Kennis- en verdiepingsvragen,
reflectievragen, opdrachten en uitspraken
Toelichting Deze Z’evenZiendoos bevat kaartjes met vragen, opdrachten en uitspraken die behoren bij de methodiek Z’evenZien, ontwikkelingsgericht werken met kinderen. Het gebruik van de kaartjes kan het werken met Z’evenZien ondersteunen. De kaartjes zijn individueel te gebruiken maar ook in groepen of teams.
Kennisvragen ontwikkelingsfasen Deze vragen kun je gebruiken om te kijken wat je al weet van de ontwikkelingsfasen en op welke onderdelen het misschien handig is om de theorie er nog eens even bij te pakken. Op het kaartje staat de vraag en op dezelfde kant, maar dan ondersteboven, het antwoord. Kennisvragen en verdiepingsvragen competenties We zien hier twee soorten vragen, de kennisvragen en de verdiepingsvragen. Bij de kennisvragen gaat het om zaken die je weet of nog niet weet en het betreft hier de noodzakelijke basiskennis. De verdiepingsvragen dagen meer uit tot met elkaar in gesprek te gaan. Of helpen je nadenken over wat je zou kunnen doen in bepaalde situaties. De antwoorden op zowel de kennisvragen als de verdiepingsvragen zul je niet op het kaartje vinden. De antwoorden zijn wel te vinden in het pedagogisch kader, in de modules of wie weet bij je collega. Reflectievragen algemeen en na opdrachten Deze vragen kunnen je behulpzaam zijn om na te denken over je opdrachten die je hebt gedaan en hoe je gedurende de dag bezig bent met ontwikkelingsgericht werken. De vragen kunnen ook gebruikt worden voor zelfreflectie of voor het helpen reflecteren van anderen.
Z’evenZien is ontwikkeld in opdracht van Stichting Kinderopvang Alphen aan den Rijn door de Maatschap Van Duuren, Van Zuylen & partners (2011). Vormgeving: Groos ontwerpt! Druk: Okay Color Graphics.
Er zijn enkele vragen bij over kernkwadranten en uitdagingen. Het kernkwadrant wordt bekend verondersteld; na te lezen in ‘Bezieling en Kwaliteit in organisaties’ van Ofman. Tevens is het kernkwadrantenspel van dezelfde auteur hiervoor bruikbaar. Opdrachten Deze opdrachten kun je gebruiken om nog bewuster ontwikkelingsgericht te werken en de brillen toe te passen. Een aantal van deze opdrachten is geschikt om in een groeps- of teamoverleg te gebruiken om het gesprek rondom ontwikkelingsgericht werken in gang te zetten. Er zijn er ook bij die je zou kunnen gebruiken voor je eigen opdrachten om in de praktijk uit te voeren en op te nemen in je portfolio. Skaatjes, kenmerkende uitspraken Elke organisatie kennen en herkennen we aan bepaalde uitspraken. SKA heeft er een aantal verzameld en heeft ze Skaatjes genoemd. Blanco kaartjes Voor alle soorten vragen, opdrachten en uitspraken is een aantal blanco kaartjes toegevoegd. Natuurlijk zullen in het gebruik nieuwe opdrachten worden verzonnen, nieuwe uitspraken worden gevonden, nieuwe vragen worden bedacht. Gebruik hiervoor deze blanco kaartjes en vul Z’evenZien op deze manier aan.
Verdiepingsvragen competenties
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 1: Wat was de laatste activiteit die je met een kind/de kinderen hebt gedaan, waarbij de emotionele competenties voorop stonden?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 2: Benoem een situatie waarbij je een baby ondersteunde bij de emotionele competenties.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 3: Waar in het pedagogisch beleid vind jij de emotionele competenties erg goed passen en waarom vind je dat? Vinden je collega’s dat ook?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 4: Bedenk een emotionele ontwikkelprikkel tijdens het buitenzetten van het buitenspeelgoed. Vertel hoe je de emotionele competenties hiermee helpt ontwikkelen.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 5: Benoem een cognitieve activiteit tijdens het verschonen. Waarom is dat een cognitieve activiteit?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 6: Wanneer heb je voor het laatst een cognitieve activiteit met een kind gedaan? Wat deed je en waarom? Wat gebeurde er, hoe reageerde het kind?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 7: Op welke manier maak je van tafeldekken een cognitieve activiteit voor een drieëneenhalf jarige peuter?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 8: Waar in het pedagogisch beleid vind jij de cognitieve competenties goed passen en waarom vind je dat?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 9: Benoem een taal- en communicatieve ontwikkelprikkel tijdens het buitenspelen. Op welke manier ondersteun je hier de taal- en communicatieve competenties?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 10: Wat was de laatste ontwikkelprikkel die je een kind/de kinderen hebt gegeven waarbij de taal- en communicatieve competenties voorop stonden? Op welke manier heb je deze competenties gestimuleerd?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 11: Op welke manieren stimuleer je een eenjarige baby in de taalontwikkeling?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 12: Waar vind je de taal- en communicatieve competenties het best passen in het pedagogisch beleid? Waarom vind je dat? Vinden anderen dat ook?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 13: Benoem een motorische ontwikkelprikkel tijdens de plasronde. Wat maakt nu dat het een motorische ontwikkelprikkel is?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 14: Noem een praktijkvoorbeeld waarbij je bezig was om de zintuiglijke ontwikkeling van een dreumes te stimuleren. Vertel wat je deed, wat de reactie van de dreumes was en wat de ontwikkelprikkel was.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 15: Wanneer heb jij voor het laatst een motorisch/zintuiglijke ontwikkelprikkel uitgevoerd? Wat was je doel en waarom?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 16: Waarbij vind jij de motorische/zintuiglijke competenties in het pedagogisch beleid goed passen. Waarom?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 17: Benoem expressieve en beeldende ontwikkelprikkels. Op welke manier stimuleer je deze competenties en waarom doe je dat?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 18: Waarbij vind jij expressieve en beeldende competenties goed passen in het pedagogisch beleid? Waarom vind je dat?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 19: Op welke manier kun je een baby bij expressieve en beeldende ontwikkelprikkels betrekken?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 20: Wat was de laatste ontwikkelprikkel die je kinderen hebt aangeboden, waarbij de expressieve en beeldende competenties voorop stonden? Op welke manier heb je deze competenties gestimuleerd?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 21: Wat was de laatste ontwikkelprikkel die je een kind/de kinderen hebt aangeboden, waarbij de sociale competenties voorop stonden? Op welke manier heb je deze competenties gestimuleerd? Wat was je reden?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 22: Waarbij vind jij de sociale competenties het beste passen in het pedagogisch beleid? Waarom vind je dat?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 23: Bedenk een ontwikkelprikkel bij het naar bed brengen waarin voornamelijk de sociale competenties centraal staan.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 24: Benoem een situatie waarbij je een dreumes ondersteunde bij de sociale competenties. Wat deed je toen?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 25: Je vraagt een kind zelf zijn jas uit te trekken en hij doet dit helemaal zelf. Jij geeft hem een complimentje. Heeft dit te maken met de morele competenties? Waarom wel/niet?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 26: Wat was de laatste ontwikkelprikkel die je een kind/de kinderen hebt aangeboden, waarbij de morele competenties voorop stonden? Op welke manier heb je deze competenties gestimuleerd?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 27: Op welke manier kun je een eenjarige baby iets leren met betrekking tot de morele ontwikkeling?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 28: Waarbij vind je de morele competenties het best passen in het pedagogisch beleid? Waarom vind je dat? Vinden anderen dat ook?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 29: Bij welke competenties vind jij het houdingsaspect ‘eerlijk zijn’ horen? Leg uit waarom.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 30: Aan welke competenties denk je bij de woorden ‘verzorgen van bomen en planten’?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 31: Bedenk een activiteit waarbij je de cognitieve én expressieve en beeldende competenties stimuleert.
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 32: Welke competenties vind jij het beste passen bij het uitgangspunt ‘veiligheid en geborgenheid’? Waarom vind je dat?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 33: Je kunt ontwikkelkansen creëren en je kunt ontwikkelkansen grijpen. Leg het verschil eens uit?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 34: Wat betekent voor jou ontwikkelingsgericht werken volgens de zeven competenties? Wat houdt dat in?
Verdiepingsvragen competenties
Vraag 35: Waar hangt het van af of je wel een ontwikkelprikkel geeft, of juist niet? Motiveer je antwoord.
Verdiepingsvragen competenties
Skaatjes
kenmerkende uitspraken
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 1: Opvoeden doen we samen.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 2: Kinderen kunnen kiezen.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 3: Onder de modder zit het gelukkigste kind.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 4: Reflecteren is normaal.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 5: Houd mij een spiegel voor, dan zie ik mezelf.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 6: Is het echt niet gezond of veilig? Of heb ik daar zelf geen zin in?
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 7: Vieze handen en vieze kleren kun je wassen.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 8: Winterpret is koude vingers in je nek.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 9: Ben jij zichtbaar?
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 10: Wat we denken te weten, hindert om te leren.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 11: Opvoeden doen we bewust en met een doel voor ogen.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 12: Het weer is altijd goed om buiten te zijn.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 13: Kinderen leren door imiteren; wat zien zij van mij?
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 14: Uitdaging bieden; we houden onze helpende hand achter de hand!
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 15: Leren doe je altijd en overal.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 16: Vanuit een helikopter zie je meer.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 17: Iedereen is toch ‘bril’jant?
Skaatjes
kenmerkende uitspraken Skaatje 18: Door zeven brillen zie je meer.
Skaatjes
kenmerkende uitspraken
Reflectievragen na opdracht
Reflectievragen na opdracht
Vraag 1: Je hebt aan het begin van de opdracht jezelf een doel gesteld; vertel over het behalen van je doel. Wat lukte wel, wat viel wat tegen? Had je je iets anders voorgesteld?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 2: Wat heb je gemerkt aan de kinderen? Kijk eens door de brillen die je je vooraf had voorgenomen. Hoe waren ze betrokken en wat was jouw rol hierin?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 3: Je hebt vooraf een paar brillen bepaald. Als je nu achteraf kijkt, zijn dat de meest passende geweest? Had je ook nog andere kunnen toepassen en wat had dat voor effect gehad op je handelen?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 4: Welke ontwikkelkansen heb je gezien en welke ontwikkelprikkels heb je gegeven? Is dit iets wat je vaker kunt toepassen en waarom? Wat voor effect zal dat hebben?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 5: Wat deed deze opdracht met jezelf? Wat denk je, wat voel je, wat wil je?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 6: Als je deze zelfde opdracht opnieuw zou doen, zou je dat dan anders doen? Zo ja, wat dan en waarom?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 7: Welke van je eigen kernkwaliteiten heb je aangesproken en welke van je uitdagingen heb je geoefend? (Kernkwaliteiten van Daniel D. Ofman).
Reflectievragen na opdracht
Vraag 8: Wanneer je je leerdoelen bekijkt, wat voor volgende opdracht stel je dan voor jezelf voor? Wat heb je daarvoor nodig?
Reflectievragen na opdracht
Vraag 9: Op welke manier zou jouw collega, meester of manager je nog beter kunnen helpen bij het uitvoeren van de opdracht?
Reflectievragen na opdracht
Reflectievragen algemeen
Reflectievragen algemeen
Vraag 1: Wat maakt je blij in je werk en waar geniet je van?
Reflectievragen algemeen
Vraag 2: Wat vind je lastig in je werk en waar zie je tegenop?
Reflectievragen algemeen
Vraag 3: Welke brillen (competenties) gebruik je elke dag eigenlijk wel? Geef daar eens voorbeelden van?
Reflectievragen algemeen
Vraag 4: Als je naar jezelf en je eigen ontwikkeling kijkt, welke brillen gebruik je dan het liefst en waarom? Zou je ze nog beter of vaker kunnen gebruiken en hoe dan? Wat heb je daarvoor nodig?
Reflectievragen algemeen
Vraag 5: Welke brillen gebruik je heel weinig of te weinig naar je idee? Wat houd je tegen die brillen te gebruiken? Wat zou jou kunnen helpen ze meer te gebruiken? (Denk dan aan de kennis die je hiervan hebt of mogelijk wat mist, aan dingen die je moeilijk vindt om te doen, zaken die je tegen staan.)
Reflectievragen algemeen
Vraag 6: Kijk een voor een eens door de brillen naar je eigen groep en groepsruimte; wat levert dat op voor je eigen leerdoelen?
Reflectievragen algemeen
Vraag 7: Wat is jouw eigen rol in de groep ten aanzien van het ontwikkelingsgericht werken?
Reflectievragen algemeen
Vraag 8: Krijg je of neem je voldoende ruimte om je rol in het ontwikkelingsgericht werken te vervullen? Leg dat eens uit?
Reflectievragen algemeen
Vraag 9: Als we het over ontwikkelingsgericht werken hebben, wat zouden je collega’s dan over je vertellen? En waardoor zou dat komen, denk je?
Reflectievragen algemeen
Vraag 10: Wat is jouw kernkwaliteit als je denkt aan ontwikkelingsgericht werken? En wat is je uitdaging?
Reflectievragen algemeen
Vraag 11: Als je denkt aan wat je wilt leren, hoe ziet het er dan uit wanneer je je doel hebt bereikt? Wat kun je dan, wat doe je dan, wat zien we aan je?
Reflectievragen algemeen
Vraag 12: Op welke manier gebruik je het pedagogisch beleid van de organisatie? Wat leer je daar zelf van?
Reflectievragen algemeen
Vraag 13: Heb je vandaag de emotionele bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 14: Heb je vandaag de cognitieve bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 15: Heb je vandaag de motorisch-zintuiglijke bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 16: Heb je vandaag de expressieve en beeldende bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 17: Heb je vandaag de morele bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 18: Heb je vandaag de taal- en communicatieve bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 19: Heb je vandaag de morele bril gebruikt? Vertel daarover.
Reflectievragen algemeen
Vraag 20: Wat laat je zien aan de ouders over wat je doet met de brillen?
Reflectievragen algemeen
Opdrachten
Opdrachten Opdracht 1: Pak elke dag een andere bril en focus op de ontwikkelkansen die deze bril biedt.
Opdrachten Opdracht 2: Kies een bril uit en zoek een artikel, boek, website of andere informatie met betrekking tot die competentie. Wissel dat met je collega’s uit.
Opdrachten Opdracht 3: Zoek een foto of afbeelding die past bij de brillen; voor elke bril een afbeelding (geen woorden). Maak daarvan een collage.
Opdrachten Opdracht 4: Maak een kijkdoos, voor iedere bril één. Maak hem zo compleet mogelijk; misschien kunnen de kijkdozen gebruikt worden om ouders te informeren?
Opdrachten Opdracht 5: Kies een bril uit en observeer een kind gedurende drie minuten. Wat levert je dat op? Bespreek dit met je collega’s.
Opdrachten Opdracht 6: Leg een bril op een tafel en maak daar een thematafel van. Zoek allerlei materiaal bij elkaar en laat dat op die manier aan elkaar en/of de ouders zien. Leg de relatie met het pedagogisch beleid.
Opdrachten Opdracht 7: Hang een groot vel papier op in de groep. Plak of hang er een van de brillen bij en schrijf gedurende de dag al jullie mooie ideeën op voor het bieden van ontwikkelkansen. Laat zo alle brillen aan bod komen.
Opdrachten Opdracht 8: Bedenk hoe je de mooie ontwikkelprikkels die je vandaag hebt gegeven aan de ouders gaat laten zien. Wees creatief!
Opdrachten Opdracht 9: Gebruik de brillen bij het thema dat jullie hebben uitgekozen. Hoe kunnen de brillen je helpen om nog meer ontwikkelkansen te benutten?
Opdrachten Opdracht 10: Maak een video-opname van een aantal momenten van de dag, voor elke bril een. En laat je collega’s raden naar de brillen. De ouders vinden het vast ook erg leuk om ’s avonds bij het ophalen deze video te bekijken en met jullie te bespreken.
Opdrachten Opdracht 11: Pak een bril (willekeurig) en neem een (willekeurig) stuk speelgoed/spelmateriaal. Hoe kan dit materiaal gebruikt worden voor deze bril? Is dit te makkelijk? Zoek er dan eens een andere bril bij die niet zo voor de hand ligt.
Opdrachten Opdracht 12: Pak willekeurig een bril. Als je morgen de tafel dekt, welke ontwikkelprikkels zou je met deze bril op dan kunnen bedenken? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 13: Pak willekeurig een bril. Kijk met deze bril op eens naar het overgangsmoment ‘van tafel gaan naar…’. Op welke ideeën word je gebracht? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 14: Pak willekeurig een bril. Wat kun je met deze bril op bedenken, om morgen ongeacht het weer buiten te gaan doen met de kinderen? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 15: Pak willekeurig een bril. Kies vanuit deze bril een overgangsmoment dat naar jouw idee nog wel wat beter en leuker kan. Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 16: Pak willekeurig een bril. Wennen is een belangrijk thema in de kinderopvang. Hoe kunnen we –met deze bril op- kinderen hierbij helpen? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 17: Pak willekeurig een bril. Verschonen is een mooi moment om samen te zijn. Hoe kun je hierbij met deze bril op ontwikkelkansen creëren? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 18: Pak willekeurig een bril. Lekker slapen is een mooi ritueel. Hoe gaan de kinderen naar bed? Hoe kun je vanuit deze bril nog mooiere ontwikkelprikkels geven? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 19: Pak willekeurig een bril. Uit bed komen, een vast ritueel. Hoe creëer je vanuit deze bril ontwikkelkansen en bied je ontwikkelprikkels? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 20: Pak willekeurig een bril. Samen eten, dat proberen we altijd gezellig en sfeervol te laten verlopen. Hoe helpen de brillen je? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 21: Pak willekeurig een bril. Jassen aan en naar buiten; hoe maak je hiervan (bril op!) een spannende activiteit? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 22: Pak willekeurig een bril. Je gaat voorlezen. Wat kun je aan ontwikkelprikkels bedenken vanuit deze bril? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten Vraag 23: Pak willekeurig een bril. Er is er een jarig hoera, hoera! Hoe wordt het feest nog mooier met de bril die je hebt gepakt? Voor verdere verdieping: • Welke bril past het meest en welke het minst bij de vraag, denk je? • Beantwoord de vraag vanuit die brillen. • Beantwoord de vraag vanuit alle brillen.
Opdrachten
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 1: Hoe oud is een kind ongeveer als het zichzelf optrekt aan de box? Heb je dit wel eens geobserveerd en kun je daarvan een beschrijving geven?
Antwoord: 0-1 jaar.
Antwoord: 0-1 jaar. Een baby glimlacht al vrij vroeg: zijn mondhoeken krullen op. Na 10 weken is de glimlach een ‘sociale lach’: dan reageert hij pas op contact. Hij kna dan namelijk pas echt goed zien. Vraag 2: Wat is het ‘sociale’ lachje bij een kind en rond welke leeftijdsfase hoort dit ‘sociale lachje’? Waarom is dat voor een opvoeder belangrijk om te weten?
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 3: Rond welke leeftijdsfase wordt een peuter overdag zindelijk? 2-3 jaar of 3-4 jaar? Wat heeft een kind ervoor nodig om dat te leren?
Antwoord: 2-3 jaar. Voorbeeldantwoorden: Motivatie, veiligheid, begeleiding bij het regelmatig naar de wc gaan, complimentjes, lichamelijke rijpheid.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 4: Welke leeftijd heeft een kind ongeveer als het twee- en driewoordzinnen kan zeggen? Heb je ook wel eens meegemaakt dat een kind van deze leeftijd dat nog niet kon of juist al langere zinnen maakte? Wat kun je daarover vertellen?
Antwoord: 2-3 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 5: Rond welke leeftijd stelt een kind ‘waarom?’ en ‘hoe?’ vragen? Herken je dit bij kinderen op jouw groep? Wat kun je daarover vertellen?
Antwoord: Vanaf 2,5/3 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 6: Wat betekent het als een kind zich ‘egocentrisch’ gedraagt? Wat is het verschil tussen egocentrisch en egoïstisch? Zoek eens op in een woordenboek.
Antwoord: Het kind vraagt meer aandacht voor zichzelf; krijgt driftbuien als hij/zij zich niet begrepen voelt of gedwarsboomd wordt (bij 1-2 jaar).
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 7: Wat betekent het als een kind eenkennigheid vertoont? Geef een voorbeeld. Vanaf welke leeftijd (in maanden) gaat een kind doorgaans eenkennigheid vertonen?
Antwoord: Het kind heeft een voorkeur voor vertrouwde personen en kan met een schrikreactie op anderen reageren. Vanaf ± 7/8 maanden.
Antwoord: De ontwikkeling van taal begint al in de baarmoeder. De omgeving waarin een kind opgroeit en de manier waarop je met taal bezig bent, zijn zeer belangrijk. Een baby heeft het nodig dat je tegen hem praat, om later zelf te kunnen leren praten. Vraag 8: Leert een baby woordjes, ook al kan hij nog niet praten? Wat kun je daarover vertellen?
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 9: Rond welke leeftijd kunnen veel kinderen al vertellen welke kleur iets heeft? Hoe stimuleer je het aanleren van kleuren en met welke kleuren begin je?
Antwoord: Rond ± 3 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 10: Wat is de pincetgreep? Op welke leeftijd kan een kind dat vaak al? Hoe kun je het stimuleren?
Antwoord: Iets pakken tussen duim en wijsvinger. 0-1 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 11: Hoe oud is een kind doorgaans wanneer hij los kan lopen? Stimuleer je dat? Waarom wel of juist niet? En zo ja, op welke manier?
Antwoord: 1-2 jaar.
Antwoord: Baby’s groeien in verhouding erg hard en eten daarom veel. Rond de leeftijd van anderhalf tot twee jaar wordt de eetlust vaak minder; kinderen hebben dan in verhouding minder nodig.
Vraag 12: Hoe komt het dat een kind van rond een jaar vaak meer eet dan een kind van 2,5 jaar?
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 13: Rond welke leeftijd leert een kind dat hij een persoon los van anderen is en wordt hij zich bewust van zichzelf? Bijv. dat zijn voeten van hem zijn en bij zijn lichaam horen. Antwoord: 1-2 jaar. Bijvoorbeeld: Het kind gooit elke keer zijn beker op de grond; hij heeft door dat hij met zijn eigen handen de beker kan pakken en op de grond kan gooien.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 14: Rond welke leeftijd kan een kind leren knippen met een schaar? Leren jullie de kinderen dit aan? Waarom wel of waarom niet?
Antwoord: 3-4 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 15: Wanneer spreek je van ‘met elkaar spelen’ en wanneer van ‘naast elkaar spelen’? Kun je hiervan praktijkvoorbeelden geven?
Antwoord: Voor het ‘met elkaar spelen’ is interactie nodig. Zonder contact zoeken of met elkaar praten spelen kinderen ‘naast elkaar’.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 16: Rond welke leeftijd kan een kind samenspelen met een ander kind? Wanneer heb je dat het laatst gezien en wat gebeurde er?
Antwoord: Ze leren dit vanaf ongeveer 3 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 17: Kan een peuter van een jaar of drie al leren veterstrikken? Waarom wel/niet?
Antwoord: Nee, wel vanaf 4,5/5 jaar; het vergt ooghandcoördinatie en veel concentratie.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 18: Wat voor soort puzzels kan een kind van 2-3 jaar maken? Welke puzzels bied je het eerste aan?
Antwoord: Kartonnen/houten puzzels met 4 of 6 stukjes en houten nopjespuzzels.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 19: Kan een kind van 2-3 jaar al een stukje hardlopen?
Antwoord: Ja.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 20: Past het bij de ontwikkeling van een baby dat hij zijn behoefte (bijvoorbeeld aan voedsel) meteen bevredigd wil hebben? Waarom wel/niet?
Antwoord: Ja, een baby kan een behoefte nog niet uitstellen.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 21: Wanneer vind je dat de taalontwikkeling van een kind niet voorspoedig verloopt? Heb je dit wel eens meegemaakt? Kun je er wat over vertellen?
Antwoord: Bijvoorbeeld: Als het op zijn 2e jaar nog geen woordjes zegt of op zijn 3de nog geen twee- of driewoordzinnen maakt.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 22: Kan een baby (0-1 jaar) al iets onthouden? Kun je een voorbeeld noemen waarom je dat denkt/weet?
Antwoord: Ja, bijvoorbeeld het gezicht en de geur van de eerste verzorger.
Antwoord: Uitdaging bieden, uitnodigen, prikkelen, afwachtend zijn. Ruimte bieden, letterlijk en figuurlijk. Een veilige omgeving, bewuste materiaalkeuze, bescherming bieden.
Vraag 23: Op welke manier kun je de motorisch/ lichamelijke ontwikkeling stimuleren? Betrek er twee punten uit het pedagogisch beleid bij.
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Antwoord: Wel qua benaming, maar het kind heeft niet het besef wat het lichamelijk verschil is. Meestal rond 3 jaar besef van jongen/meisje.
Vraag 24: Weet een kind van rond twee jaar dat het een jongen of meisje is? Vertel hier eens wat over?
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 25: Welke waarden en houdingsaspecten uit het pedagogisch beleid vind jij het allerbelangrijkst voor de verdere ontwikkeling van een baby van 6 maanden? Waarom? Antwoord: Hangt van de waarden van het pedagogisch beleid af. Bijvoorbeeld: Veiligheid en geborgenheid: regelmatig contact maken; letten op behoeften aan eten, aandacht, hygiëne.
Antwoord: Kinderen zijn vaak rond de twee jaar in de zogenaamde koppigheidsfase. Het brein is nog niet zo ver ontwikkeld dat het kind de eigen grenzen kan stellen; daarvoor heeft het de opvoeder nodig.
Vraag 26: Wanneer spreken we van de koppigheidsfase en waar komt dat door?
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 27: Rond welke leeftijd kan een kind plaatjes aanwijzen in een boekje en de plaatjes wat later ook benoemen?
Antwoord: 1-2 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 28: Voor welke leeftijd is het begrijpen van ‘nee’, maar er niet naar handelen kenmerkend?
Antwoord: Begint bij 1-2 jaar; vaak ook nog bij 2-3 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 29: Rond welke leeftijd krijgt een kind interesse voor de eigen urine en ontlasting? Herken je dit bij kinderen op jouw groep? Kun je er iets over vertellen?
Antwoord: 1-2 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 30: Rond welke leeftijd begint de interesse voor andere kinderen? Vertel daar eens wat meer over.
Antwoord: 1-2 jaar.
Antwoord: Bijv.: uitdaging bieden, kwaliteiten/ mogelijkheden benutten; kind laten helpen met de was, tafel dekken; hierdoor voelt hij zich groot omdat hij mag helpen met taken waar anderen te klein voor zijn. Vraag 31: Een driejarige peuter op een kinderdagverblijf verveelt zich af en toe. Wat heeft hij misschien nodig? Haal het pedagogisch beleid erbij.
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen Vraag 32: Hoe oud is ongeveer een kind wanneer hij een bal kan gooien en opvangen? Heb je dit wel eens geobserveerd en kun je daarvan een beschrijving geven?
Antwoord: 3-4 jaar.
Kennisvragen
ontwikkelingsfasen
Kennisvragen competenties
Kennisvragen competenties
Vraag 1: Wat zijn emotionele competenties? Geef een paar voorbeelden.
Kennisvragen competenties
Vraag 2: Het troosten van een kind is het meest van toepassing op de … competenties: a. Sociale b. Emotionele c. Morele Vertel bij elke competentie waarom juist wel of juist niet.
Kennisvragen competenties
Vraag 3: Bij welke competenties hoort het als een kind zijn krijttekening trots laat zien? Maak een of meerdere keuzes. a. Emotionele b. Cognitieve c. Expressieve en beeldende Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 4: Welke competenties passen het meest bij het zelfbewust worden van een kind? De sociale of de emotionele competenties? Waarom vind je dit? Wat kun je daarover vertellen?
Kennisvragen competenties
Vraag 5: Wanneer een dreumes in de spiegel naar zichzelf kijkt, heeft dat dan te maken met de emotionele competenties? Waarom?
Kennisvragen competenties
Vraag 6: Wat zijn cognitieve competenties en geef hiervan een paar voorbeelden?
Kennisvragen competenties
Vraag 7: Een kind begrijpt dat je met blokken een toren kan maken. Welke competenties passen hier het beste bij? De cognitieve of de expressieve en beeldende competenties? Leg uit.
Kennisvragen competenties
Vraag 8: Is het kunnen benoemen van emoties een cognitieve competentie? Waarom vind je dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 9: Met welke competenties heeft de mate van concentratie te maken? a. Emotionele b. Morele c. Cognitieve Of nog andere? Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 10: Wanneer je samen met een peuter de blokken van klein naar groot ordent, stimuleer je voornamelijk de ... competenties? a. Cognitieve b. Emotionele c. Expressieve en beeldende Maak een keuze. Waarom vind je dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 11: Wat zijn taal- en communicatieve competenties? Noem hiervan een paar voorbeelden.
Kennisvragen competenties
Vraag 12: Wanneer je met de kinderen een liedje aan het zingen bent, dan stimuleer je voornamelijk de … competenties? a. Emotionele b. Motorisch-zintuiglijke c. Taal en communicatieve Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 13: Is het zelf bekijken van een boekje door een dreumes een taal- en communicatieve competentie? Waarom wel/niet? Zou het ook wat anders kunnen zijn?
Kennisvragen competenties
Vraag 14: Een kind komt naar je toe met een speelgoedpaard. Hij vertelt je dat het een paard is. Je zegt: “Heel goed, dat is een paard” en vraagt daarna aan het kind welke kleur het paard heeft. a. Welke competenties stimuleer je? b. Waarom?
Kennisvragen competenties
Vraag 15: Het door kinderen laten benoemen van voorwerpen tijdens het aan tafel eten heeft betrekking op de … competenties? a. Sociale b. Emotionele c. Taal en communicatieve Waarom vind je dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 16: Met welke van de zeven competenties ben je vooral bezig als jij een boekje aan het voorlezen bent? Leg uit waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 17: Wat zijn motorisch-zintuiglijke competenties en geef hiervan een paar voorbeelden?
Kennisvragen competenties
Vraag 18: Dansen op muziek past het beste bij de … competenties: a. Motorische-zintuiglijke b. Expressieve en beeldende c. Communicatieve Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 19: Kinderen laten spelen met een doos en het slopen ervan hoort het meeste bij de ... competenties: a. Cognitieve b. Expressieve en beeldende c. Motorisch-zintuiglijke Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 20: Een pedagogisch medewerker laat een belletje rinkelen bij de baby in de box. De baby draait zijn hoofd naar het geluid toe. Welke competenties stimuleert de pedagogisch medewerker? a. Sociale b. Morele c. Motorisch-zintuiglijke Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 21: Een dreumes klimt over de zandbakrand. Wat voor soort activiteit is dit? a. Motorische b. Cognitieve c. Morele Waarom vind je dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 22: Wat zijn expressieve en beeldende competenties? Noem een paar voorbeelden.
Kennisvragen competenties
Vraag 23: Is ‘een boot’ verven een motorischezintuiglijke of expressieve en beeldende ontwikkelprikkel? Of misschien nog een heel andere?
Kennisvragen competenties
Vraag 24: Is het bouwen met Duplo een expressieve en beeldende activiteit? Waarom wel/niet?
Kennisvragen competenties
Vraag 25: Er is een peuter jarig. Aan tafel pakken jullie de muziekinstrumenten erbij, jullie zingen een liedje en maken muziek. Met welke competenties zijn jullie bezig? Leg uit waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 26: Wanneer er ‘prins en prinsesje’ gespeeld wordt is dat een ontwikkelprikkel met betrekking tot de … competenties: a. Emotionele b. Taal en communicatieve c. Expressieve en beeldende Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 27: Wat zijn sociale competenties? Geef een paar voorbeelden.
Kennisvragen competenties
Vraag 28: Een kind is aan het rondjes draaien. Een ander doet haar na. Bij welke competenties hoort het nadoen? a. Taal- en communicatieve b. Morele c. Sociale Vertel waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 29: Je gaat met een paar kinderen naar de kinderboerderij. Is dit een ontwikkelprikkel op sociaal ontwikkelgebied? Waarom vind je dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 30: Je zet een cd op en gaat samen met de kinderen dansen. Wat voor ontwikkelprikkel is dat?
Kennisvragen competenties
Vraag 31: Jij geeft een baby de fles. Een kind met een pop ziet dit, pakt ook een fles en doet net alsof zij de pop drinken geeft. Deze situatie beschrijft een ... competentie. a. Sociale b. Expressieve en beeldende c. Communicatieve d. … nog een andere? Verklaar je keuze.
Kennisvragen competenties
Vraag 32: Wat zijn morele competenties? Geef een paar voorbeelden.
Kennisvragen competenties
Vraag 33: Bij welke competenties past het ‘bijbrengen van normen en waarden’? Cognitieve of morele? Of heel andere?
Kennisvragen competenties
Vraag 34: Een kind slaat een ander kind. Jij legt uit dat dit niet mag. Welke competenties zul je stimuleren? a. Motorisch-zintuiglijke b. Taal en communicatieve c. Morele Leg uit waarom.
Kennisvragen competenties
Vraag 35: Welke competenties passen bij ‘respect voor de natuur’? a. Motorisch-zintuiglijke b. Morele c. Expressieve en beeldende Leg uit waarom en geef een voorbeeld uit je eigen praktijk.
Kennisvragen competenties
Vraag 36: Wanneer een kind voor zichzelf opkomt, is dat dan een morele competentie? Leg uit waarom en geef een voorbeeld uit je eigen praktijk.
Kennisvragen competenties