33
KARINE MARTEL ARJEN DUINKER
C A D E AU S 34
Ik verander in een enkel Die feiten verbindt. Ik maak van de secondes een achthoek En drink wijn in de schaduw van de muren En hoor mannen praten over de ontoegangkelijkheid van dromen. Ik verander in een laken dat niet gemerkt kan worden, De poriën kijken toe hoe de adem smelt. Ik maak van de secondes een eindeloze weg Door de achthoek van zijn hoeken te ontdoen, de zijden te strelen, Ze uit te leggen, door de wiskunde van velden, Door vensters. Ik verander in een kussen dat niet gestolen kan worden, De haren kijken toe hoe de adem verdampt. Ik maak van de secondes een ontploffing En eet zonlicht in de maand van de edelstenen En hoor vrouwen praten over de ontoegankelijkheid van het leven. Ik verander in een wreef Die feiten laat rollen. AD
D AT U M
Stroomt een onagerolie… Van niemand naar niemand, het ontmoetingspunt. De doodzwarte ogen van de kinderen van daarginds, Daarginds, weet je, achter de heuvels en de mitrailleurs. Stroomt een onagerolie in de trilling. De beet die snijdt insmeren. De schram aan de droom knopen. Het stof sorteren. In brand steken. Bewaar mijn verdwenen naam in de jouwe Ovaal. Schreeuwen de kinderen van daarginds onder de granaten… Doe je handen open zodat ze de dag horen. Meng het vlees van het ochtendgloren tot aan Uitputting. En begin acht keer opnieuw zonder einde… KM
35
VERTALING: ARJEN DUINKER
Wat zit er in jouw naam behalve de naam van een ander? Ik maak ze alletwee open Gespleten granaat.
ONOPHOUDELIJK 36
Soms gaat iemand een zoemend café in Zonder er een verklaring voor te hebben. Hij praat met een man die post sorteert Over de verborgen inhoud van enveloppen. Onophoudelijk glijden de ogen in het hout Van de borden langs de kant van de weg. Soms gaat iemand een suizend café in Zonder er een verklaring voor te geven. Hij praat met een man die in de bouw werkt Over de mooiste namen van gereedschappen. Onophoudelijk glijden de handen in het koper Van draden in elkaar geknoopt door de wind. Soms gaat iemand een gonzend café in Zonder er een verklaring voor te vragen. Hij maakt grappen met een fotograaf Over directe schaduw en indirect licht. Onophoudelijk drinken de oren het liedje Van gouden schalen door de hitte geblazen. Soms gaat iemand een ruisend café in Zonder er een verklaring voor te krijgen. Hij maakt grappen met een taxichauffeur Over de problemen van bereikbaarheid. Onophoudelijk drinken de lippen het parfum Van de bloemen langs de kant van de weg. AD
Ik verstop zinnen die zijn ontleed in witte kruimels Je verstopt nachtelijke woorden in een sterke koffie Ik verstop koninkrijken spokend van valken zonder klauwen Je verstopt sinaasappels die zijn gepeld op bruine huiden Ik verstop mijn ogen en mijn mond en mijn apenoren Je verstopt je knieën met het water van je wangen Ik verstop mijn onvaste eiland en zijn vaste rivaal Je verstopt je land in de slagader van je hals. Ik speel verstoppertje door je handen te projecteren Je speelt verstoppertje door mijn adem te laten ontploffen Ik speel verstoppertje in de dwarshouten van je buik Je speelt verstoppertje in de luciditeit van mijn nek Ik speel verstoppertje in je ongerijmde dambord Je speelt verstoppertje in de strik van mijn schouders Ik speel verstoppertje in het kristal van je hoepels Je speelt verstoppertje met de kristallen van mijn waaier. KM
37
VERTALING: ARJEN DUINKER
Ik speel met een hoepel die schrok van de dikte van de dingen Je speelt met marmeren knikkers in het stof Ik speel met de naakte lichtheid van de randen van arena’s Je speelt met het idee van een wereld met mogelijk dak Ik speel met de zware afwezigheid eigen aan het geheime spel Je speelt met een step op de stoep aan de overkant Ik speel met viltstiften voor het tekenen van vage stralen Je speelt met nikkel en koper om goud te harden.
EN MEER
38
Ik tel tot tien terwijl ik mijn handen op twee voetzolen leg, Ik tel tot tien om in een glinsterend oppervlak te springen, Je telt tot tien en imiteert opnieuw de ademhaling van een zeester, Je telt tot tien om een grap te maken over het vinden van een schoen, Ik tel langzaam tot tien om een onzinnige vraag te stellen aan een wolk, Je telt langzaam tot tien en legt je handen op bedwelmde gewrichten, Je telt langzaam tot tien om het zilver van de golven te vangen, Ik tel langzaam tot tien terwijl een blauwe vlieger om me heen danst. Je verstopt je onder het gammele dak van een open schuur, Ik verstop me onder een verdwaald stoeltje om de hoek, Je wilde je verstoppen tussen de takken van de acacia’s, Ik wilde me verstoppen tussen de bladeren van de acacia’s, Ik heb je verstopt onder de oogleden van een woord met horens, Je hebt me verstopt tussen kop en staart van een slangachtig woord, Ik heb je verstopt tussen de vezels van transparante straten, Je hebt me verstopt onder de zijde van ademloze heuvels. Ondertussen wrijf je je gebogen armen met de kleuren van hout, Ondertussen wrijf ik mijn gebogen armen met geneeskrachtig sap, En meer en meer raak ik de tel kwijt aan de zachtheid van je taille, En meer en meer raak je de tel kwijt aan het gloeien van mijn buik, En meer dan meer zoeken de kinderen naar het vanzelfsprekende, En meer dan meer zoeken de kinderen hun stemmen in hun handen, Ay, nog meer... en bloed stroomt naar de uiteinden van de nacht, Ay, nog meer... en zintuigen stromen in de onvermijdelijke dag. AD
O N TO E G A N K E L I J K
Ze geven aan de mannen hun leemtes En aan de dichters de soepele huid van een borst. Ze kruisen hun raadsels op stoelen En ontrollen de roes van steevaste absenties. Ze vergeten de adressen en dragen De levens lijn na lijn zonder bestemmingen In hun afgerolde kousen diep in de zakken. Met blote bovenbenen scherpen ze stenen En lijmen ze veren en wroeten ze in de aarde En smelten ze metalen en stapelen ze bakstenen En delven ze putten voor een straaltje schoon water. Nacht na nacht mond tegen mond leven ze In de weelderige onderkanten van hun plooien. De paarden trappelen soms in de doodlopende straten De mannen kleden zich uit op buiken die gesluierd zijn Met zwarte kant of met witte of wrede of levende. Onbenoemd zingen ze de benoembare galop De geur van de nederlagen die niet de hunne zijn Ze hangen de bandjes van hun jurken Aan de sterren en schommelen boven degens. Ze zetten kruisen op de kaarten en schrijven Het huilen van de mannen van de onvindbare routes Voorzichtig tussen de bakstenen ingeklemd. Met blote armen troosten ze de gele honden En vermalen ze de grendels van de verzande bronnen Ze zoeken in de hoeken de naam van de straten En de zomernachten in de haakjes van de liefde. Nacht na nacht is het uur voorbijgegaan volgens dienstregeling In de muren verdwijnen ze zonder toegang. KM
39
VERTALING: ARJEN DUINKER
Tegen de muren van doodlopende straten Maken de vrouwen soms hun illusies Van zwarte of witte of wrede kant los.