Krimp als kans
Leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs
Krimp als kans Leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs
Onderzoek in opdracht van Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt Sil Vrielink Joyce Jacobs Lette Hogeling ResearchNed september 2010
© 2010 ResearchNed Nijmegen in opdracht van Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding.
2 - Krimp als kans
Inhoudsopgave
MANAGEMENTSAMENVATTING
5
1
INLEIDING
8
1.1 1.2
ACHTERGROND ONDERZOEKSOPZET
8 8
2
GROEI EN KRIMP IN HET ONDERWIJS
9
2.1 2.2
PRIMAIR ONDERWIJS VOORTGEZET ONDERWIJS
9 15
3
RESULTATEN PANELENQUÊTE
20
3.1 3.2 3.3 3.4
AFNAME VAN LEERLINGENAANTALLEN GEVOLGEN VAN DE LEERLINGENDALING OPLOSSINGEN LEERLINGEN- EN FORMATIEPROGNOSES
22 25 28 34
BIJLAGE I
TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 2
37
BIJLAGE II
TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 3
55
3 - Krimp als kans
4 - Krimp als kans
Managementsamenvatting
Naar verwachting daalt het leerlingenaantal in het primair onderwijs de komende jaren in heel Nederland, en zal de daling in het voortgezet onderwijs binnen een aantal jaar volgen. In het voorliggende rapport is onderzocht in hoeverre scholen en besturen in het primair en voortgezet onderwijs nu al te maken hebben met krimp en wat de gevolgen hiervan zijn. Het onderzoek is opgebouwd uit drie delen. Het eerste deel (hoofdstuk 2) laat cijfermatig de ontwikkeling van het leerlingenaantal zien, waarbij niet alleen naar het verleden wordt gekeken maar ook naar de verwachtingen voor de toekomst. Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan de regionale en lokale verschillen in leerlingenontwikkeling. Het tweede deel van het onderzoek (hoofdstuk 3) betrof een online enquête onder het SBO-panel, waarin schoolleiders en bestuurders is gevraagd naar hun ervaringen met krimp. Ten slotte is een zestal diepte-interviews gehouden om te kijken welke aanpak schoolleiders en bestuurders hanteren om met de gevolgen van krimp om te gaan. Deze casestudies zijn in hoofdstuk 3 terug te lezen. In deze managementsamenvatting worden de belangrijkste resultaten uit het rapport weergegeven.
Groei en krimp in het primair onderwijs Het aantal leerlingen in het basisonderwijs is de afgelopen tien jaar nauwelijks veranderd en ligt rond de 1,55 miljoen. In dezelfde periode heeft het speciaal basisonderwijs wel te maken gekregen met een flinke leerlingendaling (-16%). Onder invloed van het WSNS-beleid blijven deze kinderen steeds vaker meedraaien in het reguliere onderwijs. De ontwikkeling van het aantal leerlingen loopt regionaal overigens sterk uiteen. In het zuiden van Nederland en in Groningen is het leerlingenaantal de afgelopen tien jaar (sterk) gedaald, terwijl in Utrecht en Flevoland het leerlingenaantal juist groeide. Ook op lokaal niveau zijn er duidelijke verschillen te zien. Daarbij valt op dat het aantal leerlingen in veel steden (o.a. Groningen, Brabantse stedenrij) is gegroeid, en op het platteland juist is gedaald. Ook binnen de provincie Limburg zijn er grote regionaal verschillen in krimp: Parkstad Limburg en Maastricht Mergelland laten de grootste afname zien. Vooruit kijkend naar de komende tien jaar is de verwachting dat het aantal leerlingen in het basisonderwijs sterk daalt. Vooral in de periode 2010-2015 neemt het leerlingenaantal sterk af (-7%). Ook hier zien we echter grote regionale verschillen. Uit de door ons opgestelde leerlingenprognoses blijkt dat vooral in Groningen, Friesland, Drenthe, Gelderland en Limburg het leerlingenaantal sterk zal dalen (11 à 12% in de periode 2009-2015). In de overige provincies is de leerlingendaling relatief kleiner. Opvallend is verder dat veel grote steden de komende jaren (nog) te maken zullen krijgen met een groei van het leerlingenaantal, terwijl in de rest van het land het aantal leerlingen (sterk) daalt. Beleidsmatig dient hiermee rekening te worden gehouden.
Groei en krimp in het voortgezet onderwijs In het voortgezet onderwijs is het aantal leerlingen de afgelopen tien jaar licht gestegen (5%) en wordt voor de komende vijf jaar (2010 t/m 2015) nog een verdere groei verwacht. Daarna neemt het aantal leerlingen naar verwachting af. Net als in het basisonderwijs, vertoont ook de leerlingenontwikkeling in het voortgezet onderwijs grote regionale verschillen. Daarbij valt op dat in Limburg en Noord-Groningen het leerlingenaantal al enkele jaren (sterk) daalt, terwijl in Flevoland, Eemland en delen van Gelderland de afgelopen jaren nog sprake was van groei. In de komende tien jaar neemt het aantal leerlingen in Groningen en Limburg verder af en zullen ook in Friesland, Zeeland, Noord-Brabant en Gelderland de leerlingaantallen gaan dalen. In de regio’s Utrecht, Flevoland, Zuidelijk Noord-Holland en Haagland is het beeld omgekeerd en neemt het leerlingaantal de komende 5 à 10 jaar nog duidelijk toe. Vooral in de grote steden is dat het geval.
5 - Krimp als kans
Op grond hiervan kunnen we concluderen dat het aantal krimpregio’s de komende jaren toeneemt en dat het leerlingaantal vanaf 2015/2016 vrijwel overal in Nederland gaat dalen. Groningen en Limburg leiden hierbij de dans en zijn om die reden interessante ‘proeftuinen’ voor de ontwikkeling van krimpproof beleid.
Resultaten panelenquête Ongeveer de helft van de scholen/besturen in het primair onderwijs heeft afgelopen schooljaar (2009/2010) te maken gehad met een afname van het aantal leerlingen. In het voortgezet onderwijs ligt dit aandeel lager. Vooral in het noorden, oosten en zuiden van het land hebben veel scholen/besturen te maken gehad met een leerlingendaling. Voor dit jaar (2010/2011) verwacht bijna de helft van alle schoolleiders en bestuurders in het primair onderwijs een daling van het leerlingenaantal. In het voortgezet onderwijs verwacht ongeveer een derde van de respondenten dat (in juni 2010). Ook hier zien we duidelijke regionale verschillen. Voor scholen en besturen heeft een daling van het leerlingenaantal een aantal (negatieve) gevolgen. De meest genoemde is de vermindering van de lumpsum. Dit hangt samen met het feit dat de (personele en materiële) bekostiging in het onderwijs sterk afhankelijk is van het aantal leerlingen. Daarnaast geven veel respondenten aan dat door de terugloop van leerlingen er geen nieuw personeel (meer) kan worden aangesteld (po 62%, vo 38%) en het personeelsbestand vergrijst (38%). Door sommige respondenten wordt hierbij overigens de kanttekening geplaatst dat dit laatste (vergrijzing) uiteraard ook afhankelijk is van het natuurlijk verloop van personeel in de organisatie. Indien het natuurlijk verloop beperkt is en scholen/besturen bij (dreigend) ontslag vasthouden aan het ‘last in, first out’ principe, zal een daling van het leerlingenaantal leiden tot een vergrijzing van het personeelsbestand. Wanneer er de komende jaren veel oudere werknemers vertrekken, verandert er vermoedelijk echter maar weinig. Verder blijkt uit de enquête dat een daling van het leerlingenaantal ook effect heeft op het onderwijsaanbod en de interne organisatie van scholen. In het voortgezet onderwijs wijst bijna twee vijfde van de respondenten op een verschraling van het vakkenaanbod (minder keuze voor leerlingen). In het primair onderwijs geven diverse schoolleiders aan dat zij door de terugloop van leerlingen gedwongen zijn om combinatiegroepen te vormen en/of te snijden in het aantal uren remedial teaching. De kwaliteit van het onderwijs komt hierdoor onder druk te staan.
Aanpassingsstrategieën Om tijdig in te kunnen spelen op een eventuele leerlingendaling is het van groot belang dat scholen en besturen inzicht hebben in hun toekomstige leerlingenontwikkeling. Daarna staan zij voor de opgave om te komen tot oplossingen die zo mogelijk structureel de negatieve gevolgen van krimp opvangen. In dit onderzoek is een inventarisatie gemaakt van dergelijke aanpassingsstrategieën. Aan schoolleiders en bestuurders die te maken hebben (gehad) met krimp is gevraagd hoe zij de terugloop van leerlingen opvangen. De verschillende oplossingen kunnen grofweg in zes groepen verdeeld worden. Samenwerking met andere scholen, waarbij bijvoorbeeld de directiestructuur wordt aangepast en één directeur meerdere scholen gaat managen, is er daar één van. Daarnaast zijn mobiliteit van personeel en het invoeren van strategisch personeelsbeleid genoemd als maatregel om de gevolgen van krimp te beperken. Door schoolleiders en bestuurders wordt de inzet van relatief veel oudere leerkrachten soms ervaren als een kostenpost, terwijl met een daling van het leerlingenaantal al minder geld binnenkomt. Sommige respondenten zien dan ook een oplossing in het bevorderen van de uitstroom van relatief dure oudere werknemers (stimuleren van het FPU gebruik) en het behoud van jong personeel. Hierbij wordt overigens wel opgemerkt dat het stimuleren van vervroegd pensioen (FPU) vaak ook kosten met zich meebrengt in de vorm van vertrekregelingen. Verder wordt aangegeven dat een terugloop van het leerlingenaantal ook effect heeft op de materiële instandhouding. Soms komen klaslokalen leeg te staan omdat er simpelweg minder leerlingen op een
6 - Krimp als kans
school zitten. Om de kosten hiervan (vaste lasten) enigszins te kunnen compenseren proberen diverse schoolleiders en bestuurders om samen te werken met instanties zoals buitenschoolse opvang of peuterspeelzaal. Dit leidt niet alleen tot meer inkomsten voor de school uit verhuren van toch al overbodige lokalen, maar op termijn naar verwachting ook tot meer instroom van leerlingen op de basisschool.
Profilering van de school Naast de hiervoor genoemde oplossingen, verwachten veel respondenten de slag om de leerlingen te gaan winnen door de school nadrukkelijk te profileren en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Of dit ook echt zoden aan de dijk zet, is echter de vraag. Op schoolniveau helpen deze maatregelen vermoedelijk wel om de instroom te vergroten, maar op lokaal en regionaal niveau bieden zij geen oplossing voor de krimp. Dit komt vooral omdat scholen op dit niveau allemaal in dezelfde vijver vissen. Versterking van de concurrentiepositie (marktaandeel) leidt dan ook vooral tot een verschuiving van het probleem van de ene naar de andere school. Regeren is vooruitzien Om tijdig te kunnen anticiperen op een daling van het leerlingenaantal is het van belang dat scholen/besturen beschikken over goede leerlingenprognoses en hiervan ook gebruik maken. Uit de enquête blijkt dat de meeste schoolleiders/bestuurders (87%) beschikken over een actuele leerlingenprognose. In veel gevallen is deze opgesteld door de gemeente en/of het bestuursbureau. In hoeverre deze leerlingenprognoses aansluiten op de behoeften van het veld, is niet bekend. Wel blijkt dat ongeveer de helft van alle schoolleiders/bestuurders behoefte heeft aan een goede leerlingenprognose. In het primair onderwijs bestaat vooral behoefte aan prognoses op schoolniveau, bestuursniveau en regionaal niveau, en in het voortgezet onderwijs op school- en regionaal niveau. Hoewel de meeste scholen/besturen beschikken over een actuele leerlingenprognose, wordt deze in de praktijk lang niet altijd gebruikt bij opstellen van een meerjaren formatieplan. In het primair onderwijs beschikt 64 procent van de scholen/besturen over een meerjaren formatieplan met informatie over het toekomstige leerlingenaantal. In het voortgezet onderwijs is dat 67 procent. Dit betekent dat ongeveer een derde van de scholen/besturen (nog) geen gebruik maakt van prognoses bij opstellen van het personeelsbeleid. Gezien de demografische omslag die gaat komen, is dit een ongewenste situatie. Regeren is immers vooruitzien, zo blijkt uit de interviews. Om te anticiperen op de leerlingendaling en ‘krimppijn’ te voorkomen, is het daarom van belang dat meer scholen gebruik gaan maken van prognoses bij het opstellen van beleid.
Regionale verschillen vereisen regionaal maatwerk De ontwikkeling van het aantal leerlingen in po en vo loopt regionaal sterk uiteen, zo hebben we hiervoor gezien. In sommige regio’s was de afgelopen jaren sprake van krimp en daalt het aantal leerlingen de komende jaren verder. In andere regio’s groeide het aantal leerlingen juist, maar zal de komende jaren een omslag plaatsvinden (van groei naar krimp). En dan zijn er ook nog gemeenten waar de komende jaren nog een (sterke) groei van het leerlingenaantal zal optreden. Beleidsmatig levert dit een flinke puzzel op. Zo zullen scholen in krimpregio’s te maken krijgen met een daling van formatie en scholen in groeigemeenten juist met een toename. Daarnaast lopen ook op het terrein van de onderwijsvoorzieningen en het onderwijsaanbod de ontwikkelingen uiteen. In krimpregio’s dreigt een verschraling van het aanbod en eventuele sluiting van scholen, terwijl in groeigemeenten mogelijk nog moet worden bijgebouwd. Voor het oplossen van al deze problemen is daarom ook regionaal maatwerk vereist.
7 - Krimp als kans
1
Inleiding
1.1
Achtergrond De komende vier à vijf jaar daalt het leerlingenaantal in het primair onderwijs. In de ene regio is deze krimp sterker dan in de andere. Daaraan gerelateerd zullen ook in het voortgezet onderwijs op regionaal niveau binnen een aantal jaren de gevolgen van deze demografische ontwikkelingen zichtbaar zijn. Volgens de meest recente bevolkingsprognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) krimpt in Nederland de leeftijdscategorie 0-19 jaar tussen 2009 en 2030 met 5 procent naar 3,7 miljoen1. Het aantal leerlingen in het primair onderwijs neemt de komende jaren af als gevolg van deze demografische ontwikkelingen (OCW, 2009)2. In het voortgezet onderwijs neemt het aantal leerlingen tot 20156 vermoedelijk eerst wat toe, en daarna duidelijk af. Een daling van het aantal leerlingen is nu al te zien in de provincies Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg. De themagroep “Krimp en Onderwijs” van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling ziet in de leerlingendaling vooral financiële gevolgen voor het onderwijs3. Zo zouden kostenremanentie, de vergrijzing van het personeelsbestand en noodzakelijke investeringen van schoolbesturen in planning en communicatie leiden tot financiële tekorten van scholen die zij uit eigen reserves zullen moeten opvangen. Hierdoor kunnen minder middelen voor het primaire proces ingezet worden, wat een risico voor de kwaliteit van het onderwijs betekent. Verder leidt volgens de themagroep de leerlingendaling tot een (regionaal) overschot aan leraren en een vergrijsd personeelsbestand, als gevolg van het vaak gehanteerde “last in-first out” principe. De Taskforce “Onderwijs en Demografische Omslag” concludeert na een inventarisatie bij scholen in ZuidLimburg dat de leerlingendaling al tot aanpassingsstrategieën heeft geleid. Zo wordt zowel de huisvesting als het personeelsbestand geflexibiliseerd, en wordt “door de optimalisering van schaalgrootte de efficiëntie vergroot”4. Net als de themagroep “Krimp en Onderwijs” waarschuwt de Taskforce voor risico’s voor de kwaliteit, diversiteit en spreiding van het onderwijs. De geschetste ontwikkelingen geven de noodzaak aan om oplossingen te vinden voor de gevolgen van krimp.
1.2
Onderzoeksopzet In opdracht van het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) is onderzocht in hoeverre scholen en besturen in het primair en voortgezet onderwijs nu al te maken hebben met een daling in het leerlingenaantal en wat daarvan de gevolgen zijn. In het volgende hoofdstuk worden voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs naast de huidige leerlingencijfers ook prognoses van leerlingenaantallen gepresenteerd. Tevens wordt ingegaan op regionale verschillen in deze cijfers. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van de online enquête naar krimp onder SBO-panelleden uit het primair en voortgezet onderwijs gecombineerd met interviews onder schooldirecteuren. Hierin wordt aandacht besteed aan de aanpassingsstrategieën die scholen zelf aangenomen of ontwikkeld hebben om de gevolgen van krimp op te kunnen vangen.
1 2 3
4
Centraal Bureau voor de Statistiek (2010) Bevolkingsprognose 2009-2060. Den Haag. Ministerie van OCW (2009) Referentieraming 2009. Den Haag. Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling, Themagroep Krimp en Onderwijs (2009) Positionpaper ‘Krimp en Onderwijs’. Den Haag. Taskforce Onderwijs en Demografische Omslag (2009) Krimppijn. Aanval op de gevolgen van krimp voor het onderwijs. Provincie Limburg.
8 - Krimp als kans
2
Groei en krimp in het onderwijs
Als gevolg van demografische ontwikkelingen neemt het aantal leerlingen in het basisonderwijs de komende jaren af. Veel scholen zullen hierdoor te maken krijgen met een daling van de formatie en met teruglopende inkomsten. In het voortgezet onderwijs werkt deze ontwikkeling met enige vertraging door en zal het aantal leerlingen vanaf 2015 gaan dalen. Tot die tijd neemt het leerlingaantal in het voortgezet onderwijs eerst licht toe. In het vervolg van dit hoofdstuk gaan we hier nader op in, en brengen we de ontwikkeling van het leerlingenaantal in kaart. We kijken daarbij zowel naar het verleden als naar de toekomst. Verder besteden we uitgebreid aandacht aan de regionale verschillen in de leerlingenontwikkeling. Zodoende ontstaat een gedetailleerd beeld van groei en krimp in het primair en voortgezet onderwijs.
2.1
Primair onderwijs Het primair onderwijs omvat het basisonderwijs (bo), het speciaal basisonderwijs (sbo) en het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). In totaal gaat het hierbij om zo’n 1,66 miljoen leerlingen. Het basisonderwijs is bedoeld voor kinderen van 4 tot en met 12 jaar en herbergt op dit moment circa 1,5 miljoen leerlingen. Het speciaal basisonderwijs is bestemd voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom) en moeilijk lerende kinderen (mlk), en het (voortgezet) speciaal onderwijs voor kinderen met een handicap of een (ernstige) onderwijsbeperking.
Ontwikkeling aantal leerlingen Het aantal leerlingen in het basisonderwijs is de afgelopen 10 jaar niet noemenswaardig veranderd en schommelt al jaren rond de 1,55 miljoen (Figuur 1). In het speciaal basisonderwijs nam het aantal leerlingen in dezelfde periode sterk af (-16%), vooral onder invloed van het WSNS-beleid.5 Tien jaar geleden (2000/01) zaten er in het speciaal basisonderwijs nog circa 55.560 leerlingen. Afgelopen schooljaar (2009/10) waren dat er 43.325 (zie Tabel B1.10). Veel van deze ‘zorgleerlingen’ gaan nu, vaak met ambulante begeleiding, naar het ‘gewone’ basisonderwijs. Het aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs is de afgelopen tien jaren sterk gestegen (48%). Afgelopen schooljaar (2009/10) gingen er circa 67.650 leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs. Tien jaar geleden waren dat er nog maar 45.820 (zie Tabel B1.12). Vooral in het voortgezet speciaal onderwijs is het aantal leerlingen sterk gegroeid. Dit komt vooral door de groei van het aantal zeer moeilijk opvoedbare kinderen (zmok) en het aantal langdurig zieke kinderen (psychisch).6
5 6
WSNS staat voor Weer samen naar school. Ministerie van OCW (2010) Kerncijfers 2005-2009. Den Haag.
9 - Krimp als kans
Figuur 1 - Ontwikkeling aantal leerlingen po, naar schooltype (index 2000=100)
Bekostiging De bekostiging van basisscholen is in belangrijke mate afhankelijk van het aantal leerlingen dat zij hebben. Dit geldt zowel voor de personele bekostiging als de materiële bekostiging. Daarnaast ontvangen basisscholen, op basis van de gewichtenregeling, extra financiële middelen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. De omvang hiervan is afhankelijk het aantal zogenaamde ‘gewichtenleerlingen’. Tot 1 augustus 2006 werden daarbij de volgende groepen onderscheiden: • 0,25 voor Nederlandse leerlingen van laagopgeleide ouders • 0,40 voor schipperskinderen • 0,70 voor woonwagen- en zigeunerkinderen • 0,90 voor allochtone leerlingen met laagopgeleide ouders. Sinds 1 augustus 2006 is een nieuwe gewichtenregeling van kracht en telt alleen het opleidingsniveau van de ouders mee. In deze nieuwe regeling wordt gewerkt met twee gewichten: • 0,3 voor leerlingen van ouders die maximaal lbo/vbo hebben, en • 1,2 voor leerlingen van wie één ouder maximaal basisonderwijs heeft en de andere maximaal lbo/vbo. De nieuwe gewichtenregeling is tussen 2006 en 2010 stapsgewijs ingevoerd. Daarbij werden elk jaar twee extra leeftijdsgroepen volgens de nieuwe systematiek geteld. Afgelopen schooljaar (2009/10) waren er ongeveer 119.650 leerlingen met gewicht 0,3 en ongeveer 87.400 leerlingen met gewicht 1,2. Het totaal aantal gewichtenleerlingen ligt daarmee duidelijk lager dan in schooljaar 2000/2001 (zie Tabel B1.1). Het aantal leerlingen zonder gewicht is -omgekeerd- juist sterk toegenomen (zie Figuur 2). De bekostiging is hierdoor op veel scholen negatief beïnvloed.
10 - Krimp als kans
Figuur 2 - Ontwikkeling percentage gewichtenleerlingen basisonderwijs (%)
Regionale verschillen in leerlingenontwikkeling De ontwikkeling van het aantal leerlingen in het basisonderwijs loopt regionaal sterk uiteen (zie Figuur 3)7. In de provincies Utrecht en Flevoland nam het aantal leerlingen de afgelopen 10 jaar sterk toe (resp. 9,2% en 7,6%), en ook in Drenthe, Overijssel en Noord-Holland was er sprake van een lichte groei (ca. 4%). Tegelijkertijd nam het aantal leerlingen in Limburg, Noord-Brabant, Zeeland, Zuid-Holland en Groningen af. Vooral in Limburg was er sprake van een sterke leerlingendaling (-13%).
Figuur 3 - Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs, naar provincie (%)
Figuur 4 laat zien dat de leerlingenontwikkeling niet alleen tussen provincies verschilt, maar ook daarbinnen. In de provincie Groningen tekent zich hierbij een duidelijk verschil af tussen de stad (groei) 7
In Bijlage I zijn tabellen opgenomen met cijfers over de ontwikkeling van het aantal leerlingen per provincie (Tabel B1.2) en RPA-gebied (Tabel B1.6). In de spreadsheet leerlingendaling po, te downloaden op www.onderwijsarbeidsmarkt.nl, vindt u de ontwikkeling van het aantal leerlingen per gemeente.
11 - Krimp als kans
en het platteland (krimp). Daarbij valt op dat vooral in Noord Groningen het leerlingenaantal sterk is gedaald (-12%). In Noord-Brabant zien we een soortgelijk patroon, van groei in de grote steden (Breda, Tilburg, Eindhoven, Den Bosch, Helmond) en krimp op het platteland. Verder valt op dat de leerlingendaling in Zuid-Holland zich vooral heeft voorgedaan in het Groene Hart en in Rotterdam/Rijnmond, terwijl in Den Haag, Pijnacker-Nootdorp en Lansingerland het leerlingenaantal is toegenomen. In Limburg is het aantal leerlingen de afgelopen 10 jaar in alle gemeenten gedaald, maar zijn er wel duidelijke verschillen in het tempo waarin dit is gebeurd. Vooral in Parkstad Limburg (-19%) en Maastricht Mergelland (-18%) nam het aantal leerlingen sterk af (zie Tabel B1.7). In Noord- en Midden-Limburg was de leerlingendaling duidelijk minder groot (circa 10%).
Figuur 4 - Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs per gemeente, 2000-2009 (%)8
8
In de spreadsheet leerlingendaling po, te downloaden op www.onderwijsarbeidsmarkt.nl, vindt u de ontwikkeling van het aantal leerlingen per gemeente.
12 - Krimp als kans
Leerlingenprognose basisonderwijs: van groei naar krimp, en omgekeerd… De ontwikkeling van het aantal leerlingen in het basisonderwijs hangt nauw samen met die van de zogenaamde basisgeneratie9, alleen liggen de aantallen ruim 100.000 lager (zie Figuur 5). Dit verschil komt vooral door de deelname van kinderen aan het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. In de afgelopen 10 jaar is het aantal 4- tot 12-jarigen in Nederland nauwelijks veranderd, en is ook het aantal leerlingen in het basisonderwijs vrijwel constant gebleven. Voor de komende 10 jaar wordt echter een sterke daling van het aantal 4- tot 12-jarigen verwacht, waarna de basisgeneratie (BG_0412) weer licht zal stijgen.10 Het aantal leerlingen in het basisonderwijs neemt hierdoor tussen 2010 en 2020 eerst sterk af en daarna weer licht toe. Vooral in de periode 2010-2015 is de leerlingendaling groot (zie Figuur 5).11
Figuur 5 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs, 2009 - 2020
De ontwikkeling van het aantal leerlingen in het basisonderwijs loopt, net als die van de basisgeneratie, regionaal sterk uiteen. Dit hangt vooral samen met de (regionale) ontwikkeling van het aantal geboorten. Op basis van de Regionale bevolkingsprognose 2009-2040 (PBL/CBS) en cijfers over de (gemeentelijke) onderwijsdeelname is voor alle gemeenten in Nederland een leerlingenprognose opgesteld. We zijn daarbij uitgegaan van de gemiddelde onderwijsdeelname in de afgelopen drie jaar. Verder zijn we er vanuit gegaan dat verreweg de meeste leerlingen in het basisonderwijs in de eigen woonplaats naar school gaan, en er nauwelijks ‘grensverkeer’ plaatsvindt. Als gevolg van demografische ontwikkelingen neemt het aantal leerlingen in het basisonderwijs de komende jaren sterk af. Vooral in Groningen, Friesland, Drenthe, Gelderland en Limburg is dat het geval (zie Figuur 6). Tussen 2009 en 2015 neemt het aantal leerlingen in deze provincies met zo’n 11 à 12 procent af. In de overige provincies is de leerlingendaling relatief kleiner (zie Tabel B1.5). Dit geldt vooral voor de provincies Noord- en Zuid-Holland en Flevoland.
9
10 11
Tot de basisgeneratie rekenen we alle 4- tot en met 11-jarigen, plus 30 procent van het aantal 12-jarigen. Deze definitie komt overeen met het programma van eisen voor leerlingenprognoses van de VNG. PBL/CBS (2010) Regionale prognose 2009-2040. Den Haag. Zie ook: Ministerie van OCW (2009) Referentieraming 2009. Den Haag.
13 - Krimp als kans
Kijken we naar de periode tot 2020 dan is het beeld niet wezenlijk anders. In de meeste provincies neemt het aantal leerlingen na 2015 verder af (zie Tabel B1.4). Het tempo waarin dit gebeurt, loopt echter wel uiteen. In Groningen, Friesland en Drenthe is de leerlingendaling relatief beperkt en neemt vanaf 2018/19 het leerlingenaantal al weer toe. In Utrecht, Gelderland en Noord-Holland daalt het aantal leerlingen na 2015 sterker en treedt pas in 2021 de omslag op. Opmerkelijk is verder dat in Flevoland het aantal leerlingen tussen 2009 en 2020 licht stijgt (2,4%), terwijl dit in de periode tot 2015 daalt (-1,6%). Dit afwijkende patroon wordt vooral veroorzaakt doordat in Flevoland het aantal leerlingen vanaf 2013/2014 al weer gaat groeien (zie Tabel B1.4). Anders dan in de rest van het land, is de krimp in Flevoland dus maar van korte duur.
Figuur 6 - Prognose aantal leerlingen basisonderwijs, naar provincie (%)
Hoewel het aantal leerlingen in alle provincies zal gaan dalen, bestaan er op lokaal en regionaal niveau wel duidelijk verschillen (zie Figuur 7). Het meest opvallende is misschien wel dat in veel grote steden het aantal leerlingen de komende jaren groeit, terwijl in de rest van het land het aantal leerlingen (sterk) daalt. Daarnaast valt op dat in Parkstad Limburg de leerlingendaling relatief beperkt is, vergeleken met de rest van Limburg en de afgelopen jaren (zie Figuur 13, bijlage). In Kerkrade neemt het aantal leerlingen de komende jaren naar verwachting zelfs wat toe.
14 - Krimp als kans
Figuur 7 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs per gemeente, 2009-2015 (index 2009=100) 2.2
Voortgezet onderwijs Het voortgezet onderwijs telt op dit moment zo’n 935.000 leerlingen (exclusief vavo). Het grootste deel hiervan volgt onderwijs op een door het ministerie van OCW bekostigde instelling (zie Tabel B1.14). Daarnaast zitten er nog circa 30.900 leerlingen in het groene voortgezet onderwijs, dat door het ministerie van LNV wordt bekostigd. In de afgelopen 10 jaar is het leerlingaantal in het voortgezet onderwijs met ongeveer 5 procent toegenomen. Vooral het praktijkonderwijs is sterk gegroeid (43%, zie Figuur 8). Daarnaast blijkt dat er steeds meer leerlingen kiezen voor een havo- of vwo-opleiding, en steeds minder voor het vmbo. In de periode 2000-2009 nam het aantal havisten met 27 procent toe en het aantal vwo’ers met 28 procent. Het aantal leerlingen in het vmbo daalde in dezelfde periode met bijna 18 procent.
15 - Krimp als kans
Figuur 8 - Ontwikkeling aantal leerlingen voortgezet onderwijs per onderwijssoort* (index 2000=100)12
* Exclusief het groene voortgezet onderwijs en vavo.
Net als in het basisonderwijs, vertoont ook de leerlingenontwikkeling in het voortgezet onderwijs grote regionale verschillen (zie Figuur 9). Daarbij valt op dat in Limburg en Noord-Groningen het leerlingaantal al enkele jaren (sterk) daalt, terwijl in Flevoland, Eemland en delen van Gelderland nog sprake was van groei. In de rest van het land is het aantal leerlingen tussen 2005 en 2009 niet noemenswaardig veranderd (zie ook Tabel B1.20).
12
Bron: Ministerie van OCW (2010), Referentieraming 2010. Den Haag. [Bewerking ResearchNed]
16 - Krimp als kans
Figuur 9 - Ontwikkeling aantal vo-leerlingen per RPA-gebied, 2005-2009 (%)
Voor de komende jaren verwacht het ministerie van OCW een lichte groei van het leerlingaantal (tot 2015) en daarna een duidelijke daling (zie Figuur 10). Dit hangt samen met de ontwikkeling van de zogenaamde basisgeneratie van 12- tot 16-jarigen (BG_1216). Daarnaast gaat OCW er in de Referentieraming 2010 (RR2010) vanuit dat het aantal havo- en vwo-leerlingen de komende jaren verder stijgt, waardoor ook de onderwijsdeelname op 17-, 18- en 19-jarige leeftijd toeneemt (zie Tabel B1.15). Wanneer we alleen rekening houden met demografische ontwikkelingen, ontstaat een iets ander beeld van de leerlingenontwikkeling (zie Figuur 10, rode lijn). Het aantal leerlingen valt in dat geval wat lager uit, dan in de Referentieraming 2010.
Figuur 10 – Ontwikkeling aantal leerlingen voortgezet onderwijs, 2000-2020
* RR2010=Referentieraming 2010; BG_1216=basisgeneratie 12- tot 16-jarigen.
17 - Krimp als kans
Om inzicht te krijgen in de regionale ontwikkeling van het leerlingaantal zijn op verzoek van het SBO ook regionale leerlingenprognoses opgesteld voor het voortgezet onderwijs. We zijn hierbij, net als in het basisonderwijs, uitgegaan van de nieuwste Regionale bevolkingsprognose 2009-2040 (PBL/CBS) en cijfers over de gemeentelijke onderwijsdeelname in de afgelopen drie jaar (per leeftijd en onderwijssoort). Verder zijn we er vanuit gegaan dat de onderwijsdeelname de komende jaren onveranderd blijft, de mobiliteit van leerlingen tussen gemeenten constant blijft (relatief gezien), en de verdeling van leerlingen naar onderwijssoort (vmbo, havo, vwo) niet wijzigt13. Voor leerlingen uit het buitenland en leerlingen zonder vaste woon- of verblijfplaats is in de prognose een opslag gehanteerd. Als gevolg van demografische ontwikkelingen neemt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs tot 2015 eerst toe, en daarna duidelijk af (zie Tabel B1.17). Op provinciaal en regionaal niveau bestaan hierin echter duidelijke verschillen (zie Figuur 11). In Groningen en Limburg neemt het leerlingenaantal de komende tien jaar sterk af (resp. -14 en -16%). Dit geldt vooral voor Noord- en Oost-Groningen en Midden- en Zuid Limburg (zie Figuur 16, bijlage). Daarnaast zullen ook in Friesland, Zeeland en delen van Gelderland (Rivierenland, Nijmegen e.o.) de leerlingaantallen gaan dalen. In Utrecht, Flevoland, Zuidelijk Noord-Holland en Haaglanden is het beeld precies omgekeerd en neemt het leerlingaantal de komende 5 à 10 jaar nog duidelijk toe. Uit Figuur 12 blijkt dat deze groei zich vooral concentreert in de grote steden. Zo zien we in Flevoland een sterke groei van het aantal 12- tot 16-jarigen in Almere en Lelystad, terwijl in de overige gemeenten het leerlingaantal daalt. In Noord-Brabant zien we een soortgelijk patroon van groei in de grote steden (Tilburg, Den Bosch, Eindhoven, Helmond) en krimp op het platteland.
Figuur 11 - Prognose aantal leerlingen voortgezet onderwijs, naar provincie (%)
13
De uitkomsten van de regionale leerlingenprognose liggen wat lager dan de Referentieraming 2010 (OCW), omdat daarin wordt uitgegaan van een toename van het aantal havo/vwo leerlingen.
18 - Krimp als kans
Figuur 12 – Prognose aantal 12-16 jarigen per gemeente, 2009-2020 (index 2009=100)*
* Bron: PBL/CBS (2009) Regionale bevolkingsprognose 2009-2040.
19 - Krimp als kans
3
Resultaten panelenquête
In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van de online enquête die is gehouden onder schoolleiders. Daarbij wordt ingegaan op de huidige en verwachte situatie met betrekking tot leerlingenaantallen op de scholen (paragraaf 3.1), de gevolgen van afname in leerlingenaantallen (paragraaf 3.2) en het gebruik van en de behoefte aan leerling- en formatieprognoses (paragraaf 3.4). We maken gebruik van de kwantitatieve gegevens uit de enquête en van kwalitatief materiaal uit de antwoorden op open vragen. Daarnaast zijn verdiepende interviews met schoolleiders en bestuurders ter illustratie verwerkt in de kaders. Zowel het kwantitatieve als kwalitatieve onderzoek is uitgevoerd onder leden van het SBO-Panel. Dit betreft een groep schoolleiders, managers, bestuurders en P&O-functionarissen die periodiek aan onderzoek meedoen. Voor het onderzoek zijn alle panelleden uit het primair en voortgezet onderwijs uitgenodigd om een internetenquête in te vullen. Daarnaast zijn in het voortgezet onderwijs ook alle scholen benaderd die niet aan het SBO-panel deelnemen. De totale steekproef kwam hiermee uit op 3.775 personen. In totaal hebben 1.380 schoolleiders/bestuurders de enquête ingevuld (37%). Het veldwerk voor dit onderzoek is uitgevoerd in de periode van 31 mei tot en met 20 juni 2010. Er is twee keer elektronisch gerappelleerd. In de analyse is een weging toegepast voor beide sectoren (po en vo). Daarbij is onder meer gecorrigeerd voor schooltype (bo, sbo, (v)so), regio en denominatie. In het voortgezet onderwijs is gewogen naar schoolsoort.14
14
Er is niet gecorrigeerd voor de afwijkende verdeling naar sector (po/vo). De totaalcijfers geven daardoor een iets vertekend beeld.
20 - Krimp als kans
Regeren is vooruitzien LOGOS is een stichting voor protestants-christelijk onderwijs. Ze heeft 2.500 leerlingen, verdeeld over zes reguliere basisscholen, een speciaal basisonderwijs school, een ZML en een vo praktijkschool in de gemeenten Gorinchem en Leerdam. Mevrouw Kranendonk-Odijk, staf medewerkster personeel van LOGOS, is verantwoordelijk voor de leerlingaantalprognoses en het personeelsbeleid. Volgens haar zijn er verschillende oorzaken voor de krimp binnen haar stichting, en zijn er verschillende oplossingen mogelijk. Maar voor alle oorzaken en oplossingen geldt dat een lange termijnvisie noodzakelijk is. Kinderopvang binnen de school Het is een beleidskeuze om, kijkend naar de wijk waarin een school staat, samen te werken met partners die vooren naschoolse opvang, voorschoolse educatie of activiteiten in het kader van dagarrangement aanbieden. “Leegstand, veroorzaakt door een dalend leerlingenaantal, kan deze wens tot samenwerking fysiek mogelijk maken”, zoals mevrouw Kranendonk-Odijk aangeeft. “Voorbeeld is de school waar afgelopen jaar een leeg lokaal kwam. Nu vindt daar de voor- en naschoolse opvang plaats door een organisatie voor kinderopvang. Natuurlijk hoop je daarmee ook ouders die de weg naar de school weten te vinden vast te houden of aan je te binden”. Personeel op een andere manier inzetten Het ‘weer samen naar school’-beleid, waarin reguliere basisscholen hun leerlingen zo veel mogelijk op de eigen school proberen te houden, heeft voor sbo-school ‘Beatrix de Burcht’, ook voor krimp gezorgd. Om de kennis die de school heeft opgebouwd niet te verliezen, heeft LOGOS een expertisecentrum opgericht waar vooral het personeel van de sbo-school wordt ingezet. Daarnaast is dit personeel ingezet in speciale klassen ter voorbereiding van leerlingen uit speciaal onderwijs op het basisonderwijs. Kranendonk-Odijk: “Deze klassen zijn natuurlijk wel incidentele inkomsten. Afgelopen drie jaar hebben we daar dankbaar gebruik van kunnen maken. De Wet OKE (ook wel Harmonisatiewet; een kwaliteitsimpuls voor peuterspeelzalen door de wet- en regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren (dat wil zeggen: meer op één lijn te brengen) met de kinderdagverblijven, red.) komt er aan, en dit betekent dat je op deze manier weer drie jaar dekking hebt voor het salaris van deze mensen, anders had je ze ineens boventallig gehad. En als je de resultaten van de leerlingen die in deze klassen hebben gezeten bekijkt, dan zijn deze echt heel erg gunstig”. Mobiliteitscentrum Door de krimp in leerlingenaantal is er op sommige scholen een overbezetting van docenten ontstaan. Stichting LOGOS heeft een creatieve aanpak om deze overbezetting vroegtijdig tegen te gaan. De stichting heeft een mobiliteitscentrum, dat zich bezig houdt met interne mobiliteit en om het jaar inventariseert welke wensen er leven bij het personeel. In januari dit jaar is een vacaturestop ingevoerd en vacatures die nu vrijkomen worden gepresenteerd op de krimpende scholen. Kranendonk-Odijk: “Afgelopen jaar heeft dit geleid tot een overstap van twee docenten van het basisonderwijs naar het praktijkonderwijs. Voor een school met krimp heeft dit op natuurlijke wijze voor twee fte het verloop geregeld”. Vooral doordat deze aanpak voor “vrije blije mobiliteit” zorgt, is er volgens Kranendonk-Odijk draagvlak binnen haar organisatie. Ondanks de positieve resultaten van het mobiliteitscentrum gaat de stichting komend schooljaar wellicht kijken naar de mogelijkheden van verplichte mobiliteit: “Je kunt wellicht niet alles met interne mobiliteit oplossen, omdat je niet jaar na jaar vijf fte op andere scholen weg kunt zetten. Op een gegeven moment is ook daar de rek weg”. Gebruik van prognoses LOGOS maakt gebruik van de leerling-tellingen van 1 oktober en vertaalt dit naar geldinkomsten. De prognoses van de jaren die gaan komen, worden hierin ook meegenomen. Kranendonk-Odijk geeft aan dat het wel veel werk is eer je alle gegevens hebt maar dat het wel loont. Het geeft inzichten. Volgens haar is het maken van goede prognoses en het hier op afstellen van personeels- en pr-beleid de beste manier om in te spelen op krimp. “Sommige dingen overkomen je. Wij hadden niet verwacht dat we afgelopen jaar al zover terug zouden lopen. Maar vooruitzien is regeren. Als je daadwerkelijk werk maakt van die prognoses en bijvoorbeeld het deelnamepercentage (van leerlingen in de wijk die zich inschrijven op de school, red.), dan kun je wel een redelijke inschatting maken”.
21 - Krimp als kans
3.1
Afname van leerlingenaantallen Om een beeld te kunnen geven van de situatie met betrekking tot leerlingenaantallen op scholen die hebben geparticipeerd in dit onderzoek, is een aantal inleidende vragen gesteld. Heeft de school zelf te maken met krimp, en in welke mate dan? En wordt komend schooljaar een afname in het aantal leerlingen verwacht? Iets minder dan de helft van de schoolleiders geeft aan dat zij in het schooljaar 2009/2010 te maken hebben gehad met een afname van het aantal leerlingen (44,2%; Tabel 1). Effecten van bevolkingskrimp op de leerlingenaantallen zullen eerst in het basisonderwijs zichtbaar worden en later in het voortgezet onderwijs; het aandeel schoolleiders en bestuurders dat aangeeft dat zij hiermee al te maken hebben ligt dan ook hoger in het po dan in het vo.
Tabel 1 – Heeft uw instelling dit schooljaar (2009/10) te maken gehad met een afname van het aantal leerlingen? (%) Ja Nee Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
45,4 54,6 1.147
37,4 62,6 203
44,2 55,8 1.350
SBO-Panel.
In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling15 richten VNG, IPO en Rijk zich op basis van (verwachte) bevolkingsontwikkelingen in de eerste plaats op de regio’s Parkstad Limburg, Noordoost Groningen en Zeeuws Vlaanderen. Naast deze drie regio’s wordt ook voor de Achterhoek en Midden Limburg aangegeven dat zij in de komende jaren – tot 2025 – te maken zullen krijgen met structurele bevolkingsdaling. De enquêteresultaten lijken aan te sluiten bij de in dit Actieplan geïdentificeerde krimpregio’s; vooral in het noorden, oosten en zuiden hebben veel scholen/besturen te maken met een leerlingendaling (Tabel 2). In het zuiden van het land heeft al meer dan de helft van de scholen in het primair onderwijs (51%) te maken met een afname van de leerlingenaantallen.
Tabel 2 - Heeft uw instelling dit schooljaar (2009/10) te maken gehad met een afname van het aantal leerlingen? (%)
Noord
Oost
West
Zuid
Totaal
PO Ja Nee
49,6 50,4
46,2 53,8
40,8 59,2
51,0 49,0
45,4 54,6
VO Ja Nee
43,0 57,0
38,3 61,7
36,4 63,6
36,1 63,9
37,4 62,6
Bron:
SBO-Panel.
Er zijn scholen die afgelopen jaar (2009/2010) nog geen concrete afname in het aantal leerlingen hebben gehad, maar wel verwacht dat zij hier in de toekomst mee te maken krijgen. We vroegen naar de verwachting voor komend schooljaar (2010/2011). In het po verwacht bijna de helft van alle schoolleiders en bestuurders voor komend jaar een afname van het aantal leerlingen (47,3%; Tabel 3). In het vo verwacht ongeveer een derde van de respondenten dat (33,2%). Ook hier zien we duidelijke regionale verschillen (zie Tabel 4). Bijna 30 procent van de scholen in het po (28,4%) die voor het schooljaar 201015.
Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg. 2009. Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling “Krimpen met kwaliteit”. Te downloaden via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2009/11/27/actieplanbevolkingsdaling-krimpen-met-kwaliteit.html
22 - Krimp als kans
2011 een daling verwachten, hadden in het schooljaar 2009/2010 (nog) niet te maken met krimp. In het vo ligt dit percentage iets hoger (32,1%). Van de scholen die in schooljaar 2010-2011 geen afname verwachten, heeft in het schooljaar 2009/2010 bijna 20 procent te maken gehad met krimp (po: 18,8%; vo 19,2%).
Tabel 3 - Verwacht u komend schooljaar een afname van het aantal leerlingen? (%) Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
47,3 48,2 4,6 1.147
33,2 61,3 5,4 203
45,2 50,1 4,7 1.350
SBO-Panel.
Tabel 4 - Verwacht u komend schooljaar een afname van het aantal leerlingen? (%)
Noord
Oost
West
Zuid
Totaal
PO Ja Nee Weet niet Totaal PO
56,0 39,8 4,3 100
42,9 51,3 5,8 100
44,1 51,7 4,2 100
52,6 43,3 4,1 100
47,3 48,2 4,6 100
VO Ja Nee Weet niet Totaal VO
39,5 51,0 9,5 100
28,4 61,3 10,2 100
30,6 65,4 4,0 100
41,9 56,2 1,9 100
33,2 61,3 5,4 100
Bron:
SBO-Panel.
23 - Krimp als kans
Kwaliteit hoog houden Alle zeventien basisscholen die vallen onder de Stichting voor Protestants Christelijk Primair Onderwijs ‘De Vier Windstreken’ volgen de landelijke trend van leerlingendaling. Voor één school binnen de stichting wordt een extra sterke krimp verwacht. Deze school ligt in een wijk waar door de vergrijzing een sterke leerlingendaling optreedt. Nu telt deze school nog 650 leerlingen en in de toekomst zal dit stagneren op 350 tot 400 leerlingen. De heer Van Duijvenbooden, algemeen directeur van ‘De Vier Windstreken’, is op diverse manieren bezig om de gevolgen van de krimp zo veel mogelijk te beperken. Bouwen met het oog op de toekomst Door de verwachte daling van het aantal leerlingen binnen één specifieke locatie, is het onvermijdelijk dat er nagedacht moet worden over de toekomst van schoolgebouwen. Binnen de stichting is met de ontwikkeling van nieuwbouw voor scholen in de betreffende gemeente al rekening gehouden. Van Duijvenbooden geeft aan dat op één van de scholen “de nieuwbouw zodanig ingedeeld is dat de ruimte ook te benutten is voor een bestemming anders dan onderwijs. Zo is er rekening gehouden met de mogelijkheid om in de toekomst ook een kantoor in dat pand te huisvesten. Echter, met het huidige kantooroverschot is destijds natuurlijk geen rekening gehouden”. Een tweede mogelijkheid die Van Duijvenbooden noemt om met leegstand om te gaan is de gemeentelijke herschikking van scholen, zodat een andere concentratie van scholen ontstaat. De schoolgebouwen zijn eigendom van de gemeente en daarom is het volgens Van Duijvenbooden belangrijk om de gemeente tijdig op de hoogte te stellen van leerlingendaling (of -stijging) en zo in samenspraak met de gemeente de bekostiging in de hand te houden. Jonge leerkrachten aantrekken De stichting heeft te maken met een vergrijzend personeelsbestand. Hoewel er elk jaar sprake is van een verloop van 18 tot 20 arbeidsplaatsen, ontstaan ook elk jaar rond de 11 vacatures. Voor deze vacatures probeert men jonge leerkrachten aan te trekken. “De meeste scholen vallend onder de stichting zijn opleidingscholen en vanuit deze situatie kunnen de openstaande vacatures redelijk vervuld worden door veelbelovende studenten een plek aan te bieden. Op deze manier wordt getracht het personeelsbestand te verjongen. Hierdoor worden (tijdelijk) te veel personeelsleden binnen de stichting aangesteld”, zoals Van Duijvenbooden aangeeft. “Een jonge leerkracht, waarvoor op de reguliere arbeidsmarkt binnen de school of het bestuur nog geen plek is, kan eventueel toetreden tot de vervangingspool. Deze leerkracht kan dan ingezet worden voor vervanging bij ziekte en ondertussen wachten totdat er een reguliere arbeidsplek vrij komt. Op deze manier kan ingespeeld worden op een daling van het leerlingaantal en het vergrijzend personeelsbestand waarbij bewust gekozen wordt voor tijdelijk hogere personeelskosten”. Kwaliteit hoog houden Zoals gezegd gebruikt de stichting de vervangingspool om jonge docenten voor een jaar in dienst te nemen en ze in te zetten waar nodig. Daarnaast maakt de stichting ook voor oudere werknemers gebruik van de vervangingspool: “Een oudere leerkracht kan vanuit een reguliere baan toetreden tot de vervangingspool waardoor de extra taken, zoals het verzorgen van ouderavonden, door deze leerkracht niet meer uitgevoerd hoeven te worden. Bepaalde kwaliteit van leerkrachten kan zo wel gegarandeerd worden doordat reguliere banen op deze manier vrijkomen voor nieuwe, jonge leerkrachten”. Een andere oplossing die De Vier Windstreken gevonden heeft om de kwaliteit hoog te houden wanneer de formatie kleiner wordt, is om goed te kijken naar de personeelsadministratie en de personeelsdossiers en niet zonder meer te kiezen voor het vaak gehanteerde ‘last in, first out’-systeem. Van Duijvenbooden: “De kwaliteit van het personeel kan worden verhoogd door personeelsleden die niet op de juiste plek zitten, op een andere plek te krijgen. Een zorgvuldige registratie van personeelsdossiers is hierbij heel belangrijk. De school moet zich meer gedragen zoals in het bedrijfsleven al langer gangbaar is”.
24 - Krimp als kans
3.2
Gevolgen van de leerlingendaling Uit eerder onderzoek is bekend dat de gevolgen van een daling in leerlingenaantallen vooral op het financiële vlak worden verwacht. Dit komt omdat in de bekostiging van scholen sterk afhankelijk is van het aantal leerlingen dat zij hebben. Meer indirect kan krimp daarnaast ook gevolgen hebben voor de kwaliteit, diversiteit en bereikbaarheid van het onderwijs. De daling van het leerlingenaantal heeft volgens respondenten vooral gevolgen voor de lumpsum. In het primair onderwijs, waar de leerlingendaling zich het eerst aandient, wordt verminderde bekostiging /inkomsten vanuit het ministerie van OCW het meest genoemd (86,5%; Tabel 5). Daarnaast worden een vacaturestop en de vergrijzing van het personeelsbestand die daarmee samen kan gaan, door respectievelijk 62 en 38 procent van de schoolleiders en bestuurders in het po genoemd als gevolg van de leerlingendaling. Echter, zoals een aantal schooldirecteuren zelf ook aangeeft hangt de mate van vergrijzing van het personeelsbestand ook samen met het natuurlijk verloop van personeel. Wanneer men weinig natuurlijk verloop heeft van oudere werknemers, en/of vasthoudt aan de ‘last in, first out’ principe, dan zal er inderdaad vergrijzing optreden. Indien de komende jaren veel ouderen uit het onderwijs vertrekken, verandert er vermoedelijk maar weinig. In het voortgezet onderwijs worden grotendeels dezelfde gevolgen genoemd als in het primair onderwijs, maar daarnaast speelt ook een afnemende keuzevrijheid in het vakkenaanbod (38,1%) voor leerlingen. In vergelijking met het primair onderwijs, wordt in het vo een vacaturestop en geen instroom van nieuwe leraren minder vaak genoemd. Schoolleiders en bestuurders lijken op dit moment relatief weinig gevolgen te verwachten die betrekking hebben op het (zelfstandig) voortbestaan van de school. Het sluiten van de school en de noodzaak tot fusie/samenwerking worden zowel in po als vo relatief weinig genoemd (respectievelijk 5% en 12,9%).
Tabel 5 - Wat zijn de gevolgen van de leerlingendaling? (%) Minder geld van het ministerie van OCW Vacaturestop en daarmee geen nieuwe instroom van leraren Een vergrijsd personeelbestand Geen ruimte voor de functiemix-invoering Noodzaak tot fusie/samenwerking Minder keuzevrijheid in vakkenaanbod Geen nieuwbouw Sluiting van de school Anders, namelijk Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
86,5 62,2 37,8 17,5 12,9 4,2 8,3 5,6 37,8 542
82,4 38,5 37,1 7,6 12,7 38,1 5,3 0,5 30,3 67
86,1 59,6 37,8 16,4 12,9 8,0 7,9 5,0 36,9 610
SBO-Panel.
* Selectie: scholen/besturen die een afname van het aantal leerlingen verwachten. / Meer antwoorden mogelijk.
Een redelijk aantal schoolleiders en bestuurders (po 37,8%; vo 30,3%) geeft aan dat zij naast de genoemde gevolgen ook andere effecten van afname in leerlingenaantallen (voor)zien. Deze effecten spelen zowel op het gebied van organisatie, personeel, kwaliteit als facilitaire voorzieningen. De meerderheid van de gevolgen gaat in op de organisatie van lessen en grootte van klassen; het moeten vormen van combinatieklassen of het samenvoegen van homogene groepen. Ook de effecten op de formatie worden veel toegelicht. Zo spreekt een groot deel van de scholen/besturen over een (zorg)taakverzwaring van leraren, het wegvallen van jonge leraren en verplichte mobiliteit. De plaatsing
25 - Krimp als kans
van leraren in het RDDF16 en ontslag worden ook enkele keren genoemd. Wanneer het snijden in de formatie te maken heeft met specifieke (zorg)functies – bijvoorbeeld wanneer geen ruimte meer is voor remedial teachers – wordt dit ook gerelateerd aan de kwaliteit van het onderwijs. Tot slot spreken enkele schoolleiders en bestuurders van leegstand van lokalen, en geeft een klein deel van de scholen aan te vrezen voor sluiting of gedwongen fusie. Het speciaal (basis) onderwijs krijgt, naast boven genoemde problemen, ook te maken met sectorspecifieke gevolgen. Schoolleiders en bestuurders van scholen voor sbo geven aan minder doorverwijzingen te krijgen van reguliere basisscholen, die hun leerlingen “langer vasthouden”.
16
RDDF staat voor ‘Risicodragend deel van de formatie’. Voor leraren die hierin worden geplaatst, dreigt ontslag om formatieve redenen.
26 - Krimp als kans
Samenwerkende leerkrachten Het afgelopen schooljaar heeft basisschool De Stapsteen in Maarheeze, Noord-Brabant, te maken gehad met krimp en ook in de toekomst zal naar verwachting een lichte daling in leerlingenaantal plaatsvinden. Het vergrijzend personeelsbestand en het intrekken van de subsidie op management en organisatie samen met de krimp heeft de basisschool doen besluiten te kijken naar oplossingen om met minder geld toch dezelfde kwaliteit te bieden. Basisschool De Stapsteen maakt deel uit van de onderwijsstichting SKOzoK (Samen Koersen op Zichtbare Onderwijs Kwaliteit). Iedere school binnen SKOzoK neemt binnen de gezamenlijk uitgewerkte kaders op eigen wijze de verantwoordelijkheid voor haar onderwijs, zo ook De Stapsteen. Op de basisschool werken 23 leerkrachten en zitten ruim 330 leerlingen. Vorig schooljaar heeft de school gemerkt dat een daling in leerlingaantal en een gemiddelde leeftijd van leerkrachten hoger dan het landelijk gemiddelde een flinke aanslag op het budget betekende. De heer Kokke, directeur van De Stapsteen: “Minder geld was de druppel die de emmer deed overlopen. Op het moment dat je door financiën gedwongen wordt in te krimpen kun je of grotere groepen maken of iedereen die ambulant is gelijk voor de klas zetten. Maar je kunt ook op basis van je visie bekijken of het niet anders kan zodat het toch gaat met minder leerkrachten”. Heterogene groepen Vier jaar geleden is De Stapsteen overgestapt naar 's morgens nog homogene parallelgroepen en 's middags drie heterogene groepen voor de klassen 3-4, 5-6 en 7-8. Vorig schooljaar is dit uitgebreid naar heterogene groepen gedurende de gehele dag voor de twee groepen 3 en de twee groepen 4. Komend jaar gaat dat om dezelfde reden ook gebeuren voor de groepen 5-6. Kokke geeft aan dat er wel bepaalde voorwaarden aanwezig moeten zijn om het invoeren van heterogene groepen tot een succes te maken: “Er moet een juiste cultuur aanwezig zijn. Als school moet je open communiceren met ouders. Leerkrachten moeten daarnaast ook echt als team willen samenwerken en elkaar ondersteunen. En dan heb je ook een kwaliteitsproduct waar je voor staat. Wanneer samenwerkende leerkrachten écht leren van elkaar, dan stijgt het gemiddelde niveau van de leerkracht ook. En dan kun je in zo’n situatie ook een andere organisatievorm toepassen, zodat je met minder leerkrachten dezelfde kwaliteit kan bieden. Als directie kun je stimuleren en begeleiden, maar de leerkracht moet het doen”. Voorbereiding is belangrijk Dat een omschakeling in organisatievorm niet van de ene op de andere dag bewerkstelligd kan worden blijkt wel uit de tijd die De Stapsteen gestoken heeft in de voorbereiding. Kokke vertelt: “Je moet een voorbereidend traject hebben. Zo zijn we al een aantal jaar bezig met het vergroten van het zelfsturend vermogen van kinderen. En dat werpt zijn vruchten af. Want hoe zelfstandiger een kind is, hoe minder tijd die van een leerkracht nodig heeft”. Ook de leraren zijn zo goed mogelijk voorbereid en betrokken in het hele proces. “Leerkrachten zijn wezen kijken op andere scholen waar 3-4 combinaties draaien. De gastleerkrachten hebben bewust niet alleen de positieve kanten maar ook de negatieve dingen waar ze tegenaan zijn gelopen, laten zien. De leerkrachten zijn begeleid in het voorbereiden van de nieuwe opzet en organisatie. Leg de lat lager en inventariseer de wensen van alle betrokkenen. Kijk wat je (als leerkracht, red.) allemaal wil, en ga dan strepen. Breng prioritering aan in de wensen van leerkrachten”. Opbrengst Terugkijkend op de afgelopen vier jaar concludeert Kokke: “Ik mag nu wel zeggen dat het nu goed draait. Het heeft niet onze eerste voorkeur, als we de mogelijkheid hebben om groepjes te maken van 25 leerlingen, dan liever één homogene groep 3. Maar het voordeel is wel dat nu met drie gelijkwaardige groepen 3-4 leerkrachten steun hebben aan elkaar. Je staat er niet alleen voor. Leerkrachten zijn meer een team en je kan dezelfde kwaliteit bieden als voorheen”. Het allerbelangrijkste volgens Kokke is om “open en eerlijk te communiceren. Zorg dat de directie betrokken is bij de werkvloer en een duidelijke visie heeft. Het moet gaan leven bij de leerkrachten”.
27 - Krimp als kans
3.3
Oplossingen Het signaleren van dalende leerlingenaantallen en het herkennen van de gevolgen daarvan is stap één. Scholen en besturen staan daarna voor de opgave om te komen tot oplossingen die zo mogelijk structureel de negatieve gevolgen van leerlingendalingen opvangen. Inmiddels zijn op initiatief van zowel overheid als (samenwerkende) scholen en besturen verschillende oplossingen en strategieën aangedragen om de problemen aan te pakken. Een inventarisatie langs verschillende samenwerkingsverbanden en studie- en werkgroepen leert dat de praktische oplossingen en strategieën op school- en bestuursniveau grofweg in te delen zijn in een aantal clusters. Schoolleiders en bestuurders konden in de internetenquête aangeven welke (succesvolle) aanpak zij kennen om de gevolgen van leerlingendaling te beperken. We bespreken deze oplossingen in een aantal categorieën nu beknopt.
Samenwerking met andere scholen en mobiliteit Diverse schoolleiders en bestuurders geven aan dat zij oplossingen zien in de samenwerking met andere scholen. Deze samenwerking kent verschillende vormen. Bij een deel van de oplossingen leidt samenwerking tot organisatorische veranderingen binnen een school of een bestuur. Zo zijn er scholen die de directiestructuur aanpassen door één directeur meerdere scholen te laten managen. Een van de schoolleiders omschrijft de werkwijze als volgt: “Hierbij is er één directeur werkzaam voor vier scholen. Op de scholen is een locatieleider die het eerste aanspreekpunt is en de dagelijkse gang van zaken coördineert c.q. uitvoert. De directeur krijgt op deze manier meer ruimte voor zijn/haar eigenlijke taken en in de groepen levert dit extra formatie op”. Verder wordt binnen meerdere scholen gewerkt met een lerarenpool, waardoor leraren op verschillende scholen inzetbaar en werkzaam zijn: “(…) een samenwerkingsverband met andere schoolbesturen, waarin we elkaars personele problemen zo goed mogelijk proberen op te vangen. We hebben een gezamenlijke vervangerspool waarin mogelijkheden liggen en we hebben een mobiliteitspool waarvan gebruik kan worden gemaakt”. Deze bestuurlijke schaalvergroting bevordert (in tegenstelling tot de intensivering van concurrentie tussen scholen) de samenwerking tussen scholen. Kleine scholen zouden hierdoor langer open kunnen blijven en grote schoolbesturen zouden gemakkelijker reserves op kunnen bouwen om leerlingentekorten mee op te vangen17. Samenwerking tussen scholen kan ook andere voordelen met zich meebrengen, zoals de mogelijkheid (tot handhaven) van specialisaties (bijvoorbeeld de aanstelling van een kunst- en cultuurcoördinator, reken- en taalcoördinator) en bouwoverleg. Dit zijn vaak de eerste zaken waarop een school of bestuur bezuinigt, wanneer het onderwijsbudget vermindert. In het vo kan samenwerking of zelfs samenvoegen met andere stichtingen nog een ander voordeel opleveren, namelijk het behoud van onderwijsaanbod. Een vo-bestuurder18 uit de Achterhoek, waar de prognoses volgens deze bestuurder over de komende tien jaar een krimp van -15 procent laten zien, zegt hierover dat samenwerking kan “voorkomen dat nabije vmbo-scholen beide het dure, weinig gekozen bouwtechniek om economische redenen sluiten, zodat de hele regio zonder bouwtechniek zit” en dat men moet “voorkomen dat drie mavo-havo-vwo-scholen hun toelatingsdrempel zodanig verlagen dat de enige vmbo-school het loodje legt”.
17.
18
Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling, Themagroep Krimp en Onderwijs (2009) Positionpaper ‘Krimp en Onderwijs’. Den Haag. In het nog te verschijnen handboek van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling wordt deze case uitgebreid beschreven.
28 - Krimp als kans
Werken in onderwijsteams Het invoeren van onderwijsteams is een maatregel die niet alleen in een situatie van krimp kan helpen de gevolgen te beperken, maar die ook kan worden ingezet bij de organisatie van onderwijspersoneel binnen (clusters van) scholen die per definitie al kleine leerlingaantallen kennen. Bij het schoolbestuur Lauwers en Eems (bestuur L&E) is men in het schooljaar 2009-2010 gestart met een pilot onderwijsteams, om het hoofd te bieden aan zowel de gevolgen van krimp als de inzet van onderwijzend personeel op meerdere kleinere scholen, maar ook vanuit een kwaliteitsgedachte: meer uitwisseling van onderlinge expertise. De basisscholen van schoolbestuur L&E bevinden zich in de regio Noord-Groningen. Deze regio kent een daling in leerlingaantallen, een beeld dat wordt bevestigd door de heer Parent, sectordirecteur voor het primair onderwijs bij dit bestuur: “Krimp heeft niet alleen met vergrijzing te maken, maar ook met het feit dat mensen naar de stad trekken vanwege werkgelegenheid. En dat er voorzieningen verdwijnen kan ook weer een stimulans zijn om te vertrekken”. De krimp heeft verschillende praktische gevolgen voor de basisscholen, die bijna allemaal voortkomen uit de daling in inkomsten – want financiering vindt voornamelijk plaats op basis van leerlingaantallen – die gepaard gaan met gelijkblijvende vaste materiële kosten. Parent: “Er zijn veel kosten die niet minder worden terwijl de bekostiging wel daalt. Als je tien leerlingen minder hebt betekent dat niet dat je een klas minder hebt en moet je dus met dezelfde personeelsinzet blijven draaien. Ook kosten voor bijvoorbeeld onderhoud zijn voor het hele gebouw, of er nu een klas leeg staat of niet. De krimp in combinatie met overheidsbezuinigingen kan er uiteindelijk toe leiden dat we in de toekomst op personeel moeten korten omdat we materieel ons budget overschrijden”. Veranderingen in de organisatie Door het werken in onderwijsteams kan het korten op personeel mogelijk enigszins worden beperkt maar kan ook een kwaliteitsimpuls aan het onderwijs in de regio worden gegeven. Daarbij wordt de onderlinge uitwisseling van onderwijspersoneel – inclusief directie – tussen de scholen binnen het bestuur gestimuleerd. Bij L&E is voor de invoering goed nagedacht over de vorm die het beste bij de betreffende scholen past. Parent vertelt over de startfase: “We zijn gaan nadenken over clusters, hoe gaan we dit inrichten? Uiteindelijk is daar een concept uitgekomen waarbij we werken met één directeur voor meerdere scholen, met op alle scholen een locatiecoördinator of eigenlijk een schoolhoofd”. Er is geen sprake meer van vier schoolteams, maar er is sprake van één onderwijsteam, die het onderwijs op verschillende fysieke locaties verzorgd. Hierdoor is er meer onderlinge kennisuitwisseling en is ruimte voor specialisatie. Zo is er bijvoorbeeld één rekencoördinator en één cultuurcoördinator voor de vier locaties. Doordat er ook een administratieve kracht aanwezig is die de administratie voor het hele onderwijsteam regelt, verdwijnt de oude situatie waarin een (relatief dure) directeur zich op een school noodzakelijk ook bezig moest houden met allerhande administratieve en ondersteunende taken. Er is dus ook sprake van een efficiëntere inzet van middelen. Parent: “De GMR hebben wij overal uitgebreid bij betrokken. Aan de hand van uitgebreide evaluaties en gesprekken met de directeur, MR-leden, personeelsleden en locatiecoördinatoren is een document met voor- en nadelen opgesteld en voorgelegd aan de GMR”. Resultaten Het is volgens Parent nog wat te vroeg om al uitspraken te kunnen doen over de resultaten van de pilot onderwijsteams, deze is immers pas afgelopen schooljaar gestart. Toch zijn een aantal zaken in werking gezet om het onderwijs een kwaliteitsimpuls te geven die door alle geledingen als zeer positief worden ervaren: De belangrijkste zijn: toename van specialisatie, een sterkere onderwijskundige rol van de directeur en duidelijke toename van uitwisseling van kennis en ervaring door samenwerking. Tevens zorgt de nieuwe opzet voor “meer handen in de klas”. Er is relatief gezien meer formatie beschikbaar voor leerkrachten. Binnen het onderwijsteam wordt dan ook met met meer groepen gewerkt dan in de oorspronkelijke vier scholen. Naast de pilot probeert het bestuur ook door meer simpele, praktische bezuinigingen de gevolgen van krimp voor het personeel te beperken. Dan gaat het allereerst om inzicht in kosten en verantwoordelijkheden: “Hoe staat het met het energiebeleid? Gaan alle lichten wel uit in lokalen die niet gebruikt worden? Maar ook, hoe strak monitoren we schoolbegrotingen? Wat volgens Parent ten slotte belangrijk is, is dat het uiteindelijk gaat om goed onderwijs, om de kinderen. “En dat betekent dat je misschien aan heel andere dingen moet denken dan we traditioneel gewend zijn, out of the box denken dus”.
29 - Krimp als kans
Strategisch personeelsbeleid Sommige schoolleiders en bestuurders geven aan veranderingen in hun personeelsbeleid door te voeren om de gevolgen van leerlingendaling op te vangen. Zo worden er bijvoorbeeld geen tijdelijke benoemingen meer uitgeschreven, vooral in het vo. Vacatures worden “via payrolling ingevuld om het aantal herbenoemingverplichtingen werkbaar te houden”. Ook het “inzetten van personen op pay-roll of uitzendbasis” wordt in dit kader genoemd. Op meerdere scholen wordt FPU gestimuleerd onder oudere werknemers. Eén respondent doet mee aan de Slim Fit aanpak, een project in het kader van de InnovatieImpuls Onderwijs, waarbij de klassieke onderwijsvorm van 1 leerkracht bij 1 groep leerlingen losgelaten wordt en de “arbeidsorganisatie gedifferentieerd wordt”19. Een schooldirecteur van een school voor speciaal onderwijs geeft aan dat de school zich ontwikkelt tot een expertiseschool, met een leescentrum en observatiecentrum. Omdat voor deze nieuwe functies gespecialiseerd personeel nodig is, kan deskundig personeel behouden blijven. Eén school in het praktijkonderwijs geeft aan dat zij als opties zien “samenwerken van diverse brin-nummers onder één bestuur, waardoor uitruil van personeel mogelijk is, (…) met een bestuursaanstelling is verplaatsen van personeel gemakkelijker”. Op deze manier wordt dan ook op een meer constructieve wijze gekeken naar het beperken van de gevolgen van krimp, in plaats het zoeken naar de oplossing voor alleen de eigen instelling.
Bevorderen van uitstroom ouder personeel en behoud van jong personeel De inzet van relatief veel oudere leerkrachten wordt door schoolleiders en bestuurders soms ervaren als een grote kostenpost. Met name in een krimpsituatie is een efficiënte inzet van personeel van belang. Scholen hebben hiervoor verschillende oplossingen, bijvoorbeeld door “(…) een werkgroep in het leven te roepen die nadere creatieve oplossingen gaat bedenken om jongere leerkrachten aan te trekken (…)”. Daarnaast wordt een aantal maal gerefereerd aan de mogelijkheden rond de FPU, zoals “met leerkrachten in gesprek die tegen de FPU aanzitten om eerder te stoppen waardoor er geen verplichte ontslagen hoeven te vallen”. Alleen al goed inzicht in de leeftijdsopbouw van de formatie, en ontwikkelingen daarin, lijkt verder een basisrichting voor een oplossing te zijn, zoals een schooldirecteur uit het noorden van Nederland aangeeft: “We hebben een meerjarenformatieplan, waarin we exact in beeld hebben wie er de komende jaren stoppen met werken. We hebben een redelijk betrouwbare prognose gemaakt van het natuurlijk verloop. Op basis van de leerlingenprognose is een doorrekening gemaakt van de benodigde formatie de komende jaren. We komen daarbij tot de conclusie dat we de komende jaren nog een beperkte vacatureruimte zullen hebben. Aan die marge denken we voldoende te hebben. Er worden dan ook geen mensen in het RDDF geplaatst”.
19
Zie: www.innovatieimpulsonderwijs. nl
30 - Krimp als kans
Inzicht door prognoses en transparantie Het openbaar primair onderwijs Noordenveld (kortweg OPON) voorziet geen directe, snelle daling van de leerlingaantallen, maar verwacht in het ‘ergste’ scenario een daling van 15 procent van de totale leerlingenpopulatie. Toch is de organisatie goed voorbereid op een eventuele krimp op de onderliggende scholen in de komende jaren. De basis van deze voorbereiding ligt in de prognoses die het bestuur al jaren verbindt aan haar financiële planning, en waarin veel aandacht is voor gedetailleerde verwachtingen op het gebied van bijvoorbeeld woningbouw en leeftijdsopbouw van het personeelsbestand. Onder de algemene directie van de gemeente Noordenveld vallen 14 openbare basisscholen, en één school voor speciaal onderwijs. Ter ondersteuning van de directie is een stafbureau ingericht, daarnaast wordt een aantal administratieve werkzaamheden uitbesteed aan een administratiekantoor. De heer A. Eising (algemeen directeur) vertelt over de daling in het aantal leerlingen: “De daling is tot nu toe beperkt. Wij zijn het afgelopen jaar denk ik met 20 leerlingen gedaald, op een basis van bijna 2500 leerlingen”. Vergeleken met andere scholen – voor bijzonder onderwijs – in de gemeente is het ‘marktaandeel’ van de openbare scholen redelijk stabiel:” Het is dus niet zo dat wij het nu zoveel beter doen of slechter doen dan andere, dat gaat een beetje gelijk op. Als wij wat dalen, dan daalt het bijzonder onderwijs mee”. Inzicht in getallen Een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle aanpak van de gevolgen van leerlingendaling, ligt volgens Eising vooral in “goed inzicht in je getallen, in je leerlingenprognoses. Dan weet je ook wat je financieel de komende jaren moet gaan doen. Wij kijken vier of vijf jaar vooruit; wat gaat er gebeuren? Op dat perspectief baseren we dan onze plannen. Dus we hebben de afgelopen jaren heel bewust geld gereserveerd om de klappen die we de komende jaren zullen gaan krijgen op personeelsgebied op te kunnen vangen”. Deze reservering heeft ook een positief effect op de formatieplanning. Het bestuur geeft aan personeel een vierjarige werkgelegenheidsgarantie. “Dat kunnen we mooi volhouden, ook in een krimpsituatie. Juist omdat we dat al eerder zo berekend hebben. Daardoor is er ook geen paniek en hoeven er geen ontslagen te vallen”. Verder werkt het bestuur met een overplaatsingsregeling voor onderwijspersoneel. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met het aantal dienstjaren, maar ook met de leeftijdsopbouw van een team. “Als je in een krimpsituatie zit – er dus minder kinderen komen – dan krijg je nauwelijks jong personeel binnen. Je personeelsbestand wordt alleen maar ouder en je onkosten nemen toe. Dus als er dan overgeplaatst moet worden naar een andere school, dan is dat bij ons niet per definitie de jongste.” Ook hier houdt de organisatie de blik op de toekomst: “Als we gaan overplaatsen, dan kijken we niet enkel naar de situatie op dit moment, maar ook naar de toekomst. Als op een school één fte te veel zit maar je weet dat er over een jaar iemand met fpu gaat, dan gaan we niet iemand nu overplaatsen terwijl er volgend jaar iemand nodig is. Met onze reserveringen kunnen we dat ook opvangen”. Transparantie Een ander belangrijk aspect in het omgaan met veranderende leerlingaantallen binnen OPON is een goede communicatie en transparantie naar alle betrokken partijen. “Lessons learned voor ons is vooral goede prognoses maken, dat dan ook zo transparant mogelijk, zo breed mogelijk in je organisatie neerleggen. Dus hierin ook de discussie met je GMR aangaan. Maar ook zeker de discussie met je directeuren aangaan, zodat ze dat verhaal ook goed kunnen uitleggen aan hun eigen MR en personeel. Als iedereen maar denkt: goh, ze zijn alleen maar aan het bezuinigen, alleen maar aan het oppotten…nee, vertel altijd het hele verhaal erbij: waarom doe je dat en wat is het effect op de lange termijn”. Natuurlijk is een belangrijke kanttekening de geringe krimp in de regio. Eising: “Ik troost mij ook dat ik in een omgeving zit waar die krimp niet zo hard en snel gaat als bijvoorbeeld Oost-Groningen, delen van Friesland, en delen van Limburg. We zitten in de kop van Drenthe, tegen Groningen aan. Dit is een gebied waar mensen graag willen wonen en een gebied dat redelijk positief in de markt ligt. Ondanks dat gaan we krimpen, maar dat kunnen we op een natuurlijke wijze opvangen”.
31 - Krimp als kans
De brede school Veel basisscholen zien een oplossing voor de leerlingenafname in samenwerking met instanties zoals de buitenschoolse opvang of een peuterspeelzaal. Zo geven scholen aan in hun eigen schoolgebouw voorschoolse opvang, tussenschoolse opvang en naschoolse opvang mogelijk te maken, alsmede peuterspeelzaal/kinderopvang voor kinderen tussen 0-4 jaar en een breed scala aan naschoolse activiteiten. Een voorbeeld is de oplossing op een basisschool in het noorden van het land “wij hebben een nieuw gebouw gekregen op een nieuwe locatie. Daarna kregen wij al snel het verzoek van een stichting om de bso in ons gebouw te huisvesten. Voor ouders is het erg aantrekkelijk dat ze hun kind ´s ochtends vanaf 7.00 uur op school kunnen brengen en tot 18.15 uur weer kunnen ophalen”. Soms verzorgt de school zelf deze opvang, bij andere scholen wordt de opvang verzorgd door bso-organisaties. Deze kinderopvang zou ertoe leiden dat peuters automatisch doorstromen naar de basisschool waar ze eerst op de kinderopvang zaten; voor-, tussen- en naschoolse opvang zou vooral de marktpositie van de school ten opzichte van andere scholen verbeteren. De themagroep Krimp en Onderwijs noemt het huisvesten van buitenschoolse opvang in scholen vooral als een manier om invulling te geven aan leegstaande lokalen (en zo extra kosten hiervoor te beperken). Ook dit gebeurt al, bijvoorbeeld binnen een vereniging in NoordNederland: “De gevolgen van de Harmonisatiewet (…) via de eigen leegstand opvangen. Gevolg is onder andere meer garantie voor de toekomst: stabilisering en een langzamer terugloop van het aantal leerlingen”. Een kanttekening die is te plaatsen bij de (vroege) werving van leerlingen door samenwerking met en huisvesting van buitenschoolse opvang, gaat over de mate waarin dit op regionaal niveau daadwerkelijk een structurele oplossing voor dalende leerlingenaantallen biedt. Scholen binnen één gemeente of regio concurreren nu eenmaal om dezelfde leerlingen. Daardoor kan een grotere aantrekkelijkheid van de school (bijv. door doorstroom vanuit kinderopvang) zorgen voor een beperking van de daling op die school, terwijl een naburige school met relatief grote leerlingendaling te maken krijgt.
De concurrentie aangaan Desalniettemin zien veel schoolleiders op het schoolniveau nog een oplossing voor de gevolgen van leerlingendaling in het vergroten van de aantrekkelijkheid van de school. Enkelen doen dit door uitgebreide promotie en PR van de school: “marketing gericht op de ouders in onze gemeenschap”, “veelvuldig in de plaatselijke krant verschijnen”, “profileren van de school in de wijk”. De meeste scholen willen zich als ‘kwaliteitsschool’ prominenter op de kaart zetten, of willen zich duidelijk profileren als bijvoorbeeld Dalton-, kunst en cultuur-, sport- of eliteschool. Het versterken van de identiteit van scholen voor bijzonder onderwijs, kan een manier zijn om de leerlingendaling op schoolniveau enigszins te stabiliseren. Natuurlijk geldt ook hierbij dat het vergroten van de instroom van leerlingen vooral op schoolniveau werkt, maar op regionaal niveau geen structurele oplossingen biedt. Enkele schoolleiders merken zelf ook al op dat de concurrentie aangaan geen structurele aanpak is om op bovenschools niveau de gevolgen van krimp het hoofd te bieden: “We vissen met drie scholen in hetzelfde 'vijvertje'. In ons dorp neemt het aanbod aan leerlingen langzaam af” en “Werken aan het imago; dat gaat op zich heel goed op onze school, maar je weet, dat als je dat ver doordrijft, het ten koste gaat van andere scholen uit hetzelfde bestuur, die een minder sterk imago hebben. Dat is moeilijk en niet collegiaal...”.
32 - Krimp als kans
Direct inspringen op ontwikkelingen Voor de VCBO Leeuwarderadeel (de Vereniging voor Christelijk Basisonderwijs Leeuwarderadeel) is een afname van het aantal kinderen geen nieuw fenomeen; de vereniging heeft al geruime tijd te maken met een daling van de leerlingaantallen. Na een eerste terugloop in het aantal leerlingen vanaf 2002 als gevolg van bouwafspraken in de regio, ziet men hier in het noorden van Friesland nu ook de gevolgen van een nieuwe daling. Dhr. Leicht, algemeen directeur van de vereniging met twee scholen, heeft sinds die tijd verschillende oplossingen gezocht, èn gevonden, voor de gevolgen van dalende leerlingenaantallen op zijn scholen. Basisschool De Foarikker in Britsum en de Sprankel in Stiens hebben samen bijna 400 leerlingen. Vooral op de Sprankel heeft een forse leerlingendaling plaatsgevonden, van 410 leerlingen in 2001 (in 17 klassen) naar een 11klassige school met rond de 290 leerlingen in 2010. Dhr. Leicht vertelt dat de eerste daling vooral veroorzaakt werd door bouwafspraken tussen Leeuwarden en de omliggende gemeenten: “Wij waren gewend dat er tussen de 40 en 60 woningen per jaar werden gebouwd in Leeuwarderdeel, nu is het nog een fractie daarvan. In ‘99-‘00 zijn er nog prognoses gemaakt door de gemeente voor de bouw van een nieuwe school van 17 klassen met een uitbreiding (Basisschool de Sprankel, red.). Door nieuwe afspraken over de bouwplannen was de werkelijkheid heel anders. Dit zorgde voor een eerste krimp op school”. Ook op de kleine dorpsschool De Foarikker ziet men een afname van het aantal leerlingen; deze school kromp in de afgelopen jaren van 5 naar 4 groepen. Succesvolle aanpak De gevolgen van de leerlingendaling zijn op de Friese scholen zichtbaar in de terugloop van het aantal groepen, en de daarmee gepaard gaande afnemende ruimte voor leraren en overschot aan lokalen. De directie speelde sinds 2002 op verschillende manieren in op de ontwikkelingen. “Allereerst presenteren we ons regelmatig in de pers, en naar ouders, zodat we als aantrekkelijke school ouders over de streep trekken wanneer zij een school kiezen. Een succesvolle aanpak voor de basisschool in Stiens bleek het afstoten van twee klaslokalen aan de naschoolse en tussentijdse opvang: “En vorig jaar is daar nog de peuterspeelzaal bijgekomen. Je moet dan natuurlijk wel afspraken maken over hoe je dit (praktisch) aanpakt; bijvoorbeeld over het gebruikmaken van het plein en het speellokaal. Maar het werkt erg goed. Vanaf 1 augustus 2010 is in Britsum een boventallig lokaal verhuurd aan de naschoolse opvang, inclusief een peuterspeelzaal.” Samenwerken Bij het opvangen van de gevolgen van leerlingendaling voor het onderwijzend personeel speelt op veel scholen het natuurlijk verloop in het team een rol. Voor het onderwijzend personeel zocht Leicht daarnaast oplossingen in de samenwerking met andere scholen in de omgeving. “Door afspraken met het voortgezet onderwijs is het gelukt om twee van onze leraren een jaar mee te laten lopen in de vorm van detachering. Eén van hen werkt nu nog steeds in het voortgezet onderwijs”. Ook werkt de VCBO in een samenwerkingsverband met twee verenigingen. “Als wij een personeel probleem hebben (te veel leraren, red.) en zij hebben een vacature – of andersom - dan proberen we dat binnen de verenigingen op te lossen”. Toekomst De huidige maatregelen lijken helaas nog niet voldoende. Volgens prognoses van de vereniging zet de daling van de leerlingaantallen zich de komende jaren door. Leicht voert gesprekken met verschillende instanties om leegstaande lokalen te voorkomen. “Op de school in Stiens zijn nu eigenlijk al teveel lokalen over. Ik vraag me wel af: wat moet ik daar op dit moment mee? Ik kan misschien nog wel eens een keer een lokaal slijten, maar dan houdt het ook op. Het enige wat ik moet hebben is kinderen voor onze scholen”. De kern van de oplossingen ligt volgens Leicht toch in het op tijd inspelen op ontwikkelingen die rondom de school spelen. “Niet teveel afwachten dus. Dat merkte ik ook met de Harmonisatiewet (ingangsdatum 1 augustus 2010). De omstandigheden waren daar bij ons ideaal voor: we waren de eerste school in Stiens waarbij een naschoolse opvang kwam, en konden ons overschot aan ruimte zo ombuigen in een voordeel. Veel collega’s wachten dat te lang af. Je moet in dat geval ook een beetje koopman zijn”.
33 - Krimp als kans
3.4
Leerlingen- en formatieprognoses Door het gebruik van meerjarenramingen voor leerlingenaantallen kan een school of bestuur zicht krijgen op de toekomstige behoefte aan personeel en materieel, en daar strategisch (personeels)beleid op maken. De meeste schoolleiders en bestuurders beschikken over een actuele leerlingenprognose (86,9%; Tabel 6). In veel gevallen is deze opgesteld door de gemeente en/of door het bestuursbureau (zie Tabel 7). Schoolleiders en bestuurders die geen gebruik maken van de in de enquête genoemde leveranciers van prognoses, geven aan dat zijzelf de prognoses opstellen. Middelen die zij gebruiken voor hun eigen prognoses zijn onder meer geboortecijfers, cijfers vanuit peuterspeelzalen (po) en het basisonderwijs (vo) en cijfers via kerkelijke netwerken (denominatie afhankelijk). In het speciaal (basis)onderwijs wordt relatief vaak aangegeven dat de school of het bestuur niet over een actuele leerlingenprognose beschikt (21,1%; Tabel B2.1). Een respondent geeft aan dat het sbo een andere instroomprocedure heeft dan het reguliere basisonderwijs, en dat daarom van eigen prognoses gebruik gemaakt wordt.
Tabel 6 – Beschikt uw school/bestuur over een actuele leerlingenprognose, naar sector? (%) Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
86,8 7,7 5,6 1.147
87,4 4,7 7,9 203
86,9 7,2 5,9 1.350
PO
VO
Totaal
31,5 61,3 14,3 7,1 4,6 24,1 995
36,8 35,3 7,6 15,2 13,7 30,9 177
32,3 57,4 13,3 8,3 6,0 25,1 1.173
SBO-Panel.
Tabel 7 - Door wie is deze prognose opgesteld? (%)* Door het bestuursbureau Door de gemeente Door Pronexus Door de Bond KBVO Door de Besturenraad Anders, namelijk Totaal (N) Bron:
SBO-Panel.
* Selectie: scholen/besturen die beschikken over een actuele leerlingenprognose. / Meer antwoorden mogelijk.
In hoeverre de verkregen leerlingenprognoses aansluiten op de behoeften van het veld, is niet bekend. Wel blijkt dat ongeveer de helft van alle schoolleiders/bestuurders behoefte heeft aan een goede leerlingenprognose (Tabel 8). Dit is opvallend aangezien uit Tabel 6 blijkt dat het merendeel van de schoolleiders en bestuurders wel in het bezit is van een leerlingenprognose. Dit kan er aan de ene kant op duiden dat de actuele beschikbare prognoses niet aansluiten bij de behoeften van het veld, maar zou er ook op kunnen wijzen dat de prognoses nog niet overal actief worden gebruikt. Daarnaast kan het vooral op de lagere schaalniveaus lastig zijn om ontwikkelingen in leerlingenaantallen te voorspellen20.
20.
Zie ook Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling. Themagroep Krimp en Onderwijs. 2009. Positionpaper ‘Krimp en Onderwijs’.
34 - Krimp als kans
Tabel 8 – Heeft u behoefte aan een leerlingenprognose, naar sector? (%) Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
49,4 35,0 15,6 1.147
49,5 38,8 11,7 203
49,4 35,6 15,0 1.350
SBO-Panel.
In het primair onderwijs bestaat vooral behoefte aan prognoses op schoolniveau, bestuursniveau en regionaal niveau, en in het voortgezet onderwijs op school- en regionaal niveau (Tabel 9). In het speciaal onderwijs bestaat meer behoefte aan regionale leerlingenprognoses dan in het basisonderwijs (zie Tabel B2.2). Dit verschil in behoefte is logisch gezien de regionale rol van het speciaal onderwijs. Bestuurders geven aan zowel behoefte te hebben aan prognoses op bestuursniveau als op schoolniveau. Uit een eerdere notitie van het SBO21 bleek al dat er niet alleen op regionaal en lokaal niveau grote verschillen voorkomen in daling van leerlingenaantallen, maar ook binnen schoolbesturen. Het is daarom relevant voor besturen om niet alleen te kijken naar prognoses op bestuursniveau, maar ook naar de verwachtingen op schoolniveau.
Tabel 9 - Op welk niveau moet deze prognose betrekking hebben, om bruikbaar te zijn? (%)* Landelijk niveau Regionaal niveau Bestuursniveau Schoolniveau Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
5,7 52,9 54,5 74,3 567
9,2 81,6 33,0 70,6 100
6,2 57,2 51,3 73,8 667
SBO-Panel.
* Selectie: scholen/besturen die behoefte hebben aan een leerlingenprognose. Meer antwoorden mogelijk.
Hoewel circa twee derde van alle scholen en besturen in het po en bijna driekwart in het vo beschikt over een meerjaren personeelsplanning (Tabel 10), is het verwonderlijk dat een aanzienlijk deel hier niet over beschikt (po 25%, vo 20%). Wel gaf eerder bijna 90 procent van de schoolleiders aan dat zij beschikken over een actuele leerlingenprognose.
Tabel 10 - Beschikt uw instelling over een meerjaren personeelsplanning/meerjaren formatieplanning? (%) Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
21
PO
VO
Totaal
67,8 24,9 7,3 1.147
74,7 19,8 5,5 203
68,8 24,2 7,0 1.350
SBO-Panel.
SBO (2010). Notie Krimp in het onderwijs. Te downloaden op www.onderwijsarbeidsmarkt.nl
35 - Krimp als kans
Tabel 11 - Welke informatie bevat deze meerjaren personeelsplanning? Informatie over het toekomstige leerlingenaantal Informatie over de toekomstige formatie Informatie over de benodigde instroom Informatie over de verwachte uitstroom Informatie over de verwachte doorstroom Totaal (N) Bron:
PO
VO
Totaal
94,4 91,4 38,9 54,8 20,7 777
89,7 91,5 59,3 70,2 48,4 152
93,6 91,4 42,2 57,3 25,2 929
SBO-Panel.
* Selectie: scholen/besturen die beschikken over een meerjaren personeelsplanning. Meer antwoorden mogelijk.
Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat een deel van de instellingen de informatie uit de leerlingenprognoses – die wel beschikbaar zijn – niet gebruikt bij het opstellen van de meerjaren formatieplannen. In het primair onderwijs beschikt 64 procent van de scholen/besturen over een meerjaren formatieplan met informatie over het toekomstige leerlingenaantal. In het voortgezet onderwijs is dat 67 procent. Dit betekent dat ongeveer een derde van de scholen/besturen (nog) geen gebruik maakt van prognoses bij het personeelsbeleid. Gezien de demografische omslag die gaat komen, is dat wel gewenst, zeker als men wil voorkomen om achter de feiten aan te lopen. Interessant is overigens wel dat een aanzienlijk aandeel van de instellingen behoefte heeft aan een meerjaren formatieprognose (ongeveer 60%, Tabel 12). Er lijkt daarmee nog winst te liggen in een informatievoorziening over leerlingenprognoses die aansluit bij de behoeften en het schaalniveau waarop bestuurders en schoolleiders werken.
Tabel 12 – Heeft uw school/bestuur behoefte aan een meerjaren formatieprognose? Ja Nee Totaal (N) Bron:
SBO-Panel.
36 - Krimp als kans
PO
VO
Totaal
57,8 42,2 1.147
59,8 40,2 203
58,1 41,9 1.350
37 - Krimp als kans
Tabellen bij hoofdstuk 2
1.113.219 227.960 ‐ 1.129 3.334 200.657 ‐ 1.546.299
2000
1.132.782 212.621 ‐ 1.075 3.258 202.340 ‐ 1.552.076
2001 1.147.887 197.611 ‐ 1.113 3.116 199.972 ‐ 1.549.699
2002
2003
49.910 62.281 46.044 109.403 40.959 191.653 110.617 233.588 330.450 36.189 231.775 103.430 1.546.299
2000 50.435 62.576 46.303 109.492 41.854 192.985 111.142 234.627 330.856 36.642 232.560 102.604 1.552.076
2001 50.280 62.483 46.453 109.713 42.363 193.083 111.866 234.997 329.132 36.453 231.697 101.179 1.549.699
2002
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
49.965 62.519 46.793 109.632 42.641 192.991 112.912 235.615 327.046 36.355 231.143 99.730 1.547.342
Tabel B1.2 – Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs per provincie 2003
1.164.583 183.311 ‐ 1.059 2.962 195.427 ‐ 1.547.342
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
0,00 0,25 0,30 0,40 0,70 0,90 1,20 Totaal
Gewicht
Tabel B1.1 – Ontwikkeling aantal gewichtenleerlingen basisonderwijs
Bijlage I
49.899 62.732 46.958 110.359 43.019 194.094 113.979 236.505 325.774 36.259 230.392 98.531 1.548.501
2004
1.182.686 170.579 ‐ 1.041 2.941 191.254 ‐ 1.548.501
2004
50.003 62.684 47.350 111.087 43.497 194.540 115.305 237.561 324.110 36.146 229.539 97.266 1.549.088
2005
1.199.798 158.543 ‐ 1.061 2.916 186.770 ‐ 1.549.088
2005
49.879 62.839 47.846 111.875 43.701 194.617 116.596 238.348 322.661 35.942 228.230 95.750 1.548.284
2006
1.233.200 116.566 36.454 969 2.139 137.161 21.795 1.548.284
2006
49.863 63.317 48.220 113.105 44.079 195.108 118.368 239.926 322.269 35.716 227.863 93.985 1.551.819
2007
1.275.921 74.561 65.969 661 1.368 89.812 43.527 1.551.819
2007
49.407 63.287 48.255 113.847 44.087 195.522 119.946 241.353 322.835 35.281 227.039 92.187 1.553.046
2008
1.316.553 37.514 88.981 386 695 47.311 61.606 1.553.046
2008
49.030 62.782 48.091 113.977 44.083 194.312 120.772 242.472 322.545 34.754 224.935 90.214 1.547.967
2009
1.340.940 ‐ 119.651 ‐ ‐ ‐ 87.376 1.547.967
2009
38 - Krimp als kans
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
2000 101,1 100,5 100,6 100,1 102,2 100,7 100,5 100,4 100,1 101,3 100,3 99,2 100,4
2001 100,7 100,3 100,9 100,3 103,4 100,7 101,1 100,6 99,6 100,7 100,0 97,8 100,2
2002 100,1 100,4 101,6 100,2 104,1 100,7 102,1 100,9 99,0 100,5 99,7 96,4 100,1
2003
Bron: ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
49.030 62.782 48.091 113.977 44.083 194.312 120.772 242.472 322.545 34.754 224.935 90.214 1.547.967
2009
48.022 61.894 47.321 113.248 43.956 191.490 120.673 240.999 321.306 34.117 222.260 88.447 1.533.733
2010 46.890 60.669 46.305 111.984 43.748 187.558 120.148 239.550 319.416 33.478 219.067 86.118 1.514.931
2011 45.938 59.262 45.434 110.447 43.379 183.669 119.091 237.739 318.374 32.916 216.243 83.983 1.496.475
2012 44.894 58.135 44.722 108.962 43.189 179.918 117.685 236.488 317.646 32.282 213.890 82.521 1.480.332
2013
Tabel B1.4 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs per provincie, 2009-2020
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
43.954 56.951 43.820 107.468 43.196 176.010 115.918 233.758 314.944 31.853 211.205 81.329 1.460.406
2014
100,0 100,7 102,0 100,9 105,0 101,3 103,0 101,2 98,6 100,2 99,4 95,3 100,1
2004
Tabel B1.3 – Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs per provincie (index 2000=100)
43.015 55.893 43.012 105.869 43.358 172.275 113.919 230.907 312.624 31.515 208.789 80.263 1.441.438
2015
100,2 100,6 102,8 101,5 106,2 101,5 104,2 101,7 98,1 99,9 99,0 94,0 100,2
2005
42.491 55.246 42.463 104.778 43.434 169.445 112.280 228.528 310.835 31.259 207.130 79.560 1.427.451
2016
2017 42.209 54.843 42.183 103.931 43.756 167.926 110.974 226.846 309.669 31.139 206.202 79.565 1.419.243
99,9 100,9 103,9 102,3 106,7 101,5 105,4 102,0 97,6 99,3 98,5 92,6 100,1
2006
2018 42.149 54.698 41.974 103.239 44.034 166.495 109.900 225.592 308.930 31.056 205.915 79.743 1.413.725
99,9 101,7 104,7 103,4 107,6 101,8 107,0 102,7 97,5 98,7 98,3 90,9 100,4
2007
42.182 54.608 42.026 102.854 44.499 165.865 108.884 224.205 308.789 31.126 206.031 80.190 1.411.260
2019
99,0 101,6 104,8 104,1 107,6 102,0 108,4 103,3 97,7 97,5 98,0 89,1 100,4
2008
42.177 54.624 42.103 102.659 45.162 165.025 108.167 222.770 307.395 31.166 205.771 80.706 1.407.725
2020
98,2 100,8 104,4 104,2 107,6 101,4 109,2 103,8 97,6 96,0 97,0 87,2 100,1
2009
39 - Krimp als kans
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
Bron: ResearchNed.
2009
97,9 98,6 98,4 99,4 99,7 98,5 99,9 99,4 99,6 98,2 98,8 98,0 99,1
2010 95,6 96,6 96,3 98,3 99,2 96,5 99,5 98,8 99,0 96,3 97,4 95,5 97,9
2011 93,7 94,4 94,5 96,9 98,4 94,5 98,6 98,0 98,7 94,7 96,1 93,1 96,7
2012 91,6 92,6 93,0 95,6 98,0 92,6 97,4 97,5 98,5 92,9 95,1 91,5 95,6
2013 89,6 90,7 91,1 94,3 98,0 90,6 96,0 96,4 97,6 91,7 93,9 90,2 94,3
2014
Tabel B1.5 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs per provincie, 2009-2020 (index 2009=100)
87,7 89,0 89,4 92,9 98,4 88,7 94,3 95,2 96,9 90,7 92,8 89,0 93,1
2015 86,7 88,0 88,3 91,9 98,5 87,2 93,0 94,2 96,4 89,9 92,1 88,2 92,2
2016 86,1 87,4 87,7 91,2 99,3 86,4 91,9 93,6 96,0 89,6 91,7 88,2 91,7
2017 86,0 87,1 87,3 90,6 99,9 85,7 91,0 93,0 95,8 89,4 91,5 88,4 91,3
2018 86,0 87,0 87,4 90,2 100,9 85,4 90,2 92,5 95,7 89,6 91,6 88,9 91,2
2019
86,0 87,0 87,5 90,1 102,4 84,9 89,6 91,9 95,3 89,7 91,5 89,5 90,9
2020
40 - Krimp als kans
11.668 15.524 37.302 62.281 31.460 42.441 59.488 17.191 39.701 34.559 36.753 29.781 28.761 22.386 40.959 24.258 26.065 67.877 62.902 152.787 78.627 88.437 164.450 36.189 62.013 41.751 58.593 67.447 27.032 8.270 15.357 14.066 22.460 17.463 1.546.299
2000 11.700 15.595 37.947 62.576 31.496 42.571 59.396 17.146 39.984 34.614 37.180 30.087 28.857 22.639 41.854 24.213 26.294 68.068 62.936 153.925 78.195 88.758 164.992 36.642 62.218 41.787 58.981 67.637 26.892 8.291 15.202 14.095 22.006 17.302 1.552.076
2001 11.513 15.495 38.276 62.483 31.449 42.563 59.686 17.040 39.936 34.626 37.165 30.059 29.039 22.734 42.363 24.193 26.643 68.390 62.607 154.619 77.279 88.840 164.120 36.453 62.225 41.505 58.640 67.404 26.834 8.284 15.083 13.925 21.278 16.950 1.549.699
2002
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
Tabel B1.6 – Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs per RPA-gebied
11.220 15.300 38.449 62.519 31.789 42.375 59.698 16.903 39.941 34.677 37.190 30.055 28.987 22.844 42.641 24.316 27.031 68.980 62.802 154.972 76.558 88.443 163.169 36.355 62.001 41.272 58.760 67.238 26.718 8.126 14.916 13.790 20.610 16.697 1.547.342
2003 11.063 15.280 38.555 62.732 31.959 42.470 60.190 17.068 40.261 35.040 37.413 30.138 29.010 23.091 43.019 24.529 27.410 69.459 63.109 155.376 75.971 88.434 162.493 36.259 61.662 41.190 58.527 67.148 26.449 8.120 14.754 13.610 20.254 16.458 1.548.501
2004 10.846 15.511 38.831 62.684 32.165 42.764 60.483 16.995 40.433 35.472 37.475 30.148 28.910 23.327 43.497 24.636 27.771 70.236 63.397 156.050 75.539 88.362 161.357 36.146 61.432 40.976 58.595 66.672 26.212 8.077 14.732 13.381 19.867 16.109 1.549.088
2005 10.726 15.403 39.008 62.839 32.588 43.267 60.633 17.051 40.528 35.365 37.745 29.963 28.797 23.460 43.701 24.639 28.054 71.348 63.262 156.916 75.166 88.347 160.306 35.942 60.979 40.734 58.571 66.158 25.957 7.932 14.689 13.073 19.487 15.650 1.548.284
2006 10.562 15.485 39.215 63.317 32.821 43.687 61.224 17.017 40.891 35.506 38.010 30.043 28.665 23.556 44.079 24.962 28.370 72.798 63.256 158.161 74.908 88.623 159.855 35.716 60.841 40.709 58.317 66.235 25.701 7.702 14.402 12.790 19.115 15.280 1.551.819
2007 10.426 15.197 39.168 63.287 32.871 44.089 61.464 17.159 41.249 35.583 38.119 29.959 28.495 23.647 44.087 25.288 28.760 73.980 63.239 159.291 74.623 89.677 159.640 35.281 60.849 40.570 57.964 65.918 25.491 7.539 14.118 12.491 18.666 14.861 1.553.046
2008
10.299 15.093 39.155 62.782 32.574 44.207 61.428 16.999 41.006 35.379 38.072 29.717 28.162 23.629 44.083 25.548 28.761 75.037 62.839 160.425 74.130 90.308 159.174 34.754 60.278 40.178 57.225 65.503 25.092 7.456 13.934 12.098 18.244 14.398 1.547.967
2009
41 - Krimp als kans 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
2000 100,3 100,5 101,7 100,5 100,1 100,3 99,8 99,7 100,7 100,2 101,2 101,0 100,3 101,1 102,2 99,8 100,9 100,3 100,1 100,7 99,5 100,4 100,3 101,3 100,3 100,1 100,7 100,3 99,5 100,3 99,0 100,2 98,0 99,1 100,4
2001 98,7 99,8 102,6 100,3 100,0 100,3 100,3 99,1 100,6 100,2 101,1 100,9 101,0 101,6 103,4 99,7 102,2 100,8 99,5 101,2 98,3 100,5 99,8 100,7 100,3 99,4 100,1 99,9 99,3 100,2 98,2 99,0 94,7 97,1 100,2
2002
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
96,2 98,6 103,1 100,4 101,0 99,8 100,4 98,3 100,6 100,3 101,2 100,9 100,8 102,0 104,1 100,2 103,7 101,6 99,8 101,4 97,4 100,0 99,2 100,5 100,0 98,9 100,3 99,7 98,8 98,3 97,1 98,0 91,8 95,6 100,1
2003
Tabel B1.7 – Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs per RPA-gebied (index 2000=100)
94,8 98,4 103,4 100,7 101,6 100,1 101,2 99,3 101,4 101,4 101,8 101,2 100,9 103,1 105,0 101,1 105,2 102,3 100,3 101,7 96,6 100,0 98,8 100,2 99,4 98,7 99,9 99,6 97,8 98,2 96,1 96,8 90,2 94,2 100,1
2004 93,0 99,9 104,1 100,6 102,2 100,8 101,7 98,9 101,8 102,6 102,0 101,2 100,5 104,2 106,2 101,6 106,5 103,5 100,8 102,1 96,1 99,9 98,1 99,9 99,1 98,1 100,0 98,9 97,0 97,7 95,9 95,1 88,5 92,2 100,2
2005 91,9 99,2 104,6 100,9 103,6 101,9 101,9 99,2 102,1 102,3 102,7 100,6 100,1 104,8 106,7 101,6 107,6 105,1 100,6 102,7 95,6 99,9 97,5 99,3 98,3 97,6 100,0 98,1 96,0 95,9 95,7 92,9 86,8 89,6 100,1
2006 90,5 99,7 105,1 101,7 104,3 102,9 102,9 99,0 103,0 102,7 103,4 100,9 99,7 105,2 107,6 102,9 108,8 107,2 100,6 103,5 95,3 100,2 97,2 98,7 98,1 97,5 99,5 98,2 95,1 93,1 93,8 90,9 85,1 87,5 100,4
2007 89,4 97,9 105,0 101,6 104,5 103,9 103,3 99,8 103,9 103,0 103,7 100,6 99,1 105,6 107,6 104,2 110,3 109,0 100,5 104,3 94,9 101,4 97,1 97,5 98,1 97,2 98,9 97,7 94,3 91,2 91,9 88,8 83,1 85,1 100,4
2008
88,3 97,2 105,0 100,8 103,5 104,2 103,3 98,9 103,3 102,4 103,6 99,8 97,9 105,6 107,6 105,3 110,3 110,5 99,9 105,0 94,3 102,1 96,8 96,0 97,2 96,2 97,7 97,1 92,8 90,2 90,7 86,0 81,2 82,4 100,1
2009
42 - Krimp als kans
43.812 61.094 16.804 40.490 35.340 37.719 29.211 27.566 23.023 43.956 25.266 28.601 75.288 61.729 160.167 73.234 90.717 158.388 34.117 59.353 39.726 56.608 64.911 24.752 7.214 13.626 11.857 17.957 13.973 1.533.733
44.207 61.428 16.999 41.006 35.379 38.072 29.717 28.162 23.629 44.083 25.548 28.761 75.037 62.839 160.425 74.130 90.308 159.174 34.754 60.278 40.178 57.225 65.503 25.092 7.456 13.934 12.098 18.244 14.398 1.547.967
Bron: ResearchNed.
10.015 14.675 38.663 61.894 31.990
10.299 15.093 39.155 62.782 32.574
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐ Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
2010
2009
43.305 60.291 16.416 40.006 34.804 37.106 28.516 26.863 22.384 43.748 24.911 28.436 75.239 60.340 160.318 71.815 91.301 157.309 33.478 58.412 39.397 55.579 64.033 24.267 7.012 13.207 11.435 17.687 13.451 1.514.931
9.763 14.312 37.888 60.669 31.232
2011
42.680 59.407 16.123 39.282 34.290 36.621 27.730 26.202 21.704 43.379 24.342 28.048 74.997 59.052 160.160 70.777 91.735 156.831 32.916 57.622 38.979 54.709 63.335 23.672 6.819 12.913 11.181 17.427 12.909 1.496.475
9.534 14.022 37.307 59.262 30.507
2012
42.208 58.361 15.859 38.657 33.771 36.035 26.937 25.751 20.950 43.189 23.889 27.727 74.438 57.941 160.232 69.837 91.977 156.757 32.282 56.939 38.616 54.003 62.761 23.391 6.661 12.615 11.002 17.300 12.492 1.480.332
9.274 13.769 36.484 58.135 30.090
2013
Tabel B1.8 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs per RPA-gebied, 2009-2020
41.617 57.485 15.576 38.059 33.286 35.289 26.176 25.130 20.314 43.196 23.183 27.254 73.598 56.755 159.138 68.590 91.675 155.568 31.853 56.051 38.270 53.151 62.186 23.017 6.571 12.312 10.872 17.206 12.303 1.460.406
9.035 13.475 35.782 56.951 29.482
2014
41.007 56.542 15.393 37.465 32.812 34.597 25.448 24.474 19.624 43.358 22.434 26.790 72.536 55.777 157.774 67.588 91.513 154.380 31.515 55.335 37.832 52.476 61.642 22.714 6.476 12.094 10.717 17.109 12.098 1.441.438
8.712 13.149 35.207 55.893 28.960
2015
40.695 55.839 15.154 37.003 32.536 34.185 24.802 24.015 19.097 43.434 21.806 26.259 71.791 55.053 156.527 66.878 91.021 153.755 31.259 54.838 37.606 51.922 61.297 22.447 6.353 11.892 10.696 17.052 12.039 1.427.451
8.563 12.930 34.935 55.246 28.527
2016
40.422 55.350 15.168 36.722 32.431 33.878 24.448 23.759 18.775 43.756 21.448 25.807 71.110 54.571 155.545 66.425 90.532 153.503 31.139 54.387 37.611 51.580 61.173 22.375 6.302 11.757 10.690 17.261 12.083 1.419.243
8.545 12.784 34.709 54.843 28.355
2017
40.244 54.891 15.129 36.556 32.209 33.622 24.044 23.552 18.508 44.034 21.139 25.572 70.519 54.283 154.741 66.083 90.323 153.286 31.056 54.253 37.763 51.290 61.166 22.404 6.298 11.722 10.646 17.362 12.209 1.413.725
8.519 12.754 34.636 54.698 28.213
2018
40.101 54.698 15.088 36.389 32.251 33.606 23.772 23.566 18.222 44.499 20.880 25.248 70.020 54.204 153.582 66.131 90.101 153.288 31.126 54.131 37.923 51.230 61.304 22.385 6.333 11.688 10.697 17.504 12.479 1.411.260
8.462 12.667 34.954 54.608 28.126
2019
40.011 54.653 14.991 36.253 32.140 33.402 23.608 23.576 18.027 45.162 20.804 25.009 69.613 53.908 152.485 65.890 89.715 152.499 31.166 53.960 38.084 50.937 61.359 22.464 6.313 11.596 10.703 17.601 12.891 1.407.725
8.411 12.632 35.082 54.624 28.155
2020
43 - Krimp als kans 98,2 99,1 99,5 98,9 98,7 99,9 99,1 98,3 97,9 97,4 99,7 98,9 99,4 100,3 98,2 99,8 98,8 100,5 99,5 98,2 98,5 98,9 98,9 99,1 98,6 96,8 97,8 98,0 98,4 97,1 99,1
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: ResearchNed.
97,2 97,2 98,7 98,6
100,0 100,0 100,0 100,0
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐ Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
2010
2009
95,9 98,0 98,1 96,6 97,6 98,4 97,5 96,0 95,4 94,7 99,2 97,5 98,9 100,3 96,0 99,9 96,9 101,1 98,8 96,3 96,9 98,1 97,1 97,8 96,7 94,0 94,8 94,5 96,9 93,4 97,9
94,8 94,8 96,8 96,6
2011
93,7 96,5 96,7 94,8 95,8 96,9 96,2 93,3 93,0 91,9 98,4 95,3 97,5 99,9 94,0 99,8 95,5 101,6 98,5 94,7 95,6 97,0 95,6 96,7 94,3 91,5 92,7 92,4 95,5 89,7 96,7
92,6 92,9 95,3 94,4
2012
92,4 95,5 95,0 93,3 94,3 95,5 94,6 90,6 91,4 88,7 98,0 93,5 96,4 99,2 92,2 99,9 94,2 101,8 98,5 92,9 94,5 96,1 94,4 95,8 93,2 89,3 90,5 90,9 94,8 86,8 95,6
90,0 91,2 93,2 92,6
2013
90,5 94,1 93,6 91,6 92,8 94,1 92,7 88,1 89,2 86,0 98,0 90,7 94,8 98,1 90,3 99,2 92,5 101,5 97,7 91,7 93,0 95,3 92,9 94,9 91,7 88,1 88,4 89,9 94,3 85,4 94,3
87,7 89,3 91,4 90,7
2014
Tabel B1.9 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs per RPA-gebied, 2009-2020 (index 2009=100)
88,9 92,8 92,0 90,6 91,4 92,7 90,9 85,6 86,9 83,0 98,4 87,8 93,1 96,7 88,8 98,3 91,2 101,3 97,0 90,7 91,8 94,2 91,7 94,1 90,5 86,9 86,8 88,6 93,8 84,0 93,1
84,6 87,1 89,9 89,0
2015
87,6 92,1 90,9 89,1 90,2 92,0 89,8 83,5 85,3 80,8 98,5 85,4 91,3 95,7 87,6 97,6 90,2 100,8 96,6 89,9 91,0 93,6 90,7 93,6 89,5 85,2 85,3 88,4 93,5 83,6 92,2
83,1 85,7 89,2 88,0
2016
87,0 91,4 90,1 89,2 89,6 91,7 89,0 82,3 84,4 79,5 99,3 84,0 89,7 94,8 86,8 97,0 89,6 100,2 96,4 89,6 90,2 93,6 90,1 93,4 89,2 84,5 84,4 88,4 94,6 83,9 91,7
83,0 84,7 88,6 87,4
2017
86,6 91,0 89,4 89,0 89,1 91,0 88,3 80,9 83,6 78,3 99,9 82,7 88,9 94,0 86,4 96,5 89,1 100,0 96,3 89,4 90,0 94,0 89,6 93,4 89,3 84,5 84,1 88,0 95,2 84,8 91,3
82,7 84,5 88,5 87,1
2018
86,3 90,7 89,0 88,8 88,7 91,2 88,3 80,0 83,7 77,1 100,9 81,7 87,8 93,3 86,3 95,7 89,2 99,8 96,3 89,6 89,8 94,4 89,5 93,6 89,2 84,9 83,9 88,4 95,9 86,7 91,2
82,2 83,9 89,3 87,0
2019
86,4 90,5 89,0 88,2 88,4 90,8 87,7 79,4 83,7 76,3 102,4 81,4 87,0 92,8 85,8 95,1 88,9 99,3 95,8 89,7 89,5 94,8 89,0 93,7 89,5 84,7 83,2 88,5 96,5 89,5 90,9
81,7 83,7 89,6 87,0
2020
44 - Krimp als kans
1.463 1.948 1.358 3.929 1.494 6.100 3.310 8.183 10.657 1.079 8.244 3.792 51.557
2000 1.495 2.097 1.355 3.927 1.513 6.102 3.411 8.182 10.728 1.087 8.220 3.669 51.786
2001 1.520 2.154 1.362 3.960 1.521 6.049 3.388 8.386 10.761 1.114 8.252 3.608 52.075
2002 1.449 2.235 1.375 4.013 1.575 6.003 3.312 8.279 10.425 1.077 8.106 3.520 51.369
2003
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
2000 102,2 107,6 99,8 99,9 101,3 100,0 103,1 100,0 100,7 100,7 99,7 96,8 100,4
2001 103,9 110,6 100,3 100,8 101,8 99,2 102,4 102,5 101,0 103,2 100,1 95,1 101,0
2002
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
99,0 114,7 101,3 102,1 105,4 98,4 100,1 101,2 97,8 99,8 98,3 92,8 99,6
2003
Tabel B1.11 – Ontwikkeling aantal leerlingen sbo, per provincie (index 2000=100)
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
Tabel B1.10 – Ontwikkeling aantal leerlingen sbo, per provincie
99,2 114,5 98,2 99,6 105,2 97,7 96,9 98,4 95,8 92,7 94,0 89,8 97,1
2004
1.451 2.230 1.334 3.913 1.571 5.957 3.207 8.049 10.208 1.000 7.747 3.404 50.071
2004
94,3 110,0 94,3 97,3 100,7 96,8 94,3 93,1 93,2 86,4 90,2 85,4 93,7
2005
1.380 2.143 1.280 3.821 1.504 5.904 3.120 7.620 9.927 932 7.433 3.238 48.302
2005
97,3 105,2 83,9 92,1 95,7 96,3 90,9 87,3 89,6 81,9 85,7 82,5 89,8
2006
1.423 2.050 1.140 3.619 1.430 5.874 3.009 7.140 9.548 884 7.064 3.127 46.308
2006
91,5 103,1 87,6 91,0 92,9 94,4 89,0 81,7 85,2 82,0 84,3 82,6 87,1
2007
1.339 2.008 1.190 3.576 1.388 5.757 2.947 6.684 9.075 885 6.950 3.132 44.931
2007
93,5 104,2 88,4 89,8 93,4 92,8 87,9 79,1 81,1 81,7 82,5 83,2 85,4
2008
1.368 2.030 1.201 3.530 1.396 5.661 2.911 6.474 8.644 882 6.803 3.154 44.054
2008
93,3 105,6 88,2 91,9 88,6 92,6 86,8 77,0 78,0 85,2 80,0 82,2 84,0
2009
1.365 2.058 1.198 3.612 1.323 5.649 2.872 6.300 8.317 919 6.596 3.116 43.325
2009
45 - Krimp als kans
2.015 1.874 609 3.934 525 6.512 3.611 7.030 8.391 765 7.383 3.167 45.816
2000 2.145 2.013 695 4.176 585 6.962 3.689 7.268 8.687 828 7.827 3.293 48.168
2001 2.297 2.105 768 4.469 645 7.526 4.205 7.671 9.354 835 8.318 3.490 51.683
2002 2.400 2.127 825 4.502 710 8.120 4.326 8.060 9.743 845 8.741 3.616 54.015
2003
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
2000 106,5 107,4 114,1 106,2 111,4 106,9 102,2 103,4 103,5 108,2 106,0 104,0 105,1
2001 114,0 112,3 126,1 113,6 122,9 115,6 116,4 109,1 111,5 109,2 112,7 110,2 112,8
2002
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
119,1 113,5 135,5 114,4 135,2 124,7 119,8 114,7 116,1 110,5 118,4 114,2 117,9
2003
Tabel B1.13 – Ontwikkeling aantal leerlingen (v)so, per provincie (index 2000=100)
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
Tabel B1.12 – Ontwikkeling aantal leerlingen (v)so, per provincie
122,2 120,1 149,4 117,8 170,9 128,7 120,1 114,5 122,4 118,6 119,6 116,1 121,4
2004
2.462 2.251 910 4.633 897 8.380 4.336 8.050 10.269 907 8.827 3.676 55.598
2004
124,1 125,5 158,6 125,6 188,8 135,5 129,2 120,1 130,1 124,2 128,6 126,1 128,8
2005
2.501 2.351 966 4.942 991 8.821 4.665 8.445 10.913 950 9.491 3.993 59.029
2005
122,9 126,8 166,7 131,0 207,0 143,7 133,8 127,5 136,4 129,8 135,1 132,4 135,0
2006
2.477 2.377 1.015 5.152 1.087 9.360 4.833 8.966 11.445 993 9.973 4.192 61.870
2006
122,4 129,2 183,9 140,5 211,6 149,2 142,6 132,2 142,3 133,3 140,5 142,2 141,1
2007
2.467 2.422 1.120 5.527 1.111 9.716 5.148 9.291 11.937 1.020 10.374 4.504 64.637
2007
119,7 128,5 184,2 147,4 239,4 152,4 146,3 132,7 146,2 142,2 144,9 148,1 144,6
2008
2.412 2.408 1.122 5.798 1.257 9.922 5.284 9.328 12.265 1.088 10.695 4.689 66.268
2008
120,0 128,5 187,7 156,0 261,9 156,1 148,6 130,3 147,9 149,0 148,1 157,9 147,7
2009
2.418 2.409 1.143 6.136 1.375 10.166 5.365 9.157 12.410 1.140 10.933 5.001 67.653
2009
46 - Krimp als kans
19,0 10,2 894,8
vbo‐agr. lwoo‐agr. Totaal incl. LNV
19,4 10,9 904,3
336,0 20,7 83,2 184,8 121,1 128,4 874,0
2001
20,0 11,5 913,7
342,0 22,8 80,1 180,9 124,4 131,9 882,1
2002
20,4 12,3 926,4
347,2 24,7 80,0 176,8 128,5 136,5 893,6
2003
20,7 13,1 934,5
344,6 26,4 81,5 173,1 132,6 142,6 900,7
2004
2010
17,3 12,5 934,7
331,7 26,3 84,9 145,4 151,0 165,6 904,9
Bron: OCW (2010), Referentieraming 2010. Den Haag.
17,8 13,1 935,4
vbo‐agr. lwoo‐agr. Totaal incl. LNV
2009
329,4 26,9 85,4 149,5 149,4 163,9 904,5
vo‐brugjr pro lwoo vmbo havo vwo Totaal OCW
17,2 12,3 941,4
334,7 25,7 85,2 144,0 153,8 168,5 911,9
2011
17,1 12,3 950,9
339,6 25,3 86,7 142,3 156,1 171,4 921,5
2012
16,9 12,6 962,5
341,5 25,3 88,8 141,0 160,3 176,2 933,0
2013
16,6 12,8 972,3
340,8 25,4 90,7 140,2 164,0 181,7 942,9
2014
20,7 13,7 939,6
335,4 27,4 84,8 170,8 137,2 149,6 905,2
2005
16,2 13,0 976,9
337,2 25,5 91,9 138,4 168,1 186,7 947,7
2015
Tabel B1.15 – Ontwikkeling aantal leerlingen voortgezet onderwijs, naar onderwijssoort (exclusief vavo)
Bron: OCW (2010), Referentieraming 2010. Den Haag.
339,9 18,9 79,9 181,5 117,2 128,3 865,7
2000
vo‐brugjr pro lwoo vmbo havo vwo Totaal OCW
Tabel B1.14 – Ontwikkeling aantal leerlingen voortgezet onderwijs, naar onderwijssoort (exclusief vavo)
2016
15,5 13,1 973,9
330,2 25,4 92,3 135,4 170,9 191,1 945,4
20,3 14,2 942,7
331,1 27,3 85,7 166,3 141,8 155,9 908,2
2006
2017
14,7 13,0 964,7
321,5 25,1 92,1 131,3 172,7 194,2 937,0
13,9 12,9 951,1
314,0 24,7 91,5 126,1 172,6 195,3 924,3
2018
18,8 14,3 941,3
328,3 27,2 87,5 158,6 145,3 161,3 908,1
2007
13,1 12,8 935,6
307,8 24,3 90,8 120,2 171,5 195,1 909,8
2019
18,2 13,8 934,6
325,8 26,9 86,6 153,2 145,6 164,4 902,6
2008
12,3 12,7 923,7
305,5 23,8 90,7 114,9 169,6 194,2 898,7
2020
17,8 13,1 935,4
329,4 26,9 85,4 149,5 149,4 163,9 904,5
2009
47 - Krimp als kans
32.863 35.876 22.844 66.257 22.573 110.976 64.628 137.733 192.440 20.211 138.900 60.137 905.438
2005 32.954 36.022 22.926 66.711 22.850 111.676 65.037 137.744 192.402 20.295 139.954 59.389 907.960
2006 33.269 36.151 22.705 66.339 22.965 112.005 65.092 138.340 191.763 20.453 140.229 58.479 907.790
2007 33.024 36.152 22.744 65.747 23.134 111.778 65.123 137.600 190.353 20.409 138.742 57.551 902.357
2008
Bron: ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
35.047 38.493 24.975 67.750 23.777 117.206 67.840 145.537 199.978 20.791 142.628 59.104 943.126
2009
34.794 37.938 25.102 67.685 23.542 115.938 67.568 145.202 197.617 20.847 142.211 58.131 936.573
2010 34.744 38.061 25.534 68.154 23.737 116.160 68.264 146.487 197.752 20.874 142.542 57.821 940.132
2011 34.735 38.404 26.026 69.135 24.247 117.166 69.370 148.492 199.228 20.905 143.685 57.709 949.101
2012 34.754 38.703 26.465 70.263 24.896 118.237 70.621 150.673 200.968 21.002 144.815 57.671 959.068
2013
2014
33.434 36.644 23.026 65.702 23.160 112.790 65.724 138.682 190.655 20.312 138.728 56.777 905.634
2009
34.660 38.875 26.725 71.194 25.464 118.925 71.557 152.175 202.439 20.943 145.437 57.383 965.776
Tabel B1.17 – Prognose aantal leerlingen voortgezet onderwijs per provincie, 2009-2020
* Exclusief vo-leerlingen uitbesteed aan vavo en vmbo-groen (AOC).
Bron: DUO-CFI, Basisgegevens bekostigd onderwijs; bewerking ResearchNed.
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
Tabel B1.16 – Ontwikkeling aantal vo-leerlingen per provincie, 2005-2009*
34.402 38.839 26.708 71.895 25.786 118.956 72.274 153.306 203.321 20.836 145.413 56.772 968.507
2015
33.920 38.442 26.488 71.921 25.996 117.895 72.381 153.389 203.126 20.591 144.209 55.664 964.023
2016
33.132 37.640 26.014 71.244 25.904 115.473 71.800 152.518 201.744 20.175 142.016 54.117 951.779
2017
32.150 36.674 25.356 70.186 25.767 112.816 70.967 150.575 199.923 19.675 139.442 52.475 936.007
2018
31.132 35.639 24.702 68.724 25.661 109.841 70.052 148.611 197.692 19.155 136.742 50.977 918.930
2019
30.315 34.765 24.172 67.432 25.308 107.367 69.308 146.870 196.456 18.733 134.764 49.708 905.198
2020
48 - Krimp als kans
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord‐Holland Zuid‐Holland Zeeland Noord‐Brabant Limburg Totaal
99,3 98,6 100,5 99,9 99,0 98,9 99,6 99,8 98,8 100,3 99,7 98,4 99,3
2010 99,1 98,9 102,2 100,6 99,8 99,1 100,6 100,7 98,9 100,4 99,9 97,8 99,7
2011 99,1 99,8 104,2 102,0 102,0 100,0 102,3 102,0 99,6 100,6 100,7 97,6 100,6
2012
Bron: ResearchNed.
Almere Utrecht Amsterdam 's‐Gravenhage Rotterdam Totaal
Index (2009=100)
Almere Utrecht Amsterdam 's‐Gravenhage Rotterdam Totaal
Absoluut
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
12.483 10.879 35.039 22.904 33.578 114.883
2009
98,9 101,5 98,5 99,8 97,8 98,9
12.344 11.040 34.519 22.863 32.853 113.620
2010
99,3 103,9 99,9 100,1 98,1 99,7
12.395 11.301 34.988 22.923 32.923 114.530
2011
101,4 107,3 101,6 101,6 98,8 101,3
12.657 11.670 35.605 23.268 33.189 116.390
2012
Tabel B1.19 – Prognose aantal vo-leerlingen in de G5, 2009-2020
Bron: ResearchNed.
2009
104,5 111,3 103,9 103,7 99,8 103,4
13.050 12.104 36.416 23.744 33.527 118.840
2013
99,2 100,5 106,0 103,7 104,7 100,9 104,1 103,5 100,5 101,0 101,5 97,6 101,7
2013
107,1 114,8 105,8 105,9 101,1 105,4
13.374 12.488 37.073 24.254 33.939 121.127
2014
98,9 101,0 107,0 105,1 107,1 101,5 105,5 104,6 101,2 100,7 102,0 97,1 102,4
2014
Tabel B1.18 – Prognose aantal leerlingen voortgezet per provincie, 2009-2020 (index 2009=100)
108,9 118,8 107,5 107,7 102,0 107,2
13.591 12.923 37.666 24.678 34.244 123.101
2015
98,2 100,9 106,9 106,1 108,4 101,5 106,5 105,3 101,7 100,2 102,0 96,1 102,7
2015
110,5 121,7 109,4 109,2 102,0 108,5
13.795 13.245 38.332 25.001 34.243 124.615
2016
96,8 99,9 106,1 106,2 109,3 100,6 106,7 105,4 101,6 99,0 101,1 94,2 102,2
2016
110,3 124,0 110,6 110,1 101,6 109,1
13.770 13.492 38.770 25.210 34.108 125.349
2017
94,5 97,8 104,2 105,2 108,9 98,5 105,8 104,8 100,9 97,0 99,6 91,6 100,9
2017
110,7 126,2 110,8 110,4 101,1 109,3
13.819 13.733 38.840 25.281 33.945 125.618
2018
91,7 95,3 101,5 103,6 108,4 96,3 104,6 103,5 100,0 94,6 97,8 88,8 99,2
2018
110,9 127,7 111,4 110,1 100,8 109,5
13.849 13.895 39.040 25.220 33.846 125.851
2019
88,8 92,6 98,9 101,4 107,9 93,7 103,3 102,1 98,9 92,1 95,9 86,3 97,4
2019
109,3 130,3 112,3 109,7 101,1 109,9
13.648 14.172 39.360 25.126 33.957 126.264
2020
86,5 90,3 96,8 99,5 106,4 91,6 102,2 100,9 98,2 90,1 94,5 84,1 96,0
2020
49 - Krimp als kans 17.055 27.714 35.389 9.082 25.276 20.954 21.292 16.376 18.613 10.316 22.850 16.515 16.611 40.239 37.315 85.696 44.085 53.038 95.279 20.295 37.893 22.754 36.400 42.595 13.766 4.307 8.451 8.743 13.433 10.781 907.960
16.951 27.525 35.129 9.131 25.522 20.419 21.074 16.265 18.603 10.103 22.573 16.360 16.536 39.996 37.229 85.883 43.809 53.312 95.319 20.211 37.465 22.884 36.275 41.982 13.948 4.329 8.547 8.773 13.727 10.926 905.438
Bron: ResearchNed.
4.288 9.299 25.238 36.022
4.324 9.255 25.177 35.876
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐ Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
2006
2005
16.925 27.313 35.291 9.199 25.347 20.319 21.622 16.460 18.807 10.569 22.965 16.563 16.870 40.065 37.572 86.014 43.916 53.090 94.757 20.453 38.120 22.465 36.810 42.546 13.719 4.229 8.345 8.591 12.973 10.675 907.790
4.292 9.406 25.351 36.151
2007
16.974 27.020 34.923 9.055 25.345 20.215 21.427 16.618 18.921 10.539 23.134 16.408 17.102 39.914 37.397 85.605 43.662 52.491 94.200 20.409 37.589 22.369 36.455 42.081 13.849 4.158 8.211 8.482 12.501 10.357 902.357
4.159 9.273 25.362 36.152
2008
Tabel B1.20 – Ontwikkeling aantal vo-leerlingen per RPA-gebied, 2005-2009
17.139 26.947 34.841 9.165 25.400 20.298 21.704 16.691 19.252 10.721 23.160 16.454 17.363 40.231 37.556 86.518 43.711 52.314 94.630 20.312 37.803 22.447 36.471 41.788 13.752 4.105 8.120 8.448 12.111 10.217 905.634
4.196 9.390 25.735 36.644
2009
50 - Krimp als kans
18.158 27.506 36.303 9.239 25.967 21.247 22.063 17.549 19.412 10.936 23.542 16.872 17.720 41.645 40.583 89.590 45.041 54.966 97.610 20.847 39.826 22.420 37.449 42.262 13.979 4.569 8.694 8.415 12.452 10.036 936.573
18.028 27.608 36.207 9.282 26.167 21.351 22.142 17.785 19.891 11.115 23.777 16.798 17.639 41.977 40.912 89.702 45.824 55.282 98.872 20.791 40.224 22.619 37.222 42.344 14.286 4.583 8.765 8.468 12.656 10.322 943.126
Bron: ResearchNed.
5.144 9.357 27.237 37.938
5.085 9.419 27.490 38.493
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐ Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
2010
2009
18.497 27.670 36.563 9.239 26.031 21.359 22.156 17.588 19.371 11.009 23.737 17.072 17.941 42.044 40.686 90.577 45.005 54.954 97.793 20.874 39.698 22.470 37.701 42.426 13.968 4.563 8.662 8.410 12.334 9.891 940.132
5.077 9.373 27.331 38.061
2011
18.893 28.132 36.958 9.338 26.336 21.617 22.301 17.766 19.450 11.190 24.247 17.287 18.239 42.723 41.074 91.989 45.233 55.429 98.566 20.905 39.824 22.656 38.068 42.894 14.014 4.560 8.665 8.423 12.288 9.761 949.101
5.048 9.395 27.425 38.404
2012
19.203 28.712 37.441 9.423 26.632 21.891 22.496 17.999 19.461 11.338 24.896 17.460 18.604 43.491 41.505 93.581 45.460 56.114 99.395 21.002 39.962 22.914 38.420 43.271 14.077 4.540 8.732 8.354 12.296 9.680 959.068
5.048 9.368 27.600 38.703
2013
19.346 29.181 37.806 9.473 26.935 22.075 22.561 18.184 19.429 11.437 25.464 17.614 18.817 44.153 41.702 94.722 45.587 56.857 99.995 20.943 40.088 23.020 38.579 43.515 14.127 4.464 8.750 8.243 12.232 9.565 965.776
5.010 9.327 27.701 38.875
2014
Tabel B1.21 – Prognose aantal leerlingen voortgezet onderwijs per RPA-gebied, 2009-2020
19.284 29.488 38.096 9.429 27.125 22.152 22.546 18.227 19.303 11.466 25.786 17.792 18.945 44.746 41.684 95.668 45.483 57.502 100.337 20.836 40.071 23.100 38.488 43.526 14.076 4.379 8.706 8.127 12.112 9.364 968.507
4.977 9.250 27.598 38.839
2015
19.087 29.451 38.115 9.369 27.030 22.010 22.323 18.087 19.025 11.362 25.996 17.792 18.863 44.989 41.239 96.161 45.167 57.899 100.060 20.591 39.682 23.010 38.069 43.216 13.890 4.267 8.547 7.945 11.919 9.096 964.023
4.925 9.098 27.299 38.442
2016
18.720 29.108 37.747 9.174 26.673 21.615 21.876 17.676 18.555 11.095 25.904 17.669 18.665 44.804 40.509 96.095 44.473 58.186 99.085 20.175 39.068 22.768 37.265 42.698 13.597 4.119 8.319 7.735 11.601 8.739 951.779
4.785 8.877 26.764 37.640
2017
18.190 28.576 37.226 8.989 26.171 21.260 21.479 17.144 18.068 10.741 25.767 17.373 18.310 44.519 39.512 95.393 43.659 58.308 97.957 19.675 38.428 22.439 36.434 41.936 13.201 3.995 8.052 7.518 11.294 8.403 936.007
4.618 8.580 26.118 36.674
2018
17.689 27.979 36.417 8.811 25.624 20.839 20.992 16.583 17.483 10.339 25.661 17.021 18.027 44.084 38.425 94.813 42.782 58.258 96.652 19.155 37.634 22.119 35.633 41.154 12.881 3.880 7.753 7.291 11.057 8.110 918.930
4.431 8.290 25.424 35.639
2019
17.248 27.484 35.665 8.658 25.135 20.454 20.643 16.070 16.997 10.013 25.308 16.605 17.775 43.825 37.611 94.242 42.248 58.202 96.006 18.733 37.066 21.885 35.075 40.530 12.559 3.818 7.542 7.137 10.841 7.818 905.198
4.269 8.069 24.902 34.765
2020
51 - Krimp als kans 100,7 99,6 100,3 99,5 99,2 99,5 99,6 98,7 97,6 98,4 99,0 100,4 100,5 99,2 99,2 99,9 98,3 99,4 98,7 100,3 99,0 99,1 100,6 99,8 97,9 99,7 99,2 99,4 98,4 97,2 99,3
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: ResearchNed.
101,2 99,3 99,1 98,6
100,0 100,0 100,0 100,0
Noord Groningen Oost Groningen Centraal Groningen Friesland Zuid‐ en Midden‐ Drenthe IJssel & Vecht Twente Noordwest‐Veluwe Stedendriehoek De Vallei IJssel en Rijn Achterhoek Nijmegen Rivierenland Flevoland Gooi & Vechtstreek Eemland Utrecht‐Midden Noord‐Holland Noord Zuidelijk Noord‐Holland Rijn‐Gouwe Haaglanden Rijnmond Zeeland West‐Brabant Midden‐Brabant Noordoost‐Brabant Zuidoost‐Brabant Noord‐Limburg Weert Roermond Westelijke Mijnstreek Parkstad Limburg Maastricht Mergelland Totaal
2010
2009
102,6 100,2 101,0 99,5 99,5 100,0 100,1 98,9 97,4 99,0 99,8 101,6 101,7 100,2 99,4 101,0 98,2 99,4 98,9 100,4 98,7 99,3 101,3 100,2 97,8 99,6 98,8 99,3 97,5 95,8 99,7
99,8 99,5 99,4 98,9
2011
104,8 101,9 102,1 100,6 100,6 101,2 100,7 99,9 97,8 100,7 102,0 102,9 103,4 101,8 100,4 102,5 98,7 100,3 99,7 100,6 99,0 100,2 102,3 101,3 98,1 99,5 98,9 99,5 97,1 94,6 100,6
99,3 99,8 99,8 99,8
2012
106,5 104,0 103,4 101,5 101,8 102,5 101,6 101,2 97,8 102,0 104,7 103,9 105,5 103,6 101,4 104,3 99,2 101,5 100,5 101,0 99,3 101,3 103,2 102,2 98,5 99,1 99,6 98,7 97,2 93,8 101,7
99,3 99,5 100,4 100,5
2013
107,3 105,7 104,4 102,1 102,9 103,4 101,9 102,2 97,7 102,9 107,1 104,9 106,7 105,2 101,9 105,6 99,5 102,8 101,1 100,7 99,7 101,8 103,6 102,8 98,9 97,4 99,8 97,3 96,7 92,7 102,4
98,5 99,0 100,8 101,0
2014
107,0 106,8 105,2 101,6 103,7 103,8 101,8 102,5 97,0 103,2 108,4 105,9 107,4 106,6 101,9 106,7 99,3 104,0 101,5 100,2 99,6 102,1 103,4 102,8 98,5 95,5 99,3 96,0 95,7 90,7 102,7
97,9 98,2 100,4 100,9
2015
Tabel B1.22 – Prognose aantal leerlingen voortgezet onderwijs per RPA-gebied, 2009-2020 (index 2009=100)
105,9 106,7 105,3 100,9 103,3 103,1 100,8 101,7 95,6 102,2 109,3 105,9 106,9 107,2 100,8 107,2 98,6 104,7 101,2 99,0 98,7 101,7 102,3 102,1 97,2 93,1 97,5 93,8 94,2 88,1 102,2
96,9 96,6 99,3 99,9
2016
103,8 105,4 104,3 98,8 101,9 101,2 98,8 99,4 93,3 99,8 108,9 105,2 105,8 106,7 99,0 107,1 97,1 105,3 100,2 97,0 97,1 100,7 100,1 100,8 95,2 89,9 94,9 91,3 91,7 84,7 100,9
94,1 94,2 97,4 97,8
2017
100,9 103,5 102,8 96,8 100,0 99,6 97,0 96,4 90,8 96,6 108,4 103,4 103,8 106,1 96,6 106,3 95,3 105,5 99,1 94,6 95,5 99,2 97,9 99,0 92,4 87,2 91,9 88,8 89,2 81,4 99,2
90,8 91,1 95,0 95,3
2018
98,1 101,3 100,6 94,9 97,9 97,6 94,8 93,2 87,9 93,0 107,9 101,3 102,2 105,0 93,9 105,7 93,4 105,4 97,8 92,1 93,6 97,8 95,7 97,2 90,2 84,7 88,4 86,1 87,4 78,6 97,4
87,1 88,0 92,5 92,6
2019
95,7 99,6 98,5 93,3 96,1 95,8 93,2 90,4 85,5 90,1 106,4 98,9 100,8 104,4 91,9 105,1 92,2 105,3 97,1 90,1 92,1 96,8 94,2 95,7 87,9 83,3 86,0 84,3 85,7 75,7 96,0
83,9 85,7 90,6 90,3
2020
Figuur 13 – Prognose aantal leerlingen basisonderwijs, per RPA-gebied (2009-2015)
52 - Krimp als kans
Figuur 14 - Ontwikkeling aantal leerlingen sbo, naar provincie (%)
Figuur 15 - Ontwikkeling aantal leerlingen (v)so, naar provincie (%)
53 - Krimp als kans
Figuur 16 – Prognose aantal leerlingen voortgezet onderwijs, per RPA-gebied (2009-2015)
54 - Krimp als kans
Bijlage II
Tabellen bij hoofdstuk 3
Tabel B2.1 - Beschikt uw school/bestuur over een actuele leerlingenprognose, naar schooltype? (%)* Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
BO
SBO/(V)SO
VO
Totaal
87,8 6,6 5,6 902
68,1 21,1 10,8 83
87,4 5,1 7,5 187
86,3 7,4 6,3 1.172
SBO-Panel.
* Exclusief bestuurders.
Tabel B2.2 - Heeft u behoefte aan een leerlingenprognose, naar schooltype? (%)* Ja Nee Weet niet Totaal (N) Bron:
BO
SBO/(V)SO
VO
Totaal
50,4 32,7 16,9 902
46,0 34,3 19,7 83
49,4 39,6 10,9 187
49,9 33,9 16,1 1172
SBO-Panel.
* Exclusief bestuurders.
Tabel B2.3 - Op welk niveau moet deze prognose betrekking hebben, om bruikbaar te zijn? (%)* Landelijk niveau Regionaal niveau Bestuursniveau Schoolniveau Totaal (N) Bron:
Besturen
BO
SBO/(V)SO
VO
Totaal
4,8 57,0 78,8 80,0 83
4,3 50,9 51,3 74,5 455
22,7 75,5 41,4 60,8 38
10,1 81,1 30,5 70,2 92
6,2 57,2 51,3 73,8 668
SBO-Panel.
* Selectie: scholen/besturen die behoefte hebben aan een leerlingenprognose. / Meer antwoorden mogelijk.
55 - Krimp als kans
56 - Krimp als kans
Postbus 556 2501 CN Den Haag T 070 376 57 70 F 070 345 75 28 Lange Voorhout 13 2514 EA Den Haag E
[email protected] I www.onderwijsarbeidsmarkt.nl