Jezus gezalfd
Johannes 12 1-8
1 6 dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, naar Lazarus die hij uit de dood had opgewekt. 2Daar hield men ter ere van hem een maaltijd; Marta bediende, en Lazarus was een van de mensen die met hem aanlagen. 3Maria nam een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. 4Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: 5„Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven?‟ 6Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde – hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. 7Maar Jezus zei: „Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; 8de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.‟
Jezus betreed Jeruzalem Johannes 12:12-19, Lucas 19:28-40, Matteüs 21:1-11 12De volgende dag was er al een grote menigte in Jeruzalem voor het feest. Toen ze hoorden dat Jezus ook zou komen, 13haalden ze palmtakken en liepen ze de stad uit, hem tegemoet, terwijl ze riepen: „Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer, de koning van Israël.‟ 14Jezus zag een ezel staan en ging erop zitten, zoals geschreven staat: 15„Vrees niet, Sion, je koning is in aantocht, en hij zit op een ezelsveulen.‟ 16Zijn leerlingen begrepen dit aanvankelijk niet, maar later, toen Jezus tot majesteit verheven was, herinnerden ze zich dat dit over hem geschreven stond, en dat het zo ook gebeurd was. 17De mensen die erbij waren geweest toen hij Lazarus uit het graf riep en uit de dood opwekte, waren van die gebeurtenis blijven getuigen. 18Daarom ging de menigte hem ook tegemoet, omdat ze gehoord hadden dat hij dit wonderteken had gedaan. 19En de farizeeën zeiden tegen elkaar: „Je ziet dat we niets bereikt hebben: kijk maar, de hele wereld loopt achter hem aan.‟
Jezus verdrijft de geldwolven uit de tempel Matteüs 21:12-13, Marcus 11:15-19, Lucas 19:45-48 12Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de verkopers omver 13en riep hun toe: „Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!‟
Judas besluit Jezus te verraden Matteüs 26:14-16 & Lucas 22:1-6 14Daarop ging een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, naar de hogepriesters 15en zei: „Wat krijg ik van u als ik hem aan u uitlever?‟ Ze betaalden hem dertig zilverstukken. 16Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om hem uit te leveren.
Jezus wast de voeten van de discipelen
Johannes 13:1-17
1Het was kort voor het pesachfeest. Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan. 2Jezus en zijn leerlingen hielden een maaltijd. De duivel had intussen Judas, de zoon van Simon Iskariot, ertoe aangezet Jezus te verraden. 3Jezus, die wist dat de Vader hem alle macht had gegeven, dat hij van God was gekomen en weer naar God terug zou gaan, 4stond tijdens de maaltijd op. Hij legde zijn bovenkleed af, sloeg een linnen doek om 5en goot water in een waskom. Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en droogde ze af met de doek die hij omgeslagen had. 6Toen hij bij Simon Petrus kwam, zei deze: „U wilt toch niet mijn voeten wassen, Heer?‟ 7Jezus antwoordde: „Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het wel begrijpen.‟ 8„O nee,‟ zei Petrus, „míjn voeten zult u niet wassen, nooit!‟ Maar toen Jezus zei: „Als ik ze niet mag wassen, kun je niet bij mij horen,‟ 9antwoordde hij: „Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!‟ 10Hierop zei Jezus: „Wie gebaad heeft hoeft alleen nog zijn voeten te wassen, hij is al helemaal rein. Jullie zijn dus rein – maar niet allemaal.‟ 11Hij wist namelijk wie hem zou verraden, daarom zei hij dat ze niet allemaal rein waren. 12Toen hij hun voeten gewassen had, deed hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. „Begrijpen jullie wat ik gedaan heb?‟ vroeg hij. 13„Jullie zeggen altijd “meester” en “Heer” tegen mij, en terecht, want dat ben ik ook. 14Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. 15Ik heb een voorbeeld gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. 16Waarachtig, ik verzeker jullie: een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. 17Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt.
Jezus laatste avondmaal met zijn discipelen
Matteüs 26:17-30, Marcus 14:22-26, Lucas 22:14-23
17Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: „Waar wilt u dat wij voorbereidingen treffen zodat u het pesachmaal kunt eten?‟ 18Hij zei: „Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: “De meester zegt: „Mijn tijd is nabij, bij jou wil ik met mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.‟”‟ 19De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal. 20Toen de avond was gevallen, lag hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. 21Onder het eten zei hij tegen hen: „Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren.‟ 22Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze hem: „Ik toch niet, Heer?‟ 23Hij antwoordde: „Hij die samen met mij zijn brood in de kom doopte, die zal mij uitleveren. 24De Mensenzoon zal heengaan zoals over hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.‟ 25Toen zei Judas, die hem zou uitleveren: „Ik ben het toch niet, rabbi?‟ Jezus antwoordde: „Jij zegt het.‟26Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: „Neem, eet, dit is mijn lichaam.‟ 27En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: „Drink allen hieruit, 28dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. 29Ik zeg jullie: vanaf vandaag zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.‟ 30Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.
Jezus leert dat Hij de enige weg is tot de Vader Johannes 14:1-7
1Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. 2In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? 3Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben. 4Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.‟ 5Toen zei Tomas: „Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?‟ 6Jezus zei: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. 7Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.‟
Jezus bidt in de tuin van Getsemane
Matteüs 26:36– 46, Marcus 14:32-42, Lucas 22:39-46, Johannes 17 Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: 36Vervolgens ging
„Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.‟ 37Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, 38zei hij tegen hen: „Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.‟ 39Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: „Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.‟ 40Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: „Konden jullie niet eens één uur met mij waken? 41Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.‟ 42Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad: „Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.‟ 43Toen hij terugkwam, zag hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 44Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 45Daarna voegde hij zich weer bij de leerlingen en zei: „Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dat terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. 46Sta op, laten we gaan; kijk, hij die mij uitlevert, is al vlakbij.‟
Jezus wordt gearresteerd
Matteüs 26:47-56, Marcus 14:43-52, Lucas 22:47-53, Johannes 18:1-18 47Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. „Degene die ik kus,‟ had hij gezegd, „die is het, die moet je gevangennemen.‟ 49Hij liep recht op Jezus af, zei: „Gegroet, rabbi!‟ en kuste hem. 50Jezus zei tegen hem: „Vriend, ben je daarvoor gekomen?‟ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. 51Nu greep een van Jezus‟ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52Daarop zei Jezus tegen hem: „Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. 53Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? 54Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?‟ 55Toen zei Jezus tegen de omstanders: „Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me niet gevangengenomen. 56Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.‟ Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchtten weg.
Petrus verloochent Jezus
Matteüs 26:69-75, Marcus 14:66-72, Lucas 22:54-62, Johannes 18:15-27 69Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: „Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!‟ 70Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: „Ik weet niet waar je het over hebt.‟ 71Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: „Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!‟ 72En opnieuw ontkende hij en zwoer: „Echt, ik ken de man niet!‟ 73Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: „Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.‟ 74Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: „Ik ken die man niet!‟ En meteen kraaide er een haan. 75Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: „Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.‟ Hij ging naar buiten en huilde bitter.
Jezus wordt berecht en geslagen
Matteüs 27:11-31, Marcus 14:53-15:20, Lucas 33:63-23:25, Johannes 18:25– 19:16
11Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze hem de vraag: „Bent u de koning van de Joden?‟ Jezus zei: „U zegt het.‟ 12Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer. 13Daarop zei Pilatus tegen hem: „Hoort u niet wat deze getuigen allemaal tegen u inbrengen?‟ 14Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde. 15Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. 16Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd. 17En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: „Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?‟ 18Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 19Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: „Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.‟ 21Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw: „Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?‟ „Barabbas!‟ riepen ze. 22Pilatus vroeg hun: „Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?‟ Allen antwoordden: „Aan het kruis met hem!‟ 23Hij vroeg: „Wat heeft hij dan misdaan?‟ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: „Aan het kruis met hem!‟ 27De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om hem heen. 28Ze kleedden hem uit en deden hem een scharlakenrode mantel om, 29ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor hem op de knieën. Spottend zeiden ze: „Gegroet, koning van de Joden,‟ 30en ze spuwden op hem, pakten hem de rietstok weer af en sloegen hem tegen het hoofd. 31Nadat ze hem zo hadden bespot, trokken ze hem de mantel uit, deden hem zijn kleren weer aan en leidden hem weg om hem te kruisigen.
Jezus sterft aan het kruis
Matteüs 27:32-50, Marcus 15:21-40, Lucas 23:26-43, Johannes 19:16-37 32Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen. 33Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat „schedelplaats‟ betekent. 34Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen hij die geproefd had, weigerde hij ervan te drinken. 35Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, 36en ze bleven daar zitten om hem te bewaken. 37Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: „Dit is Jezus, de koning van de Joden‟. 38Daarna werden er naast hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van hem, de ander links. 39De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: 40„Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!‟ 41Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: 42„Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. 43Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die hem nu dan redden, als hij hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”‟ 44Precies zo beschimpten hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren. 45Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 46Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: „Eli, Eli, lema sabachtani?‟ Dat wil zeggen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?‟ 47Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: „Hij roept om Elia!‟ 48Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde hem te laten drinken. 49De anderen zeiden: „Niet doen, laten we eens kijken of Elia hem komt redden.‟ 50Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf hij de geest.
Jezus opent de weg naar de Vader
Matteüs 27:51, Marcus 15:38 51Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. Mensen waren altijd gescheiden van God door hun zonden en het gordijn in de tempel was een teken van deze scheiding. Het gordijn scheurde en opende de weg naar God. Omdat Jezus als het volmaakte offer was gestorven voor de zonden van Gods volk, was het gordijn overbodig. Jezus had de weg geopend naar de Vader voor heel Gods volk.
Jezus werd begraven
Matteüs 27:57-61, Johannes 19:38-42, Lucas 23:50-56, Marcus 15:42-47
57Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. 58Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. 59Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen 60en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. 61Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.
Jezus LEEFT !!!
Matteüs 28:1-10, Marcus 16:1-8, Lucas 24:1-12, Johannes 20:1-9
1Na de sabbat, toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam Maria uit Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. 2Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten. 3Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw. 4De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer. . 5De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: „Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. 6Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft. 7En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgestaan uit de dood, en dit moeten jullie weten: hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je hem zien.” Dat is wat ik jullie te zeggen had.‟ 8Ontzet en opgetogen verlieten ze haastig het graf om het aan zijn leerlingen te gaan vertellen. 9Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op hem toe, grepen zijn voeten vast en bewezen hem eer. 10Daarop zei Jezus: „Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze mij zien.‟