Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
1-7-2015
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Inhoudsopgave 0. INLEIDING ................................................................................................................. 2 1. SAMENVATTING ......................................................................................................... 2 2. IMPACT BEZUINIGINGEN AANMERKELIJK GROTER DAN GEPLAND ......................... 3 2.1 Nieuwe inzichten en herziening ramingsmodellen ..............................................................3 2.2 begrotingsruimte: € 292 mln. in 2016, € 453 mln. in 2019 .................................................3 2.3 Voorgenomen impuls volledig gedekt uit onderbesteding ...................................................4 3. WERKGELEGENHEIDSEFFECTEN VERSOBERING KINDEROPVANG ........................... 5 3.1 banenverlies branche tenminste 30.000 banen .................................................................5 3.2 Kinderopvang tekent voor 15% totaal banenverlies ...........................................................6 3.3 Hoog risico op uitstroom naar uitkering ............................................................................6 3.4 Indirect effect op arbeidsparticipatie ….............................................................................7 3.5 … versterkt door multiplier effect .....................................................................................7 3.6 Effect arbeidsparticipatie alleenstaande moeders ..............................................................8 4. ONTWIKKELING LASTENVERDELING KINDEROPVANG 2005-2004 ........................ 10 4.1 Netto kinderopvangbijdrage Rijk per kind gehalveerd ...................................................... 10 4.2 Onevenredige lastenverdeling ouders/werkgevers/Rijk .................................................... 10 5. BEREIK VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN IN NEDERLAND GEDAALD .................. 11 5.1 Non-bereik onder peuters naar 33% in 2015 .................................................................. 11 6. WAAR ‘LANDT’ DE TERUGLOOP VAN DE KINDEROPVANG? ..................................... 13 6.1 Huishoudens met lage inkomens ‘drop outs’ kinderopvang .............................................. 13 7. KANSEN VOOR NIEUW BELEID KINDEROPVANG .................................................... 15 7.1 Impuls kinderopvang volledig gedekt binnen begroting ................................................... 15 7.2 Omzet kinderopvangbranche + € 250 mln. in 2019 ......................................................... 15 7.3 Werkgelegenheid kinderopvang: + 7.000 banen in 2019… .............................................. 15 7.4 … die kan oplopen tot + 13.000 banen in 2019............................................................... 16 7.5 Impuls arbeidsparticipatie alleenstaande moeders: + 5.000 ............................................. 16 7.6 Bereik peuters van <70% in 2015 naar 75% in 2019 ...................................................... 16 7.7 Evenredige kostenverdeling kinderopvang binnen bereik ................................................. 16 7.8 Focus impuls kinderopvang op groep tot 1,5 x modaal .................................................... 17 7.9 Focus impuls kinderopvang op 1e kinderen in toeslagtabel ............................................... 17 8. TOT SLOT .................................................................................................................. 19
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
1
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
0. INLEIDING Recent heeft het kabinet een brief met contouren van de belastingherziening naar de Tweede Kamer gestuurd. Ambitie van de belastingherziening is - naast vereenvoudiging van het belastingstelsel - om de lasten op arbeid te verlagen en de economische groei te bevorderen en daarmee meer mensen aan het werk te helpen. Onderdeel van de plannen is een verhoging van de kinderopvangtoeslag (ca. € 0,25 mld.) om de arbeidsparticipatie van werkende ouders met jonge kinderen te bevorderen. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft gevraagd een beknopte analyse te maken van mogelijke effecten en aanknopingspunten te geven voor de nadere uitwerking.
1. SAMENVATTING Uit de analyse blijkt dat investeren in de toeslagregeling in de branche kinderopvang een substantiële bijdrage levert aan de werkgelegenheid. Het gaat om tenminste 7.000 extra banen in een branche waar in de afgelopen 4 jaar 30.000 banen verloren gegaan zijn. Daarnaast is te onderbouwen dat ook de arbeidsparticipatie buiten de branche zelf een impuls krijgt. Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang stijgt met meer dan 30.000. Meer dan 50.000 werkende ouders zullen daardoor weer gebruik kunnen maken van dit aanbod. Met name de arbeidsdeelname van alleenstaande ouders met jonge kinderen zal naar verwachting stijgen omdat deze groep qua arbeidsaanbod het meest gevoelig is voor toegankelijke kinderopvang. Ook geeft deze extra investering een impuls aan het bereik van voorschoolse voorzieningen waardoor weer meer dan 70% (nu is dat minder dan 68%) van de peuters goed voorbereid aan groep 1 van de basisschool kan beginnen. Naast de beoogde lastenverlichting voor jonge gezinnen met lage en middeninkomens levert het dus een structurele pedagogische infrastructuur op voor jonge kinderen en hun ouders. De impuls is onvoldoende om op macroniveau de kosten van kinderopvang weer evenredig te verdelen tussen ouders. Toch levert de impuls een aanzienlijke stap in die richting op:
Het kabinet financiert de impuls van € 0,25 mld. volledig uit de onderbesteding op de huidige kinderopvangbegroting. De impuls is echter geen hele, maar iets meer dan een halve, sigaar uit eigen doos. Ook na voorgenomen impuls van € 0,25 mld. resteert er een onderbesteding in de begroting oplopend van ca. € 50 mln. in 2016 tot ca. € 200 mln. in 2019. Door ook deze middelen te benutten kunnen de effecten op arbeidsparticipatie en bereik nog groter worden en kan de banengroei zelfs oplopen naar 13.000. Daarmee realiseert de kinderopvang ruim 35% van de banengroei van 35.000 de het kabinet nastreeft. © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
2
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
2. IMPACT BEZUINIGINGEN AANMERKELIJK GROTER DAN GEPLAND 2.1 NIEUWE INZICHTEN EN HERZIENING RAMING SMODELLEN De bezuinigingen op de kinderopvanguitgaven hebben onmiskenbaar een substantieel grotere impact gehad dan eerdere ramingsmodellen voorspelden. In de meest recente studie van het CPB (2014) werd vastgesteld dat de effecten van de bezuinigingen veel sterker zijn dan eerder werd aangenomen (zie o.a. MICSIM – A behavioural microsimulation model for the analysis of tax-benefit reform in the Netherlands). De minister rapporteert daarover (zie brief 28 april 2015):
Het CPB laat op basis van nieuwe inzichten zien dat ouders sterker reageren op veranderingen in de prijs van kinderopvang dan eerder gedacht. De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag in 2012 en 2013 werken ook in 2014 vermoedelijk nog door op keuzes die ouders maken. Door onjuist gebleken aannames in de eerdere Rijksbegrotingen zijn structurele begrotingsmeevallers ontstaan. Daardoor ontstaat ruimte om de kinderopvangtoeslag te verhogen en toch binnen de actuele begroting voor kinderopvang te blijven.
2.2 BEGROTINGSRUIMTE : € 292 MLN. IN 2016 , € 453 MLN. IN 2019 Op basis van de structurele meevallers werd al besloten om extra middelen (€ 100 miljoen) in te zetten voor kinderopvang (herintroductie vaste voet toeslag voor inkomens vanaf € 120.565 en hogere toeslag voor 1e kinderen in de kinderopvang voor verzamelinkomens tussen € 47.812 en €120.565). Ondanks deze intensivering zijn de uitgaven kinderopvang in 2014 toch ruim € 300 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2014 werd voorzien. In de Voorjaarsnota 2015 is vastgelegd dat de meevaller op de kinderopvangbegroting de komende jaren oploopt tot een bedrag van bijna een half miljard euro in 2019:
bron: Voorjaarsnota 2015
De prognose in de Voorjaarsnota is dat met het huidige beleid de nettolasten van het Rijk beperkt blijven tot € 672 mln. in 2014 oplopend tot € 761 mln. in 2019:
bron: Rijksbegroting, Voorjaarsnota 2015 © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
3
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Daarmee bedraagt de onderbesteding op de huidige kinderopvang begroting - het geldt dat dus niet besteed wordt binnen de huidige begroting - in 2015 € 237 mln. In 2016 loopt de onderbesteding verder op tot € 292 mln., in 2017 bedraagt de onderbesteding € 349 mln., in 2018 loopt de onderbesteding op tot ruim € 400 mln. en in 2019 bedraagt de onderbesteding ruim € 450 mln..
2.3 VOORGENOMEN IMPU LS VOLLEDIG GEDEKT U IT ONDERBESTEDING De voorgenomen impuls die nu is aangekondigd bedraagt € 250 mln. en wordt dus volledig gedekt uit de begrote onderbesteding in de huidige begroting van 2016 die geraamd wordt op € 292 mln. Zelfs met deze impuls is te verwachten dat in 2019 nog steeds een onderbesteding wordt gerealiseerd van ca. € 200 mln. (€ 450 mln. aan begrote meevaller volgens de Voorjaarsnota minus de voorgenomen extra impuls van € 250 mln.)
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
4
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
3. WERKGELEGENHEIDSEFFECTEN VERSOBERING KINDEROPVANG 3.1 BANENVERLIES BRANCHE TENMINSTE 30.000 BANEN Het ligt voor de hand om de effecten van extra kinderopvangtoeslag in de komende jaren af te meten aan de effecten van de bezuinigingen vanaf 2011. In de volgende paragrafen zijn deze effecten in beeld gebracht. De directe impact van de bezuinigingen op de toeslagregeling is een omzet verlies van bijna € 1,3 miljard in de periode 2010-2014:
De meest direct meetbare effecten op de arbeidsparticipatie zijn daarmee zichtbaar in de branche zelf. De terugloop van de omzet heeft geleid tot een krimp van de werkgelegenheid in vier jaar tijd met zo’n 30.000 banen, voornamelijk op MBO niveau:
bron: FCB, Brancheorganisatie Kinderopvang 2015
Voor de branche zelf is dat een substantieel verlies aan werkgelegenheid maar ook in relatieve zin is de impact op de totale werkgelegenheid in Nederland substantieel.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
5
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
3.2 KINDEROPVANG TEKENT VOOR 15% TOTAAL BANENVERLIES Als we kijken naar de ontwikkeling van de totale werkgelegenheid in Nederland zien we een verlies aan banen in de periode 2011-2015 van ca. 200.000 banen.
Bron: CBS Statline 2015, * voorlopige cijfers, ** nader voorlopige cijfers, *** voorlopige cijfers 1e kwartaal seizoengecorrigeerd
Met een verlies aan werkgelegenheid van 30.000 banen in de periode 2011-2015 tekent de kinderopvangbranche dus voor 15% van het totale verlies aan werkgelegenheid in de Nederlandse economie .
3.3 HOOG RISICO OP U ITSTROOM NAAR UITKER ING Voor de medewerkers die hun baan verliezen is het lastig gebleken een nieuwe baan te vinden. Ook omscholing naar banen in bijvoorbeeld de zorgbranche - waar veel MBO-ers werken – biedt weinig perspectief (zie o.a. http://www.uwv.nl/overuwv/pers/persberichten/2015/uwv--krimp-in-de-zorg-houdt-voorlopig-aan.aspx). Door de sterke krimp behoort de pedagogisch medewerker in de kinderopvang volgens het UWV inmiddels tot de top 25 van overschotberoepen in Nederland:
Bron: UWV, 2015
Het risico dat verlies aan werkgelegenheid in de branche gepaard gaat met een toename van uitkeringslasten is daardoor aanmerkelijk hoog. De sterke krimp vanaf 2012 is gevolgd op een sterke stijging van de werkgelegenheid in de voorgaande periode. In de periode 2005-2011 steeg de werkgelegenheid in de branche met ruim 40.000 banen. De investeringen in de toegankelijkheid van de kinderopvang in die periode zijn dus een © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
6
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
belangrijke driver achter die groei geweest. Het is dus aannemelijk dat investeringen in de kinderopvang een groot effect hebben op de directe banengroei.
3.4 INDIRECT EFFECT OP ARBEIDSPARTICIPATIE … Naast de directe werkgelegenheidseffecten in de branche hebben de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag ook een negatief effect op de arbeidsparticipatie. Een recent CPB rapport onderbouwt dat (zie o.a. http://www.cpb.nl/publicatie/de-effectiviteit-van-fiscaal-participatiebeleid) en ook het recente SCP rapport Krimp in de kinderopvang (2014) bevestigt dat beeld.
Bron SCP, 2014
3.5 … VERSTERKT DOOR MULTIPLIER EFFECT In onderstaande figuur de verhouding tussen het aantal werknemers in de branche zelf en het aantal werkende gezinsleden in Nederland dat gebruik maakt van kinderopvang. Daaruit blijkt de relatie tussen de werkgelegenheid in de branche zelf en de werkgelegenheid van de huishoudens die van kinderopvang gebruik maken:
Bron: Brancheorganisatie Kinderopvang, SZW 2015, bewerking BM&C
Als we het aantal huishoudens met kinderopvang omrekenen naar aantal werkenden dan ondersteunt één werknemer in de kinderopvang de arbeidsparticipatie van 9 tot 11 werknemers en/of zelfstandigen in Nederland 1.
1
Zie onder andere Kerncijfers OCW 2010, pag.81 voor samenstelling huishoudens met kinderopvang
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
7
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Door dit zogenaamde ‘multiplier effect’ is de reikwijdte van de arbeidsparticipatie effecten dus veel groter dan de directe toename van werkgelegenheid in de branche zelf.
3.6 EFFECT ARBEIDSPARTICIPATIE A LLEENSTAANDE MOEDERS Met name alleenstaande moeders blijken extra gevoelig voor de bezuinigingen (zie brief minister van 28 april 2015 waarin expliciet dit effect wordt benoemd: “Bij alleenstaande moeders is wel een aanzienlijke daling in arbeidsparticipatie te zien”.)
bron: SZW 2015
In bovenstaande tabel staan de statistieken van de totale groep alleenstaande moeders. Als we nader inzoomen op de leeftijdsgroep alleenstaande moeders van 25-35 jaar die het sterkst aangewezen is op kinderopvang arrangementen blijkt het effect nog veel sterker:
bron: SZW 2015, CBS 2015
Het geeft een indicatie dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag een extra effect op deze specifieke doelgroep.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
8
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Onder de groep alleenstaande moeders in de leeftijd 25-45 jaar is de arbeidsparticipatie met 10.000 werkenden gedaald:
bron: CBS 2015
60% van die daling in arbeidsparticipatie wordt veroorzaakt doordat alleenstaande moeders zich volledig terugtrekken van de arbeidsmarkt.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
9
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
4. ONTWIKKELING LASTENVERDELING KINDEROPVANG 2005-2004 4.1 NETTO KINDEROPVANGB IJDRAGE RIJK PER KIN D GEHALVEERD Als we kijken naar de netto Rijksbijdrage aan kinderopvang per kind per jaar is duidelijk dat rol van de overheid sterk is versoberd sinds 2010. In 2014 is de netto Rijksbijdrage per kind nog slechts € 1.000 per jaar terwijl dat in 2005 - voor de start van het stimuleringsbeleid - ruim € 2.000 per kind was: Kosten per kind per jaar kinderopvang in NL 2005-2014 en netto Rijksbijdrage (x € 1.000) (bron SZW, bewerking BM&C)
€ 5.683
€ 6.000 € 5.080 € 5.000
€ 4.389
€ 4.000 € 3.126 € 3.000 € 2.122 € 2.000
€ 1.053 € 1.000 €2005
2010
2014
4.2 ONEVENREDIGE LASTENVERDELING OUDERS/WERKGEVERS/RIJK Uitgangspunt van de Wet kinderopvang - die in 2005 van kracht werd - was een evenredige verdeling van de kinderopvanglasten over ouders, werkgever en het Rijk. Zowel werkgevers als ouders betalen nu aanzienlijk meer dan een derde van de lasten. Ondanks de sterke toename van het aantal kinderen met opvang en de arbeidsparticipatie in de periode 20052010 is de totale netto Rijksbijdrage voor kinderopvang in 2014 terug op het nominale niveau van 2005. Werd er in 2010 nog € 2,2 miljard bijgedragen uit belastingmiddelen (55% van de totale kosten), in 2014 is dat teruggelopen naar € 672 mln. (24% van de totale kosten). Met 24% in 2014 blijft het Rijk ruimschoots achter op het uitgangspunt van de tripartiete verdeling waarvoor een breed politiek draagvlak bestaat:
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
10
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
5. BEREIK VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN IN NEDERLAND GEDAALD 5.1 NON-BEREIK ONDER PEUTERS NAAR 33% IN 2015 Door de bezuinigingen op de toeslagregeling is niet alleen de werkgelegenheid aangetast maar is ook het bereik van de voorschoolse voorzieningen onder peuters (2- en 3 jarigen) sterk gedaald. Het gezamenlijk bereik van dagopvang en peuterspeelzalen onder peuters was in 2010 nog ruim boven de 80%. Einde 1e kwartaal 2014 bedroeg het totaal aantal peuters in de peuterspeelzalen nog 99.0002 (Buitenhek, 2014). Met de geconstateerde krimp van het peuterspeelzaalwerk in Nederland zal dat aantal eind 2014 lager liggen. Dat wordt onderbouwd door de rapportage Evaluatie Wet OKE die op 29 juni 2015 verscheen (OCW, 2015).
Bron: rapportage Evaluatie Wet OKE(OCW, 29 juni 2015).
Ook in 2014 daalde het aanbod peuterspeelzaalwerk met 10% grotendeels door omvorming naar peuteropvang. Circa 60% van de peuterspeelzaalgebruikers kan een beroep doen op de toeslagregeling (SZW, december 2013). Dat zou betekenen dat door omvorming de instroom van peuters in de toeslagregeling in 2014 ca. 6.000 kinderen zou moeten zijn. Uit de laatste kwartaalrapportage (SZW, 2015) blijkt het gebruik van dagopvang echter niet gestegen maar gedaald in vergelijking met het eerste kwartaal 2014. Ondanks de toestroom van ca. 6.000 peuters naar de toeslagregeling is het aantal geregistreerde kinderen met dagopvang gedaald met 1.000.
Bron: brief 22 juni 2015 SZW
Uit de jaarrapportage van SZW blijkt dat eind 2014 ca. 179.000 peuters gebruik maken van dagopvang (ca. 150.000) en gastouderopvang (ca. 29.000):
Bron: brief 28 april 2015 SZW
2
Met de in dit onderzoek geconstateerde trendmatige krimp van het peuterspeelzaalwerk in Nederland zal dat aantal eind 2014 lager liggen.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
11
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
De totale populatie 2- en 3 jarigen was eind 2014 ca. 358.000. Daarmee ziet het bereik van voorschoolse voorzieningen aan het eind van 2014 er als volgt uit: gebruik voorschoolse voorzieningen door peuters (2 en 3 jarigen) eind 2014 peuterspeelzaal ( niet gecorrigeerd voor krimp 2014) 3 dagopvang (excl. gastouderopvang) non-bereik totaal
in aantal in % 99.000 28% 150.000 42% 109.000 30% 358.000 100%
Bron: brief 28 april 2015 SZW, CBS 2015, Buitenhek 2014, bewerking BM&C
Als we het bereik van peuterspeelzaalwerk corrigeren voor de krimp in het 2 e, 3e en 4e kwartaal van 2014 als gevolg van de omvorming naar peuteropvang dan ziet het bereik er eind 2014 als volgt uit: gebruik voorschoolse voorzieningen door peuters (2 en 3 jarigen) eind 2014 gecorrigeerd peuterspeelzaal dagopvang (excl. gastouder) non-bereik Totaal
in aantal in % 93.000 26% 150.000 42% 114.000 32% 358.000 100%
Bron: brief 28 april 2015 SZW, CBS 2015, Buitenhek 2014, bewerking BM&C
Dat betekent dat eind 2014 32% van de peuters geen voorschoolse voorziening meer bezoekt en daarmee het risico op onderwijsachterstanden in groep 1 van de basisschool kan toenemen. De prognose is dat het bereik van voorschoolse voorzieningen onder peuters in 2015 verder zal dalen. Dat wordt onderbouwd door de sterke krimp van de instroom van de 0- en 1-jarigen in 2014:
Bron: brief 28 april 2015 SZW
3
Gastouderopvang wordt veel gecombineerd met peuterspeelzaalwerk. Om te abstraheren van dubbeltellingen is de gastouderopvang buiten beschouwing gelaten © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
12
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
6. WAAR ‘LANDT’ DE TERUGLOOP VAN DE KINDEROPVANG? 6.1 HUISHOUDENS MET LAGE INKOMENS ‘DROP OUTS’ KINDEROPVANG Met name huishoudens met een laag inkomen zijn afgehaakt in het gebruik van voorschoolse voorzieningen. Zij blijken extra gevoelig voor de bezuinigingsmaatregelen. Voor huishoudens tot anderhalf keer modaal bedraagt de krimp in het gebruik in één jaar tijd 20%. Huishoudens met hogere inkomens blijven wel deelnemen maar bezuinigingen op het volume van het gebruik:
Bron: brief 28 april 2015 SZW
In 2014 is de toeslag verhoogd voor inkomens vanaf 1,5 keer modaal. Dat verklaart mede het feit dat de krimp in die groep een stuk lager is volgens de minister:
Bron: SZW, 28 april 2015
De krimp in het totaal aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang in de periode 2012-20144 bedraagt 25.000 (443.000 in 2012 versus 418.000 in 2014). Als we kijken naar de huishoudens tot anderhalf modaal dan is die groep met een krimp van 31.000 verantwoordelijk voor de volledige krimp (180.000 in 2012 versus 149.000 in 2014):
Bron: SZW, 2015
4
De data over 2013 geven een vertekend beeld aangezien in dat jaar de hogere inkomens geen toeslag voor kinderopvang ontvingen voor het eerste kind. © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
13
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Ook uit de eerste kwartaalrapportage van 2015 blijkt dat huishoudens met lage inkomens - met name tussen 130% wettelijk minimuminkomen tot aan modaal - het sterkst reageren en minder of geen gebruik meer maken van kinderopvang:
Bron: SZW, 2015
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
14
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
7. KANSEN VOOR NIEUW BELEID KINDEROPVANG 7.1 IMPULS KINDEROPVANG VOLLEDIG GEDEKT BINNEN BEGR OTING Met de nieuwe voorstellen geeft het kabinet een bestemming aan slechts een deel van de structurele onderbesteding binnen de huidige begroting. Daardoor daalt de ouderbijdrage voor kinderopvang en zullen meer kinderen gebruik kunnen maken van deze voorschoolse voorziening. Dat heeft een stimulerend effect voor de omzet en spreiding van voorschoolse voorzieningen en daarmee ook op de werkgelegenheid en het bereik van voorschoolse voorzieningen. Binnen de huidige financiële kaders van de toeslagbegroting is echter aanzienlijk meer ruimte dan de impuls van € 250 mln. die nu wordt voorgesteld. Door de volledige onderbesteding op de huidige kinderopvangbegroting aan te wenden kan een aanmerkelijk groter effect ontstaan voor de arbeidsmarkt in termen van werkgelegenheid, beperking van werkloosheid en uitkeringslasten. Daarnaast biedt het ruimte aan een betere spreiding en een beter bereik van voorschoolse voorziening.
7.2 OMZET KINDEROPVANGBR ANCHE + € 250 MLN. IN 2019 Het financieel kader dat ontstaat door een deel van de onderbesteding in te zetten zoals het kabinet nu beoogt levert een perspectief waarbij de omzet in de branche niet verder daalt maar de komende jaren stijgt van € 2,8 mld. in 2014 naar ruim € 3,05 mld. in 2019:
De netto Rijksbijdrage neemt door deze impuls toe van € 672 mln. in 2014 naar € 922 mln. in 2019. Daarmee blijft de netto Rijksbijdrage - ook na de voorgestelde impuls - nog € 200 mln. onder de ruim € 1,2 mld. in 2019 die nu is opgenomen in de huidige meerjarenbegroting van de kinderopvangtoeslag.
7.3 WERKGELEGENHEID KINDEROPVANG : + 7.000 BANEN IN 2019 … Het pakket van maatregelen rond de belastingherziening geeft volgens het Kabinet op langere termijn circa 35.000 extra banen (zie brief belastingherziening 19 juni 2015). De kinderopvangbranche is een zeer arbeidsintensieve branche door de strikte wettelijk vastgelegde eisen over de verhouding tussen aantal kinderen en aantal beroepskrachten 5. Een omzet stijging van € 250 mln. garandeert een banengroei van ca. 7.000 banen in de branche zelf. Dat is ca. 20% van de banengroei die het kabinet beoogt.
5
Zie www.1ratio.nl
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
15
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
7.4 … DIE KAN OPLOPEN TOT + 13.000 BANEN IN 20 19 Indien echter naast de impuls in de huidige plannen ook de nog resterende onderbesteding uit de kinderopvang begroting wordt aangewend zal dat leiden tot een extra werkgelegenheid alleen al in de branche zelf van ca. 6.000 banen. Dat is dus exclusief het multiplier effect (zie paragraaf 3.5) Met die extra impuls wordt ruim 35% van de door het Kabinet beoogde banengroei (+35.000 banen) gerealiseerd.
7.5 IMPULS ARBEIDSPARTICIPATIE ALLEENSTAANDE MOEDERS: + 5.000 Met de voorgenomen maatregelen wil het kabinet de arbeidsparticipatie van werkende ouders met jonge kinderen bevorderen. Uit de onderzoek blijkt dat het waarschijnlijk is dat een impuls in toegankelijke kinderopvang relatief veel effect zal hebben op de groep werkende alleenstaande ouders met jonge kinderen. In de groep alleenstaande moeders van 25-45 jaar is de werkgelegenheid de afgelopen 3 jaar met 10.000 banen gedaald. Een impuls aan toegankelijke de kinderopvangvoorziening biedt in potentie een groei aan werkgelegenheid binnen deze groep van 5.000 banen. Dat effect kan aanmerkelijk groter zijn als ook de resterende onderbesteding wordt aangewend voor deze groep.
7.6 BEREIK PEUTERS VAN <7 0% IN 2015 NAAR 75% IN 2019 Door de toegankelijkheid te verbeteren zal het aantal kinderen dat gebruik maakt van de kinderopvang voorzieningen in Nederland toenemen met ca. 50.000 kinderen. Dat betekent dat het bereik van de voorschoolse voorzieningen (dagopvang en peuterspeelzaalwerk) voor kinderen in de peuterleeftijd zal toenemen van minder dan 70% in 2015 naar ca. 73% in 2019. Daarmee biedt deze investering een breed bereik voor voorschoolse programma’s ter voorbereiding op de basisschool. Indien naast de impuls in de huidige plannen ook de nog resterende onderbesteding uit de kinderopvang begroting wordt aangewend zal dat leiden tot een extra bereik van voorschoolse voorzieningen in de peuterleeftijd tot ca. 75%.
7.7 EVENREDIGE KOSTEN VERDELING KINDEROPVA NG BINNEN BEREIK Uitgangspunt van de Wet kinderopvang die in 2005 van kracht werd was op macroniveau een evenredige verdeling van de kinderopvanglasten over ouders, werkgever en het Rijk. Het stimuleringsbeleid tussen 2005 en 2010 heeft geleid tot een substantiële verschuiving naar dekking uit algemene middelen van het Rijk. De bezuinigingen in de periode 2010-2014 hebben een omgekeerde beweging in gang gezet waarbij ouders en werkgevers veel zwaarder aangeslagen worden. Zowel werkgevers als ouders betalen aanzienlijk meer dan een derde van de lasten. Met 24% in 2014 blijft het Rijk ruimschoots achter op het uitgangspunt van de tripartiete verdeling waarvoor een breed politiek draagvlak bestaat:
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
16
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
De voorgenomen impuls is onvoldoende om op macroniveau de kosten van kinderopvang weer evenredig te verdelen tussen ouders, werkgevers en Rijk. Toch levert de impuls een aanzienlijke stap in die richting op:
Naar verwachting zal de netto Rijksbijdrage door de impuls stijgen van 24% in 2014 naar 30% in 2019. Het aanvullend aanwenden van de resterende onderbesteding op de kinderopvangbegroting maakt het mogelijk om de kosten van de kinderopvang wel evenredig te verdelen en te komen tot een evenredige verdeling van kosten tussen Rijk, werkgevers en ouders.
7.8 FOCUS IMPULS KINDEROPVANG O P GROEP TOT 1,5 X MO DAAL Uit een analyse van de krimp blijkt dat met name het gebruik van gezinnen met inkomens tot 1,5 x modaal substantieel is afgenomen door versobering van de toeslagregeling. Die groep blijkt gevoeliger voor de toegenomen kosten dan ouders met een hoger inkomen (zie ook CPB, 2011). Daarmee is te verwachten dat het concentreren van de impuls op deze doelgroep het meest effectief zal zijn voor een toename in gebruik en een toename van de werkgelegenheid binnen de branche.
7.9 FOCUS IMPULS KINDEROPVANG O P 1 E KINDEREN IN TOESLAGTABEL Uit de analyse blijkt dat de krimp het grootst is geweest bij het gebruik van dagopvang voor kinderen tot 4 jaar6.
bron: SZW 2015
6
De groei die zichtbaar is in het eerste kwartaal van 2015 wordt veroorzaakt door het omzetten van peuterspeelzaalwerk naar peuteropvang (zie ook Buitenhek, 2014). Dat betekent dus niet dat er extra kinderen naar voorschoolse voorzieningen gaan. De cijfers over 2013 geven een vertekend beeld aangezien een deel van de kinderen met opvang (uit gezinnen met hoge inkomens) in dat jaar niet in de toeslagadministratie werden geregistreerd door bezuinigingen op deze groep gebruikers. De werkelijke deelname in 2013 is dus aanmerkelijk hoger. © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
17
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Hierdoor is het bereik van voorschoolse voorzieningen onder peuters gedaald van meer dan 80% in 2010 tot onder de 70% in 2015. De toeslagregeling maakt een onderscheid in de hoogte van de toeslag voor 1 e en volgende kinderen in de opvang7. Door de impuls in de toeslagregeling te richten op de toeslag voor 1e kinderen wordt het bereik onder de groep jonge kinderen het meest effectief gestimuleerd. Daarmee wordt geborgd dat het bereik van voorschoolse voorzieningen weer stijgt richting de 80%.
7
Ouders krijgen bij meerdere kinderen in de kinderopvang voor het kind met de meeste uren opvang de laagste vergoeding. Dit kind noemen we het 1e kind. Omdat de gemiddelde urenafname van kinderen tot 4 jaar hoger is dan de afname vanaf 4 jaar vallen de meeste jonge kinderen tot 4 jaar onder de 1e kind regeling in de toeslagtabel. © Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
18
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
8. TOT SLOT De extra impuls van € 250 mln. die het kabinet investeert in de kinderopvang levert een substantiële bijdrage aan de doelstelling om de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid te stimuleren. De directe banengroei bedraagt naar schatting 7.000 banen. De indirecte effecten op de werkgelegenheid en arbeidsparticipatie zijn aanmerkelijk groter door het multiplier effect (zie o.a. paragraaf 3.5). De netto Rijksbijdrage aan kinderopvang blijft echter - ook na de voorgestelde impuls van € 250 mln. - nog € 200 mln. onder het financieel kader dat nu is opgenomen in de huidige meerjarenbegroting van de kinderopvang. De onderbesteding op de huidige begroting loopt volgens de Voorjaarsnota immers op tot € 450 mln. in 2019. De banengroei kan aanmerkelijk groter worden - als niet slechts een deel - maar de volledige onderbesteding op de huidige kinderopvangbegroting wordt ingezet. Daarmee kan de directe banengroei oplopen van 7.000 naar 13.000. Daardoor zal niet alleen de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie een extra impuls krijgen maar kan ook het bereik van voorschoolse voorzieningen - en dan met name onder huishoudens met lage inkomens - substantieel hoger worden. Tot nu toe stuit het volledig herbestemmen van de onderbesteding op de kinderopvang begroting op de techniek van de begrotingsregels en de tegenvallers op de WW uitgaven die deels veroorzaakt worden door het omvangrijke banenverlies in de kinderopvangbranche (zie kader).
Bron: antwoorden vragen commissie voor de Rijksuitgaven over “de Publicatie 'Bezuiniging op kinderopvangtoeslag' van de Algemene Rekenkamer (2014Z09261)”, 18 augustus 2014.
Het CPB laat op basis van nieuwe inzichten zien dat ouders sterker reageren op veranderingen in de prijs van kinderopvang dan eerder gedacht. Het toepassen van deze nieuwe inzichten kan een beleidskeuze onderbouwen om de resterende meevallers op de kinderopvangbegroting te investeren met als rendement meer werkgelegenheid, hogere arbeidsparticipatie, toename bereik van voorschoolse voorzieningen én een lagere uitkeringslast.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
19
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Onjuiste aannames in kinderopvangbegroting
Juiste aannames in kinderopvangbegroting
Tegenvaller op uitgaven WW uitkeringen
Meevallers op kinderopvangbegroting
Lagere tegenvallers op WW uitkeringen
Uitgaven conform kinderopvangbegroting
Meer WW aanspraak dan begroot
Meer vraaguitval kinderopvang dan begroot
Minder WW aanspraak, en meer dekking
Toename vraag en bereik kinderopvang
Meer banenverlies dan begroot
Meer banen én hogere arbeidsparticipatie
De extra impuls van € 250 mln. in de kinderopvang die het kabinet heeft aangekondigd omvat slechts iets meer dan de helft van de onderbesteding op de kinderopvangbegroting. Spreekwoordelijk kunnen de plannen beoordeeld worden met ‘beter een half ei dan een lege dop’ of als ´een sigaar uit eigen doos´. Op basis van deze analyse en de ambities op het gebied van werkgelegenheid van het kabinet is het te overwegen om in te zetten op een extra investering ter hoogte van de ‘hele’ in plaats van de ‘halve’ sigaar.
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
20
Kinderopvang als banenmotor binnen de belastingherziening
Buitenhek Management & Consult Winthontlaan 200 Postbus 85183 3508 AD Utrecht 030 – 287 59 59
[email protected] www.buitenhek.nl
Auteur: Ed Buitenhek
© Buitenhek Management & Consult
|
|
1-7-2015
21