LANDELIJK BASISPROGRAMMA RAADSVERKIEZINGEN 2012
GOEDGEKEURDE TEKSTEN na het congres van 17 maart 2012 Inleidende koepeltekst Landelijk basisprogramma gemeenteraadsverkiezingen
Inhoudstafel
Inleidende koepeltekst De 5 prioritaire thema’s 1. Wonen 2. Ruimte 3. Mobiliteit 4. Energie 5. Samenleven en diversiteit De andere thema’s 6. Economie 7. Werk 8. Sociaal beleid 9. Gezondheid 10. Bestuur, democratie en participatie 11. Financiën & Fiscaliteit 12. Natuur & Milieu 13. Onderwijs & Kinderopvang 14. Jeugd 15. Ouderen 16. Vrije tijd, Cultuur & Sport 17. Veiligheid 18. Internationale samenwerking
3 8 8 13 18 24 30 37 37 41 44 49 52 58 63 67 70 74 77 85 89
2
1
Koepeltekst
2 3 4 5 6
Burgers kijken vandaag gretig uit naar een positief perspectief. Ze verwachten uitwegen uit de crisis, slimme ingrepen die verandering teweeg brengen, nu meteen maar ook op lange termijn. Een slagkrachtig lokaal bestuur kan in de periode 2012-2018 hiervoor betekenisvolle stappen zetten. Lokale bestuurders die vanuit een open geest, in samenwerking met de inwoners, vernieuwende en creatieve, kwaliteitsvolle en duurzame oplossingen aanreiken: dat is het programma dat groene bestuurders en raadsleden uitdragen.
7 8 9 10
Gemeente- en stadsbesturen kunnen de motor zijn van veel positieve verandering. Ze staan het dichtst bij de inwoners, kunnen makkelijkst met hen in dialoog gaan en samenwerken. De lokale politiek is het niveau waar burgers het meest vertrouwen in hebben. Lokale besturen kunnen problemen het snelst detecteren en er op inspelen, oplossingen op maat uitwerken, vernieuwing in de praktijk brengen en voortrekker zijn.
11 12 13 14
Slimme oplossingen voor vandaag en morgen. In de volgende legislatuur wil Groen de overgang naar duurzaamheid versnellen. Onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen, klimaatneutraliteit, gesloten kringlopen, korte ketens en nabijheid zijn doelen van ons lokaal beleid . Stappen die deze doelstellingen dichterbij brengen, maken lokale gemeenschappen ook weerbaarder tegen externe schokken (veerkracht).
15 16 17 18
Iedereen mee. We willen dat de lokale overheid ook duidelijke stappen zet naar meer rechtvaardigheid, naar een billijker verdeling van de rijkdom van haar inwoners. Ze heeft hiervoor instrumenten op vlak van fiscaliteit, sociaal beleid, onderwijs en vrijetijdsbeleid, en van intergemeentelijke samenwerking. De gemeente is het beste niveau om de toenemende armoede te bekampen.
19 20
Gelijkheid voor vrouwen en mannen. We willen dat de gemeente volledig inzet op gelijke kansen voor vrouwen en mannen, door op alle beleidsdomeinen rekening te houden met gendergelijkheid.
21 22 23 24
Gezonde samenleving. De lokale overheid heeft een heel directe impact op de levenskwaliteit in de gemeente, via haar beleid inzake gezondheid, ouderen en jongeren, ruimtelijke ontwikkeling, publieke ruimtes, mobiliteit en verkeersveiligheid. Voor wie wil investeren in mensen, is het duidelijk dat lokale besturen op deze terreinen levenskwaliteit sterk laat doorwegen als doelstelling.
25 26 27 28 29 30 31 32
Samen verantwoordelijk. Gemeenten zijn steeds minder eilanden rond een kerktoren. Dit versterkt de noodzaak om inwoners samen te brengen en aan de lokale gemeenschap te bouwen. Voor groen zijn burgers geen klanten. De gemeente spoort inwoners aan om actieve burgers te worden, die zelf keuzes kunnen maken en samen verantwoordelijkheid opnemen. Velen hebben vandaag de mond vol over ‘wederkerigheid’, het principe dat je iets moet terugdoen als je iets krijgt. De noodzaak aan wederkerigheid geldt niet alleen voor wie veel van de samenleving ontvangt, maar voor alle leden van die samenleving: niet alleen de steuntrekker, maar ook de werkgever, de ambtenaar, de bestuurder, kortom: alle burgers. Groen wil deze evoluties ook opvangen via democratische vernieuwing, samenwerken en coproductie met burgers en middenveld.
33 34 35 36 37
Zelfs in een fysiek en mentaal verstedelijkt Vlaanderen met veel interne migratie, is het bestaan van buitengebieden een onmiskenbare realiteit. Stad, rand en platteland interageren voortdurend met elkaar en kunnen niet zonder elkaar. Tussen stad, rand en platteland is nood aan (meer) wederzijds respect en samenwerking, aan solidariteit en wederkerigheid. We willen dit realiseren door het verhogen van de intergemeentelijke samenwerking.
38 39 40
Tot slot zien we voor alle gemeenten twee belangrijke (bestuurlijke) uitdagingen waar we de volgende legislatuur extra aandacht willen aan besteden: de cruciale rol van de lokale besturen in het handhaven, doen naleven van wetten en regels (inzake veiligheid, milieu, mobiliteit, ruimtegebruik,…) en de dringende noodzaak
3
41 42
van een meer geïntegreerd en gebiedsgericht beleid waarin men over bevoegdheden heen globale oplossingen uitwerkt voor (delen van) de stad of gemeente.
43 44
In bovenstaande paragrafen schetsten we de grote doelstellingen van ons programma voor de periode 20122018. We willen deze doelstellingen vooral realiseren via de volgende concrete acties:
45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88
1.
2.
3.
Dichterbij is slimmer. Lokale overheden zetten nabijheid centraal in hun beleid omwille van de voordelen op sociaal (versterking sociaal leven) en ecologisch vlak (duurzamer mobiliteit): a. Buurtwinkels met een uitgebreid productgamma (kruidenier/bakker/slager/…) en verscheidene functies (postpunt/afhaalpunt/… en op platteland toeristische info/streekproducten/…) worden (financieel) gestimuleerd, bijvoorbeeld met vestigingssubsidies. (1490, 1522, 276, 542, 546) Gedecentraliseerde diensten of antennes in wijken of kernen en mobiele diensten zoals de bibliobus betekenen een meerkost die verantwoord is door de belangrijke return inzake sociaal leven, de drempelverlaging voor groepen die moeilijk bereikbaar of vervoersarm zijn en een vermindering van de mobiliteitsvraag. (1901, 2922) b. Kernversterking en verdichting blijven de ordewoorden in het ruimtelijk en woonbeleid. Knooppunten van openbaar vervoer worden maximaal aangewend als centrale punten waarrond sterke kernen met diverse functies worden uitgebouwd. Gemeenten passen stedenbouwkundige voorschriften en ruimtelijke plannen aan om verdichting in (verkavelings)wijken te realiseren en nieuwe (gedeelde) woonvormen toe te laten. De tendens naar meer appartementsbouw wordt strikt omkaderd op maat van dorp en wijk. Ook voor bedrijventerreinen werkt de gemeente aan verdichting via regelgeving en stimuleringsbeleid. (507, 348, 354, 364, 517,546, 1483) c. Ondersteuning van economie van de nabijheid. De lokale overheid voert proactief beleid rond de bedrijventerreinen in de gemeente en trekt gericht duurzame bedrijven aan, bijvoorbeeld zij die dichtbij kunnen afzetten. Ze ondersteunt/organiseert lokale afzet van landbouw- en streekproducten en andere korte ketens tussen producent en consument. Ze vervult zelf een voorbeeldrol in haar aankoopbeleid door dichtbij geproduceerde producten te verkiezen. (1473, 553, 1504, 3525) Dat bedrijven maximaal inzetten op werknemers die dichtbij wonen kan door de lokale overheid mee gestimuleerd worden via lokale banenmarkten, mobiele werkwinkels die de wijken intrekken en via het creëren van arbeidsplaatsen in de sociale economie. (1655) Publieke ruimte is sociale ruimte. Lokale overheden voeren een veel bewuster beleid rond openbare ruimte en stellen dit volledig in functie van het sociale leven in die ruimte. a. Publieke ruimte verkwisten aan parkeerplaats is zonde. Parkeerruimte wordt geclusterd, buiten het centrum gebracht en privé-parkings (bv van winkels) worden maximaal benut. Publiek groen is zeer kwalitatieve open ruimte. De gemeente streeft naar wijkgroen op wandelafstand en stadsgroen op fietsafstand. Kleine parkjes, speelruimtes zorgen (letterlijk) voor zuurstof in de wijk. (891, 517, 640) b. Kinderen zijn de maat voor de inrichting van openbare ruimte: is ze veilig voor hen en hebben ze voldoende plaats om zich uit te leven. Kinderen die meer bewegen, zijn gezonder. Een netwerk van speelplaatsen loopt doorheen de stad (speelweefsel). Openbare ruimte wordt ontworpen om maximaal toegankelijk te zijn voor ouderen en mensen met een fysieke beperking. Ze is plaats van ontmoeting, met gemengde functies. (2766, 659, 663, 806, 823) c. De gemeente voert een verstandig handhavingsbeleid in de publieke ruimte: systematisch optreden tegen foutparkeren en overdreven snelheid, een gericht gebruik van gemeentelijke administratieve sancties dat ruimte laat voor bemiddeling, straathoekwerkers en jongerencoaches en een beleid dat ruimte creëert voor het geluid van spelende kinderen. (634, 2756, 517, 806, 892, 1238, 2742, 2758, 3341) De gemeente versnelt de overgang naar duurzaamheid. a. Bedrijventerreinen verduurzamen is een evidente optie en mogelijk via het gericht aantrekken van geschikte bedrijven (die kringlopen kunnen vormen met aanwezige bedrijven en lokaal 4
89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136
4.
5.
afzetten), stimulerings- en sanctioneringsmaatregelen voor verdichting en duurzaam energiegebruik. De verduurzaming van bedrijventerreinen beoogt ook het verduurzamen van lokale jobs door ze te verankeren in lokale KMO’s. Ondersteunend beleid om landbouwbedrijven te laten samenwerken voor de productie van groene stroom (biogas), lokale afzetmarkten te organiseren en kringloopboerderijen te creëren (1542, 546, 1142, 1587) b. De beste besparing is investeren in energiebesparing. Er zijn weinig maatregelen, zoals energiebesparing, die tegelijk zo een positief effect hebben op de werkgelegenheid, de energiefactuur en het milieu. Zowel bij nieuwbouw als in bestaande gebouwen wordt energiebesparing ten volle gestimuleerd en opgetrokken tot ambitieuze niveaus. Aanvullend hierop, ondersteunt de lokale overheid de gezamenlijke productie van hernieuwbare energie (wind, zon, warmtekracht, geothermie) door coöperatieve initiatieven te ondersteunen. Ze trekt windproductie aan door locaties aan te bieden en actief producenten te zoeken. Daarbij stelt ze (gedeeltelijke) coöperatieve participatie als voorwaarde (1015, 1113, 1131, 1139, 1144) c. De lokale overheid vervult ten volle haar voorbeeldfunctie: energie besparen in eigen gebouwen, efficiënte openbare verlichting, groene stroom aankopen, ze voorziet voor sociale woningbouw dat het lastenboek duurzame energieproductie en duurzame ecologische bouwtechnieken omvat, … (1542, 1128, 1015, 1587) De gemeente maakt wonen, inclusief energieverbruik, betaalbaarder door actief als actor op te treden. Innovatie is hier het sleutelwoord: nieuwe instrumenten moeten de trend van steeds duurder wonen keren. a. De gemeente herontdekt de erfpacht en het recht van opstal: door bij verschillende soorten initiatieven de grond in eigendom te houden, wordt kopen goedkoper. Ze voert een moratorium in op de verkoop van publieke gronden en activeert slapende privégronden (onder meer via heffingen) om schaarste te bestrijden. (312, 385, 398) De gemeente realiseert 10% sociale woningen en vergroot het aanbod aan (intergemeentelijke) sociale verhuurkantoren (376, 404). b. Met een rollend woningfonds laat de gemeente gericht buurten heropleven. Ze koopt privépanden, renoveert en verkoopt ze. Het fonds wordt gespijsd met verkoop van eigendommen, met inkomsten uit erfpacht en recht van opstal en met (leegstands)heffingen. (309) c. Energiegebruik wordt betaalbaarder, in de eerste plaats voor burgers die kampen met energiearmoede of die het risico lopen daarin te vervallen, doordat de gemeente volop de kaart trekt van derdebetalersfinanciering: ze financiert zelf energiebesparende investeringen die de bewoner gespreid terugbetaalt. Ze investeert ook in energiebegeleiding van bewoners en gerichte groepsaankopen. (1174, 1837) Een verstandig mobiliteitsbeleid is vierdubbele winst: minder verkeersslachtoffers, minder vervuiling, een gezondere omgeving en een publieke ruimte waarin mensen graag vertoeven en elkaar ontmoeten. a. Om van de fiets de kampioen te maken van verplaatsingen korter dan 5km, zet de gemeente in op fietsroutes, -doorsteken en -straten. De gemeente zet in op fietsverhuur, fietsstallingen in de publieke ruimte en afgesloten fietstrommels in dichtbevolkte wijken. Ze creëert innoverende systemen om elektrische en bakfietsen te ondersteunen (oplaadpunten, bakfietsdelen,…). Buurgemeenten bundelen krachten om bedrijfsbussen te organiseren naar bedrijventerreinen en om mindermobielencentrales uit te bouwen. Gemeenten streven ernaar om door samen te werken met betrokken buurgemeenten, zwaarder te wegen in onderhandelingen met De Lijn over de dienstverlening in de gemeente/regio. Elke gemeente voert actief en toegankelijke promotie voor de bestaande openbaar vervoersmodi. (826, 856) b. Ruimte voor auto’s en vrachtvervoer wordt geconcentreerd en meer gescheiden van woon- en leefruimte. Het bestuur maakt volop gebruik van randparkings (park&ride), parkeerhavens, zone 30, fietsstraten en woonerven, tonnagebeperkingen en sturende parkeertarieven. (717)
5
137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186
c.
6.
7.
8.
9.
Kinderen en ouderen zijn de norm voor verkeersveiligheid. Het wegbeeld bepaalt het rijgedrag en wordt dus conform de functie van de weg ingericht. Schoolomgevingen en omgevingen van jeugdlokalen zijn autoluw. (777) De warme, zorgende gemeente. Lokale overheden zijn de meest geschikte overheden om burgers dichter bij elkaar te brengen en sociale samenhang te bevorderen. a. De gemeente investeert in nieuwe lokale ankerpunten: ondersteuning voor multifunctionele buurtwinkels, dorpsrestaurants,… Met ruimte voor initiatieven uit de sociale economie. Ze doet er alles aan om de dorps- en wijkschool te behouden en uit te bouwen tot een brede school waar ook buiten de lesuren van alles gebeurt voor ouders en kinderen. (629, 1522, 2977) b. Het OCMW is de regisseur van het lokaal sociaal beleid en moet hiervoor voldoende middelen krijgen. De lokale overheid stimuleert het opnemen van zorg door en voor mede-inwoners (de zogenaamde vermaatschappelijking van de zorg), via instrumenten als een ‘bank’ voor mantelzorgers in een lokaal dienstencentrum. Ze doet dit ook door in het activeringsbeleid van het OCMW ruimte te laten voor zorgarbeid als vorm van activering. Om ouderen in staat te stellen in eigen wijk of dorp te blijven wonen, ontplooit de gemeente woonzorgzones met een mix van woontypes, zorgwoningen en een ‘zorgkruispunt’. (282, 1755, 1898) c. Een gerichte bestrijding van vervoersarmoede is een belangrijk instrument in de strijd tegen vereenzaming. De verdere uitbouw van mindermobielencentrales is hier een belangrijk instrument. (282, 881, 2951), De gemeente leidt de groeiende etnisch-culturele diversiteit in goede banen. De gemeente heeft weinig vat op migratiebewegingen, maar speelt wel een belangrijke rol in het managen van de gevolgen ervan. a. Een actief onthaalbeleid voor nieuwe inwoners houdt niet op bij het Vlaamse inburgeringsbeleid. Centrumsteden en Brussel investeren om de onthaalbureaus te versterken en wachtlijsten weg te werken. Alle gemeenten organiseren een laagdrempelig onthaalcontact en doen beroep op een sociale tolkvoorziening. Ze investeren in onthaal, in samenspraak met onderwijs, OCMW, het inburgeringstraject en verenigingen van etnisch-culturele minderheden. (1325) b. Lokale overheden stimuleren mee jobs voor etnisch-culturele minderheden door diversiteitsclausules in overheidsopdrachten, het eigen personeelsbestand als voorbeeldfunctie en gerichte initiatieven rond allochtoon ondernemerschap. (1419, 1428, 1435, 1525, 1691) c. OCMW’s passen hun beleid aan de toenemende verkleuring aan. Een traject op maat leidt richting werk of andere relevante activiteiten. De capaciteiten van deze cliënten ten volle ontwikkelen (empowerment), ook via vernieuwende methodieken (bv eigenkrachtconferenties) wordt een belangrijke opdracht. (1786, 1876) Gemeenten zijn de eerste handhavers. In heel wat domeinen wordt eerst naar de lokale overheid gekeken om te handhaven. Deze taak wordt steeds belangrijker en moet correct en respectvol worden uitgevoerd. a. De gemeente werkt een conflictbeleid uit met preventieve en curatieve elementen, om spanningen tussen burgers aan te pakken. Burenbemiddelaars, nabijheidspolitie (blauw meer op straat) en gemeenschapswachten zijn de sleutelinstrumenten. (1285, 3361, 3376, 3410) b. De gemeente start een actieve dialoog met haar burgers over het handhavings- en veiligheidsbeleid om zo haar burgers te stimuleren op een correcte manier hun verantwoordelijkheid op te nemen. Ze richt ook een laagdrempelige centrale klachtendienst in en waakt over een uitnodigend onthaal bij politie. (3351, 3385, 3390) c. Naast de bestrijding van (andere) geweld- en eigendomsdelicten, maakt de politie een prioriteit van snelheidscontroles, foutparkeren en fietsdiefstallen. Een goede milieuhandhaving vormt het sluitstuk van het lokale milieubeleid. De milieudienst neemt actief haar controlefunctie op, zorgt voor een goede klachtenbehandeling en ook de zonale politie heeft aandacht voor milieucriminaliteit. (912, 2533, 3381, 3402) De burger werkt mee en heeft echt inspraak. De steeds mondiger burger verwacht een actievere rol en concretere impact dan het zesjaarlijks uitbrengen van zijn stem. Ook hier is innovatie het sleutelwoord: het is tijd voor flink wat vernieuwende initiatieven rond burgerparticipatie. 6
187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227
a.
‘Coproductie’ is het nieuwe sleutelwoord: overheid en burgers werken op voet van gelijkheid aan de realisatie van een project, bijvoorbeeld via wijkbudgetten of door het oprichten van een coöperatieve voor de productie van hernieuwbare energie. Zeker ook toe te passen met jongeren als coproducenten. (681, 1137, 1157, 1252, 2214, 2828) b. Adviesraden kunnen zichzelf openbreken door zelf actief burgers en verenigingen aan te spreken via sociale media, enquêtes, terreinbezoeken,… Als het gemeentebestuur adviezen van adviesraden niet volgt, moet het dit altijd grondig motiveren, om op die manier echte bestuurlijke transparantie te garanderen. De gemeente kan een veel lichtere vorm van plannen invoeren, waarin plaats is voor experimenten, testen op het terrein en tijdelijke proeftuinen. Via de techniek van de ‘Participatieve begroting’ kunnen burgers actief betrokken worden bij de opmaak van een deel van de begroting. Elke gemeente heeft een participatie-ambtenaar of -dienst. Extra aandacht gaat hierbij naar kinderen en jongeren, omdat zij nog geen stemrecht hebben en naar andere groepen die minder evident aan participatie-trajecten deelnemen. (2230, 2180, 2185, 2427) c. Dit alles belet niet dat ook de klassieke gemeenteraad toe is aan een operatie versterking: een raadslid (niet uit het college) als voorzitter, betere ondersteuning van raadsleden, meer hoorzittingen en verzoekschriften, de gemeenteraad stuurt het participatiebeleid aan,... Omdat we meer vrouwen op sleutelposities willen in de gemeentelijke besluitvorming, streven we naar colleges waarvan de helft van ander geslacht is, met een ondergrens van 30%. (1399, 2100, 2828) 10. Met groenere en meer rechtvaardige fiscaliteit naar gezonde gemeentefinanciën. De financiële toestand in een deel van de gemeenten is niet rooskleurig. Daarom is een grondige hertekening van de gemeentelijke fiscaliteit nodig. Daarbij worden inefficiënte belastingen en heffingen geschrapt en vervangen dooreen meer beperkt pakket dat verduurzaming en sociale rechtvaardigheid stimuleert. a. De ‘aanvullende belasting op de personenbelasting’ en de ‘opcentiemen op de onroerende voorheffing’ – de twee belangrijkste fiscale instrumenten – willen we rechtvaardiger inzetten. We vullen ze aan met belastingen die sociaal zwakkere groepen niet treffen, zoals een belasting op tweede verblijven. (2272, 2291) b. Sturende fiscaliteit die verduurzaming stimuleert, is zowel relevant naar burgers als naar bedrijven. Zo kan de belasting op drijfkracht vervangen worden door een belasting die aanzet tot zuinig energieverbruik. Stadsobligaties zijn een instrument om burgers te laten bijdragen aan duurzame projecten van stadsvernieuwing en hernieuwbare energievoorziening, voor zoverre ze bijdragen aan het algemeen belang. Een ander voorbeeld is een taks op leegstand en onbebouwde percelen. (2319, 2434) c. Gemeenten voeren een gezond financieel beleid met een evenwicht tussen duurzame investeringen en schuldafbouw. Daarbij moet er ruimte blijven voor investeringen met een korte terugverdientijd en voor gerichte publiek-private samenwerkingen (PPS) die effectief win-win zijn (geen PPS enkel om kosten en risico’s buiten balans te houden). Het is niet de rol van een lokale overheid om te gaan beleggen. (2374, 2383, 2391, 2370) d. Gemeenten moeten er naar streven hun aandeel ethisch bankieren en ethisch geld beheren te verhogen, met als doel tegen het einde van de legislatuur uit te komen bij 100% ethisch bankieren. (2371)
7
228
Wonen
229 230 231
Een trendbreuk is noodzakelijk als we kwaliteitsvol en betaalbaar willen wonen in een groene omgeving. De bevolkingsgroei zorgt de komende jaren voor toenemende druk op de huizenmarkt. In combinatie met gezinsverdunning en vergrijzing zijn er tegen 2030 300.000 bijkomende woningen nodig.
232 233
Kwalitatief en betaalbaar wonen is een basisrecht voor iedereen. Daarom moeten de lokale overheden als actor optreden op de woningmarkt om betaalbaar wonen te realiseren.
234 235 236 237
Sinds 2001 ging er 236 km² open ruimte verloren of het equivalent van 33.000 voetbalvelden. Als we deze tendens een halt willen toeroepen moeten we de ruimte optimaal benutten. Nieuwe wijken kunnen best duurzaam zijn met compacte woningen en meer ruimtes worden gedeeld. Bestaande woonwijken kunnen we kwalitatief verdichten.
238 239 240 241
Een betaalbare woning vinden, is voor meer en meer mensen een onmogelijke opdracht. De lokale overheid kan terug meer vat krijgen op de woningmarkt door gericht gronden en eigendommen aan te kopen en te verbouwen via een rollend woningfonds, haar gronden in eigen beheer houden via recht van opstal en het aantal sociale woningen zo snel mogelijk realiseren zoals opgenomen in het Grond- en Pandendecreet.
242 243 244 245
Energiezuinig wonen is goed voor het klimaat en de portemonnee. De Belgische energieconsumptie ligt 70% hoger dan het Europese gemiddelde. Onze huizen verbruiken meer energie dan in het koude Zweden. Vooral de woningen op de private huurmarkt zijn er slecht aan toe. Via slimme renovatiepremies en sociale Verhuurkantoren kan het lokale bestuur energiezuinige renovatie stimuleren.
246 247 248 249
Inspelen op de demografische evolutie betekent dat we moeten evolueren van ‘levenslang wonen in eigen huis’ naar ‘wonen in eigen buurt’. Kwalitatief en betaalbaar wonen voor alle ouderen realiseren kan alleen als we resoluut kiezen voor een buurtgebonden aanpak.
250 251
Voorstellen
252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267
1.
Beschikbare ruimte efficiënt gebruiken o
Zie hoofdstuk Ruimte
2.
Bestaande wijken omvormen en nieuwe wijken innoveren
Duurzame wijk: meer dan alleen duurzame woningen. Vandaag zijn er reeds duurzame wijken gerealiseerd (Papenhof in Mechelen, wijk Eva Lanxmeer in Nederland, Vauban in Freiburg) of staan gepland (De Vloei in Ieper). Een duurzame wijk is te vergelijken met het Center-parcsmodel met een aantal verbeteringen. o Autoluwe wijken met parkeerhaven aan de rand. Mensen komen toe, laden uit en zetten hun wagen aan de rand van hun wijk. Op de autovrije straten is het veilig spelen en fietsen. o In de wijk is meer dan 40 % groene ruimte. De tuinen bestaan uit een privégedeelte, waarachter het collectieve deel ligt met speelterreinen en ontmoetingsplaatsen. o Ruimtes (berging, garage, afvalpunt, tuinhuis, logeerkamer, etc.) worden indien mogelijk gedeeld. Op die manier daalt de prijs en wordt er minder ruimte verbruikt. o Woningen zijn energieneutraal of leveren energie en worden gebouwd met duurzame en ecologische materialen. 8
268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291
o
o
292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316
Een mix van verschillende woningtypes: appartementen, vrijstaande woningen, rijwoningen en collectieve woonvormen en sociale woningen. o In nieuwe verkavelingen wordt collectieve energievoorziening, collectieve wateropvang en zuivering verplicht. o De wijk wordt een mix van jongeren, ouderen, huurders en kopers. De wijk is ook bedoeld voor personen met een lager inkomen. Binnen de openbare ruimte in de wijk wordt ook aandacht besteed aan straatmeubilair en -inrichting waar plaats is voor ontmoeting, zowel voor jong als voor oud. Verweving van verschillende functies in wijken. Vandaag zijn wijken hoofdzakelijk samengesteld uit ‘slaapwoningen’. ’s Morgens stroomt de wijk leeg als mensen naar hun werk vertrekken. ’s Avonds parkeert men de wagen op de oprit en komt men slapen. Een mix van functies zoals kleinschalige buurtwinkels, zorgcentra, recreatieve activiteiten en kleine kantoorgebouwen zorgen voor minder verkeer en meer kwaliteit. De lokale overheden kunnen hun ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundig reglementen in die zin aanpassen. Elke wijk wordt een Woonzorgzone. De gemeente Wervik heeft dit model reeds met succes gerealiseerd. o De lokale overheid zorgt in elke wijk voor een mix van verschillende woontypes via een gericht aankoopbeleid en past haar stedenbouwkundige regelgeving in die zin aan. Plekken van levenslang wonen, aangepaste woningen (eigen woning of vormen van groepswonen), aanleunwoningen (servicewoningen en sociale huisvesting) en specifieke zorgwoningen (service gecombineerd met intensievere vormen van zorg). o Centraal in de wijk is er een ‘zorgkruispunt’ dat de wijkbevolking bedient. De ondersteuning kan veelvuldig zijn: maaltijden aan huis, informatie en advies inwinnen, op consultatie gaan bij deskundigen, verpleging en verzorging aan huis. Wijkbevolking moet een mix blijven van jong en oud (geen gettovorming).
Nieuwe woonvormen ondersteunen. Vormen van samen-wonen en woningdelen zijn oplossingen voor fenomenen als vergrijzing en gezinsverdunning in combinatie met intensief ruimtegebruik. o Generatiewonen: Kangoeroewonen en 2 en 3 G(eneratie)-wonen: Woonvormen waarbij verschillende generaties, niet noodzakelijk familie van elkaar, apart maar samen onder één dak wonen en elkaar helpen. Dergelijke projecten worden gestimuleerd en gemeentelijke voorschriften worden aangepast. o Co-housing: Bij co-housing heeft elk huishouden zijn eigen wooneenheid, maar is er wel een belangrijke mate van gemeenschappelijkheid. Verschillende ruimtes en functies worden gedeeld zoals een eet-, was- en speelruimtes. De gemeenten werken de hindernissen (onaangepaste regelgeving) weg en bieden ondersteuning. Rurale erfwoningen (hoeves, boerderijen) komen hiervoor in aanmerking. o Abbeyfield-woningen is kleinschalig groepswonen voor ouderen. De bewoners vinden in hun Abbeyfield-huis een evenwicht tussen privé leven en leven in gemeenschap.
3.
Bestaande wijken en stadsdelen renoveren
Via de oprichting van een rollend woningfonds zichtbaar ingrijpen in dorpskernen en woonwijken waar men te kampen heeft met verloedering en leegstand. Dit fonds zet de trend op het vlak van duurzaam wonen en bouwen. o Verwaarloosde panden worden door het fonds aangekocht en gerenoveerd of vervangen door een nieuwbouw. De grond blijft eigendom van de overheid, de (ver)nieuw(d)e woningen worden via een systeem van erfpacht of recht van opstal aan marktconforme prijzen verkocht aan particulieren. Net zoals de gebouwen in eigendom van de gemeente. o De opbrengsten komen in het ‘rollend fonds’ waarmee opnieuw geïnvesteerd wordt 9
317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361 362 363 364 365
o
Leegstand aanpakken en slapende kavels worden geïnventariseerd. Bij vermoeden van leegstand gebruikt de gemeente alle mogelijke databases die hierover informatie kunnen opleveren (elektriciteit, water, gas). De gemeente stort de opbrengsten van de heffingen in het rollend woningfonds. De kwaliteit van bestaande woningen verbeteren. o Via slimme renovatiepremies stimuleren lokale besturen renovatie bij huurders en eigenaars. Oversubsidiëring en versnippering van de schaarse middelen moet worden vermeden. o De gemeente stimuleert eigenaars om de energiekwaliteit van hun woning. (Zie hoofdstuk energie) o De gemeente voert een kwaliteitsonderzoek van het eigen woonpatrimonium. o Gemeente past systematisch de instrumenten van de Vlaamse Wooncode en het gemeentedecreet toe, van onbewoonbaarverklaring tot sociaal beheersrecht. Bij overbevolking, huisjesmelkerij en onbewoonbaarheid zet de gemeente actief stappen om een gerechtelijke procedure tegen huiseigenaars te starten. Mensen kunnen onmiddellijk terecht in een andere woning op kosten van de malafide huisbaas. Vandaag trekken veel jonge gezinnen met kinderen weg uit de stad door onder andere door een gebrek aan groen. Huizen in minder goede staat worden afgebroken en vervangen door een groene hoek, klein speeltuintje of een doorsteek voor voetgangers of fietsers. Op die manier creëren we trage wegen in druk bevolkte gebieden. Achter rijwoningen (met tuin of koertje) wordt de ruimte ingenomen door parkeerplaatsen, koterijen, bijgebouwen, opslagplaatsen en te kleine tuintjes. Ruimte waar de buurtbewoners vaak niets aan hebben. Het lokale bestuur tracht in samenspraak met de buurt deze ruimte open te gooien en collectieve groenzones en semipublieke parken in te richten. Dit is een betaalbare aanvulling op de te kleine privétuintjes. Voor de parkeerplaatsen wordt in de buurt een alternatief voorzien. Woonruimte boven winkels benutten. Door de opkomst van filiaalbedrijven verliest men niet alleen het unieke karakter maar ook veel woonruimte. Bij grondige verbouwingen of nieuwe winkels kan het lokale bestuur een aparte toegang tot de wooneenheden verplichten. Via premies kunnen bestaande winkels aangemoedigd worden hun wooneenheden beschikbaar te maken. Gemeenten vervullen een voortrekkersrol om overtallige kerken een culturele, sociale of woonfunctie te geven, in functie van het haalbare en met respect voor het erfgoed. Tweede leven voor bestaande verkavelingen. o
Wijken hebben een enorm potentieel voor ontwikkeling en verdichting zonder de open ruimte aan te tasten. De bestaande verkavelingsvoorschriften zetten een rem op nieuwe ontwikkelingen en woonvormen. Het lokale beleid kan voorzien in aangepaste ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundig reglementen om het organiseren van groepswonen en samenwoonprojecten mogelijk te maken. Grotere woningen moeten, uiteraard met aandacht voor de woonkwaliteit, eenvoudiger opgesplitst kunnen worden. o Verkavelingswijken nemen een groot deel van de ruimte in. Het potentieel ligt echter niet enkel in de lege percelen. Een belangrijk aandeel van de woningen in de klassieke wijken zijn verouderd en zijn aan vernieuwing of vervanging toe. Bestaande villa’s omvormen tot meergezinswoningen met nieuwe woonvormen en woonconcepten. Hoogbouw of ‘hoger bouwen’? o Kwaliteitsvolle appartementen en nieuwbouw. In veel appartementen ontbreken essentiële kwaliteiten zoals een goede (semi-)publieke buitenruimte, aangename circulatie en ontmoetingsruimtes (i.p.v. donkere onbruikbare gangen). De gemeenten kunnen in het lokale stedenbouwkundig reglement voorschriften opnemen die misbruiken voorkomen door duurzaam bouwen te stimuleren en gedeelde buitenruimte te voorzien. o Appartementen moeten op maat zijn van dorpen en wijken. Bijkomende bouwlagen zijn mogelijk om de noodzakelijke verdichting te realiseren binnen de grenzen van een goede 10
366 367 368 369 370 371 372 373 374 375 376 377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389 390 391 392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405 406 407 408 409 410 411 412 413
o
o
4.
ruimtelijke ordening. Buitenproportionele villa-appartementen ontwrichten dorpen en vernietigen de typische kenmerken. Daarnaast kunnen er bepaalde functies worden gedeeld zoals wasplaatsen, bergruimtes, logeerkamer. Op die manier wordt er efficiënt omgegaan met de beperkte ruimte en wordt het betaalbaar doordat privéoppervlakte wordt beperkt. De gemeenten leveren geen vergunningen meer af voor bijkomende kantoren als er meer dan 6% kantoren leegstaan.
Betaalbaar wonen 10% sociale woningen. Het aanbod van kwalitatieve sociale huisvesting moet drastisch omhoog om de wachtlijsten te verminderen. Alle gemeenten moeten minimum 10% sociale woningen voorzien. Steden en gemeenten die dit objectief al bereikt hebben, moeten hun investeringen verder zetten. Voor Brussel zet Groen in op 15% publieke betaalbare woningen met een sociaal oogmerk. Ook wil Groen dat de rand rond Brussel zijn verantwoordelijkheid opneemt op het gebied van sociale woningen. Elke gemeente voorziet noodwoningen voor slachtoffers van overbevolking, huisjesmelkerij en onbewoonbare woningen. Voor Mensen zonder wettig verblijf worden een aantal basisrechten gegarandeerd, zoals het recht op dringende medische hulpverlening, op onderwijs en op nachtopvang. (Zie hoofdstuk ‘Samenleven en Diversiteit) Betaalbaar wonen met het systeem van Community Land Trust (CLT). Kopen wordt voor meer mensen haalbaar en betaalbaar als de koper niet langer de grond moet kopen. De eigendom van de grond blijft in handen van de gemeente of van een vzw, de CLT. Gezien de waarde van de grond niet meer meegerekend wordt voor de waarde van het gebouw, blijft dit goedkoper dan op de klassieke markt. De koper wordt volwaardig eigenaar met alle rechten (woonzekerheid, erven, aanpassingen) maar als hij de woning verkoopt moet hij een deel van de meerwaarde terugbetalen. De CLT zorgt er voor dat minder gegoede kopers het voorschot krijgen, nodig om een lening bij de bank te krijgen zodat de aankoop van de woning ook haalbaar wordt voor wie geen spaarpot of rijke ouders heeft. Groot voordeel is dat de woning ook voor de volgende koper ‘een sociale en betaalbare koopwoning’ blijft. Community Land Trust als alternatief voor sociale koopwoningen. Sociale koopwoningen kosten veel en helpen slechts weinig mensen. Groen wil het systeem van sociale koopwoningen afschaffen en het verwerven van een eigen woning garanderen voor meer gezinnen via Community Land Trust. Op die manier vloeit de meerwaarde terug naar de gemeenschap. De gemeente legt een moratorium op de verkoop van publieke gronden en panden. Meer vat krijgen op het woonbeleid door meer gronden en eigendommen in bezit te krijgen. De stad Amsterdam verkoopt sinds 1896 geen grond of gebouwen meer en stelt haar patrimonium ter beschikking via erfpacht. In de jaarlijkse woonnota wordt de hoogte van ‘de canon’ bepaald dat de gebruiker aan de stad verschuldigd is. De stad kan zo sturend optreden en betaalbaar wonen in een bepaalde wijk realiseren door het bedrag van de ‘canon’ te verlagen. Aanbod (intergemeentelijke) sociale verhuurkantoren vergroten en verbeteren. Sociale verhuurkantoren huren woningen op de private huurmarkt en verhuren die dan door aan sociaal kwetsbare huurders. Sociale verhuurkantoren zorgen er mee voor dat lage inkomensgroepen mits huursubsidie een betaalbare woning vinden op de private huurmarkt. Daarnaast garanderen zij de verhuurder elke maand een eerlijke huurprijs en zorgen ze ervoor dat het huis wordt onderhouden zoals van een ‘goede huisvader’ wordt verwacht. o Gemeente en/of OCMW participeren in het sociaal verhuurkantoor, zij staan mee in voor de huurwaarborg en de ondersteuning van de zwakkere huurder. De lokale overheid gaat actief op zoek naar woningen die via de SVK’s kunnen verhuurd worden onder meer door eigenaars te informeren over de voordelen.
11
414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460
o
5.
Gemeentelijke renovatiepremies voor woningen die verhuurd worden via het SVK kunnen eigenaars over de streep halen en een actief instrument zijn om de kwaliteit van het woningpatrimonium te verbeteren. o Gemeenten of OCMW’s verhuren maximum 20% van hun patrimonium via een SVK. De SVK richt zich immers hoofdzakelijk op woningen op de private huurmarkt. De huurprijzen op de privémarkt zijn de laatste jaren sterk gestegen. Groen wenst een vorm van richthuurprijzen in te voeren met daarbij financiële stimuli waarbij goede verhuurders beloond worden. Gemeenten kunnen de huurdersactoren (o.a. huurdersverenigingen, SVK’s) informeren over de richthuurprijzen in wijken of buurten. Participatie en rol lokale overheid
Elke gemeente stelt een woonbeleidsplan ‘Betaalbaar Wonen’ op met aandacht voor betaalbaar en kwaliteitsvol wonen. De gemeente kan via een stedenbouwkundig reglement of via een gemeentelijk reglement het woonbeleid sturen. o Kleine lokale besturen werken nauw samen met buurgemeenten om woonbehoeften aan te pakken. o Elke gemeente maakt een analyse van het wonen vandaag in de gemeente, welke doelgroepen zijn er, op welke wijze vandaag ze wonen, welke woonwensen en woonnoden zijn er. o Na de analyse worden de prioritaire doelstellingen voor het woonbeleid van de gemeente op korte en middellange termijn opgenomen in het gemeentelijk meerjarenplan. Hierbij is er best bijzondere aandacht voor precaire woonsituaties en gezinnen met een laag inkomen. o De gemeente kan via een stedenbouwkundig reglement of via een gemeentelijk reglement het woonbeleid sturen. Drempels voor nieuwe woonvormen (generatiewonen, co-housing) worden weggewerkt. De gemeente biedt informatie op maat aan via één centraal loket, dat ook online raadpleeg is. Bij voorkeur wordt een uniek woon-, water- en energieloket opgericht. o Via dit loket kan de burger alle info over wonen vinden: van bouwen over renovatie, duurzame materialen, energiezuinig bouwen, problemen met overbevolking, huisjesmelkerij en onbewoonbaarheid, premies, reglementen, uitleen van materiaal als over mogelijkheden tot sociaal huren en kopen, recht van opstal, erfdienstbaarheden. o Het loket informeert huurders bij de invoering van kwaliteitsnormen en wijziging huurwetgeving, en helpt bij huurgeschillen. Participatieve planning. Het lokale bestuur onderzoekt de mogelijkheden van participatieve planning. Voor een woonproject waar het bestuur mee in betrokken is (al dan niet in PPS) stelt de overheid het kader op (bv. ecologische norm, dichtheid, aangepaste parkeernorm, groepering van parkeerplaatsen, aandeel publieke ruimte, …). Daarna worden de toekomstige bewoners actief betrokken bij de verdere invulling van de plannen gedurende het hele traject. Woonbemiddelaar voor ouderen. Er wordt onderzocht of binnen de lokale overheid een woonbemiddelaar kan worden aangesteld. Hij of zij heeft als taak ouderen die op zoek zijn naar of toe zijn aan een andere woonvorm actief te ondersteunen en zo nodig mee te bemiddelen bij privé- of overheidsinstanties voor oplossingen op maat. De gemeenten steunen de oprichting van coöperatieve woonvennootschappen die betaalbare woningen verwerven en verbouwen en deze via het SVK verhuren De gemeente geeft steun aan verenigingen en diensten die de belangen van huurders, en meer in het bijzonder de meest kwetsbaren onder hen, verdedigen.
12
461
Ruimte
462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475
Groen hecht heel veel belang aan open, groene ruimte als cruciaal onderdeel van een gezonde, leefbare, aangename leefomgeving. De open ruimte staat meer dan ooit onder druk. De doelstellingen voor meer natuur, bos en groen uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn helemaal niet gehaald. Harde functies halen de overhand. Zo is het streefcijfer in het RSV voor reservaat en natuur 150.000 ha, terwijl we op 01/01/2011 nog maar aan 125.700 ha zaten. Het vinden van nieuwe industriezones gaat blijkbaar vlotter: sinds 1994 kwam er bijna 5.000 ha industriegrond bij, ondanks de grote leegstand en onderbenutting op bestaande terreinen. De verstening gaat met andere woorden door: elke dag gaat in Vlaanderen 7ha open ruimte verloren. De uitdaging is bovendien groter geworden omdat de bevolkingsprojecties wijzen op een sterke bevolkingstoename (en nog sterkere toename van het aantal huishoudens door de doorzettende gezinsverdunning) de volgende 10 tot 20 jaar.
476 477 478 479 480 481
Groen kiest voor een ander model. “Het bord afvegen” en vanaf nul een ideale ruimtelijke ordening uitbouwen kan niet. Maar we kunnen wel kiezen voor een duurzame transitie van de bestaande ruimtelijke structuren. Door steden en dorpskernen te versterken en efficiënt met ruimte om te gaan, kunnen we de open ruimte behouden en tegelijk de vraag naar mobiliteit verkleinen. We willen daarbij ook werken aan de kwaliteit van de ruimte: naast verdichten ook vergroenen, slimme allianties tussen landbouw, natuur en recreatie, meer ruimte voor water, een grotere kwaliteit van de publieke ruimte.
Een duurzame ontwikkeling van steden en gemeenten begint bij een goede ruimtelijke ordening. De laatste vijftig jaar is er een uitwaaiering van de Vlaamse steden en van Brussel aan de gang. Dat brengt veel mobiliteit met zich en verspilt te veel open en groene ruimte.
482 483 484
Voorstellen
485
Uitgangspunten voor het lokaal ruimtelijk beleid: verdichten en vergroenen
486 487 488 489 490 491
Onder ander via het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan, Ruimtelijke UitvoeringsPlannen (RUP’s) en stedenbouwkundige verordeningen (of in Brussel de Gemeentelijk OntwikkelingsPlannen, Bijzondere BestemmingsPlannen en stedenbouwkundige verordeningen) hebben gemeenten heel wat bevoegdheden rond ruimtelijke ordening, binnen de krijtlijnen die de hogere overheid uittekent. Groen wil daarbij vertrekken vanuit het bestaande weefsel en dat openbreken, door het te verdichten op het ene punt en te vergroenen op het andere punt.
492 493 494 495 496 497 498 499 500 501 502
De lobbenstad is een goed basismodel, ook voor de rand en de kernen van het buitengebied. In dat concept is de stad een verzameling van goed gestructureerde ecologische stadsdelen (lobben), die elkaar opvolgen van de kern tot de rand. Elk stadsdeel heeft een eigen kern of as dat binnen het kwartier te befietsen is en waar zowat alles op loopafstand te vinden is. Je vindt er de belangrijkste functies: detailhandel, lager onderwijs, cultuur, groen, … Op die manier kunnen veel verplaatsingen met de fiets en te voet gebeuren. De stadsdelen worden gescheiden door water-, groen- en natuurassen die zich als vingers doorheen de stad slingeren. Ze verluchten de stad, geven natuur(ontwikkeling) een plaats en zijn de ecologische buffers van de stad. Ze hebben nood aan een duidelijke begrenzing en een juridische bescherming, om zo het groene en open karakter absoluut te garanderen. Bestaande wijken kunnen tot ecologische stadsdelen worden omgebouwd door centrale delen te verdichten en tussen de stadsdelen groene vingers te realiseren. Ook de bestaande randstedelijke wijken 13
503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533
kunnen binnen de stadsdelenstructuur geïntegreerd worden door centrale delen van die wijken te verdichten en er rond meer groen te creëren. Ook in dorpen kunnen we kiezen voor een combinatie van verdichting met het binnenbrengen van groene vingers die de link met de open ruimte leggen. Verweving van functies als wonen, werken en winkelen, op voorwaarde dat het gaat om functies op maat van de gemeente. Enkel hinderlijke bedrijven worden afgezonderd. Kantoren worden zoveel mogelijk geïntegreerd binnen het woongebied zonder de woonfunctie aan te tasten. Grootschalige kantoren kunnen enkel op strategische plaatsen, bijvoorbeeld in de buurt van stations. Ruimtelijke ontwikkeling rond knooppunten van openbaar vervoer. De lokale overheid kiest voor kernversterking en maakt optimaal gebruik van de bestaande netwerken van openbaar vervoer. Functies die veel volk aantrekken, worden enkel toegelaten in de nabijheid van openbaar vervoer. Harde infrastructuur (zoals snelwegen, viaducten en spoorwegen) die druk bewoonde gebieden doorkruist, wordt naar buitenlands voorbeeld best overbouwd of ingekapseld in een groene buffer. De overbouwingen zorgen er ook voor dat ze geen barrière meer vormen tussen wijken. Ruimte voor groen: de gemeente past een groennorm toe om de aanwezigheid van voldoende bereikbaar en beleefbaar groen te garanderen. Daarbij wordt zowel de aanwezigheid van groen op buurt- en wijkniveau gegarandeerd als die van grotere gebieden (stads(rand)-bossen, natuurgebieden,…) op fietsafstand. Een keuze voor inbreiding, kernversterking en compact wonen biedt net meer ruimte voor kwalitatieve publieke ruimte, buurtgroen en wijkgroen. Daartoe behoort de aanleg van volkstuinen, tuinparken en schooltuinen. Waar publieke ruimte of groen nu schaars is, kan bijkomende ruimte gecreëerd worden (“uitpitting”). In dicht bebouwde wijken waar de groennorm niet wordt bereikt, kunnen groenontwikkelingspercentages in de ruimtelijke uitvoeringsplannen opgenomen worden. Bij de realisatie van een project moet de projectontwikkelaar deze percentages (een vorm van stedenbouwkundige lasten realiseren). Als hij daar niet in slaagt of als de ruimte er niet is kan de gemeente (stad) dan zelf via een groenfonds bijkomend groen realiseren via een gericht grond- en pandenbeleid (bv. onteigenen, opkopen, …) of kan via dit groenfonds projecten ondersteunen voor meer groen in de gemeente (stad). De gemeente kan via specifieke en sectorale groene en blauwe RUP’s de natuur in de gemeente versterken of ruimte geven aan waterbeheer in een rivier- of beekvallei. Het is aan de gemeente om het lokaal ruimtelijk beleid te sturen, niet aan privéontwikkelaars. Daarbij willen we ook de nodige aandacht voor sociale mix en cohesie. (zie hoofdstuk Wonen)
534
Spaarzaam met ruimte
535 536
Ruimte is en blijft schaars. Tegelijkertijd is er veel ongebruikte of onderbenutte ruimte in steden, dorpskernen en op bedrijventerreinen. Om de open ruimte te sparen, willen we de ruimte zo efficiënt mogelijk benutten.
537 538 539 540 541 542 543 544 545 546 547 548 549
Via een belasting op leegstand en/of verwaarlozing van gebouwen en woningen en een belasting op onbebouwde gronden, gelegen in gebieden voor industrie of wonen zorgt de gemeente dat de bestaande percelen efficiënt gebruikt worden en zo weinig mogelijk nieuwe industriezones of woonuitbreidingsgebieden aangesneden worden. Bij voorkeur gaat het om een progressieve heffing, die stijgt in de tijd, naarmate een grond of pand langer ongebruikt blijft. De gemeente voert een actief grond- en pandenbeleid, waarbij leegstaande gebouwen herbestemd worden tot woningen, werkplekken of diensten (b.v. crèches, buurtwinkels,…). Dit kan gebeuren via een rollend fonds, waarbij de opbrengsten van een vorige investering gebruikt worden om een volgende te financieren. In plaats van voortdurend nieuwe open ruimte aan te snijden voor industrieterreinen kiezen voor betere aanwending van de bestaande voorraad, ontwikkeling van brownfields, zuinig ruimtegebruik en een keuze voor bedrijven met hoge toevoegde waarde i.p.v. ruimteverslindende distributie. Een betere aanwending van de bestaande voorraad kan onder andere gebeuren door een eigen grondenbank op te richten en deze 14
550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564 565 566 567 568 569 570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597
mee onder te brengen in een gemeentelijke grondregie. Om op regionaal vlak een overaanbod aan bedrijventerreinen te voorkomen, dient er ook werk gemaakt te worden van een betere coördinatie tussen de gemeenten. Er wordt geïnvesteerd in kernversterking en buurtwinkels in plaats van winkellinten en shoppingcentra aan de rand van steden en gemeenten. Een belangrijke vraag is: welk niveau van voorzieningen op welke plaats? KMO en middenstand op het niveau van de lokale noden krijgen de prioriteit. De bestaande ruimtelijke realiteit helemaal terugdraaien is niet mogelijk. Maar waar er zich kansen aanbieden, kunnen gemeenten wel mee stappen zetten naar ruimtelijk herstel waarbij we planmatig ruimte terugwinnen (boerderijen zonder opvolging, verkrotting, waar mogelijk schrappen van woonuitbreidingsgebieden, uitdovende weekendhuisjes, te herlokaliseren grootschalige bedrijven binnen woongebied waarvan de schaalgrootte vermenging van functies niet mogelijk maakt). Onderbenutte ruimtes in de omgeving van water en natuur kunnen we gebruiken om de noodzakelijke linten en buffergebieden tussen de verschillende lobben/ecologische stadsdelen te creëren. Verder worden die ongebruikte en onderbenutte ruimtes best eerst gebruikt worden om het mogelijk tekort aan groen in de omgeving te keren. Het openbaar maken van groene delen van binnenruimten is daarbij een eerste optie.
Landbouw, natuur en recreatie: meervoudig gebruik van de open ruimte Natuur, landbouw, recreatie staan vaak op gespannen voet met elkaar, terwijl er interessante allianties mogelijk zijn. Het platteland heeft potentieel een belangrijke economische meerwaarde. Het platteland is geen groot Bokrijk, maar we kunnen wel de belevingsruimte van het platteland sterk verhogen door actief te werken aan allianties tussen landbouw, natuur, duurzaam toerisme / (zachte) recreatie met respect voor de draagkracht,… Zo kunnen we ook heel wat economische kansen benutten. Duurzame plattelandsontwikkeling betekent dat we in het landelijke gebied het bestaande culturele erfgoed willen behouden, natuur en landschap bewaren of ontwikkelen, en het sociale, economische en culturele leven versterken
Landbouw heeft de functie om op milieu- en diervriendelijke wijze te zorgen voor de productie van kwaliteitsvol voedsel. Maar landbouw moet ook verder diversifiëren in het kader van plattelandsontwikkeling: energieopwekking, zorgboerderijen, hoevetoerisme, medebeheer van natuurgebieden, toerisme, voedselvoorzieningen: korte ketenverkoop, voedselteams. We willen landbouwers actief laten meewerken aan het behoud, beheer en verbetering van de kwaliteit van het platteland. De gemeente stimuleert landbouwers om in te tekenen op de milieubeheersovereenkomsten met de Vlaamse overheid. In erosiegevoelige gebieden is er nood aan een erosiebestrijdingsbeleid (kleinschalige erosiebestrijdingswerken als erosiepoelen, buffergrachten en kleine bufferbekkens, aangepaste landbouwtechnieken, voorzien van voldoende bos, beplanting of grasland,…). Toerisme kan één van de dragers worden van een aangepaste streekontwikkeling van meer landelijke gebieden en kernen: beheer van bossen, natuur, landschappen, maar ook erfgoed in combinatie met lokale economische ontwikkeling, zoals streekeigen producten en evenementen die aansluiten bij de eigen identiteit van een streek, wandel- en fietspaden, ruiterroutes, sport, recreatief medegebruik, verblijfsrecreatie, horeca. Bij uitbreiding gaat het ook over nieuwe vormen van zorg (geïntegreerde zorgen behandelcentra in een landelijke omgeving voor zorg op maat) en van nieuwe kwalitatieve voedselproductie voor stadsbewoners. (Zie ook hoofdstuk Lokale economie)
15
598
Ruimte voor water
599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635 636 637
Bouwen in overstromingsgebied in combinatie met een klimaatverandering is een gevaarlijke cocktail. Tijd dus voor een volwaardige (bindende) watertoets, meer ruimte voor water, minder verharding. Ruimte geven voor water verhoogt bovendien de leefkwaliteit van de gemeente. De gemeente draait nu dikwijls mee op voor een beleid dat faalt op hogere niveaus. Maar ook op lokaal niveau dient men zich beter voor te bereiden op meer periodes van hevige regenval en op periodes van meer droogte. Tot slot is ook de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (zorgen voor proper water en een goede ecologische toestand) een belangrijke uitdaging voor de lokale besturen. Gemeenten hebben een basisopdracht bij de realisatie van een integraal waterbeleid. Samen met de bekkencomités kunnen zij er voor zorgen dat overstromingen worden vermeden door effectief meer ruimte te geven aan water: rivieren moeten terug meer kunnen meanderen en op zoveel mogelijk plaatsen terug kunnen beschikken over een winterbedding of ruimtes die tijdelijk kunnen overstromen. Waar dat niet meer mogelijk is moeten meer spaarbekkens en waar nodig ook ondergrondse bufferbekkens voorzien worden. De gemeente maakt werk van de verdere uitbouw, modernisering en onderhoud van het gemeentelijk rioleringsstelsel. Maximaal scheiden van regenwater en afvalwater is daarbij de boodschap. Regenwater hoort thuis in grachten, niet in rioolpijpen. Zodat al het water dat niet vuil is, terug de grond in kan. In zones waar gekozen wordt voor individuele waterzuiveringsinstallaties (de zogenaamde IBA’s), gebeuren aankoop en beheer bij voorkeur door de gemeente. De burger betaalt hiervoor een vergoeding (eventueel gedeeltelijk via zijn saneringsbijdrage), de gemeente subsidieert een gedeelte. Voorzien in meer natuurlijke afwatering: grachten en greppels, waarin water traag wordt afgevoerd. Beken en rivieren die vroeger ingebuisd werden, kunnen we terug boven de grond halen. Blauwe aders in de gemeente zijn bovendien een bron van rust, recreatie en natuurontwikkeling. Aanleg van wadi’s in nieuwe wijken of bij de heraanleg van straten (een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren). Een volwaardige watertoets, die echt bepalend is bij het al dan niet verlenen van een bouwvergunning, bij de stedenbouwkundige adviezen of bij de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. De gemeente laat geen bebouwing in overstromingsgebied toe. Subsidiëren van regenwaterputten (die nu al verplicht zijn voor nieuwbouw) en groendaken. Stimuleren van zuinig watergebruik, zowel in eigen gemeentelijke diensten, bij gezinnen als bij bedrijven. Verminderen van de hoeveelheid verharde oppervlakte in de gemeente. Dit kan onder andere via stedenbouwkundige verordeningen of via premies voor particulieren, instellingen, scholen om opritten, wegen, speelplaatsen te ‘ontharden’ of op zijn minst hiervoor materialen te gebruiken, die water doorlaten.
638 639 640 641 642 643 644
Kwaliteit van de publieke ruimte De publieke ruimte kan beter ingevuld worden. Zeker in steden, maar ook in de kernen van het buitengebied, is een grotere kwaliteit van de publieke ruimte noodzakelijk.
Er is nood aan en coherente en geïntegreerd beleid rond publieke ruimte. Dit kan best gestalte worden gegeven door een volwaardige schepen van publieke ruimte. Groen wil meer publieke ruimte creëren, bijvoorbeeld door pleinen die nu louter parkeerplaatsen zijn te recupereren op de auto. Groen pleit voor het publiek houden van de openbare ruimte. We willen ook voldoende publieke voorzieningen (rustpunten, zitbanken, toiletten, postbussen,…). In samenspraak met de seniorenadviesraad wordt een inventarisatie gemaakt van goed toegankelijke (gratis) toiletten. Deze
16
645 646 647 648 649 650 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683
bevinden zich in het publiek domein, openbare gebouwen, horecazaken en winkels. Bewoners en bezoekers weten de toiletten te vinden door een goede bewegwijzering (invulling van gratis toiletten op het stadsplan geeft al een meerwaarde). We willen ook geen “gated communities”. Grote bouwblokken of kantoorcomplexen mogen geen obstakels tussen buurten vormen. Dergelijke bouwblokken willen we doorwandelbaar maken en we willen de publieke functie steeds vrijwaren. Bij (her)aanleg van publieke ruimte wordt rekening gehouden met een set aan kwaliteitscriteria. Kwalitatieve publieke ruimte biedt comfort aan de gebruikers: wandelcomfort, verblijfscomfort, zitplaatsen, zichtkwaliteit, geen geluidsoverlast. Kwalitatieve publieke ruimte is qua schaal aangepast aan de omgeving, is mooi en aangenaam om te verblijven, biedt belevingswaarde . Kwalitatieve publieke ruimte verhoogt de (verkeers)veiligheid en beschermt tegen wisselende weersomstandigheden en vervuiling. Een kwaliteitsvolle invulling van de publieke ruimte vertrekt van de bestaande kwaliteiten en de geschiedenis van de plek (b.v. integratie en versterking van het bestaande groen,…). Kindvriendelijke ruimte is kwaliteitsvolle ruimte. Kindvriendelijkheid is daarom een centraal aandachtspunt bij alle ruimtelijke planningsinstrumenten. Gemeenten werken aan een “speelweefsel”, een netwerk van formele kindvoorzieningen (speelterreinen, speelbossen, jeugdlokalen…), informele kindvoorzieningen (woonstraat, plein, groene ruimte, bibliotheek,…) en verbindingen tussen die voorzieningen. Groen wil straten en pleinen die voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor ouderen, mensen met een rolstoel, slechtzienden,…
Burgers betrekken Participatie is geen vervelend verplicht nummertje. Integendeel, op een goede manier burgers betrekken, zorgt voor een groter draagvlak en betere beslissingen. Het is vaak rond ruimtelijke projecten dat de vraag naar inspraak groot is.
Participatie is niet iets wat aan het einde van een traject opduikt. Integendeel, dat zorgt voor grote ontevredenheid bij alle partijen: burgers hebben het gevoel dat alles al beslist is, en als men (al dan niet gedwongen) toch nog iets verandert, zorgt dat voor grote vertragingen. Door burgers van bij het begin te betrekken, kan men tot betere beslissingen komen en het draagvlak verhogen. Burgers betrekken mag zich niet beperken tot de klassieke instrumenten als hoorzittingen en adviesraden. Door gebruik te maken van andere en nieuwe methodieken (b.v. burgerjury’s, een fototentoonstelling waarbij kinderen kunnen aangeven wat ze in hun buurt wel of niet appreciëren, ) kan men nog heel wat andere ideeën naar voor laten komen en groepen bereiken die men met de klassieke instrumenten niet of nauwelijks bereikt. Via onder andere wijkbudgetten kunnen we nog een stap verder gaan, en komen tot echte “coproductie”: burgers die mee de toekomst van een stukje publieke ruimte in de wijk in handen nemen en hiervoor een budget van de gemeente ter beschikking krijgen.
17
684
Mobiliteit
685 686 687 688 689 690
Leefkwaliteit is een topprioriteit voor Groen Door onder meer de blijvende toename van het gemotoriseerd verkeer staat deze hoe langer hoe meer onder druk. Een en/en-verhaal (zowel kiezen voor automobiliteit, als voor de fiets en het openbaar vervoer) is niet langer geloofwaardig. De ruimte is nu eenmaal beperkt en de draagkracht van inwoners is beperkt. Bovendien maken problemen zoals klimaatverandering en piekolie duidelijk dat we onze mobiliteit op een radicaal andere manier zullen moeten gaan organiseren. Een noodzakelijke transitie die op lokaal niveau in de praktijk moet worden gebracht.
691 692 693 694 695
Duidelijke keuzes zijn dus noodzakelijk. Groen wil de automobiliteit terugdringen en kiest resoluut voor de actieve weggebruikers (voetgangers en fietsers) en het openbaar vervoer om zich te verplaatsen, ongeacht of het gaat over woon-werk, woon-school, woon-winkel, recreatieve of andere verplaatsingen. Het STOP-principe (eerst ruimte creëren voor stappers, dan trappers, vervolgens voor openbaar vervoer en als er nog plaats over is, voor de private wagen) staat centraal in een groen mobiliteitsbeleid.
696 697 698 699 700 701 702
Groen vindt het recht van mensen om zich te verplaatsen fundamenteel. Dit kan door in te zetten op een andere, duurzame mobiliteit die zowel betaalbaar als beschikbaar is voor iedereen. Daarom is het enerzijds belangrijk dat een deel van de huidige autoverplaatsingen verschuiven naar andere modi zoals de fiets en het openbaar vervoer. Anderzijds is het eveneens noodzakelijk om de mobiliteitsvraag in te perken. Een duurzaam mobiliteitsbeleid kan daarom niet los worden gezien van het ruimtelijk beleid. Om afstanden te verkleinen, versnippering tegen te aan, nabijheid en functies te versterken, … is het noodzakelijk dat het mobiliteitsplan en het ruimtelijk structuurplan samen wordt opgemaakt en dat beide plannen elkaar ondersteunen en versterken.
703 704 705 706 707 708 709
Iedereen heeft recht op een veilige verkeersomgeving. Vandaag vallen er nog steeds te veel slachtoffers op onze wegen. Bovendien zijn kinderen en jongeren oververtegenwoordigd in de ongevallenstatistieken. Groen zet in op bereikbare en toegankelijke gemeenten met een lage autodruk, een veilige verkeersomgeving en een inrichting van straten en pleinen op maat van de meest kwetsbare groepen in onze maatschappij, door onder meer autoloze straten en pleinen, trage wegen, toegankelijk groen, speel- en fietsstraten en woonerven. Dergelijke projecten komen tot stand door participatieve processen met bijzondere aandacht voor inspraak van kinderen en jongeren.
710 711 712 713
Op weg naar 100% duurzaam verkeer. Vooruitlopend op de doelstellingen van de Europese Commissie (Witboek) om het gebruik van voertuigen op klassieke brandstoffen in de stad te halveren tegen 2030 en volledig te verbieden tegen 2050, maken steden en gemeenten nu al een planning op om het verkeer op hun grondgebied te vergroenen.
714 715 716
Voorstellen
717
Autoverkeer verminderen
718 719 720
De autodruk in onze steden en gemeenten moet absoluut omlaag. Een Groen gemeentelijk mobiliteitsbeleid streeft dan ook naar (1) minder autokilometers en (2) een lager autobezit. Het is daarbij essentieel om zowel de mobiliteitsvraag te verminderen als om alternatieven voor de wagen te voorzien.
721 722 723
-
Bij het inplanten van nieuwe projecten wordt altijd nagegaan of deze afstanden verkleinen en niet omgekeerd, functies verder uit elkaar trekken. Centrumwonen en inbreiding in de bestaande dorpskern wordt aangemoedigd. Ook bestaande functies moeten versterkt worden en uitgebreid. 18
724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740 741 742 743 744 745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 755 756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Mogelijkheden op dit vlak zijn: de wekelijkse markt heropwaarderen, ondersteuning van middenstand, basisdienstverlening in deelgemeenten garanderen door ze te bundelen. In erg afgelegen gebieden kan een bibliobus of een mobiel administratief kantoor een optie zijn (zie ook hoofdstuk Lokale Economie). Dienstverlening aan huis (bv: de mobiele fietsenmaker, melkronde, warenhuizen die internetbestellingen aan huis leveren, …) en verdeelpunten in de buurt worden aangemoedigd. Inwoners die geen auto bezitten of hun auto delen krijgen een groene mobiliteitskaart. Deze kaart geeft hen recht op korting bij de lokale fietsenmakers, korting bij het huren van een fietsbox, korting bij fietsdeelsystemen of korting op het openbaar vervoer. Verschillende systemen van autodelen zorgen dat autobezit niet langer noodzakelijk is. Cambio werkt goed in stedelijke omgeving. In landelijke gebieden kan autodelen met de buur een (tweede) gezinswagen overbodig maken. De gemeente kan hiertoe bijdragen door dienstwagens ’s avonds en in het weekend als deelwagen in te zetten. Vlot bereikbare parkeerplaatsen worden voorbehouden voor autodeelwagens. De lokale overheid voorziet informatie en brengt geïnteresseerden samen. (voor meer info: www.autopia.be) De lokale overheid maakt, in samenwerking met de bedrijven op haar grondgebied, een bedrijfsvervoerplan op. Dit heeft als doel bedrijven op een duurzame wijze te ontsluiten voor werknemers, bezoekers en klanten. Maatregelen die uit dit plan naar voor komen zijn enerzijds gericht naar de bedrijven en anderzijds naar de lokale overheid. Via park&ride parkings worden bezoekers aan de rand opgevangen en aangemoedigd om met het openbaar vervoer naar het centrum te rijden. De autocapaciteit van de invalswegen wordt daarom verminderd. Sluipverkeer wordt ontmoedigd door een goede categorisering van de wegen en een consequente inrichting afgestemd op de functie van de weg (verbindingsweg, ontsluitingsweg of erftoegangsweg). Circulatieplannen en tonnagebeperkingen kunnen ingezet worden om hardnekkig sluipverkeer tegen te gaan. Vrachtverkeer wordt uit woonstraten geweerd d.m.v. een tonnagebeperking. In steden kan een distributiecentrum aan de rand voorkomen dat grote vrachtwagens zich door het centrum moeten wringen. Goederen op bestemming gebracht via kleinere (elektrische)bestelwagens. Lawaai en vervuiling veroorzaakt door verkeer wordt actief tegengegaan, ook door snelheidsbepalingen en infrastructuurmaatregelen (b.v. intunneling van wegen). Zo nodig worden milieuzones ingesteld, waar vervuilende voertuigen niet toegelaten worden om de leefbaarheid van de gemeente te garanderen. De gemeente stimuleert het gebruik van zero emissie wagens en scooters en bouwt de infrastructuur die daarvoor nodig is mee uit. Alle lokale ontsluitings- en woonstraten worden ingericht als zone 30. Doorgaand verkeer wordt ontmoedigd door asverschuivingen en/of enkelrichtingsverkeer in te voeren of onmogelijk gemaakt door het plaatsen van paaltjes. Binnen de zone 30 worden waar mogelijk woonstraten omgevormd tot woonerf of fietsstraat. Auto’s worden er getolereerd maar alleen als ze stapvoets rijden. Fietsers, voetgangers en spelende kinderen zijn er de norm. Een fijnmazig trage wegennetwerk vormt een alternatief wegennet voor de actieve weggebruikers. Deze zorgen voor korte en veilige verbindingen. Fietsdoorsteken zorgen ervoor dat voor korte afstanden de fiets het snelste vervoermiddel is. Bij opwaardering en herstel van dergelijke wegen is er aandacht voor de toegankelijkheid van rolstoelgebruikers en slechtzienden. Gemeenten moeten zich verzeten tegen het afsluiten van overwegen door INFRABEL, omdat hierdoor de trage wegen afgesneden worden en hun rol als verkeersveilig alternatief verliezen. Door deze maatregel, die INFRABEL presenteert als een maatregel om de veiligheid te verhogen, worden vele gebruikers het drukke autoverkeer ingejaagd, en net dat is gevaarlijk. Het opwaarderen van veldwegen moeten we vertalen als een actief handhavingsbeleid tegen wie de wegen afsluit, in beslag neemt, toe-eigent,... En een actief beleid om ze te openen, te bewegwijzeren, 19
774 775 776
op te nemen in een netwerk. We moeten er naar streven om het patrimonium aan trage wegen of veldwegen te versterken in plaats van af te bouwen, door het heropenen van bestaande en het aanleggen van nieuwe paden.
777 778 779 780 781
Inzetten op verkeersveiligheid is cruciaal om meer mensen op de fiets te krijgen en meer kinderen van de achterbank te halen. De negatieve spiraal (er zijn teveel wagens dus is het onveilig dus ik vervoer mijn kinderen ook met de wagen) moet worden omgebogen naar minder wagens, grotere veiligheid, meer fietsers en voetgangers. Speciale aandacht voor de meest kwetsbare verkeersdeelnemers is noodzakelijk. Kinderen, mensen met een beperking en ouderen zijn de norm.
782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802 803 804
-
-
-
-
-
-
De lokale overheid maakt een schoolvervoerplan voor alle scholen op haar grondgebied. Een dergelijk plan stippelt veilige routes uit, bevat acties die de school kan nemen om verkeersveiligheid te verhogen en geeft de gemeente een overzicht van de belangrijkste knelpunten die moeten worden aangepakt. Een maandelijks overleg verkeersveiligheid tussen de overheid, politie en alle scholen zorgt dat problemen snel worden aangepakt. Schoolomgevingen worden maximaal autoluw ingericht. Parkeren en Kiss & Ride wordt op een zekere afstand van de schoolpoort georganiseerd. Kinderen kunnen via binnenwegen of brede voetpaden veilig naar school wandelen. Fiets- en voetpools zorgen dat kinderen veilig in groep naar school/sportclub/muziekschool/… kunnen wandelen of fietsen. De drukste wegen krijgen veilige en comfortabele fietspaden, de gevaarlijkste kruispunten worden heringericht en voor de drukste wegen worden fietstunnels of –bruggen voorzien. Hierbij wordt maximaal gebruik gemaakt van subsidies en instrumenten die hogere overheden aanbieden (fietsfonds, modules van het Vlaamse mobiliteitsconvenant, …). Bij herinrichting van wegen wordt gestreefd naar een coherent wegbeeld dat resulteert in aangepast gedrag. Een zone 30 is bijvoorbeeld herkenbaar door het smalle wegprofiel en asverschuivingen die zorgen voor een snelheidsremmend effect. Landelijke wegen die als sluipweg worden gebruikt kunnen door een eenvoudige ingreep als een tractorsluis of een neerklapbaar paaltje waar enkel landbouwers een sleutel voor hebben, een veilige fietsweg worden. De gemeente zet in op controle en handhaving en stuurt ook politieagenten per fiets de straat op (zie verder bij handhaving).
805
Voetganger eerst
806 807 808 809 810
Elke burger die zijn woning verlaat, van zijn fiets, de bus of uit zijn auto stapt, is een voetganger en maakt op die manier gebruik van de publieke ruimte. De staat van de voetpaden en de ruimte die voetgangers krijgen toebedeeld is iets waar elke burger mee te maken krijgt. Het gebruik van de publieke ruimte hangt ook af van de kansen die ze gebruikers biedt om zich op een autonome manier te verplaatsen. Dit is essentieel voor kinderen en mensen die minder mobiel zijn.
811 812 813 814 815 816 817 818
-
-
De lokale overheid investeert in autoloze straten en pleinen en zorgt voor obstakelvrije en comfortabele loopzones. Voetpaden moeten daartoe minimaal de wettelijke minimumbreedte krijgen en obstakelvrij zijn en toegankelijk voor personen met een verminderde mobiliteit (b.v. rolstoel, rollator). In het centrum worden voetgangersdoorsteken hersteld of gecreëerd (zie ook trage wegennetwerk). Alle ingrepen in de publieke ruimte worden getoetst aan het STOP-principe en getest op hun kindvriendelijkheid. Instrumenten als KISS (Kids Street Scan) en de STOP-toets kunnen hiervoor worden ingezet.
20
819 820 821 822 823 824 825
-
Verkeerslichten worden voorzien van een rateltikker (voor blinden en slechtzienden). Ook in zone 30 worden oversteekplaatsen in gericht die herkenbaar zijn voor blindengeleidehonden. Brede oversteekplaatsen dienen voorzien te worden van een middenberm (als vluchtheuvel voor ouderen die niet in één keer kunnen oversteken). Een speelweefsel brengt zowel de formele als informele speelplekken van kinderen en jongeren in kaart en zorgt voor routes waarmee kinderen zich onafhankelijk van de ene plek naar de andere kunnen verplaatsen.
826
De fiets is de snelste
827 828 829 830
67% van de verplaatsingen tussen 1 en 5 km gebeuren in Vlaanderen als autobestuurder of als autopassagier (verplaatsingsonderzoek IMOB). Het merendeel van deze verplaatsingen zouden perfect met de fiets kunnen worden afgelegd. De fiets heeft dus een enorm groeipotentieel. Om dit aan te boren investeert de lokale overheid meer in comfort en veiligheid van fietsers.
831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862 863 864
-
-
-
De fiets wordt de kampioen van de korte verplaatsingen. De gemeente zorgt ervoor dat fietsverbindingen steeds de snelste en kortste route bieden ten opzichte van andere modi. Functionele fietsroutenetwerken en velostrades zorgen voor snelle en veilige verbindingen tussen de kernen. Speciale aandacht gaat naar beveiligde oversteken aan drukke wegen. In straten waar de snelheid van het autoverkeer hoger ligt dan 30km/u komen veilige en kwalitatieve fietspaden, ingericht conform de richtlijnen van het Vlaamse Vademecum fietsvoorzieningen. Een fietsenstallingenplan zorgt dat fietsers overal in de gemeente hun fiets op een comfortabele en veilige manier kunnen stallen. In dit plan wordt eveneens rekening gehouden met nieuwe fietssoorten zoals bakfietsen, fietsen met fietskarren, elektrische fietsen, … Fietsenstallingen komen er in woonwijken, bij winkelcentra, op carpoollocaties en bij administratieve diensten en zijn op druk bezochte plekken overdekt. Het voorzien van fietsstandplaatsen in het gebouw, gemakkelijk bereikbare overdekte fietsenstallingen of fietsboxen geldt als voorwaarde voor bouwvergunningen van appartementen en andere grote complexen. (Inspiratie: Mobiel21). Bij verkavelingen worden fietsstalplaatsen dichter bij de woning voorzien dan de stalplaats voor de wagen, om zo fietsverkeer voor korte afstanden te stimuleren. De gemeente promoot het gebruik van bakfietsen door het geven van premies bij aankoop of het ondersteunen van een bakfietsdeelsysteem. Voor langere verplaatsingen, of bij grote reliëfverschillen, kan de elektrische fiets een alternatief zijn. De gemeente kan maatregelen nemen (oplaadpunten voorzien, uitleendienst, …) om dit te stimuleren. De gemeente voert een anti-fietsdiefstalbeleid met fietsgraveeracties, actieve controle, handhaving en opsporing. Met buurgemeenten kan samengewerkt worden door het opzetten van een gemeenschappelijke database van gestolen fietsen. Een gemeentelijke fietsroutekaart brengt alle functionele en toeristische fietswegen in kaart, maakt een overzicht van alle knelpunten en is ook online beschikbaar. Fietsroutes worden met een functionele bewegwijzering aangeduid.
Openbaar vervoer Bij een goed openbaarvervoernetwerk vormt het spoorvervoer de ruggengraat van het openbaarvervoersnet, waarop een aanbod van trams, bussen en belbussen aantakken. De Lijn is een belangrijke actor bij het uitwerken van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid en dient dus intensief te worden betrokken bij de opmaak van het gemeentelijk mobiliteitsplan. Het gebruik van het openbaar vervoer is ook in belangrijke mate afhankelijk van een comfortabel en snel voor- en natransport. Een goede ontsluiting van haltes met andere vervoermiddelen is daarom essentieel. -
Auto’s worden opgevangen in park&ride parkings aan de rand van de stad. Vanaf daar krijgt het openbaar vervoer voorrang via aparte beddingen en verkeerslichtenbeïnvloeding. 21
865 866 867 868 869 870 871 872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912
-
-
-
-
-
-
-
De gemeente lobbiet voor de (her)opwaardering van lokale spoorlijnen en het gemeentelijk bus (en tram)aanbod en zet in op light-rail. Door samen te werken en afspraken te maken met buurgemeenten kan er meer gewicht in de schaal geworpen worden. De typisch Vlaamse verlinte steenwegen kunnen op die manier omgebouwd worden tot duurzame mobiliteitsassen. Uitgaan moet veilig kunnen door een voldoende aanbod van laatavond- en nachtelijk openbaar vervoer, eventueel met specifieke pendeldiensten die de gemeente samen met buurgemeenten organiseert. De gemeente zet in op comfortabele, toegankelijke en voldoende haltevoorzieningen, een vlotte doorstroming voor het openbaar vervoer en aantrekkelijke tarieven door een gemeentelijke tussenkomst op de abonnementen (derdebetalerssysteem). Knooppunten van openbaar vervoer zoals hoofdhaltes of treinstations worden versterkt door voorzieningen zoals fietspunten met fietshersteldienst en blue-bikes en eventueel elektrische fietsen met oplaadpunten. In steden kan een fietsverhuursysteem zoals Villo en Velo geïmplementeerd worden Bij geconcentreerde maar afgelegen werkgelegenheid kan het inleggen van een bedrijfsbus een optie zijn. De kosten hiervan kunnen gedragen worden door zowel De Lijn, de gemeente als de betrokken bedrijven. Wanneer het openbaar vervoer geen alternatief is, zorgt de Minder Mobielen Centrale (MMC) er voor dat mensen met een beperking, bejaarden of mensen in een sociale noodsituatie de belangrijkste verplaatsingen kunnen maken (familie bezoeken, dokter, boodschappen doen). MMC’s werken met vrijwillige chauffeurs en telefonische permanentiedienst die voor de coördinatie zorgt. Gemeenten hebben nood aan een fijnmaziger netwerk, net zoals steden een metro hebben, om het openbaar vervoer tussen kernen en wijken te versterken. Dit kan door kleinschalige middelen in te zetten, naar het voorbeeld van de mindermobielencentrales, maar dan geschikt voor iedereen. Dit kan eventueel in samenspel met private taxibedrijven of als overheidsinitiatief. Ook de sociale economie kan hier een rol in spelen. Uiteraard is samenwerking met naburige gemeenten een meerwaarde, zolang de focus ligt op kleinschalig en fijnmazig.
Ruimtelijke kwaliteit gaat voor De inrichting van de publieke ruimte bepaalt op welke manier inwoners hun wijk, buurt, het centrum beleven. Straten en pleinen zijn plaatsen waar mensen elkaar ontmoeten, zich ontspannen, winkelen, waar kinderen spelen. Door de druk van de auto op deze ruimte komen deze andere functies in het gedrang. Wanneer de openbare ruimte aangenaam en veilig is ingericht zullen meer mensen er gebruik van maken. Investeren in kwaliteitsvolle ruimte is investeren in het levendig karakter van dorp of gemeente, zorgt voor sociale cohesie en brengt ook op voor lokale middenstand en horeca. -
-
-
Bij herinrichting van centrum en pleinen wordt gekozen voor een hoge verblijfskwaliteit. Dit betekent: autovrije straten, ruime en toegankelijke voetpaden, bankjes, terrassen en groen. Bij alle ontwerpen wordt het ‘design for all’-principe toegepast: vooraf wordt nagegaan hoe een gebouw of een publieke ruimte zowel esthetisch als functioneel kan zijn voor een zo groot mogelijke groep van gebruikers. De gemeente voert een sturend parkeerbeleid. Ze bepaalt heel nauwgezet het aanbod in functie van het beheersen van het autogebruik. Ze kan sturen met parkeertarieven of aantal plaatsen. Een integraal parkeerbeleid zorgt dat parkeerruimte in het centrum zo optimaal mogelijk wordt benut (bv: winkelparking kan ’s nachts gebruikt worden voor bewonersparkeren) en richt zich in eerste instantie naar bewoners. Bezoekers worden doorverwezen naar randparkings. Ook andere creatieve manieren van gedeeld ruimtegebruik kunnen worden toegepast. Zo kan een bedrijfsparking in het weekend dienst doen als basketpleintje. Betalend parkeren in het centrum stimuleert chauffeurs om hun auto aan de rand achter te laten. Wijkbewoners moeten kunnen beslissen om hun straat meerdere malen per jaar autovrij te maken (speelstraten, buurtfeesten, rommelmarkt, …) 22
913 914 915 916 917 918 919 920 921 922 923 924 925 926 927 928 929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951
Handhaving en onderhoud van wegen Handhaving van de verkeerswetgeving en een goed onderhoud van de publieke ruimte zijn het sluitstuk van een goed mobiliteitsbeleid. Afspraken hierover worden mee opgenomen in het bestuursakkoord om te vermijden dat ze achteraf dode letter worden. -
-
De gemeente investeert in een online meldpunt voor infrastructuurknelpunten en zorgt voor een vlotte opvolging van de klachten. De politie maakt een prioriteit van snelheidscontroles, foutparkeren en fietsdiefstallen. Drastische maatregelen zoals het plaatsen van wielklemmen en het wegslepen van wagens kunnen daarvoor ingezet worden. Niet enkel de autowegen, maar ook de fiets- en voetpaden regelmatig geveegd worden en bij winters weer sneeuwvrij worden gehouden.
Gemeente geeft het goede voorbeeld: Een geloofwaardig duurzaam mobiliteitsbeleid staat of valt met de eigen praktijk. De gemeente werkt daarom een gemeentelijk vervoersplan uit dat maatregelen bevat om de woon-werk- en dienstverplaatsingen van haar werknemers te verduurzamen, haar vloot dienstwagens te vergroenen en af te bouwen en de gemeentelijke diensten toegankelijk te maken voor fietsers en voetgangers. -
-
-
-
Bij wegenwerken toont de gemeente hoe het moet: de burgers worden uitgebreid geïnformeerd over de verschillende fases van de werken, er is altijd een alternatief voor het onderbroken voetpad of fietspad en wanneer er overgestoken moet worden is er een oversteekplaats voorzien. De bus- of tramhalte is altijd goed bereikbaar en indien nodig zijn de inwoners geïnformeerd over de vervanghalte. Bij grote infrastructuurwerken heeft de gemeente ook aandacht voor de lokale handelaars. Ze informeert hen actief en op tijd over werken, respecteert de vooropgestelde timing en gaat actief mee op zoek naar een tijdelijk onderkomen voor bepaalde handelszaken. Men vermijdt aankondigingen over grote ingrepen alvorens de beleidsbeslissing genomen en het budget voorzien is. Zo zorgt men voor minder onzekerheid bij de handelaars en schrikt men potentiële investeerders niet af. Voor dienstverplaatsingen staan er dienstfietsen ter beschikking en bij aankoop van nieuwe dienstwagens speelt de ecoscore een doorslaggevende rol bij de keuze. Dienstwagens kunnen ’s avonds en in het weekend ingezet worden als deelauto voor de inwoners. Hierdoor kunnen inwoners hun auto verkopen en toch mobiel blijven. De gemeente stimuleert haar werknemers om zich duurzaam van en naar het werk te verplaatsen. Hiertoe voorziet zij goede fietsenstallingen, een kleedkamer en douche, fietsvergoeding, de mogelijkheid om thuis te werken… De gemeentelijke diensten en bibliotheek zijn niet enkel gelokaliseerd in het centrum, maar hebben een (minstens deeltijdse of mobiele) afdeling in alle deelgemeenten. Nieuwe inwoners worden verwelkomd met een ‘groen mobiliteitspakket’ met informatie over milieuvriendelijke verplaatsingsmogelijkheden in de gemeente en stimuli voor het gebruik van duurzame vervoerwijzen. Ook het schepencollege is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie.
23
952
Energie
953 954 955 956 957 958 959
In Vlaanderen is meer dan 80% van de uitgestoten broeikasgassen het direct gevolg van energiegebruik. Bovendien ondermijnen snel stijgende energieprijzen ook steeds meer onze concurrentiekracht. Efficiënt energiegebruik en een omschakeling naar hernieuwbare energie zijn dan ook de belangrijkste pilaren van elk duurzaam energiebeleid en zijn aldus een noodzakelijk voorwaarde voor een duurzame economie. Er is ook heel wat ruimte voor verbetering: qua isolatie scoren Belgische gebouwen zowat het slechtst van de hele EU. Belgische gezinnen verbruiken gemiddeld 94% meer energie dan Nederlandse. Ook qua productie van hernieuwbare energie bengelen we nog helemaal achteraan het Europese peloton.
960 961 962 963 964
Stijgende energieprijzen eisen naast een economische ook een belangrijke sociale tol. Energietoegankelijkheid is een basisrecht dat steeds meer mensen wordt ontzegd. Sociaal zwakkeren kreunen onder stijgende energiefacturen terwijl toekomstige generaties hun energievoorraden gevaarlijk zien slinken. Het lokale niveau kan een sleutelrol spelen in de aanpak van deze problematiek door haar energiebeleid op te bouwen rond vier belangrijke pijlers :
965 966 967 968 969 970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983
• Drukken van energieverbruik. Zowat alle toekomstgerichte studies rond energie tonen aan dat investeringen
984 985 986
Als internationaal onvoldoende bindende akkoorden bereikt worden en als de steun voor energiebesparing of voor hernieuwbare energie op Vlaams en op federaal niveau wordt afgebouwd, dienen de lokale besturen hun verantwoordelijkheid te nemen om de transitie naar duurzame energie toch mogelijk te maken.
rond het verhogen van energie-efficiëntie een erg hoog rendement halen, met terugverdientijden soms tot onder de vijf jaar. Er is ook nog heel wat ruimte voor verbetering (zie hoger: vergelijking met Nederland).
• Een proactief beleid voeren rond hernieuwbare energie. Wie niet langer energie moet importeren, heeft een belangrijk strategisch voordeel in een economie met stijgende grondstoffenprijzen en politieke onrust in brandstoffenexporterende landen.
• Lokale afvalstromen recycleren en valoriseren. Afvalstoffen en reststromen gebruiken voor energieopwekking en grondstoffenrecyclage is niet alleen een besparing voor de gemeentebegroting, maar het versterkt ook de lokale economie.
• Een actief prijsbeleid en gerichte sociale ondersteuning maken een wereld van verschil voor sociaal kwetsbare groepen in tijden van immer stijgende energiefacturen. Groene gemeenten zijn voorlopers in de onvermijdelijke energierevolutie. Op termijn willen we evolueren naar een volledige klimaatneutraalheid van al onze gemeenten. In opvolging van de oproep van de Organisatie voor Duurzame Energie (ODE) in Vlaanderen om onze energie tegen 2050 voor 100% hernieuwbaar te maken, dringen onze groene raadsleden er op aan dat hun gemeente deze doelstelling overneemt, daartoe een lange termijn planning opmaakt en tegelijk de komende zes jaar ook al de nodige stappen zet.
987 988
Concrete Voorstellen
989
Planning van het energiebeleid
990 991 992
•Lokale overheden hebben beperkte middelen voor hun energiebeleid. Om de doelmatigheid van die middelen te optimaliseren is het belangrijk dat ze in de eerste plaats middelen inzetten voor het afremmen van vermijdbaar verbruik van energie, water en grondstoffen. In de tweede plaats zet men in op het
24
993 994 995 996 997
ontwikkelen en gebruiken van duurzame materiaalstromen (bij voorbeeld GFT vergisten voor energieopwekking en omvorming tot hoogwaardig compost). Finaal ondersteunt men ook ontwikkelingen rond hernieuwbare energie. Ondanks deze volgorde blijft het belangrijk elk van deze elementen te ondersteunen: als we het groeiende belang van hernieuwbare energie en het verduurzamen van materiaalstromen in het achterhoofd houden, is het belangrijk die sectoren niet op droog zaad te zetten.
998 999 1000 1001 1002
•Subsidiëring moet technologie per technologie bekeken worden, rekening houdend met de
1003 1004 1005 1006
•Alle acties om de EU2020-doelstellingen te realiseren, worden gebundeld in een lokaal Klimaatplan. Dit
1007 1008 1009 1010 1011 1012 1013 1014
•De gemeente geeft waar nodig bijkomende steun voor het energiezuinig maken van woningen, voor de bouw
steunmaatregelen van de hogere overheden, marktevoluties en technologische vooruitgang. Als bv. de subsidies voor zonnepanelen op Vlaams niveau erg hoog zijn, is het logisch om de gemeentelijke subsidies voor zonnepanelen terug te schroeven. Om in één beweging ook de steun aan zonneboilers te schrappen, is echter een stap te ver. actieplan wordt het instrument om de inspanningen van de lokale overheid te evalueren. Jaarlijks wordt aan de bevolking gerapporteerd over de vooruitgang. Er wordt bij het opstellen van dit Klimaatplan ook een aansluiting bij het Burgemeestersconvenant overwogen. van nul-energie-woningen én voor de productie van groene stroom en van groene warmte. De gemeente zet zich samen met de distributienetbeheerders en de bedrijven op haar grondgebied in voor de realisatie van een slim stroomnet (smart grid) voor groene elektriciteit in de gemeente én voor de aanleg van collectieve warmtenetten die restwarmte van bedrijven, warmte van WKK’s en van geothermische centrales maximaal herwinnen en verdelen. In een volgende fase kunnen gemeenten in hun stedenbouwkundige verordeningen uitdrukkelijk voorwaarden opleggen aan nieuwe woningen en gebouwen i.v.m. het energiepeil en de productie van groene stroom en warmte.
1015 1016
Energiebesparing
1017 1018 1019
...bij de overheid De overheid mag nog zoveel plannen en informeren als ze wil, het krachtigste instrument om een verandering op gang te brengen, blijft nog steeds om zelf het goede voorbeeld te geven.
1020 1021 1022 1023
•Er wordt naar gestreefd om ten laatste tegen 2015 alle eigen nieuwbouwprojecten van de gemeente passief
1024 1025 1026
•Wanneer in gebouwen installaties vervangen moeten worden of renovaties dienen uitgevoerd te worden
1027 1028 1029
•Voor het eigen verbruik schakelt de gemeente volledig over op groene stroom. Voor het inschatten van wat
1030 1031 1032 1033
•De gemeente volgt haar energieverbruik nauwkeurig op door middel van een energieboekhouding. De
1034 1035 1036
•Openbare verlichting kan energiezuiniger door een goede inplanting en afstelling van de verlichting, een
uit te voeren. Vanaf 2013 wordt voor alle nieuwbouwprojecten van de gemeente een passief haalbaarheidsstudie uitgevoerd in de ontwerpfase om de gemeente een duidelijk inzicht te geven in de kosten en de baten. kiest de gemeente resoluut voor de best beschikbare technieken. Nu kiezen voor halve oplossingen is besparing laten liggen en toekomstige problemen creëren ‘groene’ stroom is, is de categorisering door Greenpeace een handige leidraad. Voorkeur gaat uit naar ter plaatse geproduceerde groene energie. gemeente stippelt een traject uit om de energieprestaties van haar gebouwen te verbeteren. Via energieaudits gaat zij na hoe ze energie kan besparen zonder comfortverlies. Als de gemeente hiervoor zelf niet de expertise in huis heeft, zijn er heel wat private organisaties die hier bij kunnen helpen. goede oriëntatie van de lichtbundel en efficiënte armaturen met energiezuinige lampen. De lokale overheid kan, in samenwerking met de lokale bevolking en verenigingen, ook effectiever omgaan met klemtoon-, 25
1037 1038
monumenten- en feestverlichting en niet-noodzakelijke verlichting zoals reclameverlichting. Ze kan ook de verlichting van bedrijven- en sportterreinen een gedeelte van de nacht doven.
1039 1040 1041 1042 1043 1044
•Indien de gemeente de diepgaande renovatiestudies en uitvoering operationeel (en financieel) niet kan
1045 1046 1047
•De gemeente geeft ook financiële steun voor energiebesparingswerken aan scholen als dit gekoppeld wordt
1048 1049
•Bij de aanbesteding van openbare gebouwen wordt niet enkel de kostprijs, maar ook de levensduur en de
1050
... bij burgers en bedrijven
1051 1052 1053 1054
•De gemeente ontwikkelt een educatief aanbod voor bouwheren, architecten, installateurs, ... in
1055 1056 1057 1058
•De gemeente biedt informatie op maat aan via één centraal loket, dat ook online raadpleegbaar is. Bij
1059 1060 1061
•Een eigen voorbeeldwoning creëren is een schitterend idee voor de gemeente en/of de sociale
1062 1063 1064
•De gemeente organiseert energiewandelingen (1 of 2 keer per jaar). Inwoners die al energiezuinige
1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071
•Energiebesparing onder de vorm van laag-energie en passief woningen moeten in het bijzonder ingang vinden
1072 1073
•De gemeente ontwikkelt (of neemt ook deel aan) enthousiasmerende projecten zoals de ‘Klimaatwijken’, die
1074
... bij wijkvernieuwing en renovatie
1075 1076 1077 1078
•De gemeente subsidieert ‘energie-audits’ voor bestaande woningen en energiedoorlichtingen voor
1079 1080
•De gemeente promoot energiezuinige wijken, sociaal en ecologisch wonen met wijkverwarmingssystemen,
dragen kan ze opteren om samen te werken met een ESCO (Energy Service Company). Deze derde partij voert de studie en renovatie uit en draagt dit financieel in ruil voor de energiewinsten gedurende een vooraf vastgelegde periode. Na afloop van deze periode zijn de energiewinsten voor de gemeente. Fedesco levert deze diensten voor federale overheidsgebouwen en geeft aan gemeenten opleidingen op het gebied van financiering van energierenovaties en het opstellen van investeringsplannen. aan een sensibilisering bij de leerlingen. Gemeentescholen die de energiefactuur omlaag krijgen, mogen de opbrengst daarvan houden en besteden aan eigen projecten. energiekost bij normaal functioneren van het gebouw als doorslaggevend criterium gehanteerd.
samenwerking met de provincie of intercommunales. Milieuorganisaties of adviesbureaus zijn hierbij uitstekende partners. Ze organiseert ook regelmatig een uitgebreide informatiecampagne voor een breed publiek rond duurzame en betaalbare oplossingen voor energiezuinig wonen en bouwen. voorkeur wordt een uniek woon-, water, en energieloket opgericht. Mensen en verenigingen kunnen er terecht voor kosteloos eerstelijns energieadvies bij renovatie- en nieuwbouwprojecten, energie-audits, goedkope leningen voor energiebesparingsinvesteringen,... huisvestingmaatschappij. Dit gebouw kan de gemeente gebruiken als laagdrempelig, multifunctioneel informatiehuis dat ondermeer het uniek woon-, water- en energieloket herbergt. maatregelen namen (welke dan ook) laten hun woning bezoeken door hun medeburgers en geven uitleg over de voor- en nadelen van hun ingrepen. in de sociale huisvesting. Nog te vaak zijn het bij uitstek de woningen van de financieel zwaksten die maar net aan de energienorm voldoen, terwijl voor mensen met een laag inkomen energie net een groter deel van de maandelijkse kosten uitmaakt. Elke gemeente ontwikkelt een klimaatscore die het gemiddelde gas en elektriciteitsverbruik per inwoner (en liefst ook per gezinssamenstelling) weergeeft. Op deze wijze kunnen inwoners en gezinnen hun energieverbruik vergelijken met het gemiddelde en kunnen de beleidsverantwoordelijken “hun duurzaam energiebeleid” evalueren en waar nodig bijsturen. een draagvlak creëren voor energiebesparing.
(ver)nieuwbouw. ). Laag-energie renovatiemaatregelen worden in het kader van deze energie-audits aangemoedigd en informatie omtrent passiefrenovaties wordt verstrekt. Hierbij wordt de aandacht gevestigd op de meerwaarde van een globaal renovatieplan. met kleine warmtekrachtkoppelingssystemen en met zonne-installaties. Ze maakt ook ruimte voor 26
1081 1082
participaties in windenergie. Deze integrale gemeentelijke energieaanpak is nodig om laagenergiewoningen te promoten.
1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090
•De stad / gemeente introduceert de procesaanpak van bouwblokrenovatie: Ze duidt een procesbegeleider
1091 1092 1093
•De gemeente kan ook creatief gebruik maken van instrumenten zoals lokale reglementen en
1094 1095 1096 1097 1098 1099
•Een gemeente kan premies uitreiken voor energiebesparende ingrepen bij renovatie, zodat ook renovatie
1100 1101 1102
•Een iets radicalere maatregel, naar Scandinavisch model, is het opstellen van een stedenbouwkundige
1103 1104 1105 1106
•Bij aanvang van de legislatuur wordt de bouw van lage-energie gebouwen als standaard beschouwd. De
1107 1108
•Bij de aanbesteding van openbare gebouwen wordt niet enkel de kostprijs, maar ook de levensduur en de
1109 1110 1111
•De gemeente zet ook in op het verduurzamen van de bedrijventerreinen die op haar grondgebied liggen. Ze
1112 1113
•Op basis van de pilootprojecten wordt in de loop van de legislatuur nagegaan vanaf wanneer een
1114 1115 1116 1117 1118 1119
Decentrale, lokale energieproductie Jammer genoeg bestaat er geen eenduidig recept voor het optimaal ontwikkelen van decentrale, hernieuwbare energieproductie. Elke gemeente heeft verschillende voor- en nadelen op vlak van duurzaam energiebeleid. Sommige gemeenten hebben veel wind, andere hebben veel te verwerken biomassa, nog weer andere zijn ideaal gelegen voor geothermische projecten. Een verstandig beleid rond duurzame energie speelt dus gepast in op lokale sterktes.
1120
Aanbodbeleid
1121
... op gemeentelijk niveau
1122
•De gemeente plant zonnedaken op de eigen gebouwen.
aan (eigen personeel of een opdrachthouder) die de eigenaars en huurders van een bouwblok samenbrengt om hen te ondersteunen bij het organiseren van energiezuinige renovaties. Dit kan inhouden dat: eigenaars en gebruikers warm worden gemaakt te investeren in het verbeteren van de energieprestaties van hun eigendom/huurwoning, dat via een programma van subsidies (federaal+gewestelijk+gemeentelijk) deze investeringen financieel ondersteund worden, dat gezamenlijk aanbestedingen ondersteund worden, dat ideeën uitgewisseld kunnen worden, dat evt. gemeenschappelijke energievoorzieningen kunnen opgezet worden… M.a.w. een procesmatige en planmatige aanpak van de renovatie van bouwblokken. stedenbouwkundige voorschriften (verkavelingsverordeningen, criteria bij het bouwen en wonen, verbod op elektrische verwarming bij nieuwbouw en verbouwingen,...) om duurzaam bouwen te stimuleren. een duurzaam karakter krijgt (doorgedreven isolatie is de basis, zowel voor muren, dak, vloeren als ramen). Bij nieuwbouw kan een premie gegeven worden voor de installatie van superperformant dubbelglas, driedubbelglas in passiefschrijnwerk, doorgedreven isolatie (K30- tot K15-norm), ventilatietechnieken, efficiënte verwarmingstechnieken of het gebruik van zonne-energie. Deze premie vervangt dan de huidige losse zonneboilersubsidie die in sommige gemeenten bestaat. verordening die een maximumvermogen vastlegt voor nieuwe aansluitingen. Dat geeft een erg directe aanzet tot efficiëntere energiehuishoudens. gemeente stimuleert actief de bouw van passiefhuizen, nul-energiewonigen of passief-plus-huizen (huizen die een stroomoverschot leveren aan het net) als ook de bouw van passiefkantoren met koeling via natuurlijke ventilatie, passieve zonne-energie, … energiekost bij normaal functioneren van het gebouw als doorslaggevend criterium gehanteerd. ondersteunt daarom projecten rond het verhogen materiaalkringlopen en het aanleveren van groene stroom.
van
energie-efficiëntie,
het
sluiten
van
verschuiving richting passiefbouw als standaard mogelijk is en wordt dit doorgevoerd.
27
1123 1124 1125 1126 1127 1128
•De gemeente onderzoekt (al dan niet samen met andere gemeenten) hoe ze best haar afvalstromen kan
1129 1130 1131
•De gemeente moedigt investeringen aan in (kleinschalige) decentrale energieopwekking. Als ze dit niet doet
1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139
•Er wordt proactief ingezet op windenergie. Nu beperkt de gemeente zich nog al te vaak tot het beoordelen
1140 1141 1142 1143 1144
•Vanaf er besloten wordt op zoek te gaan naar investeerders is het ook aangewezen om de eigen bevolking
1145 1146 1147
•Om het lokaal draagvlak te versterken en investeringen met sociaal oogmerk te ondersteunen, is het logisch
1148 1149 1150 1151 1152
•Elke gemeente is uniek. Soms doen er zich opportuniteiten voor op vlak van hernieuwbare energie, die uniek
1153
...bij burgers en bedrijven
1154 1155 1156 1157
•Naast doorgedreven isolatie, bieden ook systemen van wijkverwarming, op basis van kleinschalige WKK-
1158
recycleren en valoriseren. Zo kan biomassa afkomstig uit GFT-ophalingen, landbouwoverschotten en landschapsonderhoud vergist worden voor energieopwekking en omgevormd tot hoogwaardig compost. Er kunnen ook samenwerkingsprojecten opgezet worden tussen landbouwbedrijven, zoals het Nederlandse “Energieboerderij”. Op oude stortplaatsen kunnen soms rendabele installaties geplaatst worden die energie winnen uit stortgassen via rechtstreekse ondersteuning (subsidies of premies), voorziet ze op zijn minst de nodige ruimte, de nodige informatie en het nodige beleidskader. van projectvoorstellen van investeerders en daarbij laaien de gemoederen vaak hoog op. Nochtans is een veel constructievere aanpak mogelijk als de gemeente vooraf nadenkt over optimale locaties voor windenergie en die vastlegt in een windplan. Daarvoor gaat de gemeente na, in overleg met de bevoegde adviesraden, of er op haar grondgebied geschikte locaties zijn voor windmolens. Indien dit het geval is, kan ze actief op zoek naar potentiële investeerders. Men kiest best maximaal voor locaties op industrieterreinen en langs bestaande lijninfrastructuren zoals kanalen, autosnelwegen, … vooraleer men windmolens begint te bouwen in de buurt van woningen. actief te beginnen betrekken in alle fases van het project (info-avonden, coöperatieve aandelen aanbieden, ...). Zo krijgen we niet alleen meer inspraak van de lokale bevolking, maar kunnen we ook betere antwoorden bieden op aangereikte problemen, suggesties en alternatieven. Dit leidt veelal tot projecten met een breder maatschappelijk draagvlak, die ook beter aansluiten op de lokale noden en gevoeligheden. om lokale participatie en aandeelhouderschap ook mee te nemen als randvoorwaarde voor elk windenergieproject (tenzij de windmolen zuiver voor eigen gebruik wordt gebouwd). zijn voor de gemeente en een mooie synergie opleveren met andere activiteiten zoals toerisme. Denk maar aan het bouwen van een kleine waterkrachtcentrale in een mooie, oude en sowieso te renoveren watermolen, zoals gebeurde in Rotselaar. Het is dus belangrijk niet enkel te focussen op windmolens en fotovoltaïsche zonnepanelen, anders blijven unieke kansen liggen.
installaties daarvoor prima perspectieven. Bij grotere projecten wordt daarom in regel gekozen voor WKKsystemen. Maar er zijn ook nog andere interessante mogelijkheden voor residentiële verwarming, die nu al commercieel rendabel zijn zoals:
Geothermische energie uit grondlagen, op basis van warmtepomp-technieken.
1159 1160
.Zonnecollectoren voor sanitair warmwater, en optioneel verwarming, besparen via een beperkte dakoppervlakte heel wat brandstof
1161 1162 1163
Centrale verwarming op basis van ‘houtpellets’ heeft een zeer lage CO2-uitstoot en zowat volledige verbranding. De kwaliteit en de herkomst van de pellets (houtafval) en maatregelen tegen fijn stof zijn hierin belangrijke voorwaarden.
1164
Combinatieverwarming van verschillende systemen via buffervaten
28
1165 1166 1167
• De gemeente werkt eventuele stedenbouwkundige beperkingen weg voor de plaatsing van zonnecellen.
1168
Vraagbeleid
1169 1170 1171 1172
• Het uniek woon-, water-, en energieloket helpt mensen om een ‘groene stroomleverancier’ te vinden. Het
1173 1174
• Het woon-, water- en energieloket ondersteunt en organiseert ook activiteiten die op een speelse, maar
1175
Sociale ondersteuning & prijsbeleid
1176 1177 1178 1179 1180 1181
• Derde-betalers-financiering is een belangrijk beleidsinstrument om energiearmoede te bestrijden. De
1182 1183 1184 1185 1186 1187
• Elke gemeente kan voor haar derdebetalersfinanciering ook terecht bij het Fonds ter reductie van de globale
1188 1189 1190 1191
• De gemeente kan ook gebruik maken van sociale instrumenten zoals cursussen voor de bouw van
1192 1193 1194
• De gemeente en/of het OCMW begeleidt gezinnen actief om hun energiefactuur te doen dalen. Dat kan
1195 1196 1197 1198
• Sociale huisvestingsmaatschappijen en OCMW’s onderhandelen goedkopere tarieven bij energieleveranciers
Als er wijzigingen gebeuren aan Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP) of Bijzondere Plannen van Aanleg (BPA), worden dergelijke beperkingen ook weggenomen, waar ze nog voorkomen.
loket kan ook groepsaankopen organiseren van groene stroom of informatie verspreiden over provinciale groepsaankopen. De gemeente tracht actief en prioritair sociaal kwetsbare gezinnen te betrekken bij deze groepsaankopen. 1
gerichte manier aanzetten tot verduurzaming, zoals ‘Powerdare’-avonden .
distributienetbeheerder, het OCMW, of een andere ‘derde betaler’ doet energiebesparende investeringen in huizen van mensen met een laag inkomen. De terugbetaling van de investering gebeurt dan stapsgewijs, bij voorbeeld via de verlaagde energiefactuur of uitkering, waarbij eerst, tijdens de afbetalingsperiode, slechts een klein deel van de winst naar de geholpen mensen gaat en eens de afbetaling voltooid is, ze van de volledige kostenbesparing kunnen genieten. energiekost (FRGE) dat goedkope leningen verstrekt aan particulieren, bestemd voor energiebesparende maatregelen. Dit gebeurt via lokale entiteiten die zijn aangeduid door de gemeente in overleg met het OCMW. De interestvoet voor deze FRGE-leningen bedraagt 2 procent. De sociaal zwaksten vormen voor het Fonds een bijzondere doelgroep. Bovendien krijgen zij, bij het afsluiten van een FRGE-lening, ook een trajectbegeleiding vanuit het OCMW. laagenergiewoningen, het opzetten of steunen van coöperaties die samen investeren in duurzame energiebronnen, … Ze kan dit doen in samenwerking met de vele VZW’s en coöperatieven die al actief zijn in deze sector. 2
door eenvoudige energie-audits , isolatie voor lage inkomensgezinnen en door de leasing van energiezuinige toestellen als alternatief voor dure energieslokoppen. door de aankoop van energie voor mensen met een laag inkomen te bundelen. Mensen met een laag inkomen kunnen hierbij sterk geholpen worden door de ‘ombudsman van de energiewinkel’, waarbij ze later ook nog terecht kunnen met vragen, suggesties en problemen.
1 Het idee van de ‘Powerdare’ is eenvoudig. Je zoekt een aantal vrienden, vriendinnen, collega’s, mensen uit je straat... Je nodigt hen uit bij je thuis voor een avondje ‘Powerdare’ en iemand van het energieloket, of een vrijwilliger met de nodige expertise, geeft een presentatie met de nodige uitleg om de overstap naar een groene stroomleverancier te begeleiden. Via online applicaties kan iedereen dan ter plaatse uitzoeken wat de beste keuze is voor het milieu en voor zijn of haar portemonnee. Het omschakelen naar de nieuwe leverancier kan nog de avond zelf gebeuren. 2
Die gebeuren ofwel door gespecialiseerde medewerkers van het energieloket, of in samenwerking met gespecialiseerde organisaties die in regel niet vasthangen aan een distributienetbeheerder of energieleverancier
29
1199
Samenleven en diversiteit
1200 1201 1202 1203 1204 1205
Leeftijd, geslacht, afkomst, religie, seksuele voorkeur, handicap of gezondheidstoestand, … geen twee mensen zijn gelijk. Zeker in onze steden, maar ook in gemeenten, wordt die diversiteit alsmaar beter zichtbaar. Verscheidenheid geeft onze maatschappij meer kleur, ook al is samenleven in verscheidenheid soms niet eenvoudig. Groen! pleit voor een interculturele maatschappij, die samenleven tussen mensen bevordert met oog voor eenieders eigenheid. Een beleid van diversiteit zorgt dat alle mensen volwaardig en evenwaardig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
1206 1207 1208 1209 1210 1211 1212
Groen bouwt aan een lokale samenleving waar mensen begrip hebben voor elkaar, en de wil opbrengen om samen te leven. Afbrokkelende sociale netwerken, verruwende omgangsvormen en verminderde solidariteit vragen hernieuwde inspanningen van burgers en lokale overheden. Gemeenschapsvorming is geen ouderwetse, maar een heel moderne opdracht. Wij zien het als de taak van de lokale overheid om actief burgerschap te bevorderen. Dat burgerschap houdt in dat mensen zich inzetten voor de publieke zaak en met andere burgers beslissen over wat goed en nodig is voor de samenleving. De overheid geeft daarbij het goede voorbeeld.
1213 1214 1215 1216
De essentie van de groene visie op diversiteit is dat mensen niet alleen naast elkaar, maar ook echt
1217 1218 1219 1220 1221 1222
Stijgende intra-Europese migratie, volgmigratie en de opvang van (kandidaat-)vluchtelingen zorgt voor een
1223 1224 1225 1226 1227
Voor Groen zijn het middenveld en actieve burgerinitiatieven onmisbare partners. Zij versterken de
samenleven. Diversiteitspolitiek betekent aan politiek doen voor alle mensen, en oog hebben voor specifieke maatregelen die nodig zijn voor alle minderheidsgroepen in de stad of gemeente. We ijveren voor een uitbreiding en een verfijning van het bestaande instrumentarium.
steeds toenemende etnisch-culturele diversiteit. Dit plaatst stedelijke overheden voor grote maatschappelijke en beleidsmatige uitdagingen. Naast een efficiënt federaal migratiebeleid, liggen de antwoorden volgens Groen in een sterke lokale dynamiek. We hanteren daarbij een menselijk-zakelijke visie. Daarmee pleiten we voor een goed evenwicht tussen de belangen en de doelstellingen van de lokale gemeenschap, die van de migrant en die van zijn of haar thuisland.
mogelijkheden van een bestuur. Dat vereist van beleidsverantwoordelijken communicatie, openheid, voldoende afstand en intelligente ondersteuning zonder initiatieven nodeloos naar de overheid te trekken. Groen zet in op een actief beleid voor vrijwilligers om ze groeikansen te geven en maximaal hun rol te laten spelen. Op deze manier kunnen burgers en overheid bouwen aan hun gemeente of stad.
1228 1229
Voorstellen
1230
Samenleven bevorderen en problemen oplossen
1231 1232 1233
Veel mensen zijn bezorgd over het samenleven in hun buurt. Meer dan vroeger, wordt er geklaagd over het
1234 1235 1236 1237 1238
Voor Groen maakt iedereen die woont in de stad of gemeente deel uit van de samenleving. Het vormen van
gedrag van de ander: geluidsoverlast, vuil op straat, schelden, intimidatie, … Groen neemt deze problemen ter harte.
die gemeenschap gaat echter niet vanzelf. Groen ziet het als de taak van de lokale overheid om actief burgerschap te bevorderen. Zij zet alles in het werk om het gesprek tussen de bewoners in de wijken op gang te brengen. Omdat onze samenleving zo divers en zo geïndividualiseerd is geworden, is er nood aan nieuwe formules van gemeenschapsvorming. 30
1239 1240 1241 1242 1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 1250 1251 1252 1253 1254 1255 1256 1257 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268 1269 1270 1271 1272 1273 1274 1275 1276 1277 1278 1279 1280 1281 1282 1283
Onderdeel van een beleid rond harmonieus samenleven, is een ambitieus beleid rond het gebruik van de publieke ruimte. Groen investeert in een toegankelijke publieke ruimte waar verschillende mensen komen en zich goed voelen. Knappe architectuur en artistieke ingrepen maken deel uit van een geslaagde publieke ruimte, maar doorslaggevend is de mate waarin bewoners zich vereenzelvigen met ‘hun’ publieke ruimte en bereid zijn er een stuk verantwoordelijkheid voor te dragen. o
Wijkplannen en -contracten zijn belangrijke hefbomen voor lokale besturen om de leefbaarheid te verhogen. Groen pleit ervoor om deze in voortdurende samenspraak met alle lokale stakeholders (ouderen, jongeren, gezinnen met kleine kinderen, handelaars, gemeentelijke diensten, wijkagenten, wijkverenigingen, scholen enz.) vorm te geven en te realiseren. Deze plannen hebben oog voor ontmoetingskansen voor buurtbewoners en spelen actief in op ieders noden en verzuchtingen in verband met het gebruik van de openbare ruimte.
o
Wijkcomités worden financieel, logistiek en/of inhoudelijk ondersteund door het gemeentebestuur.
o
Wijkbudgetten zijn een uitstekend voorbeeld van coproductie tussen burgers en lokaal bestuur. Burgers discussiëren en beslissen zelf over voorstellen en projecten om de leefbaarheid van hun buurt te verhogen. Ze staan in de mate van het mogelijke mee in voor de realisatie.
o
Lokale ruilkringen zijn gemakkelijk, economisch en ecologisch. ‘Letsen’ of het opzetten van lokale ruilkringen is een systeem van ruilhandel in goederen en diensten, waarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt van een complementair muntsysteem. Het ruilen van occasionele prestaties bevordert het samenhorigheidsgevoel en waardeert de talenten en kwaliteiten van alle mensen. Met ondersteuning van het lokaal bestuur kan een website opgezet worden om het systeem ruim te verspreiden.
o Werken aan sociale cohesie doet het lokaal bestuur samen met organisaties die daarvoor de nodige expertise en creativiteit in huis hebben. Er zijn ondertussen vele mooie projectvoorbeelden in Vlaanderen en Brussel waarbij bestuur en bewoners wederzijdse engagementen aangaan onder begeleiding van een intermediaire organisatie.
o Dag van de buren - op de laatste vrijdag van mei - is een uitgelezen kans om het belang van sociale cohesie in de buurt concreet te maken. Verbetering van de betrekkingen tussen de taalgemeenschappen in eigen land. We stimuleren kennismaking, bruggen bouwen en gemeenschapsvorming over de taalgrenzen heen. Het lokaal bestuur steunt en promoot burgerinitiatieven die in het teken staan van culturele, sportieve samenwerking.
Sociale mix vormt geen doel op zich, maar slechts een middel om sociale samenhang te bevorderen. Gemeentebesturen en/of sociale huisvestingsmaatschappijen die een sociale mix nastreven, maken voorafgaand een analyse van kansen en bedreigingen voor bewoners, met specifieke focus op de gevolgen voor kwetsbare bewoners. De stad houdt rekening met de randvoorwaarden en ondersteunende maatregelen die noodzakelijk zijn om sociale verdringing te voorkomen en om de leefbaarheid voor alle bevolkingsgroepen te garanderen.
Om de communicatie en het leefklimaat in de buurt te verbeteren, werkt de stad een conflictbeleid uit met daarin preventieve en curatieve elementen om wrijvingen tussen burgers op te lossen.
Het lokaal bestuur zet campagnes op waarbij inwoners gemotiveerd worden om bij te dragen aan een aangenaam samenleven: het tegengaan van geluidsoverlast, hoffelijkheid op het openbaar vervoer, afvalbeheer, enzovoort.
31
1284 1285 1286 1287 1288 1289 1290 1291 1292 1293 1294
Belangrijk is een proactief en oplossingsgericht beleid dat bemiddeling inzet als alternatieve manier van
conflictoplossing.
Het
bestuur
zet
een
eerstelijnsbemiddeling
op
door
vrijwillige
burenbemiddelaars te omkaderen door een professioneel coördinator. Wanneer conflicten dreigen te escaleren naar een rechtszaak, kan men vanuit tweedelijnshulp een extern bemiddelaar inschakelen (zie hoofdstuk ‘lokaal veiligheidsbeleid’).
Repressie vormt het sluitstuk van een lokaal overlastbeleid. Een nabije en aanspreekbare politie staat borg voor een kwalitatief handhavingsbeleid (zie hoofdstuk ‘lokaal veiligheidsbeleid’). Overtreders van het politiereglement worden gesanctioneerd met Gemeentelijke Administratieve Sancties. In de uitvoering daarvan pleit Groen voor de mogelijkheid tot bemiddeling via de ‘bemiddelaar inzake gemeentelijke administratieve sancties’ bij minderjarige én meerderjarige overtreders.
1295
32
1296 1297 1298 1299 1300 1301 1302 1303 1304
Feesten, festivals en andere evenementen brengen mensen samen.
Als groenen waken we er over dat evenementen toegankelijk en duurzaam zijn. Feesten draaien dus niet louter om consumptie of het aantrekken van ‘grote namen’. De bedoeling moet zijn om bewoners zo veel mogelijk te betrekken en om een positieve dynamiek op gang te brengen. Daarom organiseert het bestuur ook feesten op minder evidente plekken in de stad of gemeente.
Lokale besturen ondersteunen de organisatoren om evenementen te verduurzamen: gebruik van herbruikbare bekers, aanbieden van afvalsorteereilanden, voorzien van flyer- en affichemuur, enzovoort.
Het gemeentelijk evenementenloket brengt alle informatie voor organisatoren samen.
1305 1306 1307 1308 1309 1310 1311 1312
Het lokaal bestuur waardeert en ondersteunt vrijwilligers. De gemeente ontwikkelt een visie op de manier
1313 1314 1315 1316 1317 1318
De gemeente brengt in kaart op welke manier het verenigingsleven wordt ondersteund. We willen hier rond
1319 1320 1321 1322 1323 1324
In de grotere gemeenten wil Groen alle bevoegdheden rond “sociale samenhang” bundelen bij één schepen.
waarop vrijwilligers een plaats kunnen krijgen in het beleid. Vrijwilligers kunnen rekenen op waardering van het bestuur: dat kan in de vorm van bepaalde voordelen of attenties, maar evenzeer door een aantrekkelijk vormingsaanbod uit te werken. Voor een heel aantal domeinen kan de gemeente ook vrijwilligers rekruteren. Van sectoren als cultuur, welzijn, natuur of jeugd gaat een aantrekkingskracht uit die inwoners aanspreken om zich vrijwillig in te zetten. In de steden kunnen vacatures voor vrijwilligers gecentraliseerd worden in een lokale vrijwilligersdatabank.
een transparant beleid opzetten. Het subsidiebeleid van verenigingen gaat verkokering tegen en is voldoende divers, om ook kleinschalige initiatieven te ondersteunen. Verenigingen vragen terecht naar duurzame financiering: ze moeten kunnen plannen op lange termijn en dus niet van project naar project spartelen om te overleven. Door de logistieke kracht van het lokaal bestuur kunnen verenigingen rekenen op materiële ondersteuning.
Eén uitvoerend mandaat dat zicht richt op alle facetten van het samenleven in de gemeente, stelt het belang dat de gemeente hecht aan een positief samenlevingsklimaat op de voorgrond. Onder deze bevoegdheid vallen onder meer participatie, evenementenbeleid, het lokaal diversiteitsbeleid, lokaal gelijke kansenbeleid, de ondersteuning van vrijwilligers en het verenigingsleven (zie hieronder). Kruisverbindingen met andere bevoegdheden zijn legio.
1325 1326
Onthaal en integratie van nieuwe inwoners
1327 1328 1329 1330 1331
Landelijke gemeenten en vooral de gemeenten in de buurt van grotere steden trekken meer en meer mensen
1332 1333
In de stad arriveren veel anderstalige nieuwkomers uit het buitenland, wat de weg naar de reguliere diensten
1334 1335 1336 1337
aan van de stad of andere streken. Dikwijls wonen ze enkel op het grondgebied, maar zijn voor de rest niet actief in de lokale samenleving. Nieuwe inwoners worden actief onthaald en tegelijkertijd in contact gebracht met de diensten en het verenigingsleven in de gemeente. Nieuwe inwoners brengen immers nieuwe ideeën en expertise mee die een plaats krijgen in de lokale samenleving.
en voorzieningen nog moeilijker maakt.
Groen wil de rol van de onthaalbureaus in de grote steden versterken. Andere steden en gemeenten zijn afhankelijk van het aanbod van regionale aangestuurde bureaus. Lokale besturen kunnen dit aanbod versterken, via hun integratiedienst of via de inbreng van eigen middelen. Er zijn vandaag te weinig plaatsen voor heel wat rechthebbenden. 33
1338 1339 1340 1341 1342 1343 1344 1345 1346 1347 1348 1349 1350 1351 1352
Er is een betere rolverdeling nodig tussen lokale besturen, onthaalbureaus en OCMW’s. Het bestaande protocol tussen onthaalbureaus en OCMW’s wordt verfijnd en verder gerealiseerd.
Het inburgeringstraject zou best langer worden uitgebouwd. Groen pleit voor de uitbouw van zogenaamde secundaire trajecten die duurzaam inspelen op werk, scholing en vrije tijd en vlot aansluiten op de primaire trajecten. Hoogopgeleide nieuwkomers verdienen bijzondere aandacht, omdat het aanbod vandaag onvoldoende is aangepast.
Het lokaal bestuur ondersteunt het onthaalonderwijs en geeft voor impulsen voor Nederlands op de werkvloer.
Sociale tolken en informatie- en onthaalmomenten voor specifieke doelgroepen maken voorzieningen toegankelijker zodat iedereen ongeacht zijn afkomst van een kwaliteitsvolle dienstverlening kan genieten.
Het inschakelen van “interculturele bemiddelaars”. Zij treden niet enkel op als tolk maar geven concrete hulp en emotionele ondersteuning (b.v. bij hospitaalbezoek), signaleren knelpunten, bemiddelen enz... . Deze taak kan op professionele basis steunen, maar kan evengoed volbracht worden door degelijk geschoolde vrijwilligers”
1353 1354 1355 1356
Het Vlaams beleidsdiscours omtrent inburgering verwacht veel van inburgering en van de inburgeraar, maar
1357 1358 1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 1367
Heel wat nieuwkomers komen naar België via familiale banden. Gezinshereniging en daarbinnen huwelijksmigratie is het belangrijkste kanaal geworden om zich legaal in België te vestigen. De regels voor huwelijksmigratie zijn complex, wat kan leiden tot willekeur of misbruik. Controle is noodzakelijk, maar de methodes zijn soms indringend en weinig respectvol. Het lokaal bestuur voorziet een transparant kader dat de bevoegdheden van de ambtenaar van burgerlijke stand duidelijk omschrijft. Daarnaast kan het lokaal bestuur vooral op preventief vlak een rol spelen: het doorbreken van het negatieve perspectief op westerse meisjes en jongens, de sociale druk enzovoort. De strijd tegen schijnhuwelijken mag elementaire gezinsrechten niet in het gedrang brengen. Groen pleit voor een evenwichtige benadering die schijnhuwelijken aanpakt in combinatie met een efficiënte strijd tegen misbruiken en mensenhandel. Ook hier wordt de rol van de ambtenaren scherp omlijnd. Maar ook hier kan preventie een rol spelen, zeker gezien de zware gevolgen als een dergelijk huwelijk eenmaal voltrokken is.
1368 1369 1370 1371
Groen wil ook aandacht voor de realiteit van mensen zonder wettig verblijf, die steeds manifester wordt in de
1372 1373 1374 1375
Groen pleit voor een taalbeleid met een uitnodigend karakter. Het lokaal bestuur voert in al haar diensten
1376 1377 1378 1379
De grote toestroom van armere EU-onderdanen - een aanzienlijk aandeel Roma - zorgt voor spanningen en
1380 1381
stelt daar weinig inspanningen vanuit de samenleving tegenover. Integratie is tweerichtingsverkeer, waar alle inwoners van de gemeente een rol spelen. Het lokaal bestuur is goed geplaatst om van inburgering een groter succes te maken door alle inwoners beter te informeren over wat inburgering is en wat het kan betekenen.
grotere steden. Voor deze mensen worden een aantal basisrechten gegarandeerd, zoals het recht op dringende medische hulpverlening, op onderwijs en op nachtopvang. In plaats van haar ogen te sluiten voor de realiteit kan de overheid de "verborgen stad" zo een plaats geven in het beleid.
(loketdiensten, gemeentelijk onderwijs, gemeentelijke kinderopvang,…) een taalbeleid dat de kennis van het Nederlands stimuleert maar tevens respectvol en waarderend omgaat met anderstaligheid en/of meertaligheid.
mensonwaardige situaties. Op sommige plaatsen komt de draagkracht danig onder druk te staan. De problemen situeren zich voornamelijk op vlak van sociale bescherming, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en op vlak van samenleven.
Groen pleit voor een krachtig beleid van de stedelijke overheid. Lokale besturen doen dit in dialoog met de lokale Roma-gemeenschap. 34
1382 1383 1384 1385 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 1398 1399 1400 1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407
De zogenaamde ‘buurtstewards’ fungeren als brugfiguren. Zij komen bij voorkeur uit de gemeenschap, en werken vanuit een vertrouwensband en met de nodige discretie.
Het lokaal bestuur zorgt voor infrastructuur en voor coaching van vrijwilligers, die er op hun beurt verbonden zijn met andere sociale initiatieven in de stad.
België kampt met een opvangcrisis. Groen houdt een pleidooi voor solidaire lokale overheden, die hun verantwoordelijkheid willen opnemen.
Door een lokaal opvanginitiatief (LOI) voor asielzoekers op te richten of te versterken staat de lokale overheid mee in voor een menswaardige opvang.
Asielzoekers die wegens de overbezetting van het opvangnetwerk geen opvangplaats krijgen van Fedasil, kunnen rekenen op materiële steun van het OCMW.
De lokale bevolking wordt gesensibiliseerd over de vluchtelingenproblematiek. Door correcte informatie te verschaffen wordt het beeld over vluchtelingen bijgesteld.
Onthaalbureaus organiseren inburgeringscoaching voor vrijwilligers die het engagement aangaan om inburgeraars te ondersteunen bij hun integratieproces.
Gelijkheid voor vrouwen en mannen Het lokaal bestuur speelt een rol in het verder doorbreken van traditionele rollenpatronen. Op vlak van genderbeleid kiest Groen voor drie speerpunten. Ten eerste, meer vrouwen op sleutelposities in de gemeentelijke besluitvorming. We streven naar colleges waarvan de helft van ander geslacht is, met een ondergrens van 30%. Daarnaast ijveren we voor een vrouwvriendelijk aanbod sport, cultuur en vrije tijd. Groen zal ook het probleem van geweld op meisjes en vrouwen op de lokale agenda plaatsen. Dat kan door het bespreekbaar maken van geweld in relaties bij jongeren (scholen, verenigingen) en jonge gezinnen (Kind en Gezin), hulp en begeleiding te bieden aan daders van dit soort geweld, de uitbouw van psychosociale hulpverlening aan de slachtoffers,… Het lokaal bestuur werkt samen met de aanspreekpunten van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). De lokale politie treedt kordaat op tegen geweld op vrouwen en zorgt voor een adequaat onthaal voor slachtoffers.
1408 1409
Succesvol werken aan diversiteit
1410
Groen gaat voor progressief diversiteitsbeleid binnen de bestuursorganisatie.
1411 1412 1413 1414 1415 1416 1417 1418 1419
Elke gemeente betrekt actief de verenigingen van etnisch-culturele minderheden en beschouwt hen als volwaardige gesprekspartners. Zij zijn immers partners bij emancipatie en integratie. De gemeente maakt voldoende middelen vrij om deze verenigingen te ondersteunen in hun werking. Samenwerking gebeurt met respect voor eigenheid en autonomie. Werk maken van een lokaal diversiteitsbeleid betekent een overkoepelend diversiteitsbeleid tot stand brengen, vanuit een positieve invulling van de aanwezige verscheidenheid. Nauw en regelmatig overleg met het middenveld en de zelforganisaties is daarvoor essentieel. Dit kan in de vorm van een (of meerdere) adviesraden die richtinggevende aanbevelingen kunnen uitschrijven. Het bestuur toetst bovendien relevante beslissingen op haar uitwerking op verschillende bevolkingsgroepen en minderheden.
1420 1421 1422 1423 1424 1425
Groen streeft naar een weerspiegeling van de diverse samenleving in hun personeelsbestand. We nemen concrete streefcijfers voor diversiteit in de ambtenarij op in het bestuursakkoord. Het personeel van gemeenten en OCMW, en het politiek personeel worden opgeleid om in hun werk vlot om te gaan met diversiteit.
Wat het dragen van levensbeschouwelijke tekenen in openbare dienst betreft, geldt een algemene vrijheid om de genoemde tekenen te dragen. 35
1426 1427 1428 1429 1430 1431 1432 1433 1434 1435 1436 1437 1438 1439 1440 1441 1442
Irrelevante diplomavereisten worden vervangen door erkenning van werkervaring en buitenlandse diploma’s.
Groen pleit daarnaast voor een aantal prioritaire acties om discriminatie tegen te gaan.
In bestekken voor overheidsopdrachten en subsidiereglementen van het stadsbestuur worden nondiscriminatie- en diversiteitclausules opgenomen om diversiteit in de privésector te stimuleren. De clausules sluiten discriminerende bedrijven en organisaties uit van procedures voor elke openbare aanbesteding of subsidie, en geeft extra kansen aan bedrijven of organisaties die wel werk maken van een diversiteitsbeleid.
Via de meldpunten antidiscriminatie worden sensibiliseringscampagnes opgezet tegen racisme en discriminatie. Maar er is meer nodig. Het lokaal bestuur voert een antidiscriminatiebeleid in de horeca, in de huisvesting, op de arbeidsmarkt, bij de politie,… dat verder gaat dan enkel sensibilisering. Het lokaal bestuur zorgt ervoor dat portiers of horeca-uitbaters, verhuurders, vastgoedmakelaars,… die inbreuken plegen op de discriminatie- en racismewetgeving effectief beboet worden of hun vergunning verliezen. Het bestuur kijkt toe op een degelijke verbalisering van discriminatieklachten door het politiekorps.
Het lokale bestuur werkt samen met hogere overheden om discriminatie aan te kaarten en aan te pakken m.b.t. de bevoegdheden die niet lokaal zijn.
1443 1444 1445
Een brede invulling van diversiteit staat een gelijke kansenbeleid dat gericht is naar specifieke doelgroepen niet
1446 1447 1448 1449 1450 1451 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 1459 1460 1461 1462
Een inclusief beleid voor personen met een beperking vraagt een overtuigend budget. De doelgroep
in de weg. Groen wil lokaal de strijd aanbinden tegen discriminatie van mensen met een beperking, vrouwen en holebi’s en transgenders.
personen met een beperking is zeer divers, net als hun moeilijkheden. Het lokaal bestuur en het OCMW stellen informatie ter beschikking over het gehele zorgaanbod in stad of in de regio. Ook aan de toegankelijkheid van gebouwen en publieke ruimte kan nog heel wat verbeteren. De gemeentelijke dienstverlening in het algemeen moet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking (b.v. website toegankelijk voor personen met een visuele handicap, informatie op maat, opleiding van onthaal- en loketmedewerkers...). Zowel in steden als in landelijk gebied spelen allerlei drempels waardoor het voor holebi’s en transgenders (LGBT) niet gemakkelijk is om uit te komen voor hun seksuele geaardheid of genderidentiteit. Vandaar het belang van een lokaal LGBT-beleid. Dat vergt een expliciete visie van de gemeente of stad. Er kunnen inspirerende rolmodellen in de gemeente worden aangesproken om deze uit te dragen. Holebibelangenorganisaties worden ondersteund en in contact gebracht met andere verenigingen en scholen. De lokale politie treedt kordaat op tegen antihomogeweld en zorgt voor een adequaat onthaal van slachtoffers. Groen vindt tenslotte dat er een essentiële rol is weggelegd voor de school. Het is de plaats waar kinderen, ouders en grootouders in contact komen met de diversiteit van de lokale samenleving. Directies en lerarenteams kunnen gestimuleerd en ondersteund worden om actief te werken rond diversiteit en interculturaliteit. Dit kan het best vanuit een brede school (zie hoofdstuk Onderwijs & Kinderopvang).
36
1463
Economie
1464 1465 1466 1467 1468
De overgang naar een duurzame economie biedt heel wat voordelen en kansen. Het creëert niet alleen nieuwe, duurzame sectoren en jobs, maar door de efficiënte aanwending van grondstoffen en ruimte worden ook heel wat kosten uitgespaard. Een duurzame economie biedt eveneens een sterk antwoord op de financiële crisis, de vergrijzing en de klimaatcrisis.
1469 1470 1471 1472 1473
Een lokale overheid kan in samenwerking met ondernemingsleven en middenveld een kader creëren dat een verregaande verduurzaming doeltreffend en economisch interessant maakt. De lokale overheden en hun intercommunales ontwikkelen duurzame bedrijventerreinen waar kringlopen gesloten en infrastructuurgebruik gedeeld en geoptimaliseerd worden. Door een intelligent fiscaal beleid stimuleren steden en gemeenten een verhoogde energie- en grondstoffenefficiëntie.
1474 1475 1476 1477 1478 1479
Wie wil verduurzamen zet ook in op een economie van nabijheid. Deze wordt getypeerd door korte ketens: streekproducten worden lokaal geconsumeerd, winkelkernen sluiten aan bij woonkernen. KMO’s worden financieel ondersteund en krijgen toegang tot heldere informatie. Lokaal verankerde ondernemingen zorgen bovendien, veel meer dan de soms grillige multinationals, voor duurzame werkgelegenheid. Zo spelen ze een belangrijke sociale rol in de lokale samenleving. Het lokaal bestuur helpt hen die rol ten volle te spelen door ondernemers met elkaar, en met omwonenden en verenigingen in contact te brengen.
1480 1481 1482
Voorstellen
1483
OPTIMAAL RUIMTEGEBRUIK
1484 1485 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 1494 1495 1496 1497 1498 1499
De gemeente zorgt dat de toegewezen ruimte optimaal benut wordt: ze voert een belasting op leegstand in en kan gerichte subsidies geven voor de aankoop/huur van leegstaande gebouwen in gebieden die ze wil heractiveren. Ze stimuleert de ontwikkeling van brownfields (vervuilde, braakliggende terreinen) en de verdichting van bedrijventerreinen. Door in verdiepingen te bouwen, of gezamenlijke ruimtes in te richten, kunnen bedrijven ruimte besparen. Bedrijven kiezen voor inbreiding i.p.v. uitbreiding (zie ook hoofdstuk Ruimte). Ruimtegebruik moet ook intelligent zijn: een bruisend nachtleven geeft een meerwaarde aan de gemeente, maar moet niet ingepland worden binnen een woonwijk.
De gemeente geeft buurtwinkels, horeca en markten een centrale plaats in de gemeente en ontmoedigt projecten van grote shoppingcentra buiten het centrum. Deze hebben geen aantoonbare meerwaarde, zorgen voor vermijdbaar extra verkeer tussen woonkern en rand (en de daarmee gepaard gaande vervuiling) en beschadigen het economisch weefsel in het centrum door klanten weg te trekken bij de lokale middenstand.
De gemeente stimuleert innovatie door ruimte te bieden aan onderzoeksprojecten naast de bestaande industrie of diensten (bijvoorbeeld ruimte voor een medisch onderzoeksproject bij een ziekenhuis).
De gemeente voorziet in ruimte voor duurzame bedrijventerreinen, kringloopboerderijen en stadsboerderijen (zie verder).
1500
ONDERSTEUNEN VAN ONDERNEMINGEN
1501 1502
De gemeente biedt een goede dienstverlening aan ondernemers. Er is één duidelijk aanspreekpunt waar ondernemers en starters terecht kunnen met al hun vragen. Dat gebeurt best in samenwerking met één 37
1503 1504 1505 1506 1507 1508 1509 1510 1511 1512 1513 1514 1515 1516 1517 1518 1519 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542
van de 8 erkende ondernemingsloketten in Vlaanderen. Grotere gemeenten/steden hebben een ambtenaar en een schepen lokale economie.
De gemeente doet aan marktprospectie en voert een actief beleid om geschikte KMO’s (kwalitatief, gespecialiseerd en duurzaam) aan te trekken en te ondersteunen. De gemeente denkt ook na over waar het best welke ondernemingen aantrekt: horeca en winkels horen typisch thuis in de kern van de gemeente, maar ook bepaalde kleinschalige productie (denk maar aan ambachten) en diensten zitten er op hun plaats.
De gemeente promoot doelgericht sectoren die sterk staan in de gemeente en die niet alleen duurzaam zijn, maar ook innovatief en/of banenscheppend zijn. De gemeente tracht dat ondermeer te doen door in te spelen op mogelijke synergieën tussen lokale ondernemingen.
De gemeente kiest voor innovatieve openbare aanbestedingen. De gemeente geeft zo stimulansen voor onderzoek en ontwikkeling in duurzame en innovatieve projecten. Het trekt zo ook innovatieve bedrijven aan en beloont hen.
De gemeente richt een economische raad op. Deze bestaat uit lokale actoren (industrie, diensten, handel, horeca, vrije beroepen) en geeft advies aan het schepencollege en de gemeenteraad zowel op vraag, als op eigen initiatief (belangenbehartiging). Uit dit structureel overleg tussen deze actoren kunnen ook nieuwe initiatieven ontstaan.
Via digitalisering en begeleiding vermindert de gemeente de administratieve lasten van alle lokale ondernemingen. De digitale gegevens en databases van gemeenten worden opengesteld zodat allerlei toepassingen ontwikkeld kunnen worden.
De gemeente geeft beginnende ondernemingen een duwtje in de rug via een starterspremie. Daarnaast ondersteunt de gemeente ook startende buurtwinkels in wegkwijnende winkelstraten, kleine woonkernen en landelijke gebieden door het toekennen van vestigingssubsidies.
Allochtone ondernemers hebben heel wat barrières te overwinnen. Daarom begeleidt de gemeente, via het gemeentelijke aanspreekpunt en de ambtenaar van economie, ondernemende allochtonen door hen wegwijs te maken in wetgeving, bedrijfsbeheer en contactpersonen. Grote steden kunnen een aparte instantie hiervoor inrichten. In de begeleiding werkt men samen met middenveld zoals UNIZO en migrantenorganisaties.
Vele gemeenten voeren een repressief beleid tegenover zogenaamde imagoverlagende winkels (nachtwinkels, belwinkels, en videotheken). Groen wil af van dit eenzijdig negatieve beleid. Overtredingen en overlast kunnen via een omkaderend en preventief beleid worden aangepakt. De gemeente informeert de ondernemers, communiceert regels, geeft advies en overlegt samen met de uitbaters hoe men leefbaarheid en imago kan verbeteren. De sector op zich mag niet geviseerd worden, overtredende winkels moeten wel kordaat aangepakt worden. De hoogte van belastingen (openingstaks en jaarlijkse belasting) en de vestigingsregels moeten gelijkaardig zijn met andere ondernemingen. Dit is nu vaak niet het geval.
De gemeente subsidieert verfraaiingswerken die de leefbaarheid en aantrekkelijkheid in handelsgebieden verhogen.
De gemeente herwaardeert markten (buurt-, rommel- , ambachts- en boerenmarkten). Ze zorgt voor leuke locaties die meermaals per week beschikbaar zijn.
1543
DUURZAME ONDERNEMINGEN
1544 1545 1546 1547 1548 1549
De gemeente promoot, ontwikkelt en/of ondersteunt duurzame bedrijventerreinen. Bedrijven halen er schaalvoordelen uit gedeelde infrastructuur (energie-, water-, en andere infrastructuur) en een gecoördineerd grondstoffen- en afvalbeheer. Idealiter worden materiaalkringlopen gesloten, waarbij het afval van het ene bedrijf een grondstof kan worden voor het volgende. De gemeente: o organiseert contactmomenten waar bedrijven elkaar leren kennen en ervaring kunnen uitwisselen, 38
1550 1551 1552 1553 1554 1555 1556 1557 1558 1559 1560 1561 1562 1563 1564 1565 1566 1567 1568 1569 1570 1571
o o
geeft financiële steun voor investeringen (studiekosten en –projecten, en materiële investeringen) en het beheer van bedrijventerreinen, zorgt voor juridische ondersteuning.
De gemeente streeft naar energie-efficiënte bedrijven. Ze bezorgt gratis energie-audits en groene vouchers (waardebon die gebruikt kan worden voor groene investeringen). Ze geeft ook informatie over hernieuwbare energie en passief bouwen en verbouwen (zie ook hoofdstuk Energie).
De gemeente ondersteunt initiatieven van burgers om coöperatieven op te richten. Uit de praktijk blijkt dat coöperatief ondernemen een voortrekkersrol speelt in het ecologisch ondernemen. Het is daarenboven een erg democratische vorm van ondernemen: ieder heeft één stem en kan profiteren van de winsten. Geïnteresseerden kunnen steeds bij de gemeente terecht voor praktische informatie en begeleiding. De gemeente biedt een ondersteunend kader en creëert voorwaarden. In de praktijk worden coöperatieven vaak bevoorrechte partners bij openbare aanbestedingen van zodra die logische randvoorwaarden krijgen omtrent inspraak en participatie.
Voor een bedrijf een belangrijke beslissing neemt, die impact heeft op inwoners en leefomgeving, hebben de inwoners het recht op consultatie en participatie.
De gemeente sensibiliseert haar bedrijven tot een verantwoordelijk afvalbeleid via infobrochures met handige tips.
De gemeente onthaalt nieuwe bedrijven op een ontmoetingsdag. Daar geeft de gemeente informatie over het uniek aanspreekpunt en de duurzaamheiddoelstellingen binnen de gemeente.
Terrasverwarming is - mede door het rookverbod in de horecasector - aan een heuse opmars bezig. Terrasverwarming is echter enorm energieverspillend. De gemeente rekent deze verspilling mee in de belasting op terrassen.
1572
DUURZAME PRODUCTEN EN CONSUMENTEN
1573 1574 1575 1576 1577 1578 1579 1580 1581 1582 1583 1584 1585 1586
De gemeente promoot streekproducten door netwerken van voedselteams uit te bouwen. Een voedselteam is een groep mensen uit dezelfde buurt, die samen voeding rechtstreeks aankoopt bij lokale producenten. De boer krijgt hierdoor een eerlijke prijs. Een gekend voorbeeld hier zijn de groentenpakketten. In haar strategisch plan besteedt de gemeente aandacht aan bestaande en nieuwe initiatieven rond lokale voedselproductie en –consumptie (b.v. een netwerk van tuintjes (volkstuintjes, terrastuintjes,..) waar voedsel geproduceerd wordt, ruimte voor lokale boeren op de markten, groentetuintjes in scholen, stimuleren van gebruik van lokale groenten in restaurants,..) (Zie ook bijkomende voorstellen bij landbouw en toerisme)
De gemeente gebruikt consequent duurzame producten bij activiteiten en evenementen. Om iedereen in de gemeente mee te krijgen, houdt de gemeente een projectweek rond duurzaam produceren en consumeren. De gemeente organiseert tal van activiteiten waarin bedrijven, verenigingsleven, scholen, en de bevolking participeren. Er zijn films, discussieavonden, debatten en lezingen. Er zijn ook workshops zoals rondleidingen in duurzame bedrijven, tentoonstellingen met een duurzaam thema en er wordt gekookt met duurzame producten.
1587
LANDBOUW EN TOERISME
1588 1589 1590 1591 1592 1593
De gemeente promoot kringloopboerderijen. Boeren werken samen om afval (mest) te hergebruiken als grondstof (bemesting van akkers of energiebron). De gemeente stimuleert samenwerking tussen boeren en geeft informatie over gezamenlijk bronnengebruik op ontmoetingsdagen.
De gemeente sensibiliseert boeren om de stap maken naar duurzame productie (biologische landbouw, energie-efficiëntie, natuurlijke bemesting, aandacht voor waterkwaliteit en dierenwelzijn). Het geeft de informatie door over de verschillende subsidies die hier voorhanden zijn.
39
1594 1595 1596 1597 1598 1599 1600 1601 1602 1603 1604 1605 1606 1607 1608 1609 1610 1611 1612 1613 1614 1615 1616 1617 1618 1619 1620 1621 1622 1623 1624 1625 1626 1627 1628
De gemeente betrekt boeren en ambachtslui in het toerismebeleid via promotie van streekproducten, hoevetoerisme (hoevehotels, -winkels en –cafés) en ambachtstoerisme. De gemeente voorziet in fiets- en wandelstopplaatsen bij hoeves en ateliers, en vermeldingen in toeristische brochures.
Typische streekproductie (bijvoorbeeld de teelt van een streekgroente, productie van bepaalde voedingswaren of streekactiviteiten zoals drukkerijen) wordt in de verf gezet door de creatie van een museum. De gemeente kan hiervoor een leegstaand gebouw opkopen en ter beschikking stellen. De gemeente werkt samen met de sector om een jaarlijks feest of opendeurdag te organiseren.
Door het oprichten van hoevewinkels te stimuleren, promoot de gemeente ook streekproducten en ondersteunt ze de boeren. De gemeente geeft uitleg over de reglementering en hoe men de verkoop moet organiseren (promotie, voldoende aanbod en uitleg, klantvriendelijkheid, aanleg fietsenrek en picknickruimte). De gemeente volgt de boeren ook verder op.
De stad creëert een stadsboerderij. Een volwaardig landbouwbedrijf in de stad brengt producten dichter bij de consument, biedt leer- en ontspanningsmogelijkheden dichtbij huis, en de directe verkoop van verse 3 producten is voordelig voor de boer. De stad verzamelt informatie bij praktijkvoorbeelden , zorgt voor een juridische basis, aanspreekpunt en een groep ondernemers die mee willen stappen in het project.
De gemeente legt de focus op Ecotoerisme: dit is toerisme dat vooral positief is voor de lokale bevolking, de plaatselijke handelaars, en het milieu. De gemeente maakt ‘De Groene Sleutel’ bekend bij de bevolking. Dit is het internationale keurmerk voor duurzame vakantieverblijven en -parken.
Steden en gemeenten zetten in op dagjestoerisme in eigen streek. Ze pakken uit met kwalitatieve bezienswaardigheden en een uitgebreid ontspanningsaanbod. De gemeente werkt met lokale gidsen, beschermt haar erfgoed, stelt trage wegen open, legt nieuwe fiets-, ruiter- en wandelpaden aan of gebruikt daarvoor landbouwwegen. Steden kunnen ook uitpakken met kunst, mode, musea, monumenten, en een bruisend nachtleven. Steden trekken verschillende horecazaken aan voor diverse doelgroepen. Gemeenten trekken klanten aan in de nabije omgeving, grote steden mikken op een zone van 500 km.
Stadstoerisme biedt ongetwijfeld een meerwaarde voor de stad (in de vorm van werkgelegenheid en eigen vrijetijdsbesteding), maar de hoge concentratie van toeristen, vooral in cultuurhistorische centra, kan voor flink wat overlast zorgen. De lokale bevolking verliest privacy, krijgt stress door de drukte, en hun leefomgeving krijgt te maken met vervuiling. Het is dan ook belangrijk dat de stad een prioritaire aandacht schenkt aan de behoeften/belangen van de lokale bevolking. Het toerismebeleid is gericht op de juiste dosering: de gemeente kan bijvoorbeeld een beperking opleggen van het aantal hotels en chocoladewinkels wanneer die het centrum dreigen te overwoekeren. Deze nemen immers de plaats in van woningen en dienstencentra voor de bevolking. Het centrum moet leefbaar blijven. Toeristische investeringen dienen rekening te houden met zowel de maatschappelijke als de milieu-impact. Parkings bevinden zich beter buiten het centrum en de gemeente legt de klemtoon op openbaar vervoer.
3
Verschillende voorbeelden in Nederland (waar stadsboerderijen goed ingeburgerd zijn) zijn te vinden op http://library.wur.nl/way/bestanden/clc/1846192.pdf. In het Belgische Turnhout loopt momenteel een proefproject (20112013). 40
1629
1630 1631 1632 1633 1634 1635 1636 1637 1638 1639 1640 1641 1642 1643 1644 1645 1646 1647 1648 1649 1650 1651 1652 1653
Werk Om meer mensen de kans op werk te geven is een modernisering en fundamentele bijsturing van onze economie noodzakelijk. De keuze voor een innovatieve en duurzame economie biedt jobkansen voor vandaag en morgen. In het hoofdstuk Economie gaan we dieper in op de transitie naar een duurzame economie. Ondertussen kreunen steeds meer gezinnen onder een te hoge werkdruk. Stijgende werkdruk en stress, groeiende vraag naar flexibiliteit, tekorten in de kinderopvang: met de crisis staat de kwaliteit van de arbeid meer dan ooit onder druk en worstelen steeds meer werkenden met hun combinatie van arbeid en gezin. Het lokale bestuur heeft een aantal hefbomen om een actief economisch beleid te ontwikkelen om duurzame werkgelegenheid en bedrijven aan te trekken. Duurzame tewerkstelling betekent een degelijk betaalde job met perspectief, die de levenskwaliteit doet toenemen. Drempels naar werk moeten worden bestreden en de ongelijkheid op de arbeidsmarkt moet worden aangepakt. De lokale overheid kan als werkgever het voorbeeld geven door een doordacht personeelsbeleid te voeren. De gemeentelijke en stedelijke diensten, intercommunales, … worden voorbeeldwerkgevers op het vlak van diversiteit en kwaliteit van werk. In het hoofdstuk Sociaal Beleid focussen we op de rol van het OCMW om mensen aan het werk te helpen. Voor een belangrijke groep mensen liggen de vereisten op de reguliere arbeidsmarkt te hoog. Om hun kwaliteiten niet verloren te laten gaan, is werk op maat noodzakelijk. De verdere uitbouw van sociale economie en PWA initiatieven is cruciaal om ook de meest kwetsbare groepen kansen te geven. Dankzij een duurzame job krijgen zij opnieuw de kans om een volwaardige en zinvolle rol te spelen in onze samenleving. In de uitbouw en ondersteuning hiervan heeft het lokale bestuur een belangrijke rol te spelen.
1654 1655 1656
Voorstellen
1657 1658 1659
De grote uitdaging voor veel lokale besturen is om vraag en aanbod op de lokale werkgelegenheidsmarkt beter op elkaar af te stemmen. VDAB, lokaal bestuur, het middenveld en de bedrijfswereld werken gezamenlijk op lokaal niveau om de drempels op de arbeidsmarkt weg te werken.
1660 1661 1662 1663 1664 1665 1666 1667 1668 1669 1670 1671 1672
1.
Lokaal aan het werk
Het detecteren van lokale behoeften. De lokale overheid moet een analyse maken van de economische pijn- en pluspunten. Door het afbakenen van doelgroepen en opportuniteiten kan een geïntegreerd beleid worden opgezet. Tewerkstellingsambtenaar in elke grote gemeente. Om werk te maken van lokale en sociale tewerkstelling is het belangrijk om hier de nodige aandacht en de middelen te voorzien. Het tewerkstellingsbeleid koppelen aan andere beleidsdomeinen zoals het Lokaal Sociaal beleidsplan. Mobiele werkwinkels. In werkwinkels komen alle werkvragen van werkzoekenden, werkgevers en werkenden samen. Er is onmiddellijk een gerichte doorverwijzing. We willen deze werkwinkels naar de wijken brengen. Niet alleen werkt dit drempelverlagend, werkzoekenden vinden makkelijker een job in hun eigen buurt of wijk. Lokale banenmarkten. Bedrijven uit de wijk of de nabije omgeving presenteren op de lokale banenmarkt hun bedrijf, openstaande vacatures, stageplaatsen en opleidingen. Op die 41
1673 1674 1675 1676 1677 1678 1679 1680 1681 1682 1683 1684 1685 1686 1687 1688 1689 1690 1691 1692
2.
1693 1694
De gemeente kan via haar eigen personeelsbeleid kansen scheppen voor moeilijk bemiddelbare werkzoekenden en het voorbeeld geven op vlak van kwaliteit van werk en diversiteit.
1695 1696 1697 1698 1699 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714
Lokaal bestuur als voorbeeld
3.
manier komt men in contact met de lokale bedrijven en vindt men misschien werk dicht bij huis. Hierbij is specifiek aandacht voor de jongeren. Drempels wegwerken. Kansengroepen worden vaak geconfronteerd met drempels om werk te vinden. Veelal heeft dit te maken met een mismatch tussen de job en het profiel van de werkzoekenden en praktische obstakels. De uitbouw van lokale en buurtgericht kinderopvang komt tegemoet aan meerdere maatschappelijke doelstellingen: tewerkstellingskansen voor werkzoekenden uit kansengroepen creëren, werkzoekenden ondersteunen bij hun zoektocht naar werk en kinderopvang toegankelijker maken voor mensen in achtergestelde buurten, Gebrek aan scholing opvangen op de werkvloer. Via invoegbanen en stageplaatsen worden laaggeschoolden naar de beschikbare jobs en opleidingen geleid. Iedereen moet de kans krijgen een beroepsopleiding te volgen. Die is aangepast aan de mogelijkheden van de laaggeschoolden en concentreert zich op die vaardigheden waar ze goed in zijn. Hierbij worden Elders Verworven Competenties in rekening gebracht. Het lokale bestuur doet een gerichte campagne naar bedrijven om opleidingsplaatsen te creëren. Mobiliteit. De lokale overheid moet een maximale ontsluiting voorzien van bedrijventerreinen door het openbaar vervoer. (Zie hoofdstuk Mobilileit)
Anti-discriminatiepact. Het lokale bestuur stelt aan de bedrijven een pact voor waarin bedrijven akkoord gaan met een concreet engagement op het vlak van diversiteit met onder andere anoniem solliciteren, stageplaatsen en praktijktesten. Leeftijdsbewust personeelsbeleid. Via uitgroeibanen en het mentorschap kunnen oudere werknemers jongere collega’s coachen en opleiden. Door deeltijds werk aan te bieden en extra vakantiedagen kan de arbeidstijd gradueel worden verminderd. Sociale clausules inschrijven in gemeentelijke overheidsopdrachten. Op die manier zijn bedrijven die de opdracht binnenhalen, verplicht mensen uit kansengroepen aan te werven. Het attest “goed gedrag en zeden” wordt niet meer vereist, behalve voor die functies waarvoor dit relevant is (leiding, contact met geld, opstellen van officiële documenten, contact met kinderen….) De lokale overheid kiest ervoor om in de eigen gebouwen volledig of alleszins zo ruim mogelijk over te gaan tot dagschoonmaak.
Sociale Economie
Er zijn heel wat noden op vlak van welzijn, wonen, duurzame ontwikkeling en mobiliteit waar de sociale economie kan op in spelen. Dat creëert tewerkstellingsmogelijkheden voor kansengroepen. De sociale economie wil ook het ondernemingschap zélf radicaal anders aanpakken, door duurzaam en coöperatief te ondernemen. Met een rendement dat veel verder gaat dan financiële winst alleen: de sociale economie zorgt ook voor maatschappelijke winst.
1715 1716
o
Sensibilisering en onderlinge kennismaking. Nieuwe bedrijven uit het reguliere circuit laten kennismaken met de mogelijkheden van sociale economie.
1717 1718
o
Financiële en materiële steun vanwege de lokale overheid. Sociale economie organisaties kunnen subsidies aanvragen voor projecten die gericht zijn op doorstroming (opleiding, begeleiding, 42
1719 1720
werkervaringsprojecten en brugprojecten) of op tewerkstelling (sociale en beschutte werkplaatsen en initiatieven lokale diensteneconomie).
1721 1722 1723
o
PWA moet een plek krijgen in het lokale tewerkstellingsbeleid, specifiek gericht op werkzoekenden die slechts enkele uren per week kunnen werken en met de focus op taken in de gemeente van beperkte omvang (bv. middagpauze op scholen, etc.)
1724 1725 1726
o
Er moet geïnvesteerd worden in buurt- en nabijheidsdiensten, in het bijzonder in buurtontwikkelingsdiensten. Buurtontwikkelingsdiensten zijn een uitgelezen instrument voor mensen in armoede om de arbeidsmarkt op een zinvolle en haalbare manier te betreden.
1727 1728 1729 1730
o
Maak inwoners klanten van sociale economie. Elk bedrijf heeft klanten nodig. Door extra reclame te maken voor hun goederen en diensten, kan de gemeente haar inwoners aanzetten om ook klant te worden. En hoe beter het product of de dienst aansluit bij de lokale behoeften, hoe sterker de economische en de sociale dynamiek.
43
1731
Sociaal beleid
1732 1733 1734 1735 1736 1737
In een context van besparingen in de sociale zekerheid, van een dramatische toename van de schuldenproblematiek en de energiearmoede en van een significante bevolkingsgroei in veel steden en gemeenten, is een sterk lokaal sociaal beleid een must. Dat vereist sterke spelers, krachtige instrumenten en een navenant budget in de gemeentebegroting. De toelages van hogere niveaus aan de OCMW’s zijn echter structureel onvoldoende, zeker ook in de grootstedelijke context. Maar ook de toelages die de OCMW’s krijgen vanuit de gemeente zijn gedaald in plaats van gestegen.
1738 1739 1740 1741 1742 1743
Groen pleit voor een breed lokaal sociaal beleid met een toegankelijke dienstverlening. Dit komt niet alleen tot uiting in een leefbaar inkomen, maar ook in betaalbare huisvesting (zie Hoofdstuk Wonen), een goede gezondheid (Zie Hoofdstuk Gezondheidsbeleid), degelijk onderwijs en kinderopvang (zie Hoofdstuk Onderwijs en kinderopvang), een ouderenbeleid (Zie Hoofdstuk Ouderenbeleid), een kwaliteitsvolle vrije tijd (Zie Hoofdstukken Vrijetijdsbeleid, Cultuurbeleid en Sport), werk- en welzijnstrajecten op maat, het wegwerken van schulden en energiearmoede en een uitgebreid zorgaanbod.
1744 1745 1746 1747 1748 1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755
Volgens Groen kan enkel een voldoende autonoom OCMW het sociale karakter van het lokale sociale beleid vrijwaren. Tegelijk is een praktische samenwerking en coördinatie met de gemeente/stad belangrijk. Het OCMW blijft zoveel mogelijk zelf diensten en voorzieningen aanbieden. Denk hierbij aan het OCMWziekenhuis, het OCMW-rusthuis, het lokale dienstencentrum, enzovoort. Sommige private overnemers in de commerciële sector zijn namelijk vooral geïnteresseerd in de meest rendabele activiteiten en romen de sterkste klanten af van het OCMW. De meest kwetsbaren blijven echter in de kou staan en moeten uiteindelijk toch terug aankloppen bij het OCMW. Met private ondernemers in de non-profit sector kan het OCMW wel vormen van samenwerking ontwikkelen. Groen wil ook dat het OCMW een duidelijke regierol opneemt in het zorglandschap door te werken op buurtniveau en met als doel de versnippering van de zorg tegen te gaan. Bovendien gelooft Groen sterk in de strategische positie van het OCMW in het ruimere activeringsverhaal. Van alle betrokkenen staat het OCMW het dichtste bij de burger en bundelt het de meeste ervaring op het raakvlak van welzijn en werk.
1756 1757 1758 1759 1760 1761 1762 1763 1764 1765
Hoe moet het OCMW dan te werk gaan? Volgens Groen moet het zich ten volle achter zijn wettelijke opdracht scharen: het garanderen van een menswaardig bestaan voor elk individu. Het OCMW-personeel vertrekt daarom niet vanuit een controlerende visie op hulpverlening, maar stimuleert de zelfredzaamheid van mensen, op een ondersteunende manier en in dialoog. Integratie op de arbeidsmarkt voor veel mensen een belangrijk streefdoel, omdat het zowel financieel als op vlak van zelfontplooiing een vooruitgang kan zijn. Maar als we willen dat de samenleving terug meer de verantwoordelijkheid voor de zorg opneemt (in het kader van de zogenaamde vermaatschappelijking van de zorg), is het nodig om soepeler om te springen met de werkbereidheidseisen ten opzichte van informele zorgers. Een bredere visie op activering is gewenst, waarbij het kan leiden tot een betaalde baan, een vrijwilligersbaan of een betekenisvolle deelname als bijvoorbeeld oppas voor de kleinkinderen…
1766 1767 1768 1769 1770
De gestegen externe immigratie stelt met name de steden voor belangrijke uitdagingen. Armoede is steeds vaker gekleurde armoede, zeker in grootstedelijke context. De OCMW’s in (groot)steden moeten hun dienstverlening afstemmen op deze realiteit en moeten daarvoor ook een groter budget krijgen. Maar ook de gemeenten in de rand en het platteland, bijvoorbeeld in de grenszone tussen de gewesten Vlaanderen en Brussel, nemen proactief hun verantwoordelijkheid op in de opvang van nieuwkomers.
44
1771
Voorstellen
1772 1773
1.
1774 1775 1776
Het OCMW neemt alle maatregelen binnen zijn bevoegdheid om voor elk individu een menswaardig leven mogelijk te maken. Dit kan via voldoende hoge uitkeringen, via een hulpverlening die de zelfredzaamheid stimuleert en via werk- en welzijnstrajecten op maat van de hulpvrager.
1777
… via voldoende hoge uitkeringen
1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786
1787
… via hulpverlening die zelfredzaamheid stimuleert
1788 1789 1790 1791 1792 1793 1794 1795 1796 1797 1798 1799 1800 1801 1802 1803
1804
…via werk- en welzijnstrajecten op maat
1805 1806 1807 1808 1809 1810 1811 1812
Onvoorwaardelijke garantie op een menswaardig bestaan
Veel uitkeringen liggen onder de armoedegrens. Dit kan niet voor Groen. Daarom is het belangrijk dat de federale overheid de bedragen voor minimumuitkeringen optilt boven de armoedegrens. De OCMW’s blijven daarom druk uitoefenen op de federale overheid en gebruiken actief hun signaalfunctie. In afwachting pleiten we voor een voldoende hoge aanvullende steun bovenop het leefloon, de Inkomensgarantie voor Ouderen, het pensioen of de werkloosheidsuitkering. Concreet gaat het om huuren verwarmingstoelages, bijpassingen voor medische kosten, schoolkosten of eenmalige duurzame uitgaven. Het OCMW kan streven naar aanvullingen tot op het niveau van de budgetstandaard, dit is het wetenschappelijk berekende bedrag dat een gezin nodig heeft om op een minimaal aanvaardbare manier te kunnen participeren aan de samenleving. Voor meer info zie hier.
Het OCMW stimuleert de zelfredzaamheid. Het verduidelijkt de keuzemogelijkheden van de cliënt en de grenzen die beide partijen moeten respecteren; het bouwt een vertrouwensrelatie uit met de cliënt en legt de nadruk op dialoog. Het sanctioneert bij fraude of misbruik. Het OCMW investeert in de opleiding van de professional en streeft naar een werkbare belasting van het personeel. Het OCMW maakt werk van automatische rechtentoekenning bij de cliënten en hun kinderen. Het gaat daarbij over de toekenning van het leefloon en aanvullende steun, maar ook over kortingssystemen die lokaal worden opgezet. Daarbij is het belangrijk dat de maatschappelijk assistenten en straathoekwerkers zelf de wijken intrekken en op zoek gaan naar mensen in kwetsbare situaties. Al te vaak wachten de sociale diensten af tot mensen naar hen komen, maar voor velen is die drempel te hoog. Armoede is nog steeds vaak verborgen. Het OCMW activeert maximaal het eigen sociale netwerk van zijn cliënten. Onderzoek toont namelijk aan dat dit veel belangrijker is voor een positief resultaat dan de persoonlijke motivatie van de cliënt of dan de gehanteerde hulpverleningsmethodiek. Dit kan bijvoorbeeld door middel van Eigen Kracht Conferenties, waarbij het informele netwerk van de hulpvrager een plan met concrete afspraken uitwerkt. Een ander voorbeeld zijn de sociale kruideniers.
Omwille van de strategische positie op het raakvlak van welzijn en werk, neemt het OCMW voor de eigen cliënten een regierol op binnen het nieuwe beleidskader W² van de Vlaamse Regering (zie de op 1 juli 2011 goedgekeurde nota ‘Van arbeidszorg naar een nieuw geïntegreerd beleidskader’ of HIVA). In Brussel bouwt het OCMW de huidige samenwerking met Actiris verder uit en ijvert het bij de bevoegde gemeenschapsoverheden voor een Brussels W²-kader. Het OCMW ontwikkelt een integraal begeleidingstraject op maat voor zijn cliënten. Het zet in op alle relevante levensdomeinen en niet enkel op werk. Daarbij houdt het rekening met de zorgtaken die mensen opnemen en waardeert het vrijwilligerswerk.
45
1813 1814 1815 1816 1817 1818 1819 1820 1821 1822 1823 1824 1825 1826 1827 1828 1829 1830 1831
1832
2. Schulden en energiearmoede wegwerken
1833 1834 1835 1836 1837 1838 1839 1840 1841 1842 1843 1844 1845 1846 1847 1848 1849 1850 1851 1852 1853 1854 1855 1856 1857 1858 1859
Activering door het OCMW berust op een brede mix van maatregelen en garandeert zo maatwerk. Het OCMW zet actief het artikel 60 in om leefloners toe te leiden naar werk. Het maakt gebruik van voortrajecten voor personen die nog niet aan een dergelijk traject toe zijn en voorziet nazorg voor personen die de overgang maken naar de reguliere arbeidsmarkt. Deze nazorg gebeurt momenteel te veel pro forma en verloopt daardoor niet goed. Een goede samenwerking met de Werkwinkel of VDAB zijn hierbij cruciaal. Het belangrijkste doel van activering via artikel 60 moet tewerkstelling zijn en is niet in de eerste plaats toegang tot de werkloosheidsverzekering. De stad of gemeente vervult hier zelf een voorbeeldfunctie door in het personeelsbestand een aantal vaste contracten te voorzien voor personen afkomstig uit een dergelijk traject (zie ook volgende punt). De gemeente biedt een voldoende groot aantal sociale werkplaatsen aan. Deze werkplaatsen kunnen voortvloeien uit beleid dat een groene economie stimuleert, uit de lokale diensteneconomie en de groeiende nood aan kinderopvang en ouderenzorg, uit een groen mobiliteitsbeleid of een beleid gericht verkeershandhaving, enzovoort. Voor meer informatie zie het Hoofdstuk Werk. Het OCMW verleent eerstelijnsrechtsbijstand voor de meest kwetsbare groepen, ofwel rechtstreeks, ofwel onrechtstreeks via de Commissies voor Juridische Bijstand. Het geeft waar mogelijk gratis juridisch advies voor eenvoudige vragen aan iedereen die erom verzoekt. Het verwijst door naar de (pro-deo) advocatuur (Bureau Juridische Bijstand) en justitiehuizen en is ook actief in de Arrondissementele Commissies voor Juridische Bijstand.
Groen wil dat OCMW’s maximaal inzetten op het wegwerken van wachtlijsten voor schuldbemiddeling en voor budgetbeheer. Het personeel dat hier rond werkt, wordt maximaal versterkt. Het OCMW kan ook doorverwijzen naar externe partners zoals CAWs en de advocatuur, maar maakt goede afspraken met het oog op een kwalitatieve begeleiding. Het OCMW blijft het gebrek aan middelen voor deze problematiek aankaarten bij hogere overheden. Groen wil dat klanten van sociale leveranciers recht hebben op de laagste prijzen, wat nu nog vaak niet het geval is. Het OCMW tekent daarom samen met de klanten van sociale leveranciers verzet aan tegen de te hoge prijzen die hen worden aangerekend. De Lokale Adviescommissie (LAC) volgt een leidraad met het oog op een goede werking. Het OCMW zet maximaal de middelen in die het kan recupereren van het federale Energiefonds en het Sociaal Verwarmingsfonds. Met deze middelen bouwt het OCMW een dienst voor schuldbemiddeling en budgetbegeleiding uit, zuivert ze achterstallige rekeningen aan en neemt ze maatregelen voor een preventief sociaal energiebeleid. Budgetmeters van aardgas zijn onverantwoord zolang er geen garantie is op een minimumregeling voor aardgas. Groen wil niet dat mensen de winter in de kou moeten doorbrengen. Daarom wil Groen dat elk OCMW de minimumregeling voor aardgas aanbiedt bij de klanten; dit is nu immers niet verplicht. Het OCMW streeft ook naar een betere bekendmaking bij niet-klanten, bijvoorbeeld op basis van de lijsten van gedropte klanten van de netbeheerder. Het OCMW vordert de kosten voor de minimumregeling zoveel mogelijk terug bij de netbeheerders (kan voor 70%).
De gemeente en/of het OCMW begeleiden (samen met de LAC’s) actief gezinnen om hun energiefactuur te doen dalen. Dat kan door gratis energie-audits, isolatie voor lage inkomensgezinnen en door de leasing van energiezuinige toestellen als alternatief voor dure energieslokoppen als elektrische verwarmingstoestellen.
Personen met een laag inkomen kunnen een beroep doen op derdebetalersfinanciering voor energiebesparende investeringen in hun woning (zie Hoofdstuk Energie).
Sociale huisvestingsmaatschappijen en OCMW’s kunnen via groepsaankopen goedkopere tarieven onderhandelen bij energieleveranciers. Deze systemen worden gepromoot en laagdrempelig gemaakt.
46
1860
3. Het OCMW als waarborg voor een sterk sociaal beleid
1861 1862 1863 1864 1865 1866 1867 1868 1869 1870 1871
1872 1873 1874 1875 1876
Het is onaanvaardbaar dat sommige gemeenten asielzoekers en andere nieuwkomers systematisch doorsturen of hen bij gebrek aan betaalbare huisvesting dwingen te verhuizen. Groen wil dat iedere gemeente een Lokaal OpvangInitiatief of LOI beheert, nog vóór de federale wetgeving dit verplicht maakt. Waar al een LOI is, bekijkt de gemeente of via extra woningen enkele gezinnen meer onderdak kunnen krijgen. Voor asielzoekers zonder opvangplaats organiseert het OCMW de wettelijk voorziene steun en financiële hulp.
1877 1878 1879
Groen vraagt voldoende aandacht voor interculturele bemiddeling in het OCMW. Dit kan door te investeren in de knowhow van de hulpverleners en door te streven naar een OCMW-personeelsbestand dat een afspiegeling is van de plaatselijke bevolking.
1880 1881 1882 1883 1884
Veel nieuwkomers hebben baat bij een inburgeringstraject, op voorwaarde dat dit snel wordt opgestart. Het OCMW verwijst nieuwkomers snel en gepast door naar externe partners zoals onthaalbureaus. Daarbij maken OCMW en onthaalbureaus duidelijke afspraken in het kader van de afspraken die op Vlaams niveau zijn gemaakt tussen OCMW’s en onthaalbureaus. Het OCMW stemt de eigen werk- en welzijnstrajecten af op deze inburgeringstrajecten.
Nu het aparte lokaal sociaal beleidsplan verdwijnt, bewaakt het OCMW de uitwerking van een sterk luik sociaal beleid binnen de meerjarenplanning. Dit luik vertrekt van een goed onderbouwde analyse op basis van een gemeentelijke sociale kaart, een armoedebarometer en een analyse van de zorgnoden. Het plan vermeldt concrete doelstellingen, onder meer voor armoedebestrijding, en verbindt daar budgetten aan. Het legt afspraken voor samenwerking tussen gemeente, OCMW en externe partners vast. Het OCMW betrekt een brede waaier aan partners, zowel bij de probleemdefiniëring als bij de realisatie van zijn doelstellingen: middenveld, vrijwilligersorganisaties, scholen, verenigingen waar armen het woord nemen, zorgdiensten, verantwoordelijken binnen de eerste lijn. Het betrekt ervaringsdeskundigen in de besluitvorming, bijvoorbeeld ervaringsdeskundigen in de armoede of de migratie.
4. Investeren in nieuwkomers in de eigen gemeente
1885 1886
5. OCMW als toegangspoort en regisseur van de lokale zorg
1887 1888 1889
Het zorgaanbod is sterk versnipperd. Dit bedreigt zorg op maat. Voor het OCMW is daarom een belangrijke rol weggelegd als toegangspoort tot en regisseur van de zorg. Het OCMW blijft ook als aanbieder actief in de zorgsector.
1890 1891 1892
Het OCMW vertrekt van een goed onderbouwde analyse van de zorgbehoeften en het zorgaanbod op wijkbasis. Dit resulteert in een helder overzicht in een brochure of op de website op maat van zorgvragers of informele zorgers.
1893 1894 1895 1896 1897
Het OCMW brengt de zorgaanbieders samen in een buurtgebonden overlegplatform. Het bouwt zo bruggen tussen ambulante en residentiële voorzieningen, tussen medische en niet-medische zorgaanbieders, tussen mantelzorg en professionele zorg. Het brengt hiaten per buurt in kaart en stemt het eigen zorgaanbod daar zoveel mogelijk op af. Momenteel bestaat er bijvoorbeeld een grote nood aan zorg op maat voor jonge dementerenden.
1898 1899 1900 1901
Groen pleit voor een aanpak van de zorg op buurtniveau is (zie ook het idee van een woonzorgzone in het Hoofdstuk Wonen). De succesvolle ‘netwerken voor zorg’ moeten navolging krijgen. Gemeenten en OCMW’s werken daarin aan het verstevigen van het sociale weefsel in de dorpen of kleine steden. Sleutelfiguren, vrijwilligers en verenigingen die actief zijn in het dorp worden betrokken en kunnen zorgbehoeften opsporen 47
1902 1903 1904 1905 1906 1907
en aanpakken. Het OCMW investeert ook in een lokaal dienstencentrum in de buurt dat ontmoetingen tussen de bewoners stimuleert. Ze kunnen er terecht voor middagmaal, verzorging, ontspanning, maar ook voor administratieve hulp. Het OCMW biedt ook eigen diensten aan onder de vorm van thuiszorg, gezinszorg, een minder mobielen centrale, warme maaltijden, een boodschappendienst, schoonmaakhulp, en karweihulp. Mantelzorgers tijdelijk ontlasten kan via de organisatie van oppasdiensten en van centra voor kortverblijf of gastgezinnen. Zie ook het Hoofdstuk Ouderen voor concrete voorstellen rond senioren.
1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923
Lokale actie tegen kinderarmoede Een armoedebeleid spitst zich vaak toe op bestrijding van financiële armoede en tewerkstelling van ouders. Belangrijk, want kinderen kan je niet loskoppelen van de context waarin ze opgroeien. Net omwille van die afhankelijke situatie van kinderen, verdienen ze aandacht als aparte doelgroep. Zeker op lokaal niveau kan een actieplan tegen kinderarmoede een hefboom zijn en de rechten van kinderen en jongeren versterken. Kinderen en jongeren beleven armoede en de effecten ervan op een eigen manier. Armoede treft hen op verschillende levensdomeinen en schendt verschillende rechten. Een actieplan kinderarmoede kan niet ontstaan zonder dat kinderen en jongeren zelf, experts over hun leven en leefwereld, dit actieplan mee vormgeven. Ook verenigingen die met maatschappelijke kwetsbare kinderen en jongeren werken hebben een belangrijke functie. Een kinderarmoedebeleid mag ouders niet buitenspel zetten of hen een schuldgevoel bezorgen. Opvoedingsondersteuning in de gemeente moet een netwerk vormen met OCMW, CAW, Kind & Gezin, onderwijs, initiatieven kinderopvang, sociaal-culturele verenigingen. Gezinnen moeten er op vrijwillige en informele basis terecht kunnen bij andere ouders en professionelen met vragen over opvoeding. Ook bij opvoedingsondersteuning zijn kinderen en jongeren actieve partner.
48
1924
Gezondheid
1925 1926 1927 1928 1929
Voor Groen is het gezondheidsbeleid in de eerste plaats een geïntegreerd beleid. Dat betekent dat de gemeente ook via andere bevoegdheden zoals milieu, ruimte, wonen, werken, ouderenbeleid en -zorg, jeugdbeleid, kinderopvang, mobiliteit, sport, cultuur, flankerend onderwijs- en veiligheidsbeleid de gezondheid van haar inwoners versterkt. In het meerjarenplan komt een stevig hoofdstuk gezondheid dat concrete doelstellingen en acties bundelt.
1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936
Preventie is de beste remedie. Het drukt niet alleen de kosten voor onze gezondheidszorg, maar zorgt er vooral voor dat minder mensen ziek worden. Groen pleit voor minder campagnes en meer structurele maatregelen. De voorbije jaren hebben alle overheden veel middelen ingezet om campagnes te financieren. Die campagnes moeten mensen aanzetten om minder te roken, gezonder te eten, meer te bewegen… niet altijd met evenveel succes en meestal bereiken ze de meest kansarmen niet. Preventief werken aan gezondheid betekent op een gezonde manier werken, samenleven, wonen, verplaatsen; maar ook vervuiling binnen- en buitenhuis aanpakken, (h)eerlijk voedsel uit een duurzaam gezonde landbouw en armoede wegwerken.
1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943
Voor Groen is het recht op een goede en toegankelijke gezondheidszorg voor iedereen essentieel. Dit recht staat op dit moment zwaar onder druk. De toegankelijkheid komt in het gedrang door een tekort aan eerstelijnswerkers in het algemeen en huisartsen in het bijzonder. Daarom trekt Groen volop de kaart van de eerste lijn. De gemeente speelt een belangrijke rol in de uitbouw van een lokaal sterke eerstelijnszorg, inclusief de geestelijke gezondheidszorg. De gemeente coördineert een efficiënt gezondheidsoverleg op lokaal niveau. Door te zorgen voor geschikte randvoorwaarden, stimuleert de gemeente de uitoefening van het huisartsenberoep en de samenwerking van de partners op de eerste lijn.
1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951
Groen wil de toegankelijkheid van de gezondheidszorg versterken, maar op het juiste niveau. Het kan niet dat mensen afzien van medische zorgen omdat ze niet kunnen betalen, zich niet kunnen verplaatsen, of hun weg niet vinden in de gezondheidszorgmolen. Toegankelijkheid betekent echter niet dat de patiënten met elk probleem op om het even welk niveau laten aankloppen. Groen wil de eerste lijn versterken en zichtbaar maken in elke wijk zodat er een duidelijke toegangspoort tot de gezondheidszorg is voor alle inwoners van de wijk. De gemeente sensibiliseert de patiënt en ondersteunt de huisarts maximaal in deze rol. Zo vermijdt ze overbelaste spoeddiensten en overbodige technische prestaties. Recht op gezondheidszorg is er voor iedereen, ook voor mensen zonder papieren.
1952 1953
Voorstellen
1954
Preventie: minder campagnes en meer structurele maatregelen
1955 1956
Gezondheid begint met een gezonde levenswijze en een gezonde leefomgeving. Door structureel in te grijpen op de leefomgeving, is de impact op gezondheid vaak veel hoger dan via campagnes. Enkele voorbeelden:
1957 1958 1959
Campagnes zoals tutti frutti (één keer per week samen een appel eten) hebben niet geleid tot minder kinderen met overgewicht. Bovendien gaan ze voorbij aan die scholen waar de grootste concentraties van kansarme kinderen school lopen. Diezelfde kansarme kinderen zijn trouwens ook niet in de sportclub.
1960 1961 1962 1963
Gezonde maaltijden in de kleuter- en lagere school of minstens soep bij de maaltijd is zinvoller dan aparte campagnes. Gezonde voeding is belangrijk op een moment dat steeds meer kinderen opgroeien in armoede. Frisdrank- en snoepautomaten op school vervangen we door fruit en gratis water. Groen gelooft ook in de voorbeeldfunctie van de gemeente: start met de gemeentescholen.
49
1964 1965 1966
Kinderen verplaatsen en bewegen de helft minder dan 25 jaar geleden. Straten zijn immers te gevaarlijk en dus kiezen ouders voor de wagen. Ingrijpen op de mobiliteit (zie Hoofdstuk Mobiliteit) zorgt voor meer beweging en zo ook voor een betere gezondheid.
1967 1968 1969 1970
Als kinderen met 30 in een veel te kleine klas zitten en wegens een te krappe refter in diezelfde klas ook ’s middags hun boterhammen moeten opeten, dreigt het effect van initiatieven als ‘Air@school’, een campagne voor een gezonde binnenlucht in onze klassen, teloor te gaan. Zie het Hoofdstuk Onderwijs en Kinderopvang voor concrete voorstellen.
1971 1972 1973
De gezondheid van inwoners willen we centraal plaatsen bij elke beslissing die de gemeente neemt. Dit geldt bij uitstek voor beslissingen over mobiliteit (parkings, bredere ringwegen,…) die extra fijn stof, onveiligheid,… veroorzaken.
1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Voor Groen hanteert de gemeente het voorzorgsprincipe ten aanzien van nog niet bewezen gezondheidsschade zoals bijvoorbeeld de straling, van gsm- masten en hoogspanningskabels. Deze horen niet in dichtbewoonde zones of in de buurt van kinderopvang of scholen en voldoen aan de EU-normen of de goedgekeurde Vlaamse resolutie over gsm-straling. De gemeente bepaalt elke legislatuur in samenspraak met de gezondheids- en welzijnswerkers van de eerste lijn en de bewoners van een bepaalde wijk welke gezondheidsdoelstellingen het meest prioritair zijn. Ook eerstelijnswerkers uit de geestelijke gezondheidszorg worden hierbij betrokken. Ze werken deze uit op wijkniveau en aangepast aan de doelgroep (kansarmen, allochtonen, alleenstaande en jonge moeders, jongeren, senioren…). Deze voorstellen worden opgenomen in het gemeentelijk beleidsplan en worden besproken en goedgekeurd in de gemeenteraad. Ook het stimuleren van gezonde voeding en initiatieven als Donderdag Veggiedag past in dit plaatje: zie hoofdstuk Natuur & Milieu. Naast de zorg voor een gezonde levenswijze en een gezonde leefomgeving is er ook de zogenaamde secundaire preventie: die focust niet op het voorkomen van ziektes maar wil via vroege opsporing erger voorkomen. Vlaanderen organiseert en financiert onderzoeken om borstkanker, darmkanker… sneller op te sporen. Ook hier zien we een ongelijke toegang voor kansarme bewoners die vel minder gebruik maken van deze gratis onderzoeken. De gemeente kan samen met het LOGO (Lokaal GezondheidsOverleg) initiatieven nemen om er voor te zorgen dat alle inwoners gebruik maken van dit gratis aanbod. Inzetten op een goede organisatie van de eerste lijn en toegankelijkheid Ook al heeft de lokale overheid niet de formele taak om de regierol op te nemen, toch is de lokale overheid het best geplaatst om per wijk of deelgemeente de eerstelijnswerkers aan tafel te brengen. Zo kunnen ze samen op zoek naar de beste manier om de eerste lijn te organiseren en ervoor te zorgen dat er een toegankelijke gezondheidszorg is voor alle inwoners in de betrokken wijk of deelgemeente. Voor Groen is het essentieel dat ook de bewoners/patiënten een stem krijgen in dit overleg. Dit kan leiden tot de oprichting van een wijkgezondheidscentrum of een eerste lijn netwerk… Hierbij is ook aandacht voor het geestelijke gezondheidswerk belangrijk. De lokale overheid kan eventueel infrastructuur ter beschikking stellen, en structurele tekorten doorgeven aan de hogere overheid (bijvoorbeeld onvoldoende huisartsen in de buurt om voor elke inwoner een Globaal Medisch Dossier te openen). Er is echter niet één model om de eerste lijnzorg van de toekomst te organiseren, dit vraagt maatwerk. De noden in een plattelandsgemeente met grote afstanden tussen de verschillende zorgverstrekkers zijn anders dan de organisatie van de eerste lijn in een dichtbevolkte multiculturele stadswijk. Door de afstanden kunnen 50
2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029
de prijzen voor initiatieven zoals de Minder Mobielen Centrale op het platteland sterk oplopen; de gemeente kan hier aandacht voor hebben door meer lokale antennes te stimuleren.
2030 2031 2032 2033
De OCMW’s maken afspraken met huisartsen en ziekenhuizen zodat ook mensen zonder papieren hun recht op dringende medische hulp kunnen laten gelden. Dit kan via een medische conventie of betalingsverbintenis waarin het OCMW garant staat voor de betaling van de medische kosten. Zoals wettelijk voorzien, vallen de kosten voor deze medische zorgen ten laste van de OCMW’s.
De vraag naar gezondheidszorg zal met de vergrijzing vergroten maar ook veranderen. Ouderen hebben immers vaker nood aan gezondheidszorgen maar deze zorgen zijn repetitief en beter te plannen omdat het vaker over chronische aandoeningen gaat. Niet alle zorgen hoeven door een huisarts te worden verstrekt, ook verpleegkundigen, psychologen, kinesisten…kunnen ingeschakeld worden. Ook hierover kunnen afspraken gemaakt worden in het wijkoverleg. De gemeente stimuleert ook waar het kan (bijvoorbeeld voor OCMW cliënten) patiënten om een vaste huisarts te kiezen en te kiezen voor een Globaal Medisch Dossier. Ze informeert de bevolking via een heldere brochure, het lokale infoblad en de lokale website over de voordelen van dit systeem. De gemeente neemt de nodige initiatieven om in samenwerking met de huisartsenkringen en alle relevante actoren huisartsenwachtdiensten te voorzien. Dit verhoogt niet alleen de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, verlicht de belasting van de individuele huisarts maar voorkomt ook dat mensen te snel naar de spoeddiensten gaan. Toch blijft het OCMW de toegankelijkheid van de openbare ziekenhuizen voor iedereen bewaken. De gemeente afficheert duidelijk de noodnummers en het centrale nummer voor de wachtdienst op verschillende plaatsen: in het infoblad, aan het gemeentehuis, in de streekkrant, op de website.
51
2034
Bestuur, democratie en participatie
2035 2036 2037 2038 2039 2040 2041 2042 2043 2044
De klassieke representatieve democratie staat onder druk, internationaal, nationaal maar ook lokaal. Maar ook vormen van inspraakdemocratie die sinds de jaren ’70 en ’80 het licht zagen, stoten vandaag meer en meer op hun grenzen. Adviesraden zijn soms uitgeleefd en trekken nog weinig volk. Hoorzittingen of inspraakvergaderingen worden door veel besturen gebruikt om hun beleid te verkopen en niet om naar mensen te luisteren. Maar de nood aan participatie van onderuit wordt er niet minder om. Burgers roeren zich, van buurtniveau tot op het internationale forum. Zo is de besluitvorming rond grote infrastructuurprojecten in Vlaanderen volgens sommigen één lange lijdensweg geworden. Rond elk klein of groot project schieten actiecomités als paddenstoelen uit de grond. Ze putten alle procedures uit, wat leidt tot eindeloze vertragingen. En tot ergernis bij bestuurders, die officieel belijden hoe belangrijk ze inspraak wel vinden, maar tussendoor steeds meer en ongegeneerd hun gal spuien op de bemoeizieke burgers en actievoerders.
2045 2046 2047 2048
Voor Groen is de opstoot van burgerinitiatieven net een ongelooflijke kans: de mondige burger schreeuwt om meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Vlamingen en Brusselaars kiezen voor het model van actief burgerschap. Kijk naar het succes van referenda, de soms overweldigende opkomst bij hoorzittingen, het succes van de G1000,…
2049 2050 2051 2052 2053 2054 2055 2056 2057 2058 2059 2060 2061
Wij zien dit als een grote opportuniteit en zeker niet als een bedreiging. Burgers willen mee denken rond het beleid, willen mee besturen. Progressieve politici deinzen op zo’n moment niet bang achteruit, maar grijpen die kans met beide handen;ze willen de inzichten en energie van burgers maximaal verzilveren. Wij hebben vertrouwen in hun oordeelsvermogen en hun zin voor initiatief. Groen wil daarom op twee sporen werken: enerzijds de klassieke representatieve democratie versterken en de gemeenteraad de rol geven die hem toekomt, anderzijds de representatieve democratie aanvullen en vernieuwen met een brede set aan participatie-instrumenten. Dat leidt niet enkel tot een groter draagvlak, maar ook en vooral tot betere beslissingen. Participatie is geen alibi om beslissingen door te duwen, maar een manier om het beleid echt te verrijken. Een participatiebeleid neemt burgers ernstig, en behandelt hen niet louter als klant van de overheid, maar spreekt hen aan als actieve burgers, die in dialoog perfect in staat zijn om hun eigenbelang te overstijgen. Een participatiebeleid vertrekt daarbij van de kracht van het burgerinitiatief en het autonome middenveld. Een bruisend middenveld dat kritisch en onafhankelijk mag en durft zijn, is geen bedreiging, maar net een noodzaak.
2062 2063
Aanvullend op de voorstellen in dit hoofdstuk, vind je in andere hoofdstukken nog een aantal specifieke voorstellen rond de participatie rond specifieke thema’s of doelgroepen (zie Samenleven, Jeugd en Ouderen).
2064 2065 2066
Voorstellen
2067
Lokale communicatie en dienstverlening
2068 2069
Groen pleit voor een eigentijdse en objectieve lokale communicatie en een moderne dienstverlening, als basisvoorwaarde om actief burgerschap mogelijk te maken:
2070 2071 2072 2073 2074
* De basisvoorwaarde voor meer lokale democratie is absolute openheid en transparantie. Internet en de sociale media maken een nieuw soort democratie 2.0 mogelijk. Via een goede digitale omgeving krijgt de burger vlot, onmiddellijk, gratis en zoveel mogelijk rechtstreeks online toegang tot alle bestuursdocumenten, ook tussentijdse studies (niet enkel uit gemeenteraad, maar ook OCMW’s, gemeentebedrijven, intercommunales,…). De overheidsinformatie wordt zo gebruiksvriendelijk mogelijk ontsloten, zodat de burger 52
2075 2076
vlot zijn weg vindt naar alle relevante informatie. De oude discussie over passieve of actieve openbaarheid is in die zin voorbijgestreefd.
2077 2078
* ICT is alom vertegenwoordigd in een gemeente/stad. Elke stad zou moeten streven naar een degelijk ICTbeleid met nadruk op onderhoud, open-source en het verkleinen van de kloof tussen burger/bestuur.
2079 2080 2081
*Objectieve informatie vanuit de gemeente, waarbij bijvoorbeeld verschillende stemmen (uit meerderheid en oppositie) in het gemeentelijk informatieblad aan bod kunnen komen rond controversiële dossiers. Het informatieblad is geen “reclameblad” voor het college van burgemeester en schepenen.
2082 2083 2084 2085 2086 2087 2088
*Groen wil dat burgers met hun vragen zoveel mogelijk bij één loket terechtkunnen, waar ze rechtstreeks bediend worden of onmiddellijk naar het juiste contact doorverwezen worden. Zeker in grotere gemeenten, willen we ook een eerstelijnsdienstverlening op niveau van wijk of deelgemeente. De gemeente zet in op administratieve vereenvoudiging, met eenvoudige procedures en formules. Daarbij benut de gemeente maximaal de mogelijkheden van E-government, zodat burgers niet voor elke aanvraag naar het gemeentehuis moeten, maar blijven de diensten een klantvriendelijk onthaal verzekeren voor wie niet zo vlot met nieuwe media overweg kan.
2089 2090 2091 2092
* Burgers hebben recht op een snel, correct en begrijpelijk antwoord op vragen. Ook als het niet verplicht is, antwoordt de gemeente altijd op bezwaarschriften. Burgers krijgen praktische ondersteuning bij het indienen van een klacht of bezwaarschrift: informatie over vormvereisten, procedures en termijnen, vlotte beschikbaarheid van achtergronddocumenten (b.v. ruimtelijk structuurplan,…).
2093 2094 2095
* Een efficiënte klachtenbehandeling is een schat van informatie voor de gemeente en kan veel frustraties oplossen. Elke gemeente zorgt ook voor een vlot toegankelijke, onafhankelijk werkende ombudsdienst, in eigen beheer of in samenwerking met OCMW, andere gemeenten of de Vlaamse ombudsdienst.
2096 2097 2098 2099
* De lokale ambtenaar speelt een sleutelrol. Groen wil het lokale personeel ten volle waarderen door het actief te betrekken, op zijn competenties aan te spreken, voldoende scholings- en opleidingsmogelijkheden te geven en spreekrecht en meldingsplicht te voorzien. Een gedragen deontologische code die geen dode letter blijft, vormt de basis van een lokaal integriteitsbeleid.
2100 2101
De gemeenteraad, hart van de lokale democratie
2102 2103 2104
Voor Groen is en blijft de gemeenteraad het hart van de lokale (representatieve) democratie. De belangrijke strategische discussies horen thuis in de raad, niet achter de muren van één of andere autonoom gemeentebedrijf of intercommunale.
2105
De werking van de gemeenteraad versterken
2106 2107
Groen wil de gemeenteraad en de gemeenteraadsleden versterken. We willen daarbij van de gemeenteraad ook het forum voor het participatiebeleid maken.
2108 2109 2110
*Raadsleden en fracties verdienen betere ondersteuning. Zeker in grotere steden en gemeenten is professionele ondersteuning niet overbodig. Alle relevante documentatie moet vlot toegankelijk en raadpleegbaar zijn (maximaal elektronisch, inzage op gemeentehuis ook mogelijk buiten kantooruren).
2111 2112
* Het voorzitterschap van de gemeenteraad hoort bij een gewoon raadslid, niet bij de burgemeester of schepen. Een voorzitter uit de raad verrijkt het debat.
53
2113 2114 2115
* Opwaardering van gemeenteraadscommissies. Een goed voorbereide gemeenteraadscommissie laat ruimte voor echt debat en aanpassing van de voorstellen. De voorzitters van de commissies spelen hierin een centrale rol en moeten de nodige professionele ondersteuning krijgen.
2116 2117
* Op vraag van 1/3 van de gemeenteraadsleden of commissies wordt een hoorzitting rond een bepaald thema gehouden, waarop externe deskundigen, vertegenwoordigers van adviesraden,… gehoord kunnen worden.
2118 2119 2120
* Doorbreek klassieke “rolpatronen”. Laat ook leden van de oppositie een commissie voorzitten, laat het leiden van hoorzittingen niet over aan het college van burgemeester en schepen, maar laat dit door een gewoon raadslid gebeuren,…
2121 2122 2123
* De gemeente maakt maximaal gebruik van de mogelijkheden die de regelgeving biedt op het vlak van participatie van burgers in gemeenteraad en commissies: voorstellen en verzoekschriften van burgers, vragenkwartiertje,…
2124 2125 2126 2127 2128
* Maak de gemeenteraad meer autonoom in het bepalen van de grote keuzes van het participatiebeleid en laat de raad een sterkere rol spelen in de evaluatie en de bijsturing van dat beleid. Bij projecten of wijkwerking moet de gemeenteraad van bij de aanvang kunnen praten over de aanpak en tussentijds kunnen discussiëren over de gang van zaken. Een gemeenteraadscommissie voor participatie volgt het participatiebeleid op, discussieert met betrokken burgers en stuurt bij.
2129 2130
Samenwerking en verzelfstandiging
2131 2132 2133
Extern of intern verzelfstandigde agentschappen, autonome gemeentebedrijven, intergemeentelijke samenwerking,… kunnen zeker een meerwaarde bieden, maar de gemeenteraad hoort het hart van de lokale democratie te zijn.
2134 2135 2136 2137 2138
* De gemeente maakt een grondig afweging van voor- en nadelen voor zij overgaat tot interne of externe verzelfstandiging of publiek-private samenwerking (PPS). Zij maakt daarbij onder andere gebruik van het door de VVSG uitgewerkte afwegingskader voor lokale verzelfstandiging en de vuistregels voor PPS. Ook over het al dan niet uitbesteden van taken aan intercommunales wordt een grondige afweging gemaakt – de impact van de gemeente op het beleid in grote intercommunales is momenteel vaak zo goed als onbestaande.
2139 2140 2141 2142 2143 2144 2145 2146
* Alle belangrijke beleidsbeslissingen horen thuis in de gemeenteraad. Dus geen vage samenwerkingsovereenkomsten die alles mogelijk maken, maar een inhoudelijk debat in de raad over belangrijke inhoudelijke keuzes (zo kan het b.v. niet dat een autonoom gemeentebedrijf op basis van een vage opdrachtverklaring zelf beslist een shoppingcentrum te bouwen, waarbij de gemeenteraad achteraf moet slikken en verzocht wordt een Ruimtelijk Uitvoeringsplan op maat te maken). In autonome gemeentebedrijven, intercommunales e.d. mag de rol van de raad van bestuur niet uitgehold worden ten voordele van een directiecomité. Alle belangrijke beslissingen horen thuis in de raad van bestuur. De rol van het eventuele directiecomité blijft beperkt tot het operationele.
2147 2148 2149
* Alle fracties hebben recht op een stemgerechtigde vertegenwoordiger (raadslid of deskundige) in de raden van bestuur van autonome gemeentebedrijven, verzelfstandigde agentschappen, huisvestingsmaatschappijen,…, ook waar dat decretaal niet gegarandeerd is.
2150 2151 2152 2153 2154
* Er is nood aan goede rapportering op regelmatige basis en een inhoudelijk debat over beleidskeuzes die gemeentelijk verzelfstandigde agentschappen en intercommunales maken. Daarnaast willen we raadsleden de kans geven om elke gemeenteraadszitting zelf de vertegenwoordigers van de raad in de bestuurorganen te interpelleren. Raadsleden moeten ook kunnen beschikken over voldoende financiële informatie over (fiscale) constructies die worden opgezet door AGB’s. Dat kan zo nodig in een gesloten commissie financiën. 54
2155 2156
Burger en democratie
2157 2158 2159 2160 2161 2162 2163 2164 2165 2166
Een goed bestuur zoekt zoveel mogelijk partners, faciliteert, koestert vernieuwing, biedt ruimte en mogelijkheden aan burgers, het middenveld om zelf mee verantwoordelijkheid op te nemen. Samen met ambtenaren, ontwerpers, politici. Bij de omzetting van haar beleid, bij de uitwerking van projectvoorstellen, zowel kleine als grote, kiest de overheid voor het onmiddellijk en volmondig betrekken van burgers, verenigingen, bedrijven (“empowerment”). De lokale overheid zet in op alle dimensies van de participatieladder: informeren, raadplegen en adviseren, maar ook co-design en coproductie: mee ontwerpen, mee beslissen en mee mogelijk maken. In sommige gevallen kan de burger ook zelf budgetten of initiatieven beheren. Burgers, verenigingen, bedrijven worden van bij de aanvang bij het projectvoorstel betrokken, denken mee, stellen alternatieven voor, openen nieuwe denkpistes, zoeken naar oplossingen en kunnen akkoorden afsluiten naar de toekomst, ook over hun eigen rol in de verdere opvolging van het project.
2167 2168 2169 2170 2171
* Participatie is maatwerk. Er is nood aan een diversiteit aan methodieken, zowel eenmalige als blijvende. De buurt en de wijk zijn bij uitstek niveaus waar relatief gemakkelijk burgerparticipatie te organiseren is. Burgerparticipatie mag zich evenwel niet tot dat niveau beperken, maar moet ook op het niveau van stad of gemeente georganiseerd worden. Participatie kan zich ook richten op specifieke doelgroepen (b.v. ouderen, jongeren,…).
2172 2173 2174
* Inspraak en participatie worden zo vroeg mogelijk in het besluitvormingsproces georganiseerd. Zo voorkomen we frustratie bij alle betrokkenen: schijninspraak omdat de plannen toch niet meer gewijzigd kunnen worden, of veel vertraging omdat het roer in extremis moet worden omgegooid.
2175 2176 2177 2178 2179
* Ruimte voor onafhankelijkheid. De gemeente mag participatieprocessen niet verstikken. De gemeente moet de initiatieven die ze zelf opzet voldoende ruimte geven om een kritische en onafhankelijke rol te spelen (b.v. wijkraden moeten autonoom hun agenda kunnen bepalen en worden voorgezeten door burgers – verkozen mandatarissen spelen een bescheiden rol). De gemeente moet daarnaast ook ruimte laten voor initiatieven van onderuit, en niet alles zelf willen regisseren.
2180 2181 2182 2183
* Bij elk participatieproces waar de gemeente een initiatief in neemt, moet de gemeente duidelijk maken wat de doelstellingen en de werkwijze zijn, op welke wijze er met de conclusies wordt omgegaan en wie er welke eindverantwoordelijkheid heeft. De gemeente neemt participatie ernstig en maakt ruimte voor professionele ondersteuning. Elke gemeente heeft een participatieambtenaar of –dienst.
2184 2185
*De gemeente gaat actief op zoek naar methodieken om ook moeilijk bereikbare doelgroepen (kinderen, laaggeschoolden, allochtonen,…) bij participatieprocessen te betrekken.
2186 2187 2188 2189 2190 2191 2192
* Lokale adviesraden blijven waardevol, maar zijn vaak aan een nieuwe dynamiek toe. Er is nood aan duidelijke doelstellingen (geen inflatie aan adviesraden die in de praktijk toch geen impact hebben), een goede professionele ondersteuning en een onafhankelijke samenstelling met oog voor representativiteit, diversiteit en vernieuwing. De gemeente neemt de adviezen ernstig: ze worden steeds toegevoegd aan de documenten van de gemeenteraad, en het college van burgemeester en schepenen bezorgt een gemotiveerd antwoord aan de adviesraad over wat er met het advies is gebeurd. Geef adviesraden ook de kans om meer zelf eigen initiatieven te geven en standpunten toe te lichten in gemeenteraad of commissies.
2193 2194 2195
* Participatie is niet enkel een zaak van individuele burgers en de overheid. Het maatschappelijke middenveld speelt lokaal een onvervangbare rol. Lokale besturen moeten daarom het verenigingsleven ruimte geven voor eigen initiatief, hen daarbij stimuleren en waar nodig ondersteunen.
55
2196 2197 2198
* De gemeentelijke volksraadpleging is en blijft een zinvol instrument, op voorwaarde dat dit geen geïsoleerde gebeurtenis is, maar het sluitstuk vormt van een breed proces van inspraak en participatie. Anders ontstaan peilingen of vormen van televoting die gemakkelijk gebruikt kunnen worden om te manipuleren.
2199 2200 2201 2202
* Bij het begin van de legislatuur stelt het lokale bestuur een participatiecharter op. Daarin wordt duidelijk omschreven hoe de participatie met de burgers voor alle mogelijke projecten zal worden georganiseerd. Bedoeling is om te komen tot een systematische keuze voor participatie vanaf het begin van het traject en af te stappen van een beleid dat enkel informeert over wat al beslist is door de bestuurders.
2203 2204
Nieuwe democratische werkvormen
2205 2206 2207 2208 2209 2210 2211 2212 2213
We willen lokaal op zoek naar innoverende democratische modellen. De gemeente innoveert en experimenteert daarom met allerlei nieuwe vorm van burgerparticipatie: scenariodebatten, burgerjury’s, een lokale G1000, wijk- en dorpsraden, wijkbudgetten,….Modellen die passen in een keuze voor echte participatieve democratie. Waarbij op een ondubbelzinnige wijze wordt gekozen voor het geven van macht aan burgers in het beslissingsproces. De burgers beslissen en besturen mee, enkel de eindbeslissing blijft bij de verkozenen. In dit model geeft het bestuur dus wel echt macht uit handen. Het bestuur stelt zich bescheiden op: de lokale overheid wordt op dat moment meer een meewerkende partner dan een bestuurder. De bestuurs-verantwoordelijkheid wordt gedeeld in totaal nieuwe vormen van samenwerking tussen overheid en burgers. Enkele voorbeelden:
2214 2215 2216 2217 2218 2219
* De gemeente werkt met wijkbudgetten, die inwoners de kans geven om zelf actief een deel van het gemeentebudget te beheren voor wijkgebonden projecten. Een participatieambtenaar ondersteunt de projecten. Het wijkbudget kan zowel dienen voor projecten, zoals de aanleg van parken, speeltuinen of straatmeubilair, als voor bewoners die samen de handen in elkaar slaan om gemeenschappelijke diensten, zoals een klusjesdienst of kinderopvang, op te zetten. Een model van “participatieve begroting” kan ook verder gaan, en de burgers ook meer betrekken bij de ruimere gemeentebegroting (zie financiën en fiscaliteit)
2220 2221 2222 2223
* De methodiek van de G1000 is een voorbeeld van “deliberatieve democratie”. Een representatief panel zoekt in dialoog naar antwoorden op concrete vragen. Burgers worden zo uitgedaagd om ook rekening te houden met belangen en overtuigingen van anderen. De gemeente kan een G1000 in het klein organiseren, b.v. bij het begin van de legislatuur of rond bepaalde belangrijke thema’s.
2224
* Klankbordgroepen waar burgers samen met ontwerpers mee vorm geven aan plannen en projecten
2225 2226 2227 2228 2229 2230
* “Transitiewerkgroepen” waar geïnteresseerden uit verenigingen, bedrijven, overheid worden samengebracht om nieuwe voorstellen uit te broeden om de overgang naar een duurzame economie gestalte te geven (bv. Duwobo rond duurzaam wonen en bouwen en Plan C rond duurzaam materialenbeheer op Vlaams niveau) – dergelijke processen zijn ook lokaal mogelijk, bijv. het lokaal Cleantech platfom dat mee door groenen werd opgestart in Houthalen-Helchteren – de Vereniging Transition Towns Vlaanderen zet dergelijke workshops op over lokaal energiebeleid: hoe plaatselijk de afhankelijkheid van olie afbouwen
2231 2232 2233 2234 2235 2236
Strategische meerjarenplanning: een kans op een nieuw begin De lokale overheid zal voortaan al haar beleidsvoorstellen moeten bundelen in één strategisch meerjarenplan dat in het begin van de beleidsperiode uitvoerig kan bediscussieerd worden. Dit in het kader van de nieuwe beheers- en beleidscyclus.
56
2237 2238 2239 2240 2241 2242 2243 2244 2245 2246 2247 2248 2249 2250 2251 2252 2253
* De burger kan deze discussie op hoofdlijnen aangrijpen om maximaal te wegen op het gehele beleid, over alle sectoren en domeinen heen. De overheid moet georganiseerde en niet georganiseerde burgers daartoe dan ook alle kansen geven. * Tegelijk blijft de mogelijkheid open om voor verschillende beleidsdomeinen meer concrete plannen op te maken – niet om te voldoen aan bureaucratische regels (de zo gevreesde planlast) maar om mee vorm te geven aan de juiste beleidsaccenten lokaal. De lokale politiek kan daartoe de hand reiken aan het middenveld zodat de uitwerking van strategische hoofdkeuzes per beleidsdomein door burgers, verenigingen, bedrijven,… van bij het begin uitgetekend kan worden. Dat is ook het moment om andere innovatieve democratische instrumenten in te schakelen : burgerfora, een lokale G 100, crowd sourcing,.. * De gemeente kiest voor een veel lichtere vorm van plannen en procedures met meer ruimte voor experimenteren, voor het uittesten van concrete oplossingen op het terrein, voor het aftoetsen van voorstellen in burgerfora of klankbordgroepen, voor het opzetten van tijdelijke proeftuinen. In plaats van theoretische discussies te voeren, laat men meteen ervaren wat aan kwaliteitsverbetering mogelijk is via de snelle realisatie van proefopstellingen waarvan de effecten nauwgezet opgemeten worden en waar rond in alle openheid gecommuniceerd wordt.
57
2254
Financiën & Fiscaliteit
2255 2256 2257 2258 2259
Fiscaliteit en financiën zijn twee belangrijke beleidsdomeinen in de overgang naar een duurzame
2260 2261 2262 2263 2264 2265 2266 2267
De lokale overheid heeft als bestuursniveau de meest directe impact op haar burgers. Net daarom is het
2268 2269 2270 2271
Heel wat studies tonen aan dat verstandige investeringen in onderwijs, technologie en infrastructuur op lange
2272
Voorstellen
2273 2274 2275 2276 2277 2278 2279 2280 2281 2282
Rechtvaardige en heldere fiscaliteit De ‘aanvullende belasting op de personenbelasting’ (APB) en de ‘opcentiemen op de onroerende voorheffing’(OOV) zijn de belangrijkste fiscale inkomsten van de gemeenten. Als eenvoudige vuistregel om te weten of het fiscaal beleid in de gemeente sociaal rechtvaardig is, kan je de eigen APB (belasting op arbeid) en OOV-tarieven (belasting op vermogen) vergelijken met het gewestelijk gemiddelde. Ligt de eigen aanvullende 4 personenbelasting eerder boven het Vlaams gemiddelde en de onroerende opcentiemen eerder beneden het Vlaams gemiddelde, dan is het best om wat bij te sturen. Omgekeerd, wanneer de aanvullende personenbelasting beneden het Vlaams gemiddelde ligt en de onroerende opcentiemen boven het Vlaams gemiddelde, dan mogen we concluderen dat de gemeente een eerder sociale koers vaart. Er zijn echter twee belangrijke redenen om ook niet al te ver af te wijken van dit gemiddelde:
2283 2284 2285
Vlaamse besturen die niet ten minste 700 opcentiemen onroerende voorheffing en 5% aanvullende
2286 2287 2288 2289
Een gezond evenwicht tussen beide belastingen is nodig om te voorkomen dat sommige gezinnen
samenleving. Slimme fiscaliteit moedigt naast duurzame productie en consumptie, ook een efficiënt gebruik van energie, ruimte en grondstoffen aan. Een duurzaam begrotingsbeleid maakt voldoende middelen vrij voor duurzame investeringen. Doordachte overheidsinvesteringen dragen daaraan bij, zonder toekomstige generaties op te zadelen met een al te grote overheidsschuld.
belangrijk dat ze voldoende middelen heeft om een duurzaam, doordacht en kwaliteitsvol beleid te voeren. Hoogstaande en toegankelijke diensten verlenen, projecten met maatschappelijke meerwaarde ontwikkelen en ondersteunen, gepaste en goed onderhouden infrastructuur aanbieden, een modern personeelsbeleid voeren, het economisch en sociaal weefsel versterken en een aangename leefomgeving vrijwaren, het zijn allemaal kerntaken van de lokale overheid die ze enkel kan vervullen als ze daar voldoende middelen voor heeft. Naast subsidies en fondsen door hogere overheden, zorgt de lokale fiscaliteit voor het leeuwendeel van die broodnodige middelen.
termijn een erg hoog maatschappelijk én budgettair rendement halen. We mogen ons dus niet opsluiten in een kruideniersmentaliteit. We willen dat de overheid een toekomstperspectief ontwikkelt voor haar huidige én toekomstige burgers. Doordachte overheidsinvesteringen dragen daaraan bij.
personenbelasting heffen, krijgen minder middelen uit het Gemeentefonds. Wat van hen wordt afgenomen, wordt weer verdeeld onder de andere gemeenten. onrechtvaardig zwaar belast worden. Er is een belangrijke groep gezinnen die wel huisbezitter zijn, maar geen (of bijna geen) personenbelasting betalen. Zij hebben dus geen baat bij een daling van de APB, maar voelen wel sterk elke stijging van het OOV. Reducties in APB zijn niet zozeer een steun aan sociaal
4 Het Vlaams gemiddelde voor de APB is 7,23 %. Het Brusselse gemiddelde ligt op net iets meer dan 7,6% in 2010. De APB-tarieven voor de kleine en de grote gemeenten wijken nauwelijks van elkaar af. De diversiteit tussen de individuele gemeenten onderling blijft echter groot. De diversiteit is het grootst bij de grootste gemeenten en het kleinst bij de kleinste gemeenten.
58
2290 2291
kwetsbare groepen, maar wel aan de (lagere) middenklasse en welstellende huurders. Een OOV-verhoging raakt daarentegen alle huisbezitters, rijk en arm.
2292 2293
• Om ieder naar draagkracht te belasten, is het best de APB en OOV aan te vullen met belastingen die sociaal
2294 2295 2296 2297
• De afschaffing of bijsturing van al te specifieke belastingen zoals die op pompen voor brandstofdistributie,
2298 2299 2300 2301
• Een degelijk fiscaal beleid maakt ook geen gebruik van forfaitaire belastingen zoals de algemene
2302 2303 2304 2305 2306
• Ondoelmatige en inefficiënte belastingen worden afgeschaft. Voor elke belasting moet periodiek nagegaan
2307 2308 2309 2310 2311
• Het invoeren van nieuwe belastingen of het afschaffen van bestaande belastingen moet nauwgezet
2312 2313 2314 2315
• Retributies voor verplichte diensten worden afgeschaft (b.v. bij afgifte van identiteitskaarten). Het is logisch
2316 2317
• Belastingen worden steeds afgetoetst op een nood aan sociale correcties. Er moet steeds aandacht zijn
2318 2319
• Parkeerbeleid is geen financieringsinstrument, maar een fundamenteel onderdeel van het gemeentelijk
2320 2321
Beleid via fiscaliteit
2322 2323 2324
• De gemeente stimuleert duurzaam gedrag via subsidies, premies en gunsttarieven: premies voor energie-
2325 2326 2327 2328
• Ook belastingen worden ingezet om wenselijk gedrag te stimuleren. Belastingen die een positief
2329 2330
• We willen bijgevolg ook geen belastingen op elementen die het sociaal en/of cultureel weefsel versterken
2331 2332
• Logischerwijs worden ook bestaande belastingen op milieuvriendelijk gedrag afgebouwd (bv. de belasting
zwakkere groepen niet treffen, zoals de belasting op de tweede verblijven. op kermiskramen en op nachtwinkels is ook een belangrijk element in rechtvaardige fiscaliteit. Zo kan men de belasting op kermiskramen bij voorbeeld omvormen tot een belasting op het gebruik van publieke ruimte voor commerciële doelen. huisvuilbelasting. Forfaitaire belastingen zijn niet alleen ondoelmatig omdat ze geen gedragssturend effect hebben, maar ze zijn ook onrechtvaardig, omdat ze iedereen even zwaar treffen, ongeacht inkomen of verbruik. worden of ze voldoende opbrengt in verhouding tot de inningskosten, of de belasting nog een functie heeft (zoals het compenseren van bepaalde kosten of het stimuleren/ontraden van bepaald gedrag), of ze niet kan samengevoegd worden met andere belastingen met een behoud of versterking van de gezochte gedragsimpuls. afgewogen worden en in verhouding staan tot de doelstellingen die men als gemeente wil realiseren. Belastingen moeten rechtvaardig, billijk, democratisch, efficiënt en stimulerend zijn. Politiek opbod en populistische voorstellen worden vermeden. Een gezonde vuistregel voor nieuwe maatregelen blijft: “Tax bads, not goods” (belast negatieve zaken en niet wat goed is). dat een burger een bijdrage betaalt voor diensten maar wanneer de burger bepaalde diensten op geen enkele manier kan vermijden, dan is het logischer dat de kosten voor die dienst worden gedekt door de algemene middelen. voor wenselijke vrijstellingen en verminderingen voor gezinnen met lage inkomens. mobiliteitsbeleid. Dit beleid mag zeker niet de financiële logica volgen van een (commercieel) parkeerbedrijf.
...gericht op particulieren en wateraudits, voor energie- en waterbesparende investeringen, een groene mobiliteitskaart voor autodelers en niet-autobezitters,… Deze steunmaatregelen zijn helder en eenvoudig aan te vragen. gedragseffect hebben zijn: belasting op het verspreiden van reclame (papierverbruik), op lichtreclame (elektriciteitsverbruik), belastingen op zwembaden (waterverbruik), belasting op de bedrijfsruimte (ruimtegebruik)… zoals openbare bals, muziekinstrumenten, vertoningen,… die het sociale leven ontmoedigen. op het ontbreken van parkeerruimte).
59
2333 2334 2335
• Bij heffingen op een onwenselijke toestand kiezen we voor progressieve heffingen, die stijgen naarmate de
2336 2337 2338 2339
• Het afvalbeleid maakt gebruik van gedifferentieerde tarifering, met een vrijstelling voor niet-vermijdbare
2340 2341 2342
• De gemeente opteert ook best voor een bewuste link tussen haar fiscaal beleid en het beleid op het gebied
2343
...gericht op bedrijven
2344 2345 2346 2347 2348
• Ook bedrijven maken gebruik van de diensten en infrastructuur die de gemeente aanbiedt. Heel wat
2349 2350 2351 2352
Zo wordt de belasting op drijfkracht best vervangen door een belasting die aanzet tot zuinig energiegebruik (bv. belasten op elektriciteitsverbruik). Zelfs als dit voor de gemeente een nul-operatie is, wordt de belasting zo over veel meer bedrijven verdeeld. Het heeft bovendien het positief effect dat de bedrijven worden gestimuleerd hun elektriciteitsverbruik te reduceren.
2353 2354 2355 2356 2357 2358 2359
• Gerichte fiscale stimuli kunnen de uitbouw (of heropleving) van lokale economische activiteit een
2360 2361 2362
• Om inzicht te krijgen in welke stimuli nuttig kunnen zijn, is er een omgevingsanalyse nodig die alle zwakke en
2363 2364 2365 2366 2367 2368 2369
• De gemeente kan ook gepast inspelen op fiscale constructies via een algemene gemeentebelasting op
grond langer onbebouwd blijft, een pand langer leegstaat, een perceel of gebouw langer verwaarloosd wordt. hoeveelheid afval. Deze gedifferentieerde tarifering, baseert zich op de hoeveelheid en de aard van het afval (hogere kostprijs voor restafval): wie afval vermijdt en slim sorteert, spaart geld. Een niet-vermijdbare hoeveelheid afval kan gratis of zeer goedkoop worden afgehaald, gefinancierd uit de algemene middelen. van ruimtelijke ordening en wonen. Daarbij is het nuttig om te werken met een sturende belasting op leegstand en verkrotting alsook belastingen op onbebouwde kavels en tweede verblijven.
5
gemeenten hebben dan ook een wirwar aan bedrijfsbelastingen: lichtreclames, drijfkracht , tapperijen, banken, hotels, milieubelasting. Om administratieve kosten en overlast te verminderen kunnen we best werken met een kleine, heldere set aan bedrijfsbelastingen, die de fiscale druk op een rechtvaardige en intelligente manier verspreiden over alle bedrijven.
belangrijke duw in de rug geven. Voorbeelden van stimuli zijn renovatiepremies voor gevelverfraaiing; vestigings- en heroriëntatiepremies; het geven van een starterstoelage voor een handelsactiviteit in een leegstaand handelspand, ... Maar ook belastingen kunnen een stimulans geven om bepaalde voordelen te ontwikkelen: een belasting op bedrijfsoppervlakten kan aanzetten tot efficiënt ruimtegebruik, een belasting op elektriciteitsverbruik kan dan weer een impuls geven aan het lokale energiebeleid en een belasting op leegstand kan verpaupering voorkomen. sterke punten in beeld brengt. Zo kunnen we doelgericht gaan inspelen op de zwakke schakels in het lokaal economisch weefsel en de sterktes verder ontwikkelen. vennootschappen en vrije beroepen. Deze belasting wordt betaald per vestiging op het grondgebied van de gemeente en dit ongeacht de kadastrale indeling, rekening houdend met de totale gebouwde en ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt. Het tarief kan gemoduleerd 6 worden naargelang het type activiteiten en er kunnen ook sociale correcties in aangebracht worden. Deze belasting compenseert de negatieve effecten van het toenemend aantal vennootschappen op de inkomsten van de gemeente.
5 De belasting op drijfkracht komt voor in heel wat steden en gemeenten. Ze wordt geïnd bij bedrijven die motoren gebruiken voor de uitbating van hun bedrijf en bedraagt veelal een vast aantal euro per kilowatt.
6
De gemeente Hamme heeft deze belasting ingevoerd. Ondanks een lange juridische procedureslag vanwege lokale ondernemers en beoefenaars van vrije beroepen, heeft de Raad van State geoordeeld dat deze belasting gerechtvaardigd is (R.v.St., nr. 160.599, 27 juni 2006, TFR, 2007, 115). 60
2370
Ethisch en verantwoord middelenbeheer
2371 2372 2373
• Het is niet de rol van een lokale overheid om te gaan beleggen. Desondanks moet een stad of gemeente
2374 2375 2376 2377 2378 2379 2380 2381 2382 2383
• Steden en gemeenten voeren een gezond financieel beleid met een evenwicht tussen duurzame
2384 2385 2386 2387 2388 2389 2390 2391
• Publiek-private samenwerkingen (PPS) worden enkel opgezet als dit een win-win-scenario is. Als een
2392 2393 2394 2395 2396 2397
• Zet geen PPS-constructies op om kosten en risico’s buiten de balans te houden. Heel wat overheden zetten
2398 2399 2400 2401 2402 2403 2404
• Bij een belastinghervorming moet het debat op een eerlijke en transparante wijze gevoerd worden.
2405
Transparantie en participatie
2406 2407 2408 2409
• De gemeente maakt haar begroting online raadpleegbaar via bevattelijke grafische voorstellingen. In het
soms haar middelen plaatsen. Als ze dit doet, dan kiest ze steeds voor veilige, ethische en duurzame vormen van sparen en beleggen. investeringen en schuldafbouw. Hoe groter de schuldgraad, hoe meer middelen verloren gaan aan rente en hoe meer toekomstige generaties opgezadeld worden met de kosten van het hedendaags beleid. Om een afdoende financieringscapaciteit te vrijwaren moet de lokale overheid er voor zorgen dat ze een zo laag mogelijke schuldgraad aanhoudt. Investeringen die een grote maatschappelijke meerwaarde creëren en/of duurzame winst opleveren (bv energiebesparende investeringen met een korte terugverdientijd) , mogen deze dalende tendens tijdelijk onderbreken. Het is belangrijk dat de lokale overheid voldoende toekomstgerichte investeringen blijft maken, ook in economisch moeilijke tijden. Zo geeft ze niet alleen ademruimte aan de lokale economie, maar ontwikkelt ze ook een interessant perspectief voor haar volgende generaties burgers.
overheid een investering waardevol vindt, dan moet ze daar voor uitkomen en alle gevolgen van die keuze, positief én negatief, op zich nemen. Soms zijn er echter projecten waar er heel wat synergie is tussen private en publieke belangen. Denk maar aan een school die wordt ingebed in een sportinfrastructuur met vergaderzalen. Als er genoeg synergie is, kan de samenwerking de kosten doen dalen voor alle betrokken partijen en heel wat nieuwe mogelijkheden bieden, die niet mogelijk waren bij afzonderlijke projecten. In dat geval is een PPS-constructie een gezonde en vooruitstrevende keuze, zolang men er over waakt dat er een gezond evenwicht is tussen de lusten, lasten en risico’s van de publieke en private partners.
echter enkel en alleen PPS-constructies op om bepaalde investeringen buiten hun begroting te houden. Zo hebben ze onmiddellijk de baten van de investering, maar schuiven ze de kosten door naar de toekomst. Dat is een onverantwoorde en dure vorm van struisvogelpolitiek, die er voor zorgt dat het overgrote deel van de bestaande PPS-constructies duurder uitvallen voor de gemeente dan als ze het volledig financieren via leningen.
Vandaag is het al te vaak een debat onder specialisten, waarbij de macht van de kennis het haalt. Dat betekent ook dat de gemeente of stad bewust complexe financiële en fiscale constructies vermijdt. Een hoge complexiteit ondermijnt namelijk de democratische controle, omdat enkel experten dat soort constructies kunnen doorgronden. Zo is het bijvoorbeeld ten stelligste af te raden een autonoom gemeentebedrijf op te richten enkel en alleen om BTW te ontwijken. Het beperkte financieel voordeel weegt namelijk niet op tegen de ethische en democratische bezwaren bij deze constructie.
7
Verenigd Koninkrijk gebeurt dat onder de vorm van een uitvouwbare bloem , maar het kan ook gerust aan 8 de hand van aanklikbare taartdiagrammen of ‘tree maps’ . Op die manier is het eenvoudig inzoomen op de uitgaven binnen specifieke domeinen. Het is ook aangewezen om bij elke post afzonderlijk een kort overzicht
7 http://wheredoesmymoneygo.org/dashboard/#/~/total 8 http://www.nytimes.com/packages/html/newsgraphics/2011/0119-budget/index.html
61
2410 2411
te geven waarom welke keuzes gemaakt zijn, welke evoluties worden verwacht en welke alternatieven worden onderzocht.
2412 2413 2414
• Er is duidelijk nood aan een betere communicatie over het fiscaal beleid van de gemeente, zodat de
2415 2416 2417 2418
• Zowel online als offline moeten burgers en bedrijven toegang hebben tot een eenvoudig en begrijpelijk
2419 2420 2421 2422 2423 2424 2425 2426 2427
• Een gemeentebegroting geeft meestal een erg onvolledig beeld van de financiële risico’s. Vooral het
2428 2429 2430 2431 2432 2433
• In een participatieve begroting9 worden burgers, na een grondige informatieronde, betrokken bij
2434 2435 2436 2437 2438 2439
• De lokale overheid kan haar burgers ook laten participeren in specifieke projecten door het uitschrijven van
bevolking een goed inzicht krijgt waar de gemeente haar middelen haalt en wat ze ermee doet (link tussen fiscaal en gemeentelijk beleid).
overzicht van alle belastingen en retributies in de gemeente. Bij elke wijziging wordt deze lijst geactualiseerd. Aankomende wijzigingen worden bij voorkeur een jaar op voorhand meegedeeld aan alle belanghebbenden. ontbreken van een waardering van de risico’s verbonden aan waarborgen is problematisch. Bij een waarborg garandeert de gemeente dat zij een deel van of zelfs de volledige restschuld zal afbetalen als de gewaarborgde partner (bv. de Kerkfabriek of een PPS-partner) een bepaalde schuldvordering niet kan betalen. Als de gemeente een verantwoord begrotingsbeleid wil voeren, kan ze een waarborgfonds opnemen in de begroting. Dat waarborgfonds is een voorziening, waar de gemeente 10% van het totaal bedrag aan uitstaande waarborgen blokkeert. Dit fonds geeft zo een helder beeld op de evolutie van de gemeentelijke waarborgen en helpt de gemeente als één of meer van die waarborgen uitbetaald moeten worden.
besluitvorming over een deel van de gemeentebegroting. Geen enkele lokale overheid in Vlaanderen en Brussel werkt momenteel met ‘burgerbegrotingen’, toch zijn er heel wat steden en gemeenten in ZuidAmerika, Canada, Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk,... die al enige jaren de vruchten plukken van dit proces. Onlangs bevestigde de OECD dat deze vorm van begroten leidt tot een aantoonbare verbetering in het niveau van voorzieningen.
obligaties voor die projecten, voor zover dit een bijdrage levert aan het algemeen belang. Zo kunnen ouders bijvoorbeeld investeringen in het gemeenteschooltje mee helpen financieren, of kunnen mensen een financieel duwtje in de rug geven aan projecten waar ze sterk in geloven. Als het om projecten gaat met een maatschappelijk draagvlak kan de rente laag gezet worden (desnoods zelfs tot een nulrente) en wordt best ook ruimte gelaten voor schenkingen.
9 Meer info over participatieve begrotingen (of burgerbegrotingen) kan je terugvinden in de volgende gids van het Nederlands ministerie voor Binnenlandse zaken: http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/brochures/2011/10/17/nederland-op-weg-naar-de-burgerbegroting/nederland-op-weg-naar-deburgerbegroting.pdf
62
2440
Natuur & Milieu
2441 2442 2443 2444 2445
Onze levenskwaliteit is onlosmakelijk verbonden met de staat van het leefmilieu rondom ons. De natuur is rustgevend en mooi, maar is bovenal onmisbaar als leverancier van goederen en diensten (grondstoffen, voedsel, zuivere lucht, water, bescherming tegen natuurrampen, …), voor mens, maatschappij, economie, …. Toch sterven planten en dieren aan een steeds sneller tempo uit, met een groot ecologisch, cultureel én economisch verlies tot gevolg.
2446 2447 2448 2449
Steden en gemeenten hebben heel wat hefbomen in handen om het verlies van biodiversiteit te keren, geluidsoverlast in te perken en de uitstoot van fijn stof te reduceren. Bovendien staan ze in rechtstreeks contact met burgers, het middenveld en bedrijven. Van deze troeven moet dan ook maximaal gebruik gemaakt worden om te investeren in natuur en een gezonde leefomgeving.
2450 2451
Groen erkent de grenzen aan de milieugebruiksruimte en ieders recht op een gezonde en kwalitatieve leefomgeving.
2452 2453 2454 2455 2456 2457
Een duurzaam lokaal milieubeleid heeft belang bij langdurige inspanningen. Planmatig werken met een duidelijke lange termijnvisie voor ogen is essentieel. Milieubeleid laat zich ook niet scherp afbakenen want alle beleidsdomeinen krijgen te maken met milieudoelstellingen. Dit moet dan ook dwarsdoorheen het bestuursakkoord lopen. Dit kan hard gemaakt worden door een percentage van de overige budgetten te vergrendelen. De schepen bevoegd voor leefmilieu kan deze ontgrendelen wanneer er voldoende rekening is gehouden met het leefmilieu.
2458 2459
Voorstellen
2460
Natuur en biodiversiteit
2461 2462 2463 2464
Natuur en biodiversiteit staan in Vlaanderen onder enorme druk. Veel ecologisch waardevolle gebieden zijn aangetast doordat bos en grasland verdwijnen. Steden en gemeenten moeten zich dan ook volledig inschakelen in de Europese doelstelling om het biodiversiteitsverlies te stoppen. Groen zet in op toegankelijke natuurgebieden en voldoende groen in wijken en straten.
2465 2466 2467 2468 2469 2470 2471 2472 2473 2474 2475 2476 2477 2478 2479
-
-
-
Door het Charter voor Biodiversiteit te ondertekenen engageert de gemeente zich om werk te maken van een ambitieus lokaal biodiversiteitsbeleid en hierbij zoveel mogelijk verenigingen te betrekken. Natuur heeft ruimte nodig. De gemeente investeert actief in de aankoop, beheer en openstelling van natuurgebieden door ofwel zelf gronden aan te kopen, ofwel terreinbeherende organisaties te ondersteunen bij de aankoop en/of het beheer van grote aaneengesloten gebieden. De gemeente heeft een bosuitbreidingsvisie en maakt werk van de realisaties van nieuw bos of bosverbindingen. Elke burger verdient een bos op fietsafstand. Creëer speelplekken in bestaande bossen. Belangrijk hierbij is dat deze plekken tot stand komen door een overlegproces met alle betrokken partners, in het bijzonder kinderen. Ook buiten natuurgebieden is er nood aan natuur en groen. Om dit objectief te maken wordt gewerkt met groennormen: elke inwoner heeft recht op groen op maximum 150 meter en toegang tot een wijkpark op maximum 400 meter van de woning. Voor elke wijk wordt een groenontwikkelingsvisie opgemaakt waarbij burgers van bij de start betrokken worden. Burgers krijgen inspraak, worden betrokken bij de aanplanting en kunnen eventueel verantwoordelijkheid krijgen bij het onderhoud d.m.v. buurtcontracten.
63
2480 2481 2482 2483 2484 2485 2486 2487 2488 2489 2490 2491 2492 2493 2494 2495 2496 2497 2498 2499 2500 2501 2502 2503 2504 2505 2506 2507 2508 2509 2510 2511
-
-
-
-
-
-
De gemeente investeert in de aanplanting van extra bomen, onderhoud van bestaande bomen en richtlijnen die omschrijven hoe om te gaan met bomen bij wegen- of infrastructuurwerken. De lokale overheid zorgt voor een goed evenwicht tussen passief groen (parken, bos, graspleintjes) en actief groen (ecologische volkstuintjes, ruimte voor stadslandbouw, compostruimte, ruimte voor gedeelde kippen, …) en voorziet ook ruimte voor bewonersinitiatieven. We bepleiten versterkte steun voor bestaande en nieuw aan te leggen volkstuintjes, als een wezenlijk onderdeel van de inrichting van een evenwichtige gemeente. Door middel van eigen natuurontwikkelingsplannen kan de gemeente kwetsbare soorten meer kansen op overleven bieden of verdwenen soorten opnieuw uitzetten. Adopteer een (bedreigde) lokale plant of dier (zwaluwen, vleermuizen, vlinders, …) en gebruik dit om het grote publiek warm te maken voor natuur en lokale fauna en flora. Wegbermen vormen vaak een laatste uitwijkplaats voor planten en dieren. Aangezien wegen heel Vlaanderen doorkruisen vormen ze vaak interessante verbindingsassen tussen natuurgebieden. Een lokaal bermbeheersplan zorgt dat deze kansen optimaal worden benut. Voor bermen langs waterlopen kunnen schapen worden ingezet voor begrazing. Waar mogelijk wordt gekozen voor inheemse beplanting op het openbaar domein. De gemeente organiseert vormings- en infodagen over ecologisch en biodivers tuinieren en geeft premies voor de aankoop van inheemse planten, ecologische producten of onkruidbranders. De lokale overheid profileert zich als ‘bijenvriendelijke’ stad of gemeente, zowel voor de kolonievormende honingbij, als voor de verschillende solitaire bijensoorten. Dit kan vormgegeven worden door het zaaien en aanplanten van stuifmeel en nectarhoudende bloemen en planten, het inrichten van een bijenhotel en het opzetten van een informatiecampagne voor burgers. Bij dit laatste kunnen de imkers ingeschakeld worden wat betreft de honingbij en natuurverenigingen over de solitaire bij. In stedelijke omgeving hebben groendaken een enorme meerwaarde (vertraagde afvoer van regenwater, meerwaarde voor biodiversiteit, luchtzuiverende functie, …). De aanleg ervan wordt aangemoedigd en ondersteund door premies. De gemeente stimuleert de aanwezigheid van natuurlijke elementen in landbouwgebied zoals het inzaaien van bloemenranden of het onderhouden van kleinschalige landschapselementen. Lokale besturen sluiten zich aan bij de campagne voor GGO-vrije gemeenten. De gemeente voert een preventief beleid op vlak van vossen. Door inwoners te stimuleren gerichte maatregelen te treffen wordt schade door vossen vermeden. Meer info www.sos-vos.be
2512
Milieu en gezondheid
2513 2514 2515
Elke burger heeft recht op een gezond leefmilieu. Groen gaat dan ook voor steden en gemeenten waar het gezond om leven is: gezonde lucht, minder lawaai, minder stress en zuurstof in de straten door voldoende groen.
2516 2517 2518 2519 2520 2521 2522 2523
-
-
Een goed lokaal milieubeleid is gebaat bij het in kaart brengen van de huidige toestand. Dit kan door een nulmeting op basis van objectieve gegevens (aantal sluikstorten, bodemvervuiling, omgevingslawaai, …) enerzijds en anderzijds door de subjectieve beleving van inwoners te bevragen. Op belangrijke plekken in de gemeente, zoals scholen en nabij drukke wegen, wordt de luchtkwaliteit gemeten en in kaart gebracht. Om fijn stof te bekampen kunnen gemeenten plaatselijk snelheidsbeperkingen in te stellen, omleidingsroutes voor vrachtwagens in te stellen, investeren in milieuvriendelijke dienstwagens, of 10 zelfs lage emissiezones afbaken. Dit zijn zones waar zwaar en/of doorgaand verkeer geweerd wordt .
10 Zolang er geen wetgevend kader is op federaal of gewestniveau is het helaas niet mogelijk auto’s te weren op basis van hun milieuprestatie.
64
2524 2525 2526 2527 2528 2529 2530 2531 2532 2533 2534 2535 2536 2537 2538 2539 2540
-
-
-
Naar 100 % gifvrije gemeenten. Uiterlijk op 31 december 2014 moeten alle openbare ruimten pesticidenvrij beheerd en onderhouden worden. De gemeente bouwt zelf actief het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen af en komt zo snel mogelijk tot een nul gebruik. Want “zonder is gezonder”. Dit kan door te kiezen voor preventieve aanplantingen en mechanische bestrijding. Of door de natuurlijke vegetatie op een beheerde manier de ruimte te geven die ze verdient. De gemeente sensibiliseert burgers, verenigingen en bedrijven om dit voorbeeld maximaal te volgen. Ook rond het gebruik van andere chemische stoffen (b.v. reinigingsproducten in gemeentelijke of openbare gebouwen) wordt een soortgelijk voorzorgsbeleid toegepast. Geluidsoverlast wordt actief bestreden door in te zetten op autoluwe woongebieden, snelheidslimieten, meer beplanting en geluidsschermen langs drukke verkeersaders. Een goede milieuhandhaving vormt het sluitstuk van het lokale milieubeleid. De milieudienst neemt actief haar controlefunctie op, zorgt voor een goede klachtenbehandeling en ook de zonale politie heeft aandacht voor milieucriminaliteit. De gemeente laat haar burgers op een aangename manier kennismaken met de voordelen van vegetarische voeding. Ze schuift een haalbare uitdaging naar voren om minstens één keer per week vlees of vis te vermijden, naar het voorbeeld van het ‘Donderdag Veggiedag’-project. Ze maakt zelf werk van deze goede gewoonte in de gemeentelijke kantines en de schoolkantines.
2541 2542
Dierenwelzijn
2543 2544 2545
De lokale overheid heeft een belangrijke rol te spelen op vlak van dierenwelzijn. Toch verdwijnt dit vaak tussen de plooien van andere bevoegdheidsdomeinen. Groen pleit daarvoor om dierenwelzijn expliciet aan een bepaalde schepen toe te wijzen.
2546 2547 2548 2549 2550 2551 2552 2553 2554 2555 2556 2557 2558 2559 2560 2561 2562 2563 2564 2565 2566 2567 2568 2569
-
-
-
-
-
De lokale overheid moedigt katteneigenaars aan om hun katten te steriliseren, eventueel d.m.v. premies. Om het bredere zwerfkattenprobleem aan te pakken werkt de gemeente samen met gespecialiseerde organisaties zoals Ampa, Vetas, Chats Libres, … om deze te vangen en te steriliseren. Ook overpopulatie van duiven is vaak een probleem dat het best wordt aangepakt door het voedselaanbod te beperken, aangezien duiven hun voortplanting afstemmen op het voedselaanbod. Bij extreme populaties kan gewerkt worden met eimanipulatie (vervangen van duiveneieren door kunsteieren). Maatregelen die de populatie decimeren (wegvangen) werken contraproductief. Ook andere soorten (kraaien, ratten, halsbandparkieten, brulkikker…) kunnen bij overpopulatie voor overlast zorgen. Bij bestrijding van deze overlast gaat de lokale overheid telkens doordacht te werk en houdt rekening met de specifieke kenmerken van de diersoort. Circussen met wilde dieren worden niet op het grondgebied van de gemeente toegelaten. De gemeente treedt streng op tegen rituele slachtingen die thuis gebeuren. Ter compensatie voorziet de gemeente twee slachtvloeren, waar de dieren kunnen geslacht worden, hetzij met, hetzij zonder verdoving. De gemeente probeert door voorafgaandelijk overleg met de moslimgemeenschap mensen te overtuigen de dieren te laten slachten mét verdoving. De gemeente geeft geen toelating voor nieuwe pelsdierhouderijen of uitbreidingen van bestaande pelsdierhouderijen op haar grondgebied. Biologische veehouderij wordt gestimuleerd. De gemeente ondersteunt boeren die diervriendelijk werken. Om overlast door hondenpoep te vermijden voert de gemeente een beleid dat voorziet in voldoende uitlaatplaatsen en plaatsen waar honden los kunnen lopen. Burgers moeten weten bij wie ze klachten rond dierenwelzijn kunnen melden. Deze klachten moeten ook effectief opgevolgd worden. Daarom wordt bij administratie en/of lokale politie gezorgd voor een duidelijk meldpunt/contactpersoon.
65
2570
Afval
2571 2572 2573 2574 2575
Groene gemeenten zijn afvalarme gemeenten, die in eerste instantie inzetten op het voorkomen van afval, vervolgens zoveel mogelijk hergebruik stimuleren en ten slotte een goed functionerende, gescheiden ophaling organiseren, zodat zoveel mogelijk afval kan worden gerecycleerd en gecomposteerd en zo weinig mogelijk moet worden verbrand. Het ultieme streefdoel is te evolueren naar een stad of gemeente met een gesloten materiaalkringloop.
2576 2577 2578 2579 2580 2581 2582 2583 2584 2585 2586 2587 2588 2589 2590 2591 2592 2593 2594 2595 2596 2597 2598 2599
-
-
-
De gemeente zet actief in op afvalpreventie: Het verspreiden van stickers om reclamedrukwerk te weigeren heeft een groot effect op de hoeveelheid papier- en kartonafval. Een luierpremie voor herbruikbare luiers zorgt voor een aanzienlijk lagere fractie restafval (elk kind is goed voor 1 ton luiers). De lokale overheid werkt samen met en promoot lokale kringloopcentra. De gemeente experimenteert met een lokale uitleendienst. Deze voorkomt dat materialen, die niet dagelijks worden gebruikt (boormachine, aanhangwagen, haagschaar, behangtafel, …) door iedereen individueel moeten worden aangekocht, maar kunnen worden ontleend. Dit creëert ook werkgelegenheid (in de sociale economie). Groenafval kost vele gemeenten een hoop (belastings)geld. Veel groenafval kan voorkomen worden door in te zetten op preventie en thuisverwerking en wijkcomposteren in stedelijke omgeving o De gemeente ondersteunt composteren thuis of in de wijk, onder andere informatie- en sensibiliseringscampagnes, door te werken met wijkcompostmeesters, door de verspreiding van compostvaten en door te werken met wijkcomposthopen waar burgers met hun groenafval terecht kunnen. o Kippen houden = afval voorkomen. Dit kan gestimuleerd worden door groepsaankopen aan te bieden, of adoptie van kippen uit legbatterijen. Belangrijk is eveneens informatie mee te geven over het verzorgen van kippen, het bouwen van een kippenhok e.d. De tarievenpolitiek van het containerpark moet doordacht opgebouwd zijn zodat er (1) geen concurrentie ontstaat met buurgemeenten, (2) burgers gestimuleerd worden om afval naar het containerpark te brengen en (3) afvalproductie ontmoedigd wordt. De gemeente kan bv. elke inwoner een beperkt aantal bezoeken gratis toestaan. Eens dit aantal overschreden is, betalen inwoners voor het deponeren van hun afval.
2600
Voorbeeldfunctie gemeente
2601 2602
Wanneer een lokale overheid inspanningen vraagt aan haar inwoners en de bedrijven op haar grondgebied, kan de overheid zelf niet achterwege blijven en moet zij het minstens even goed doen (bij voorkeur beter).
2603 2604 2605 2606 2607 2608 2609
-
-
Milieu- en sociale criteria vormen een essentieel onderdeel van het gemeentelijke aankoopbeleid. De lokale overheid kan hiervoor een gestructureerd en overzichtelijk aankoopproces op poten zetten. Waar mogelijk wordt gekozen voor de aankoop van lokale producten en fair trade. Bij het uitschrijven van openbare aanbestedingen worden standaard een set duurzaamheidscriteria meegenomen. Een actieve en transparante communicatie met de burgers is erg belangrijk voor het milieubewustzijn en het draagvlak voor het lokale milieubeleid. Een vaste rubriek in het lokale infoblad informeert over de natuurgebieden in de gemeente.
66
2610
Onderwijs & Kinderopvang
2611 2612 2613 2614 2615
Tegen 2030 zouden er in Vlaanderen meer dan 500.000 inwoners bijkomen, en dit vooral in de (groot)stedelijke gebieden. De Brusselse kleuterscholen zullen tegen 2020 45% meer kinderen tellen en in het lager onderwijs komen er 35% leerlingen bij. Dat betekent dat lokale besturen - samen met andere overheden de komende legislatuur voor een buitengewone uitdaging staan: het aanbod aan onderwijs en kinderopvang moet naar omhoog.
2616 2617 2618 2619
Zorg krijgen in de opvang of leren op school is echter veel meer dan ergens onderdak geraken. Het is de basisgrondstof voor kinderen en jongeren om zich een identiteit te vormen en zich volledig te ontplooien. Daarom staat de brede school in het centrum van de duurzame, lokale samenleving die Groen voor ogen heeft.
2620 2621 2622
Volgens Groen liggen er lokaal enorm veel mogelijkheden om te investeren in de eerste levensjaren van kinderen: niet alleen voor het welzijn van kinderen en ouders, maar ook om schoolse achterstand preventief tegen te gaan. Het lokaal bestuur smeedt vernieuwende banden tussen kinderopvang, onderwijs en welzijn.
2623 2624 2625 2626 2627
Daarnaast speelt het lokale bestuur een voorname rol in de realisatie van betere onderwijskansen door spijbelpreventie, taalstimulering, de aanleg van een stimulerende schoolomgeving,… Door een net- en schooloverstijgende aanpak, draagt ze bij aan de onderwijsvernieuwing in gemeente of stad. Gegeven het brede scala aan mogelijkheden, moeten keuzes gemaakt worden die tot stand komen in samenspraak met het hele onderwijsveld en met andere spelers die actief zijn in de brede school.
2628 2629
Voorstellen
2630 2631 2632 2633 2634 2635 2636 2637 2638 2639 2640 2641 2642 2643 2644 2645 2646 2647 2648 2649 2650
1.
Het lokaal bestuur is de stuwende kracht achter de brede school
De brede school is de plaats waar kinderen hun persoonlijkheid op zoveel mogelijk domeinen tot ontplooiing laten komen: cognitief, artistiek, sportief, in de natuur, enzovoort. Dit veronderstelt een intense samenwerking tussen de school en vele andere lokale spelers. Een gemeente streeft als coördinator naar onderlinge versterking, aanvulling en verrijking.
De brede school is een draaischijf voor de buurt en vormt een geïntegreerde infrastructuur die zowel het onderwijs als de lokale samenleving ondersteunt, ook na de schooluren en in vakanties. De peuterspeelzaal, kinderopvang, lager onderwijs, buitenschoolse opvang, opvoedingsondersteuning, sport-, muziek en computerinfrastructuur, … krijgen een plek in de brede school. De sleutel tot het welslagen van een brede school, waarbij de infrastructuur optimaal wordt gebruikt door verschillende instanties, is de schoolbewaarder. Dit opent een veelheid aan kansen voor dag- en avondscholen, voor flexibel gebruik van de turnzaal door de buurt of een vereniging, voor grote en kleine feesten die kunnen doorgaan in de school. Kunstacademies worden actief betrokken bij de brede school, zodat ze kunnen rekenen op een divers publiek en zodat academies extra aan gezet worden om een creatief aanbod uit te werken voor alle kinderen. Voor het welbevinden, de leerresultaten en de leerkansen van kinderen is een krachtige samenwerking tussen de ouder en de school essentieel. Door sterk in te zetten op de betrokkenheid van de ouders, kan de school meer verweven geraken met de buurt. Organisaties van etnisch-culturele minderheden kunnen hun rol van bruggenbouwers en intermediairs nog meer uitspelen. De buitenschoolse opvang wordt gekoppeld aan andere vrijetijdsactiviteiten.
67
2651 2652 2653 2654 2655 2656 2657 2658 2659 2660 2661 2662 2663 2664 2665 2666 2667 2668 2669 2670 2671 2672 2673 2674 2675 2676 2677 2678 2679 2680 2681 2682 2683 2684 2685 2686 2687 2688 2689 2690 2691 2692 2693 2694
Het (onderwijs)opbouwwerk – dat samen met jongeren, ouders en scholen werkt aan gelijke kansen wordt naar de gemeente gehaald. Zij leveren relevante expertise om ouderbetrokkenheid te realiseren en op te treden als netwerker tussen een veelheid aan actoren. Peuterspeelpunten zijn succesvol, zoals in Turnhout: informele opvoedings- en ontmoetingspunten waar ouders met hun jongste kinderen kunnen samenkomen om elkaar te ontmoeten en om samen met hun kinderen te spelen. Hier wordt de mogelijkheid gecreëerd om te praten met andere ouders en om informatie te vragen aan een begeleider.
2.
Een kansrijke ontwikkeling van jonge kinderen
Kinderopvang is een pedagogisch project dat een meerwaarde biedt aan het kind en het gezin. Kinderopvang is voor Groen een belangrijk instrument om opvoedingsondersteuning in de praktijk te brengen en om de gelijke kansen van elk kind waar te maken.
3.
Groen pleit voor een verdere integratie van kinderopvanginitiatieven en het kleuteronderwijs, waardoor kleine kinderen langer terecht kunnen in kleine groepen. Zo verbetert de zorg in de eerste jaren van het kleuteronderwijs, en gaan kinderen geleidelijk naar een grotere groep met meer zelfstandigheid en meer nadruk op het pedagogische. De gemeente neemt haar rol op als coördinator door de oprichting van het ‘lokaal loket kinderopvang’ en door overleg te organiseren tussen alle partners in de buitenschoolse en dagopvang. De gemeente kan bovendien een actieve rol spelen door zelf kinderopvang op te zetten en door een financiële inbreng in bestaande initiatieven. Dit biedt mogelijkheden aan de gemeente om kinderopvang aan te bieden aan werkzoekenden, cursisten, OCMW-cliënten, … Lokaal kinderopvangbeleid bewaakt de diversiteit van het aanbod: het stimuleren van inkomensgerelateerde dagprijzen, een gericht investeringsbeleid in kansarme en kindrijke stedelijke buurten en het voorzien van aparte subsidies zodat elk gezin van het aanbod kan genieten. De gemeente neemt in haar eigen voorzieningen een voorbeeldrol op via informatie op maat en begeleiding van de gezinnen. Veel ouders worstelen met de combinatie arbeid/gezin, zowel tijdens het schooljaar als gedurende de schoolvakanties. Het lokaal bestuur zorgt voor een up to date infopunt over vraag en aanbod van opvangmogelijkheden. Bijzondere aandacht gaat naar de groeiende vraag naar flexibele opvang (zieke kinderen, heel vroeg of heel laat), met als uitgangspunt de draagkracht van het kind. Het lokaal bestuur kiest duidelijk voor het belang van het kind. Kinderopvangvoorzieningen zijn geen reservaten maar worden ingebed in (de buurt van) de brede school, en er zijn voldoende mogelijkheden om buiten te spelen. Het stemgeluid van spelende kinderen kan onmogelijk beschouwd worden als overlast. Alle scholen ondersteunen om het recht op onderwijs waar te maken
Heel wat gemeenten en steden zijn zelf inrichters van onderwijs.
Groen vindt het belangrijk dat lokale besturen een strategisch beleid voeren: waar het in sommige gemeenten niet nodig is dat het lokaal bestuur basisonderwijs inricht, kan het in andere gemeente net noodzakelijk zijn dat de gemeente inspeelt op lege vlekken die niet ingevuld wordt door andere inrichters. In dat opzicht ijvert Groen voor het behoud van de dorpsscholen in landelijk gebied. Met het verdwijnen van sociale voorzieningen en het afbrokkelen van het sociaal weefsel spelen zij een heel belangrijke rol. Zij kunnen de spil zijn waarmee het sociaal weefsel opnieuw wordt versterkt. Groen vindt het niet aangewezen dat steden en gemeenten secundair onderwijs inrichten.
68
2695 2696 2697 2698 2699 2700 2701 2702 2703 2704 2705 2706 2707 2708 2709 2710 2711 2712 2713 2714 2715 2716 2717 2718 2719 2720 2721 2722 2723 2724 2725 2726 2727 2728 2729 2730 2731 2732 2733 2734 2735
Naast het inrichten van onderwijs, is het de afgelopen jaren duidelijk geworden dat lokale besturen een heel belangrijke rol kunnen spelen voor het volledige onderwijsveld. Dit kan door het zogenaamde flankerend onderwijsbeleid, een nieuwe, sector- en netoverschrijdende dimensie van het lokaal onderwijsbeleid.
Om de concurrentie tussen (officiële en vrije) scholen tegen te gaan, waakt de schepen van onderwijs erover dat de gemeente als inrichtende macht geen rivaliteit in de hand werkt, waardoor andere taken van de gemeente op vlak van onderwijs in het gedrang zouden komen. Groen houdt een sterk pleidooi voor meer net- en schooloverstijgende initiatieven. Schoolbesturen werken samen met het lokaal bestuur en durven nadenken over de toekomst van het onderwijs voor hun stad of gemeente. Het gaat over de onderwijsorganisatie, het onderwijsaanbod, de ligging, de demografische structuur, stedenbouwkundige ontwikkelingen, wensen van ouders, openbaar vervoer, enzovoort. De meeste centrumsteden hebben een eigen onderwijsoverlegstructuur opgericht. Deze structuren moeten versterkt worden en in gemeenten waar ze nog niet bestaan, opgericht worden. Om een rol te spelen op vlak van infrastructuur pleit Groen voor een lokaal fonds voor schoolgebouwen: de gemeente is eigenaar/beheert/onderhoudt op basis van lokale noden. Er komt in overleg met onderwijsinstellingen een meerjarig investeringsplan voor onderhoud van schoolgebouwen. Voor (kleine) renovatie of nieuwbouwprojecten zijn ook formules van publiekprivate samenwerking mogelijk, op voorwaarde dat het gaat om gebiedsgerichte ontwikkeling, een duidelijk omschreven project en een heldere finaliteit. Naast infrastructuur, is er een breed spectrum aan mogelijkheden en kunnen gemeenten inspelen op concrete noden van de scholen. Wanneer het lokaal bestuur voor scholen een meerwaarde kan betekenen, zullen ze meer herkend worden als regisseur van het flankerend onderwijsbeleid. o extra activiteiten taalstimulering: bijvoorbeeld meer lerende speelpleinwerking tijdens de vakantie. o Leerlingen en ouders ondersteunen op vlak van kleuterparticipatie. o Begeleiding van jongeren die schoolmoe zijn o Schoolteams en schoolbeleid ondersteunen met inschrijvingsbeleid o Beleid voeren met sociale voordelen: voor- en naschoolse opvang, inspanningen doen om de stijgende kosten in de gemeentescholen tegen te gaan, leerlingenvervoer… o Lokaal spijbelbeleid met een vast gemeentelijke aanspreekpunt voor leerplichtcontrole. Het beleid kadert in een continuüm van sensibilisering, preventie, actie tot sanctie. Doelgroepen als jonge asielzoekers, anderstalige nieuwkomers en Roma vereisen een specifieke aanpak. o Bemiddelingsbeleid: De gemeente stelt voor haar scholen een beleid op waar bemiddeling als instrument wordt aangewend om spanningen en conflicten op te lossen door het aanstellen van een onafhankelijk schoolbemiddelaar.
Tenslotte maakt het lokaal bestuur een verschil door concrete initiatieven te nemen die bijdragen aan de remediëring van voortijdige schooluitval, waarbij al dan niet de link wordt gelegd met de lokale arbeidsmarkt. De gemeente creëert stage/leerplekken voor (vroegtijdige) schoolverlaters. Het initiatief om productiescholen op te richten wordt ondersteund: jongeren leren en werken tegelijk in een kleinschalige, realistische arbeidsomgeving.
69
2736
Jeugd
2737 2738 2739
Kinderen en jongeren zijn belangrijke deelnemers aan de lokale samenleving. Groen kiest voor echte betrokkenheid van kinderen en jongeren. Zij moeten hun mening over hun gemeente of stad kwijt kunnen en beleidsbeslissingen kunnen beïnvloeden.
2740 2741 2742
Groen wil een geïntegreerd jeugdbeleid. Nu het lokale jeugdbeleidsplan ingekapseld zal worden in het gemeentelijke masterplan, wil Groen garanties dat kinderen, jongeren en verenigingen betrokken zijn bij de uitwerking van het beleid.
2743 2744 2745 2746 2747
Kinderen en jongeren hebben het recht om de publieke ruimte te gebruiken, net als iedereen. Het wegjagen van jongeren - met een avondklok of een ‘vip-behandeling’ aan de kust – is de slechts denkbare oplossing. Er blijft een groot tekort aan fysische ruimte: gebrek aan speelruimte, te weinig fuifplaatsen, tekort aan repetitieruimtes, … Jongeren en kinderen moeten hun ‘ding kunnen doen’. Groen blijft ijveren voor ruimte voor kinderen en jongeren, zowel fysische als psychische ruimte.
2748 2749 2750 2751
De bevolkingsexplosie en de toenemende dualisering in de steden zetten een rem op de mogelijkheden van de opgroeiende stadsjeugd. Jongeren willen gehoord worden, en snakken naar concrete oplossingssporen. Om hen vooruitzicht te geven op meer zekerheid en op echte keuzemogelijkheden, wil Groen zwaar investeren in de moeilijk bereikbare jongeren.
2752 2753 2754
Groen blijft kiezen voor het traditionele jeugdwerk. Door te streven naar minder ‘verkokerde’ subsidiereglementen en diensten moeten ook ‘nieuwe’ vormen van jeugdwerk kunnen ontwikkelen en groeien.
2755 2756
Voorstellen
2757 2758 2759 2760 2761
Ruimte voor jongeren en kinderen
2762 2763 2764 2765 2766 2767 2768 2769 2770 2771 2772 2773 2774 2775
Groen pleit voor een jeugd- en kindvriendelijk ruimtelijk beleid. Groen hanteert het principe dat alle publieke ruimte toegankelijk is voor kinderen en jongeren. Wanneer de ruimte beperkt wordt, moet dat gemotiveerd worden.
Kinderen hebben recht op ontspanning en spel in hun buurt, zonder dat ze opgesloten worden in (speel)reservaten. We pleiten voor kindvriendelijke open ruimte, speelinfrastructuur op alle pleinen en speelse elementen langs straten en lanen. Kindvriendelijk betekent in de eerste plaats bespeelbaar door kinderen en dan pas mooi. Het bieden van spelkansen en -uitdagingen is belangrijker dan een speelplein dat de ouders mooi vinden. We kiezen voor een speelweefselplan dat alle plaatsen waar kinderen en jongeren elkaar ontmoeten, spelen, sporten, rondhangen met elkaar verbindt. Zo krijgen deze plaatsen ook een echte waarde binnen de gemeente. Speelweefsel ontwikkelt zich rond speelpleintjes en -hoekjes, skaterampen, jeugdhuizen, sportterreinen, fuifzalen en jeugdwerkinfrastructuur en omvat ook het voetpad, de straat, onbebouwde kavels, parkings, bossen, veldwegjes, beken en vijvers, duinen, ... Speelweefsel is een integrale aanpak en vertrekt vanuit de belevingswereld van kinderen en jongeren. Naast meer kwalitatieve speelruimte, moet ook de weg er naartoe verbeterd worden. Lokale overheden leveren extra inspanningen om het gebruik van gemeenschapsruimtes voor en door jongeren gemakkelijker te maken: minder nutteloze regels en meer flexibiliteit.
70
2776 2777 2778 2779 2780 2781 2782 2783 2784 2785 2786 2787 2788 2789 2790 2791 2792 2793 2794 2795 2796 2797 2798 2799 2800 2801 2802 2803 2804 2805
Groen verzet zich tegen het gebruik van Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) om repressief op te treden tegen het rondhangen van jongeren. Het politiereglement omschrijft duidelijk wat overlast is en wat niet. Het geluid van spelende kinderen en jongeren hoort sowieso niet thuis in de categorie “overlast”. Mogelijke klachten of conflicten worden vermeden door ruimtelijke en menselijk ingrepen. Groen pleit voor een inhaaloperatie inzake jeugdinfrastructuur. Het gaat daarbij over nieuwe locaties, maar ook over de regularisatie of herinvulling van bestaande ruimten. De ‘Lokalenmap’ is een handig instrument om de vaak wisselende verantwoordelijken in het jeugdwerk op de hoogte te brengen over het belang van technische controles en (brand)veiligheid van de infrastructuur. Met respect voor de ‘eigen plek’ van het jeugdwerk, worden hun infrastructuurnoden bekeken in het licht van multifunctioneel gebruik van ruimten en terreinen (zie hoofdstuk ‘Onderwijs en kinderopvang’). Ook jongeren hebben recht op mobiliteit. Er wordt geïnvesteerd in creatieve oplossingen zoals nachtbussen, carpooling in het uitgangsleven en vlotte fiets-, bus- en treinverbindingen (zie hoofdstuk ‘Mobiliteit’).
Groen kiest voor een doordacht en doorgedreven fuifbeleid. Daarnaast heeft het lokaal bestuur meer aandacht voor de muziekbeleving bij jongeren. -
Een degelijke fuifzaal in elke gemeente is een ‘must’. Gemeentelijke ondersteuning kan ook via een opleidingsaanbod (b.v. ‘fuifsteward’ of ‘sfeerbeheer’), een gemeentelijk fuifdraaiboek, het opzetten van (inter)gemeentelijk fuifoverleg, een fuifbox met allerhande veiligheidsmateriaal en logistieke ondersteuning zoals het gratis gebruik van hekken, fietsrekken, kapstokken, enzovoort. Aan het gemeentelijk evenementenloket wordt alle informatie gecentraliseerd (zie hoofdstuk ‘Samenleven en diversiteit’). Groen wil meer aandacht voor de muziekbeleving bij jongeren door een gericht ondersteuningsbeleid: creëren van podiumkansen voor beginnende artiesten en –groepen door de invoering van een muzieksubsidie aan cafés, jeugdhuizen of verenigingen die beginnende groepen laten optreden, aanbieden van repetitielokalen, zoeken naar mogelijkheden voor het opnemen van een CD of demo buiten het (onbetaalbare) commerciële circuit. Groen wil dat lokale besturen ondersteuning bieden aan kleine organisatoren die een gehoorschadebeleid willen uitbouwen.
2806 2807
Toekomst bieden aan minder bereikbare jongeren
2808 2809 2810 2811
Overbelaste stadsbuurten hebben weinig te bieden aan kinderen en jongeren. Ook het landelijk gebied kent een kleine, minder zichtbare groep van jongeren die hun schoolopleiding niet hebben afgemaakt, weinig perspectief hebben op tewerkstelling en die de nodige stabiliteit missen in hun leven. Op deze plaatsen zijn veel meer inspanningen nodig om jongeren weer perspectief te geven.
2812 2813 2814 2815 2816 2817 2818 2819 2820
In de verkommerde stedelijke gebieden keren stedelijke functies terug in de wijken: dit betekent een aangename en veilige omgeving, met interessante initiatieven zoals jeugdcafés, jeugdhuizen, jeugdwerk, … Laagdrempelige en aanspreekbare initiatieven, zoals wijkanimatie of buurtsport, moeten uitgebreid worden. In deze wijken wil Groen kansen geven aan zelforganisaties om zich verder te ontwikkelen en innovatieve processen op te zetten. Het straathoekwerk en andere ‘vindplaatsgerichte’ werkers maken - zowel in steden als in kleinere gemeenten – het verschil. Zij leggen contact met jongeren die geen aansluiting vinden bij het jeugdwerk, die niet meer naar school gaan en voor zogenaamde problemen zorgen. Via
71
2821 2822 2823 2824 2825 2826 2827 2828 2829 2830 2831 2832 2833 2834 2835 2836 2837 2838 2839 2840 2841 2842 2843 2844 2845 2846 2847 2848 2849 2850 2851 2852 2853 2854 2855 2856 2857 2858 2859 2860 2861 2862 2863 2864 2865 2866
kortingssystemen - opgezet door het OCMW en verschillende sectoren - kunnen jongeren gemakkelijker instappen op het vrijetijdsaanbod. Lokale bestuurders met een brede visie op jeugdwerk investeren in projecten die erkenning geven aan informele vormen van leren. Lokale besturen ondersteunen jongeren die buiten het schoolsysteem deelnemen aan vormingen en stages. Dat doen ze door het aanbod bekend te maken en een deel van het cursusgeld terug te betalen. De jongerencompetentiecentra zijn sectordoorbrekend en verdienen navolging.
Naar een beleid van coproductie met kinderen en jongeren Leg jongeren geen plannen voor om goed of af te keuren, maar betrek hen van bij het begin zodat zij mee vormgeven aan het beleid. Coproductie gaat verder dan inspraak en laat jongeren ook zelf taken op zich nemen die te maken hebben met de uitvoering van het beleid.
Nu het lokale jeugdbeleidsplan ingekapseld wordt in het gemeentelijke masterplan, zal Groen op lokaal vlak garanties eisen voor inspraak van kinderen, jongeren en hun verenigingen (zie ook hoofdstuk ‘inspraak en participatie’). De gemeente hanteert een diversiteit aan inspraak- en beslissingsmethoden om zoveel mogelijk (diverse) jongeren te kunnen bereiken. Hierbij wordt erover gewaakt dat de gebruikte methoden de kloof tussen hoog- en laagopgeleide jongeren niet verder vergroten. Bij inspraak is ruimte voor kortere termijnen van engagement: jongeren wisselen graag van doel en inzet. De gemeente geeft jeugdraden alle ruimte, en blijft ze ondersteunen. De jeugdraad van de toekomst fungeert als een draaischijf: naast de formele adviesopdracht wordt de koppeling gemaakt met kleinere en tijdelijke participatieve initiatieven om ook jonge kinderen en minder georganiseerde jongeren te bereiken. Deze werkwijze zal het draagvlak van de jeugdraad en van kleinere projecten doen toenemen. Met een bredere visie op jeugdbeleid krijgt de jeugdraad inspraak op alle beleidsdomeinen. De jeugdraad kan in dit opzicht ook zijn vertegenwoordigers krijgen in andere adviesraden. Jeugdraden kunnen agendapunten op de gemeenteraad brengen. Een vertegenwoordiger kan er spreekrecht krijgen. Groen pleit voor een jongerenparagraaf, die aangeeft welke effecten beleidsmaatregelen hebben op de jeugd. Een paragraaf is weliswaar onvoldoende om participatie van jongeren mogelijk te maken, maar het lokaal bestuur garandeert hiermee dat er aandacht is voor de belangen van kinderen en jongeren. De jeugdraad is sterk betrokken bij deze jongerentoets. Elke gemeente heeft een jeugddienst met minstens één jeugdconsulent per 10 000 inwoners. Voor kleinere gemeenten kan het gaan om een deeltijdse kracht, maar de jeugddienst is voldoende zichtbaar en toegankelijk. De jeugdambtenaar beschikt over de nodige organisatorische, administratieve en beleidsmatige kwaliteiten. De gemeentelijke jeugddienst is een vlot toegankelijke dienst waar kinderen en jongeren en jongerenorganisaties terechtkunnen voor ondersteuning, informatie en overleg. Wanneer een jeugddienst uit verschillende medewerkers bestaat worden medewerkers (tijdelijk en/of deeltijds) gedetacheerd naar andere diensten waar beleid ontwikkeld wordt dat impact heeft op kinderen, jongeren en hun verenigingen.
Jeugdwerk ten volle blijven ondersteunen Groen wil dat de gemeenten de jeugdverenigingen op maat subsidiëren. Een subsidiebeleid moet verkokering tegen gaan en voldoende divers zijn, om ook kleinschalige initiatieven te ondersteunen. Voor jeugdwerkinitiatieven die niet kunnen rekenen op een verzekeringssysteem van een of andere koepel, werkt de gemeente een aanvullend aanbod uit.
72
2867 2868 2869 2870 2871 2872 2873 2874 2875 2876
Groen ondersteunt de eis van het jeugdwerk voor een betere aansprakelijkheidsregeling voor jeugdverenigingen. Groen pleit voor een brede invulling van vormingskansen in het jeugdwerk. Ook individuele jongeren moeten, los van elk vast verenigingsverband, kansen krijgen om een vormingspakket uit het jeugdwerk mee te pikken. Een EVC-traject op gemeentelijk niveau - Erkenning van Verworven Competenties - kan kennis en ervaring van jongeren in het jeugdwerk gevaloriseerd worden in een ‘ervaringscertificaat’. Groen pleit voor het blijvend ondersteunen van verenigingen die zich richten op maatschappelijke achtergestelde kinderen en jongeren. Ondersteuning van organisaties van etnisch-culturele minderheden en de integratie van doelgroepen in bestaande verenigingen zijn niet tegengesteld, maar vullen elkaar aan.
73
2877
Ouderen
2878 2879 2880 2881 2882 2883
Steeds meer mensen worden steeds ouder, dit is een verworvenheid die we danken aan onze welvaartsmaatschappij. Het is bovendien een enorme rijkdom voor de lokale samenleving. Heel veel ouderen zijn actief, ze doen aan vrijwilligerswerk, ze vangen de kleinkinderen op en doen andere zorgtaken. Groen wil de rol van de ouderen veel meer waarderen. Terwijl onze samenleving ‘arbeid’ eng invult en enkel in rekening brengt wat op de ‘reguliere’ arbeidsmarkt wordt gepresteerd, is de (economische) waarde van mantelzorg en vrijwilligerswerk nochtans immens.
2884 2885 2886 2887 2888 2889
De lokale context speelt een essentiële rol in het leven en welzijn van ouderen. Met de leeftijd worden mensen sterker afhankelijk van het lokale aanbod en de toegankelijkheid ervan. Groen pleit voor een mensvriendelijke leefomgeving met veilige voetpaden, voldoende rust en ontmoetingsruimtes en speelruimtes voor kinderen. Jongeren en ouderen hebben hetzelfde belang bij een autoluwe omgeving. Groen wil tegemoet komen aan intergenerationele rechtvaardigheid en solidariteit. Lokale besturen geven mee vorm aan een uitdagend project van welvaartsopbouw waar alle generaties voordeel uit kunnen halen.
2890 2891 2892 2893
Gemeentebesturen zetten een ambitieus ouderenbeleid op poten, samen met senioren. Dé oudere bestaat niet. Tot de leeftijdsgroep van 60 jaar en 90 behoren verschillende generaties. Het lokaal bestuur houdt rekening met de verschillende behoeften van alle ouderen. Groen wil iedereen de kans geven op een aangename oude dag.
2894 2895 2896 2897 2898 2899
Vooral het aantal 80+ers zal de komende jaren enorm toenemen. Parallel hieraan zal ook de nood aan ondersteuning en zorg groter worden. Groen wil creatief mee zoeken naar aangepaste zorg om zorgbehoevende ouderen zo lang mogelijk in de eigen buurt te laten wonen. De lokale overheid heeft de regierol bij het uittekenen van deze buurtgebonden zorg en garandeert de toegang tot zorg voor iedereen. Hiertoe werkt ze samen met private partners en bouwt indien nodig openbare voorzieningen uit om buurtgebonden zorg mogelijk te maken.
2900 2901
Voorstellen
2902
Het succes van de vergrijzing lokaal verzilveren
2903 2904 2905 2906 2907
De lokale overheid tracht de ervaring en bekwaamheid van ouderen maximaal te verzilveren. De gemeente schrijft jong gepensioneerden aan, inventariseert hun talenten en tracht via een jaarlijkse vrijwilligersbeurs dit talent te koppelen aan een lokale behoefte: leesouder in de school, bijbrengen van oude technieken in de plaatselijke academie, medewerker rode kruis, stads- of dorpsgids, vrijwilliger in de bibliotheek, barhouder in de sportkantine,… Te veel talenten, te veel ervaring blijft vandaag onaangesproken.
2908 2909 2910 2911 2912
Ouderen worden te veel en te snel verwezen naar ouderspecifieke werkingen. Enerzijds is het belangrijk dat ouderenorganisaties ondersteund worden en meer zichtbaar worden in de gemeente. Anderzijds vindt Groen het belangrijk dat ouderen actief blijven in de sport-, vrije tijds- en cultuurverenigingen. Voor Groen staat het intergenerationeel werken voorop in elke vereniging, door zich aan te passen aan de noden en mogelijkheden van wie iets ouder wordt.
2913 2914 2915 2916
Het lokaal bestuur organiseert ontmoetingen tussen de plaatselijke raden (sportraad, cultuurraad, jeugdraad) en de ouderenraad. Het aanbod voor ouderen moet beter gecommuniceerd worden. Groen pleit voor een leesbaar en overzichtelijk informatieblad en één koepelwebsite van de verenigingen - waarbinnen iedere
74
2917 2918 2919 2920 2921 2922 2923 2924 2925 2926 2927 2928 2929 2930 2931
vereniging haar eigen website kan maken. Directe contacten moeten eveneens onderhouden blijven (via lokaal dienstencentrum) Niet alle senioren beschikken over technische apparatuur. Goede info moet zo vroeg mogelijk gegeven worden, zodat ouderen zich kunnen voorbereiden voor de zorgbehoeften plots acuut worden. Megafilmcomplexen en grote cultuurtempels komen niet altijd tegemoet aan de wensen en noden van ouderen. De aanwezigheid van een bereikbaar en gedecentraliseerd aanbod aan voorzieningen komt trouwens niet alleen tegemoet aan de noden van ouderen maar komt alle buurtbewoners ten goede. Tegengaan van stereotypen over ‘de’ ouderen kan bijvoorbeeld door buurtbewoners op authentieke wijze een gezicht geven via knappe sociaal-artistieke praktijken. Bestaande socio-culturele infrastructuur (bibliotheek, cultuurcentra, theaters, … ) wordt omgevormd tot laagdrempelige plekken voor sociale ontmoeting. Lokale besturen boren bestaande formele en informele (vrijwilligers)netwerken aan om cultuurparticipatie te bevorderen. Naast logistieke steun, start het lokaal bestuur met bescheiden projectsubsidiëring als duwtje in de rug om buurtgebonden initiatieven mogelijk te maken.
2932
Inclusief beleid voor en door ouderen
2933 2934 2935 2936
Groen pleit voor een inclusief ouderenbeleid. Aandacht voor ouderen is terug te vinden in verschillende beleidsdomeinen, gaande van welzijn, wonen en cultuur tot ruimtelijke ordening en veiligheid. De inbedding van het ouderenbeleid in de meerjarenplanning mag echter niet ten koste gaan van de aandacht voor de specifieke behoeften en noden van de oudere bevolking.
2937 2938 2939 2940 2941 2942 2943 2944 2945 2946 2947 2948 2949 2950 2951 2952 2953 2954 2955 2956 2957 2958 2959 2960 2961 2962
De opmaak van de beleidsplanning gebeurt in nauw overleg gebeuren met de ouderen zelf. Voor de opmaak van de beleidsplanning investeert de gemeente in een lokaal ouderenplatform waar ouderenorganisaties, welzijnsorganisaties en gemeente een ouderenbeleid uittekenen. Dit kan voordien door een bevraging of enquête, maar ook tussendoor en achteraf via de ouderenadviesraad. De ouderenadviesraad is voor een lokaal bestuur van onschatbare waarde. Deze bestaat niet alleen uit personen die een vereniging vertegenwoordigen, maar ook uit niet-aangesloten ouderen. Ook in andere inspraakorganen van de gemeente, zijn ouderen zichtbaar aanwezigheid. De gemeentelijke ouderenbeleidscoördinator ondersteunt de ouderenraad. Samen met de schepen bevoegd voor ouderenbeleid worden linken gelegd met andere beleidsdomeinen. Een interactieve bestuurstijl houdt in dat de gemeente open communiceert en effectief rekening houdt met de inbreng van ouderen (zie hoofdstuk inspraak en participatie). Groen vindt het essentieel om specifieke acties te ondernemen om andere, vaak moeilijk te bereiken ouderen te betrekken bij het beleid. Hun inbreng kan ad hoc via interviews of focusgroepen. Vernieuwen op vlak van beleidsparticipatie betekent ook dat er wordt gezorgd voor kortere termijnen van engagement: ook ouderen wisselen graag van doel en inzet.
Preventie tegen vereenzaming en zorg op maat
Groen kiest resoluut voor een buurtgebonden aanpak. De missie is niet langer om mensen zo lang mogelijk in hun eigen huis laten wonen, wel om mensen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde buurt te laten wonen. De bereikbaarheid van diensten en voorzieningen, de nabijheid van winkels, werken aan veiligheid,… zijn daarbij essentieel. Groen gelooft in het model van integrale wijk- en buurtcentra waar ruimte is voor een babbel, voor nuttige informatie, activiteiten op maat, een opleiding, enzovoort. Verder bouwend op de buurtgerichte aanpak voorziet de lokale overheid vooral in bijkomende kleinschalige buurtgebonden infrastructuur eventueel samen met de sociale huisvestingsmaatschappijen of via investeringen vanuit het rollend fonds (zie programma wonen). Groen is geen voorstander van grote woonzorgcentra waarrond dan aangepaste woningen worden 75
2963 2964 2965 2966 2967 2968 2969 2970 2971 2972 2973 2974 2975 2976 2977 2978 2979 2980 2981 2982 2983 2984 2985 2986 2987
gebouwd. Dit leidt tot geïsoleerde ‘ouderenwijken’ en staat haaks op het principe om zo lang mogelijk in eigen buurt te wonen. Wijkgebonden zorg en aangepaste infrastructuur laat bovendien veel beter toe om in te spelen op de toenemende diversiteit van de zorgbehoevende ouderen, meer allochtone ouderen, holebi ouderen, … Een beleid dat erop gericht is om mensen zo lang mogelijk op te vangen in eigen buurt vraagt de uitbouw van extra zorg in de wijk. Centraal in elke wijk is een lokaal dienstencentrum. Daar is permanent een team aanwezig om op te roepen en zorgbehoevende buurtbewoners te helpen bij de activiteiten van het dagelijks leven (zogenaamde diensten voor Algemene dagelijkse levensverrichtingen, ADL). Naast de professionele zorg is het principe ‘zo lang mogelijk in eigen omgeving’ maar mogelijk als er ook informele zorg is in de wijk. Omdat mantelzorg niet altijd verleend wordt door partner of kinderen, zullen mantelzorgers steeds vaker uit de buurt komen. Het lokaal dienstencentrum geldt als een ‘bank’ voor mantelzorgers waar vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd (zie voorstel ‘letsen’ in hoofdstuk ‘samenleven en diversiteit’). Het dorp- of wijkrestaurant is een laagdrempelig initiatief, waar bewoners gezamenlijk een goedkope en gezonde maaltijd kunnen nuttigen in een gezellige sfeer. Het is een eenvoudig concept, maar erg groot qua impact. Door het lokale verenigingsleven en de middenstand te betrekken kent het dorpsrestaurant een groot bereik. Groen wil het taboe op dementie doorbreken door dementievriendelijke gemeenten te realiseren. Het lokaal bestuur kan ertoe bijdragen dat de bevolking ervan bewust wordt dat mensen met dementie medeburgers zijn. Ook mantelzorgers, familie en vrienden zijn daar bij gebaat. Groen wil nieuwe woonvormen en zorgmogelijkheden initiëren, zorgverstrekkers, verenigingen, bedrijven en diensten laten samenwerken en mensen informeren en toeleiden naar hulpdiensten en ondersteuningsmogelijkheden.
76
2988
Vrije tijd, Cultuur & Sport
2989 2990 2991 2992 2993
Groen wil dat het vrijetijdsbeleid 'geïntegreerd' wordt aangepakt. We bedoelen dat cultuur, sport, evenementen, toeristisch-recreatieve infrastructuur, een deel van jeugd samen wordt uitgebouwd. Nu staan er vaak hoge schotten. Uiteraard zijn er ook grote verschillen tussen sectoren, die een eigen aanpak verantwoorden. Dat is b.v. zo voor Jeugd, dat deels behoort tot de vrije tijd, maar breder gaat, van onderwijs tot welzijnsbeleid.
2994 2995
Over het algemeen zijn er grote verwantschappen, zeker wat de doelstellingen en doelgroepen betreft. Daarom worden ze in dit 'geïntegreerd' hoofdstuk behandeld. Onze uitgangspunten zijn
2996 2997
Een gemeente/stad met een vraaggestuurd vrijetijdsaanbod, afgestemd op de steeds veranderende
2998 2999 3000
Een gemeente/stad die niet in hokjes denkt, haar burgers doen dit ook niet. Groen wil meewerken aan
3001 3002 3003 3004
Een gemeente/stad die initiatieven van burgers en verenigingen beter ondersteunt. Die alleen dingen
3005 3006
Een gemeente/stad die het potentieel van zijn centrum en deelgemeenten / districten op vlak van vrije
3007 3008
Een gemeente/stad die spontaan initiatief niet in bestaande structuren en systemen dwingt.
3009 3010 3011 3012 3013 3014 3015 3016 3017 3018 3019 3020 3021 3022 3023 3024
behoeften van de gebruiker, toegankelijk en betaalbaar voor iedereen. een geïntegreerd vrijetijdsbeleid dat bruggen slaat tussen de verschillende diensten en ze ook samenbrengt, en leidt tot een kwalitatief aanbod. programmeert die particulieren niet kunnen aanbieden. Te vaak blaast de gemeente/stad met zijn eigen programmering en promotie de kleinschalige en sympathieke initiatieven van burgers en verenigingen weg. tijd volop ontwikkelt.
Enkele voorbeelden van een geïntegreerde visie
•
Ontwikkeling van een weefsel van park- en natuur(verbindings)gebieden het centrum en de deelgemeenten met optimale integratie van allerlei vrijetijdsaspecten
•
Voortdurende aandacht voor vrijetijdsinfrastructuur en -sites.
•
Het op elkaar afstemmen en vereenvoudigen van allerlei procedures, inschrijvingsformulieren, tarievenstructuren, subsidieregelingen, gebruikersreglementen, … tussen de diverse vrijetijdsdiensten
•
Kalendermanagement en programmering: er voortdurend over waken dat de gemeente/stad niet in de plaats maar aanvullend programmeert op verenigingen, zoveel mogelijk concurrentie met bestaande programmering vermijdt
•
Communicatiebeleid en promotionele ondersteuning: de kanalen van de lokale overheid meer gebruiken om initiatieven van burgers en verenigingen bekend te maken en te promoten, minder ter promotie van het gemeentelijk/stedelijk beleid op zich.
•
Uitbouw vrijwilligerswerking: werving, statuut, verzekering, vorming, poolvorming, (tijdelijk) ter beschikking stellen aan verenigingen en organisaties ...
duurzaamheid,
toegankelijkheid
en
belevingswaarde
van
3025
Gedepolitiseerde werking en bestuur
3026 3027
Groen pleit voor minder (of geen) politici in bestuursorganen van cultuurcentra, sportcentra, bibliotheken, musea enz. De raden van bestuur worden meestal samengesteld uit politici en uit vertegenwoordigers van de
77
3028 3029 3030 3031 3032
sport- en cultuursector. Dat de partijen die vertegenwoordigd zijn in de gemeenteraad hun vertegenwoordigers aanduiden, leidt tot een te grote grip van de politiek op de werking. Wij bepleiten een onafhankelijk bestuur, samengesteld uit experts en mensen uit de betrokken sector. Het bestuur sluit dan met het gemeente- of stadsbestuur een beheersovereenkomst, die voorwerp moet zijn van bespreking en goedkeuring door de gemeenteraad, inclusief de jaarlijkse evaluatie, begroting en afrekening.
3033
Concrete suggesties:
3034 3035 3036 3037 3038 3039 3040 3041 3042 3043 3044 3045 3046 3047 3048 3049 3050 3051 3052 3053 3054 3055 3056 3057 3058
3059 3060
Vrijetijdspas: graag vervangen we al die kaarten, passen en abonnementen voor de bibliotheek, sport, cultuur, jeugd, … door 1 vrijetijdspas. Elke inwoner kan die opladen volgens zijn behoeften aan vrijetijdsbesteding. Aan deze pas worden sociale kortingen gekoppeld (voor bvb. OCMWsteuntrekkers, leeftijdsgebonden kortingen, …) en men kan hem ook gebruiken bij niet-stedelijke organisaties. B.v. om korting te krijgen op het lidgeld van de sportclub, om naar het theater of een fuif te gaan, in het kader van de brede school, … We go online: met de vrijetijdspas kan men online lokalen en sportterreinen reserveren, inschrijven voor sportkampen, tickets reserveren voor alle mogelijke activiteiten, deuren openen van lokalen, … . 1 gebruikersnaam en paswoord per vereniging of burger moet hiervoor volstaan. Ondersteuning met infrastructuur: er moet voldoende infrastructuur zijn, geschikt voor de activiteiten die mensen wensen te doen, geografisch goed verdeeld over deelgemeenten en centrum, met voldoende omkaderend personeel, gemakkelijk te reserveren en met werkbare gebruikersreglementen. Infrastructuur voor sport, cultuur, muziek e.a. moet in tweede instantie ook voor andere vormen van vrijetijdsbesteding beschikbaar zijn. Ook infrastructuur van derden moet kunnen worden gebruikt op momenten dat dit mogelijk is. Energiezuinige infrastructuur: we pleiten voor een concreet plan om de gemeentelijke/stedelijke vrijetijdsinfrastructuur energie-efficiënt te maken. We moeten de globale CO2 uitstoot van vrijetijdsinfrastructuur ernstig verminderen. Nieuwe gebouwen moeten voldoen aan strenge energieprestatienormen en er is aandacht voor ecologische design en materialen. Inspraak in het vrijetijdsbeleid: de huidige adviesraden werken over het algemeen niet meer zo goed. Ook al stellen ze zich meestal constructief kritisch op t.o.v. het beleid, ze werken traag en log, er gaan te weinig adviezen naar het beleid en het beleid houdt er weinig rekening mee. We willen het belang van inspraak onderstrepen, maar de vormen ook vernieuwen. In het hoofdstuk over Participatie en inspraak gaan we daar verder op in.
Cultuur
3061
Investeren in de rijkdom van cultuur
3062 3063 3064 3065
Cultuur emancipeert en verenigt, en kan ook zorgen voor onthaasting en ontspanning. Groen staat voor een cultuurbeleid dat vertrekt van wat van onderuit groeit en opborrelt, met zowel aandacht voor de kunstenaars, de amateurs en professionele cultuurinstellingen als voor verenigingen, voor wijk- en buurtinitiatieven, artistiek werk, erfgoedinitiatieven, enz. Groen ijvert voor kwaliteit en verscheidenheid van cultuur.
3066 3067 3068
Groen wil dat het vrijetijdsbeleid 'geïntegreerd' wordt aangepakt. We bedoelen dat cultuur, sport, evenementen, toeristisch-recreatieve infrastructuur, een deel van jeugd samen wordt uitgebouwd. Nu staan er vaak hoge schotten.
3069 3070
Er zijn grote verschillen tussen de grote steden, de centrumsteden en de kleinere steden en de andere gemeenten. Lokaal cultuurbeleid voeren is daarom steeds maatwerk. 78
3071 3072
We waarschuwen voor teveel Cultuur als middel dan als doel. Het stadsimago en de uitstraling zijn al te belangrijk geworden.
3073 3074 3075 3076 3077
Cultuurbeleid is meer en is belangrijker dan het strikte cultuurbeleid. Het draagt ook bij tot de opbouw van levendige steden en bruisende gemeenten, tot de sociale cohesie (gemeenschapsvorming), tot een kwaliteitsvolle inrichting van openbare ruimte, tot mooie en goede architectuur, en is op deze wijzen een bouwsteen van een beleid van duurzaamheid. Cultuurbeleid is een breed beleid. Een Groen cultuurbeleid probeert origineel te zijn, prikkelend en uitdagend. Het is absoluut nodig om fris te blijven in het cultuurbeleid.
3078 3079
Randvoorwaarden scheppen en initiatieven mogelijk maken
3080 3081 3082 3083 3084 3085 3086
De lokale overheid moet op de eerste plaats randvoorwaarden creëren opdat organisaties en individuen artistieke of culturele activiteiten en werking kunnen ontplooien, of kunnen participeren aan die activiteiten. Dat is het voorzien van culturele infrastructuur: de openbare bibliotheek, het cultuur- en gemeenschapscentrum, het deeltijds kunstonderwijs, het ter beschikking stellen van podia of tribunes, de uitbouw van een cultuurpas, de cultuurcommunicatie, aanpassingen ten bate van personen met een handicap (b.v. ringleidingen), doelgroepacties zoals goedkope tickets voor personen die in armoede leven enz. Ook het verstrekken van subsidies behoort tot dat beleid.
3087 3088 3089 3090 3091
De lokale overheid moet niet in de eerste plaats zelf een culturele speler zijn. Steden en gemeenten nemen steeds meer eigen initiatieven. Goed bedoeld. Maar ze doen teveel zelf. De organisatie van evenementen, een uitgebreid aanbod in het cultuurcentrum, stadsfestivals, culturele hoofdsteden, zomerhappenings, grote tentoonstellingen, live televisieopnames, filmopnames… het kan niet op in Vlaanderen. Steden en gemeenten zullen, zeker met een krimpende overheidsbudget, sterkere keuzes moeten maken.
3092 3093
Subsidiariteit heet dit principe. Het betekent vooreerst dat de overheid slechts initiatieven neemt als individuen en particuliere organisaties dat niet zelf doen.
3094 3095 3096 3097 3098
Wij pleiten voor een lokaal cultuurbeleid dat bouwt op het aanwezige potentieel. De lokale overheid moet vooral mogelijk maken dat andere initiatiefnemers, dat zijn allerlei verenigingen, professionele en amateurkunstenorganisaties, erfgoedzorgers hun 'ding' kunnen doen. Groen wil bijvoorbeeld dat de gemeenten muzikale jongeren een duwtje in de rug geven met extra podiumkansen. Hiervoor geeft de gemeente een muzieksubsidie aan cafés, jeugdhuizen of verenigingen die een lokale band op de affiche zetten.
3099
Een lokaal bestuur moet dus vooral ‘beleid’ inzake cultuur willen voeren: keuzes maken, wieden en zaaien.
3100 3101
Kerntaken voor de stad en gemeente
3102 3103 3104 3105
Cultuurspreiding, educatie, ondersteuning van het cultuurleven en zeker van het verenigingsleven, de amateurkunsten, het voorzien van culturele infrastructuur, en de zorg voor zowel het culturele erfgoed als het onroerend erfgoed zijn dé kerntaken van het lokale niveau. Alleen in grotere gemeenten en in de steden komen daar uitdrukkelijk en in toenemende mate de zorg voor de professionele kunsten en kunstenaars bij.
3106 3107 3108 3109 3110
Cultuurspreiding en -educatie betekent eigenlijk cultuur zo dicht mogelijk bij de mensen brengen. De cultuurcentra en de openbare bibliotheken zijn daar de geesteskinderen van. We bepleiten een toegankelijk, betaalbaar en gebruiksvriendelijk cultureel aanbod. Groen wil ook blijvende aandacht voor de bevordering van de cultuurparticipatie van kansengroepen en aandacht voor kinderparticipatie in school- en in familieverband. Denk aan de interculturalisering van het culturele leven, het bijtrekken van personen in armoede.
79
3111 3112 3113
Cultuur kan en moet iedereen aanspreken. Door doelgroepgericht te werken geef je kansen aan mensen. Het is aan het gemeentebestuur om de vele verenigingen die er zijn die kansen aan te reiken en ze daarbij volop te ondersteunen.
3114 3115 3116
Zo zouden toneelverenigingen, begeleid door personeel van het rusthuis, toneel met rusthuisbewoners kunnen opzetten. De lokale dansschool kan een optreden in én met een sociale wijk doen. Fanfares en jeugdbewegingen doen beroep op elkaar voor opvallende en creatieve stoeten doorheen de gemeente.
3117 3118
De gemeente moedigt zulke projecten aan met een kleine subsidie en ondersteunt het project door sociaalcultureel werkers ter beschikking te stellen.
3119 3120 3121 3122 3123
Projecten als “Alles Kan-festival” in Gent of “Pierced” in Beersel geven jongeren de kans hun talent te verdiepen door professionele begeleiding en geven deze talenten nadien een podium. Zulke projecten verdienen navolging. Ook daarbuiten moeten jongeren kansen krijgen. Dat kan veel betekenen. Een jonge kunstenaar richt het rondpunt in, een talentvolle webmaster neemt de gemeentelijke website onder handen, een jong DJ-collectief luistert de nieuwjaarsreceptie op...
3124
De eigen instellingen
3125 3126
Er zijn twee belangrijke instellingen van de lokale overheden, de cultuurcentra en de openbare bibliotheken. Ze moeten grondig nadenken over hun toekomst.
3127 3128 3129 3130 3131
Ze kampen met het middenklassefenomeen. Dat publiek bereiken ze behoorlijk, maar moeilijke doelgroepen een stuk minder. Soms worden er grijze keuzes gemaakt. Comedy en populaire muziek zijn evidente opties, maar hedendaags theater en hedendaagse muziek, beeldende kunst zijn dat soms minder. We bepleiten ook meer aandacht voor andere genres als operette, sociaal-artistieke producties, klassieke muziek, en ja ook ondersteuning van interessante producties van amateurs.
3132 3133
Openbare bibliotheken scheppen de beste voorwaarden om burgers aan te zetten te lezen en zich te informeren. Maar ze lijden onder een oprukkende beeldcultuur die tot ontlezing leidt.
3134
Concrete voorstellen
3135 3136 3137 3138 3139 3140 3141 3142 3143 3144 3145 3146 3147 3148 3149 3150 3151
•Participatiebevordering, educatie en toeleiding: aandacht naar specifieke doelgroepen, acties rond betaalbare tickets, kortingssystemen voor bepaalde doelgroepen, bevorderen van participatie in gezinsverband, laagdrempelige toegang tot bibliotheekwerk, deeltijds kunstonderwijs en cultuurcentra, samenwerking met het verenigingsleven in functie van toeleiding, samenwerking met onderwijs rond schoolprogrammering, bibliotheekgebruik, museumbezoek en cultuureducatie, een efficiënte cultuurcommunicatie, enzovoort. Uitbouw van een lokaal netwerk voor de participatie van personen in armoede.
•Culturele infrastructuur: duurzame en energiezuinige renovatie van oudere infrastructuur. Atelierruimtes voor kunstenaars, repetitielokalen voor de amateurkunsten en muziekgroepen. Samenwerking met de lokale scholen waar cultuur, sport enz. een plaats krijgt, ook naschools.
•Materiële ondersteuning: podia, afsluitingen, klank- en licht, ... •Sociale cohesie en gemeenschapsvorming: vooral via het verenigingsleven – van lichte vormen als straaten wijkbarbecues tot uitgebouwde sociaal-culturele verenigingen, met bijzondere aandacht voor de migrantenverenigingen.
•Het deeltijds kunstonderwijs (DKO): kan een sterke interactie aangaan met lokale amateurkunstenleven (muziekverenigingen, toneelgroepen, dansgroepen enz.) en lagere scholen.
•Cultuurcentra: investeren in toeleiding en educatie, op zoek gaan naar diverse publieken qua leeftijd en 80
3152 3153 3154 3155 3156 3157 3158 3159 3160 3161 3162 3163 3164 3165 3166 3167 3168 3169 3170 3171 3172 3173 3174 3175 3176 3177 3178 3179 3180 3181 3182 3183
achtergrond (ook etnisch-cultureel), ruimte maken voor het lokaal cultureel aanbod van amateurs, verenigingen en professionelen, een gemodereerd, maar spitant en geprofileerd aanbod van podiumen andere activiteiten uitbouwen. Afstemming programmering in streekverband.
•Openbare Bibliotheek: Investeren in leesbevordering en educatie, schrijverslezingen e.d., bijdragen in de digitale uitleen van boeken, muziek, film, games ..., een bredere toegang tot cultuur via digitale wegen ... Niet te snel overgaan tot sluiting van filialen en uitleenposten en alternatieven inzetten zoals de bibbus, het uitleenpunt enz. Investeren in toegang tot en vorming rond ICT-vaardigheden. Veeleer dan kleinere bibliotheekfilialen in een stedelijke context te sluiten moeten ze behouden worden en omgezet worden naar mini culturele centra, waar op een erg laagdrempelige manier kan gewerkt worden aan een brede cultuurparticipatie in wijken en buurten. Deze kleine centra van lokale cultuurbeleving kunnen er voor zorgen dat ook kansengroepen op een eenvoudige manier worden toegeleid naar cultuurbeleving. De bibliotheekfilialen in wijken en buurten spelen daarin een cruciale rol.
•Musea en cultureel erfgoed: het maken van scherpe keuzes blijft dé uitdaging (inhoud, collectie-uitbouw, regelmatig vernieuwde presentatie, tijdelijke tentoonstellingen, onderzoek en studie, projectwerking. Erfgoedconvenants maken erfgoed meer zichtbaar en belangrijker. Vergeet niet de zorg voor het gemeentelijk archief, maar ook dat van zovele organisaties.
•En nog veel meer: zorg voor de leefomgeving in de landschapszorg, de kwaliteit van de openbare architectuur, kunst in de openbare ruimte, wijkgerichte projecten, projecten met en voor specifieke doelgroepen, projecten die bewust mikken op kinderen en jongeren, enz...In de randvoorwaarden: Groen steunt de verzelfstandiging van gemeentelijke cultuurhuizen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat dit niet te koste gaat van de transparantie inzake het beheer van mensen en middelen. Zeker in de grotere steden is het van het groot belang dat er voldoende inzicht is in en controle op de beheersstructuren van de culturele instellingen door zowel het stadsbestuur als de gebruikers. We ijveren voor goede samenwerkingsovereenkomsten met het gemeentebestuur, mandaatfuncties voor de directie, strategische plannen en operationele inhoudelijke autonomie van de stafleden. Zet de cultuurbeleidscoördinator op de plaats waar hij of zij het beste rendeert. Van verantwoordelijke voor het gemeenschapscentrum over coördinator-bruggenbouwer tot diensthoofd cultuur of vrije tijd.
•Intergemeentelijke samenwerking en afstemming: beter de krachten bundelen dan alles zelf willen doen. Denk aan archeologie, onroerende erfgoedzorg, afstemming van programmering, museale samenwerking enz.
3184
Onroerend Erfgoed
3185 3186 3187 3188 3189
Het beleid op het gebied van het onroerend erfgoed is vooral centralistisch gevoerd, op Vlaams niveau dus. Er is een schromelijk onvoldoende samenwerking met de steden en gemeenten. Sinds enkele jaren bestaan er wel enkele intergemeentelijke archeologische diensten, maar dat is slechts een begin. Wij bepleiten een veel grotere lokale rol, zelfs met het risico dat sommige gemeenten onvoldoende respect voor hun eigen erfgoed hebben. Maar het wordt dan echt ook een thema in de lokale politiek.
3190 3191 3192
Maar een sterkere lokale inbedding kan helpen om het grootste probleem te verhelpen, nl. het gebrekkige draagvlak voor erfgoed. Het staat onder permanente druk. Nog te weinig mensen hebben respect voor de waarde en kwaliteit van ons bouwkundig erfgoed.
3193 3194 3195 3196 3197
•
Bevoegdheden in het kader van de inventaris van het bouwkundig erfgoed: straks zal de gemeente autonoom kunnen beslissen over werken en aan en sloping van gebouwen op die lijst. Dat wordt een eerste toetssteen van een wil tot een echt lokaal beleid.
•
Uitbouw van een eigen erfgoeddienst, al dan niet samen met naburige gemeenten. Die kan een rol spelen in de ontsluiting van erfgoed en de opbouw van een sterker draagvlak, bij advisering van 81
3198 3199 3200 3201 3202 3203 3204 3205 3206 3207 3208
3209 3210
opname op inventarissen, bij bescherming en restauratie.
•
Een hedendaagse omgang met het eigen gemeentelijk erfgoed: een groot respect voor het object moet blijven, maar het moet kunnen worden ingezet voor hedendaagse functies en toepassingen. We moeten durven innoveren. Erfgoedzorg is een uiting van duurzaam beleid. Steden en gemeenten kunnen dat sterk stimuleren door een voorbeeldrol op te nemen.
•
Kerkelijk erfgoed: het wordt een steeds grotere zorg. Bewaren is nodig, maar niet stilstaan. We moeten aan de aan deze grote gebouwen – er komen er in de komende tijd steeds meer vrij – een nieuwe waardevolle invulling geven. En de ingreep moet reversibel zijn. We kunnen het beter een hedendaagse invulling geven, dan het te laten verloederen, te vernietigen of te ontkennen. We komen daar het beste toe in overleg met de kerkelijke instanties.
Sport
3211 3212 3213
Sport draagt bij tot een meer kwaliteitsvol leven. Sport beoefenen is plezierig en gezond. Naar sport kijken is (ont)spannend, verzet de geest. Investeren in sporttalent van jonge mensen is van dezelfde orde als investeren in wetenschappelijk, economisch of cultureel talent.
3214 3215 3216 3217 3218 3219
Sport is de grootste sociale beweging ter wereld en heeft een positieve kracht in zich. Sport bezit de kracht bruggen te bouwen tussen mensen met verschillende achtergronden, discriminaties tussen man en vrouw weg te werken… Sportbeoefening in groeps- of verenigingsverband bevordert het sociale contact en is een positief element in de ontwikkeling van een sociaal weefsel in de gemeente. Daarenboven brengt sport mensen bij elkaar, kan ook zorgen voor onthaasting en ontspanning en is het een goed middel tot inburgering en kennis over verschillende culturen.
3220 3221
Wij willen sportclubs aanmoedigen en ondersteunen om mee een rol te spelen bij de integratie van maatschappelijk zwakkeren of de strijd tegen racisme of homofobie.
3222 3223
Groen staat voor een sportbeleid dat vertrekt van wat van onderuit groeit en opborrelt, met aandacht voor clubs, voor wijk- en buurtsport en voor topsport.
3224 3225
Sportparticipatie
3226 3227 3228
We willen zoveel mogelijk mensen aan het sporten krijgen, al of niet in verenigingsverband. Sportbeoefening in groeps- of verenigingsverband bevordert het sociale contact en is een positief element in de ontwikkeling van een sociaal weefsel in de gemeente. Sport is ook een belangrijke hefboom tot integratie.
3229 3230 3231 3232 3233 3234 3235 3236 3237 3238
De sportclub centraal stellen Groen vindt dat de rol van de overheid in het sportbeleid vooral faciliterend moet zijn, ondersteunen wat er opborrelt aan kleine en grote initiatieven. We willen vertrekken van wat leeft in de clubs, bij informele verbanden van mensen die samen sporten, van de individuele noden van sporters (bv. joggers of fietsers). De overheid moet voor goede sportinfrastructuur zorgen, zowel voor sporthallen, zwembaden als voor openluchtsportvelden. Wat de jeugdsport betreft – jeugdsport is de belangrijkste bouwsteen van elk sportbeleid – worden de beste resultaten gehaald door maximaal in te zetten op de driehoek clubs – scholen – gemeenten (sportdiensten). Zo wordt zowel de breedtesport ondersteund als aan talentdetectie gedaan in functie van voorbereiding op de 82
3239 3240 3241 3242 3243 3244 3245 3246 3247 3248 3249 3250 3251 3252 3253 3254 3255 3256 3257 3258 3259 3260 3261 3262 3263 3264 3265 3266 3267 3268 3269 3270 3271 3272 3273 3274 3275 3276 3277 3278 3279 3280 3281 3282 3283 3284 3285 3286 3287 3288
topsport. In zo'n beleid krijgen alle jongeren de kans hun beste talenten te ontwikkelen, en wordt iedereen aangezet om aan sport te doen. Dat moet zo dicht mogelijk bij de mensen gebeuren, lokaal dus. Mede daarom geloven we sterk in de coördinerende, ondersteunende en stimulerende rol van de gemeentelijke sportdiensten. De verdere uitbouw van een stevig lokaal ingebed sportbeleid is voor Groen dan ook de juiste keuze. Concrete voorstellen Lokaal sportbeleid – Sport voor Allen: de nieuwe Beleids- en Beheerscyclus (het sportbeleidsplan verdwijnt) mag het vernieuwde lokaal sportbeleid niet naar de achtergrond drukken. Kwaliteit garanderen: de kwaliteit van het sportaanbod in de sportclubs moet verder verbeteren. Momenteel beschikken nog veel te veel sportclubs niet over gekwalificeerde trainers of hebben ze er onvoldoende. De lokale overheid moet trainers en sportbegeleiders aanzetten om sportkaderopleiding te volgen. Dit kan via het lokale subsidiebeleid ondersteund worden. Grotere sportclubs: er moet gestreefd worden naar grotere sportclubs zonder dat de geografische spreiding van het sportaanbod hiervan het slachtoffer wordt. De sportfederaties en de gemeenten moeten samenwerkingsverbanden tussen sportclubs op lokaal niveau stimuleren. Het leidt tot een efficiënter gebruik van mensen en middelen, zorgt voor waardevolle interdisciplinaire uitwisseling van expertise (trainers) en bevordert de veelzijdigheid van (jonge) sporters. Toegankelijke sport: sport moet voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn. Sportclubs leveren vaak heel wat diensten tegen een relatief beperkte prijs. Toch kunnen, zeker voor grote gezinnen en mensen met een laag inkomen, de totale kosten voor sportbeoefening vaak hoog oplopen. Groen wil niet dat hoge lidgelden en andere kosten een onoverkomelijke financiële drempel vormen. Een tussenkomst van de overheid is in deze gevallen zinvol via o.a. tussenkomsten in lidgelden en uitrusting, kortingen voor sportkampen via een vrijetijdspas, e.d.m. Wijk- en buurtsport stimuleren: dit zijn lichte vormen van sportbeoefening, georganiseerd in de leefomgeving van doelgroepen die vaak moeilijk tot sporten komen en of waar de drempels hoog zijn. Tal van gemeenten organiseren dit al via hun Sportdienst. Een duurzaam sportbeleid: zowel op het vlak van de inhoud (het sporttechnische) als de infrastructuur gaan we voor duurzaamheid. Groen wil dat de gemeente met de sportsector in dialoog treedt om de globale CO2-uitstoot van de sportinfrastructuur ernstig te verminderen. De overheid investeert in klimaatvriendelijke sporthallen en zwembaden, die via energie- en transportplannen hun CO2 uitstoot drastisch verminderen. Nieuwe gebouwen voldoen aan strenge energieprestatienormen en er is aandacht voor ecologische design en materialen. Infrastructuur meer dan ...: er is in Vlaanderen een tekort aan infrastructuur. Door de bestaande infrastructuur maximaal in te zetten, en pas daarna bij te bouwen, wordt al veel opgelost. Sportinfrastructuur in scholen of bedrijven ligt er buiten de uren vaak ongebruikt bij. Groen wil scholen en bedrijven aanmoedigen hun infrastructuur open te stellen voor het publiek. De overheid kan hiertoe financiële stimuli geven. Toch blijft er een fikse inspanning nodig om het tekort aan sportinfrastructuur weg te werken of bestaande infrastructuur te renoveren. Meer (open) ruimte om te sporten: Groen wil meer ruimte om te sporten: niet enkel voldoende sportinfrastructuur, maar ook meer groene en open ruimte en veilige wegen om onbekommerd te kunnen wandelen, lopen, fietsen, … Wij willen meer natuur en bos, een toegankelijk stadsbos op fietsafstand van elke Vlaamse stad, en recht op buurtgroen voor iedereen. Landelijke wegen, jaagpaden, natuur, bos en parken zijn het terrein bij uitstek voor zachte recreatie als lopen, wandelen of fietsen. Hardere vormen van recreatie: hiervoor (sporten als waterski, motorcross, kleischieten, … ) moet een plaats gezocht worden. Het storend effect moet zo minimaal mogelijk zijn. Ze kunnen enkel beoefend worden in afgebakende zones waar de schade aan de natuur en de hinder voor de omwonenden minimaal is. Voldoende kansen voor informele sportbeoefening: mensen die sporten doen dat vaak in andere 83
3289 3290 3291 3292 3293 3294 3295 3296 3297 3298 3299 3300 3301 3302 3303 3304
organisatievormen dan de sportclub. Ze zetten samen allerlei informele verbanden op. De lokale sportdiensten moeten ze maximaal levenskansen bieden. Het zijn geen echte sportclubs, ze behoeven meestal ook geen subsidie, maar ze ondersteunen de doelstelling van het levenslang sporten. Sportdiensten kunnen deze verbanden faciliteren en ondersteunen door het ter beschikking stellen infrastructuur, het aanbieden van een betaalbare sportverzekering, door de uitbouw van joggingpaden en mountainbikeroutes, … Kansengroepen: Groen wil het project 'Buurtsport' krachtiger doorzetten. Naast de traditionele clubsport, de schoolgerichte sport, en andere contexten van sport, kiest buurtsport om de buurt, de wijk, de straat als context te beschouwen om sport aan te bieden. Het is in de eerste plaats de bedoeling mensen aan het sporten te krijgen. Het gaat om mensen die door omstandigheden niet aan sport kunnen doen, maar dat eigenlijk wel willen. Nog te weinig gemeenten hebben hier op ingetekend. Dat willen we stimuleren, zeker in alle steden in Vlaanderen. Sport en maatschappij: Groen pleit voor de uitbouw van concepten als ‘Open Stadion’, waarbij topclubs fungeren als versterker, platform en trekker van acties met maatschappelijke meerwaarde. Steden en gemeenten moeten de sportwereld ondersteunen bij de inspanningen om etnisch culturele diversiteit brede ingang te doen vinden in sportmiddens.
84
3305
Veiligheid
3306 3307 3308 3309
Veiligheid is een basisrecht. Mensen moeten zich in hun omgeving, hun wijk, dorp, gemeente of stad veilig kunnen voelen. Daarbij gaat het zowel om het wegnemen van reële onveiligheid als het werken rond onveiligheidsgevoelens. Veiligheid als basisrecht heeft daarbij te maken met eigendoms- en gewelddelicten, maar ook met verkeersveiligheid, milieuveiligheid, sociale veiligheid in de ruime zin
3310 3311 3312 3313
Een veiligheidsbeleid kan niet werken met alleen maar preventie of repressie. Groen kiest voor een integraal veiligheidsbeleid, dat werkt aan de hele veiligheidsketen: van preventie in de breedste zin van het woord tot controle, vervolging en strafuitvoering. Gemeenten en politie hebben een cruciale taak, maar een volwaardig veiligheidsbeleid kan enkel slagen als ook burgers als volwaardige partners betrokken worden.
3314 3315
Voorstellen
3316
1.
Kiezen voor een integraal veiligheidsbeleid
3317
Een veiligheidsbeleid kan enkel succesvol zijn als het ook een integraal veiligheidsbeleid is:
3318 3319 3320 3321 3322
* Samenwerking tussen de verschillende overheden en tussen de verschillende diensten en bevoegdheidsdomeinen. Veiligheidsbeleid is meer dan politiebeleid. Elke gemeente moet daarom werk maken van een integraal veiligheidsbeleid, waarvan het veiligheidsplan van de politiezone een onderdeel is. Het debat over het globale veiligheidsbeleid wordt gevoerd in de gemeenteraad, de prioriteiten voor het politiebeleid worden vastgelegd door de politieraad, onder andere via het zonaal veiligheidsplan.
3323 3324
* Aanpak van de hele veiligheidsketen: het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid, onmiddellijke preventie, repressie en nazorg.
3325 3326 3327
* Een goed veiligheidsbeleid vertrekt van correcte cijfers en een juiste inschatting van de problemen (geen ontkenning of vergoelijking noch overdrijving), maar neemt ook meer subjectieve onveiligheidsgevoelens ernstig (gebaseerd op metingen) .
3328 3329
2.
Werken aan preventie
3330 3331
De veiligheidsketen is maar zo sterk als de zwakste schakel. Een veiligheidsbeleid start bij een breed preventiebeleid.
3332 3333 3334
* Preventie in de ruimste zin betekent investeren in onderwijs, werkgelegenheid, kwalitatieve huisvesting, sociale stadsvernieuwing, jeugdbeleid. Een veiligheidsbeleid kan maar succesvol zijn als het ingebed is in een breder samenlevingsbeleid, dat op al die vlakken werk levert.
3335 3336 3337
*De openbare ruimte is er voor iedereen. Mensen moeten zich veilig voelen. Inrichting van openbare ruimte moet dus oog hebben voor subjectieve en objectieve veiligheid: aangepaste verlichting, leefbare straten en pleinen, een goede mix van functies.
3338 3339 3340 3341
* Alle lokale actoren die een rol spelen inzake preventie werken samen in het lokale preventienetwerk: wijkagenten, gemeenschapswachten, hulpverleners, straathoekwerkers en wijkcomités. Evenwel telkens met respect voor de verschillende functies en opdrachten. Zo vervult het straathoekwerk een onmisbare maatschappelijke rol, die niet zomaar tot criminaliteitspreventie herleid kan worden. 85
3342 3343 3344 3345 3346
* Wat “overlast” is, wordt door iedereen anders ingevuld. We verzetten ons tegen een tendens waarbij elk spelend kind als overlast wordt beschouwd (rondhangen en elkaar ontmoeten in de publieke ruimte zijn een recht), maar hebben oog voor reële samenlevingsproblemen. Groen pleit voor een constructieve aanpak van overlast, met bijvoorbeeld de inschakeling van straathoekwerkers die jongeren een stem geven en tegelijk overlast kunnen verminderen.
3347 3348
* Gemeenten en politie ondersteunen burgers, handelaars en bedrijven met preventieadvies en bijhorende premies voor technopreventieve maatregelen.
3349 3350
* De gemeente voert een anti-fietsdiefstalbeleid: veilige fietsenstallingen, fietsgraveeracties, sensibilisering, controle, opsporing en terugbezorging van gestolen fietsen (www.gevondenfietsen.be).
3351 3352
3.
Burgers betrekken
3353 3354 3355
Veiligheid is een basistaak van de overheid, maar ook burgers hebben een plaats in het veiligheidsbeleid. We willen geen “bigbrothersamenleving” waar iedereen permanent iedereen in het oog houdt, wel een samenleving waar burgers hun verantwoordelijkheid opnemen.
3356 3357 3358
* Om kleine overlast te vermijden, is er in de eerste plaats nood aan een preventieve en informatieve benadering. De gemeente maakt duidelijk wat de regels zijn rond thema’s als sluikstorten, burenlawaai,… en hanteert daarbij een aanpak op maat om alle groepen van de bevolking te bereiken.
3359 3360 3361
* Problemen bespreekbaar maken is een eerste stap naar de oplossing. De gemeente moet daarom permanent met burgers, verenigingen, scholen, bedrijven,… in dialoog gaan over het veiligheidsbeleid, om klachten op te sporen en op zoek te gaan naar gezamenlijke oplossingen.
3362 3363 3364
*Via sensibilisering en burenbemiddeling moedigt de gemeente burgers aan om waar mogelijk problemen in dialoog op te lossen. Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van de bereidheid om aangifte te doen als slachtoffer of getuige van een misdrijf.
3365 3366 3367 3368
* Veiligheidsbeleid is een taak van de overheid, niet van de privésector. We verzetten ons tegen het privatiseren van publieke veiligheidstaken: elke burger heeft in gelijke mate recht op veiligheid. Waar toch specifieke veiligheidstaken privé worden opgenomen (b.v. bij bepaalde grote evenementen), gebeurt dat enkel op basis van duidelijke afspraken met de politie over taken en verantwoordelijkheden.
3369 3370 3371 3372 3373 3374 3375
* Buurtinformatienetwerken (BIN’s) kunnen een uiting zijn van positief engagement van buurtbewoners, maar ze berusten soms op een verkeerd concept, waarbij zij een ongezonde vorm van sociale controle versterken, de privacy bedreigen en de verantwoordelijkheid voor onveiligheid afschuiven op de burger zelf. Veiligheids- en integratieprojecten dienen weliswaar in samenspraak met de buurtbewoners te worden georganiseerd, maar niet zonder professionelen. Daarom willen wij BIN’s omvormen tot algemene, wijkgerichte preventieinitiatieven en bredere sociale netwerken die zich niet uitsluitend bezig houden met sociale controle en veiligheid.
3376 3377 3378 3379 3380 3381
4.
Politie, nabij en aanspreekbaar
Groen pleit niet voor meer blauw in het algemeen, wel voor blauw meer op straat. We moeten prioritair inzetten op een nabije en aanspreekbare politie, die borg staat voor een kwalitatieve basispolitiezorg (onthaal, wijkwerking, interventie, slachtofferbejegening, opsporing en onderzoek, handhaving en herstel van de openbare orde, verkeer).
86
3382 3383 3384 3385
* De politieraad legt de prioriteiten voor het politiebeleid vast in het zonaal veiligheidsplan. Vanuit een integrale visie op veiligheid wordt daarbij, naast de terechte aandacht voor eigendoms- en gewelddelicten, ook voldoende aandacht besteed aan thema’s als verkeersveiligheid, intrafamiliaal geweld, milieudelicten en financieel-economische criminaliteit.
3386 3387 3388 3389 3390
* Politie moet voor iedereen nabij en aanspreekbaar zijn, niet alleen in toeristische stadscentra of in villawijken, maar ook in “moeilijke” buurten. Er is nood aan voldoende wijkagenten die te voet of per fiets in de wijk aanwezig zijn, en aanspreekbaar als eerstelijnsverzorger. Om te zorgen dat burgers hun wijkagent(en) kennen en agenten de wijk, maken gemeenten en politiezone de contactgegevens ruim bekend (via folder, website,…) en wordt ernaar gestreefd het verloop van wijkagenten te beperken.
3391
* De politie heeft oog voor een goed onthaal van al wie aangifte komt doen.
3392 3393 3394 3395
* Oog voor diversiteit. Het gaat daarbij zowel over de samenstelling van het politiekorps (vrouwen, nieuwe Belgen,…) als het actief leren omgaan van alle agenten met diversiteit. Ook “moeilijke” thema’s worden zo bespreekbaar gemaakt (racisme en discriminatie, seksueel geweld, intrafamiliaal geweld, geweld tegen holebi’s en transgenders).
3396 3397 3398 3399 3400 3401
* Veiligheidscamera’s zijn geen volwaardig alternatief voor de aanwezigheid van blauw op straat. Zij zijn duur en hebben weinig zin als ze enkel voor een verplaatsing van de criminaliteit zorgen. Selectieve inzet van camera’s kan wel overwogen worden als blijkt dat dit op bepaalde plaatsen of evenementen effectief een meerwaarde biedt (b.v. metrostations). Dit gebeurt altijd op basis van een democratisch debat in de gemeenteraad en met maximaal respect voor de regels ter bescherming van de privacy. Gemeente en politie waken ook over een correcte naleving van de regels voor privé-bewakingscamera’s.
3402
* Een sterk integriteitsbeleid draagt bij tot een in alle opzichten correct politieoptreden.
3403 3404 3405 3406 3407
* Een goede milieuhandhaving vormt het sluitstuk van het lokale milieubeleid. Dit betekent dat milieuhandhaving een plaats moet krijgen in het zonale veiligheidsplan. Verder is dit een gedeelde verantwoordelijkheid van de milieudienst, die actief haar controlefunctie opneemt en zorgt voor een goede klachtenbehandeling, en de lokale politie, die van milieucriminaliteit eveneens een prioritaire aandachtspunt maakt
3408 3409
* Om – zeker in stedelijke gebieden – snelle interventies mogelijk te maken, zijn fietspatrouilles een zeer zinvol instrument. De aanwezigheid van fietspatrouilles in het straatbeeld heeft vaak ook een preventief effect.
3410 3411 3412 3413 3414 3415 3416 3417 3418 3419 3420 3421 3422 3423 3424
5.
Gemeenschapswachten
Ter ondersteuning van de wijkagenten ziet Groen een belangrijke rol voor gemeenschapswachten (de overkoepelende naam voor onder andere stadswachten, parkwachters, gemachtigde opzichters,…) * Gemeenschapswachten worden ingezet voor een algemeen toezicht op de veiligheid en problemen van overlast, gaande van vandalisme, burenruzies, nachtlawaai en zwerfafval. Ze kunnen instaan voor de bewaking van fietsstallingen en parkings, kunnen specifiek een oogje in het zeil houden bij sport- en andere evenementen, aan schoolpoorten of op het openbaar vervoer, fungeren als aanspreekpunt in de wijk en zijn als zodanig ook duidelijk herkenbaar. * Gemeenschapswachten opereren naast de politie, maar hebben zelf geen politionele bevoegdheid (zij kunnen in bepaalde gevallen wel de bevoegdheid krijgen om vaststellingen te doen voor Gemeentelijke Administratieve Sancties). Zij hebben een preventieve rol en proberen zelf bemiddelend op te treden. De functioneringscriteria die gelden voor de wijkagent, zijn bij uitstek van toepassing op gemeenschapswachten. Een goede selectie en recrutering, vorming en ondersteuning zijn van cruciaal belang.
87
3425
6.
Gemeentelijke Administratieve Sancties
3426 3427 3428
Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) zijn een zinvol instrument in een lokaal veiligheidsbeleid, omdat zij toelaten snel te reageren op vormen van overlast en kleine criminaliteit die veel ergernis wekken maar anders vaak onbestraft blijven. Toch zijn er een aantal belangrijke aandachtspunten.
3429 3430 3431
* Rechtszekerheid staat centraal. Net omdat het bij GAS niet om strikt juridische procedures gaat, is oog voor de rechten van de verdachte belangrijk. Verdachten moeten daarom correct geïnformeerd worden over hun rechten en de bestaande beroepsprocedure.
3432 3433 3434 3435
* In veel gemeenten werd de voorbije jaren de codex van politiereglementen alsmaar omvangrijker. Veel politiereglementen bevatten absurde regels of vage bepalingen als “overlast”. In die gevallen is er nood aan een uitzuivering van het politiereglement. Het gemeentelijk politiereglement moet helder zijn en bevat best geen te vage bepalingen, noch een teveel aan kleine, betuttelende regeltjes.
3436 3437 3438
* Boetes zijn niet alleenzaligmakend, en zeker bij jongeren geen oplossing. We pleiten daarom voor maximale inzet van bemiddeling (zowel bij minderjarigen, waar bemiddeling verplicht is, als bij meerderjarigen) en herstelgerichte taakstraffen (zie ook bij nazorg).
3439 3440
7.
Nazorg
3441
Nazorg is de belangrijke laatste schakel in de veiligheidsketen. Ook de gemeente kan hier een rol spelen:
3442
* Een goede slachtofferbegeleiding bij de lokale politie.
3443
* Het aanbieden van prestatieplaatsen voor alternatieve maatregelen en straffen.
3444 3445 3446 3447 3448
* Als jongeren lichte inbreuken plegen als nachtlawaai, winkeldiefstallen of illegale graffiti, wordt een gesprek georganiseerd tussen politie, ouders en jongere. De gemaakte afspraken worden in een contract gegoten. Deze afspraken kunnen over alles gaan wat belangrijk is voor het gezin: school, vrije tijd, de band tussen ouders en jongere, ... Wanneer de ouders en de jongere een engagement aangaan tot begeleiding, gaat de begeleider samen met de jongere en de ouders na op welke domeinen ondersteuning wenselijk is.
3449 3450 3451 3452
* Als er sprake is van een slachtoffer bij een overtreding krijgt de dader kans tot bemiddeling. Bij een bemiddeling moet de dader stilstaan bij welke gevolgen zijn gedrag met zich mee heeft gebracht en kan hij eventueel een gesprek - in aanwezigheid van de bemiddelaar- hebben met het slachtoffer. De bemiddeling draagt bij tot een zinvolle verwerking van de feiten voor beide partijen.
88
3453
Internationale solidariteit
3454 3455 3456 3457
Onze steden maar ook onze gemeenten zijn de voorbije decennia steeds internationaler en ‘veelkleuriger’ geworden. Smaken uit de hele wereld duiken op om de hoek, producten uit het Zuiden vullen de rekken. Daarnaast kleurt de onrechtvaardige verhouding tussen Noord en Zuid steeds meer het straatbeeld van steden en gemeenten. Zolang we de oorzaken niet aanpakken, blijven mensen op zoek gaan naar een beter leven.
3458 3459 3460
Keuzes die we hier maken, onder andere op het vlak van klimaatbeleid, hebben invloed aan de andere kant van de wereld. Solidariteit met het Zuiden kan enkel tot stand komen indien we ons bewust zijn van de oorzaken van de onrechtvaardige kloof tussen Noord en Zuid en de impact van eigen gedrag op het Zuiden.
3461 3462 3463 3464 3465
Een kwalitatief Noord-Zuidbeleid krijgt vorm door het samenspel tussen bestuur en middenveld. Het is de taak van het lokale bestuur om te sensibiliseren, informeren en participatie te stimuleren. Het is cruciaal dat het bestuur de bevolking, de verschillende doelgroepen en het maatschappelijk middenveld bij het beleid betrekt. Het lokale bestuur moet ten volle haar voorbeeldfunctie uitspelen. Denk globaal, handel lokaal, blijft een heel zinvol uitgangspunt.
3466 3467
Voorstellen
3468 3469 3470 3471 3472 3473 3474 3475 3476 3477 3478 3479 3480 3481 3482 3483 3484 3485 3486 3487 3488 3489 3490 3491 3492 3493
1.
Sensibilisering en participatie
Toegang tot correcte informatie en laagdrempelige activiteiten brengen mensen in contact met de NoordZuidthematiek en verbreden het draagvlak. De lokale overheid staat dicht bij de bevolking en kan als coördinator verschillende initiatieven nemen en ruimte en ondersteuning geven aan het lokale middenveld en verenigingen. o
o
o o
o
o
De aanwezigheid van etnisch-culturele minderheden bieden kansen om bevoorrechte banden op te starten met het Zuiden. Ze kunnen een grotere betrokkenheid van de lokale bevolking creëren. Aan de andere kant zorgt de wisselwerking dat we kunnen leren van het Zuiden. Een gebundeld aanbod rond een overkoepelend thema. Werk rond een bepaald thema met verschillende invalshoeken zoals culinaire ontdekkingstochten, uitwisselingsprojecten, fototentoonstellingen, stedenband, educatieve pakketten op school, … Op die manier worden verschillende doelgroepen (jeugd, sociaal-cultureel werk, onderwijs,…) bereikt. Uitschrijven en promotie van een subsidiereglement voor financiële tegemoetkoming voor NoordZuidactiviteiten. Eigenaarschap als basis voor succes: de bevolking in het Zuiden moet zelf haar ontwikkeling in handen houden. Dat betekent dat de partner met wie men samenwerkt, op een democratische manier, zelf de richting en de prioriteiten moet kunnen bepalen. De rol van donor verschuift naar ondersteuning en capaciteitsversterking. Het is belangrijk eigenaarschap steeds voor ogen te houden bij bijvoorbeeld een stedenband of in het beoordelen van projecten die gesubsidieerd worden. Veel meer mensen reizen en ontdekken op die manier boeiende projecten in het Zuiden. De zogenaamde vierdepijlerinitiatieven moet de lokale overheid waarderen en ondersteunen door ze in contact te brengen met ngo’s. Stedenband aangaan met een stad of gemeente in het Zuiden. Een stedenband is een rechtstreekse samenwerking tussen een Vlaamse gemeente en een lokaal bestuur in het Zuiden. Centraal staan de wederzijdse opbouw van bestuurlijke capaciteit en de versterking van plaatselijke democratiseringsprocessen. Een partnerschap met een gemeente in het Zuiden maakt het
89
3494 3495 3496 3497 3498 3499 3500 3501 3502 3503 3504 3505 3506 3507 3508 3509 3510 3511
o
o
o
o
2.
sensibiliseringswerk erg concreet. De stedenband biedt perspectieven om het Zuiden meer tastbaar te maken voor de eigen bevolking. Lokaal Vredesbeleid. De gemeente kan zich aansluiten bij bestaande campagnes zoals de jaarlijkse Vlaamse Vredesweek en initiatieven zoals Mayors for Peace. Deze organisatie wil over alle landsgrenzen heen een verregaande solidariteit tussen lokale besturen in het leven roepen voor een wereldwijde kernontwapening tegen 2020. Het lidmaatschap impliceert dat het stadsbestuur sensibiliserende activiteiten ontwikkelt en ondersteunt. Activiteiten duurzaam organiseren: organiseer alle activiteiten met een maximale aandacht voor duurzaamheid. Stel een handleiding ter beschikking van verenigingen voor het duurzaam organiseren van activiteiten. Gemeentelijke diensten zoals bibliotheek en cultuurcentrum openstellen voor tentoonstellingen, informatiestandjes met verschillende (nationale) campagnes en projecten in de gemeente, programmatie van mondiale films, optredens, voorstellingen, … Gemeentelijke communicatiekanalen inschakelen: aandacht op gemeentewebsite voor voorstelling van leden en activiteiten, van de Noord-Zuiddienst, aandacht in het gemeenteblad.
Noord-Zuidbeleid met visie en middelen
3512 3513 3514
Lokaal ontwikkelingsbeleid is geen geïsoleerd domein. Er zijn linken met milieu, sociale en economische aspecten en participatie. Alle schepenen dragen hun steentje bij binnen het kader van een beleidsplan ontwikkelingssamenwerking.
3515 3516 3517 3518 3519 3520 3521 3522 3523 3524 3525 3526 3527 3528 3529 3530 3531 3532 3533 3534 3535 3536 3537 3538
o
o
o o
o
Bij de uitbouw van een lokaal ontwikkelingsbeleid, staan de gemeenten verschillende instrumenten ter beschikking om het beleid vorm te geven. Een goede beleidsplanning en de nodige werkingsmiddelen zijn het startpunt. De gemeente investeert 0.7% van haar middelen in ontwikkelingsbeleid. De gemeenten die dit bereikt hebben schrijven een traject uit om 1% van haar middelen in ontwikkelingsbeleid te investeren. De gemeente erkent en ondersteunt een officiële adviesraad voor Noord-Zuidbeleid, zoals een Gemeentelijke Raad Ontwikkelingssamenwerking (GROS). Samen met het lokale middenveld betrekt hij de hele bevolking zo sterk mogelijk bij het beleid. (Zie hoofdstuk Bestuur, Democratie en Participatie) De lokale overheid kan ook haar kennis en expertise ter beschikking stellen van het Zuiden. Niet alleen financiële steun maar ook goede praktijkvoorbeelden en know how kunnen inspirerend zijn. Duurzaam aankoopbeleid: Het lokale bestuur voert een duurzaam aankoop beleid. Dit betekent zowel ‘korte ketens’ (afstand tussen producent en consument verkorten) als Fair trade-producten aanschaffen die lokaal niet verkrijgbaar zijn. o Indien de campagne ‘Fair Trade gemeente’ nog niet in gemeente loopt, kan die worden opgestart. Doel is zoveel mogelijk mensen bereiken om de titel te behalen. o “Schone kleren gemeente”. De nadruk ligt op de aankoop van ‘schone’ werkkleding en uniformen voor het gemeentepersoneel. De arbeidsomstandigheden als de materialen waarin de werkkleding wordt gemaakt zijn belangrijke criteria. Kiezen voor een ethisch beleggingsbeleid, met investeringen in hernieuwbare energie in plaats van in projecten die de fossiele brandstofeconomie versterken. Er wordt gezocht, b.v. in het kader van een stedenband, naar projecten van Zuid-Noordsamenwerking. We hebben ook veel te leren van de mensen uit het Zuiden. Hun ervaringen kunnen actief worden voorgesteld in onze gemeente.
90