activiteiten worden voortgezet door A.J. Duyn als Vennootschap onder Firma. vof 9 april: N. Tervoort overlijdt bet ‘Kennemerland’ fuseert met de ‘Vrije Veiling’ ctk Nieuwe naam: Coöp. Tuindersvereniging ‘Kennemerland’ G.A. Het predikaat ‘R.K.’ vervalt. vv D. Kluft en C.A. Duyn uit de directie (van B.E.T.) bet D. Kluft overlijdt bet Er wordt niet meer geveild vof De veiling V.O.F. wordt overgenomen door ‘Kennemerland’ vof/ctk De veiling V.O.F./B.E.T. wordt opgeheven vof/bet ‘Kennemerland’ verhuist van de Breestraat naar de Parallelweg ctk ‘Kennemerland’ en de op hetzelfde terrein gevestigde bloemenveiling ‘Het Centrum’ fuseren. Nieuw naam: Coöp. Bloemen- Groenteveiling ‘Beverwijk’ B.A. ctk/bgvb ‘Beverwijk’ staakt het veilen van bloemen bgvb Nieuwe naam: Coöperatieve Tuinbouwveiling ‘Beverwijk’ B.A. ctb Fusie met de Coöp. Tuinbouwveiling ‘Alkmaar en Omstreken’ te Alkmaar. Sluiting en verkoop van de bedrijfspanden te Beverwijk. ctb 73
Bijlage 2. Mutaties van de te Beverwijk gevestigde groenteveilingen per veiling 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Particuliere veiling 1 1885 - 1899 Oprichters van de eerste straatveiling K. Tegel en B. Sluiter en G. Meyer. Particuliere veiling 2 1898 - 1937 D. Kluft en N. Tervoort richten een particuliere veiling op. Gaat in 1937 op in B.E.T.-veiling (zie 8) Particuliere veiling 3 1902 - 1917 Jan Broekhuis en Bertus de Vries stichten een veiling. Wordt opgeheven in 1917. Particuliere veiling 4 1904 - 1936 “Tuindersbelang” is particuliere veiling van Chris Duin. De veiling gaat in 1937 op in de B.E.T.-veiling. (zie 8) Particuliere veiling 5 (exportveilingen) 1916 - 1936 “De Beverwijkse Exportveiling” is gevestigd in de korenmolen “De Hoop”, later in een nieuw gebouw op het Meerplein. De veiling gaat op 29 april 1937 op in de B.E.T.-veiling. (zie 8) Particuliere veiling 6 1925 - ? Nieuwland en Slotemaker stichten een particuliere veiling en vormen een exportcombinatie voor aardbeien. De Vrije Veiling 1916 - 1943 15 april 1916 is de oprichting van de Coöperatieve Tuinbouwvereniging “Vrije Groenten- en Fruitveiling”. In 1926 toevoeging: W.A. In 1943 fusie met de R.K. Coöp - Tuindersvereniging “Kennemerland” (zie 9) De nieuwe naam wordt: “Coöp - Tuindersvereniging “Kennemerland” G.A. Het predikaat ‘R.K.’ vervalt. De B.E.T.-veiling, Meerstraat 43 1937-1941 Ontstaan in 1937 door samenvoeging van: 1 N.V. tot exploitatie van groenten- fruit en aardappelenveilingen ‘Beverwijkse Exportveiling’ (zie 5) 2 ‘Tuindersbelang’ van Chris Duijn, Meerstraat 76 (zie 4) 3 ‘De Eendracht’ van Kluft en Tervoort, Meerstraat 78, (zie 2) Nieuwe naam: N.V. Groenten- Fruit- en Aardappelveilingen “B.E.T.” te Beverwijk. - 1941, 18 oktober, liquidatie van de N.V. Het bedrijf wordt voortgezet door A.J. Duijn als Vennootschap onder Firma - 1943, 9 april, N. Tervoort overlijdt. - 1949, 7 januari, D. Kluft en C.A. Duyn treden uit de directie - 1951, D. Kluft overlijdt. - 1956, Er wordt niet meer geveild. - 1959, 21 juli: De veiling wordt overgenomen door ‘Kennemerland’. - 1960, 1 maart, de veiling wordt opgeheven. De Coöperatieve Groenteveiling(en) 1906- 1989 1906 Oprichting van de Coöperatieve Tuindersvereniging en Verzendvereniging “Kennemerland” W.A. 1916 Aan de naam gaat het predikaat ‘R.K’ vooraf. 1943 Fusie met de Vrije Veiling (zie hiervoor onder 7) De naam wordt: Coöp. Tuindersvereniging “ Kennemerland” G.A. (zonder R.K.). 1959 Op 21 juli overname van de B.E.T.-veiling (zie hiervoor onder 8) 1962 Verhuizing van de Breestraat 45-49 naar Parallelweg 51. 1970 Fusie met de op hetzelfde terrein gevestigde bloemenveiling “Het Centrum”. Nieuwe naam: Coöperatieve Bloemen - en Groenteveiling ‘Beverwijk’ B.A. 1985 Het veilen van bloemen wordt gestaakt. Nieuwe naam: Coöperatieve Tuinbouwveiling ‘Beverwijk’ B.A. 1989 Fusie met de Coöperatieve Tuinbouwveiling ‘Alkmaar en Omstreken’ B.A. te Alkmaar. De aanvoer wordt te Alkmaar geconcentreerd. Op 13 januari 1989 is de laatste veiling van groenten in Beverwijk.
Bron: Beverwijkse Veilingen van Meta Bison
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
74
Een nieuw Kinheim-tapijt in Museum Kennemerland door Fries Berkhout
Het Museum Kennemerland heeft een fraai, niet al te groot pooltapijt naar ontwerp van Jac. van den Bosch kunnen verwerven. Het vloerkleed, dat evengoed als wandkleed zou kunnen dienen, is een belangrijke aanvulling op de collectie kleden en kussens die door de ooit in Beverwijk gevestigde handtapijtknoperij Kinheim werden vervaardigd. De aankoop werd mogelijk gemaakt door de steun van de Vereniging Rembrandt en de M.A.O.C. Gravin van Bylandtstichting.
H
et betreft een kleed vol beweging in blauwen, geel en rood, dat ondanks de bescheiden maat indertijd de vloer tot leven moet hebben gebracht. Deze nieuwste aanwinst van het museum is 75 jaar geleden ontstaan en heeft nog niets van zijn levendigheid verloren. Het eigenzinnige ontwerp van vijf kronkelende vissen komt goed tot uitdrukking in de opstaande wollen draadjes van het pooltapijt. Het ontwerp is een uitstekend voorbeeld van de Nederlandse Art Deco, waarbij gebruik is gemaakt van gestileerde motieven uit de natuur, zonder die motieven puur realistisch in de bijbehorende omgeving te plaatsen. De essentie van vorm en beweging komt in het ontwerp tot uiting.
Jac. van den Bosch als tapijtontwerper Van den Bosch was vooral een interieurontwerper, al heeft hij ook enkele huizen ontworpen. Net als sommige van zijn wat oudere collega’s was hij iemand die het totale interieur wilde ontwerpen. Reeds P.J.H. Cuypers stond hierom bekend, evenals H.P. Berlage en K.P.C. de Bazel (van wie het museum een door Kinheim uitgevoerd kleed uit de vergaderzaal van de Nederlandse Handelmaatschappij bezit). Van den Bosch werd vooral bekend om zijn meubelontwerpen in strakke Nieuwe Kunst-vormen, waarvoor Berlage hem vanaf 1893 aan opdrachten hielp. Zo was hij in die periode betrokken bij (de oprichting van) de coöperatieve firma ’t Binnenhuis, als adjunct-directeur onder Berlage en Hoeker. Naast meubelen en betimmeringen ontwierp Van den Bosch ook glazen objecten en metalen lampen. Zijn kennis van en gevoel voor materiaal komt in veel van zijn ontwerpen goed tot uitdrukking.
Vissen Jac. van den Bosch (Amsterdam 1868-1948 Haarlem) Uitgevoerd in de Handtapijtknoperij Kinheim te Beverwijk 1928. Handgeknoopt tapijt in wol, 111.5 x 143 cm Gesigneerd, rechtsboven: monogram JvdB en onduidelijke datering 1928 Op achterzijde geborduurd: KINHEIM BEVERWIJK, waarboven een swastika en ontwerp Jac.van den Bosch, opos [sic] 2302 Herkomst: Kunsthandel Frans Leidelmeijer, Amsterdam HGMK Ledenbulletin 28, 2004
75
Ontwerp tapijt Schelpen Jac. van den Bosch 1924. Opus 2166, aquarel, 116,5 x 139 cm Drents museum, Assen
In de jaren twintig werden zijn ontwerpen onder invloed van de Art Deco minder strak en gingen herkenbare decoratieve elementen -ontleend aan de natuur- een steeds duidelijker rol spelen, vooral in zijn vlakke werk zoals de vloertapijten. In die tijd werd het ontwerpen van tapijten voor hem blijkbaar van meer betekenis, gezien het in eigen beheer uitgegeven boekje met afbeeldingen en gegevens van zeven tapijten, waaronder het onze. Het afgebeelde ontwerp van Gouden regen is mogelijk ook uitgevoerd bij Kinheim; een foto van het ontwerp, afkomstig van Kinheim, bevindt zich namelijk in het museum. Een variant van Wolken uit 1925 werd daar eveneens uitgevoerd. Dit vrij grote kleed, dat een aantal jaren geleden is aange kocht, is een goed voorbeeld van het zich losmaken van de sterk geometrische vormen. In het boekje staat ook een afbeelding van Schelpen, opus 2166, welk nummer volgens het opusboek echter een andere vermelding heeft, namelijk: mahonieh. bureau voor Dr. S. van Velzen Camphuis 30 mei 1924. Op de ontwerptekening van Schelpen in het Drents Museum staat echter in potlood: achterkant te weven Ontw. Jac. van den Bosch 1924 uitv. Kinheim. In het tapijtenboekje staat bij de afbeelding: 2.80 x 3,54 M. Deze afmeting kan niet veranderd. Diezelfde opmerk ing staat ook bij de afbeelding van ons kleed, waarvan het ontwerp eveneens in het museum te Assen wordt bewaard. Twee ontwerpen met vissen werden in het opusboek ingeschreven op 13 juli 1928 met de aantekening ’t Binnenhuis Ir. Elekind (die verschillende op drachten aan Van den Bosch had gegeven). Beide ontwerpen zijn zeer verwant, al lopen de voorgeschreven maten nogal uiteen. Tenslotte is er een aardig ontwerp voor een tafelkleed (nu in het Drents Museum), waarbij is aangetekend: het tafeltje is 0.48 het kleedje is 0.40, zodat aan beide kanten iets van het tafelblad vrij blijft. Ook is aangegeven, dat het pooltapijtje in de lengte gezien over beide korte einden uitsteekt, zodat de franje los hangt. Uit dit soort voorbeelden blijkt wel, dat Van den Bosch heel directief met zijn ontwerpen (en klanten) omging. De gestileerde vissen lijken op stekelbaarsjes en zijn minder vrij in beweging dan de vissen op ons kleed. Het Drents museum bezit nog een aantal tapijtontwerpen, waarvan op een enkele Kinheim is vermeld. Alle ontwerpen in die collectie zijn in 1983 geschonken door de dochters Elsa en Hilda van Jac. van den Bosch te Overveen. Hier woonde ook Van den Bosch zelf van 1927 tot zijn dood in 1948. Het is goed dat er ook iets van zijn tapijtwerk getoond kan worden in de buurt van de plaats waar hij werkte. Alles overziende blijkt dat Van den Bosch zijn plaats als tapijtontwerper tussen een twintigtal anderen goed heeft ingenomen. Zij hebben er bijvoorbeeld voor gezorgd dat in Nederland niet alleen tapijten naar oosterse voorbeelden werden vervaardigd. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
76
Tapijt Wolken (fragment) Jac. van den Bosch 1925. Handgeknoopt tapijt in wol, opus 2200, 425 x 319 cm Museum Kennemerland.
Ontwerp tafelkleed Stekelbaarsjes Jac. van den Bosch Ongedateerd. Aquarel, 29 x 23 cm Drents museum, Assen
Kinheim De handtapijtknoperij Kinheim was van 1910 tot 1973 in Beverwijk gevestigd. Begonnen in de Sparsielaan (nu Vondellaan) verhuisde de firma al in 1912 naar de Zeestraat 98-104. Het bedrijf werd opgezet door het echtpaar H.G. Polvliet en C. van Hoogstraten en werd ook in belangrijke mate door hen geleid. Vanwege gezondheidsproblemen van meneer - astma - verbleef het echtpaar enige tijd in het droge Noord-Afrika, waar mevrouw het tapijtknopen leerde. Al snel waren er vele, soms grote opdrachten, zoals 15 tapijten voor het Vredespaleis, wat tot de grotere behuizing noopte. Afhankelijk van de opdrachten waren er bij Kinheim twintig tot zestig ‘meisjes’ van 16 tot 60 jaar aan het werk. Een ontwerp werd op ruitjespapier op vrij groot formaat en vaak in onderdelen uitgewerkt. Dat patroon werd boven het werk gehangen, zodat de knoopsters het konden zien en volgen. Na een rij knopen volgde de inslagdraad, die met een spoel boven de knopen werd gestoken. De draad werd aangeslagen met een kam, de knopen werden geknipt (geschoren) en de voorwerkster riep ‘om!’, waarna de vrouwen een eindje verschoven op de bank voor het getouw en aan de volgende rij knopen begonnen. De werkplaats bevatte getouwen van 2 meter breed, één van 12 meter en enkele met een maat daar tussenin op een rij. Er is veel gemaakt voor de grote mailschepen, voor provinciehuizen (Haarlem, Maastricht) en voor raads zalen (Enschede en Amsterdam). Maar ook voor ministeries, enkele gezantschappen, de eetzaal van Paleis Soestdijk (in 1937 naar ontwerp van mevrouw Hildegard Brom-Fischer) en voor tal van andere instanties, bedrijven en particulieren. Naast de genoemde kunstenaars werden er bij Kinheim ontwerpen uitgevoerd van Jaap Gidding, Jan Gompertz, C.A. Lion Cachet en Theo Nieuwenhuis. Van Dirk Verstraten kon in 1992 met steun van de Vereniging Rembrandt een mooi kleed worden aangekocht, waardoor de abstracte Amsterdamse School goed vertegenwoordigd is in het Museum Kennemerland. Kinheim mocht vanaf 1926 het predikaat Koninklijk voeren en vanaf die tijd werd een kroon achter op de kleden gezet in plaats van het oeroude swastikasymbool, zoals mij werd meegedeeld door de bedrijfs leidster die vanaf de late jaren twintig tot 1940 de werkplaats leidde. Blijkbaar is dat in de eerste jaren niet consequent gedaan, aangezien ons kleed, dat niet voor 1928 kan zijn gemaakt, toch met een swastika werd voorzien. Hoewel er nog vele opdrachten na de oorlog zijn uitgevoerd, werd het vanwege de geweldige stijging van de loonkosten steeds moeilijker het bedrijf draaiende te houden. Het werd in 1973 opgeheven, waarna diverse materialen, waaronder een getouw, in Museum Kennemerland terecht zijn gekomen.
Literatuur: Ongedateerd boekje met 7 tapijtontwerpen, uitgegeven door de ontwerper Jac. van den Bosch. Er zijn 3 reclameboekjes met foto’s en een opsomming van opdrachtgevers uitgegeven door Kinheim, ongedateerd. Geknoopt bij Kinheim is de titel van een kleine brochure met de verzamelde gegevens t.b.v. een tentoonstelling in de Kennemer Oudheidkamer (voorganger van Museum Kennemerland) te Beverwijk in 1974. Ingeborg de Roode en Marjan Groot, Amsterdamse School textiel 1915-1930, cat. tent. Tilburg (Nederlands Textielmuseum), 1999. Lieske Tibbe e.a., Jac. van den Bosch 1868-1948, cat. tent. Assen (Drents Museum), Eindhoven (Museum Kempenland), 1987. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
77
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
78
Inhoud
1960: Breestraat 57, een postkantoor zoals vele andere
5
door Aad Kok
De Munnickenweijde, de geschiedenis van een weiland.
14
door An Böhm
De Chemica 21 door Cor Castricum
De Hofstede Watervliet 26 door Jan Morren
De groenteveiling Beverwijk 52 door Jos J. Appelman
Een nieuw Kinheim-tapijt in Museum Kennemerland door Fries Berkhout
HGMK Ledenbulletin 28, 2004
79
75
Andere uitgaven van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland:
Historische reeks: 1 Dagverhaal der doormarcheerende troepen 2 Een haven in de Noordzee, een waterweg naar Amsterdam 3 Wijk aan Zee, dorp aan de branding Wat Mijnheer zegt moet gebeuren Een straatje om in Beverwijk Beverwijk en zijn industriële geschiedenis Fotoboek Praatjes over en Plaatjes van Beverwijk(ers) Ledenbulletin nr. 24 Ledenbulletin nr. 26 “40 jaar amateur-archeologie” (premie voor nieuwe leden) Ledenbulletin nr. 27 Weerzien in Beverwijk (verzameling historische verhalen) Foto-CD met ruim 1200 ansichtkaarten van Beverwijk e.o. Alle charters uit het Museumbezit tussen 1500 en 1873, getranscribeerd en met samenvatting en/ of transportacteformulier en voorzien van een uitgebreid register, waarin o.a. alle persoonsnamen en veldnamen, in drie afzonderlijke delen gebundeld tot één gebonden boek van 274 pagina’s. Op bestelling: Transcriptie van de raadsvergaderingen van de stad Beverwijk vanaf 1642. Een schat aan interessante en verrassende gegevens over het wel en wee van de stad en haar burgers in vroeger tijden zult u hierin –en in de komende delen– aantreffen. Plastic ringband, Boek I (1642-1650). 57 pagina’s Boek II (1650-1661), 86 pagina’s Op bestelling, per deel: U kunt zich voor een abonnement opgeven bij E. Toepoel, tel. 228497
leden niet-leden
€ 8,– € 8,– € 8,– € 10,– € 10,– € 20,– € 12,50 € 7,–
€ 11,25 € 11,25 € 11,25 € 12,50 € 12,50 € 25,– € 16,– € 9,–
€ € € €
€ € € €
8,– 8,– 9,– 11,25
11,25 11,25 9,– 13,50
€ 24,–
€ 6,25
Historische reeks nr. 1 en nr. 3 zijn tevens uitgegeven als ledenbulletin. Deze uitgaven zijn verkrijgbaar in Museum Kennemerland tijdens de openingsuren.
Leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland ontvangen ieder jaar gratis het Ledenbulletin. U kunt lid worden door € 10,– over te maken op Postgirorekening nr 224943 tnv Historisch Genootschap Midden-Kennemerland onder vermelding van nieuw lid. HGMK Ledenbulletin 28, 2004
80