Ondergronds
PERSONAGES
Julliet
Femke
Casper
Sabien
Tjerk
Julliet de Waal (37 jaar) Onderzoeksjournalist bij een groot landelijk dagblad. Heeft een pitbull-mentaliteit: laat nooit los. Julliet is in binnen- en buitenland bekend om haar spraakmakende onderzoekswerk. Genomineerd voor de internationale Young Talent Award in de categorie research. Heeft een verhouding met één van haar getrouwde bazen, is de jongste van vier kinderen en verloor haar beide ouders bij een auto-ongeluk. Julliet loopt iedere ochtend, vóór ze aan haar werk begint, tien kilometer hard. Ooit wil ze deelnemen aan de marathon van New York. In de weinige vrije uren die ze heeft, schrijft ze aan een roman. Femke Wiegmann (37 jaar) Administratief medewerker bij een incassobureau. Heeft een oudere broer en een jongere zus. Is sinds twee jaar vrijgezel en woont in een klein appartement vlakbij het centrum van Leeuwarden. Femke spaart voor een reis door Thailand en droomt van een gezin. Vooralsnog moet ze haar moedergevoelens botvieren op katten Dodo en Kwiebus. Femke brengt nachtenlang door met het kijken van films, die ze via een illegaal programma downloadt. Haar favoriete genres zijn fantasy, horror en science fiction. Femke is hobby-fotograaf. Het liefst fotografeert ze mensen in onalledaagse situaties, maar bijzondere gebouwen zijn voor haar ook een belangrijk onderwerp. Vrienden die jarig zijn, krijgen een foto – in een lijst. Casper van Morgen (40 jaar) Beeldend kunstenaar. Maakt abstracte kunstwerken van gevonden materialen, zoals staal, plastic en touw. Heeft een oudere zus bij wie hij drie keer per week eet. Houdt van het vrije leven, woont anti-kraak en leeft van giften en kunstfondsen. Kleding haalt hij bij de kringloopwinkel, eten soms bij de voedselbank. Casper is vrijgezel, maar is niet vies van een one night stand. Ooit had hij een verhouding met Julliet nadat zij hem interviewde over witwaspraktijken in de kunsthandel. Casper is bassist in de funkband ‘Pà-mwah’. Zo nu en dan treedt deze band op in kleine kroegen in ruil voor gratis drank en frikandellen. Sabien van Koningsbrugge (38 jaar) Getrouwd met jurist Diederik van Koningsbrugge en moeder van zoontje Daan. Sabien is enig kind, studeerde op aangeven van haar vader rechten, maar is nu huismoeder. Houdt van lekker eten, wijn en koken voor grote groepen. Als haar man van huis is, pokert ze via internet waarbij ze soms grote sommen geld vergokt. Sinds de geboorte van Daan slaapt Sabien slecht. Op aanraden van de huisarts gebruikt ze slaapmedicatie en tranquillizers. Wie dat wil kan bij Sabien terecht voor een traditionele Sabaaydi massage; ze volgde meerdere cursussen op dat gebied. Sabien kampt al jaren met overgewicht, maar diëten en sporten zijn niet aan haar besteed. Haar sportschoolabonnement is al jaren ongebruikt. Tjerk Pieters (46 jaar) Verpleegkundige op de eerste hulp van het Medisch Centrum Leeuwarden. Oudste van zeven kinderen. Fanatiek hardloper en wielrenner. Heeft een relatie met Jochum met wie hij in een monumentaal pand in de binnenstad van Franeker woont. Samen hebben zij hondje Joost, een Maltezer, en ara Rico. Jochum en Tjerk zijn op de biologische toer: ze hebben hun eigen groenten- en kruidentuin en er wordt alleen maar ‘verantwoord’ vlees gegeten. Tjerk noemt zichzelf een onhandige boeddhist; twee keer per jaar gaat hij een week naar een Boeddhistisch klooster om te mediteren, meestal is hij binnen drie dagen weer thuis. Tjerk is een echte familieman. Een familieweekend is voor hem het hoogtepunt van het jaar.
Proloog Zo voelt het als je doodgaat. Mijn God. Dorst. Licht, overal licht. In mijn hoofd. Ik zou zo graag wat water… Alsjeblieft. Haal me maar weg, stop het, want alles barst. Ik barst. Mijn lippen, keel, alles. Nee, nee, hou op. Iets waterachtigs van water. Want ik wil het liefst slapen… Slapen... Ogen dicht... Ogen open. Wakker blijven, want je moet ademhalen. Alles wat ik vroeg... Ik wilde het redden, jou redden, niet doodmaken. Je luisterde niet. Nooit. Want ze heeft het niet verdiend, want het was van toen, ooit. En jij weet het niet. Mijn hart. Klop, klop, klop. Te snel en ik moet kalm blijven. Je zei het, dat het goed was. Je zei het allemaal. Ik stop, zei je. Oké, zei je. Oké, oké. En ik liet je los. Alleen maar dorst, want ik ga dood. Nee. Alsjeblieft. Te warm… Heet... Ik ben een vuurtje, ik sta in brand. Mijn oren, ze zijn duizelig. Draai, draai. De wereld draait. Ik... Help me... Lucht, geen lucht en adem. Tong, zo dik, dik, dikkk. Nietss meer, want ook geen pijnn… Voelll ikkk... Nietsss... Weg. Ik beweeggg, val. Patsss. Ik willl niettt. Vergeettt hettt. Laat... Laattt… mme ss…
Lichaam van onbekende gevonden in boshuisje Gaasterland GAASTERLAND, 20 mei - Een Friese familie heeft vanochtend in hun boshuisje in Gaasterland een stoffelijk overschot gevonden. Het lichaam werd tijdens renovatiewerkzaamheden onder de vloer van het huis ontdekt. De politie vermoedt, vanwege de staat waarin het lichaam verkeert, dat het al enkele maanden in het huis ligt. De identiteit van het slachtoffer is nog onbekend. ‘Het lichaam is in verre staat van ontbinding, wat identificatie bemoeilijkt’, zegt woordvoerder Jan de Vries van de politie Fryslân. Momenteel wordt DNA-onderzoek gedaan. De politie gaat, vanwege de situatie waarin het lichaam is aangetroffen, uit van een misdrijf. Om deze zaak tot een snelle oplossing te kunnen brengen, zet de politie een nieuwe onderzoeksmethode in, waarbij het grote publiek wordt gevraagd mee te denken. ‘Hoe meer mensen met ons meedenken, hoe beter’, zegt De Vries. 'Crowdsourcing heeft de toekomst; het maakt de kans om zaken op te lossen alleen maar groter. We vergroten daarmee als het ware onze denkcapaciteit.’ Burgers die willen meewerken aan de zaak, kunnen zich wenden tot de speciaal hiervoor opgerichte Facebookpagina.
Eén Donker. Nacht? Ze ziet het niet. Ze ziet helemaal niets. Waar is ze? Geen lucht, haar keel zit dicht. Ze moet rustig blijven, nadenken. Julliet de Waal, zevenendertig jaar, onderzoeksjournalist. Dat weet ze. Ze is niet gek, maar waar is ze? Aantekeningen maken, ze moet de dingen terughalen, registreren. Zoals ze altijd doet. Lijstjes maken in haar hoofd, de bijzonderheden er tussenuit halen. Ze heeft er een radar voor. Bomen. Een deur. Lichtflitsen. Haar maag draait zich om, dunne gal sijpelt haar mond in. Maar ze mag niet overgeven. Er zit een prop in haar mond, tape over haar lippen. Overgeven betekent haar dood. Wat hebben ze met haar gedaan? Wie? Was het de brievenschrijver? De zeikerd met zijn dreigementen die ze al die tijd heeft genegeerd? Die idioot die sommeert dat ze met haar onderzoekswerk moet stoppen omdat ze levens verwoest? Zij? Levens verwoesten? En het object van haar onderzoek dan? Of is het Sannah? Zou ze iets in de gaten hebben? Nee, Hugo en zij zijn voorzichtig. Toch? Ze moet zich proberen los te wurmen, maar het lukt niet. Het touw zit te strak om haar ledematen. Touw. Haar oren zoemen, haar slapen kloppen. Op haar gezicht zit iets van een korst, die barst als ze lucht in haar wangen blaast. Gestold bloed? Opgedroogd speeksel? Nadenken. Een doek. Er was iets met een doek. Iets zachts in haar gezicht. Nat. Stank. En iets roods. Ze weet het zeker, rood. De stilte wordt ruw doorbroken. Ze moet zich concentreren, de geluiden proberen te ontcijferen. Stemmen! Dan weet ze het. Ja, ze weet waar ze is. * ‘Jásses! Wat een vieze bende zeg. Moeten we hier het weekend doorbrengen? In deze aftandse hut? Ik zeg: een dikke buikloop voor degene die dit heeft geregeld. Nou Joost, makker, ga je witte velletje maar lekker vuil maken. Die hond kan z’n lol op hier.’ Tjerk gooit zijn weekend tas met een klap op de houten vloer en kijkt met opgetrokken neus om zich heen. Het huisje is klein, donker en vergeven van het stof. Alleen de vloer lijkt enigszins schoon en aangeveegd. De zestigerjarenmeubels zijn zo goed als versleten, in de bruine ribstof van het bankstel zit een grote scheur. Femke ploft met een zucht in één van de twee oranje fauteuils. Onmiddellijk springt Joost bij haar op schoot. ‘Ach, wat maakt het uit’, zegt ze terwijl ze met haar hand een wegwerp gebaar maakt. ‘Eén nachtje slapen en we zijn weer weg. Ik ben wel wat gewend hoor. Als je in India hebt rondgereisd, kijk je nergens meer van op.’ Ze steekt een sigaret op en sluit haar ogen. ‘Zo, nu eerst bijkomen, wat jij, Joost?’ ‘Wit of rood?’ Sabien houdt twee flessen wijn in de lucht. Haar pasgelakte nagels steken als stoptekens af tegen het glas. ‘Riesling’, verduidelijkt ze. ‘Is heerlijk met dit weer.’ ‘Doe mij maar thee’, zegt Femke. * Julliet weet het. Ze is in het boshuisje dat ze samen met haar vrienden voor twee dagen heeft gehuurd. Lekker even relaxen met z’n vijven. De omschrijving was ideaal: ‘Ver van de bewoonde wereld, alleen bereikbaar na een wandeling van tweeënhalve kilometer. Geen bereik met je mobiel, geen voorbijrazende auto’s. Totale rust.’ Maar waarom is zij hier, in het donker, en niet bij haar vrienden? Ze wil schreeuwen, maar de prop in haar mond verstomt het geluid. Ze knippert met haar ogen, probeert iets te zien. Naar links, rechts. Naar boven… Boven! Een dunne streep licht. Haar vrienden zijn boven haar. Ze zit onder de vloer! Haar ademhaling versnelt, het maakt haar benauwd. Ze moet rustig blijven. Nadenken. De mailwisseling. ‘Een buitenkansje’, iemand had het geschreven. Maar wie?
Twee ‘Fijn, die Casper met z’n buitenkansje’, bromt Tjerk terwijl hij het stof van zijn linnen broek klopt. ‘Als hij nog eens wat weet...’ ‘Iemand nog wat van Julliet gehoord?’ Met een handig gebaar ontkurkt Sabien de Riesling. ‘Casper belde me gisteravond nog dat hij wat later is. Hij was druk.’ ‘Hij druk?’ Tjerk houdt zijn glas op zodat Sabien het kan volschenken. ‘Met dat knip- en plakwerk van hem?’ ‘Mijn God, Tjerk.’ Sabien schiet in de lach. ‘Doe niet zo flauw. Casper heeft voor het eerst in tijden weer eens een echte opdracht. Een of andere abstracte weergave van de gevangenschap van Gandhi of Mandela of weet ik veel wie, whatever. Moest vandaag af. Hij komt zo heus wel.’ ‘Ik had vanochtend ook nog een belangrijke klus’, zegt Femke terwijl ze haar benen onder zich schuift en Joost van zich af duwt. ‘Maar ik ben er toch ook? En waar is Julliet eigenlijk? Druk met dat nazi-gedoe van haar zeker? Geneuzel, laat het verleden toch rusten.’ Ze trekt het elastiek uit haar staart, schudt haar rode haren los en laat haar hoofd achterover hangen. Zonder ernaar te kijken pulkt ze de zwarte randjes onder haar nagels vandaan. Sabien schenkt zichzelf voor de tweede maal in, heft haar glas en zegt: ‘Het zou me niets verbazen als ze helemaal niet komt. Hoe lang ken ik jullie nu? Driekwart jaar? Ze is nog nooit ergens op tijd geweest en de keren dat ze helemaal niet is komen opdagen zijn nauwelijks op twee handen te tellen.’ ‘Schat, geef me die fles eens aan, wil je?’, ongeduldig steekt Tjerk zijn hand uit. Zijn schedel glanst van de baby-olie – als een gelakte hondenkeutel, zal Jochum wel zeggen. ‘Ik heb dorst als drie paarden en een varken. En ach, geef Julliet eens ongelijk. Als ik had geweten in wat voor oude meuk we terecht zouden komen, was ik ook thuisgebleven. Mán wat meurt het hier. En kijk die gordijnen eens, kan het nog ouderwetser? Joost, blijf eens hier!’ * Haar vrienden hebben het mis. Ze is er wel! Onder de grond. Kon Julliet maar geluid maken, kon ze de aandacht van de rest maar trekken. Maar ze zit muurvast. Haar polsen en enkels zijn vakkundig bijeen gebonden. Het touw snijdt in haar polsen en enkels, schuurt haar huid stuk. Ze mag niet huilen, niet in paniek raken. Ze moet nadenken. Wie houdt haar hier gevangen? Niemand wist dat ze dit weekend met haar vrienden naar dit huisje zou gaan. Ze had het bewust verzwegen. Twee dagen rust, daar had ze naar uitgekeken. Zelfs Hugo was niet op de hoogte van dit uitstapje, hij zou het weekend toch met z’n vrouw doorbrengen. En de brievenschrijver… Nee. Onmogelijk. Niemand weet ervan, behalve Sabien, Tjerk, Femke en Casper. Casper. ‘Ik wil jou, Julliet’, hij had het laatst nog tegen haar gezegd, toen ze hem voor de zoveelste keer had afgewezen. ‘Jou en niemand anders.’ Het had haar bang gemaakt, die blik in zijn ogen. Bezeten. Hij? Nee. Rustig blijven. Ademhalen. ‘Een buitenkansje.’ Voor wat? Oh godver, het waren zijn woorden. Een misselijk gevoel bekruipt haar. Wat is hij van plan? Is ze naakt? Nee, niet naakt. Ze kan haar trui over haar huid voelen schuren, haar broek langs haar kuiten. Zwarte trui met kabels. Donkerblauwe spijkerbroek. Godzijdank. * ‘Wat is dat toch met die hond?’ Sabien wijst naar Joost, die met zijn korte snuitje als een stofzuiger langs de kieren van de donkerhouten vloer gaat. Femke buigt voorover om het te kunnen zien. ‘Het lijkt wel of hij iets ruikt…’
Drie ‘Ach, dat beest klopt van geen kant’, moppert Tjerk. ‘Niet op letten. Hij ruikt zo vaak wat. Joost! Kom hier.’ ‘Hij ruikt echt iets.’ Femke staat op en loopt nippend van haar thee naar het hondje toe. ‘Wat ruik je, Joostje?’, zegt ze kinderlijk terwijl ze haar hoofd ietsje schuin houdt. ‘Is daar wat? Heb jij wat gevonden?’ Ze gaat op haar buik liggen en drukt haar voorhoofd tegen de planken aan om tussen een kier door te kunnen kijken. ‘Kijk! Daar heb je Casper.’ Tjerk schept Joost van de vloer, geeft Femke een por en loopt richting de voordeur. ‘Kom op ladies, dan geven we die houtjetouwtjeknoper een warm onthaal!’ Als Femke opstaat, stoot ze haar mok omver. Gloeiend hete thee druipt tussen de planken door. * Inwendig schreeuwt ze, krijst ze van de pijn. De rechterhelft van Julliets gezicht en hals staan in brand. Ze wil het vuur van zich afschudden, maar hoe? Haar lichaam zit muurvast. Felle kleuren schieten door haar hoofd. Vergeet de pijn, vermant ze zich. Niet aan denken. Denk aan waarom je hier zit. Femke had haar al gewaarschuwd: ‘Julliet, stop ermee. Op een dag draait hij door en dan zijn de gevolgen niet te overzien. Je weet hoe Casper is. Zo labiel als de pest. Hij gebruikt drugs, is soms maandenlang depressief. Hij is knettergek.’ En hij heeft geld van Julliet geleend. Veel geld. Vijftienduizend euro. Is dat het? Maar Femke dan… Natuurlijk wil ze dat Julliet met Casper stopt. Ze wil hem voor zichzelf. Sabien had het haar verteld, toen ze weer eens dronken was. Femke wil wat Julliet heeft. Femke is doorsnee, met een doorsnee alles. Gezicht, lijf, baan, huis. Leven. Julliet is anders: succesvol, beter. Iedereen zegt het. Femke. * ‘Mijn God, Casper, wat zie je eruit. Het lijkt wel alsof je in een loopgraaf hebt gelegen. Wat heb je in hemelsnaam gedaan?’ Ter begroeting drukt Sabien hem een lauw blik bier in de handen. ‘Hier, omdat je zo hard gewerkt hebt.’ Casper trekt zonder iets te zeggen het blikje open, neemt een paar ferme slokken en kijkt tevreden om zich heen. Achter zijn oor prijkt een joint. ‘Ik zei het toch, mooie plek.’ Femke giechelt. ‘Wacht maar tot je het van binnen hebt gezien. Je lacht je dood.’ ‘Was het maar dood’, mompelt Tjerk. ‘Dan was het tenminste nog wat. Ik ben blij dat Jochem me frisgewassen lakens heeft meegegeven.’ Casper haalt zijn schouders op. ‘Maakt me geen donder uit. Ik slaap overal, fris of niet. Is Julliet er al?’ ‘Nope, nog geen Julliet’, zegt Tjerk terwijl hij Joost in het gras zet. ‘We zijn vast niet belangrijk genoeg.’ ‘Klopt’, knikt Casper, ‘Wij zijn maar simpele zielen, lang niet zo interessant als mevrouw de journaliste. Kom we gaan naar binnen.’ Femke pakt haar mobiel uit haar achterzak. ‘Moeten we haar niet even bellen? Straks is ze het vergeten. Zou me niets verbazen. Fuck, geen bereik, jullie?’ Casper giet de rest van zijn biertje achterover. ‘Ik bel helemaal niemand. Ze bekijkt het maar. Denk je nu echt dat ze het vergeten is? Ik weet precies waar ze is: op haar werk. Bezig met dat klote-onderzoek van d’r. Al die dooien, wat een gezeik.’ ‘Ik begin er al niet meer over’, bitst Tjerk. ‘Heeft me te veel energie gekost. En nee, ik heb ook geen bereik’, zegt hij terwijl hij zijn mobiel inspecteert. ‘Nakkes. Nada. Niks. Heerlijk. Dat scheelt weer een miljoen paniektelefoontjes van Jochum. Die man is altijd zó gestrest als ik van huis ben, ik word er niet goed van. Het is een wonder dat ‘ie niet om een oppas heeft gevraagd, achtenveertig jaar en nog steeds een kleuter. Sabientje dan, misschien heeft zij bereik. Sabien!’ * Geluid. Voetstappen en muziek. Het volume gaat omhoog. Some people with a pocket full of money And an eye full of hate Take a pleasure in destruction Of the very thing that they tried to create Somebody tell me why does all Mankind only tamper and touch? Have a habit where they-bite off More they can chew And now it's too much I'm going deeper underground, There's too much panic in this town Ze zit onder de grond. Iemand speelt een spelletje met haar.
Vier ‘Ik dacht ik snijd alvast even wat lekkers voor bij de borrel’, zegt Sabien terwijl ze een plastic dienblad op tafel zet. ‘Camembert, brie, roquefort… Komkommertje erbij, tomaatje. Heerlijk!’ ‘Lieverd, je bent een rockster’, paait Tjerk. ‘Heb jij je mobielo bij je? We willen Julliet bellen.’ ‘God, nee. Nu je het zegt... Hélemaal vergeten. Ach, ik was ook zo druk. Ik moest drie koffers pakken, Diederik bij Schiphol afzetten, Daan bij z’n opa en oma brengen. Blij dat ik nu even aan mezelf toekom, een hele week voor me, myself and I. Te lang geleden.’ ‘We blijven hier maar tot morgenvroeg, hoor Sabien’, zegt Casper stuurs. ‘Ik heb maar voor twee dagen geboekt.’ ‘I know, maar daarna ga ik thuis lekker in de relaxstand. Weekje zonder m’n jongens.’ ‘Kom op lui, wat doen we met Julliet?’, zegt Femke kauwend op een stuk brie. ‘Teruglopen naar het dorp en kijken of we daar bereik hebben?’ Tjerk schudt resoluut zijn hoofd, ondertussen voert hij Joost een stukje kaas. ‘Weer dat hele eind terug? Ben je mal? Ik ben blij dat ik het leven nog heb. Wat een vréselijk barre tocht.’ ‘Ik ook niet’, zegt Casper chagrijnig. ‘Die meid leeft alleen maar voor zichzelf. Doet wat ze wil. Gevoelens van anderen? Die kunnen haar geen donder schelen. Julliet is een egoïst. Is er nog bier?’ ‘Mijn God, Casper, hou op over Julliet.’ ‘Jij ook altijd met je “Mijn God”. Wie daar nou nog in gelooft...’ ‘Nou ja, whatever. Ik ga in ieder geval ook niet, die heenweg was me al een hele wandel. Ik gloei er nog helemaal van. Ik zei het al, ik heb Julliet nog nooit ergens op tijd gezien. En het wordt al donker. Zie je mij in het donker door het bos dwalen?’ * Julliet kan het horen. Hoe ze over haar praten, onbeschaamd. Hoe ze zonder haar wijntjes wegtikken, hapjes eten, een potje zitten te kaarten. Hoe ze geintjes maken over haar werk, haar award. Ze hoort alles. En dat maakt haar woedend. Is dat de bedoeling van dit alles? Is dat wat ze willen? Ze was hier op tijd, verdomme. Half drie moest ze hier zijn, en half drie was ze hier. Eerder dan hun allemaal. Half drie. Pijn. Hout. Een vloer! Dan een trap. Naar beneden. Rood. Het gejoel en gegil van Sabien maakt haar gek. Sabien, die te lui is om te lopen met dat dikke lijf van haar. Bankzitten en zich volvreten, dáár is ze goed in. Een beetje profiteren van een rijke man. Logisch dat hij niet meer naast haar wil slapen en zich afrukt op een foto van een ander! Van haar, Julliet. Sabien moest eens weten wat Tjerk allemaal heeft doorgeluld nadat ze jankend bij hem op de stoep stond. Je man betrappen met een foto van je vriendin terwijl hij… Is dat waarom ze hier zit opgesloten? Is het Sabien die haar dit aandoet? Uit jaloezie? Sabien. Ze moet los zien te komen. Los! Los! Lósss! Huid stroopt van haar polsen als ze aan de touwen trekt. Steeds harder. Steeds doelbewuster. Seconden, minuten, uren lang. Niet opgeven nu. Ze is er bijna. Het gevoel in haar handen is weg, maar ze komt dichterbij. * Sabien gooit haar kaarten op tafel, giet haar glas wijn achterover en loopt al zingend over eten richting de keuken. Het aanrecht is klein, mini zelfs. Links in de hoek staat een bruin verroest gasstel met ingebouwde oven. Te vies om ook maar iets in te bakken. ‘Geen enkel probleem’, jodelt ze terwijl ze de ingrediënten op het aanrecht uitstalt. ‘We eten heerlijke, koude tapas.’ Geroutineerd begint ze te snijden. Ze heeft haar eigen messenset meegebracht, scherp genoeg. Ze houdt er niet van om dingen aan het toeval over te laten. ‘Joost! Ga daar weg!’ De stem van Tjerk klinkt ongeduldig vanuit de woonkamer. ‘Ik had die zenuwpees nooit mee moeten nemen. Weg daar, vlooienbaal!’ ‘Het is dat luik’, zegt Casper op gedempte toon terwijl hij zijn kaarten neersmijt. ‘Er is iets met dat luik!’
Vijf Er is iemand bij haar. Ze voelt het. Julliet ligt op haar rechterzij, haar armen en benen zijn stijf van de kou. Haar wang ligt op iets korreligs. Het ruikt naar aarde. Grond. Steentjes. Takjes. Is ze buiten? Nee, het voelt niet als buiten. ze ziet niets, nog steeds niet. Julliet knippert met haar ogen, maar krijgt geen beeld. Onder de grond, nog altijd. Is ze flauwgevallen? Hoe lang is ze weggeweest? Hoe lang heeft ze zo gelegen? Eén uur? Twee uren? Vier? Vijf? Verdomme! Lichtflitsen. Plofgeluidjes. Een ademhaling, niet die van haar. Er wordt aan haar getrokken. Is ze gered? Maakt iemand haar los? Haar wang schuurt over de ruwe ondergrond. Dit is niet goed. Ze wil bewegen, de handen die haar aanraken van zich afslaan, ze wegschoppen. Ze wil schreeuwen, schelden, vloeken. Maar ze kan niets. Ze is een gevangene. Handen aan haar lijf. Van wie? Wat gaat er gebeuren? Laten ze haar gaan? Is dit allemaal één grote grap? Een grap van de rest om haar te straffen voor de slechte vriendin die ze is geweest? Haar vrienden… Het zal nooit meer hetzelfde zijn. Alles wat er is gezegd… Meer dan ooit zijn ze vreemden. Wie van hen is hier nu bij haar? Water, alsjeblieft. Onbeschrijflijke dorst. Opnieuw die vingers die zich om haar arm klemmen en kracht zetten. De huid van haar gezicht rijdt open. Het brandt en Julliet schreeuwt, gilt, kermt. Zonder geluid. De prop in haar mond maakt dat het stil blijft. Prop. Gaat ze dood? Is dit het dan? Nee, alsjeblieft. Een luide ademstoot. Van de ander. Ze word overeind gezet, rechtop. Op haar stoel, vastgebonden en gekneveld. Ze moet alert zijn nu. Hoofd om hoog, proberen iets te zien. Iets achter haar. Voeten die over de grond schrapen. Verder niets, zelfs geen ademhaling meer. Ook boven haar is het stil, boven het hout van de planken. Haar vrienden. Zijn ze weg? Ze weet het niet. Gék maakt het haar. Radeloos! Ze beweegt haar hoofd, naar links, naar rechts. Die geur. Zo bekend en toch ook ondefinieerbaar. Wat is het? Een ruk aan haar haar. Julliets hoofd wordt naar achteren getrokken! Nee! Iets op haar voorhoofd. Kleine tikjes. Op haar gezicht nu. Er wordt iets over haar heen gegoten! Een vloeistof. Nee. Nee! De prop, de vloeistof, haar mond vult zich, ze krijg het niet weg! Schudden! Ze moet schudden met haar hoofd. Het moet weg! Verdomme! Geen lucht. ze krijg geen lucht meer. De prop, hij zit in haar keel! ‘Voorover!’, schreeuwt een stem in haar. ‘Doe je hoofd voorover! Je stikt!’ Opnieuw lichtflitsen. Julliet zweeft door de lucht. Haar voorhoofd raakt de grond, dan valt ze op haar zij. De prop zit weer vooraan in haar mond. Langzaam zakt ze weg.
Zes ‘Jásses! Háál dat beest bij me vandaan.’ Beest? Ze ligt op de grond. Opnieuw. Heeft ze geslapen? ‘Weg! Toe! Dat moet ik niet hebben hoor, zo’n tarantula boven m’n hoofd. Casper, liefje, wees een man en haal die engerd hier weg. Maak hem maar dood. Ja, zo. Wég met die griezel. Goeiemorgen allemaal! Man, ik heb de hele nacht rechtop in m’n nest gezeten van die lucht. Balen dat dat stomme luik op slot zit. Ik had graag met eigen ogen gezien waar die meur vandaan komt.’ Tjerk. Het horen van zijn onbezorgde vrolijkheid doet haar lichaam verkrampen. De tape om haar mond trekt. Tape. De natte doek. verdovingsmiddel… Uit het ziekenhuis. Het kan niet anders. Verdomme, Tjerk. Waarom? Om de discussies over haar onderzoek? De ruzies? Het onderzoek is gerechtvaardigd! Nee, een mens verandert niet na al die jaren, in essentie ben je dezelfde persoon, blijf je dezelfde persoon. Dat wat je hebt gedaan ben jíj. Ook al is het zestig jaar geleden, ook al heb je spijt van wat je hebt gedaan. Iemand blijft verantwoordelijk voor zijn of haar daden. Zestig jaar geleden of niet. Over sommige misdaden groeit geen gras. Hoe vaak heeft ze het niet tegen hem gezegd? Is dat het? Is dat waarom ze hier zit? Omdat hij de discussie niet kon winnen? Omdat hij zo ontzettend gefrustreerd is over wat ze aan het doen is? Omdat ze – zoals hij het zegt – net zo zum kotzen is als haar onderzoeksobject? Weet je wat er zum kotzen is? Zij! Zij alle vier! Het maakt haar furieus. De angst, de onwetendheid. Wie is goed en wie is slecht? Ze zou ze allemaal kunnen neerschieten, afslachten. Om wie ze zijn. Om wat ze haar geflikt hebben. Omdat zij vrij zijn en zij niet. Scherp ademt Julliet door haar neus in en uit. Zweet drupt van haar gezicht, haar keel is dichtgeknepen. Ze snuift, als een neurotische hond. In en uit. In en uit. * Sabien hijst haar Nomadrugzak over haar schouder en trekt de deur van het boshuisje achter zich dicht. Ze zweet zichtbaar. ‘Bellen we Julliet nog vóór we naar de sauna gaan? Dit huisje ziet ze toch niet meer, maar misschien wil ze vanmiddag wel mee.’ ‘Nee’, zegt Casper beslist. Hij kamt met een hand zijn halflange haar naar achteren en zet een mosgroene pet op. ‘Julliet kan van mij de boom in. Laat haar lekker ergens wegteren of zo.’ Femke haalt haar schouders op. Tjerk is al weg met Joost. * Ze gaan weg. Paniek neemt bezit van Julliets lichaam. Ze gaan weg! Straks is ze hier alleen en dan? Haar handen zijn gevoelloos, ze heeft geen idee hoe ver het touw van haar handen is. De angst werkt verlammend. Het voelt alsof iemand alle spieren uit haar lichaam heeft getrokken. En haar hoofd wil niet meer. Te zwaar. haar ogen. Ze mogen niet weggaan. Als ze gaan, sterft ze. Hier, onder de vloer. Ze gaat dood. Hoe lang. Uren? Dagen? Een week? Ze is het kwijt. Haar lichaam vormt een leeg omhulsel; alles is verdoofd, afgebonden, doods. Iets heeft haar wakker gemaakt. Ze wil liever slapen, want dan is er geen pijn. Beweging in het huisje. Iemand is terug. Voor haar. Voetstappen. Een ademhaling. Lichtflitsen tegen de muur. Een zaklamp. Krachtige armen die haar en de stoel overeind trekken. Handen die op haar schouders worden gelegd, vingers rond de hals, zachtjes in haar huid gedrukt. Nee. Met een ruk trekt iemand de tape van haar mond. Onmiddellijk spuugt Julliet de prop uit. Lucht! Haar hoofd tolt. Golven maagsap spetteren over haar schoenen. Eindelijk. En ze weet het. Die geur. Zo herkenbaar. De geur en de warmte. De bijbehorende zachtheid op haar lichaam. De ontspanning.
Zeven ‘Jij. Ik wist het… Het kruid van de bundels… Ik kon het ruiken. Maar waarom? Waarom ben ik hier?’ Julliet heeft moeite met praten, haar keel is te droog. ‘Ik laat mijn familie niet kapotmaken door jou, Julliet.’ ‘Ik jouw familie kapotmaken? Wat bedoel je?’ Gebeurt dit echt? ‘Jouw onderzoek.’ ‘Onderzoek? Wat heeft dat…’ ‘Zegt de naam Wytske van der Kamp je iets?’ ‘J-ja natuurlijk. Maar…’ ‘Mijn oma, Julliet. Ze is mijn oma.’ ‘Je óma?’ Verdomme nee! ‘Ja, mijn oma.’ Sjezus, wat nu? ‘Wat een raar toeval. Dat ik met dat onderzoek bezig ben, en wij elkaar kennen. En je oma... Jeetje, je oma.’ Julliet stoot een verdwaasd lachje uit. Wat stom. ‘Geen toeval, Julliet. Dit is géén toeval. Ben je nou echt zo dom? Denk je nou echt dat zulk toeval bestaat? Ben jij nou een onderzoeksjournalist? Een onderzoeksjournalist die niet eens in de gaten heeft dat ze zelf wordt onderzocht, wát een lachertje. Ik ben in jouw leven gedoken, Julliet, onder je huid gekropen. Zodra ik in de krant las dat je onderzoek deed naar de sterftecijfers in Friesland na 1945, ben ik zelf op onderzoek uitgegaan. Ik ben je leven binnengestapt, heb je opgewacht in je stamkroeg, ben vrienden met je geworden. Het ging allemaal zo ontzettend vlot. Je liet me toe in je leven, uit gemak. Geen enkele moeite hoefde je te doen. Geen énkele. Ik haalde drankjes voor je, vertelde goeie grappen, liet je toe in mijn huis, terwijl jij bezig was om mijn leven kapot te maken. Ik moest je hier zien te krijgen, in het huis van mijn familie, op deze van Gód verlaten plek. Om je te stoppen. Eén mailtje met een aanbieding naar Casper en het was geregeld. Jij moet stoppen Julliet. Stop met wat je aan het doen bent.’ Wat is dit? Een nachtmerrie. ‘Ik begrijp je niet. Waarom hier? Waarom dit? Zo… op deze manier? Je had me toch gewoon kunnen vra…’ Julliets stem houdt er mee op, ze heeft water nodig. ‘De brieven die je hebt ontvangen kwamen van mij. Ik heb het je meerdere malen gevraagd, je zelfs gesmeekt. Ik heb geprobeerd je uit te leggen wat de gevolgen van je onderzoek zullen zijn. Maar jij negeerde het, ging gewoon door, terwijl je wist wat je een ander aan ging doen. Er was nog maar één optie, Julliet. Dit. Ik wilde dat je het zou voelen, hoe het is om gevangen te zitten, terwijl de wereld om je heen gewoon doorgaat. Hoe wanhopig je je dan voelt, hoe bang en alleen. Ik wilde dat je zou voelen hoe het is om zwartgemaakt te worden. Te worden beledigd, uitgekotst terwijl je je niet kunt verweren. Ik wilde dat je zou voelen hoe het is als iemand anders over lijken gaat. Ik wilde dat je dát zou voelen, zodat je weet dat je dit een ander niet kunt aandoen.’ Niets zeggen. Ze kán niets zeggen. Wat moet ze hiermee? Er staat een gek voor haar. Een psychopaat. Ze wil hier weg, ze móet hier weg. Maar hoe? ‘Je had me bijna vermoord’, fluistert Julliet. ‘Ik was bijna gestikt in de vloeistof die je over me heen goot.’ ‘Dat was water. Ik wilde je wat te drinken geven, maar ik durfde de tape niet van je mond te halen.’ Julliets hart klopt fel tegen haar borst. ‘En die kokendhete vloeistof dan! Ook omdat je me wilde helpen zeker?’ ‘Ik weet niet waar je het over hebt, Julliet. Ik wilde alleen dat je dit zou voelen, deze gevangenschap. Want dit is wat je mijn oma zult aandoen als je doorgaat met je onderzoek. Dit is wat er met haar gebeurt. Ze zal worden opgesloten, bespuugd, terwijl ze niet bij machte is om iets te doen. Is dat wat je wilt? Mijn God, ze is negentig jaar. Ne-gen-tig! Een broze vrouw met vingers die krom staan van de reuma. Een afhankelijk mensje dat zonder rollator nergens meer komt. Wil je haar nu nog laten bloeden voor die jeugdzonde?’ ‘Jéugdzonde? Zeg je dat nou echt? Noem je dat een jeugdzonde?’ Julliet heeft moeite om haar woorden krachtig te laten klinken, maar het moet. Ze móet het duidelijk maken. ‘Snap je het dan niet? Jouw oma is een moordenaar!’ De klap in haar gezicht komt hard aan. Ze moet stoppen, maar ze kan het niet. Dit hier, dit hele gedoe, maakt haar razend, en dus gaat Julliet door: ‘Jouw oma, Wytske van der Kamp, is een nazi!’ Geen reactie. Alleen ontzette ogen die haar aanstaren. ‘Ook al was de oorlog al jaren voorbij… ze ging er mee door, uit naam van die smerige gek!’ Ze moet kalm blijven, het niet voor zichzelf verpesten. Ze is vastgebonden. Wie weet wat er… Nee, rot op, ze kan het niet! ‘Ze heeft onschuldige mensen vermoord, baby’s!’ Julliet spuugt de woorden bijna uit. ‘Jarenlang kon ze ongemerkt haar gang gaan, jarenlang! Jouw oma was de spil, ze deelde de opdrachten uit, gaf aan waar de joden zaten en hoe ze ongemerkt vernietigd konden worden. En al die jaren heeft niemand ze kunnen ontmaskeren. Maar sinds die anonieme tip... Ik ben haar op het spoor. En dat betekent gerechtigheid. Voor de slachtoffers, voor de nabestaanden.’ ‘Ze is negentig, Julliet!’ ‘Ze liet mensen vergiftigen. Omkomen bij zogenaamde verkeersongelukken, bedrijfsongevallen. Ze zorgde ervoor dat haar slachtoffers verkeerde medicijnen kregen voorgeschreven, dat pasgeboren baby’s werden verstikt met een kussen. Allemaal zogenaamde natuurlijke sterfgevallen. Jouw oma is een monster. Ze zal
boeten voor wat ze heeft gedaan, hoor je me? Wytske van der Kamp moet haar straf onder ogen zien, hoe oud ze ook is!’ Uitgeput kijkt Julliet naar de persoon die voor haar staat. ‘Zeg dat je stopt met je onderzoek.’ ‘Ik stop met helemaal niets! Nooit!’ ‘Goed, ik vraag het nog één keer: stop met je onderzoek, Julliet. Per direct. Je moet haar met rust laten.’ ‘Nee. Ik kan het niet.’ ‘Waarom niet, Julliet? Omdat jij zo nodig carrière moet maken?’ Julliet bijt haar op haar lip om zich stil te kunnen houden. ‘Dat is het toch? Alles boven je carrière. Want dat is hoe Julliet de Waal in het leven staat, is het niet? Iedereen kan barsten, als mevrouw haar zin maar krijgt. Julliet de Waal, de held van de dag. De succesvolle onderzoekster die een lintje verdient voor haar inzet voor de maatschappij. Dat is het toch? Dat is wat je wilt.’ Julliets hoofd staat op barsten. Niets zeggen! ‘Nou ik zal je uit de droom helpen, Julliet. Dat lintje komt er niet. Nooit. Als jij doorgaat met je onderzoek, geef ik de resultaten van mijn eigen onderzoek prijs. Nederland zal dan kennismaken met de fraudeur Julliet de Waal.’ ‘W-wat bedoel je? Waar gaat dit over?’ Julliet voelt het bloed uit haar gezicht wegtrekken. ‘Ook een jeugdzonde, nietwaar? Bronnen vervalsen, onderzoeksgegevens iets mooier maken dan ze zijn. En dat allemaal voor een mooi verhaal en een carrière. Ik heb je werk tot in detail uitgeplozen, Julliet, en ik heb interessante dingen ontdekt. Het Mulder-rapport, de Griekenland-onderzoeken, je promotieonderzoek over mensenhandel… Moet ik doorgaan?’ Nee, nee, nee! Dit kan niet waar zijn. Ze wordt kapotgemaakt! ‘Stop ermee, Julliet.’ Julliets lichaam krimpt ineen. Welke keuze heeft ze nog? ‘Je snapt het toch wel? Je snapt toch dat ik niet anders kan, Julliet? Mijn hele familie gaat hieraan kapot. Niet alleen mijn oma, ze zullen ons er allemaal voor aanzien. De media, het publiek, ze zijn onverbiddelijk. We zullen voor de rest van ons leven het stempel nazi dragen. Stop met je onderzoek.’ Julliet sluit haar ogen, haar stem trilt. ‘En dan laat je mij met rust?’ ‘Ja. Stop met dat onderzoek en je hoort nooit weer wat van me.’ Verdomme. Het is voorbij. Alles is voorbij. ‘Goed, maak me los.’ * De stoel versplintert op haar achterhoofd. Als een zak vuile was valt ze neer. Plof. Snel handelen nu. Terug naar het luik, de trap af, ondergronds. Het is een lappenpop, meer niet. Een leeg omhulsel dat gehoorzaam naar beneden glijdt. Bonk, bonk, bonk, het zware lijf van de houten trap op de natte, stinkende aarde. Nog een klein stukje. Vastbinden. Armen, benen. Vertrouw nooit iemand. Beloftes onder druk zijn niets waard. Angst creëert leugenaars. Monsters. En ze laat zich door niemand tegenhouden. De waarheid zal boven tafel komen. Wytske van der Kamp en haar kleinkind zullen boeten voor wat ze hebben gedaan. De trap op, het luik dicht. De sleutel, veilig opgeborgen. Naar buiten. Licht, zuurstof, felle zon. Ja, dit is het. Dit is hoe het voelt als iemand over lijken gaat. Julliet kijkt nog één keer achterom. ‘Dag Sabien.’