Jongeren, vrijetijdsbesteding en alcohol in de gemeente Hardenberg
Evelien Kobus, S1032218 Suzanne Meines, S1001839 Rianne van Rikxoort, S1032159
Hogeschool Windesheim Pedagogiek VT Zwolle, mei 2011 1
Alcohol & opvoeding
Auteurs: Evelien Kobus Suzanne Meines Rianne van Rikxoort Opdrachtgever: Lectoraat verslavingspreventie Windesheim, Zwolle Rob Bovens Afstudeerbegeleiders: Cilly Litamahuputty Rob Bovens Hogeschool Windesheim Zwolle Ontwikkelingsstimulering Pedagogiek VT
Mei 2011
2
Samenvatting Sinds 1 januari 2010 is het lectoraat Verslavingspreventie, onderdeel van Christelijke Hogeschool Windesheim, actief op het gebied van onderzoek doen ten behoeve van kennisverbreding binnen de hogeschool. Rob Bovens leidt dit lectoraat binnen het Kenniscentrum Gezondheid en Welzijn. De gemeente Hardenberg heeft in het kader van het regionale alcoholmatigingsbeleid IJsselland, besloten om de interventie Smartconnection op te nemen in het interventieaanbod. Smartconnection richt zich op jongeren die niet tot weinig alcohol drinken. Om deze interventie zo effectief mogelijk te kunnen implementeren binnen deze specifieke regio, is voorkennis met betrekking tot de beoogde doelgroep noodzakelijk. Het lectoraat Verslavingspreventie is gevraagd om deze kennis te vergaren. Drie studenten van Hogeschool Windesheim hebben dit onderzoek uitgevoerd ten behoeve van hun afstuderen. De onderzoeksvraag luidt: „Wat is het drinkgedrag, uitgavenpatroon en houding ten aanzien van alcoholgebruik van jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg en wat betekent dit voor de implementatie van de interventie Smartconnection in de gemeente Hardenberg?‟ Door middel van het afnemen van digitale enquêtes is er een profielschets opgemaakt van de geselecteerde doelgroep. De uitkomsten van de resultaten van het onderzoek worden weergegeven in de vorm van een factsheet. Deze geeft beknopt de resultaten van de enquête weer. Daarnaast is aan de hand van de bevindingen die voortgekomen zijn uit deze resultaten, een aantal aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van de implementatie van Smartconnection in Hardenberg. Voorafgaand aan het praktijkonderzoek zijn drie literatuurstudies gedaan. Deze studies fungeren als theoretisch kader. Zo is er onderzocht op welke wijze er binnen Smartconnection gebruik gemaakt wordt van motivatie en gedragsverandering bij mensen, wat de positieve en negatieve effecten zijn van het positief belonen onder jongeren en welke culturele aspecten van invloed kunnen zijn op de implementatie en daarmee het succes van Smartconnection binnen de gemeente Hardenberg. Het praktijkonderzoek bestaat uit de afname van een digitale enquête onder de jongeren. De gemeente Hardenberg heeft hiervoor een selectie gemaakt van een aantal scholen binnen de gemeente. In totaal hebben 240 jongeren uit verschillende klassen van verschillende niveaus (van Praktijkonderwijs tot VWO), binnen het voortgezet onderwijs de enquêtevragen beantwoord. Daarnaast is ook het MBOniveau meegenomen in de enquête. De reden hierachter is dat er veel studenten op het MBO zitten die tevens binnen de leeftijdscategorie van het onderzoek vallen. De uitkomsten van de enquête lieten vooral zien dat alcohol(gebruik) populair is onder de Hardenbergse jeugd. Van de jongeren die alcohol drinken, ligt het gemiddelde op 6,8 glazen per dag/avond. Er wordt door jongens meer gedronken dan door jongens. Bij de jongens gaat het om een gemiddelde van 9.3 glazen per avond, en bij de meisjes is dit gemiddeld 5.2 glazen per avond. Zowel het gemiddeld aantal glazen dat jongens en meisjes zeggen te drinken, liggen boven de „bingenorm‟. Met bingedrinken bedoelt men het drinken van minstens 5 glazen alcohol bij een drinkgelegenheid (www.alcoholinfo.nl).
3
Het drankgebruik bij bezoekers van keten en hokken komt zelfs uit op een hoger aantal glazen alcohol per dag/avond. Ook hier is er een verschil in het aantal glazen dat jongens en meisjes drinken. Jongens drinken hier gemiddeld 9.3 glazen en meisjes gemiddeld 5.2. Toch geven de meeste jongeren aan zich geen zorgen te maken om hun eigen drinkgedrag. De resultaten vertellen ons dat de omgeving waarin de jongeren alcohol drinken, de discotheek, het café,bij vrienden en thuis zijn. Buitenshuis wordt er het meeste alcohol gedronken. De discotheek en de kroeg worden het vaakst genoemd als omgeving waar zij het meeste alcohol drinken (door 38% van de jongeren). Toch wordt er volgens 29% van de jongeren thuis en bij vrienden alcohol gedronken. Het thuisgebruik is daarom toch substantieel te noemen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is er een factsheet geschreven en worden er aanbevelingen gegeven met betrekking tot de implementatie van Smartconnection. Deze aanbevelingen zijn onder verschillende domeinen te plaatsen. Zo blijkt in de eerste plaats het inzetten op kennisuitbreiding bij deze jongeren en hun ouders, rondom de schadelijke effecten van alcoholgebruik van belang te zijn. Uit de resultaten blijkt dat 73% van de jongeren denkt dat hun ouders wel degelijk invloed hebben op hun eigen besluit om wel of niet alcohol te gaan drinken. Hieruit kan men opmaken dat alcoholpreventie gericht op ouders van wezenlijk belang is om alcoholpreventie en daarmee Smartconnection bij de Hardenbergse jongeren tot een succes te kunnen brengen. Ook zijn er aanbevelingen gedaan op het gebied van de omgeving waarin Hardenbergse jongeren drinken, bijvoorbeeld door het aanbieden van alternatieven in de vorm van alcoholvrije drankjes in de meest bezochte discotheken. Tevens blijkt het in het kader van belonen van goed gedrag zinvol om aandacht te besteden op het gebied van ontwikkelen van intrinsieke motivatie om weinig tot geen alcohol te (gaan) drinken. De kans dat dit zal leiden tot een attitude en/of gedragsverandering, neemt hierdoor aanzienlijk toe.
4
Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport dat voortgekomen is uit het onderzoek dat wij hebben gedaan in het kader van de minor „Ontwikkelingsstimulering‟. Wij zijn ontzettend trots op het uiteindelijke resultaat. Bijna vier maanden lang hebben wij ons hard ingezet om tot dit resultaat te komen. Naar ons idee is onze inzet beloond doordat wij nog meer kennis en ervaring op hebben gedaan in het uitvoeren van onderzoeken; zo hebben wij zelf een enquête opgesteld, hebben deze zelfstandig afgenomen en hebben daarnaast zelf een data-analyse uitgevoerd en aanbevelingen gegeven. Dit onderzoek is tot stand gekomen door de medewerking van een aantal personen. Hierbij willen wij Rob Bovens, Geeske Roos, en Cilly Litamahuputty daarom ook hartelijk bedanken voor de begeleiding en ondersteuning die zij ons hebben gegeven. Daarnaast willen wij onze dank betuigen aan de scholen die hun medewerking hebben verleend bij het afnemen van de enquêtes en ons steeds weer met enthousiasme hebben ontvangen. Wij wensen u veel leesplezier toe. Suzanne Meines, Rianne van Rikxoort en Evelien Kobus Zwolle, mei 2011
5
6
Inhoudsopgave Samenvatting.............................................................................................................. 3 Voorwoord .................................................................................................................. 5 Inhoudsopgave ........................................................................................................... 7 Inleiding ...................................................................................................................... 9 1. Probleemanalyse ............................................................................................... 11 1.1 Doelstelling .................................................................................................... 11 1.2 Probleemstelling............................................................................................. 11 1.3 Operationalisatie begrippen ........................................................................... 12 2. Opzet en uitvoering ............................................................................................ 13 2.1 Onderzoekstypen ........................................................................................... 13 2.2 Onderzoeksmethode ...................................................................................... 14 2.3 Onderzoekspopulatie ..................................................................................... 15 3. Op welke wijze maakt Smartconnection gebruik van motivatie en gedragsverandering? ............................................................................................... 17 4. Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen onder jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken?.............................. 33 5. Welke culturele aspecten kunnen invloed hebben op de implementatie en het succes van Smartconnection in Hardenberg? .......................................................... 43 6.
Onderzoeksresultaten........................................................................................ 57
7.
Conclusies ......................................................................................................... 69
8.
Factsheet onderzoek jongeren gemeente Hardenberg...................................... 77
9.
Aanbevelingen ................................................................................................... 81
10. Bronvermelding ................................................................................................. 83 Bijlagen: - Inleidende brief op de enquête - Vragenlijst jongeren Hardenberg - Onderzoeksresultaten
7
-
8
Inleiding Bekend is dat alcoholgebruik in onze maatschappij, ook onder jongeren, breed geaccepteerd is. Kinderen groeien steeds meer in een omgeving op waarin zij dagelijks met alcohol geconfronteerd worden. In september 2009 is door de gemeente Hardenberg een aanvraag voor aanvullende subsidie ingediend bij het programma Gezonde Slagkracht van ZonMw. De aanvraag betrof het project “Fris over Drank”, een integrale aanpak waarbij door betrokkenheid van alle relevante partijen getracht wordt het alcoholgebruik van jongeren onder de 16 jaar terug te dringen en dat van 16-plussers te doen verminderen. Het project is door de gemeente in 2008 gestart, is in 2009 als meerjarige campagne doorontwikkeld en wordt door de gemeente Hardenberg gefinancierd. Deelname aan het regionale alcoholmatigingsbeleid „Minder drank meer scoren‟ (verder: MDMS) waarborgt dat interventies in regionale samenhang worden uitgevoerd en gemonitord. In dit onderzoek staat de interventie „Smartconnection‟ centraal. De gemeente heeft Christelijke Hogeschool Windesheim gevraagd een evaluatieplan op te stellen. Rob Bovens, werkzaam als lector van het lectoraat Verslavingspreventie aan de Christelijke Hogeschool Windesheim te Zwolle is gevraagd om dit onderzoek aan te sturen. Eén van de door hem voorgestelde acties betrof het doen van een onderzoek onder de jongeren die in de doelgroep van Smartconnection vallen . De gemeente heeft dit voorstel overgenomen en besloten een onderzoeksopdracht te verstrekken aan het lectoraat Verslavingspreventie binnen Windesheim. Binnen het onderzoek is er getracht antwoord te geven op de volgende centrale vraagstelling: „Wat is het drinkgedrag, uitgavenpatroon en houding ten aanzien van alcoholgebruik van jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg en wat betekent dit voor de implementatie van de interventie Smartconnection in de gemeente Hardenberg?‟ Op deze centrale vraagstelling zal antwoord worden gegeven met behulp van geformuleerde deelvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen deelvragen waarop vanuit een literatuurstudie antwoord gegeven zal worden en deelvragen die vanuit het veldonderzoek beantwoord zullen worden. De deelvragen voor het literatuuronderzoek zijn als volgt geformuleerd: „Op welke wijze maakt Smartconnection gebruik van motivatie en gedragsverandering?‟ „Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen van jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken?‟ „Welke culturele aspecten kunnen van invloed zijn op de implementatie en daarmee het succes van Smartconnection binnen de gemeente Hardenberg? Deelvragen die vanuit het veldonderzoek beantwoordt zullen worden richten zich op de domeinen: vrije tijd, alcoholgebruik, invloed omgeving, uitgavenpatroon, uitgaanspatroon, veranderingsbereidheid en passende beloningen. Vervolgens richt het onderzoek zich op het formuleren van aanbevelingen ten behoeve van de gemeente Hardenberg en het implementeren van de interventie Smartconnection. Deze aanbevelingen kan de gemeente Hardenberg benutten ter ondersteuning als het gaat om het stellen van verdere maatregelen op het gebied van alcoholpreventie onder de jeugd. Met de resultaten van dit onderzoek worden er handvatten aangereikt om de interventie Smartconnection zo efficiënt mogelijk in te zetten. 9
In het eerste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport wordt de centrale vraagstelling nader bekeken. Vervolgens zal de opzet en uitvoering van het onderzoek in het tweede hoofdstuk worden toegelicht. In hoofdstukken 3 t/m 5 worden de bevindingen uit het literatuuronderzoek uitgebreid gerapporteerd. In het zesde hoofdstuk worden de bevindingen vanuit het praktijkonderzoek beschreven en worden deze nader geanalyseerd aan de hand van de theoretische onderbouwingen. Vervolgens worden de belangrijkste bevindingen weergegeven in hoofdstuk 7. Daarna wordt een factsheet weergegeven met daarin beknopt de resultaten van de afgenomen enquête. Tot slot zullen er vanuit de resultaten en conclusies enkele aanbevelingen worden geformuleerd met betrekking tot de implementatie van de interventie Smartconnection binnen de gemeente Hardenberg.
10
1. Probleemanalyse 1.1 Doelstelling De gegevens die voortkomen uit het beantwoorden van de probleemstelling, zullen gebruikt worden om de gemeente Hardenberg van aanbevelingen te voorzien. Dit ten aanzien van de implementatie van de interventie Smartconnection. Deze aanbevelingen kan de gemeente Hardenberg gebruiken om inzicht te krijgen in de doelgroep en zo hun interventie kracht bij te zetten, opdat de jongeren gestimuleerd worden om een verantwoord alcoholgebruik eigen te maken. 1.2 Probleemstelling Hoofdvraag Wat zijn het drinkgedrag, uitgavenpatroon en houding ten aanzien van alcoholgebruik van jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg en wat betekent dit voor de implementatie van de interventie Smartconnection in de gemeente Hardenberg? Deelvragen literatuur 1. Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen onder jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken? 2. Op welke wijze maakt gedragsverandering?
Smartconnection
gebruik
van
motivatie
en
3. Welke culturele aspecten kunnen invloed hebben op de implementatie en het succes van Smartconnection in Hardenberg? Deelvragen praktijk 1. Waar brengen jongeren gezamenlijk hun vrije tijd door, hoeveel tijd en hoe vaak? 2.
Wat drinken zij daar (per gelegenheid en per moment) en hoeveel?
3.
Wie of wat, en in welke mate bepaalt wat jongeren drinken (de groep, de gangmaker, de cultuur, de jongere zelf)?
4.
Hoe ziet het uitgavenpatroon van de jongere eruit?
5.
Is de jongere bereid zijn drinkhoeveelheid en drinkpatroon aan te passen in ruil voor beloningen?
6.
Wat zouden passende beloningen kunnen zijn?
7.
Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan op basis van de uitkomsten van de vragenlijst aan de gemeente Hardenberg?
11
1.3 Operationalisatie begrippen Verantwoord drinken: Onder gezonde drinkers verstaan we jongens die maximaal 2 keer in de week en niet doordeweeks 2 glazen op een dag/avond drinken. Bij meisjes gaat het hier om maximaal 2 weekenddagen 1 glas per dag/avond. (zie www.alcoholinfo.nl) Behoeftepeiling: Inzicht krijgen in de doelgroep op onder andere de volgende gebieden: Wat is het uitgavenpatroon, de positie van de keten en hokken, indrinkgelegenheden, uitgaansgelegenheden, rolmodellen en interessegebieden. In principe gaat het hier om een soort van nulmeting. Er is echter gekozen voor de toepassing van het begrip behoeftepeiling. Peeractiviteiten en peers: Er wordt binnen Smartconnection gestreefd naar het oprichten van een kerngroep, waarbij peeractiviteiten centraal staan. In het projectplan wordt dit als volgt omschreven; „Er wordt een kerngroep ingericht die heel bepalend is voor het project. Dit zijn jongeren (ongeveer 10) die structureel bij het project betrokken zijn. Ze krijgen scholing in communicatie, overdragen van kennis, in het professioneel mixen van (alcoholvrije) drankjes. Alles wat zij leren, geven zij op hun beurt door aan de jongeren in de deelnemende gemeenten die als peer worden ingezet.‟ In het projectplan wordt dit als volgt omschreven; „Er wordt een kerngroep ingericht die heel bepalend is voor het project. Dit zijn jongeren (ongeveer 10) die structureel bij het project betrokken zijn. Ze krijgen scholing in communicatie, overdragen van kennis, in het professioneel mixen van (alcoholvrije) drankjes. Alles wat zij leren, geven zij op hun beurt door aan de jongeren in de deelnemende gemeenten die als peer worden ingezet.‟
12
2. Opzet en uitvoering 2.1 Onderzoekstypen Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een kwantitatief onderzoek in de vorm van een surveyonderzoek waarbij er door ons een schriftelijke vragenlijst op het internet is afgenomen bij de jongeren en een kwalitatief onderzoek waarbij er drie literatuurstudies zijn uitgevoerd. Alvorens deze methodes toe te lichten zal er eerst uitgelegd worden wat de kenmerken zijn van de diverse onderzoeksmethodes. (Bron: Nel Verhoeven, Wat is onderzoek,2007) Kwantitatief onderzoek Kwantitatief onderzoek kenmerkt zich voornamelijk door het verzamelen van cijfermatige (numerieke) gegevens. Deze gegevens worden vervolgens in een bestand verwerkt en met behulp van statistische technieken geanalyseerd. Dit wordt een kwantitatieve analyse genoemd. Surveyonderzoek De vorm van kwantitatief onderzoek die binnen dit onderzoek is gehanteerd, wordt surveyonderzoek genoemd. Dit is de meest gebruikte methode om meningen, opinies, houdingen en kennis bij grote groepen te meten. Het surveyonderzoek is een gestructureerde dataverzamelingsmethode waarbij de vraagstelling van tevoren vaststaat en de respondent een aantal antwoordmogelijkheden krijgt waaruit gekozen kan worden. Het aantal „open vragen‟ is beperkt binnen het surveyonderzoek. De vragenlijst wordt schriftelijk of via het internet ingevuld. Ook geeft het surveyonderzoek de mogelijkheid om niet alleen beschrijvende, maar ook verklarende antwoorden te geven op onderzoeksvragen. Nadeel van het surveyonderzoek is, dat er niet kan worden nagegaan binnen welke context een bepaald antwoord gegeven is. Het motief van de respondent om een bepaald antwoord te geven, blijft dus onbekend voor de onderzoeker(s). Kwalitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek onderscheidt zich van kwantitatief onderzoek doordat het niet op numerieke gegevens is gebaseerd. Het legt de nadruk op de beleving van de onderzochte en er wordt ingegaan op de achtergronden van de verzamelde gegevens. Kwalitatief onderzoek is interpretatief van aard en is vaak erg intensief. Literatuuronderzoek Literatuuronderzoek is over het algemeen een vast onderdeel van de opzet van een onderzoek. Het vindt plaats op elk niveau en kan verschillende rollen spelen binnen een onderzoek. Zo kan het dienen als achtergrondinformatie, ter oriëntatie of als theoretische onderbouwing. Binnen het onderzoek heeft de literatuurstudie alle genoemde rollen vervuld, maar het heeft vooral gediend als oriëntatie en theoretische onderbouwing voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen.
13
2.2 Onderzoeksmethode Onderzoekstype Dit onderzoek kan het best getypeerd worden als surveyonderzoek. Kenmerkend voor dit type onderzoek is het meten van meningen, opinies, houdingen en kennis onder grote groepen mensen. Het onderzoek bestaat uit een gestructureerde dataverzamelingsmethode. De vraagstelling stond van tevoren vast, en de Hardenbergse jongeren hadden de keuze uit een beperkt aantal antwoordmogelijkheden die werden gegeven. Het aantal open vragen is tot een minimum beperkt. De antwoorden van de jongeren vormen de basis voor de dataset, in de vorm van een kwantitatieve analyse. Dataverzamelingstechnieken Binnen dit onderzoek is er gebruik gemaakt van twee verschillende databronnen. Als eerste is er een literatuuronderzoek gedaan. Deze richtte zich op drie verschillende terreinen, en diende als theoretische onderbouwing voor het onderzoeksontwerp. Vervolgens is er een praktijkonderzoek gedaan. Er is gekozen om data vanuit het praktijkonderzoek te verzamelen middels het afnemen van een digitale enquête (www.thesistools.nl/jongerenhardenberg). Er zijn middels deze verzameltechniek in totaal 240 jongeren bereikt in de leeftijd 15 t/m 17 jaar. De volgende scholen hebben hun medewerking verleend ten behoeve van dit onderzoeksonderdeel; - De Groene Welle (ROC) - Vechtdal College (HAVO/VWO) - De Zeven Linden (VMBO) - De Nieuwe Veste (HAVO) - De Hoeksteen (Praktijkonderwijs) Digitale enquête Deze bevat als eerste een beschrijving van de aanleiding van het onderzoek. De vragenlijst bevat in totaal 36 vragen over het drankgebruik van de jongeren, hun vrijetijdsbesteding, hun uitgavenpatroon, uitgaanspatroon, invloeden op het eigen alcoholgebruik vanuit de omgeving, veranderingsbereidheid van de jongeren ten aanzien van het eigen drinkgedrag en passende beloningen voor verantwoord drinkgedrag. Ook is de jongeren gevraagd of zij eventueel benaderd mogen worden voor deelname aan een groepsgesprek. Jongeren die dit ingevuld hebben en blijken te behoren tot de doelgroep die men tracht te bereiken met Smartconnection, zullen begin juni benaderd worden om deel te nemen aan de focusgesprekken. De analyse van deze groepsgesprekken is een aanvulling op de verkregen informatie vanuit literatuur en praktijkonderzoek. Data analyse De resultaten van de afgenomen enquêtes zijn verwerkt in het programma Microsoft Excel 2007. Dit databestand is een aantal malen gecontroleerd en opgeschoond. Vervolgens zijn er met behulp van Excel tabellen en grafieken gemaakt, om zo de resultaten helder en overzichtelijk weer te kunnen geven. Vervolgens zijn de resultaten geanalyseerd om hier conclusies uit te kunnen trekken. Enkele kruisvergelijkingen zijn gemaakt om verbanden aan te tonen.
14
Betrouwbaarheid en validiteit Om de onderzoeksresultaten zo betrouwbaar mogelijk te maken, is geprobeerd om een zo groot mogelijke groep jongeren van verschillende onderwijsniveaus te bereiken. Hardenberg heeft naar schatting tussen de 1200 en 1500 jongeren in de leeftijdsklasse van 15 tot 17 jaar, de levensfase waarin de meeste jongeren serieus beginnen uit te gaan. Het streven was een afname van de enquête bij ongeveer 20% en bij minimaal twee klassen per onderwijstype. Uiteindelijk gaat het om een totaal van 13 klassen 240 bruikbare enquêtes gerealiseerd, goed verdeeld over de diverse onderwijstypen. Gezien er gestreefd werd naar een aantal van 300, is dat een goede respons van 80%. Dit draagt bij aan een hogere betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek, hebben de onderzoekers de enquêtes zo zorgvuldig mogelijk samengesteld, zodat het geven van een „sociaal wenselijk‟ antwoord door de jongeren zoveel mogelijk voorkomen zou worden. Ook is er in het kader van de vraagstelling gelet op afstemming van taalgebruik en vraagstelling op de doelgroep. Ter onderbouwing van het onderzoek is er tenslotte ook gebruik gemaakt van een theoretisch kader. Dit maakt de betrouwbaarheid van het onderzoek aannemelijker. 2.3 Onderzoekspopulatie Er zal een beschrijving en verantwoording weergegeven worden van de keuzes die gemaakt zijn omtrent het vaststellen van de onderzoekspopulatie. Onderzoekseenheid Een onderzoekseenheid is het aantal personen of objecten waarover het onderzoek wordt gehouden, ofwel de doelgroep van het onderzoek. Dit onderzoek is voor de gemeente Hardenberg, georganiseerd vanuit het Lectoraat Verslavingspreventie Windesheim in samenwerking met Tactus Verslavingszorg. Het onderzoek is gericht op jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg. Populatiegrootte en respons De deelnemers binnen dit onderzoek zijn jongeren uit de gemeente Hardenberg die op dit moment, mei 2011, in de leeftijd zijn van 15 t/m 17 jaar. De populatie bestaat dus uit alle jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg. Doordat de populatie erg groot is (zoals gezegd tussen de 1200 en 1500 jongeren), dient er een steekproef getrokken te worden. Er is een steekproef getrokken onder de scholen in de gemeente Hardenberg. Het aantal jongeren is als volgt tot stand gekomen: om voldoende antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zijn ongeveer 240 tot 300 (20% van de totale populatie) volledig ingevulde vragenlijsten nodig. In een klas zitten ongeveer 25 jongeren. Daarom is ervoor gekozen om onder 12 klassen de enquêtes uit te laten voeren. Op het Voortgezet Onderwijs zijn zes niveaus te onderscheiden en om van alle niveaus een goed beeld te krijgen is ervoor gekozen om van elk niveau twee klassen te nemen. Er zijn twee klassen van het praktijkonderwijs, twee klassen van Kader, twee klassen van de Theoretische Leerweg, twee klassen van het MBO, twee klassen van de HAVO en drie klassen van het VWO uitgekozen. De opdrachtgever, gemeente Hardenberg, heeft de scholen benaderd en hen een toelichtende brief gestuurd. Uiteindelijk bleek het gemiddeld aantal (aanwezige) jongeren per klas lager te liggen dan de verwachte 25, waardoor de uiteindelijke respons ligt op 240 enquêtes.
15
16
3. Op welke wijze maakt Smartconnection gebruik van motivatie en gedragsverandering? Door Suzanne Meines Inleiding Het verrichte onderzoek heeft betrekking op de interventie Smartconnection. Kortgezegd houdt deze interventie in dat men het alcoholgebruik onder jongeren wil voorkomen c.q. wil uitstellen. Dit wil men bereiken door beloningen uit te reiken aan jongeren die verantwoord drinken. Men verwacht de jongeren op deze manier te motiveren om zich een verantwoord drinkpatroon eigen te maken. Dit alles heeft bijgedragen aan de keuze voor deze literatuurstudie. Een belangrijk onderdeel van Smartconnection is namelijk om jongeren te motiveren middels beloningen. Maar bij welke theorie over motivatie en gedragsverandering sluit deze interventie aan? Dat is uitgezocht in deze literatuurstudie. Zo is er gekeken naar het begrip motivatie en wat dit nou eigenlijk betekent. Vervolgens wordt er een aantal verschillende motivatietheorieën uitgelegd om erachter te komen hoe er door diverse theoretici gedacht wordt over motivatie. Ook worden er enkele modellen voor gedragsverandering beschreven en wordt een model beschreven met determinanten voor alcoholgebruik. In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk, zullen de motivatietheorieën, de modellen van gedragsverandering en het determinantenmodel vergeleken worden met de interventie Smartconnection en zal aangegeven worden bij welke theorie, dan wel model Smartconnection het beste aansluit. 3.1 Motivatie I Wat is motivatie? Wanneer men op het internet zoekt naar de definitie van het begrip motivatie, dan komen er allerlei omschrijvingen naar voren. Toch blijken deze nogal eens ver uit elkaar te liggen. Zo wordt motivatie op de internetsite Encyclo omschreven als: „Bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag. Motivatie is een inwendige factor.‟ Maar daarnaast beschrijft deze site het begrip ook als „de bereidheid van medewerkers om zich in te zetten voor de realisatie van vooropgestelde doelstellingen‟. Er kan dus gesteld worden dat de definitie afhankelijk is van het referentiekader van waaruit gekeken wordt. In het kader van deze literatuurstudie is er voor gekozen de beschrijving van het boek „Psychologie‟ aan te houden (Heuvelman, Gutteling, Dossaert 2004). De schrijvers geven niet zozeer een definitie van het begrip motivatie, maar geven aan dat motivatie gezien kan worden als datgene „wat mensen in beweging brengt‟. Deze omschrijving gebruiken zij, omdat het begrip afstamt van het Latijnse „movere‟ wat bewegen betekent. In het boek „Motivatie, een sociaalpsychologische benadering‟ (Geen, 1995) wordt beschreven dat we alleen maar hoeven te kijken naar mensen in hun gewone doen en laten om te begrijpen wat er onder motivatie verstaan wordt. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen drie basisdimensies die ten grondslag liggen aan motivatie. Deze basisdimensies zijn oorsprong, intensiteit en duurzaamheid van gedrag. Hiermee wordt bedoeld dat het begrip motivatie verwijst naar de initiatie, de 17
intensiteit en de standvastigheid van gedrag. Als een student bijvoorbeeld ondanks grote drukte in het studieprogramma het toch vol blijft houden, dan noemt men die persoon gemotiveerd. Er is dan sprake van motivatie als duurzaamheid. Daarnaast is het van belang om te weten dat motivatie vooral plaatsvindt in sociale situaties. Dit houdt niet in dat er alleen sprake kan zijn van motivatie wanneer iemand zich binnen een groep bevindt. Ook als iemand zich isoleert van een groep of zich er tegen afzet, zullen de achterliggende motieven en handelingen van die persoon sociaal van aard zijn (Geen, 1995). II Intrinsieke & Extrinsieke motivatie Wanneer men over motivatie spreekt, dan komen al gauw de begrippen intrinsiekeen extrinsieke motivatie naar voren. Het betreft hier niet zozeer een theorie, maar deze termen worden dusdanig vaak genoemd in de motivatieliteratuur dat het van belang is te weten wat deze begrippen betekenen en inhouden, alvorens de overige theorieën over motivatie te beschrijven. Op de website www.motivatieproblemenopschool.nl wordt duidelijk uitgelegd wat intrinsieke- en extrinsieke motivatie is: „Intrinsieke motivatie is motivatie om activiteiten te verrichten, omdat de activiteit op zich aanspreekt.‟ Men is daarbij geïnteresseerd in de taak. „Extrinsieke motivatie daarentegen is motivatie om iets te doen omdat de uitkomst gewenst is.‟ Zo kan men gemotiveerd zijn om te leren, omdat er een beloning tegenover staat zoals het behalen van een diploma, een compliment van een belangrijke naaste, of een hoog cijfer. Daarnaast wordt beschreven dat deze twee vormen van motivatie ook samen kunnen gaan. Zo kan een kind een opdracht leuk vinden en daarnaast ook nog een goed cijfer behalen. 3.2 Motivatietheorieën „Motivatie zet aan tot gedrag, geeft er richting aan, en is ook verantwoordelijk voor het beëindigen van gedrag‟ (Heuvelman et al. 2004, blz. 87). Dit zorgt ervoor dat een begrip als motivatie ons kan helpen om niet alleen het menselijk gedrag te beschrijven, maar ook te verklaren. Dit is dan ook het uitgangspunt van de meeste motivatietheorieën. Zij trachten te verklaren waarom mensen zich op een bepaalde manier gedragen (Heuvelman et al. 2004). In deze paragraaf zal aandacht worden besteed aan enkele theorieën die vanuit de psychologie ontstaan zijn en ons daarmee inzicht verschaffen in de manieren waarop motivatie een rol speelt bij mensen. I Maslow‟s behoeftenpiramide Een van de meest voorkomende en bekende theorieën over motivatie is die van Maslow. De ervaring leert dat men bij wijze nog geen boek kan openslaan over motivatie, of de theorie van Maslow komt er wel in voor. Maslow publiceerde zijn theorie in 1943 in „ Theory of human behaviour‟. Hij stelt in zijn theorie dat er een hiërarchie van basisbehoeften bestaat. Er moet daarbij eerst aan de „lagere‟ basisbehoeften voldaan zijn, voordat de „hogere‟ behoeften vervuld kunnen worden. De lagere basisbehoeften zijn vooral fysiologisch van aard, zoals in onderstaande afbeelding ook is terug te vinden. Dit zijn basisbehoeften zoals eten, drinken, slapen en dergelijke. Totdat hier aan voldaan is, zijn de hoger liggende behoeften niet relevant volgens zijn theorie. Oorspronkelijk bestond de 18
behoeftenpiramide uit vijf behoefteniveaus, maar Maslow heeft hier later nog een zesde niveau aan toegevoegd (Franzen, 2004). Het onderste niveau tot en met het niveau van aanziensbehoeften („Achting en waardering‟, zie figuur 1.) noemde Maslow deficiëntiebehoeften. Hier wordt onder verstaan dat dit behoeftes zijn die fysieke en psychologische overleving mogelijk maken. De niveaus boven „Achting en waardering‟ rekende Maslow tot de groeibehoeften. Hieronder verstond hij de drang naar actualisatie van de aanwezige potentie (Franzen, 2004).
Figuur 1: Behoeftepiramide van Maslow (Bron: http://www.thesilvermountain.nl/blog/tag/maslow)
II Murray en de „Need Theory‟ (Behoeftetheorie) van McClelland „Sinds de publicatie van Explorations in Personality (1938), het inmiddels klassieke werk van Henry Murray, bestaat er een nauwe relatie tussen de motivatie- en de persoonlijkheidstheorie‟ (Geen, 1995 blz. 134). De reden hiervoor is dat Murray persoonlijkheid definieerde in disposities, die uit een aantal aangeleerde en aangeboren behoeften bestaan. Volgens Murray zorgen deze behoeften voor individuele verschillen tussen mensen (Geen, 1995). Ook vond Murray dat veel behoeften van mensen niet bewust zijn. Daarmee bedoelde hij echter niet dat deze dan per definitie onbewust zijn. Hij wilde hiermee aangeven dat veel van het gedrag van mensen plaatsvindt zonder dat ze daar veel stil bij staan. Geen (1995) beschrijft dit in zijn boek met de term „gedachteloos gedrag‟. Murray heeft een test ontwikkeld om niet-bewuste tendensen te meten: de Thematische Apperceptietest (TAT) (Geen, 1995).
19
De door Murray beschreven behoeften worden over het algemeen niet meer bestudeerd, maar er zijn een aantal behoeften die de tand des tijds wel overleefd hebben. Dit zijn de behoefte aan prestatie, affiliatie en dominantie. De behoefte aan dominantie wordt ook wel de behoefte aan macht genoemd (Geen, 1995). Deze behoeften komen namelijk voor in de behoeftetheorie van McClelland die we in de nu volgende paragraaf van naderbij zullen bekijken. McClelland: David McClelland en zijn collega‟s hebben de motivatie op dezelfde wijze benaderd als Henry Murray. Echter, zij wilden voornamelijk het ontstaan van behoeften verklaren. Net als Murray gebruikte McClelland ook een TAT-achtige methode. Hij en zijn collega‟s gingen hier echter verder in dan Murray doordat zij hun werk onderbrachten in een algemene motivatietheorie (Geen, 1995). McClelland legde de nadruk op de relatie tussen de behoeften en het gedrag van mensen. Hij ging er vanuit dat individuen gemotiveerd worden door de mogelijkheid hun eigen competentie, groei en ontwikkeling te vergroten (Verhaege, 2003). Daarnaast veronderstelde hij dat behoeften voortkomen uit geconditioneerde of aangeleerde gevoelens (Geen, 1995). In het boek „ Motivatie, een sociaal psychologische benadering‟ (Geen, 1995) wordt het voorbeeld gegeven van een meisje dat voor de eerste keer een optreden geeft met haar piano. Zij wordt vervolgens geprezen door haar ouders, omdat ze zo prachtig gespeeld heeft. De theorie van McClelland veronderstelt dat aan het optreden gekoppelde stimuli worden geassocieerd met de toename van positieve gevoelens die het meisje ervaart. Bij de volgende gelegenheid zal de gedachte aan het optreden als een signaal functioneren en een toename van positieve gevoelens teweegbrengen. Het meisje zal daardoor met zelfvertrouwen naar het volgende optreden kijken en daarbij een positief gevoel verwachten. Had het meisje kritiek te verduren gekregen van haar ouders, dan zou het omgekeerde het geval zijn. Het zou dan een affectverandering in de negatieve richting teweegbrengen, waardoor zij de neiging zou krijgen de optredens te (ver)mijden. Dit voorbeeld laat duidelijk zien dat wanneer bepaalde stimuli zich opnieuw voordoen, dit een gemoedstoestand op kan roepen dat overeenkomt met het gevoel zoals dat zich voordeed bij het eerste contact met een signaal (Geen, 1995). De motivatie neemt daardoor dus af of neemt juist toe. „Need Theory‟ (Behoeftetheorie): McClelland ontwikkelde de behoeftetheorie, oftewel „Need Theory‟ waarin de behoeften aan prestatie, affiliatie en dominantie een rol spelen. Deze worden vaak afgekort met nAch (behoefte aan prestatie), nPow (behoefte aan dominantie) en nAff (behoefte aan affiliatie). Deze drie behoeften zijn uitvoerig beschreven in de scriptie „Motivatietheorieën binnen de context van beheerscontrole‟ van Valerie Verhaege. Zij zullen nu nader uitgewerkt worden, om de theorie van Murray nog eens verder te verduidelijken. Behoefte aan prestatie (nAch): De behoefte om te presteren is het verlangen om iets effectiever en efficiënter te doen dan voorheen. Hoe sterk deze behoefte is, hangt af van de (socialiserende) ervaringen van die persoon. Wanneer iemand succeservaringen heeft opgedaan en 20
daar beloningen mee behaald heeft, dan zal de behoefte tot presteren hoog zijn. Op zijn beurt zorgt die behoefte er vervolgens weer voor dat de persoon een positief gevoel heeft ten opzichte van het genereren van successen. Het zal de persoon motiveren en aanzetten om taken succesvol te volbrengen en af te ronden (Verhaege, 2003). Mensen die overheerst worden door een hoog „achievement‟, de zogenaamde „high achievers‟ vertonen een aantal gemeenschappelijke kenmerken met betrekking tot werksituaties. Zo geven zij de voorkeur aan taken die realiseerbaar, doch uitdagend zijn, waardoor ze zullen kiezen voor opdrachten met een gemiddeld niveau. Een tweede kenmerk is dat de high achievers zich prettiger voelen in situaties waarin de successen te danken zijn aan eigen inzet en werk, dan aan factoren zoals geluk en toeval. Het derde kenmerk is dat zij verlangen naar het ontvangen van frequente feedback over hun successen en falen (Verhaege, 2003). Uit deze literatuur komt niet naar voren of deze kenmerken ook van toepassing zijn op andere situaties of contexten. Toch wordt in het boek „Psychologie‟ (Heuvelman et al. 2004) een experiment van McClelland beschreven waaruit blijkt dat dit wel het geval is. Het experiment hield in dat McClelland een groepje kinderen liet ringgooien. Er werden prijzen uitgedeeld voor het accuraat gooien. De kinderen mochten zelf kiezen op welke afstand zij van het doel af gingen staan. Uit het experiment kwam naar voren dat de kinderen met een hoge behoefte aan prestatie successen behaalden door niet te ver, maar ook niet te dichtbij het doel te gaan staan. De kinderen met een lage score op de behoefte tot prestatie behaalden hun succes door juist dichtbij te staan, of faalden doordat zij juist ver van het doel af gingen staan. Atkinson heeft dit onderzoek later nog eens aangevuld, door te stellen dat er twee rivaliserende invloeden zijn die inwerken op de behoefte tot prestatie. Zo onderscheidde hij de wens om succes te behalen en noemde hij de andere kracht faalangst, de angst om fouten te maken (Heuvelman et al. 2004). Behoefte aan dominantie (nPow): De behoefte aan dominantie wordt in het Engels „need for power‟ (nPow) genoemd. Het is de behoefte om anderen te dwingen gedrag te vertonen dat zij anders niet zouden vertonen (Robbins, 2007). Verhaege (2003) beschrijft in haar scriptie dat het de behoefte is om controle te hebben over anderen en hen te kunnen beïnvloeden. In het boek „Gedrag in organisaties‟ (Robbins, 2007) wordt beschreven dat mensen met een hoge graad van behoefte aan dominantie, graag de leiding willen hebben en meer waarde hechten aan prestige en hun invloed op anderen dan aan effectieve prestaties. Verder kunnen er twee verschillende vormen van behoefte aan dominantie worden onderscheiden. Zo bestaat er de „personalised power‟ en „socialised power‟. Mensen die veel „personalised power‟ hebben, zijn weinig in staat tot zelfregulering. Ook zijn ze vaak onbeschoft tegen andere mensen en/of drinken veel alcohol. Zij zullen daarnaast proberen hun macht verder uit te breiden (Verhaege, 2003). Mensen met een hoge mate van „socialised power‟ gebruiken hun macht op een dusdanige manier dat deze ook ten goede komt aan anderen. Zij zijn zich ervan bewust dan mensen macht moeten hebben over het eigen werk (Verhaege, 2003).
21
Behoefte aan affiliatie (nAff): Van de drie behoeften die binnen de „Need Theory‟ worden beschreven, heeft de behoefte aan affiliatie de minste aandacht gekregen. De behoefte aan affiliatie betekent dat men vriendschappen aan wil gaan en wil onderhouden, dat zij geaccepteerd willen worden door anderen en erbij willen horen (Robbins, 2007). Mensen met een hoog „nAff‟ zullen verlangen naar vriendschappen waarin wederzijds respect belangrijk is en zullen liever samenwerken dan dat zij de competitie aan zullen gaan (Robbins, 2007). Mensen met een laag „nAff‟ voelen zich vaak onprettig in de sociale omgang met anderen, op een paar goede vrienden of familieleden na. Ook kan het zijn dat zij tekortschieten in motivatie en/of energie om nauw contact te onderhouden in netwerken, groepen en het opbouwen van nauwe banden met leeftijdsgenoten (Swenson, 2000). III Deci & Ryans‟ cognitieve evaluatietheorie: Een voor deze literatuurstudie interessante theorie is die van Deci en Ryan. Eerder in dit hoofdstuk werd al het onderscheid gemaakt tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie is de belangstelling die mensen hebben zonder dat er sprake is van beloningen of goedkeuring van anderen (zie 1.2) Deci begon met het onderzoeken naar de invloed van beloningen op de belangstelling door proefpersonen een puzzel op te laten lossen. Hij gaf na de beginfase enkele proefpersonen te kennen dat zij een geldbedrag zouden ontvangen wanneer zij door zouden gaan. Na deze beginfase kregen deze proefpersonen hun geld en konden alle personen ervoor kiezen iets anders te gaan doen, of om verder te gaan met de puzzel. Het experiment liet zien dat de proefpersonen die een betaling verwachtten langer doorgingen met de puzzel tot het moment van betaling, dan anderen. Tijdens de eindfase van het experiment bleek echter dat de proefpersonen die geen geld hadden ontvangen, langer doorgingen met de puzzel dan de betaalde proefpersonen. Zij vertoonden juist een groot verlies aan interesse in de puzzel (Geen, 1995). Daarnaast deed Deci nog een interessante ontdekking, ongeveer op hetzelfde moment dat hij de daling in intrinsieke motivatie waarnam. Zo ontdekte hij dat wanneer hij de proefpersonen complimenteerde, hun intrinsieke motivatie niet afnam. Deze nam zelfs toe, in vergelijking met de betaalde proefpersonen (Geen, 1995). Deci gaf de proefpersonen complimenten zoals „je doet het uitstekend‟. Maar complimenten en beloningen kunnen ook de vorm hebben van materiele beloningen, zoals een opslag voor de werknemer die uitermate goed werk heeft geleverd. Hij/zij zal door deze prestatiebeloning waarschijnlijk meer interesse in het werk krijgen. Het ligt dus niet zozeer aan de beloning zelf, maar aan de boodschap die ermee samenhangt (Geen, 1995). Vanuit deze ontdekkingen hebben Deci en Ryan de cognitieve evaluatietheorie ontwikkeld. Deze theorie beschrijft de effecten van gebeurtenissen op de motivatie. „Deci en Ryan beweren dat gebeurtenissen die het geloof in de persoonlijke controle over de resultaten versterken en een gevoel van competentie geven, de intrinsieke motivatie voor de activiteit doen toenemen‟ (Geen, 1995 blz. 117). Toch wordt ook de kanttekening geplaatst dat de intrinsieke motivatie zal afnemen wanneer de 22
gebeurtenissen de persoon doen geloven dat hij incompetent of machteloos is (Geen, 1995). We kunnen dus stellen dat elke gebeurtenis een controlerende, of informatieve functie heeft. De controlerende functie zorgt ervoor dat de belangstelling wordt verkleind en de informatieve functie zorgt ervoor dat de belangstelling wordt vergroot. Hetzelfde kan gezegd worden over beloningen. Afhankelijk van de functie (controlerend of informatief) die dominant is, wordt de belangstelling en/of motivatie voor een taak vergroot of verkleind (Geen, 1995). 3.3 Modellen voor gedragsverandering Er is een aantal modellen voor gedragsverandering waar professionele gezondheidsbevorderaars en preventiewerkers mee werken. Vaak wordt er gewerkt met een combinatie van modellen (Kerssemakers, 2010). Een aantal van deze modellen zullen in de volgende paragrafen uitgewerkt worden. I Transtheoretisch model: Het transtheoretisch model bestaat uit een aantal stadia van verandering die doorlopen kunnen worden (zie figuur 2.).
Figuur 2: Transtheoretisch model: (Bron: www.ggzrichtlijnen.nl)
In een boek van Roel Kerssemakers (2010) wordt duidelijk omschreven welke fasen er zijn en wordt per fase aangeduid wat de desbetreffende fase inhoudt. Deze indeling zullen wij ook aanhouden bij de omschrijving. o Voorbeschouwing: In deze fase ervaart iemand geen problemen en overweegt niet om het gedrag te veranderen. Dit kan komen doordat iemand onterecht positieve ervaringen heeft of er te weinig kennis is van de gevolgen. o Overpeinzing: De persoon overweegt het gedrag te wijzigen en weegt daarbij de voor- en nadelen af. o Voorbereiding: De persoon beslist of hij/zij een gedragswijziging inzet (binnen een maand). 23
o Actie: De persoon gaat het nieuwe gedrag vertonen. o Gedragsbehoud: Het gedrag wordt door de persoon volgehouden (al zo‟n zes maanden). Zoals in bovenstaand figuur te zien is, kan iemand terugvallen naar een van de vorige fases, wanneer het gedrag niet volgehouden kan worden. Dit wordt ook wel een relapse genoemd. In het figuur word dit aangegeven als „tussentijdse uitgang‟ (Kerssemakers 2010). Verder verschilt het van persoon tot persoon hoe snel iemand de fases doorloopt. Ook kan het voorkomen dat iemand langer in een bepaalde fase blijft steken. In het boek van Kerssemakers (2010) wordt genoemd dat een jongere die bijvoorbeeld zijn drinkgedrag wil aanpassen, lang in de fase van overpeinzing kan blijven. Ook noemt Kerssemakers dat de (preventieve) interventie die wordt aangeboden, afhankelijk is van de fase waarin de persoon zich begeeft. Is iemand nog aan het overwegen of hij/zij zijn gedrag moet veranderen, dan is het raadzaam de persoon te benaderen middels een campagne, om diegene de voor- en nadelen van zijn/haar gedrag duidelijk te maken. Is iemand al verder en heeft diegene al beslist om het gedrag te veranderen, dan kan het goed zijn om ondersteunende activiteiten aan te bieden. Zo worden succeservaringen vergroot en wordt het makkelijker het nieuwe gedrag vol te houden. II Sociaalcognitieve theorie: De sociaalcognitieve theorie is ontwikkeld door Albert Bandura. Hij trachtte daarmee het leren binnen de natuurlijke omgeving van de lerende te beschrijven (wikipedia, gezocht op sociaal-cognitieve leertheorie).
Figuur 3: Sociaalcognitieve theorie: (Bron: www.etr.org)
Bandura stelde dat gedrag verklaard kan worden vanuit een samenspel waarin het gedrag, de omgeving(sfactoren) van de persoon en factoren binnen de persoon zelf een rol spelen. Er vindt continu een interactie plaats tussen deze factoren (ZonMw). 24
De omgeving(sfactoren) staan voor de setting waarin de persoon zich bevindt. De omgeving kan de persoon met beloningen bevestigen, door middel van opslag, waardering en complimenten. Ook andere personen in de omgeving kunnen een rol spelen, doordat de persoon hen observeert en ziet welke keuzes zij maken en welk gedrag zij vertonen. Daarnaast hebben de persoonlijke factoren invloed doordat de persoon zelf moet kunnen observeren en kennis moet hebben om bepaald gedrag te kunnen vertonen. Gedrag betekent in deze context vooral de mogelijkheden die er zijn om het gewenste gedrag ook echt ten uitvoer te kunnen brengen (ZonMw). Kerssemakers (2010 blz. 510) vult dit aan en zegt dat de theorie stelt dat „menselijk gedrag in grote mate bepaald wordt door de verwachtingen die iemand heeft van het gedrag‟. Zo spelen de verwachtingen van de gevolgen van gebeurtenissen in de omgeving een rol, maar ook de gevolgen van persoonlijke acties. Zo kan iemand verwachten dat hij/zij losser wordt wanneer hij alcohol gedronken heeft. Een voorbeeld van een verwachting die samenhangt met factoren die binnen de persoon zelf gelegen zijn, is bijvoorbeeld de verwachting of iemand zichzelf in staat acht om een sigaret te weigeren, wanneer zijn vrienden allemaal staan te roken (Kerssemakers, 2010). III ASE-model Het ASE-model is vergelijkbaar met andere modellen, zoals de sociaalcognitieve theorie van Bandura die hiervoor beschreven is. Deze theorie gaat ervan uit dat gedrag bepaald wordt door de intentie van de persoon om het gedrag te vertonen. Wanneer iemand zich voorneemt om bijvoorbeeld een nieuwe broek te gaan kopen, dan is de kans groot dat deze persoon dit ook echt zal gaan doen (Kerssemakers, 2010). Of iemand een bepaalde gedragsintentie heeft, wordt op zijn beurt bepaald door drie factoren: attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit (Kerssemakers, 2010). Attitude: De attitude is hoe iemand tegen het te verklaren gedrag aankijkt en wat zijn houding en mening daarover is (Kerssemakers, 2010). Sociale invloed: De sociale invloed kenmerkt zich door de mening van belangrijke anderen Kerssemakers, 2010). Eigen effectiviteit: Hierbij gaat het om de vraag of de persoon zichzelf in staat acht bepaald gedrag te verrichten (Kerssemakers, 2010). Het ASE-model ziet er schematisch als volgt uit:
25
Figuur 4: ASE-model (de Vries): (Bron: http://www.wetenschapsforum.nl/index.php?showtopic=112630)
Ten slotte nog aandacht voor een aantal aandachtspunten die Kerssemakers (2010) noemt, wanneer het aankomt op preventie bij/middels dit model. Hij stelt namelijk dat wanneer het gewenste gedrag en determinanten specifiek gesteld zijn en de activiteiten passen bij het gewenste gedrag, het effect groter zal zijn en beter te toetsen is. Dus zeg niet „minder drinken‟, maar maak het meetbaar zoals „twee glazen per dag maximaal‟. Daarnaast wordt er binnen dit model van uit gegaan dat kenmerken zoals leeftijd en geslacht (externe variabelen), alleen indirect via de determinanten invloed hebben en dus geen directe invloed hebben op het gedrag (Kerssemakers, 2010). 3.4 Gedragsdeterminanten voor alcoholgebruik: Nu er een aantal motivatietheorieën en modellen voor gedragsverandering is beschreven, wordt er in dit hoofdstuk ook nog aandacht besteed aan een model met determinanten voor (overmatig) alcoholgebruik. Er is hiervoor gekozen, omdat alle andere modellen en theorieën veel vertellen over de motivatie van personen en hoe hun gedrag verklaard kan worden. Het zegt echter niets over de determinanten die maken dat jongeren (overmatig) drinken. Daar voorziet dit verklaringsmodel in en door deze omschrijving kan ook de koppeling gemaakt worden met alcoholgebruik. I Verklaringsmodel voor alcoholgebruik jongeren Rob Bovens heeft dit model in 2009 ontwikkeld (zie figuur 5).
26
Figuur 5: Verklaringsmodel (overmatig) alcoholgebruik jongeren (Bron: Blackboard Pedagogiek cohort 2007, Windesheim 2011)
In het model kunnen vier verschillende elementen onderscheiden worden die verantwoordelijk zijn voor de mate van iemands alcoholgebruik (Bovens, 2010): o Maatschappelijke normen o Persoonlijke motivatie en intentie o De (mate van) beschikbaarheid (aanbod) o De mate van toezicht of sociale controle Maatschappelijke normen: De maatschappelijke normen hebben van alle determinanten in het model veel invloed. Het is namelijk niet alleen bepalend voor de sterkte van de motivatie van mensen om alcohol te drinken, maar het bepaalt ook in welke mate alcoholverstrekkers en uitvoerders van controle, alcoholgebruik belemmeren of bevorderen. Onder maatschappelijke normen verstaan we onder andere de opgetelde persoonlijke ervaringen van burgers, de wijze waarop over aspecten wordt bericht in de media, kostprijs en voorlichting door gezondheidsorganisaties (Bovens, 2010). Persoonlijke motivatie en intentie: In figuur 5 is terug te zien wat er allemaal komt kijken bij persoonlijke motivatie en intentie. „ De persoonlijke motivatie van iemand die gaat drinken is een optelsom van fysieke en psychische persoonskenmerken, persoonlijke ervaringen, genetische
27
factoren en beïnvloeding door de sociale omgeving (zoals bijvoorbeeld groepsdruk)‟ (Bovens, 2010 blz. 31). De (mate) van beschikbaarheid (aanbod): Iemand kan de wens hebben om alcohol aan te schaffen en te gebruiken, maar dit gebeurt pas werkelijk als iemand hiertoe de gelegenheid en mogelijkheid heeft. De mate van beschikbaarheid is dus mede afhankelijk van de mate waarin het aan wordt geboden, aanschaf en in welke mate er op het gebruik wordt toegezien. 3.5 Smartconnection I Uitgangspunten Smartconnection In de subsidieaanvraag van Smartconnection staan alle belangrijke zaken omtrent Smartconnection beschreven. Aangegeven wordt dat Smartconnection consequent twee benaderingen hanteert. Zo belonen zij aan de ene kant het gewenste gedrag. Aan de andere kant maken zij afspraken over de omgeving waarin de jongeren drinken. Peer-education: Een van de methoden die Smartconnection hanteert, is het gebruik van peereducation. Dit wil zeggen dat jongeren van elkaar leren. De gedachte hierachter is dat jongeren een boodschap die van andere jongeren afkomt, veel beter accepteren dan een boodschap die van volwassenen afkomt. De boodschap die overgedragen moet worden via de peers luidt: „ Drink met mate, omdat je er van geniet en niet om zo snel mogelijk zo veel mogelijk alcohol naar binnen te werken‟. „Genieten van alcohol is cool.‟ De alcoholvrije bar: Een van de basiselementen van de interventie Smartconnection, is de alcoholvrije bar. Dit is een bar die naast het reguliere aanbod, hippe alcoholvrije drankjes en cocktails levert. Het is bedoeld als aantrekkelijk alternatief voor alcohol en werkt statusverhogend. Doordat de jonge barkeepers er leuk uitzien, goede muziek bij zich hebben en dergelijke, werkt het als een magneet op het publiek. Aansluiten bij de vindplek van jongeren: Smartconnection baseert zich op de gedachte dat je daar moet zijn, waar de jongeren zich bevinden, wil je hun gedrag beïnvloeden. Als voorbeeld kan men denken aan het nachtleven in het weekend, maar een schoolfeest van een ROC of festival zijn ook vindplaatsen. Daarnaast wil Smartconnecton zich ook op het internet manifesteren, omdat jongeren hier ook een groot gedeelte van de vrije tijd aan besteden. II Koppeling met motivatietheorieën Wanneer we kijken naar de genoemde motivatietheorieën en de uitgangspunten van Smartconnection, dan kunnen er enige vergelijkingen gemaakt worden en voorzichtig enkele conclusies getrokken worden. Ondanks enige overeenkomsten is er geen theorie die eenduidig aansluit bij de uitgangspunten van Smartconnection. We zullen in deze afsluitende paragraaf kort de theorieën en modellen voor gedragsverandering langslopen.
28
Gebruik van intrinsieke en- of extrinsieke motivatie: Smartconnection lijkt zich vooral te richten op de extrinsieke motivatie van jongeren doordat er vooral gebruik wordt gemaakt van materiele beloningen.. Eerder in dit hoofdstuk werd al aangegeven dat extrinsieke motivatie inhoudt dat men bepaald gedrag vertoont, of gemotiveerd is, omdat er een beloning tegenover staat. Eén van de middelen die Smartconnection hanteert is het geven van beloningen wanneer er verantwoord gedronken is door de jongeren. Dit zal ongetwijfeld de extrinsieke motivatie van de jongeren aanspreken. Wel kan men zich afvragen of de materiele beloningen een blijvende gedragsverandering (en motivatie) teweeg zullen brengen. Op het gebied van de intrinsieke motivatie lijken de sociale status en het aanzien van de jongeren belangrijke mikpunten van de interventie te zijn. Dit wordt duidelijk door de boodschap dat „genieten van alcohol cool is‟. Zal deze boodschap aanslaan en overgenomen worden door een groot aantal jongeren, dan is er een redelijke kans dat de overige jongeren die het belangrijk vinden om sociaal geaccepteerd te worden en „erbij willen horen‟ zich ook zullen voegen naar deze heersende boodschap. Maslow‟s behoeftenpiramide: Maslow beschrijft in zijn behoeftenpiramide dat een mens pas aan een hoger niveau van zelfverwerkelijking toe kan komen, wanneer de niveaus eronder zijn voltooid. Voor Smartconnection betekent dit dat jongeren pas kunnen werken aan hun (verantwoorde) alcoholgebruik, wanneer de basisbehoeften die daaronder gelegen zijn, voltooid zijn. Heeft de jongere bijvoorbeeld te kampen met problemen in de basisbehoeften zoals eten, veiligheid of iets dergelijks, dan is volgens deze theorie de kans klein dat er gewerkt kan worden aan problemen die gelegen zijn in de groeibehoeften. Tevens moet hierbij genoemd worden dat deze interventie ook aangeboden wordt aan jongeren die vinden dat zij geen probleem hebben of niet hoeven te veranderen. Dat betekent dat het ook kan zijn dat zij aan andere behoeften willen werken. Murray en de „Need Theory‟ (Behoeftetheorie) van McClelland: Murray stelt dat mensen gemotiveerd worden tot gedrag, zonder dat ze daar al te veel stil bij staan. McLelland vulde dit aan en stelde een aantal behoeften centraal in zijn theorie. Wanneer we kijken naar de theorie over de behoefte tot prestatie, dan zijn de „high achievers‟ degene die kiezen voor taken die voldoende uitdaging bieden, maar nog wel realiseerbaar zijn. Trekken we vervolgens de vergelijking met Smartconnection, dan kunnen we stellen dat jongeren die het verantwoord drinken van alcohol als uitdagende, doch realiseerbare opgave zien het meest vatbaar zullen zijn voor deze interventie. Ook stelt deze theorie dat wanneer iemand in het verleden successen heeft behaald met bepaald gedrag, de kans groot is dat de persoon positieve associaties zal krijgen bij de gedachte aan dat gedrag. Lukt het de jongere om successen te behalen met het „verantwoord‟ drinken, dan is de kans groot dat deze jongere ook bereid zal zijn om in de toekomst te werken aan het drinkpatroon.
29
Deci & Ryans‟ cognitieve evaluatietheorie: Deci en Ryan kwamen met de cognitieve evaluatietheorie. Zij stelden daarbij dat gebeurtenissen die het geloof in de persoonlijke controle over de resultaten versterken, een gevoel van competentie geven en de intrinsieke motivatie vergroten. Doordat Smartconnection gebruik maakt van beloningen, kan het „verantwoord‟ drinken een positieve gebeurtenis worden voor de jongere. Deci en Ryan gaven aan dat de boodschap die samengaat met de beloning van groot belang is. Als Smartconnection ervoor zorgt dat de beloning samengaat met bijvoorbeeld een compliment, dan kan dit volgens de cognitieve evaluatietheorie het geloof in de persoonlijke controle bij de jongere vergroten en zal de intrinsieke motivatie van de jongere verhogen. Dat zal de kans van slagen vervolgens vergroten. III Koppeling met modellen voor gedragsverandering Transtheoretisch model: Volgens het transtheoretisch model zijn er een aantal fasen die doorlopen worden voordat het gedrag veranderd is. Passen we dit toe op Smartconnection, dan is het belangrijk dat deze interventie aansluit bij de fase van gedragsverandering waarin de jongere zich bevindt. Smartconnection sluit aan bij de fase waarin iemand nog aan het afwegen is of hij/zij zijn gedrag wil aanpassen en bij de fase waarin het nieuwe gedrag vertoond wordt. Kerssemakers (2010) gaf al aan dat het belangrijk is bij de fase van overpeinzing dat er middels voorlichting voor- en nadelen worden beschreven van bepaald gedrag. Een beloning kan hierbij een rol spelen, doordat de jongeren het kunnen zien als een extra voordeel van verantwoord drinken, hetgeen bepalend kan zijn in het besluit om verantwoord met alcohol om te gaan. Daarnaast kan het ondersteunend werken als iemand reeds begonnen is met het verantwoord drinken van alcohol. Sociaalcognitieve theorie: Bandura stelde dat gedrag verklaard kan worden vanuit een samenspel van factoren die continu in interactie met elkaar zijn. Zo noemt hij voorbeeld de omgeving als belangrijke factor. Wanneer het Smartconnection lukt om de boodschap over te brengen dat genieten van alcohol cool is, dan vergroot dat de kans dat de jongere besluit om (ook) minder te gaan drinken. Echter, de factoren zijn in interactie met elkaar volgens deze theorie. Er moet dus bijvoorbeeld ook de mogelijkheid zijn voor deze jongere om minder te drinken en ook moet hij geloven dat hij/zij het kan. Dit kunnen bedreigende factoren zijn voor Smartconnection. ASE-model: Het ASE-model gaat ervan uit dat gedrag bepaald wordt door de intentie die de persoon heeft. Heeft een jongere de intentie om veel te gaan drinken, dan is de kans groot dat hij/zij dat ook daadwerkelijk zal gaan doen. Echter, de intentie wordt op zijn beurt bepaald door drie factoren; attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit. Of Smartconnection werkt, zal dus afhankelijk zijn van de attitude van de jongeren ten opzichte van de gewenste gedragsverandering, hoe de belangrijke anderen in de omgeving van de jongeren tegen de gedragsverandering aankijken en de vraag of de jongeren zichzelf in staat achten om de gewenste gedragsverandering ook daadwerkelijk ten uitvoer kunnen brengen. De uitdaging voor Smartconnection is dus om hierbij aan te sluiten en de intentie tot gedragsverandering te vergroten. 30
Bronnenlijst: Geraadpleegde literatuur: o Bovens, R.H.L.M. (2010). De preventiewerker centraal. Een bijdrage aan de ontwikkeling van de verslavingspreventie, eerste druk. Zwolle: Netzo Druk. o Franzen, G.(2004). Wat drijft ons? Denken over motivatie sinds Darwin, eerste druk. Utrecht: Uitgeverij Lemma BV. o Geen, R.G. (1995). Motivatie. Een sociaal-psychologische benadering, eerste druk. Baarn: Uitgeverij Intro o Heuvelman, A., Gutteling, J., Drossaert, S. (2004). Psychologie, vijfde druk. Amsterdam: Boom o Kerssemakers, R. (2010). Drugs en alcohol. Gebruik, misbruik en verslaving. eerste druk. Springer Media: Bohn Stafleu van Loghum. o Robbins, S.P. (2007). Gedrag in organisaties, tweede druk. Amsterdam: Pearson Education Benelux Geraadpleegde internetsites: o David McClelland's 3-Need Theory Achievement, Affiliation, Power. Swenson, D. (24-02-2000). Geraadpleegd op 02-05-2011 van The College of St. Scholastica via de URL http://faculty.css.edu/dswenson/web/LEAD/McClelland.html o Exter en Maslow. Geraadpleegd op 29-04-2011 van Edelmetaal Blog via de URL http://www.thesilvermountain.nl/blog/tag/maslow o Motivatie. Geraadpleegd op 19-04-2011 van Encyclo, online encyclopedie via de URL http://www.encyclo.nl/begrip/Motivatie o Motivatie. Trimbos Instituut, (08-10-2010). Geraadpleegd op 03-05-2011 van Trimbos Instituut via de URL http://www.ggzrichtlijnen.nl/richtlijn/item/pagina.php?id=902&richtlijn_id=70&un ique=407820ac8a485e421389a2d59cb4aec1&noframes=true o Motivatietheorieën binnen de context van beheerscontrole. Verhaege, V. (2003). Geraadpleegd op 02-05-2011 van Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Vakgroep Accountancy en Beheerscontrole via de URL http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/790/380/RUG01000790380_2010_0001_AC.pdf o Psychologie en Sociologie (2011). Geraadpleegd op 04-05-2011 van Wetenschapsforum via de URL http://www.wetenschapsforum.nl/index.php?showtopic=112630 o Sociaal-cognitieve leertheorie. Geraadpleegd op 04-05-2011 van Wikipedia via de URL http://nl.wikipedia.org/wiki/Sociaal-cognitieve_leertheorie o Theorieën over de invloed van de sociale context. ZonMw (2011) Geraadpleegd op 03-05-2011 van ZonMw via de URL http://www.zonmw.nl/nl/implementatie/implementatiekennis/theorieen/theoriee n-over-de-invloed-van-de-sociale-context/ o Theories and Approaches. Social Learning Theories. ReCAPP (2009) Geraadpleegd op 03-05-2011 van ReCAPP via de URL http://www.etr.org/recapp/index.cfm?fuseaction=pages.TheoriesDetail&PageI D=380 o Verschijnselen. Groeneveld, E. (2005). Geraadpleegd op 29-04-2011 van Motivatieproblemen op school via de URL http://www.motivatieproblemenopschool.nl/index.php?section=Verschijnselen 31
32
4. Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen onder jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken? Door Rianne van Rikxoort 4.1 Inleiding Met de interventie Smartconnection, wil gemeente Hardenberg jongeren stimuleren om niet of weinig alcohol te drinken. Ze doen dit door beloningen te geven als de jongeren verantwoord drinken tijdens het uitgaan. In dit onderzoek wordt gekeken naar het profiel van de jongeren en welke ideeën jongeren hebben over het belonen van het niet tot weinig drinken. Bij Smartconnection staat het belonen van goed gedrag (verantwoord drinken) centraal. De keuze voor deze literatuurstudie is hierdoor tot stand gekomen. Een kind zal iets aanleren als hij dit zelf zal willen, kunnen en zal begrijpen. Het zal averechts werken als het kind gedwongen wordt om bepaald gedrag te leren. Geduld hebben is voor een ouder belangrijk, want wanneer een kind er aan toe is zal het verwachte gedrag haast vanzelf gaan (http://www.allesoverkinderen.nl). Toch zijn ouders en hulpverleners veel bezig met het belonen van goed gedrag. Belonen staat steeds meer centraal in het aanleren van goed en gewenst gedrag. Nesibe (2008) vermeldt dat een kind hierdoor de regels binnen het gezin en binnen de samenleving leert kennen. In dit hoofdstuk zal een verdieping komen op de literatuurvraag: „Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen onder jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken?‟. In deze literatuurstudie zal de bekende term „beloningssysteem‟ uitgelegd worden en zullen er middels een aantal theorieën uitgelegd worden hoe kinderen leren, die betrekking hebben tot het belonen van goed gedrag. Daarnaast zal, aan de hand van een artikel, de visie van deskundigen tegenover elkaar gezet worden, om erachter te komen welke redeneringen deskundigen hebben die vóór belonen zijn en die tégen belonen zijn. Als laatste is er in deze literatuurstudie aandacht besteed aan het moment waarop belonen z‟n doel bereikt. Dit zal gekoppeld worden aan het alcoholgebruik onder jongeren in gemeente Hardenberg. 4.2 Uitleg beloningssysteem Delfos (2008) beschrijft dat volwassenen graag gedragsveranderingen bij kinderen teweeg willen brengen. Vaak proberen opvoeders door middel van straf gedrag om te buigen. Straf kan echter in het meest gunstige geval slechts gedrag stoppen, maar het leert geen nieuw gedrag en het leert geen ongewenst gedrag af. Voor kinderen is het wel van groot belang om grenzen aan te geven. “Corrigerend optreden dat duidelijkheid geeft over de grenzen met betrekking tot het gedrag zonder afwijzing van het kind zelf, biedt het kind veiligheid”. De leertheoreticus Skinner (1905-1990) heeft aangetoond dat gedragsverandering volgens drie regels gepaard gaat. De drie regels moeten in beschreven volgorde gehanteerd worden. “Eerst gedrag stoppen, dan op zoek gaan naar het alternatieve gewenste gedrag en dat gedrag bekrachtigen en ten slotte het ongewenste gedrag negeren”. Regel één is het corrigerend optreden en straf om gedrag te stoppen. 33
Regel twee is nieuw gedrag aanleren door het positief te bekrachtigen. Om gedrag te leren moet het in eerste instantie iedere keer bekrachtigd worden. Is het eenmaal geleerd, dan kan het versterkt worden door het variabel te bekrachtigen, soms wel en soms niet. Regel drie is het afleren van gedrag en dit kan gedaan worden door het bijvoorbeeld te negeren. Het ongewenste gedrag neemt in kwantiteit en kwaliteit af als het nieuwe gedrag bekrachtigd wordt en dan zal regel drie beginnen: het laten uitdoven van het gedrag. (Delfos, 2008) Hulpverleners adviseren vaak om regel twee (bekrachtigen, positief benaderen) en regel drie (uitdoven, negeren) toe te passen. Een negatief effect hiervan is dat gedrag niet genegeerd kan worden omdat anderen daar de dupe van worden. Ongewenst gedrag moet niet genegeerd worden, maar het moet gestopt worden. “Nieuw gedrag kan echter niet door straf of corrigerend optreden geleerd worden en het ongewenste gedrag wordt er niet door afgeleerd, hoogstens tijdelijk gestopt.” Als de eerste regel is toegepast, het stoppen van ongewenst gedrag, zal het proces van gedragsverandering voortgezet moeten worden. “Gewenst gedrag kan alleen geleerd worden door het positief te bekrachtigen. Ongewenst gedrag kan afgeleerd worden door het uit te doven door middel van negeren of het uit laten razen”. (Delfos, 2008) Door een beloning kan nieuw gedrag geleerd worden, door het gewenste gedrag te bekrachtigen. Hierdoor zal het gedrag in het gedragsrepertoire komen. Om het gedrag in het gedragsrepertoire sterker te maken en geautomatiseerd te maken, moet het gedrag vervolgens soms wel en soms niet bekrachtigd worden door een onvoorspelbaar patroon van belonen. Een variabel bekrachtigschema werkt zeer versterkend naar gedrag. (Delfos, 2008) Belonen Veen-Mulders (2005) beschrijft dat belonen op verschillende manieren gedaan kan worden, zoals door middel van materiële dingen (cadeautjes en snoep) of met aandacht. Het kind zal meer zelfvertrouwen krijgen en een beter zelfbeeld ontwikkelen door het geven van complimenten. Het positieve gedrag zal toenemen door belonen, het kind zal vaker beloond willen worden, waardoor het hetzelfde gewenste gedrag vaker zal laten zien. Het is belangrijk om te weten wanneer het goed is om te belonen; bij gewenst gedrag, om gewenst gedrag vaker voor te laten komen en wanneer het kind iets nalaat wat normaal juist straf oplevert. Dat belonen op verschillende manieren gedaan kan worden is net benoemd, met materiële dingen en met aandacht. Veen-Mulders (2005) beschrijft dat het belangrijk is om zoveel mogelijk een kind met aandacht te belonen. Dit kan zijn door een spelletje te spelen, vertellen wat het kind goed heeft gedaan, een compliment, een duim omhoog, een knuffel, voetballen met papa enz. „Belangrijk is het naar voren halen en bevestigen van alles wat het kind aan positiefs in zich heeft.‟ (Kohnstamm, 2010) Straffen Veen-Mulders (2005) geeft aan dat naast het belonen, het straffen en negeren ook een veel voorkomend middel is. Als het kind zichzelf of anderen pijn doet, de huisregels overtreedt of ongehoorzaam is, kan het kind gestraft worden. Dit omdat het kind straffen onplezierig vindt en het negatieve gedrag daardoor minder zal voorkomen. Zo zal bij belonen het positieve gedrag toenemen en bij straffen het negatieve gedrag afnemen. Belangrijk is dat meteen na het ongewenste gedrag gestraft zal moeten worden. Dit kan door het kind te vertellen wat het fout doet en het 34
kind te zeggen wat het kind wel moet doen, een time-out in een strafhoekje, op de trap of een stoel, iets leuks afnemen (speelgoed, zakgeld, geen toetje) of iets laten doen wat het kind niet prettig vindt. (Veen-Mulders, 2005) Negeren Het negeren wordt gedaan omdat er niet op elk negatief gedrag gereageerd kan worden. (Veen-Mulders, 2005) Bij redelijk onschuldig ongewenst gedrag waarmee een kind de aandacht probeert te trekken kan negeren helpen. Een kind probeert de aandacht te krijgen door te gaan zeuren, huilen, napraten, met raar stemmetje praten, gekke geluiden maken, lelijke woorden zeggen, knoeien met eten of drinken. Veelal zijn deze gedragingen een manier om aandacht te trekken en een reactie te krijgen. Voor een kind kan deze reactie als een beloning voelen, waardoor op dat moment het negatieve gedrag gestimuleerd zou worden als er wel gereageerd zou worden (www.anababa.nl). Delfos (2008 ) beschrijft dat het afkeuren van gedrag ook als bekrachtiger werkt en niet alleen beloning. Als er een gedragsverandering bewerkstelligd moet worden, dient gewenst gedrag bekrachtigd en ongewenst gedrag genegeerd te worden. Als het kind gedrag vertoont wat een gevaar voor zichzelf of de omgeving vertoont, kan het zeker niet genegeerd worden. Als het kind iemand pijn doet, iets gevaarlijks doet of spullen kapot maakt zijn dat momenten waarop negeren niet toegepast kan worden. Belangrijk is dat negeren consequent toegepast moet worden, dit kan door niet te reageren, geen oogcontact te maken, niks te zeggen, weglopen uit de situatie, neutraal kijken of door om te draaien. (Veen-Mulders, 2005) 4.3 Hoe leren kinderen? Er zullen nu een aantal theorieën beschreven worden, waarin het belonen van goed gedrag naar voren komt. In deze theorieën wordt inzichtelijk gemaakt op welke manier kinderen en mensen leren. John Locke Delfos (2005) beschrijft dat in de zeventiende eeuw de Engelse filosoof, John Locke (1632-1704), brak met de middeleeuwse traditie die het kind als minivolwassene zag en stelde dat het kind fundamenteel anders is dan de volwassene. “Locke is de grondlegger van de gedachte dat het kind zich ontwikkelt door de invloed van de omgeving. Hoewel hij erkent dat ook de aanleg een rol speelt, verloopt de ontwikkeling volgens hem vooral door middel van leren.” Associatie, repeteren, imiteren en leren via modelgedrag, beloning en straf zijn de kernbegrippen van Locke. Deze kernbegrippen zijn hoekstenen geworden van de moderne leertheorieën uit de twintigste eeuw. Kinderen zijn van nature goed noch slecht, stelt Locke. Locke gaf in de zeventiende eeuw aan dat de meest sterke bekrachtiger „vleien en prijzen‟ is, wat tegenwoordig het „versterken van het zelfbeeld‟ genoemd wordt. Dit hangt samen met de behoefte van de mens aan veiligheid. Klassieke conditionering (Ivan Petrovitsj Pavlov) Naar de Russische fysioloog Ivan Pavlov is de Pavlovreactie vernoemd. Ivan Pavlov deed een onderzoek naar de spijsvertering. Bij dit onderzoek stuitte hij op het verschijnsel dat de honden al speeksel gingen produceren nog voor hij het voedsel had gegeven, en zelfs als hij zonder voedsel deed alsof hij ze ging voeren. Nadat hij dit verder ging onderzoeken kwam hij, door een bel te laten rinkelen voor het voeren, 35
erachter dat bij het rinkelen van de bel de honden speeksel gingen produceren. Na een aantal keren associeerde de hond de bel met voedsel. Dit verschijnsel heet nu de klassieke conditionering. Dit houdt in dat prikkel A steeds voorafgaat aan prikkel B, dat een bepaald gedrag oplevert, op den duur zal prikkel A steeds dat gedrag opleveren, ook zonder prikkel B. (http://wikipedia.org/wiki/Ivan_Pavlov)
Figuur 6: Klassieke conditionering volgens Pavlov. (Bron: http://onderwijspsychologen.wikispaces.com/3.+Verschillende+denkers)
Voor beloning van goed gedrag betekent dit dat volwassenen kinderen kunnen conditioneren. Een jongere komt bij de discotheek en ziet een stand van Smartconnection bemant door peers. De jongere drinkt verantwoord alcohol deze avond (prikkel A). Aan het einde van de avond krijgt hij bij de stand een beloning voor het verantwoord drinken (prikkel B). Als dit met het uitgaan herhaaldelijk gebeurt, zal de jongere het verantwoord alcohol drinken associëren met een beloning voor zijn goede gedrag. Operante conditionering (Burrhus Skinner) Klassieke conditionering is verwant aan instinctief gedrag: reflexen en aangeboren reacties, maar kan niet voldoende verklaring bieden voor complex menselijk gedrag. Daarom ontwikkelde de Amerikaan Burrhus Skinner het begrip operante conditionering. “Dit principe beschrijft gedrag dat niet automatisch wordt uitgelokt
36
door een stimulus, maar wordt vertoond omdat het in het verleden een positieve uitwerking heeft gehad, dus bekrachtigd is geweest.” (Delfos, 2005) Brittamar (2009) beschrijft dat operant conditioneren ervan uitgaat dat gedrag geleerd kan worden door beloningen en bestraffingen van voorgaand gedrag. Tussen gedrag en het directe gevolg van dat gedrag wordt een associatie gemaakt. Volgens Skinner zal een dier of persoon die bijvoorbeeld een positieve ervaring heeft gehad, dat gedrag opnieuw gaan vertonen om diezelfde positieve ervaring weer mee te maken. De „wet van het succes‟ wordt dit genoemd. Het volgende schema hoort hierbij: S – R – C S = stimulus, situatie R = respons, gedrag C = consequentie, gevolg van gedrag Er is een overeenkomst in de frequentie tussen beloningen en gedragingen. Hoe meer iemand beloond wordt voor bepaald gedrag, hoe meer deze het gedrag zal gaan vertonen. (Delfos, 2005) Het gedrag kan ook uitdoven, dit gebeurt als de positieve ervaring niet meer volgt op het vertoonde gedrag. Bekende termen uit de operante conditionering zijn versterkers, bekrachtigers, beloning en uitdoven. (Delfos, 2005) 4.4 Artikel Artikel: Kinderen belonen: slim idee of liever niet?, 2011. „Een zakje chips voor het opruimen van je kamer en een toetje als je je bord netjes leeg eet. Veel ouders gebruiken beloningen om iets van hun kind gedaan te krijgen. En vaak niet zonder succes. Maar is belonen wel zo‟n slim idee? De meningen van deskundigen zijn behoorlijk verdeeld.‟ In het artikel „Kinderen belonen: slim idee of liever niet?‟ worden de meningen van deskundigen tegenover elkaar gezet. 4.5 Waarom deskundigen voor belonen zijn De groep deskundigen die voor belonen is denken dat kinderen het gedrag waar ze een beloning voor krijgen herhalen. Als een kind weet dat hij een glas cola krijgt als hij de tafel dekt, zal hij de volgende dag ook graag de tafel willen dekken. De groep deskundigen die voor belonen zijn, geloven dus wel dat je het gedrag van een kind kan stimuleren en veranderen. (Artikel: Kinderen belonen: slim idee of liever niet?, 2011 Door te belonen neemt het positieve gedrag toe en door de complimenten zal het kind meer zelfvertrouwen en een beter zelfbeeld krijgen. Daarnaast zal er door belonen meer evenwicht komen tussen straffen en belonen. 4.6 Waarom deskundigen tegen belonen zijn In het artikel vinden de groep deskundigen die tegen belonen zijn, het een kortetermijnoplossing. Gedrag kun je aanleren, maar een kind zal nooit echt veranderen is de mening van de beroemde Amerikaanse psycholoog B.F. Skinner. Je kunt bijvoorbeeld je kind (aan)leren om elke middag de hond uit te laten en hem daarvoor een koekje te geven. Volgens Skinner laat je kind de volgende keer alleen maar de hond uit voor een koekje. Niet omdat hij het zo leuk vindt om de hond uit te 37
laten. Kinderen zijn slim en hebben snel genoeg door wat ze moeten doen om iets te krijgen. De deskundigen geven aan dat het resultaat is dat ze alleen nog dingen doen waar ze een beloning voor krijgen en dus niet snel meer iets doen uit zichzelf. Een ander argument dat de deskundigen aanvoeren, is dat belonen een soort wedstrijd kan worden. Bijvoorbeeld als er aan tafel gezegd wordt: „Wie het eerst zijn bord leeg eet, mag het toetje kiezen.‟ Sommige kinderen vinden zo‟n wedstrijdje leuk, maar anderen zullen er juist heel zenuwachtig van worden. (Artikel: Kinderen belonen: slim idee of liever niet?, 2011) Kohnstamm (2010) beschrijft dat de intrinsieke motivatie van volwassenen en kinderen van elkaar verschillen in mate, om zich in te spannen voor bepaalde prestaties. „De motivatie om te werken, en om goed te werken, ziet men toch vooral als een product van de opvoeding, van door leraren gewekte belangstelling, van verwachtingen die de samenleving uitdraagt.‟ (Kohnstamm, 2010) Om nietgemotiveerde kinderen tot werken en leren te verleiden wordt gebruikt gemaakt van het beloningssysteem. Dit kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het leerresultaat, omdat dit een extrinsiek motivatie is. Dit kan zijn omdat een deel van de energie en aandacht van het kind is gericht op de beloning en niet in het leerproces wordt gestoken. Belonen is een methode dat snel resultaat oplevert en hierdoor leert het kind duidelijk wat de grenzen zijn en wat er van hem verwacht wordt. (Nesibe, 2008) Toch verander je enkel het uiterlijk gedrag met belonen, het kind leert dat er goed gedrag is, maar niet waarom het gedrag gewenst is. Als het vooruitzicht op een beloning ontbreekt, is de kans groot dat het kind opnieuw ongewenst gedrag gaat vertonen. Dit doordat de extrinsieke motivatie ontbreekt en het kind geen intrinsieke motivatie heeft om bepaald gedrag te vertonen. 4.7 Wanneer bereikt belonen z’n doel Over één ding zijn zo‟n beetje alle deskundigen het wel eens: te veel materiële beloningen zijn niet goed. Een materiële beloning is een beloning waarbij kinderen ook echt iets krijgen, zoals een snoepje, speelgoed of een bezoek aan de dierentuin. Veel beter is het om een sociale beloning te geven; bijvoorbeeld een compliment of een knuffel. Dus niet meer direct in de snoeppot duiken na een schone kamer of leeg bord, maar het kind gewoon eens in de armen nemen. Dit betekent niet dat het kind nooit meer een cadeautje of snoepje mag krijgen voor goed gedrag. Het blijft een verrassing als het af en toe eens een cadeautje krijgt. (Artikel: Kinderen belonen: slim idee of liever niet?, 2011) Naar aanleiding van het artikel kan de vraag gesteld worden of belonen van goed gedrag helpt om de ontwikkeling van het kind te stimuleren. Als alleen de extrinsieke motivatie aangewakkerd wordt, zal het goede gedrag niet lang staande worden gehouden. Wel is op korte termijn te zien dat het kind goed gedrag vertoont. Belangrijk is dat er gekeken wordt naar de ontwikkeling van het kind en dat er op hun tempo met hen meegegaan wordt. Delfos (2005) beschrijft dat de volwassenen kunnen proberen de cognitieve ontwikkeling (denken) van het kind te begrijpen en te volgen. Het ontwikkelingsmodel van Jean Piaget is hierop gericht en maakt een onderscheid van vier perioden in de cognitieve ontwikkeling. Periode 1 is het sensorisch-motorisch handelen, periode 2 het preoperationele denken, periode 3 het concreet-operationeel denken en in periode 4 het formeel-operationeel denken. Jean 38
Piaget ontdekte het eigen karakter van het denken van kinderen. Hij stelt dat de omgeving van het kind voorwaarden schept en het tempo bepaalt, maar niet de aard van de ontwikkeling. Om de ontwikkeling van een kind en zijn gedrag te stimuleren zijn er dus een aantal belangrijke kenmerken. Nabuurs (2007) geeft aan dat een gezin continu onderhevig is aan verandering. Zoals het ouder worden en het groeien van de gezinsleden. De kinderen gaan naar de basisschool of naar het voortgezet onderwijs en zullen met een vriend of vriendin thuiskomen en zullen op den duur het gezin verlaten. In al die veranderingen verandert ook de rol van de ouder, de rol verandert van zorgend naar ondersteunend. Naast deze veranderingen is het belangrijk dat er continuïteit en voorspelbaarheid aanwezig is. Vooral voor het kind heeft voorspelbaarheid nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen. Zo is het belangrijk dat er voorspelbaarheid in gedrag en in regels is. Patterson is een psycholoog met een uitgewerkte theorie over het ontstaan van antisociaal gedrag. Hierin beschrijft hij de opvoedingsonmacht van ouders die niet goed en niet consequent reageren op storend en agressief gedrag van hun kinderen. (Kohnstamm, 2010) Naar aanleiding van de mening van Nabuurs en psycholoog Patterson kan er gezegd worden dat consequent reageren en voorspelbaarheid in gedrag en regels belangrijk zijn in alles wat men doet. Op die manier weet het kind wat het kan verwachten en wat er van hem/haar verwacht wordt. Door middel van belonen wordt het kind zeker gestimuleerd in de ontwikkeling, maar teveel belonen zal averechts werken. Hierdoor zal het kind alleen extrinsiek gemotiveerd raken en zal gedrag niet in stand blijven. Ploeg (2005) stelt dat een tussenpositie het meest gunstig is voor de ontwikkeling van het kind. Zoek de balans in belonen, negeren en straf geven. Probeer niet met materiële dingen te belonen, maar juist met aandacht en complimenten. Complimenten geven het kind zelfvertrouwen en een beter zelfbeeld, waardoor de intrinsieke motivatie groter wordt en het kind zichzelf verder kan ontwikkelen. Alleen bij kinderen zonder een enkel spoor van intrinsieke motivatie is het werken met beloningen een oplossing. In alle andere gevallen kan men beter de nog aanwezige intrinsieke motivatie aanwakkeren. (Kohnstamm, 2010) Praten over goed gedrag geeft het kind inzicht in het eigen gedrag en helpt het kind begrijpen wat goed gedrag is. Belangrijk is dat het niet alleen bij belonen of straffen blijft, want hierdoor gaat het kind niet inzien waarom er bepaalde regels zijn. (Nesibe, 2008) Sociale beloningen, zoals een knuffel, kus en een compliment zijn makkelijk te geven en veelal werken sociale beloningen sterker dan materiële beloningen. Als een kind gewenst gedrag vertoont en het kind wordt hiervoor beloond, is het pas effectief als deze onmiddellijk na het gewenste gedrag wordt gegeven. (Najat, 2010) Zowel straffen als belonen moet consequent gebeuren en beide ouders moeten dezelfde regels toepassen. Dan leert het kind echt wat de grenzen zijn en wat er van hem verwacht wordt. 4.8 Koppeling aan alcoholgebruik Delfos (2010) beschrijft dat in de adolescentie exploratie belangrijk is, zeker voor jongens. Risicogedragingen, zoals het gebruik van alcohol, neemt in deze periode toe als gevolg van de behoefte de wereld te ontdekken en te experimenteren met de 39
eigen mogelijkheden. “De beste voorspeller van het alcoholgebruik van jongeren is het alcoholgedrag van hun ouders; jongeren nemen dit gedrag over. Het alcoholgebruik onder jongeren stijgt, met name onder meisjes tussen twaalf en veertien jaar.” (Delfos, 2005) Jongeren moeten in de adolescentie leren met genotmiddelen om te gaan. Voorlichting over genotmiddelengebruik is noodzakelijk. Alcohol heeft meer gevolgen dan jongeren vaak denken. Dit heeft te maken met de uitgestelde effecten, die vaak pas een dag of twee later te merken zijn. Van de scholieren uit het voortgezet onderwijs drinkt 78% alcohol. (Rispens, Goudena en Groenendaal, 2005) Bolt (2010) beschrijft dat het voor pubers prettig is om te ontdekken dat gewenst, verantwoordelijk gedrag ook een positieve consequentie heeft. Het is belangrijk om pubers te belonen voor gedrag en het vergroten van de vrijheid en zelfstandigheid als positieve consequentie te geven. Beloning en vermijden of ontwijken van straf bekrachtigen het ene soort gedrag en laten ander gedrag verdwijnen. In de experimenten van Skinner toonde hij aan, dat het leren van gedrag in verband staat met positieve en negatieve beloningen. Je doet iets en je krijgt er iets prettigs voor terug is de positieve beloning. Het wegnemen van een onprettige situatie of consequentie is de negatieve beloning. “Negatieve beloning speelt een rol bij het in stand houden van wat wel negatief gedrag wordt genoemd.” Als gedrag wordt beloond, wordt het bekrachtigd en dus aangeleerd. In groepen geven de groepsleden elkaar informatie over de gewenste groepsdoelen en groepsnormen waaraan ze zich behoren te houden, door elkaar te belonen en te straffen. Om zichzelf als groep proberen te handhaven beloont en straft de groep het gedrag van individuele leden. “Problematisch wordt het wanneer sommige groepsleden een bepaald ongewenst gedrag van iemand –de persoon vertoont bijvoorbeeld ernstig storend gedrag- bestraffen, terwijl andere groepsleden ditzelfde gedrag belonen.” (Donkers, 2007) Op zo‟n moment wordt er niet consequent op het storende gedrag gereageerd, waardoor dit gedrag alsmaar in stand wordt gehouden en zich mogelijk over de hele groep verspreidt. Er zal geprobeerd moeten worden de groep tot een consequente gedragslijn te bewegen in de richting van het gewenste doelgedrag. Gemeente Hardenberg wil met de interventie Smartconnection, de jongeren in die zin begeleiden als de jongeren gaan experimenteren met alcohol. Een biertje of een wijntje op een avond kan gezellig zijn, maar veelal wordt er al snel meer gedronken doordat jongeren in een groep verkeren. Jongeren hebben de behoefte ergens bij te horen en willen graag voor „vol‟ aangezien worden. (http://alcoholhulp.be) De jongeren die Smartconnection wil gaan benaderen verkeren in groepen bij uitgaansgelegenheden. De kans is er dat de ene jongere zich wel aangesproken voelt door de beloning en de andere jongere niet. Donkers (2007) beschrijft dat het belangrijk is om een hele groep tot een consequente gedragslijn zien te bewegen in de richting van het gewenste doelgedrag.
40
4.9 Conclusie Om terug te komen op de literatuurvraag die aan het begin gesteld is: „Wat zijn de positieve en negatieve effecten van het positief belonen onder jongeren en in welke mate kan dit het gewenste doel bereiken in de literatuur.‟, kan er gezegd worden dat de visies van verschillende theoretici en deskundigen ver uit elkaar liggen. Zoals Kohnstamm (2010) schrijft over de intrinsieke en extrinsieke motivatie, valt belonen vooral onder extrinsieke motivatie. Smartconnection is daarom ook gericht op de extrinsieke motivatie van de jongeren. De jongeren zullen om de beloning minder gaan drinken en niet omdat ze zelf graag minder of niet willen drinken. Deskundigen vinden dit een belangrijk punt, waarom belonen van goed gedrag niet effectief zou zijn. Deze zeggen dat zodra de beloning wegvalt, het gewenste gedrag zal uitdoven. De meeste deskundigen zijn het met elkaar eens dat belonen goed is, maar daarin is er wel een grens, alleen en teveel belonen zal averechts werken, want daarmee wordt het kind het gevoel ontnomen, dat hij zelf stuurt en het resultaat zelf bereikt heeft. Belangrijk is om een kind intrinsiek te kunnen motiveren en dit kan veelal door sociale beloningen. Veel complimenten, duim opsteken en een aai over de bol zeggen al veel voor kinderen. Hierbij is het altijd belangrijk dat er ook uitgelegd wordt, waarom het goed is zodat het kind in gaat zien waarom de dingen zijn, zoals ze zijn. (Artikel: Kinderen belonen: slim idee of liever niet?, 2011) Voor de interventie Smartconnection betekent dit dat het erg belangrijk is, dat de interventie in bijvoorbeeld samenwerking met ouders en jeugdwerkers wordt uitgevoerd. Vanuit de literatuur gekeken zal Smartconnection de extrinsieke motivatie beïnvloeden en om de interventie effectief aan te laten slaan, zullen ze ook moeten kijken hoe ze de intrinsieke motivatie kunnen stimuleren. Daarnaast is het erg motiverend voor kinderen, om hen zelf te laten beslissen en te laten ontdekken wat voor hen het beste werkt. Belonen is zeker noodzakelijk, maar een ideale situatie is de middenpositie. Te weinig beloning betekent een gebrek aan warmte en stimulering, maar te veel beloning wijst op verwenning. Belangrijk is om een juiste balans te vinden in belonen, straffen en negeren. Als dit gekoppeld wordt aan de interventie Smartconnection, die als doel heeft om het alcoholgebruik onder jongeren te verminderen, zal deze op zichzelf dit doel niet kunnen behalen. De literatuur geeft aan dat alleen beloning zijn doel voorbij gaat. Smartconnection zou goed samen kunnen gaan met bijvoorbeeld controles van politie. Deze controleren jongeren op teveel alcoholgebruik en hiervoor kunnen de jongeren gestraft worden. Zoals eerder vermeld, beschrijft Delfos (2008): “Eerst gedrag stoppen, dan op zoek gaan naar het alternatieve gewenste gedrag en dat gedrag bekrachtigen en tenslotte het ongewenste gedrag negeren” De politie treedt corrigerend op en zal met straf het gedrag kunnen stoppen. Smartconnection kan hierop regel twee toepassen, het weinig tot niet drinken positief bekrachtigen, waardoor dit nieuwe gedrag aangeleerd wordt. (Delfos, 2008)
41
Bronvermelding Literatuur: o Delfos, M.F. (2008) De schoonheid van het verschil, vierde druk. Amersfoort: Drukkerij Wilco. o Delfos, M.F. (2005) Ontwikkeling in vogelvlucht, vierde druk. Amsterdam: Harcourt Assessment BV. o Delfos, M.F. (2010) Ik heb ook wat te vertellen! Communiceren met pubers en adolescenten, zesde druk. Amsterdam: Uitgeverij SWP. o Donkers, G. (2007) Veranderkundige modellen, twaalfde druk. Soest: Uitgeverij Nelissen. o Kohnstamm, R. (2009) Kleine ontwikkelings psychologie,vierde druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. o Nabuurs, M. (2007) Basisboek Systeemgericht werken. Baarn: HBuitgevers. o Rispens, J., Goudena, P.P., Groenendaal, J.J.M. (2005) Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. o Veen-Mulders, van der, L., Serra, M., Hoofdaker, van den, B.J., Minderaa, R.B. (2005) Sociaal onhandig. B.v. Koninklijke van Gorcum. Artikelen: o Najat. (2010) Beloon vooral goed gedrag en doe dat snel en vaak. Geraadpleegd op 06-04-2011, van Effectief belonen hoe doe je dat, via je de URL http://www.womanxyz.com/2010/12/effectief-belonen-hoe-doe-je-dat/ o Nesibe. (2008) Over straffen en belonen. Geraadpleegd op 16-04-2011, van InfoNu! via de URL http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/19967over-straffen-en-belonen.html o Redactie. (2011) Kinderen belonen: slim idee of liever niet? Geraadpleegd op 06-04-2011, van Opvoeden, via de URL http://www.onskindistedik.nl/opvoeden/artikelen/artikelen_item/t/kinderen_belo nen_slim_idee_of_liever_niet Internet: o Alcohol hulp. Jongeren en alcohol. Geraadpleegd op 10-05-2011, via de URL http://www.alcoholhulp.be/jongeren-en-alcohol.html o Alles over kinderen. Zindelijkheid. Geraadpleegd op 05-04-2011, via de URL http://www.allesoverkinderen.nl/ne_zindelijkheid.htm o Anababa. Negeren. Geraadpleegd op 05-04-2011, van Eerlijk over ouderschap via de URL http://www.anababa.nl/opvoeding/praktijk/techniek-enstrategie/negeren o Ivan Pavlov. Geraadpleegd op 6-12-10, van Wikipedia via de URL http://nl.wikipedia.org/wiki/Ivan_PavlovPsychologie. o Operant conditioneren. Geraadpleegd op 10-05-2011, van Mens en samenleving via de URL http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/41975-operant-conditioneren.html
42
5. Welke culturele aspecten kunnen invloed hebben op de implementatie en het succes van Smartconnection in Hardenberg? Door Evelien Kobus Proloog De interventie Smartconnection is van Zwitserse origine. Daar bleek de inzet van deze interventie een groot succes te zijn. Een hoofdkenmerk van deze interventie, is het beïnvloeden van de beeldvorming of het imago van alcohol. Daarnaast kent de interventie een tweetal benaderingen; enerzijds het instellen van een beloning voor wanneer er gewenst gedrag vertoond wordt en anderzijds het beïnvloeden van de omgeving waarin er door jongeren gedronken wordt (Lamslag, 2009). Maar de omgeving van de jongeren in Zwitserland ziet er anders uit dan die van de Hardenbergse jeugd. In hoeverre dient er hiermee rekening gehouden te worden met betrekking tot de implementatie van Smartconnection specifieke binnen deze regio? En met welke invloeden vanuit de omgeving van deze jongeren kan de gemeente Hardenberg te maken krijgen? Middels deze literatuurstudie zal er getracht worden een antwoord te kunnen geven op deze vragen. Waar het praktijk- of veldonderzoek zich richt op de omgeving waarin de Hardenbergse jongeren alcohol drinken, zal in deze literatuurstudie worden onderzocht in welke mate de omgeving hierop van invloed kan zijn. Hierbij ligt het accent op de aanwezigheid en eventuele rol van cultuurmatige aspecten die van invloed kunnen zijn op het drinkgedrag van deze jongeren. 1.
Definities en functies van cultuur
In dit hoofdstuk zullen er diverse voorbeelden worden gegeven van de betekenis en rol van cultuur voor mens en maatschappij. Omdat het begrip cultuur een enorm grote reikwijdte heeft/kent, zal er hier enkel worden ingegaan op onderzoeksgerelateerde aspecten. 1.1 Cultuur als basis voor de menselijke gedragsvorming Het begrip cultuur is lastig te definiëren. Ieder individu ervaart of ziet het immers op een andere wijze. Het is daarom ook niet eenvoudig om een eenduidige omschrijving van het begrip te kunnen geven. In de literatuur wordt het begrip vaak omschreven als een aspect dat zich uit in bepaalde gedragingen. Toch is gedrag ook niet altijd cultureel gebonden. Ook factoren als ontwikkelingsmogelijkheden en persoonlijkheid spelen een rol bij gedragingen. Pinto (1994) beschrijft dat er binnen de diversiteit aan bestaande culturen patronen te herkennen zijn omdat elke cultuur bepaalde gedragscodes kent. Dit zou zich uiten doordat mensen vanuit deze cultuur een bepaald kenmerkend gedrag vertonen. Mensen zijn zich volgens hem namelijk bewust van de cultuur waarvan zij deel uitmaken en zijn hier trots op. Het kenmerkende overeenkomende gedrag van deze groep mensen wordt bepaald aan de hand van de ideologische normen en waarden die heersen binnen deze groep. Hagendoorn (1986), stelt dat cultuur geldt als model van de werkelijkheid. Hij omschrijft dat cultuur in eerste instantie een systeem van regels, codes en symbolen voor de interpretatie van objecten, fenomenen en menselijke handelingen (attributies). Cultuur omvat volgens Hagendoorn dus meer dan enkel gedragingen. Heezen (1987) stelt echter dat cultuur zou gelden als model voor de werkelijkheid. In zijn theorie stelt hij dat een verandering in de omstandigheden ook resulteert in een mogelijke gedragsverandering. Doordat 43
cultuur heel nauw is verbonden met de sociale verhoudingen binnen de samenleving, ziet hij cultuur als een dynamisch geheel. Hoewel er talloze visies op cultuur zijn terug te vinden binnen de literatuur, zijn er enkele definities van het begrip die desondanks „alom‟ geaccepteerd zouden worden. Kloos (1981) omschrijft deze definities als volgt; - cultuur slaat op menselijk, aangeleerd (en niet aangeboren) gedrag; - het gedrag wordt grotendeels overgenomen of geleerd van voorgaande generaties, onder meer door symboliek; - het gaat weliswaar om een complex van gedragingen, maar de afzonderlijke elementen vertonen onderlinge samenhang; - het gaat om het gedrag van mensen als leden van een groep. Pinto (1994) geeft in zijn boek „Interculturele communicatie‟ een omschrijving van zijn definitie van cultuur; „Een evoluerend systeem van generatie op generatie doorgegeven regels waaraan een groep mensen (die zich lid voelen van deze groep) – vaak onbewust – gehoorzaamt, dat bovendien referentiekader is van en voor het gedrag en dat de kijk op de wereld bepaald.‟ Aanvullend op de gegeven definitie van het begrip cultuur, stelt Pinto dat dit zogenaamde referentiekader bijgebracht wordt in de loop der ontwikkeling. Ook noemt hij het socialisatieproces; het waarnemen van gedragingen in de omgeving en deze vervolgens te categoriseren en te interpreteren. Het aanleren van normen en waarden tijdens dit proces gebeurt aan de hand van het vaststellen van de waargenomen gedragingen en hier vervolgens een morele overweging op loslaten. Wanneer bepaald gedrag goed, en dus passend lijkt, zou een mens dit gedrag als „normaal‟ of normaliteit gaan beschouwen. 1.2 Cultuur, een functionalistisch paradigma? Eldering (2006), onderkent eveneens de grote invloed die de omgeving uitoefent bij opgroeiende kinderen. Hoewel er een groot aantal verschillende theoretische modellen bestaan voor de beschrijving en vergelijking van de omgeving waarin kinderen opgroeien, maakt zij gebruik van het ecologisch model van Bronfenbrenner (1977) als theoretisch kader. Ook Bronfenbrenner gaat ervan uit dat de omgeving waarin kinderen opgroeien zeer bepalend is voor de ontwikkeling en het gedrag. Net zoals in de biologie, spreekt hij van een zogenaamde ecologie van het opgroeiende kind. Het ecologisch model is door hem ontwikkeld door de in zijn ogen afwezigheid van aandacht voor de leefomgeving van kinderen binnen de traditionele ontwikkelingspsychologische benaderingen. Bronfenbrenners‟ visie, laat zich omschrijven als; „de menselijke ontwikkeling als een voortdurende en wederzijdse aanpassing tussen een opgroeiend kind en diens directe omgeving‟. In zijn model maakt Bronfenbrenner onderscheid tussen hiërarchische systemen. Hierbij wordt uitgegaan van een functionalistisch paradigma. Dit uitgangspunt komt voort uit het functionalisme, een psychologische stroming. Kloos (1972), geeft de volgende beschrijving; „een stroming waarbij men sociale verschijnselen verklaart vanuit de bijdrage die zij leveren (functie) aan de instandhouding en het voortbestaan van de sociale orde.‟
44
Bronfenbrenner beperkt zich in zijn theorie echter tot de aanname dat er sprake is van een continue wisselwerking tussen de verschillende elementen in de ecologische omgeving van het kind. Het model kent het zogenaamde microsysteem, het mesosysteem, het exosysteem en het macrosysteem. In figuur 7 is te zien hoe de leefomgeving van een kind op bovengenoemde niveaus is gearrangeerd. macrosysteem
Huisvestingsbeleid
exosysteem
Religie/ wereldbeeld
mesosysteem Buurt
Sociale netwerk ouders
Familie
Kind Huwelijksen personenrecht
Crèche
School
Wereld van het werk
Etnische gemeenschap Onderwijssysteem
Economisch systeem Figuur 7: Het ecologisch model van Bronfenbrenner (1977)
Het gezin wordt gezien als het meest belangrijke microsysteem van een kind. In westerse samenlevingen bestaat dit gezin meestal uit ouders/opvoeders en kinderen. Het microsysteem omvat het geheel aan relaties tussen het kind en diens omgeving in een bepaalde setting. Onder een setting wordt in dit geval een locatie verstaan, waarbij er binnen een bepaald tijdstek activiteiten worden uitgevoerd en rollen worden bekleed door de participanten (Eldering, 2006). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen fysische en sociale aspecten. Bij fysische aspecten kan gedacht worden aan huisvesting, ruimte, buurt en beschikbare (ontwikkelings)materialen. Bij sociale aspecten kan gedacht worden aan de kwantiteit van de personen waarmee een kind in aanraking komt en bijvoorbeeld de rolverdeling binnen het gezin. Het mesosysteem laat zich het best omschrijven als „het geheel van microsystemen waarvan het kind deel uitmaakt‟ (Eldering, 2006). Naarmate het kind ouder wordt, zal het zich in meer verschillende microsystemen gaan begeven.
45
Zo zal het kind op een gegeven moment naar de basisschool gaan, wordt het bijvoorbeeld lid van een sportvereniging en zal het kind een vriendenkring opbouwen. Hoe ouder het kind is, hoe vaker het doorgaans zal moeten switchen binnen de verschillende microsystemen. De overgang tussen deze verschillende settings wordt ook wel „ecologische transitie‟ genoemd. Het mesosysteem staat bloot aan de invloeden van het bovenliggende systeem, namelijk die vanuit het exosysteem. Binnen dit systeem gaat het om een overstijgende, bredere fysische en maatschappelijke context die een (in)directe invloed kunnen uitoefenen op de settings binnen het microsysteem. De elementen die in figuur 1 worden omschreven zijn met name van toepassing op de ouders, en daarmee indirect op hun kinderen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele elementen; bijvoorbeeld het sociale netwerk van de ouders en de werkomgeving. Ook komen er invloeden vanuit de buurt of wijk waarin het gezin woonachtig is, of bijvoorbeeld een religieuze gemeenschap waarvan het gezin deel uitmaakt. De rol van het werk van de ouders heeft volgens Bronfenbrenner een onmiskenbare invloed op de kinderen die opgroeien binnen het gezin. Het werk van de ouders bepaalt in grote mate de beschikbaarheid van de ouders voor hun kinderen. Ook zal het leven er voor een kind dat bijvoorbeeld opgroeit in een zogenaamde doktersfamilie er bijvoorbeeld heel anders uitzien dan wanneer diens ouders agrarisch ondernemers zouden zijn. Daarnaast is het werkinkomen bepalend voor de sociaal-economische status (SES) en de sociaal-maatschappelijke status van een gezin. Sommige sociologen en pedagogen stellen zelfs dat de aard van het werk van de ouders ook invloed heeft op wijze waarop zij hun kinderen opvoeden. Het werk zou namelijk hun wereldoriëntatie beïnvloeden en daarmee ook de opvoedingsdoelen die zij nastreven. Ook de invloed van de sociale netwerken waarmee de ouders te maken hebben mag niet worden onderschat. Bronfenbrenner maakt hierbij opnieuw een indeling in formele en informele netwerken. Het hebben van een breed sociaal netwerk zou als een beschermende of protectieve buffer dienen bij het voorkomen van het ontstaan van psychische problematiek (Bakker e.a., 1998). Hiertoe worden de natuurlijke sociale relaties tussen de ouders met bijvoorbeeld familieleden, vrienden en buren gerekend. Echter betekent het hebben van een sociaal netwerk niet per definitie dat er ook daadwerkelijk sociale steun afkomstig is vanuit deze relaties. Bij de formele netwerkbronnen kan gedacht worden aan instanties als de gezondheidszorg en hulpverleningsinstanties. Het mesosysteem is daaropvolgend weer onderhevig aan invloeden die afkomstig zijn van een etnische of religieuze gemeenschap waartoe het gezin behoort. De mate van invloed neemt toe navenant de betreffende gemeenschap zich toespitst op de naleving en instandhouding van de traditionele normen en waarden (Eldering, 2006). Vanuit het sociale netwerk en/of de verwante gemeenschap wordt er toezicht gehouden of de heersende normen en waarden wel worden nageleefd; sociale controle. Ook buurtbewoners spelen hier meestal een rol in. Een positief aspect van uitvoer van sociale controle, is bijvoorbeeld ondersteuning bij problemen die er vanuit een gemeenschap kan worden ontvangen en geboden. Maar wanneer er sprake is van een situatie waarin men bijvoorbeeld controleert of een allochtone getrouwde vrouw zich wel volgens de fatsoensnormen gedraagt, is het een negatieve (keer)zijde van sociale controle die aan het licht komt/naar boven komt. Al met al moge duidelijk worden dat bovengenoemde elementen een belangrijke invloed hebben op de gezinsstructuur, de opvoedingsidealen en overige gezinskenmerken.
46
Het macroniveau overstijgt alle niveaus en omvat bijvoorbeeld de heersende ideologie van een samenleving. Deze ideologie of paradigma wordt meestal gevormd door het aanhangen van een bepaalde religie of wereldbeschouwing. Eldering veronderstelt dat men het macrosysteem ook wel kan beschouwen als een culturele blauwdruk van de samenleving. De dominante ideologische opvattingen binnen een samenleving komen op macroniveau tot uitdrukking in elementen als het rechtsysteem, het onderwijssysteem en het economisch systeem. De theorie van de ecologie van het opgroeiende kind onderkent de cruciale rol van de diverse omgevingsfactoren (en de wisselwerking hiertussen), als het gaat om het socialisatieproces en de identiteitsvorming van een kind. Ook vanuit de psychologische antropologie en de interculturele pedagogiek wordt veelal benadrukt dat de opvoeding en ontwikkeling van kinderen onlosmakelijk is verbonden met de context waar deze processen zich afspelen. 1.3 Cultuur als instrumentarium Om te kunnen overleven, is kennis van de omgeving noodzakelijk. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat kinderen vanaf de geboorte gericht zijn op het interpreteren van gedrag uit de omgeving en om hier betekenis aan te kunnen geven. Het kind leert door zijn omgeving wat de normen zijn voor „gepast gedrag‟. Om adequaat te kunnen functioneren binnen een samenleving is ook kennis van de omgeving nodig. Goodenough (1994) en Tennekes (1994) benadrukken de functionele aspecten van cultuur. Zij aanschouwen cultuur als een soort van instrumentarium om inderdaad op adequate wijze te kunnen functioneren de maatschappij (Eldering, 2006).De beheersing van verbale danwel non-verbale taalvaardigheden is zo een essentieel aspect. Een ander voorbeeld hierbij is kennis van de gedragscodes die geldend zijn binnen de betreffende maatschappij. Het begrip „sociaal leren‟ (social learning), is afkomstig vanuit de sociale psychologie. Hier wordt in toenemende mate beroep op gedaan. Waar men binnen de psychotherapie zich voorheen richtte op conditionering (aanleren van bepaald gedrag binnen een bepaalde situatie of context), ligt nu de focus op het leren door observatie. De mens is een sociaal wezen, en leert door waarneming en participatie binnen een bepaalde setting (Korrelboom & ten Broeke, 2009). Dit sluit aan bij het idee dat gedrag is aangeleerd (nurture). Wel wordt er vanuit de sociale psychologie rekening gehouden met biologische en erfelijke factoren (nature), die ook een rol spelen binnen het socialisatieproces. 1.4 Cultuur, discrepanties en typologieën Door de toename van de welvaart in binnen de westerse samenlevingen is er eveneens sprake van een toenemende complexiteit en keuzemogelijkheden. Borofsky (1994) schrijft de toename aan variaties toe aan psychologische en elementaire factoren. Een cultuur kent een grote verscheidenheid aan tradities, waarbij sommigen op collectieve schaal in stand worden gehouden. Sommige tradities worden slechts door een onderdeel of een subgroep binnen de betreffende cultuur gedeeld. In Nederland is sprake van een breed scala aan kleurrijke subculturen. Het land wordt gekenmerkt door de pluriformiteit; de aanwezigheid van meerdere percepties en levensbeschouwingen binnen éénzelfde maatschappij. Eldering (2006), stelt dat naarmate een samenleving meer differentiatie kent er meer subculturen zullen ontstaan. Kenmerken als afkomst, religie, beroep of sekse zijn voorbeelden die bepalend kunnen zijn voor het ontstaan van een subcultuur. 47
Naast het collectieve niveau, is er ook nog sprake van cultuurverschillen op individueel niveau. Tennekes (1986), stelt dat deze verschillen of variabelen samenhangt met de beweeg- of speelruimte die een cultuur biedt aan een individu. Zoals hierboven al omschreven werd, kennen wij binnen onze samenleving vele keuzemogelijkheden. Wie opgroeit in Nederland kan zijn eigen status verwerven op basis van zijn persoonlijkheid, vaardigheden en capaciteiten. Pinto (1994) heeft een indeling gemaakt waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de zogenaamde F-culturen (fijnmazig) en G-culturen (grofmazig). De Nederlandse cultuur behoort volgens deze indeling tot de G-culturen. Pinto beschrijft in zijn indeling bijvoorbeeld hoe er binnen een cultuur status en aanzien wordt verworven, hoe gedrag en beoordeling hiervan eruit ziet, de maatschappelijke kenmerken, de communicatieve kenmerke, taboes en centrale waarden. De Nederlandse cultuur laat zich volgens Pinto‟s indeling typeren als een maatschappij waar segmenten als; persoonlijk succes, openheid, nadruk op gelijkheid, directe communicatie, grote interpersoonlijke ruimte en het nastreven van persoonlijk gelijk, zelfwaardering en integriteit, typerend zijn en hoog in het vaandel staan. 1.5 Cultuur en opvoeding Binnen de pedagogiek en psychologie wordt veelal uitgegaan van een coherentie of correlatie tussen denkbeelden van ouders, hun opvoedgedrag en de ontwikkeling van kinderen (Eldering, 2006). Ook, zo stelt Eldering, vanuit professionele preventiewerkers wordt het belang van het betrekken van ouders als het gaat om preventie met betrekking tot middelengebruik. Omdat wij in Nederland een multiculturele samenleving hebben, komen hier opgroeiende kinderen in aanraking met diverse cultuurgebonden aspecten. Psycholoog Super en cultureel antropoloog Harkness (1999), hebben een theoretisch raamwerk ontwikkeld waarbij de focus ligt op de culturele dimensie van de leefomgeving waarin kinderen opgroeien; de developmental niche. Het raamwerk of model, is een aanvulling op het ecologisch model van Bronfenbrenner. Volgens de ontwikkelaars van dit model zou er vanuit ontwikkelingspsychologische stromingen te weinig oog zijn voor de culturele structurering van de omgeving, en zou er vanuit de culturele antropologie te weinig aandacht uitgaan naar kinderen en opvoeding (Eldering, 2006). De developmental niche slaat vanuit deze gedachte een brug tussen deze twee benaderingswijzen. Settingen
Psychologie van de ouders
Kind Gewoonten Verzorging Opvoeding
Figuur 8: De developmental niche (Harkness & Super, 1999)
48
Het raamwerk gaat uit van drie verschillende subsystemen, die gezamenlijk de fysische, sociale en culturele context omvatten van kinderen die opgroeien (zie figuur 8). Hieronder volgt een beknopte toelichting op deze subsystemen uit de developmental niche; Gewoonten van verzorging en opvoeding Hieronder worden de haast vanzelfsprekend lijkende gedragsstrategieën met betrekking tot de omgang met kinderen van een bepaalde leeftijd binnen een bepaalde omgeving verstaan. Psychologie van de ouders Hieronder verstaat men de opvoedingsperceptie (oudertheorieën) van de ouders; de opvattingen zij hebben ten aanzien van de opvoeding, ontwikkeling en de verzorging van kinderen. Deze opvattingen zouden worden gevormd door specifieke denkmodellen die cultuurspecifiek zijn (parental belief systems). Settingen Hiermee worden de verschillende settingen bedoeld waarin opgroeiende kinderen zich in begeven en deel van uitmaken(mesosysteem). Hoe ouders tegen hun rol en verantwoordelijkheden als opvoeder aankijken is dus cultuurgebonden. Ook de duur en opvoedingstaken van ouders zijn cultureel bepaald. In de westerse samenleving ligt het accent voornamelijk op het ondersteunen bij het socialisatieproces. Zelfontplooiing en het verwerven van autonomie zijn sleutelbegrippen binnen dot proces. Volgens de indeling die Kagitcibasi (1996) maakte van het socialisatieproces op basis van de (collectivistische en) individualistische cultuur, zou er hier in Nederland sprake zijn van een toegeeflijke opvoeding. Ouders zouden binnen deze culturele typering in hoge mate investeren in hun kinderen op materialistisch en emotioneel gebied dan opvoeders binnen collectivistische culturen. Kritische noot die hierbij gegeven moet worden, is dat de indeling van Kagitcibasi gebaseerd lijkt op een stereotiep beeld van deze cultuurtyperingen. Dat daargelaten blijft het (uiteindelijke) doel van de opvoeding binnen alle culturen hetzelfde, namelijk ervoor zorgen dat het kind een competent lid van de samenleving wordt. (Eldering, 2006).
49
2.
Hardenberg, de leefomgeving nader bekeken.
In het vorige hoofdstuk werd ingegaan op de betekenis en functie(s) van cultuur. Hieruit valt op te maken dat de context of omgeving waarin men opgroeit een fundamentele rol speelt ten aanzien van de menselijke gedragsvorming. In dit hoofdstuk wordt er een koppeling gemaakt tussen de verworven inzichten vanuit het voorgaande hoofdstuk en de omgeving- en doelgroepspecifieke kenmerken van de jongeren in de gemeente Hardenberg. De interventie Smartconnection is immers ook gericht op het beïnvloeden van de omgeving waarin er door de jongeren alcohol wordt gedronken. Het in kaart brengen van deze leefomgeving kan wellicht bijdragen aan een meer adequate en zorgvuldige(re) implementatie van Smartconnection binnen de gemeente Hardenberg. 2.1 Alcohol in de leefomgeving In het hedendaagse leven lijkt alcohol haast niet meer weg te denken. Binnen de Nederlandse samenleving wordt het gebruik van het middel op brede schaal geaccepteerd. Ongeacht de leeftijd waarop men start met het gebruik ervan. Uit onderzoek blijkt dat jongeren op een steeds jongere leeftijd beginnen met het drinken van alcohol. Dit met alle gevolgen van dien. Uit diverse wetenschappelijke studies blijkt dat de gevolgen van alcoholgebruik op jonge leeftijd desastreus zijn. Het lichaam van kinderen is nog volop in groei en ontwikkeling. Alcoholgebruik beïnvloedt deze groei en verdere ontwikkeling, doordat het een afremmend effect heeft op dit ontwikkelingsproces (Trimbos Instituut, 2008). Daarnaast betekent dit dat op het omgevingsniveau van het kind ook sprake is van confrontatie met alcohol op jonge leeftijd (Bovens & Schuitema, 2010). 2.2 Factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan en de instandhouding van de huidige drinkcultuur van jongeren in Hardenberg Bovens (2009), heeft een model ontwikkeld waarin hij vier hoofdsegmenten aanwijst als verantwoordelijk zijnde voor de mate van het alcoholgebruik van een individu. In figuur 9 wordt dit model weergegeven.
Figuur 9: Determinanten van (overmatig) alcoholgebruik (Bovens, 2009)
50
Maatschappelijke normen De maatschappelijke normen wordt hier als overstijgend gezien, wat inhoudt dat deze invloed uitoefenen op alle beschreven determinanten binnen het model. Bovens constateert dat de maatschappelijke normen ten aanzien van alcohol onder andere worden gevormd op basis van de eigen ervaringen met het middel en de wijze waarop het gepresenteerd wordt in mediabronnen. Persoonlijke motivatie en intentie Het besluit of de motivatie om te starten met het drinken van alcohol hangt samen met verschillende elementen. Elementen als erfelijkheid, fysische omstandigheden en de fysieke gesteldheid worden hier genoemd. Ook opvoeding, het sociale milieu waaruit men afkomstig is, groepsdruk en persoonlijkheid worden gezien als meewegende aspecten in het besluit van iemand tot het beginnen met het drinken van alcohol. Mate van beschikbaarheid en (sociale controle) De intentie van/tot alcoholgebruik kan pas leiden tot werkelijk gebruik als men beschikt over de toegang tot het middel. Vanuit de sociale omgeving zijn het de ouders/opvoeders, familie en vrienden die een belangrijke rol spelen in het besluit om alcohol te gaan gebruiken. Bovens stelt namelijk dat alcoholgebruik niet per definitie een persoonlijke keuze hoeft te zijn. De attitude van de sociale omgeving ten aanzien van alcoholgebruik is van grote invloed op het drinkgedrag van een individu. De sociale omgeving kan eveneens als een in stand houdende factor van alcoholgebruik worden beschouwd. Vanuit het preventiewerkveld vormt de correlatie tussen omgeving en middelengebruik hét centrale aandachtspunt voor vele preventiestrategieën. Het drinken van alcohol is binnen de Nederlandse samenleving een sociaal gebruik (Pinto, 1994). Bovens concludeert dat op het gebied van alcoholpreventie rekening gehouden dient te worden met alle vier de aspecten op zowel landelijk als regionaal niveau. Dit draagt bij aan het vergroten van de effectiviteit op het gebied van alcoholpreventie. Smartconnection is slechts een van de vele interventies gericht op alcoholpreventie die zal worden ingezet binnen de gemeente Hardenberg. De gemeente heeft immers al een aantal jaar diverse preventieprojecten lopen met een integraal karakter. Daarnaast wordt er ook op regionale schaal ingezet op alcoholmatiging onder de jeugd. 2.3 Drankgebruik, een sociale erfenis? In paragraaf 1.3 wordt uitgelegd dat de mens leert door observatie en participatie. Opvoeders zijn belangrijke identificatiefiguren voor opgroeiende kinderen. Wanneer een kind dus ziet dat zijn opvoeders alcohol drinken, zal het kind dit dus sneller als „normaal‟ gaan beschouwen dan wanneer de ouders geen alcohol drinken. Ook de functie van alcoholgebruik is hierbij van belang. Wordt er bijvoorbeeld een enkele keer een wijntje gedronken tijdens het diner, of wordt er zodra de werkdag erop zit gelijk naar een alcoholische versnapering gegrepen? Gebruiken en rituelen worden van generatie op generatie doorgegeven. Een kind dat opgroeit in een context waarin er sprake is van positieve beeldvorming rondom alcoholgebruik zal dit dus in alle waarschijnlijkheid ook weer doorgeven aan de volgende generatie opgroeiende kinderen. 51
De beoogde doelgroep bevindt zich volgens de ontwikkelingspsychologie in de zogenaamde „adolescentiefase‟. In het vorige hoofdstuk werd al beschreven dat naarmate kinderen ouder worden, het aantal subsystemen binnen het mesosysteem zal toenemen. In de adolescentiefase neemt de rol en de invloed van leeftijdsgenoten toe. Het socialisatieproces wordt in deze fase meer en meer beïnvloedt door de vriendengroep. Harris (1998) spreekt van de zogenaamde „groepssocialisatie‟; jongeren raken gesocialiseerd door hun vriendengroep. Tijdens de adolescentiefase wordt de ontwikkeling van een sociale en psychologische identiteit beschouwd als een van de belangrijkste ontwikkelingstaken (Delfos, 20052006). In deze ontwikkelingsperiode wordt de basis gelegd met betrekking tot de vorming van een psychologische identiteit. Aan alcohol wordt binnen onze samenleving nog steeds een „stoer‟ imago toegeschreven. Veel jongeren zien het drinken van alcoholische dranken ook als een „coole gewoonte‟. Het zijn met name jongeren die extra gevoelig zijn voor groepsdruk. Zij zijn gemakkelijk te beïnvloeden en willen er immers graag „bijhoren‟. De vriendengroep kan daarom ook worden gezien als een aanleiding en in stand houdende factor met betrekking tot het alcoholgebruik. Smartconnection sluit aan bij de belevingswereld van de jongeren, door bijvoorbeeld zogenaamde „Smartcoaches‟ in te zetten. Dit zijn jongeren die na het krijgen van training en deskundigheidsbevorderingen voorlichting gaan geven aan leeftijdsgenoten. Dit verschijnsel, ook wel „peer-education‟ genoemd, schijnt zeer effectief te zijn op het gebied van preventie. Diverse wetenschappelijke studies hebben dit ook aangetoond. Doordat het leeftijdsgenoten zijn, en dus mogelijke identificatiefiguren, nemen jongeren de boodschap dat juist het genieten van alcohol een „coole gewoonte is‟, wellicht eerder aan. 2.4 Hardenberg vanuit ecologisch perspectief bekeken Het praktijkgerichte onderdeel van dit onderzoek zal uitwijzen hoeveel alcohol de Hardenbergse jongeren zelf aangeven te gebruiken. Tevens zal hieruit blijken in welke omgeving zij (het meeste) het middel gebruiken. Ook zal hieruit blijken hoe de vrijetijdsbesteding, het uitgavenpatroon en het uitgaansgedrag van deze jongeren eruit ziet. Toch kan er, ondanks het gebrek aan deze gegevens, al een aardig beeld geschetst worden van de leefomgeving aan de hand van de indeling van het ecologisch model van Bronfenbrenner. Hieronder volgt daarom een beschrijving van de informatie die reeds verzameld is. Microniveau Het gezin In het najaar van 2010 heeft het Lectoraat Verslavingspreventie in het kader van het alcoholmatigingsbeleid van de gemeente Hardenberg een enquête afgenomen onder meer dan 300 ouders met kinderen in de leeftijd van 10 tot 18 jaar. De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidde als volgt; „Wat zijn de kennis, normen/attitude, gerapporteerd gedrag en opvoedingsstijlen van de Hardenbergse ouders, als het gaat om alcoholgebruik van hun kinderen van 10 tot 18 jaar?‟ Uit het onderzoeksrapport (Bovens & Schuitema, 2010), vallen de volgende resultaten af te lezen; Als we kijken naar de sociale norm scoorden deze ouders heel positief; zij vinden het bijvoorbeeld een goede zaak als de gemeente zich bemoeit met alcoholgebruik door 52
jongeren. Ook vinden zij het belangrijk om het alcoholgebruik onder? kinderen te monitoren. Het in huis hebben van gepaste kennis omtrent de effecten van alcoholgebruik op jonge leeftijd, is nodig om een positieve invloed uit te kunnen oefenen op het drinkgedrag van kinderen. Het geloof in de eigen effectiviteit fungeert daarbij wel als basisingrediënt om dit ook op succesvolle wijze ten uitvoer te kunnen brengen binnen de opvoedingspraktijk. Hardenbergse ouders lijken redelijk overtuigd te zijn van de invloed die zij als ouders kunnen uitoefenen op het drinkgedrag van hun kinderen. Wel, zo blijkt uit de resultaten, zijn zij in mindere mate overtuigd van de invloed die zij kunnen hebben wanneer er al sprake is van een hoge mate van alcoholgebruik bij hun kinderen. Het stellen van grenzen aan het alcoholgebruik bij kinderen onder de 16 jaar blijkt wel aan de orde te zijn bij het merendeel van de gezinnen. Dit neemt echter af naarmate hun kinderen de wettelijke leeftijdsgrens met betrekking tot alcoholgebruik zijn gepasseerd. Daarnaast blijken deze ouders aandacht te gaan besteden aan het maken van afspraken met betrekking tot het gebruik van alcohol, wanneer hun kinderen ongeveer 14 jaar oud zijn. Als we kijken naar het verband tussen het opleidingsniveau van de opvoeders en de mate waarin zij tolerant zijn ten aanzien van het alcoholgebruik bij hun kinderen, zien we dat lager opgeleide ouders meer tolerant zijn. Maar in vergelijking met hoger opgeleiden was dit verschil niet heel groot. Daarnaast blijkt uit de resultaten van de alcoholtest met betrekking tot het drinkgedrag van de ouders, dat de scores onder de lager opgeleiden hoger uitvielen. Hardenbergse ouders met een lager opleidingsniveau drinken relatief gezien dus meer alcohol dan hoger opgeleide ouders. De attitude ten aanzien van alcoholgebruik door jonge kinderen van lager opgeleide ouders wijkt af ten opzichte van ouders met een hoger opleidingsniveau. Lager opgeleiden scoorden aanzienlijk lager op onderdelen als de sociale norm, het geloof in de eigen effectiviteit, het maken van afspraken en het stellen van grenzen. Het zicht dat ouders denken te hebben op het alcoholgebruik van hun kinderen neemt af naargelang de leeftijd van het kind toeneemt. Exosysteem Etnische gemeenschap/demografische kenmerken Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), heeft op verzoek van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een monitor moeten ontwikkelen om zo de sociale ontwikkelingen op het platteland te kunnen volgen. Dit onderzoeksprogramma opereert onder de naam „Sociale Status Platteland‟ (SSP). De plattelandsbevolking bakent zich af aan de hand van de zogenaamde „stedelijkheidsmaat‟. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft een indeling gemaakt op basis van de gemiddelde omgevingsadressendichtheid. Op het platte land betreft het een gemiddelde van 1000 adressen per vierkante meter of minder (Vermeij en Mollenhorst, 2008). Het leven op het platteland wordt in onderzoeken doorgaans afgezet naast het zogenaamde stadse leven. Toch kwamen er grote onderlinge verschillen naar voren in studies die het leven op het platteland onderzochten. De SSP kon een vijftal typeringen herkennen en onderscheiden, en heeft vervolgens een indeling gemaakt op basis van deze differentiaties.
53
Het betreft hier de zogenaamde „Sociale typologie van het platteland‟, waarin de volgende typen platteland zijn opgenomen; - Het gesloten platteland - Het dorpse platteland - Het woonplatteland - Het elitaire platteland - Het stedelijke platteland Kijkend naar de demografische kenmerken van de gemeente Hardenberg en de beschrijving van de typologieën zou dit leefgebied worden ingedeeld onder „het dorpse platteland‟. Hieronder volgt een omschrijving van enkele kenmerken van dit type platteland. Het dorpse platteland Algemene kenmerken De SSP concludeert dat dit type platteland met name in de wat drukkere gebieden gesitueerd is, en noemt Noord-Brabant en Overijssel hierbij als voorbeelden. De helft van alle plattelandsbewoners is woonachtig binnen dit plattelandstype. Bewoners van het dorpse platteland verlaten het eigen leefgebied in lage mate. De omgevingsadressendichtheid is relatief gezien hoog, en vormt als het ware een „centrumdorp‟ voor de omliggende gebieden. Bezoekers van buitenaf worden hierdoor echter wel in hoge mate ontvangen. De zogenaamde centrumfunctie trekt mensen uit de omgeving aan met betrekking tot verhuizing naar dit gebied. Nieuwe bewoners zijn opvallend vaak senioren. Deze doelgroep wordt ogenschijnlijk aangetrokken door de vele voorzieningen die dit type platteland heeft. De SSP spreekt van gemiddeld vijf sportvoorzieningen en ruim 90 verkooppunten. Ook spreekt de SSP van een laag opleidingsniveau. Het dorpse platteland investeert in toerisme, wat leidt tot de aanwezigheid van diverse musea en campings. Gemeenschapskenmerken De SSP spreekt van een vitale plattelandsgemeenschap wanneer deze bestaat uit mensen die zich zouden inspannen voor het gemeenschapsleven. Zij nemen op actieve wijze deel aan het dorpsleven door bijvoorbeeld bestuurlijke en organisatorische functies binnen dorpsverenigingen te bekleden. Devilee en De Hart (2006) stellen dat plattelandsbewoners in vergelijking tot bewoners uit stedelijke gebieden actief lid zijn van de zogenaamde lokale „civil society‟. De kerk en het verenigingsleven worden door de SSP aangeduid als belangrijke plekken waarbinnen de gemeenschap elkaar ontmoet en samenkomt. Deze twee traditionele ontmoetingsplaatsen hebben van oudsher een sociale functie binnen het plattelandsleven. Dit verklaart wellicht ook waarom plattelanders in hogere mate lid zijn van geloofsgenootschap of vereniging in verhouding tot de stedelingen (Devilee en De Hart, 2006). Tönnies (1887) en Wirth (1938) omschrijven het klassieke beeld van het dorpsleven als volgt; „in het klassieke dorpsleven wonen mensen van de wieg tot het graf in hun dorp en brengen ze daar een groot deel van hun dagen door. De levens van dorpsgenoten zijn dus sterk met elkaar verweven; ze weten veel van elkaar en helpen elkaar in tijden van nood en tegenslag.‟ De omschrijving zoals deze is allang niet meer van toepassing anno 2011.
54
Door de mobilisering is de sociale samenhang op het platteland veranderd, doordat de leefomgeving alsmaar groter werd. Het leven van plattelandsbewoners speelt zich nu ook buiten het dorp af. Vandaag de dag maken plattelandsbewoners door de alsmaar stijgende mobilisering, evenals door de opkomst van de zogenaamde mediacultuur (bijvoorbeeld het Internet), deel uit van vele subsystemen. De SSP noemt ook de afname van de intensiviteitmatige contacten met buurtbewoners en de hierdoor afnemende sociale controle binnen het dorpse leven. Als we kijken naar de netwerkkenmerken van jongeren die opgroeien binnen deze typologie; zien we op basis van de onderzoeksgegevens van de SSP dat het hierbij gaat om grote, dichte netwerken. Dit is een voorbeeld dat vaak gegeven wordt als positief kenmerk van een hechte dorpsgemeenschap. .2.5 Conclusies Kennis van de (sub)cultuur en de specifieke kenmerken van de leefomgeving van de beoogde doelgroep kan bijdragen aan het creëren van een groter draagvlak met betrekking tot de implementatie van Smartconnection in de gemeente Hardenberg. Het ontstaan en de instandhouding van de huidige drinkcultuur van deze jongeren is onlosmakelijk verbonden met de (sociale) context. Wanneer men tracht invloed uit te oefenen binnen deze context, is een nadere bestudering hiervan echter noodzakelijk. Uit onderzoek blijkt dat een percentage van 91% van de Hardenbergse ouders zich echter geen zorgen maakt over het drankgebruik van hun kinderen. Uit de grafieken van dit onderzoek blijkt dat zij vinden dat het alcoholgebruik onder de Nederlandse jeugd niet normaal te noemen is. Wel vinden de ouders het een goede zaak als de gemeente zich ermee bemoeit (Bovens en Schuitema, 2010). Het is daarom een goede zaak om te zorgen dat zowel ouders als de jongeren betrokken worden bij de vormgeving van de interventie. Dit door jongeren bijvoorbeeld mee te laten denken over passende en motiverende beloningen bij het vertonen van het beoogde en gewenste „gezonde‟ drinkgedrag. Door jongeren actief te betrekken en laten meedenken, zal de interventie waarschijnlijk meer „eigen‟ aanvoelen wat kan bijdragen aan de motivatie voor gedragsverandering. Daarnaast blijkt uit dit theoretisch kader bijvoorbeeld dat laagopgeleide ouders een andere beeldvorming hebben omtrent het alcoholgebruik op jonge leeftijd. Vanuit dit oogpunt kan er bijvoorbeeld nagedacht worden over de rol en inzet van Smartconnection met betrekking tot de kwetsbare jongeren binnen deze doelgroep. Smartconnection kan dan tevens als buffer gaan dienen tegen bedreigende factoren die in dit geval afkomstig zijn vanuit het gezinsniveau.
55
Bronnenlijst Boeken: Bovens, R. H. L. M. (2010) De preventiewerker centraal. Een bijdrage aan de ontwikkeling van verslavingspreventie. Zwolle: Christelijke Hogeschool WIndesheim Burggraaff-Huiskes, M. (2005) Opvoedingsondersteuning als bijzondere vorm van preventie. (3e herziene druk). Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v. Delfos, M.F. (2005-2006) Ik heb ook wat te vertellen! Communiceren met pubers en adolescenten. Amsterdam: uitgeverij SWP Eldering, L. (2002) Cultuur en opvoeding. Lemniscaat Rotterdam Korrelboom, K. en Broeke, ten E. (2009) Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Handboek voor theorie en praktijk. Bussum: Coutinho Pinto, D (2004) Interculturele communicatie, conflicten en management. Bohn Stafleu van Loghum Artikelen: Bakker, I e.a. (1998) O&O in perspectief. Utrecht: NIZW Lamslag, A. (2009) Subsidieaanvraag Smartconnection Minder drank Meer scoren: Jeugd 16+. Zwolle: Tactus Verslavingszorg Vermeij, L. en Mollenhorst, G. (2009) Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau Internet: http://www.psy.nl/meer-nieuws/nieuwsbericht/article/zwitserland-beloont-nietdrinkende-jongeren-aljaren/?no_cache=1&cHash=e1084412a51e0189f5073775600dac9b Geraadpleegd op: maandag 10 mei 2011 om 17.43 uur http://www.smartconnection.net Geraadpleegd op dinsdag 11 mei 2011 om 09.32 uur.
56
6. Onderzoeksresultaten 6.1 Algemeen In dit hoofdstuk gaan we in op de voornaamste resultaten van het onderzoek onder jongeren tussen de 15 en 17 jaar in de gemeente Hardenberg. Achtereenvolgens wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de hoeveelheid vrije tijd van de jongeren en op welke manier zij deze besteden. Ook wordt hierbij gekeken naar het uitgaanspatroon van de jongeren. Daarnaast zal antwoord gegeven worden op de vraag in welke mate de omgeving van de jongere bepaalt wat ze drinken en zal er gekeken worden naar het uitgavenpatroon van de Hardenbergse jongere. Met het oog op de implementatie van de interventie Smartconnection is er ook gekeken naar de vraag of jongeren bereid zijn hun drinkgedrag aan te passen in ruil voor een beloning en wat daarbij eventuele passende beloningen zijn volgens de jongeren. Ten slotte zullen er aanbevelingen gegeven worden aan de gemeente, op basis van de uitkomsten van bovenstaande thema‟s. In de bijlage worden per (deel)vraag de resultaten volledig weergegeven. 6.2 Samenstelling van de groep jongeren Met het samenstellen van de doelgroep is er onder andere informatie verzameld over geslacht, leeftijd, postcode, school, opleidingsniveau en de klas. De groep jongeren bestond voor 42% uit jongens en voor 58% uit meisjes. De leeftijden verschilden van 14 t/m 20 jaar. De meest voorkomende leeftijd was 16 jaar (45%); 29% was 15 jaar en 17% was 17 jaar. De enquête was gericht op jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar, maar omdat Smartconnection gericht is op 15 t/m 23 jaar zijn de andere leeftijden wel meegenomen in de resultaten. De twee meest voorkomende postcodes zijn 7772 en 7701. Het merendeel van de jongeren (52%) zit op het Vechtdalcollege, gevolgd door 19% De Zeven Linden, 15% De Groene Welle, 7% De Hoeksteen en 7% De Nieuwe Veste. Van de groep jongeren zit 28% op het VWO, 16% Kader, 15% Theoretische Leerweg, 13% HAVO, 15% MBO, 7% praktijkonderwijs en 6% MAVO. Het grootste deel van de jongeren zit in de vierde klas van het Voortgezet Onderwijs. Een klein deel (15%) zit in de eerste of tweede klas en een kleine 15% zit in de derde klas. 6.3 Waar brengen jongeren gezamenlijk hun vrije tijd door, hoeveel tijd en hoe vaak? Er is aan de jongeren gevraagd hoeveel uren zij per week aan bepaalde bezigheden besteden. Zij konden daarbij kiezen uit bepaalde opties en mochten aangeven om hoeveel uren het in hun geval ging. In onderstaande tabel wordt weergegeven wat de gemiddelde tijdsbesteding per bezigheid is van de jongeren bij wie de enquête is afgenomen. Uren per bezigheid Wat opvalt is dat er veel meer tijd wordt besteed aan msn-en op het internet, het bezoeken van internetsites zoals Hyves en Facebook en televisie kijken, dan aan andere bezigheden. Wel moet de opmerking geplaatst worden dat veel jongeren tijdens het afnemen van de enquête aangaven de computer of televisie vaak aan te 57
hebben staan terwijl ze bijvoorbeeld huiswerk aan het maken zijn. Door de afnemers van de enquête is dan ook gevraagd naar de tijd die actief wordt besteed aan het surfen op het internet. Wij gaan er dan ook van uit dat de resultaten een betrouwbaar beeld geven van het aantal bestede uren. Bezigheid: Msn-en op internet Facebook/Hyves enz. Televisie kijken Sporten Huiswerk maken Games spelen (Bij)baantje Uitgaan Met vrienden afspreken
Gemiddeld aantal uren per week: 16,3 10,99 10,33 5,55 5,29 3,70 6,61 5,21 8, 53
Tabel 1: Aantal bestede uren per week, per bezigheid.
Tevens is aan de jongeren gevraagd waar zij hun vrije tijd besteden. Zoals verwacht geven veel jongeren aan hun vrije tijd thuis te besteden (92%) en/of bij vrienden thuis (77%). Uitgaansbestemmingen en vrije tijd op straat Ondanks de jonge leeftijd van de ondervraagden (er is uitgegaan van een gemiddelde leeftijd van 15 t/m 17 jaar) is de discotheek een relatief populaire plek: Iets meer dan 50% van de ondervraagden gaf aan wel eens naar de discotheek te gaan. De meest populaire uitgaansgelegenheden zijn „Takens‟, „Crazy Horse‟ en „Troubadour‟. Zij werden het meest genoemd. De kroeg/café is een minder populaire uitgaansbestemming; 71% van de respondenten gaf aan hier niet te komen in de vrije tijd. De festivals zijn iets populairder dan het café. Zo‟n 48% gaf aan wel eens uit te gaan op een festival en/of evenement. Nog minder populair is de keet/hok. Daarvan gaf ongeveer 80% te kennen, hier niet te komen in de vrije tijd. Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat later in de enquête 37% van de jongeren aangaven wel keten/hokken te bezoeken en 22% van de jongeren gaf aan uit te gaan in keten/hokken. Er is dus een groot verschil te zien als de jongeren het spontaan zelf aangeven of als er direct gevraagd wordt naar het bezoeken van keten/hokken. Wat betreft het op straat zijn, gaf 15% van de jongeren aan, ook vrije tijd op straat te besteden. De meeste jongeren (23%) geven aan zo‟n 2 tot 3 keer per maand uit te gaan in één van de eerder genoemde gelegenheden. Ook gaat een aanzienlijk aantal jongeren (18,7%) twee keer per week uit. Men kan hier uit opmaken dat de meeste jongeren (bijna) wekelijks een uitgaansgelegenheid bezoeken.
58
Bijbaantjes en sportzaal/sportkantine Het percentage jongeren dat een bijbaantje heeft, is 45%. Dat is dus bijna de helft van de ondervraagden. Ook is er gevraagd aan de jongeren of zij hun vrije tijd besteden in de sportkantine of sportzaal. Opmerkelijk hierbij is dat de meerderheid van de jongeren wel aangeeft een sportveld of -zaal te bezoeken, maar dat „slechts‟ 14% van de jongeren ook tijd besteedt in de kantine van de sportgelegenheid. Dit betekent dat 38% van degenen die sporten, niet de sportkantine ingaat. Vriendengroepen De meeste jongeren (96%) geven aan in meer of mindere mate een vaste vriendengroep te hebben. 64% van de ondervraagden gaf „ja‟ als antwoord op de vraag of hij/zij een vaste vriendengroep heeft. Bijna een derde van de ondervraagden heeft niet een volledig vaste vriendengroep. Tevens is de jongeren gevraagd in welke mate zij beslissen wat zij gaan doen binnen de vriendengroep. Meer dan driekwart van de respondenten (77%) is van mening dat dit soms het geval is. Een aanzienlijk aantal respondenten (15%) gaf een ander antwoord. Zij gaven vooral te kennen dat er in overleg besloten wordt wat er gedaan wordt. 6.4 Wat drinken zij daar (per gelegenheid en per moment) en hoeveel? Zoals te zien is in het diagram geeft een kleine groep (12%) aan nooit alcohol te gebruiken. Opvallend is dat van de 8 14-jarigen in de onderzoekspopulatie de helft drinkt. Opvallend is ook dat 51% van de groep jongeren één keer of meer in de week alcohol drinkt. Een kleine groep antwoordde op de vraag „Hoe vaak drink je alcohol?‟ met „anders‟. Als toelichting gaven de jongeren veelal aan dat ze alleen met het uitgaan of bij feestjes alcohol gebruiken.
Figuur 10: Hoe vaak drink je alcohol?
Van de groep jongeren die alcohol drinken wordt er op de vraag hoeveel glazen alcohol drink je meestal op zo‟n dag/ avond, heel verschillend antwoord gegeven. De antwoorden liggen tussen de 1 en 30 glazen. Qua percentages springen de 2 en 3 59
glazen er beide met 10% boven uit. Daarop volgen de 5, 6 en 10 glazen met 8%.Van de groep jongeren die alcohol drinkt neemt 13%, 15 of meer glazen op een dag/avond als ze alcohol gebruiken. Gemiddeld drinken de jongeren 6,8 glazen op zo‟n dag/avond. Opvallend is dat van de groep jongeren die alcohol drinken 65% mixdrankjes drinkt. Daarop volgt bier met 52%. Kijken we naar het verschil tussen jongens en meisjes, dan blijkt dat mixdrankjes vooral de voorkeur geniet onder meisjes (84% drinkt dit tegenover 39% van de jongens), Bier is de voorkeursdrank van de jongens (93% versus 24%). Wijn en sterke drank wordt minder gedronken door de jongeren. Opvallend is dat sterke drank meer genuttigd wordt dan wijn. Aan de jongeren is gevraagd een top 3 te maken van de plekken waar ze in hoeveelheid het meest alcohol drinken. In de gemiddelde top 3 staat op de eerste plaats de discotheek, op de tweede plaats bij vrienden en op de derde plaats staat het café. Opvallend is dat de jongeren aangeven weinig tot niet alcohol te drinken in de sportkantine en op festivals/evenementen. In de enquête is uitgelegd aan de jongeren dat indrinken het gebruiken is van alcohol voordat ze bijvoorbeeld een feestje hebben of als ze uitgaan. Indrinken is het drinken van een aantal drankjes, om vast in de stemming te komen. Erg opvallend is dat precies de helft van de jongeren wel indrinkt en de andere helft niet. De grootste groep jongeren (82%) drinkt in bij vrienden en daarop volgt thuis met 61%. Minder jongeren (31%) drinken in een keet/hok en slechts 5% drinkt vooraf in de sportkantine. Opvallend is dat er meer meiden (31%) indrinken dan jongens (19%). Keten en hokken Om meer inzicht te krijgen in het bezoeken van keten en hokken en het drankgebruik in keten en hokken is hier een aantal vragen over gesteld. Uit deze vragen bleek dat 37% van de jongeren keten en hokken bezoeken. Zoals te zien is in het diagram zijn de percentages vrij gelijk op de vraag: „Hoe vaak ga je naar een keet/hok?‟. Een redelijk grote groep (38%) bezoekt minstens 1 keer per week een keet of hok.
Figuur 11: Hoe vaak ga je naar een keet/hok?
60
Van de jongeren die een keet of hok bezoeken bestaat het merendeel uit jongens. 49% van de jongens geeft aan een keet of hok te bezoeken en 27% van de meisjes. Van de jongeren die aangegeven hebben vaker dan 1 keer in de week een keet/hok te bezoeken is er gevraagd hoeveel dagen ze in de week er naartoe gaan. De antwoorden verschilden van 2 t/m 7 dagen. De jongeren die vaker dan 1 keer in de week naar een keet/hok gaan, gaan gemiddeld drie dagen in de week naar een keet of hok. Van de jongeren die een keet of hok bezoeken drinkt 11% geen alcohol. De overige jongeren die wel alcohol drinken en een keet/hok bezoeken geeft het merendeel aan dat ze in een andere gelegenheid vaker alcohol en per keer gemiddeld meer alcohol drinken. 36% drinkt vaker in een keet/hok dan in een andere gelegenheid en 43% drinkt per keer gemiddeld meer alcohol in een keet/hok dan in een andere gelegenheid. Op de vraag: „Hoeveel glazen drink je gemiddeld op een avond in een keet/hok?‟ verschillen de antwoorden tussen de 0 en 30 glazen. De grootste percentages zitten op de 3 glazen en op de 6 glazen. Daarop volgt met 10% 15 glazen op een avond in een keet/hok. Gemiddeld wordt er op een avond in een keet/hok 7,7 glazen alcohol gedronken. Hieruit blijkt dat hoewel er sprake is van een minderheid die aangeeft in keten meer en vaker te drinken er gemiddeld door de totale groep in een keet toch meer glazen op een avond gedronken worden dan gemiddeld op een uitgaansavond gebeurt (6,8). 6.5 Wie of wat, en in welke mate bepaalt wat jongeren drinken (de groep, de gangmaker, de cultuur, de jongere zelf)? Eén van de vragen waar het beschreven onderzoek een antwoord op wil geven, is of –en in welke mate- jongeren beïnvloed worden door de omgeving om te gaan drinken en welke attitude richting alcoholgebruik zij er op nahouden. Daartoe zijn enkele stellingen verwerkt in de enquête om erachter te komen wat de mening is van de jongeren. Ook is rechtstreeks gevraagd naar de invloed van factoren in de omgeving op het besluit om wel of niet te gaan drinken. De antwoorden op de stellingen laten zien dat de jongeren soms eensgezind zijn wat betreft bepaalde onderwerpen, maar dat er ook veel verschil kan zitten in de attitude. Vaak lagen de percentages van de gegeven antwoorden dan ook niet ver van elkaar af. Een voorbeeld van een stelling waarbij er zeer divers geantwoord werd, is de stelling dat de respondent geen alcohol zou drinken, als zijn/haar vrienden dat ook niet zouden doen. Het meest genoemde antwoord was „helemaal oneens‟, met ruim 28% van de respondenten. Toch werd er ook vaak een ander antwoord gegeven zoals in de tabel te zien is. Niet elke jongere is er dus van overtuigd dat hij/zij niet onder invloed staat van zijn/haar vriendengroep.
61
Figuur 12: Als mijn vrienden geen alcohol zouden drinken, dan zou ik dat ook niet doen.
Tevens komt naar voren uit de stellingen, dat de jongeren geen negatieve attitude hebben ten opzichte van mensen die geen alcohol drinken. Zo gaf bijna 70% aan het helemaal oneens te zijn met de stelling dat mensen die geen alcohol drinken, saai zijn. In het verlengde daarvan blijkt ook dat de jongeren niet vinden dat je erbij hoort wanneer je alcohol drinkt (74% is het hiermee helemaal oneens). Ook blijkt uit de enquêtes dat de bestedingsruimte van de jongeren niet veel invloed heeft. Meer dan 60% van de respondenten was het helemaal niet eens met de stelling dat hij/zij meer zou uitgeven, wanneer hij/zij meer geld te besteden had. Daarnaast blijkt het aanbod van alcoholvrije drankjes ook nauwelijks van invloed. Zo gaf slechts 13% aan het eens of helemaal eens te zijn met de stelling dat er minder gedronken zou worden door de jongere zelf, wanneer er een groter en/of gevarieerde aanbod zou zijn van alcoholvrije drankjes. Wat opvalt bij de stelling dat de ouders van de respondent weten wanneer –en hoeveel- de respondent drinkt, is dat 68% antwoordde met helemaal eens of een beetje eens. Vermoed wordt dat niet alle jongeren even transparant zijn richting ouders, wat betreft hun alcoholgebruik. Een ander opvallend resultaat is dat er wisselend gereageerd wordt op de stelling dat de respondent gezelliger of leuker is wanneer hij/zij alcohol gedronken heeft. Ondanks het feit dat een aantal respondenten het niet eens of helemaal oneens (39%) waren met deze stelling, blijkt een bijna even groot aantal respondenten (37%) het wel een beetje eens, of helemaal eens te zijn met deze bewering. Ten slotte valt het op dat er zeer divers is geantwoord op de stelling dat het heel normaal is in de omgeving van de jongere om veel te drinken. Zoals in onderstaande tabel te zien is, liggen de percentages van de gegeven antwoorden dicht bij elkaar. Blijkbaar verschillen de meningen van de jongeren over dit onderwerp.
62
Figuur 13: Het is in mijn omgeving heel normaal om veel alcohol te drinken.
Ouders De jongeren is gevraagd om aan te geven in welke mate de externe omgeving hun eigen drinkgedrag beïnvloedt. In onderstaand figuur is af te lezen dat 73% van de jongeren erkent dat hun ouders redelijk tot zeer veel invloed heeft op hun besluit om wel of niet alcohol te drinken. Hiervan denkt ruim een derde van de jongeren dat de ouders redelijk tot veel invloed hebben op het maken van dit besluit. Toch is er nog steeds een percentage van 19% van de jongeren dat denkt dat de eigen ouders geen invloed hebben op het besluit om wel of niet te gaan drinken.
Figuur 14: Hoeveel invloed hebben jouw ouders in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
Vrienden Nog opvallender is de uitkomst op de vraag in welke mate de jongeren denken dat hun vrienden invloed uitoefenen op het eigen drinkgedrag. Ruim driekwart van de jongeren denkt dat vrienden geen invloed tot weinig invloed zouden hebben. Interessant is de vraag waarom de jongeren denken dat de invloed van de vrienden 63
laag is op het besluit om zelf wel/niet te gaan drinken. Het antwoord hierop kan echter niet herleid worden. Het zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de jongeren weinig groepsdruk kennen vanuit de vriendengroep. Anderzijds gaat het echter wel om een percentage van 62% dat erkent dat de vrienden weinig tot zeer veel invloed hebben op hun besluit. Vanuit dit oogpunt gezien zou er wellicht wel sprake kunnen zijn van groepsdruk.
Figuur 15: Hoeveel invloed hebben jouw vrienden in jouw besluit of wel/niet alcohol te drinken?
Financiële situatie Opvallend hierbij, is dat de het merendeel van de jongeren aangeeft dat de financiële situatie geen invloed zou uitoefenen op hun besluit om wel/niet alcohol te drinken. Gezondheid Over de mate waarin de jongeren de invloed van de eigen gezondheid op het wel/niet drinken alcohol ervaren, zijn de meningen nogal verdeeld. Wel heeft iets meer dan de helft van de jongeren aangegeven dat hun gezondheid weinig tot geen invloed heeft op hun besluit om wel/niet alcohol te drinken. Deze uitkomst zou kunnen betekenen dat jongeren nog niet echt nadenken over gevolgen op lange termijn. Dit sluit aan bij het feit dat de prefrontale cortex nog niet volledig is uitgegroeid op deze leeftijd. Het zou dan om een uitkomst gaan die aansluit bij de ontwikkelingspsychologische kenmerken van deze doelgroep. Toch heeft 47% van de jongeren aangegeven dat de gezondheid toch wel enige invloed heeft op het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Dat betekent dat een deel van de jongeren het eigen gezondheid belangrijk genoeg lijkt te vinden om als afweging te laten gelden in het besluit om wel of geen alcohol te drinken. In het kader van Smartconnection zouden deze jongeren dan gevoelig kunnen zijn voor voorlichting gericht op het gebied van gezondheidsrisico‟s als gevolg van alcoholgebruik. Schoolprestaties Meer dan 50% van de jongeren zeggen dat hun schoolprestaties helemaal geen invloed hebben op het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Toch nog een substantieel percentage van 30% geeft aan dat de schoolprestaties hier wel op van invloed zijn. 64
Sportprestaties Opnieuw geeft meer dan de helft van de Hardenbergse jongeren aan dat de geleverde prestaties niet bepalend zijn voor de keuze om wel/niet alcohol te drinken. Dit kan betekenen dat de jongeren „een biertje na de wedstrijd‟ als normaal beschouwen of bijvoorbeeld juist helemaal geen sport beoefenen. Attitude ten aanzien van het eigen alcoholgebruik Wat direct in het oog springt, is dat bijna driekwart van de jongeren zegt het eigen drankgebruik prima te vinden zoals het is. Ruim een kwart van de jongeren heeft aangegeven dat zij niet geheel tevreden zijn met het (huidige) eigen drankgebruik. Het lijkt er daarom op dat jongeren die dit antwoord hebben ingevuld in ieder geval open staan voor eventuele verandering in het eigen huidige drinkpatroon. Dit zou dan een hoopgevende uitkomst zijn, daar Smartconnection zich richt op jongeren die nog beïnvloedbaar zijn op het gebied van hun drinkgedrag. Vijf jongeren hebben aangegeven dat zij het eigen alcoholgebruik als „slecht‟ zien en inzien dat het anders moet. Het veranderen van het eigen drinkgedrag zien zij echter als een lastige opgave. Dit zou kunnen betekenen dat zij in mindere mate overtuigd zijn van, of in mindere mate geloven in hun eigen effectiviteit. Gerapporteerde attitudes van de ouders ten opzichte van het drinkgedrag van de jongeren Aan de uitkomst op de vraag wat hun ouders vinden van hun drinkgedrag kunnen vele betekenissen worden gegeven. Ruim 60% van de jongeren geeft aan dat hun ouders het drink en –uitgaansgedrag van hun kind prima vinden. Dit zou kunnen betekenen dat de ouders hier tevreden over zijn omdat het gedrag als „gezond‟ kan worden beschouwd, maar ook kan het betekenen dat de ouders het „allemaal wel prima‟ vinden, hier dus niet zo over nadenken of er onverschillig tegenover staan. Misschien is het drinkgedrag van de jongere in verhouding tot de leefomgeving „normaal‟, en wordt het daardoor ook als normaal gezien. Een andere mogelijkheid is dat ouders het drinkgedrag acceptabel vinden omdat zij het alcoholgebruik van hun kind kinderen onderschatten, Dit blijkt namelijk uit een enquête die recentelijk is afgenomen onder de Hardenbergse ouders (Bovens en Schuitema, 2010). 6.6 Hoe ziet het uitgavenpatroon van de Hardenbergse jongeren eruit? Inkomsten Wanneer wij kijken naar de bedragen die de respondenten zeggen maandelijks te kunnen besteden (figuur 16), zien we het volgende; de helft van de jongeren geeft aan dat zij tussen de 0 en 75 euro te besteden hebben per maand. Bij een derde deel van de jongeren zou het om een bedrag tussen de 76 en de 100 euro per maand gaan. 16% procent geeft aan meer dan 150 euro te kunnen besteden per maand.
65
Figuur 16: Hoeveel euro heb jij per maand te besteden?
Als we vervolgens kijken naar de gegeven voorbeelden van inkomstenbronnen, zien we dat meer dan driekwart van de respondenten aangeeft zakgeld te ontvangen. Daarnaast geeft ruim de helft van de respondenten aan dat zij een bijbaantje hebben als inkomstenbron. Het ontvangen van kleedgeld wordt door ruim 20% van de respondenten als inkomstenbron aangegeven. Uitgaven Hardenbergse jongeren hebben aangegeven waar zij hun geld graag aan besteden. Uit de resultaten van de enquête blijkt dat met name; kleding (60%), uitgaan (68%) en uitgaven in het kader van hun mobiele telefoon (56%), items zijn waar de jongeren graag hun geld aan uitbesteden. Ook geeft de helft van de respondenten aan hun geld aan eten te besteden. Opvallend is het percentage van 56% van de jongeren dat aangeeft graag hun geld te sparen. 6.7 Is de jongere bereid zijn drinkhoeveelheid en drinkpatroon aan te passen in ruil voor beloningen? Om erachter te komen of de jongeren bereid zijn om hun drinkhoeveelheid en drinkpatroon aan te passen in ruil voor beloningen, is er aan de jongeren gevraagd wat ze van het volgende idee vinden: „Stel dat er een aantal bedrijven/winkels zijn, die jongeren die niet/weinig drinken willen belonen.‟ De helft van de jongeren (48%) vind het idee nergens op slaan. Gevolgd door een groep jongeren (29%) die het een leuk idee vinden, maar het niet iets voor henzelf vinden. De kleinste groep (23%) vind het een goed idee. Opvallend is dat op de vraag die daarop volgde de jongeren wel aangeven dat het aan de beloning ligt of ze daardoor niet of minder alcohol gaan drinken. Een kwart van de jongeren geeft aan niet door een beloning overtuigd te kunnen worden om niet of minder alcohol te gaan drinken. 7% geeft aan wel hierdoor overtuigd te kunnen worden en een kleine groep (3%) geeft aan dat dit alleen overtuigd als vrienden/vriendinnen ook eraan mee zouden doen. De jongeren die voor „anders‟ kozen, gaven aan dat ze geen alcohol drinken.
66
Figuur 17: Zou een leuke beloning jou ervan kunnen overtuigen om niet of minder alcohol te gaan drinken?
Opvallend is dat van de groep jongeren die voor „nee‟ kozen op de vraag op een beloning zou kunnen overtuigen, een percentage van 33% 2 of meer keer per week alcohol drinkt en 26% geen alcohol drinkt. Van de jongeren die „ja‟ kozen is duidelijk te zien in de onderstaande tabel dat het merendeel van deze jongeren af en toe of nooit alcohol gebruiken.
Figuur 18: Zou een leuke beloning jou ervan kunnen overtuigen om niet of minder alcohol te gaan drinken? Antwoord: Ja.
67
6.8 Wat zouden passende beloningen kunnen zijn? In de enquêtevragen wordt een aantal ideeën geopperd waarbij de respondenten konden aangeven of deze hen aanspreken als beloning voor een avond niet of weinig alcoholgebruik. Beloningen in de vorm van een tegoedbon voor een kledingzaak (56%) en een gratis autorijles (52%) lijken bij het merendeel van de jongeren in de smaak te vallen. Vervolgens kregen de respondenten de mogelijkheid om zelf beloningen te benoemen die hen naar eigen zeggen persoonlijk zouden aanspreken. Deze kunnen onderverdeeld worden binnen een aantal categorieën. Het idee voor een tegoedbon als beloning wordt door de jongeren het vaakst geopperd. Te denken valt aan een tegoedbon voor een kledingzaak, consumptiebonnen, bioscoopkaartjes of een boekenbon. Ook zou het uitkeren van een geldsom volgens enkele jongeren volstaan als een gepaste beloning. Daarnaast worden er door de respondenten ook ideeën geopperd die onder de categorie „media‟ geplaatst kunnen worden. Hiertoe worden ideeën als een laptop, en mobiele telefoon, Ipad/Ipod/Iphone een Playstation of Xbox, cd‟s/dvd‟s en games gerekend. Tevens zou een beloning in de vorm van een auto of brommer/scooter volgens enkele respondenten gepast zijn. Benzine en reparaties voor deze vervoersmiddelen worden ook genoemd.
Figuur 19: Stel dat je weinig drinkt en je wordt voor een paar avonden niet of weinig drinken beloond. Wat zou jij dan graag willen krijgen?
68
7. Conclusies Wat is het drinkgedrag, uitgavenpatroon en houding ten aanzien van alcoholgebruik van jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar uit de gemeente Hardenberg en wat betekent dit voor de implementatie van de interventie Smartconnection in de gemeente Hardenberg? 7.1 Vrije tijd Waar brengen jongeren gezamenlijk hun vrije tijd door, hoeveel tijd en hoe vaak? Uren per bezigheid In het vorige hoofdstuk werd reeds beschreven dat de jongeren een aanzienlijk aantal uren van hun vrije tijd doorbrengen achter de computer. Msn-en op het internet en sites zoals Facebook en Hyves bezoeken, blijkt populair onder de jongeren. Dit resultaat biedt zeker perspectief voor de implementatie van Smartconnection. Smartconnection baseert zich immers op de gedachte dat je daar moet zijn waar de jongeren zich bevinden, wil je hun gedrag beïnvloeden. Men kan dus stellen dat de keuze om zich ook op het internet te manifesteren een juiste is. Zo blijkt ten minste uit de onderzoeksresultaten. Uitgaansbestemmingen en vrije tijd op straat Wat betreft het uitgaan, blijkt de discotheek het meest populair onder de Hardenbergse jeugd. Meer dan de helft van de jongeren gaat hier wel eens uit. „Takens‟, „Crazy Horse‟ en „Zaal Dijk‟ zijn de discotheken die het meest populair zijn. In het kader van Smartconnection betekent dit dat het een verstandige keus zou zijn om bijvoorbeeld de alcoholvrije bar te plaatsen binnen deze discotheken. Het bereik onder de jongeren is dan het grootst. Ook evenementen zijn redelijk populair onder de jongeren (48% bezoekt deze wel eens). De alcoholvrije bar zou dus ook hier een goede kans maken. Ook wanneer er gekeken wordt naar het aantal keren dat uitgegaan wordt door de jongeren, blijken de uitgaansgelegenheden een goede plek te bieden om de jongeren te bereiken. Meer dan de helft van de jongeren (64%) gaat namelijk vaker dan eens per maand uit. Vriendengroepen Uit één van de literatuurstudies die in het kader van dit onderzoek zijn uitgevoerd, is gebleken dat de omgeving een grote rol kan spelen bij de motivatie van mensen. Uit de afgenomen vragenlijst is gebleken dat de meeste jongeren wel in meer of mindere mate een vaste vriendengroep hebben. Het is dus aannemelijk dat de jongeren beïnvloed worden door de heersende waarden en normen binnen de vriendengroep en hier ook door beïnvloed worden in motivatie en gedrag. Het merendeel van de respondenten (77%) heeft aangegeven soms te besluiten wat er gedaan wordt door de vriendengroep. Blijkbaar is de besluitvorming binnen de vriendengroepen dus vrij democratisch van aard. Voor Smartconnection is dit van belang, omdat zij juist de norm willen creëren dat „genieten van alcohol cool is‟. Doordat de meeste jongeren wel eens besluiten wat er gedaan wordt in de vriendengroep, kunnen zij wellicht ook invloed uitoefenen op de attitude die er heerst. Zijn er dus enkele leden van de vriendengroepen die een positieve attitude hebben ten opzichte van Smartconnection, dan is het aannemelijk te denken dat zij deze attitude ook over kunnen brengen op de andere vrienden. 69
7.2 Alcoholgebruik Wat drinken zij daar (per gelegenheid en per moment) en hoeveel? Uit de enquête bleek dat 43% van de jongeren nooit of minder dan eens in de maand alcohol drinkt. Dit is een mooi percentage om verder mee aan de slag te gaan. Door deze jongeren te stimuleren en te belonen voor dit verantwoorde gebruik, zou een rimpeleffect teweeg kunnen worden gebracht. 34% van de jongeren geeft namelijk aan dat ze ook geen alcohol zouden gebruiken als hun vrienden dit ook niet zouden doen. Zoals ook al in de literatuur werd aangegeven drinken jongeren veelal in groepsverband. Jongeren hebben de behoefte ergens bij te horen en willen graag voor „vol‟ aangezien worden. Smartconnection wil graag de volgende boodschap overbrengen naar de jongeren: „Drink met mate, omdat je ervan geniet en niet om zo snel mogelijk zo veel mogelijk alcohol naar binnen te werken. Genieten van alcohol is cool.‟ Deze boodschap kan de jongeren die niet of weinig drinken zeker aanspreken en deze jongeren zullen dit uitstralen naar andere jongeren. Uit de resultaten bleek dat de jongeren gemiddeld meer drinken dan het verantwoorde alcoholgebruik. Gemiddeld drinken de jongeren 6,8 glazen op een dag/avond. Smartconnection wil zich niet richten op de jongeren die teveel drinken, maar juist op de jongeren die zich nog een bepaald drankgebruik eigen moeten maken. Hierdoor zullen jongeren die onder het gemiddelde alcoholgebruik zitten, zich waarschijnlijk meer aangesproken voelen door Smartconnection. Een groot deel van de jongeren, met name de meisjes drinkt mixdrankjes. Eén van de basiselementen van Smartconnection is de alcoholvrije bar. Deze bar zou een aantrekkelijk alternatief voor de mixdrankjes kunnen zijn. De hippe alcoholvrije cocktails en drankjes lijken op de alcohol mixdrankjes. Over het algemeen zijn de mixdrankjes duurder dan overige alcoholische dranken. Smartconnection zou hierdoor de alcoholvrije bar aantrekkelijker kunnen maken, door de alcoholvrije drankjes goedkoper aan te bieden dan mixdrankjes. Daarnaast is het opvallend dat veel jongeren mixdrankjes drinken. Het zou kunnen dat dit komt, doordat dit een zoetere drank is. De alcoholvrije drankjes zouden dus naar smaak ook zoeter gemaakt kunnen worden, om zo meer aan te sluiten bij de behoefte van de jongeren. Smartconnection baseert zich op de gedachte dat je daar moet zijn waar de jongeren zich bevinden. De jongeren geven in de top 3 waar ze in hoeveelheid het meest alcohol drinken, aan dat dat op de eerste plaats de discotheek is en op de derde plaats het café. Hier kan Smartconnection goed op inspelen, omdat veel activiteiten van Smartconnection uitgevoerd kunnen worden in en rondom discotheken en cafés. Op de tweede plaats staat de plek „bij vrienden‟. Dit is geen concrete plek waar Smartconnection naar toe zal kunnen gaan. Wel betekent dit dat veel jongeren onder het dak van volwassenen in hoeveelheid het meeste alcohol drinken. Ook geeft een grote groep jongeren aan in te drinken bij vrienden of thuis. Hieruit kan opgemaakt worden dat Smartconnection maar een beperkte invloed kan uitoefenen, omdat ze de jongeren niet kunnen bereiken waar ze juist te vinden zijn. Dit kan vooral problematisch zijn voor het bereik binnen keten/hokken, waar Smartconnection zich tevens op richt. Wel zou hierdoor een aanbeveling kunnen zijn, dat de gemeente Hardenberg zich ook op de ouders moet richten. Smartconnection is gericht op de jongeren, maar daarnaast zou het goed zijn om een interventie te ontwikkelen die gericht is op de ouders. Ouders hebben de verantwoordelijkheid om hun kinderen 70
groot te brengen en het zou goed zijn als de ouders de kinderen waarschuwen voor de gevolgen van het drinken van alcohol. Bij de jongeren thuis zullen ouders het overzicht moeten houden en Smartconnection kan op de overige plekken waar jongeren komen hun benaderen. Jongeren drinken weinig tot niet alcohol op festivals/evenementen en in de sportkantine. Dit kan een goede reden zijn om ervoor te kiezen, om Smartconnection niet op deze plekken uit te voeren. 37% van de jongeren gaf aan keten en hokken te bezoeken. Zoals al eerder aangegeven werd is dit cijfer niet geheel betrouwbaar. In de enquête gaf namelijk 19% van de jongeren aan vrije tijd door te brengen in keten/hokken en 22% van de jongeren gaf aan uit te gaan in keten/hokken. Er is dus een groot verschil te zien als de jongeren het spontaan zelf aangeven of als er direct gevraagd wordt naar het bezoeken van keten/hokken. 65 jongeren geven aan 1 keer per maand of vaker een keet/hok te bezoeken. Smartconnection wil zich gaan richten op deze jongeren, dit zou dus een goede vindplek zijn om de jongeren te bereiken. In verhouding ten aanzien van de hele groep jongeren die de enquête hebben ingevuld, is de groep keetbezoekers aanzienlijk klein. Daarnaast geven de keetbezoekers ook aan dat ze in een andere gelegenheid meer en vaker alcohol drinken. Aan de hand van focusgroepen kan beter inzichtelijk worden gemaakt, hoe het alcoholgebruik in een keet/hok is. Op het eerste gezicht lijkt het dat er weinig jongeren naar keten/hokken gaan en ze daar ook minder drinken. Wel blijkt het gemiddelde alcoholgebruik op een avond in een keet/hok op 7,7 glazen te liggen. Onder alle jongeren die drinken ligt het gemiddelde, zoals eerder genoemd op 6,8 glazen per dag/avond. Hieruit kan opgemaakt worden dat als er gedronken wordt in een keet/hok, de hoeveelheden hoger liggen. 7.3
Invloed omgeving
Wie of wat, en in welke mate bepaalt wat jongeren drinken (de groep, de gangmaker, de cultuur, de jongere zelf)? Het is lastig eenduidige conclusies te trekken uit de informatie die naar voren is gekomen uit de stellingen. Het blijkt namelijk dat attitudes nogal eens ver uit elkaar kunnen liggen en de percentages liggen daardoor ook dicht bij elkaar. Gesteld mag worden dat er dus geen heersende attitude is onder de Hardenbergse jongeren wat betreft de invloed van anderen en de attitude ten opzichte van alcoholgebruik. Wel kan er per onderwerp gekeken worden naar de heersende attitude van de jongeren. Deze staan hieronder beschreven. Gezondheid Iets meer dan 20% van de jongeren is het helemaal oneens of een beetje oneens met de bewering dat alcohol drinken slecht is voor je gezondheid. Een overige 21% antwoordt neutraal op deze stelling. Dit geeft aan dat een aanzienlijk aantal van de jongeren de gevolgen voor de gezondheid onderschat. Dit brengt het succes van Smartconnection in gevaar. Als jongeren niet inzien dat alcohol drinken schadelijk is, dan is het ook goed mogelijk dat zij niet openstaan voor verandering of behoud van hun drinkgedrag. Er moet dus ook gewerkt worden aan kennisvergroting bij de jongeren.
71
Alcohol en aanzien De jongeren zijn het er niet mee eens dat hij/zij gezelliger is wanneer hij alcohol gedronken heeft. Dit geeft te denken dat er niet gedronken wordt om in een andere gemoedstoestand te raken of om gezelliger/leuker gevonden te worden. Ook de attitude ten opzichte van personen die geen alcohol drinken blijkt vrij positief. En tevens geeft bijna driekwart van de jongeren aan niet te vinden dat je erbij hoort wanneer je alcohol drinkt. Dit is positief voor de interventie Smartconnection. De kans dat jongeren die er door de interventie voor kiezen om minder of niet te drinken buitengesloten worden, is hierdoor klein. Invloed van anderen op het drinkgedrag Meer dan 65% van de jongeren geeft aan dat niemand besluit hoeveel alcohol hij/zij drinkt en dat hij/zij dit besluit zelf maakt. Blijkbaar zijn de jongeren niet overtuigd van de invloed die de omgeving op hen kan hebben. Volgens enkele motivatietheorieën spelen de invloed van omgevingsfactoren, persoonsfactoren en dergelijke ook mee bij de motivatie. Dit is tegenstrijdig met de attitude die voortkomt uit de antwoorden. Dit kan betekenen dat de jongeren moeilijk te beïnvloeden zijn, of het betekent dat de jongeren niet doorhebben dat ze wel degelijk beïnvloed worden door factoren van binnen- en buitenaf. Gebaseerd op de informatie die voortgekomen is uit de literatuur, gaan wij uit van het laatste. In dat geval is het voor Smartconnection van belang de jongeren te motiveren zonder daarbij belerend over te komen of hen het idee te geven dat zij moeten veranderen. Het is belangrijk dat de jongeren het idee hebben dat zij het besluit zelf maken en ook daarvoor beloond worden. Omgeving en alcoholgebruik Bijna 70% van de jongeren geeft aan dat zijn/haar ouders wel weten wanneer –en hoeveel- de jongere drinkt. Dit geeft een verontrustend resultaat. Uit de resultaten is namelijk ook gebleken dat veel jongeren aangeven thuis en bij vrienden alcohol te drinken. Als de bewering van de jongeren klopt, dan weten de ouders dus dat zij alcohol thuis nuttigen. Dit onderschrijft nog eens het belang van de voorlichting naar ouders. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat het niet zo hoeft te zijn dat de jongeren die thuis en bij vrienden drinken, ook degene zijn die hebben aangegeven dat hun ouders daar van op de hoogte zijn. Bijna 40% van de respondenten heeft aangegeven het een beetje, of helemaal eens te zijn met de stelling dat het heel normaal is in de omgeving van de jongeren om veel te drinken. Ondanks dat er ook veel geantwoord is met „oneens‟ op deze stelling, is het wel een indicatie dat veel drinken vrij normaal is in de omgeving van de Hardenbergse jeugd. Hiermee wordt nog eens het belang van Smartconnection duidelijk: er moet een verandering komen in de attitude ten aanzien van het alcoholgebruik. Attitude ten aanzien van eigen alcoholgebruik De alcoholvrije bar is één van de basiselementen van Smartconnection. Hier kunnen hippe alcoholvrije drankjes en cocktails worden aangeschaft. Het idee is dat jongeren die normaliter kiezen voor alcohol, nu verleid worden door de grote(re) selectie van alcoholvrije drankjes. Echter, uit de resultaten blijkt dat het overgrote deel van de jongeren niet minder alcohol zou gaan drinken als er een groter en/of gevarieerder 72
aanbod van alcoholvrije drankjes zou zijn. Deze gegevens roepen de vraag op, of de alcoholvrije bar wel succes kan hebben wanneer er zoveel jongeren zijn die hier niet voor openstaan. Het is echter wel zo dat de jongeren dit antwoord hebben gegeven op een moment dat zij nog niet in aanraking zijn gekomen met een alcoholvrije bar. De realiteit zou dus anders kunnen zijn. Slechts 6% van de jongeren zou eigenlijk liever minder of geen alcohol willen drinken, maar vindt het lastig om daar voor uit te komen. Daarentegen is 73% het daar helemaal niet mee eens. Deze percentages komen overeen met de resultaten bij de vraag wat de respondent van zijn/haar eigen alcoholgebruik vindt. Dit geeft aan dat de jongeren over het algemeen achter hun eigen alcoholgebruik staan. Het is dus de vraag of Smartconnection over voldoende overredingskracht bezit om de twijfelende jongeren over de streep te kunnen trekken. Ouders De jongeren is gevraagd om aan te geven in welke mate de relaties uit hun directe omgeving hun eigen drinkgedrag beïnvloedt. 80% van de jongeren erkent dat hun ouders enige invloed heeft om hun besluit om wel of niet alcohol te drinken. Hiervan denkt ruim een derde van de jongeren dat de ouders redelijk tot veel invloed hebben op het maken van dit besluit. Uit de literatuur blijkt dat ouders fungeren als rolmodel voor de kinderen. Als er sprake is van verantwoord alcoholgebruik door deze ouders, zou dit een gunstig effect hebben op het ontwikkelen van de eigen attitude ten aanzien van alcoholgebruik. Een andere vorm van invloed van de ouders op het alcoholgebruik van jongeren, is het stellen van regels en het maken van afspraken hierover. Wanneer ouders beschikken over de juiste kennis omtrent de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik op jonge leeftijd, kunnen zij dus ook de juiste boodschap uitdragen. Interventies die gericht zijn op kennisvermeerdering van de ouders blijft daarom van wezenlijk belang. Vrienden Uit de analyse van de onderzoeksresultaten blijkt dat deze jongeren de invloed van vrienden op het eigen drankgebruik laag inschatten. Uit de literatuurstudie blijkt dat vrienden wel degelijk invloed hebben binnen het socialisatieproces. Wanneer er binnen de vriendengroep veel alcohol wordt gedronken zullen de jongeren dit gedrag snel overnemen en als „normaal‟ kunnen beschouwen. 62% procent van de jongeren erkent wel enige invloed op het eigen drinkgedrag vanuit de vriendengroep. De inzet van Smartconnection zou daarom positieve veranderingen teweeg kunnen brengen op het gebied van het drinkgedrag binnen deze vriendengroepen. Financiële situatie De meeste jongeren hebben aangegeven dat hun financiële situatie niet van invloed is op het drankgebruik. Dit zou kunnen betekenen dat zij voldoende budget hebben om alcoholische dranken te kunnen kopen. Uit de gegevens blijkt dat de meeste jongeren namelijk een bijbaantje hebben en zakgeld ontvangen. Daarnaast blijkt uit de enquête die recentelijk is afgenomen onder de Hardenbergse ouders, dat zij in verhouding tot ouders uit andere gemeenten relatief vaker alcohol aanschaffen voor hun kinderen (verwijzing?)
73
Gezondheid 47% van de jongeren geeft aan dat de eigen gezondheid wel enige invloed heeft op het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Dat betekent dat een deel van de jongeren de eigen gezondheid belangrijk genoeg lijkt te vinden om als afweging te laten gelden in het besluit om wel of geen alcohol te drinken. In het kader van Smartconnection zou deze jongeren dan gevoelig kunnen zijn voor voorlichting gericht op het gebied van gezondheidsrisico‟s als gevolg van alcoholgebruik. Wanneer Smartcoaches de voorlichting op een leuke manier weten te presenteren, zullen jongeren wellicht in meerdere mate overtuigd raken. Als deze voorlichting gericht is op schadelijke gevolgen van alcoholgebruik op korte termijn, zal dit de jongeren waarschijnlijk eerder aanspreken. Schoolprestaties Meer dan 50% van de jongeren zeggen dat hun schoolprestaties helemaal geen invloed hebben op het besluit om wel/niet alcohol te drinken, 30% zegt van wel. Vanuit het kader van Smartconnection kan er worden ingezet op de voorlichting over de effecten van alcoholgebruik op cognitief gebied. Alcoholgebruik heeft wel degelijk invloed op de leerprestaties. Sportprestaties Opnieuw geeft meer dan de helft van de Hardenbergse jongeren aan dat de geleverde prestaties niet bepalend zijn voor de keuze om wel/niet alcohol te drinken. Uit de resultaatbespreking blijkt dat van de jongeren die sporten, maar een heel laag percentage ook naar de sportkantine gaat daarna. Ook bleek de sportkantine geen populaire plaats te zijn om alcohol te drinken. Dit zou een verklaring kunnen zijn dat jongeren aangeven dat sportprestaties geen invloed hebben op het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Attitude ten aanzien van het eigen alcoholgebruik Bijna driekwart van de jongeren geeft aan tevreden te zijn over het eigen alcoholgebruik. Maar 20% van de jongeren geeft aan geen alcohol te drinken. Van de jongeren die wel alcohol drinken, gaat om een gemiddelde van 6,8 glazen op een avond. Daarnaast blijkt het merendeel ook nog eens gemiddeld 2 avonden in de week alcohol te drinken. Dit zou kunnen betekenen dat het bij een belangrijk deel van deze jongeren om een aantal van 13 of meer glazen per week gaat. Het feit dat ruim driekwart van de jongeren toch positief is over het eigen drinkgedrag, is daarom zorgwekkend te noemen. Attitudes van de ouders ten opzichte van het drinkgedrag van de jongeren Aan de uitkomst kunnen vele betekenissen worden gegeven. Ruim 60% van de jongeren geeft aan dat hun ouders het drink en –uitgaansgedrag „prima‟ zouden vinden. Hieruit zou men kunnen stellen dat de ouders het drinkgedrag in verhouding tot de omgeving niet als afwijkend zien. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat Hardenbergse jongeren gemiddeld 6,8 glazen alcohol per avond drinken. In hokken en keten ligt dit gemiddelde zelfs nog hoger. Daarnaast onderschatten ouders de hoeveelheid alcohol die hun kinderen drinken. Naast de inzet van Smartconnection, is het daarom ook van wezenlijk belang om de preventieboodschap onder ouders en andere settingen uit te dragen. Het beïnvloeden van de leefomgeving van deze jongeren begint op het microniveau, namelijk het gezin.
74
Naarmate ouders minder tolerant worden ten aanzien van het alcoholgebruik door hun kinderen, zullen kinderen dit standpunt mogelijk sneller overnemen. 7.4
Uitgavenpatroon
Hoe ziet het uitgavenpatroon van de jongere eruit? Kleding, uitgaan en mobiele telefonie zijn het meest genoemd als favoriete items om geld aan te spenderen. Jongeren hebben aangegeven hun geld ook graag te besteden aan eten. Hier kan Smartconnection op inspelen door bijvoorbeeld een tegoedbon voor een kledingzaak aan te bieden. Jongeren zullen hun geld waarschijnlijk besteden aan artikelen, waar ze ook interesse in hebben. Smartconnection kan de interesses van de jongeren gebruiken in het aanbod van de beloningen. Meer dan de helft van de jongeren heeft per maand tot maximaal 75 euro te besteden. In vergelijking met het landelijk gemiddelde (NIBUD, 2010-2011) is dit een laag budget. Zo ligt bijvoorbeeld voor een 16 jarige het gemiddelde te besteden bedrag op 176 euro. Bij een derde deel ligt dit bedrag ergens tussen de 76 en de 100 euro per maand. Bij een klein percentage ligt dit bedrag hoger. De meeste jongeren hebben een bijbaantje. Dit is in vergelijking met het landelijk gemiddelde „normaal‟ te noemen. Zo blijkt uit het landelijk scholierenonderzoek van het NIBUD (2010-2011). 7.5
Veranderingsbereidheid
Is de jongere bereid zijn drinkhoeveelheid en drinkpatroon aan te passen in ruil voor beloningen? Slechts een kleine groep jongeren vindt het een goed idee om jongeren die niet/weinig drinken te belonen. Het merendeel (77%) vindt het idee nergens op slaan of het niks vinden voor henzelf. Smartconnection kan hierbij zichzelf de vraag stellen of de jongeren in gemeente Hardenberg wel behoefte hebben aan een dergelijke aanpak met beloningen. Wel staat hier tegenover dat een redelijk grote groep (58%) aangeeft dat het aan de beloning ligt of ze overtuigt kunnen worden om niet of minder te gaan drinken. Zoals ook in de literatuur is beschreven, is er een verschil tussen de extrinsieke en intrinsieke motivatie om gemotiveerd te zijn voor een gedragsverandering. Een grote groep is blijkbaar beïnvloedbaar door de beloningen die Smartconnection zal aanbieden. De jongeren worden dus extrinsiek gemotiveerd. Voor Smartconnection is het goed om ook de jongeren intrinsiek te motiveren, omdat als de beloning wegvalt de motivatie uitgedoofd kan worden. Het kan zijn dat jongeren dan alsnog kiezen voor een niet verantwoord alcoholgebruik. Dit valt opnieuw samen met het belang om jongeren voor te lichten over de gevolgen van alcoholgebruik. Kennisvergroting kan helpen om jongeren intrinsiek te motiveren om niet of weinig alcohol te gebruiken. De jongeren die aangaven wel door een beloning overtuigd te kunnen worden, gaf het merendeel duidelijk aan dat ze af en toe of nooit alcohol gebruiken. Smartconnection sluit blijkbaar dus goed aan bij de doelgroep die men voor ogen had. Zoals eerder vermeld wil Smartconnection deze jongeren stimuleren om een verantwoord alcoholgebruik eigen te maken. Smartconnection kan
75
de jongeren die niet of weinig drinken hierin extra stimuleren om dit patroon vast te houden. 7.6
Passende beloningen
Wat zouden passende beloningen kunnen zijn? De jongeren zijn met name geïnteresseerd in beloningen als een tegoedbon voor een kledingzaak en een gratis autorijles. Dit waren ook items die zij noemden om hun geld graag aan uit te geven. Ook konden jongeren zelf ideeën aandragen. Ook hier blijkt de tegoedbon (bioscoopbon, consumptiebonnen) populair te zijn. Ook lijkt een beloning in de vorm van een geldsom aantrekkelijk gevonden te worden. Wat opvalt is dat het hier om beloningen gaan die op korte termijn verkregen kunnen worden. Dit strookt met wat er bekend is vanuit de ontwikkelingspsychologie; jongeren zijn meer gericht op het heden en hebben een korte termijnperspectief. Het is in het kader van Smartconnection daarom raadzaam om hier op in te spelen.
76
8. Factsheet onderzoek jongeren gemeente Hardenberg -
-
-
-
-
-
De ondervraagde jongeren bestonden voor het grootste deel uit meisjes (58,2%). Meer dan 50% van de respondenten gaat naar school op het Vechtdal College. De meeste respondenten volgen les op het VMBO (36,5%). De top 5 van plekken waarvan de jongeren aangeven waar zij vrije tijd doorbrengen: 1. Thuis (92%) 2. Vrienden (77%) 3. Sportveld/sportzaal (52%) 4. Discotheek (51%) 5. Bijbaantje (45%) 65% van de jongeren heeft een vaste vriendengroep. De meeste jongeren bepalen soms wat zij met de vriendengroep gaan doen. Ongeveer de helft van de jongeren heeft tussen de 0 en 75 euro per maand te besteden. De meeste jongeren komen aan hun geld door het ontvangen van zakgeld. 65% van de jongeren komt aan zijn/haar geld door een bijbaantje. Top 5 van zaken waar jongeren hun geld het liefst aan uitgeven: 1. Uitgaan 2. Kleren 3. Mobiel/Sparen 4. Eten 5. Verzorgingsartikelen Top 5 van zaken waar jongeren hun geld aan besteden: 1. Kleren 2. Uitgaan 3. Sparen 4. Eten / drinken 5. Mobiel De gemiddelde Hardenbergse jongere gaat één keer per week uit. Top 5 van plekken waarvan jongeren aangeven dat zij er uitgaan: 1. Discotheek 2. Feesten, zoals piratenfestijn, carnaval etc. 3. Evenementen/Festivals 4. Cafés 5. Keet/Hok Top 3 van uitgaansgelegenheden onder de jongeren: 1. Takens 2. Crazy Horse 3. Zaal Dijk Iets meer dan een vijfde van de ondervraagde jongeren zegt nooit alcohol te drinken. Van de jongeren die aangeven alcohol te drinken, zeggen de meesten 2 keer per week te drinken. Top 3 van het aantal glazen dat gedronken wordt door de jongeren tijdens het uitgaan: 1. 2 glazen/ 3 glazen 77
-
-
-
-
2. 6 glazen/ 10 glazen 3. 5 glazen 4. 1 glas 5. 15 glazen Gemiddeld worden er 6,8 glazen op een avond gedronken. Top 3 van wat er gedronken wordt: 1. Mixdrankjes 2. Bier 3. Sterke drank Top 3 van plekken waar het meest gedronken wordt: 1. Discotheek 2. Bij vrienden 3. Thuis Van de jongeren die alcohol drinken, drinkt de helft wel eens in. Top 4 van plekken waar ingedronken wordt: 1. Bij vrienden (82%) 2. Thuis (61%) 3. Keet/Hok (31%) 4. Sportkantine (5%) Gezegd wordt dat ongeveer een derde van de jongeren wel eens een keet/hok bezoekt. De meeste jongeren die een keet/hok bezoeken doen dit wekelijks tot maandelijks. Van de jongeren die vaker dan 1 keer per week naar een keet/hok gaan, bezoeken de meesten deze 2 keer per week. Meer dan de helft van de keetbezoekers zegt vaker alcohol te drinken in een andere gelegenheid dan de keet/hok. Ongeveer de helft van de keetbezoekers zegt per gelegenheid meer te drinken in een andere gelegenheid dan de keet/hok. De meeste jongeren drinken 3 of 6 glazen per gelegenheid in de keet/hok. Gemiddeld worden er 7,7 glazen gedronken in de keet/hok. Stellingen + meest gegeven antwoorden: Als mijn vrienden geen alcohol zouden drinken, dan zou ik dat ook niet doen. Helemaal oneens (28,4%) Alcohol drinken is slecht voor je gezondheid. Een beetje eens (39,7%) Ik ben gezelliger/leuker als ik alcohol gedronken heb. Helemaal oneens (29,1%) Als ik meer geld te besteden had, zou ik ook meer alcohol drinken/ kopen. Helemaal oneens (60,6%) Niemand bepaalt hoeveel alcohol ik drink, dit besluit ik zelf. Helemaal eens (65,8%) Mensen die geen alcohol drinken zijn saai. Helemaal oneens (67,5%) Je hoort erbij wanneer je alcohol drinkt. Helemaal oneens (73,4%) Mijn ouders weten wanneer – en hoeveel- alcohol ik drink. Helemaal eens (39,7%) Het is in mijn omgeving heel normaal om veel alcohol te drinken. Niet eens/niet oneens (28,7%) Ik zou minder alcohol drinken als er een groter en/of gevarieerder aanbod was van alcoholvrije drankjes. Helemaal oneens (43,5%) 78
-
-
Eigenlijk zou ik liever minder of geen alcohol drinken, maar ik vind het lastig om daar voor uit te komen. Helemaal oneens (72,9%) Ouders hebben over het algemeen een beperkte invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Vrienden hebben over het algemeen geen invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. De financiële situatie heeft over het algemeen een beperkte invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Gezondheid heeft over het algemeen een beperkte invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Schoolprestaties hebben over het algemeen geen invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Sportprestaties hebben over het algemeen geen invloed in het besluit om wel/niet alcohol te drinken. Over het algemeen vinden de jongeren in Hardenberg hun eigen alcoholgebruik prima. Hier willen ze niks aan te veranderen. 63% van de jongeren zeggen dat de ouders hun drink en uitgaansgedrag „prima!‟ vinden. De meeste jongeren geven aan dat ze het idee van een beloning nergens op vinden slaan. Een grote groep jongeren zegt dat het aan de beloning ligt of ze overtuigd kunnen worden om niet of minder alcohol te gaan drinken. Top 5 van eigen ideeën van de jongeren voor het niet of weinig drinken: 1. Geld 2. Tegoedbon voor bijvoorbeeld kledingzaak of autorijles 3. Tegoedbon voor consumptiebonnen, bioscoopkaartjes, boekenbon, beautybehandeling enz. 4. Media; laptop, mobiele telefoon, Ipad, Ipod, Iphone, Playstation, Xbox, cd‟s, dvd‟s, games 5. Vervoersmiddelen; auto, brommer, scooter, benzine, reparaties enz. 34% van de jongeren zouden wel benaderd willen worden voor een groepsgesprek.
79
-
80
9. Aanbevelingen Hieronder volgt een aantal aanbevelingen voor de gemeente Hardenberg op basis van de getrokken conclusies. Ze worden hier beknopt weergegeven en kunnen desgewenst mondeling worden toegelicht. Aanbevelingen op het gebied van beloningen: - Smartconnection zal de jongeren niet alleen extrinsiek (beloningen) moeten motiveren, maar ook intrinsiek. De kans is groot dat als de beloning wegvalt, de motivatie uitgedoofd wordt. Het intrinsiek motiveren van de jongeren kan door jongeren bewust te maken van de gevolgen van alcoholgebruik (kennisvermeerdering). - Beloningen voor verantwoord drinkgedrag spreken meer aan wanneer deze op korte termijn verkregen kunnen worden. Smartconnection kan hier op inspelen. Daarnaast kan Smartconnection de beloningen die de jongeren aanspreken (tegoedbonnen, mobiele) zoveel mogelijk aanbieden. Aanbevelingen op het gebied van invloed en omgeving: - Uit het onderzoek blijkt dat ouders een vrij grote rol spelen in het drankgebruik van de jongeren. Veel jongeren geven aan thuis en bij vrienden alcohol te nuttigen en dat de ouders invloed hebben op het wel/niet drinken. Daarom is het goed om ouders te betrekken bij Smartconnection. Dit kan gerealiseerd worden door middel van voorlichting en blijvend in te zetten op kennisvermeerdering van de ouders. Op die manier komt Smartconnection onder de Hardenbergse ouders ook tot leven. - Uit het onderzoek blijkt dat discotheken de plek zijn waar in hoeveelheid het meeste alcohol wordt gedronken. Smartconnection zal zich grotendeels hier op moeten richten, omdat de jongeren daar te bereiken zijn. - De discotheek is de meest populaire uitgaansgelegenheid van de Hardenbergse jeugd. Er zijn drie discotheken die vaak genoemd worden: „Takens‟, „Crazy Horse‟, en „Zaal Dijk‟. Aanbevolen wordt om gebruik te maken van deze vindplaatsen, door bijvoorbeeld een alcoholvrije bar op deze locaties te plaatsen. Aanbevelingen op het gebied van vrijetijdsbesteding: - Gebleken is dat de jongeren in Hardenberg veel tijd besteden aan het surfen op het internet. Smartconnection baseert zich op de gedachte dat je daar moet zijn waar de jongeren zich bevinden, wil je hun gedrag beïnvloeden. Het is dus verstandig veel gebruik te maken van Facebook, Hyves, MSN en dergelijke. Aanbevelingen op het gebied van kennis en attitude: - De jongeren lijken de gevolgen voor de gezondheid door het drinken van alcohol te onderschatten. Dit impliceert dat er onvoldoende kennis bij de jeugd is over de schadelijke gevolgen van alcohol. Een aanbeveling is om hier in de toekomst aandacht aan te besteden door te werken aan kennisvergroting bij jongeren. Dit kan door voorlichting, bijvoorbeeld door middel van peereducation. - Voorlichting aan de jongeren (door Smartcoaches)kan het beste aangeboden worden in een vorm die deze doelgroep (meer) aanspreekt. Bijvoorbeeld door het belichten van schadelijke effecten van alcohol op korte termijn. 81
-
De preventieboodschap kan het beste uitgedragen worden binnen alle settingen zodat er een breder draagvlak ontstaat.
Aanbevelingen voor nader onderzoek: - Een aanbeveling is om in de focusgroepen die in juni aanstaande plaats zullen vinden, dieper in te gaan op de achtergronden van de gegeven antwoorden. Hierdoor kan inzichtelijk gemaakt worden wat de aanleiding is van het drinken uitgaansgedrag van de jongeren.
82
10. Bronvermelding Geraadpleegde literatuur: - Baarda, B. (2009) Dit is onderzoek. Eerste druk. Groningen: Noordhoff Uitgevers B.V. -
Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek? Tweede druk. Amsterdam: Boom Onderwijs.
Geraadpleegde internetsites: - Smartconnection. Geraadpleegd http://smartconnection.net
op
28-02-2011,
via
de
URL
Overige bronnen: - Bovens, R.H.L.M., (2009). Offerte/Evaluatieplan project “Fris over drank” Gemeente Hardenberg. Eerste druk. Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim. - Bovens, R.H.L.M., (2011). Alcohol & opvoeding, Ouders over alcoholgebruik van kinderen in De Gemeente Hardenberg. Eerste druk. Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim. - NIBUD. (2010-2011). Scholierenonderzoek, een onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van de Nederlandse scholieren. Utrecht: NIBUD 2011. - Bovens, R.H.L.M., Schuitema, A., Kobus, E., Meines, S. & Rikxoort, R. van (2011). Ouders over alcoholgebruik van kinderen in de gemeente Hardenberg. Resultaten van een enquête onder ouders in het kader van het project “Fris over drank”. Zwolle, Windesheim. - www.alcoholinfo.nl Geraadpleegd: 24 mei 2011 om 19.26 uur.
83
“De implementatie van Smartconnection”
Evelien Kobus, S1032218 Suzanne Meines, S1001839 Rianne van Rikxoort, S1032159
Hogeschool Windesheim Pedagogiek VT Zwolle, mei 2011
84
Bijlagen
1. Inleidende brief op de enquête 2. Vragenlijst jongeren Hardenberg 3. Onderzoeksresultaten
85
1. Inleidende brief op de enquête
86
Onlangs hebben we elkaar gesproken over wat jullie tegenkomen aan middelengebruik van leerlingen, met name alcohol, en welke maatregelen jullie daarop willen nemen met eventuele ondersteuning van Tactus en de gemeente Hardenberg. Gerelateerd hieraan vraag ik jullie aandacht voor het volgende: Hogeschool Windesheim onderzoekt vanuit het lectoraat Verslavingspreventie in de periode 2010 2013 een aantal van de interventies die in Hardenberg worden uitgevoerd om jongeren minder te laten drinken, en ouders en intermediaire partijen (zoals sportverenigingen, de horeca) minder tolerant te laten zijn tegenover deze drinkgewoonte. Het doel van dit onderzoek is uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van gepleegde inspanningen: leidt het gemeentelijke alcoholmatigingsbeleid inderdaad tot de gewenste gedragsveranderingen? In week 12 en 13 (eind maart) staat onderzoek gepland naar het uitgaans- en drinkgedrag, het uitgavenpatroon en de houding ten aanzien van alcoholgebruik van jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar. Mijn vraag is of jullie hieraan medewerking willen verlenen. Wat dat praktisch betekent volgt hieronder. Invulling onderzoek Het onderzoek wordt uitgevoerd door drie studenten van Hogeschool Windesheim. Eind maart is het de bedoeling vragenlijsten uit te zetten onder 300 leerlingen uit Hardenberg en Dedemsvaart, wat neerkomt op twee klassen per benaderde school. De vragenlijsten worden bij voorkeur digitaal afgenomen, wat maximaal drie kwartier in beslag zal nemen. De studenten dragen zorg voor de installatie van de vragenlijsten, en de verwerking en terugkoppeling van de resultaten zodat duidelijk is wat jullie medewerking en die van de leerlingen heeft opgeleverd. Er wordt verdiepend onderzoek gedaan onder leerlingen die hebben aangegeven daaraan mee te willen werken. Achtergrond Het onderzoek maakt onderdeel uit van een Overijsselse campagne („Smartconnection‟) die erop gericht is ´niet drinken´ te belonen en jongeren die niet of weinig drinken, te sterken. Hiermee wordt een positieve boodschap afgegeven; een nieuw geluid naast de mededeling dat drankgebruik de ontwikkeling van jongeren schaadt. Als de campagne aanslaat en het drinkgedrag onder jongeren navenant verandert, vermindert dit in de toekomst de druk op preventie- en voorlichtingsactiviteiten, waar wij allen belang bij hebben. Overigens ligt in de gemeente Hardenberg accent van de campagne op hokken en keten: de plekken waar veel jongeren uitgaan en al dan niet drinken. Meewerken? Begin week 11 bel ik je voor eventuele toelichting, om te horen of je bereid bent mee te werken en wie in dat geval de contactpersoon voor de verdere afhandeling van zaken is. Het onderzoeksteam neemt met deze persoon contact op om de organisatie uit te werken en afspraken te maken. We realiseren ons dat de planning erg krap is, maar zijn benieuwd of de voorgenomen plannen in samenwerking met jullie gerealiseerd kunnen worden. Met hartelijke groeten, Geeske Roos Projectleider ´Fris over Drank´ Tel.: 0523- 289238 bereikbaar op maan-, dins- en donderdagen
87
2. Vragenlijst jongeren Hardenberg
88
Enquête jongeren gemeente Hardenberg Wij zijn drie studenten van de Hogeschool Windesheim en voor de gemeente Hardenberg doen wij een onderzoek naar jongeren in de leeftijd van 15 t/m 17 jaar. In dit onderzoek zullen we ons richten op verschillende onderwerpen, zoals vrije tijd, uitgaan en alcohol. We willen je vragen de onderstaande vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Het invullen duurt ongeveer 15 minuten en de gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Alvast bedankt!! 1. Geslacht: Leeftijd: Postcode: School: Niveau: Klas:
Man / Vrouw ………………………………………………………… ………………………………………………………… ………………………………………………………… ………………………………………………………… …………………………………………………………
Ten eerste willen we je een aantal vragen stellen over hoe je jouw vrije tijd besteedt en je vriendengroep. 2. Hoeveel uren in de week besteed je aan de volgende bezigheden? Msn-en op internet …… uur Facebook/Hyves enz. …… uur Televisie kijken …… uur Sporten …… uur Huiswerk maken …… uur Games spelen …… uur (Bij)baantje …… uur Uitgaan …… uur` Met vrienden afspreken …… uur 3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Meer antwoorden mogelijk) Thuis Bij vrienden thuis Op straat Een (bij)baantje Een keet Een kroeg/café Discotheek Sport (veld of zaal) Sportkantine Anders, namelijk…………………………………
o o o o o o o o o o
o o o
4. Heb je een vaste vriendengroep? Ja Een beetje Nee
89
o o o o o
5. Beslis jij wat jullie gaan doen? Altijd Meestal Soms Nooit Anders, namelijk …………………………………………………………
Vervolgens willen we je een aantal vragen stellen over hoe je jouw geld besteedt. o o o o
6. Hoeveel euro‟s heb jij per maand te besteden? 0-75 76-150 151-300 301- meer
o o o o
7. Hoe kom jij aan het bedrag? (Meer antwoorden mogelijk) Zakgeld Kleedgeld (Bij)Baantje Anders, namelijk …………………………………………………………
o o o o o o o o o o o o o
8. Waar geef jij je geld graag aan uit? (Meer antwoorden mogelijk) Kleren Games Sport Verzorgingsartikelen Uitgaan Vakantie Tijdschriften/ boeken Brommer / scooter Mobiel Eten Sigaretten Sparen Anders, namelijk……………………………………………
9. Maak van de antwoorden die jij hebt aangekruist bij vraag 8 (hierboven) een top 5 waar jij het meest je geld aan uitgeeft. 1………………………………………………………… 2………………………………………………………… 3………………………………………………………… 4………………………………………………………… 5………………………………………………………… Nu volgen er een aantal vragen over uitgaan.
90
o o o o o o o
10. Hoe vaak ga je uit in bijv. een discotheek, kroeg, hok/keet, evenement en festival? Vaker dan 2 keer per week 2 keer per week 1 keer per week 2 of 3 keer per maand 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Nooit
o o o o o o
11. Waar ga je uit? (Meer antwoorden mogelijk) Discotheek Hok/keet Cafés Evenementen / Festivals Feesten (Zoals piratenfestijn, carnaval, dorpsfeest enz.) Anders, namelijk…………………………………………………………
12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt: 1……………………………………………………………………………………… 2……………………………………………………………………………………… 3……………………………………………………………………………………… Er volgt nu een aantal vragen over alcohol en alcoholgebruik. o o o o o o o
13. Hoe vaak drink je alcohol? Vaker dan 2 keer per week 2 keer per week 1 keer per week Eens in de maand Alleen bij speciale gelegenheden, zoals kerst en oud&nieuw. Nooit (Ga door naar vraag 19) Anders, namelijk…………………………………………………………
14. Hoeveel glazen alcohol drink je meestal op zo‟n dag/avond? (1 flesje = 1,5 glas) Aantal glazen: ………… o o o o o
15. Wat drink je? (Meer antwoorden mogelijk) Bier Wijn Mixdrankjes Sterke drank Anders, namelijk …………………………………………………………
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Denk aan: Bij vrienden, thuis, sportkantine, café, discotheek, keet/hok) 1……………………………………………………………………………………… 2……………………………………………………………………………………… 3……………………………………………………………………………………… Indrinken is het gebruiken van alcohol voordat je bijvoorbeeld een feestje hebt of uitgaat. Je drinkt een aantal drankjes, om vast in de stemming te komen. Over indrinken en hokken/keten willen we je nu wat vragen stellen. 17. Drink je weleens in? (Bij „nee‟ ga door naar vraag 19) o Ja Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
91
o o o o o o
Nee 18. Waar drink je in? (Meer antwoorden mogelijk) Thuis Bij vrienden Sportkantine Keet/hok Anders, namelijk…………………………………………………………
o o
19. Bezoek je keten en hokken? (Bij „nee‟ ga door naar vraag 24 ) Ja Nee
o o o o o o
20. Hoe vaak ga je naar een keet/hok? Vaker dan 1 keer in de week. Aantal dagen: …………… 1 keer per week 2 of 3 keer per maand 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Nooit
o o o
21. Waar drink je vaker alcohol? Keet/hok Een andere gelegenheid Ik drink geen alcohol (ga door naar vraag 24)
o o
22. Waar drink je per keer gemiddeld meer alcohol? Keet/hok Een andere gelegenheid
23. Hoeveel glazen drink je gemiddeld op een avond in een keet/hok? (1 flesje = 1,5 glas) Aantal glazen: ………… Er volgt nu een aantal stellingen en we willen graag weten in hoeverre jij het er mee eens bent.
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
92
Helemaal oneens
Een beetje oneens
Niet eens / niet oneens
Een beetje eens
Helemaal eens
24. Kruis in de tabel aan in hoeverre jij het met de stellingen eens bent.
Als mijn vrienden geen alcohol zouden drinken, dan zou ik dat ook niet doen. Alcohol drinken is slecht voor je gezondheid. Ik ben gezelliger/leuker als ik alcohol gedronken heb. Als ik meer geld te besteden had, zou ik ook meer alcohol drinken/ kopen. Niemand bepaalt hoeveel alcohol ik drink, dit besluit ik zelf. Mensen die geen alcohol drinken zijn saai. Je hoort erbij wanneer je alcohol drinkt. Mijn ouders weten wanneer – en hoeveel- alcohol ik drink. Het is in mijn omgeving heel normaal om veel alcohol te drinken. Ik zou minder alcohol drinken als er een groter en/of gevarieerder aanbod was van alcoholvrije drankjes. Eigenlijk zou ik liever minder of geen alcohol drinken, maar ik vind het lastig om daar voor uit te komen
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
93
o o o o o
25. Hoeveel invloed hebben jouw ouders in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o o o
26. Hoeveel invloed hebben jouw vrienden in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o o o
27. Hoeveel invloed heeft jouw financiële situatie op jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o o o
28. Hoeveel invloed heeft jouw gezondheid in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o o o
29. Hoeveel invloed hebben jouw prestaties op school in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o o o
30. Hoeveel invloed hebben jouw sportprestaties in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Een beetje invloed Geen invloed
o o o
31. Wat vind je van je eigen alcoholgebruik? Prima! Niks aan veranderen! Wel oké, soms denk ik wel dat ik wat minder moet gaan drinken. Slecht, eigenlijk moet het anders, maar dat is moeilijk!
32. Wat vinden je ouders van je drink en uitgaansgedrag? o Prima! Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
94
o o o
Ze vinden het eigenlijk teveel. Ik doe het stiekem, want ik mag het niet. Geen idee!
Stel dat er een aantal bedrijven/winkels zijn, die jongeren die niet/weinig drinken willen belonen. o o o
33. Wat vind je van dit idee? Goed idee! Leuk, maar niet voor mij Dat slaat nergens op.
o o o o o
34. Zou een leuke beloning jou ervan kunnen overtuigen om niet of minder alcohol te gaan drinken? Ja Nee Ligt eraan wat de beloning is Alleen als mijn vrienden/vriendinnen hier ook aan meedoen Anders, namelijk …………………………………………………………
We willen graag weten wat jullie leuke beloningen zouden vinden, dus vul zoveel mogelijk ideeën in!
o o o o o o o o o o o
35. Stel dat je weinig drinkt en je wordt voor een paar avonden niet of weinig drinken beloond. Wat zou je dan graag willen krijgen? (Meer antwoorden mogelijk) Een tegoedbon voor een kledingzaak Een gratis autorijles Een gratis kappersbeurt Een mp-3 speler Concertkaartjes Idee 1:………………..………………………………………………………………………………… ………………………………. Idee 2:………………..………………………………………………………………………………… ………………………………. Idee 3:………………..………………………………………………………………………………… ………………………………. Idee 4:………………..………………………………………………………………………………… ………………………………. Idee 5:………………..………………………………………………………………………………… ………………………………. Idee 6:………………..………………………………………………………………………………… ……………………………….
36. Zouden we je mogen benaderen voor een individueel of groepsgesprek? Als je uitgekozen wordt om deel te nemen aan een gesprek ontvang je na afloop een waardebon van 25 euro! o Ja o Nee
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
95
37. Zo ja, hoe kunnen we je benaderen? Naam: ………………………………………………………… Telefoonnummer: ………………………………………………………… E-mailadres: ………………………………………………………… Bedankt voor je medewerking!
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
96
3. Onderzoeksresultaten
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
97
1. Geslacht Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: man 41,8% 99 vrouw 58,2% 138 Totaal: 100,0% 237 Geslacht
42%
man vrouw
58%
Leeftijd Leeftijd: 14 15 16 17 18 19 20 Totaal:
Percentage: Aantal: 3,4% 8 29,2% 69 44,5% 105 16,9% 40 3,8% 9 1,3% 3 0,8% 2 100,0% 236 Leeftijd
1% 4%
1%
3% 14 15
17%
29%
16 17 18
45%
19 20
Postcode Postcode: Percentage: Aantal: 7077 0,4% 1 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
98
7602 7609 7671 7675 7676 7677 7678 7679 7681 7683 7685 7686 7691 7692 7694 7695 7696 7701 7702 7705 7707 7711 7731 7735 7737 7738 7739 7741 7751 7771 7772 7773 7775 7776 7777 7781 7782 7783 7784 7787 7788 7791 7793 7795 7798 7815
0,4% 0,9% 1,3% 0,4% 1,3% 0,4% 0,4% 0,4% 1,7% 0,9% 0,4% 0,9% 3,4% 0,9% 1,3% 2,6% 0,4% 12,8% 3,0% 0,9% 3,4% 2,1% 3,4% 0,4% 0,4% 1,3% 1,3% 0,9% 0,4% 4,3% 17,0% 2,1% 4,3% 4,7% 2,1% 0,4% 0,9% 2,1% 0,9% 0,9% 0,4% 0,9% 1,3% 0,4% 0,9% 0,4%
1 2 3 1 3 1 1 1 4 2 1 2 8 2 3 6 1 30 7 2 8 5 8 1 1 3 3 2 1 10 40 5 10 11 5 1 2 5 2 2 1 2 3 1 2 1
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
99
7833 7891 7916 7918 7924 7925 8022 8152 9978 niet ingevuld Totaal:
0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4%
1 1 1 1 1 1 1 1 1
3,8% 100,0%
9 235
School School: Percentage: Aantal: de groene welle 15,3% 36 de hoeksteen 6,8% 16 de nieuwe veste 6,8% 16 De Zeven Linden 19,5% 46 Vechtdalcollege 51,7% 122 Totaal: 100,0% 236 School
15%
de groene welle 7% 7%
52%
de hoeksteen de nieuwe veste De Zeven Linden
19%
Vechtdalcollege
Niveau Niveau: Percentage: Aantal: HAVO 13,0% 31 kader 15,5% 37 mavo 6,3% 15 MBO 2 2,1% 5 MBO 3 1,3% 3 MBO 4 12,2% 29 praktijkonderwijs 6,7% 16 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
100
TL VWO Totaal:
14,7% 28,2% 100,0%
35 67 238
Niveau
HAVO
13%
kader
28%
mavo MBO 2
16%
MBO 3 MBO 4 6%
praktijkonderwijs
15% 7%
Klas Klas: 1 2 3 4 Totaal:
TL
2%
12%
VWO
1%
Percentage: Aantal: 14,3% 34 1,3% 3 15,1% 36 69,3% 165 100,0% 238 Klas
14%
1% 1 15%
2 3
70%
4
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Thuis) Antwoordmogelijkheden Percentage: Aantal: Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
101
ja nee Totaal:
92,4% 7,6% 100,0%
219 18 237
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Thuis)
8%
ja nee
92%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Bij vrienden thuis) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 76,8% 182 nee 23,2% 55 Totaal: 100,0% 237 3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Bij vrienden thuis)
23% ja nee 77%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Op straat) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 15,2% 36 nee 84,8% 201 Totaal: 100,0% 237 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
102
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Op straat)
15%
ja nee
85%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Een bijbaantje) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 45,1% 107 nee 54,9% 130 Totaal: 100,0% 237 3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Een bijbaantje)
45% 55%
ja nee
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Keet/hok) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 19,3% 46 nee 80,7% 192 Totaal: 100,0% 238
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
103
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Keet/hok)
19% ja nee 81%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Kroeg/café) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 28,6% 68 nee 71,4% 170 Totaal: 100,0% 238 3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Kroeg/café)
29% ja nee 71%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Discotheek) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 50,8% 121 nee 49,2% 117 Totaal: 100,0% 238
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
104
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Discotheek)
ja
49% 51%
nee
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Sport/veld of zaal) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 52,1% 124 nee 47,9% 114 Totaal: 100,0% 238
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Sport/veld of zaal)
ja
48% 52%
nee
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Sportkantine) Antwoordmogelijkheden Percentage: Aantal: ja 13,9% 33 nee 86,1% 205 Totaal: 100,0% 238
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
105
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Sportkantine)
14%
ja nee
86%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
106
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Anders, namelijk) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 12,2% 29 nee 87,8% 209 Totaal: 100,0% 238 3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Anders, namelijk)
12% ja nee 88%
3. Waar breng je jouw vrije tijd door? (Anders, namelijk) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: auto 3,7% 1 bed 7,4% 2 buiten 3,7% 1 concertzaal 3,7% 1 crossen 3,7% 1 feesttent 3,7% 1 hobby 3,7% 1 kennissen 3,7% 1 manege 11,1% 3 muziek oefenruimte 3,7% 1 op de groep 3,7% 1 racefietsen 3,7% 1 scouting 3,7% 1 skatebaan 3,7% 1 stad 11,1% 3 stuw 3,7% 1 tattoo shop 3,7% 1 vriendje 11,1% 3 vriendje/stad 3,7% 1 zwembad 3,7% 1 Totaal: 100,0% 27
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
107
Waar breng je jouw vrije tijd door? (Anders, namelijk)
auto bed buiten 4%
4%
concertzaal
4%
crossen
7%
feesttent
4%
11%
hobby
4% 4%
kennissen
4%
4%
4%
manege muziek oefenruimte op de groep
4% 11%
4%
racefietsen scouting skatebaan
11%
4% 4%
4%
4%
4%
stad stuw tattoo shop vriendje vriendje/stad zwembad
4. Heb je een vaste vriendengroep? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Ja 64,1% 150 Een beetje 32,1% 75 Nee 3,8% 9 Totaal: 100,0% 234
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
108
4. Heb je een vaste vriendengroep? 4%
32% Ja Een beetje 64%
Nee
5. Beslis jij wat jullie gaan doen? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Altijd 1,3% 3 Meestal 4,7% 11 Soms 77,2% 179 Nooit 2,2% 5 Anders 14,7% 34 Totaal: 100,0% 237 5. Beslis jij wat jullie gaan doen? 1% 2%
15%
5% Altijd Meestal Soms Nooit Anders 77%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
109
6. Hoeveel euro’s heb jij per maand te besteden? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: 0 - 75 50,8% 121 76 - 150 33,2% 79 151 - 300 11,3% 27 301 - meer 4,6% 11 Totaal: 100,0% 238 6. Hoeveel euro heb jij per maand te besteden?
5% 11% 0 - 75 76 - 150 51%
151 - 300 301 - meer
33%
7. Hoe kom jij aan het bedrag? 7a. Zakgeld Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 77,4% 185 nee 22,6% 54 Totaal: 100,0% 239 7a. Zakgeld
23% ja nee 77%
7b. Kleedgeld Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 23,0% 55 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
110
nee Totaal:
77,0% 100,0%
184 239
7b. Kleedgeld
23% ja nee 77%
7c. (Bij)baantje Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 64,6% 155 nee 35,4% 85 Totaal: 100,0% 240 7c. (Bij)baantje
35% ja nee 65%
8. Waar geef jij je geld graag aan uit? 8a. Kleren Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 59,6% 143 nee 40,4% 97 Totaal: 100,0% 240
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
111
8a. Kleren
40% ja nee 60%
8b. Games Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 20,4% 49 nee 79,6% 191 Totaal: 100,0% 240 8b. Games
20%
ja nee
80%
8c. Sport Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 18,8% 45 nee 81,3% 195 Totaal: 100,0% 240
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
112
8c. Sport
19%
ja nee
81%
8d. Verzorgingsartikelen Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 36,7% 88 nee 63,3% 152 Totaal: 100,0% 240 8d. Verzorgingsartikelen
37% ja nee 63%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
113
8e. Uitgaan Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 68,3% 164 nee 31,7% 76 Totaal: 100,0% 240 8e. Uitgaan
32% ja nee 68%
8f. Vakantie Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 27,7% 66 nee 72,3% 172 Totaal: 100,0% 238 8f. Vakantie
28% ja nee 72%
8g. Tijdschriften/boeken Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 19,3% 46 nee 80,7% 192 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
114
Totaal:
100,0%
238
8g. Tijdschriften/boeken
19%
ja nee
81%
8h. Brommer/scooter Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Ja 13,4% 32 nee 86,6% 206 Totaal: 100,0% 238 8h. Brommer/scooter
13%
ja nee
87%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
115
8i. Mobiel Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 56,3% 134 nee 43,7% 104 Totaal: 100,0% 238 8i. Mobiel
44%
ja 56%
nee
8j. Eten Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 50,0% 119 nee 50,0% 119 Totaal: 100,0% 238 8j. Eten
50%
50%
ja nee
8k. Sigaretten Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 17,6% 42 nee 82,4% 196 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
116
Totaal:
100,0%
238
8k. Sigaretten
18%
ja nee
82%
8l. Sparen Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 56,3% 134 nee 43,7% 104 Totaal: 100,0% 238 8k. Sparen
44%
ja 56%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
nee
117
9. Maak een top 5 van de door jou aangekruiste antwoorden. 9a. Antwoorden: auto brommer/scooter eten/drinken games hobby kleren mobiel rijles/rijbewijs sigaretten sparen sport tijdschriften/boeken uitgaan vakantie verzorgingsartikelen Totaal:
Percentage: Aantal: 0,9% 2 5,3% 12 7,0% 16 3,5% 8 1,8% 4 26,0% 59 2,6% 6 0,9% 2 6,6% 15 15,9% 36 2,2% 5 1,8% 4 19,8% 45 1,3% 3 4,4% 10 100,0% 227
9a. Maak een top 5 van de door jou aangekruiste antwoorden. 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
118
9b. Antwoorden: auto benzine brommer/scooter cd/dvd eten/drinken games Geheime zender hobby kleren mobiel sigaretten sparen sport tijdschriften/boeken uitgaan vakantie verzorgingsartikelen Totaal:
Percentage: Aantal: 0,9% 2 0,4% 1 5,2% 12 1,3% 3 9,5% 22 6,0% 14 0,4% 5 2,2% 29 12,5% 29 12,5% 2 4,7% 11 9,5% 22 5,2% 12 1,7% 4 16,4% 38 2,6% 6 9,1% 21 100,0% 233 9b.
18,0% 16,0% 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
119
9c. Antwoorden: brommer/scooter cd/dvd computeronderdelen eten/drinken games geheime zender hobby kleren mobiel sieraden sigaretten sparen sport tijdschriften/boeken uitgaan vakantie verzorgingsartikelen Totaal:
Percentage: Aantal: 2,3% 5 0,5% 1 0,5% 1 15,7% 34 2,8% 6 0,5% 1 1,4% 3 9,7% 21 12,0% 26 0,9% 2 4,6% 10 10,6% 23 5,1% 11 3,2% 7 16,2% 35 4,6% 10 9,3% 20 100,0% 216 9c.
18,0% 16,0% 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
120
9d. Antwoorden: accessoires bekeuringen brommer/scooter cadeautjes eten/drinken games goede doelen hobby kleren mobiel sigaretten sparen sport tijdschriften/boeken uitgaan vakantie verzorgingsartikelen Totaal:
Percentage: Aantal: 0,5% 1 0,5% 1 2,1% 4 0,5% 1 13,9% 27 5,7% 11 0,5% 1 1,5% 3 9,8% 19 16,5% 32 1,0% 2 7,7% 15 3,1% 6 8,8% 17 11,9% 23 6,7% 13 9,3% 18 100,0% 194 9d.
18,0% 16,0% 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
121
9e. Antwoorden: accessoires bekeuringen brommer/scooter eten/drinken games kleren mobiel sieraden sigaretten sparen sport tijdschriften/boeken trekker uitgaan vakantie verzorgingsartikelen Totaal:
Percentage: Aantal: 0,6% 1 0,6% 1 1,2% 2 15,2% 25 4,8% 8 10,3% 17 15,8% 26 0,6% 1 2,4% 4 12,1% 20 3,6% 6 6,1% 10 0,6% 1 8,5% 14 10,3% 17 7,3% 12 100,0% 165 9e.
18,0% 16,0% 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
122
10.Hoe vaak ga je uit in bijv. een discotheek, kroeg, hok/keet, evenement en festival? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Vaker dan 2 keer per week 6,0% 14 2 keer per week 18,7% 44 1 keer per week 16,6% 39 2 of 3 keer per maand 23,0% 54 1 keer per maand 14,5% 34 Minder dan 1 keer per maand 12,3% 29 Nooit 8,9% 21 Totaal: 100,0% 235
10.Hoe vaak ga je uit in bijv. een discotheek, kroeg, hok/keet, evenement en festival?
9% 12%
Vaker dan 2 keer per week
6%
2 keer per week 19%
1 keer per week 2 of 3 keer per maand
14% 17%
1 keer per maand 23% Minder dan 1 keer per maand
11. Waar ga je uit? (Discotheek) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 71,3% 169 nee 28,7% 68 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
123
11. Waar ga je uit? (Discotheek)
29% ja nee 71%
11. Waar ga je uit? (Hok/Keet) Antwoordmogelijkheden: Aantal Aantal Ja 21,9% 52 Nee 78,1% 185 Totaal: 100,0% 237 11. Waar ga je uit? (Hok/Keet)
22%
ja nee
78%
Waar ga je uit? (Cafés) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 33,3% 79 nee 66,7% 158 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
124
11. Waar ga je uit? (Cafés)
33% ja nee 67%
11. Waar ga je uit? (Evenementen/Festivals) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Ja 38,4% 91 Nee 61,6% 146 Totaal: 100,0% 237 11. Waar ga je uit? (Evenementen/Festivals)
38% ja nee 62%
11. Waar ga je uit? (Feesten, zoals piratenfestijn, carnaval etc.) Antwoordmogelijkheden: Aantal: Aantal: ja 40,9% 97 nee 59,1% 140 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
125
11. Waar ga je uit? (Feesten)
41%
ja nee
59%
12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt: Antwoorden: Percentage: Aantal: Bij vrienden 3,8% 6 Crazy Horse 25,6% 40 Kalkwieke 5,1% 8 Hok/Keet 2,6% 4 Takens 32,7% 51 Troubadour 18,6% 29 Zaal Dijk 11,5% 18 Totaal: 100,0% 156 12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt. (Nummer 1)
11%
4% Bij vrienden 26%
Crazy Horse Kalkwieke
19%
Hok/Keet Takens 5% 33%
2%
Troubadour Zaal Dijk
12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt: Antwoorden: Percentage: Aantal: Crazy Horse 30,0% 33 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
126
Keet Takens Troubadour Zaal Dijk Totaal:
4,5% 30,0% 18,2% 17,3% 100,0%
5 33 20 19 110
12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt. (Nummer 2)
17,3%
Crazy Horse
30,0%
Keet Takens
18,2%
Troubadour 4,5%
Zaal Dijk
30,0%
Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt: Antwoorden: Percentage: Aantal: Bevrijdingsfestival 6,6% 6 Crazy Horse 12,1% 11 Keet 7,7% 7 Niet ingevuld 18,7% 17 pool 5,5% 5 Takens 23,1% 21 Troubadour 11,0% 10 Zaal Dijk 15,4% 14 Totaal: 100,0% 91
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
127
12. Noem 3 discotheken, cafés, of feesten waar je het meest komt. (Nummer 3)
15%
Bevrijdingsfestival
7%
Crazy Horse
12%
Keet 11%
ni
8%
pool Takens
19%
23%
Troubadour 5%
Zaal Dijk
13. Hoe vaak drink je alcohol? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Vaker dan 2 keer per week 12,1% 29 2 keer per week 22,2% 53 1 keer per week 16,7% 40 eens in de maand 11,7% 28 Alleen bij speciale gelegenheden, zoals kerst en oud&nieuw. 8,8% 21 nooit 22,2% 53 anders, namelijk 6,3% 15 Totaal: 100,0% 239 Vaker dan 2 keer per week 6%
12%
2 keer per week 1 keer per week
22% 22%
eens in de maand Alleen bij speciale gelegenheden, zoals kerst en oud&nieuw.
9%
nooit 12%
17% anders, namelijk
14. Hoeveel glazen alcohol drink je meestal op zo’n dag/avond? Glazen: Aantal: Percentage: 1 13 7,2% Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
128
1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 5,5 6 6,5 7 7,5 8 8,5 9 10 11 12 14 15 19 20 21 25 30 50 ni Totaal:
8 18 2 18 3 7 6 15 4 14 1 9 4 5 2 7 14 1 3 1 10 1 5 1 2 1 1 4 180
4,4% 10,0% 1,1% 10,0% 1,7% 3,9% 3,3% 8,3% 2,2% 7,8% 0,6% 5,0% 2,2% 2,8% 1,1% 3,9% 7,8% 0,6% 1,7% 0,6% 5,6% 0,6% 2,8% 0,6% 1,1% 0,6% 0,6% 2,2% 100,0%
Gemiddeld drinken de jongeren 6,8 glazen op zo‟n dag/avond.
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
129
14. Hoeveel glazen alcohol drink je meestal op zo’n dag/avond? 20 18 16 14 12 10 Total
8 6 4 2 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 11 14 19 21 30 ni
15. Wat drink je? (Bier) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 53,0% 98 nee 47,0% 87 Totaal: 100,0% 185 15. Wat drink je? (Bier)
47%
ja 53%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
nee
130
15. Wat drink je? (Wijn) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 24,9% 46 nee 75,1% 139 Totaal: 100,0% 185 Wat drink je? (Wijn)
25% ja nee 75%
15. Wat drink je? (Mixdrankjes) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 65,4% 121 nee 34,6% 64 Totaal: 100,0% 185 Wat drink je? (Mixdrankjes)
35% ja nee 65%
15. Wat drink je? (Sterke drank) Antwoordmogelijkheden Percentage: Aantal: ja 27,6% 51 nee 72,4% 134 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
131
Totaal:
100,0%
185
Wat drink je? (Sterke drank)
28% ja nee 72%
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 1) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: bij vrienden 19,5% 46 café 11,4% 27 discotheek 26,7% 63 feesten 0,8% 2 festivals/evenementen 0,4% 1 hok/keet 8,9% 21 Niet van toepassing 22,0% 52 sportkantine 0,4% 1 thuis 9,7% 23 Totaal: 100,0% 236
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
132
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 1)
0%
10%
bij vrienden
20%
café discotheek feesten
22% 11%
festivals/evenementen hok/keet Niet van toepassing sportkantine
9% 27%
thuis
0% 1%
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 2) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: bij familie 1,0% 2 bij vrienden 23,8% 50 café 11,9% 25 concerten 1,0% 2 discotheek 14,8% 31 feesten 3,8% 8 hok/keet 9,0% 19 niet van toepassing 21,0% 44 sportkantine 4,3% 9 thuis 9,5% 20 Totaal: 100,0% 210
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
133
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 2)
1% 9%
bij familie
4%
bij vrienden
24%
café concerten discotheek
21%
feesten 12%
hok/keet niet van toepassing sportkantine
9% 4%
15%
1%
thuis
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 3) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Procent: bij familie 0,5% 1 bij vrienden 18,0% 33 buiten 0,5% 1 buren 0,5% 1 café 7,7% 14 discotheek 15,3% 28 feesten 2,7% 5 festivals/evenementen 1,1% 2 hok/keet 3,8% 7 niet van toepassing 24,0% 44 sportkantine 2,7% 5 thuis 21,9% 40 uitgaan 0,5% 1 vakantie 0,5% 1 Totaal: 100,0% 183
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
134
16. Maak een top 3 van de plekken waar je in hoeveelheid het meest alcohol drinkt. (Nummer 3)
1% 1%
bij familie 0%
bij vrienden buiten 18%
22%
0%
buren café
0% 8%
3%
discotheek feesten festivals/evenementen hok/keet
15% 24%
niet van toepassing sportkantine thuis
4% 1%
3%
uitgaan vakantie
17. Drink je weleens in? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Ja 50,2% 119 Nee 49,8% 118 Totaal: 100,0% 237 17. Drink je weleens in?
Ja
49,8% 50,2%
Nee
18. Waar drink je in? (Thuis) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 61,3% 76 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
135
nee Totaal:
38,7% 100,0%
48 124
18. Waar drink je in? (Thuis)
39% ja nee 61%
18. Waar drink je in? (Bij vrienden) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 81,7% 103 nee 18,3% 23 Totaal: 100,0% 126 18. Waar drink je in? (Bij vrienden)
18%
ja nee
82%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
136
18. Waar drink je in? (Sportkantine) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 4,8% 6 nee 95,2% 120 Totaal: 100,0% 126 18. Waar drink je in? (Sportkantine)
5%
ja nee
95%
18. Waar drink je in? (Keet/hok) Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 30,7% 39 nee 69,3% 88 Totaal: 100,0% 127 18. Waar drink je in? (Keet/hok)
31% ja nee 69%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
137
19. Bezoek je keten en hokken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 36,6% 87 nee 63,4% 151 Totaal: 100,0% 238 19. Bezoek je keten en hokken?
37% ja nee 63%
20. Hoe vaak ga je naar een keet/hok? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Vaker dan 1 keer in de week. 11,8% 10 1 keer per week 25,9% 22 2 of 3 keer per maand 20,0% 17 1 keer per maand 18,8% 16 minder dan 1 keer per maand 22,4% 19 nooit 1,2% 1 Totaal: 100,0% 85
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
138
20. Hoe vaak ga je naar een keet/hok? 1% Vaker dan 1 keer in de week.
12% 22%
1 keer per week 2 of 3 keer per maand 26%
1 keer per maand
19%
minder dan 1 keer per maand nooit
20%
20. Hoe vaak ga je naar een keet/hok? Vaker dan 1 keer in de week. Aantal dagen: Dagen: Percentage: Aantal: 2 60,0% 6 3 20,0% 2 5 10,0% 1 7 10,0% 1 Totaal: 100,0% 10 Gemiddeld gaan de jongeren die vaker dan 1 keer in de week gaan, 3 keer naar een keet/hok. Hoe vaak ga je naar een keet/hok? Vaker dan 1 keer in de week. Aantal dagen:
10% 10%
2 3
20%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
60%
5 7
139
21. Waar drink je vaker alcohol? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Keet/hok 35,7% 30 Een andere gelegenheid 53,6% 45 Ik drink geen alcohol 10,7% 9 Totaal: 100,0% 84 21. Waar drink je vaker alcohol?
11% 36%
Keet/hok Een andere gelegenheid Ik drink geen alcohol
53%
21. Waar drink je per keer gemiddeld meer alcohol? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Keet/hok 43,0% 34 Een andere gelegenheid 50,6% 40 niet ingevuld 6,3% 5 Totaal: 100,0% 79
21. Waar drink je per keer gemiddeld meer alcohol?
6% 43%
Keet/hok Een andere gelegenheid
51%
niet ingevuld
23. Hoeveel glazen drink je gemiddeld op een avond in een keet/hok? (1 flesje = 1,5 glas) Glazen: Percentage: Aantal: 0 2,8% 2 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
140
1,5 2 3 3,5 4 5 6 7 7,5 8 9 10 11 12 12,5 14 15 20 22 30 geen data Totaal:
1,4% 5,6% 12,5% 1,4% 9,7% 8,3% 12,5% 5,6% 2,8% 2,8% 1,4% 8,3% 1,4% 1,4% 2,8% 1,4% 9,7% 2,8% 1,4% 1,4% 2,8% 100,0%
1 4 9 1 7 6 9 4 2 2 1 6 1 1 2 1 7 2 1 1 2 72
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
141
23. Hoeveel glazen drink je gemiddeld op een avond in een keet/hok?
0 1,5 2 3
1% 1%
1%
3,5
3% 3% 3%
4
6%
5 10%
1%
6
13%
1%
7
3%
7,5 1%
1%
8 9
10%
8%
10 11
1%
12
3%
8%
3% 6%
13%
12,5 14 15 20 22 30 geen data
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
142
24. Kruis in de tabel aan in hoeverre jij het met de stellingen eens bent. 24a. Als mijn vrienden geen alcohol zouden drinken, dan zou ik dat ook niet doen. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 16,9% 40 Een beetje eens 16,5% 39 Niet eens/ niet oneens 20,3% 48 Een beetje oneens 17,8% 42 Helemaal oneens 28,4% 67 Totaal: 100,0% 237 24a. Als mijn vrienden geen alcohol zouden drinken, dan zou ik dat ook niet doen.
17% 28%
Helemaal eens Een beetje eens 17%
Niet eens/ niet oneens Een beetje oneens Helemaal oneens
18% 20%
24b. Alcohol drinken is slecht voor je gezondheid. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 19,0% 89 Een beetje eens 39,7% 186 Niet eens/ niet oneens 21,1% 99 Een beetje oneens 12,8% 60 Helemaal oneens 7,5% 35 Totaal: 100,0% 469
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
143
24b. Alcohol drinken is slecht voor je gezondheid. 7%
19%
Helemaal eens
13%
Een beetje eens Niet eens/ niet oneens 21%
Een beetje oneens 40%
Helemaal oneens
24c. Ik ben gezelliger/leuker als ik alcohol gedronken heb. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 14,1% 33 Een beetje eens 23,1% 54 Niet eens/niet oneens 23,9% 56 Een beetje oneens 9,8% 23 Helemaal oneens 29,1% 68 Totaal: 100,0% 234
24c. Ik ben gezelliger/leuker als ik alcohol gedronken heb.
14%
Helemaal eens
29%
Een beetje eens 23%
Niet eens/niet oneens Een beetje oneens
10%
Helemaal oneens 24%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
144
24d. Als ik meer geld te besteden had, zou ik ook meer alcohol drinken/ kopen. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 6,8% 16 Een beetje eens 9,7% 23 Niet eens/niet oneens 11,0% 26 Een beetje oneens 11,9% 28 Helemaal oneens 60,6% 143 Totaal: 100,0% 236 24d. Als ik meer geld te besteden had, zou ik ook meer alcohol drinken/ kopen.
7% 10%
Helemaal eens 11%
60%
12%
Een beetje eens Niet eens/niet oneens Een beetje oneens Helemaal oneens
24e. Niemand bepaalt hoeveel alcohol ik drink, dit besluit ik zelf. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 65,8% 156 Een beetje eens 16,0% 38 Niet eens/niet oneens 9,7% 23 Een beetje oneens 2,5% 6 Helemaal oneens 5,9% 14 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
145
24e. Niemand bepaalt hoeveel alcohol ik drink, dit besluit ik zelf. 2% 6% Helemaal eens
10%
Een beetje eens Niet eens/niet oneens
16% 66%
Een beetje oneens Helemaal oneens
24f. Mensen die geen alcohol drinken zijn saai. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 4,2% 10 Een beetje eens 2,5% 6 Niet eens/niet oneens 11,8% 28 Een beetje oneens 13,9% 33 Helemaal oneens 67,5% 160 Totaal: 100,0% 237
24f. Mensen die geen alcohol drinken zijn saai. 3% 4% 12%
Helemaal eens Een beetje eens 14%
Niet eens/niet oneens Een beetje oneens
67%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
Helemaal oneens
146
24g. Je hoort erbij wanneer je alcohol drinkt. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 2,1% 5 Een beetje eens 1,3% 3 Niet eens/niet oneens 13,9% 33 Een beetje oneens 9,3% 22 Helemaal oneens 73,4% 174 Totaal: 100,0% 237 24g. Je hoort erbij wanneer je alcohol drinkt. 2%
1%
14% Helemaal eens 9%
Een beetje eens Niet eens/niet oneens Een beetje oneens
74%
Helemaal oneens
24h. Mijn ouders weten wanneer – en hoeveel- alcohol ik drink. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 39,7% 94 Een beetje eens 28,7% 68 Helemaal eens/oneens 14,8% 35 Een beetje oneens 7,2% 17 Helemaal oneens 9,7% 23 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
147
24h. Mijn ouders weten wanneer – en hoeveelalcohol ik drink.
10% Helemaal eens
7% 39% 15%
Een beetje eens Helemaal eens/oneens Een beetje oneens Helemaal oneens
29%
24i. Het is in mijn omgeving heel normaal om veel alcohol te drinken. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 12,2% 29 Een beetje eens 27,4% 65 Niet eens/niet oneens 28,7% 68 Een beetje oneens 12,2% 29 Helemaal oneens 19,4% 46 Totaal: 100,0% 237
24i. Het is in mijn omgeving heel normaal om veel alcohol te drinken.
19%
12% Helemaal eens Een beetje eens
12%
28%
Niet eens/niet oneens Een beetje oneens Helemaal oneens
29%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
148
24j. Ik zou minder alcohol drinken als er een groter en/of gevarieerder aanbod was van alcoholvrije drankjes. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 3,8% 9 Een beetje eens 8,0% 19 Niet eens/niet oneens 27,8% 66 Een beetje oneens 16,9% 40 Helemaal oneens 43,5% 103 Totaal: 100,0% 237 24j. Ik zou minder alcohol drinken als er een groter en/of gevarieerder aanbod was van alcoholvrije drankjes. 4% 8%
Helemaal eens Een beetje eens
43% 28%
Niet eens/niet oneens Een beetje oneens Helemaal oneens
17%
24k. Eigenlijk zou ik liever minder of geen alcohol drinken, maar ik vind het lastig om daar voor uit te komen Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Helemaal eens 3,0% 7 Een beetje eens 3,0% 7 Niet eens/niet oneens 10,6% 25 Een beetje oneens 10,6% 25 Helemaal oneens 72,9% 172 Totaal: 100,0% 236
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
149
24k. Eigenlijk zou ik liever minder of geen alcohol drinken, maar ik vind het lastig om daar voor uit te komen. 3% 3% Helemaal eens
10%
Een beetje eens 11%
Niet eens/niet oneens Een beetje oneens
73%
Helemaal oneens
25. Hoeveel invloed hebben jouw ouders in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 8,5% 20 Veel invloed 13,6% 32 Redelijk veel invloed 22,9% 54 Een beetje invloed 35,6% 84 Geen invloed 19,5% 46 Totaal: 100,0% 236
25. Hoeveel invloed hebben jouw ouders in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
8% 19% 14%
Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed
23% 36%
Een beetje invloed Geen invloed
26. Hoeveel invloed hebben jouw vrienden in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 2,6% 6 Veel invloed 3,4% 8 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
150
Redelijk veel invloed Weinig invloed Geen invloed Totaal:
17,9% 38,0% 38,0% 100,0%
42 89 89 234
26. Hoeveel invloed hebben jouw vrienden in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? 3% 3%
18%
38%
Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed Weinig invloed Geen invloed
38%
27. Hoeveel invloed heeft jouw financiële situatie op jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 8,1% 19 Veel invloed 13,2% 31 Redelijk veel invloed 20,5% 48 Weinig invloed 21,8% 51 Geen invloed 36,3% 3 Totaal: 100,0% 152 27. Hoeveel invloed heeft jouw financiële situatie op jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
8% 13%
36%
Zeer veel invloed Veel invloed Redelijk veel invloed
21%
Weinig invloed Geen invloed
22%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
151
28. Hoeveel invloed heeft jouw gezondheid in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 15,4% 36 Veel invloed 12,8% 30 Redelijk veel invloed 18,4% 43 Weinig invloed 23,1% 54 Geen invloed 30,3% 71 Totaal: 100,0% 234
28. Hoeveel invloed heeft jouw gezondheid in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
16% Zeer veel invloed
30% 13%
Veel invloed Redelijk veel invloed Weinig invloed
18%
Geen invloed
23%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
152
29. Hoeveel invloed hebben jouw prestaties op school in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 6,8% 16 Veel invloed 7,6% 18 Redelijk veel invloed 16,0% 38 Weinig invloed 16,0% 38 Geen invloed 53,6% 127 Totaal: 100,0% 237 29. Hoeveel invloed hebben jouw prestaties op school in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
7% 8%
Zeer veel invloed Veel invloed 16%
53%
Redelijk veel invloed Weinig invloed
16%
Geen invloed
30. Hoeveel invloed hebben jouw sportprestaties in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Zeer veel invloed 9,3% 22 Veel invloed 11,4% 27 Redelijk veel invloed 11,4% 27 Een beetje invloed 14,8% 35 Geen invloed 53,2% 126 Totaal: 100,0% 237
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
153
30. Hoeveel invloed hebben jouw sportprestaties in jouw besluit om wel/niet alcohol te drinken?
9% 12%
Zeer veel inloed Veel inlvoed
11%
53%
Redelijk veel invloed Een beetje invloed
15%
Geen invloed
31. Wat vind je van je eigen alcoholgebruik? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Prima! Niks aan veranderen! 71,3% 169 Wel oké, soms denk ik wel dat ik wat minder moet gaan drinken. 26,6% 63 Slecht, eigenlijk moet het anders, maar dat is moeilijk! 2,1% 5 Totaal: 100,0% 237 31. Wat vind je van je eigen alcoholgebruik? 2% Prima! Niks aan veranderen!
27%
Wel oké, soms denk ik wel dat ik wat minder moet gaan drinken. 71%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
Slecht, eigenlijk moet het anders, maar dat is moeilijk!
154
32. Wat vinden je ouders van je drink en uitgaansgedrag? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Prima! 63,3% 150 Ze vinden het eigenlijk teveel. 12,7% 30 Ik doe het stiekem, want ik mag het niet. 2,5% 6 Geen idee! 21,5% 51 Totaal: 100,0% 237 32. Wat vinden je ouders van je drink en uitgaansgedrag?
Prima! 21% Ze vinden het eigenlijk teveel.
3% 13%
63%
Ik doe het stiekem, want ik mag het niet. Geen idee!
33. Wat vind je van dit idee? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: Goed idee! 22,7% 101 Leuk, maar niet voor mij 28,8% 128 Dat slaat nergens op 48,5% 216 Totaal: 100,0% 445
33. Wat vind je van dit idee?
Goed idee! 23% 48%
Leuk, maar niet voor mij 29%
Dat slaat nergens op
34. Zou een leuke beloning jou ervan kunnen overtuigen om niet of minder alcohol te gaan drinken?
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
155
34. Zou een leuke beloning jou ervan kunnen overtuigen om niet of minder alcohol te gaan drinken?
Ja 3%
8%
7% Nee 24% Ligt eraan wat de beloning is Alleen als mijn vrienden/vriendinnen hier ook aan meedoen
58%
Anders
35. Stel dat je weinig drinkt en je wordt voor een paar avonden niet of weinig drinken beloond. Wat zou je dan graag willen krijgen? 35a. Een tegoedbon voor een kledingzaak. Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 55,9% 133 nee 44,1% 105 Totaal: 100,0% 238 35a.Tegoedbon voor een kledingzaak
44%
ja 56%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
nee
156
35b. Een gratis autorijles Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 51,7% 123 nee 48,3% 115 Totaal: 100,0% 238 35b. Gratis autorijles
ja
48% 52%
nee
35c. Een gratis kappersbeurt Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 24,8% 59 nee 75,2% 179 Totaal: 100,0% 238 35c. Gratis kappersbeurt
25% ja nee 75%
35d. Een MP3-speler Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 37,0% 88 nee 63,0% 150 Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
157
Totaal:
100,0%
238
35d. MP3-speler
37% ja nee 63%
35e. Concertkaarten Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 44,5% 106 nee 55,5% 132 Totaal: 100,0% 238 35e. Concertkaarten
45% 55%
35. Idee 1 Antwoordmogelijkheden: auto Beautybehandeling beltegoed benzine bier bioscoopkaartje Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
ja nee
Percentage: Aantal: 5,5% 5 2,2% 2 2,2% 2 1,1% 1 1,1% 1 3,3% 3 158
black ops boekenbon brommer cd/dvd/boek Cheque computer crossmotor Een opbouwend geldbedrag per alcoholvrije avond/week. een sportbon, dat je een uurtje gratis kan sporten, bijv. paardrijles een tank vol benzine een volle scootertank games geld Gitaar gratis auto rijbewijs gratis consumpties in discotheken Gratis entree bij een uitgaanscentrum naar keuze iPod/ ipad/ iphone kleding kortingen laptop lessen Make-up McFly mobiel notebook paardrijles playstation 3 ps3 scooter scooter reparatie scooter/brommer sigaretten sportartikelen tegoedbon tegoedbon sieradenwinkel tegoedbonnen vakantie Totaal:
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
1,1% 1,1% 2,2% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1%
1 1 2 1 1 1 1 1
1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 35,2% 1,1% 1,1% 1,1% 2,2% 1,1% 1,1% 1,1% 3,3% 1,1% 1,1% 2,2% 4,4% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1% 100,0%
1 1 1 1 32 1 1 1 2 1 1 1 3 1 1 2 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 91
159
35. Idee 2 Antwoorden: 1 jaar gratis uitgaan 1 minuut gratis shoppen in een winkel Andere producten, die je alleen dan krijgt auto beltegoed bioscoopkaartje concert dagje uit Een tegoedbon parfumurie eigen concert eten geld gratis drankjes iPod/ ipad/ iphone laptop Make-up mobiel mx vs atv alive nieuwe slaapkamper onderdelen pretparkenpas ps3 rijbewijs schoenen scooter/brommer seizoenskaart voetbal sieraden vakantie voetbalschoenen vrijkaartjes voor voetbalwedstrijd week gratis bezine Xbox Totaal:
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
Percentage: Aantal: 2,0% 1 2,0%
1
2,0% 8,0% 2,0% 4,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 22,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 8,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 2,0% 4,0% 100,0%
1 4 1 2 1 1 1 1 1 11 1 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 52
160
35. Idee 3 Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: 1 uur gratis winkelen 7,4% 2 auto 11,1% 3 dvd 3,7% 1 gratis drankjes 7,4% 2 Gratis entree bij een uitgaanscentrum naar keuze 7,4% 2 instrumenten 3,7% 1 iPod/ ipad/ iphone 11,1% 3 laptop 11,1% 3 mobiel 7,4% 2 mp3 3,7% 1 playstation 3,7% 1 rijbewijs 3,7% 1 scooter 3,7% 1 studio apparatuur 3,7% 1 tegoedbon kapperszaak 3,7% 1 voetbalschoenen 3,7% 1 Xbox 3,7% 1 Totaal: 100,0% 27 35. Idee 3 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
161
35. Idee 4 Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: auto 7,7% 1 club van 11 pas 7,7% 1 dvd 7,7% 1 een taxi terug 7,7% 1 McFly dingen 7,7% 1 nieuwe pc 7,7% 1 nieuwe zender 7,7% 1 schoenen 23,1% 3 seizoenskaart voetbal 7,7% 1 televisie 7,7% 1 Xbox 7,7% 1 Totaal: 100,0% 13 35. Idee 4 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
162
35. Idee 5 Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: scooter 9,1% 1 beter internet thuis 9,1% 1 fiets 9,1% 1 games 9,1% 1 iPod/ ipad/ iphone 9,1% 1 Marilyn Manson 9,1% 1 muntjes voor uitgaan 9,1% 1 Muziekboeken 9,1% 1 seizoenskaart voetbal 9,1% 1 Spaarpunten 9,1% 1 voetbalschoenen 9,1% 1 Totaal: 100,0% 11 35. Idee 5 10,0% 9,0% 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0%
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
163
35. Idee 6 Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: playstation 33,3% 1 seizoenskaart voetbal 33,3% 1 vip toegang 33,3% 1 Totaal: 100,0% 3 35. Idee 6
33%
34% playstation seizoenskaart voetbal vip toegang
33%
36. Zouden wij jou mogen benaderen voor een individueel of groepsgesprek? Antwoordmogelijkheden: Percentage: Aantal: ja 34,5% 82 nee 65,5% 156 Totaal: 100,0% 238
Afstudeeronderzoek Alcohol & opvoeding
164