‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’ Eric Hulsens
bron Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie.’ In: Eric Hulsens, Een kinderhoofd is gauw gevuld. Kritieken en essays over jeugdliteratuur. Kritak, Leuven 1980, p. 8-19
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/huls004jeug01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Eric Hulsens
8
Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie 1. De positie van de jeugdboekenrecensent Boeken zijn economische produkten met een heel eigen aard. Laten we ze even vergelijken met sigaretten. Een type sigaretten, bijvoorbeeld rode Belga-filter, wordt op de markt gebracht voor een zo lang mogelijke periode - tot het zich niet meer kan handhaven op de markt. Er worden enorm hoge aantallen van geproduceerd, miljoenen pakjes. En omdat het om zulke grote aantallen over zo'n lange periode gaat, wordt er veel geld tegen de publiciteit aangegooid: regelmatig zie je advertenties voor rode Belga-filter op reclameborden en in de pers. Van boeken worden maar relatief lage aantallen geproduceerd. Van een gewoon Vlaams jeugdboek bijvoorbeeld 5000 tot 10.000. Een oplage van meer dan 100.000 is voor een Vlaams boek al een enorm succes. Terwijl verbruiksgoederen zoals sigaretten continu bijgemaakt worden, drukt men een boek in één keer, of in een paar keer als je de herdrukken meetelt. Om economische redenen moet de oplage na een paar jaar verkocht zijn, anders is het geïnvesteerde kapitaal niet rendabel en lopen de stockeringskosten te erg op. Door de relatief lage produktie-aantallen van boeken en de relatief korte periode waarin ze op de markt zijn, is publiciteit maar in beperkte mate mogelijk. Het beschikbare budget is in elk geval te klein om er reclameborden mee te huren. Hooguit kan er in de pers geadverteerd worden, maar dat gebeurt dan meestal nog bescheiden en voor verschillende boeken van een uitgeverij ineens, om de kosten te drukken.
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
9 Een en ander maakt dat voor de uitgever de kosteloze publiciteit in de vorm van literaire kritiek in de media erg belangrijk is: zij is een essentieel onderdeel van zijn promotiestrategie (1). De recensenten vormen dan ook een belangrijke doelgroep van het public relationsbeleid van de uitgever. De concrete PR-activiteiten kunnen allerlei vormen aannemen. De uitgeverij Lannoo organiseerde bijvoorbeeld in 1975 een ontvangstdag voor schrijvers, tekenaars en recensenten uit de jeugdliteratuursector. Onlangs nodigde de uitgeverij Sjaloom een aantal recensenten uit voor een rondetafelgesprek met de Oostduitse schrijver Herbert Friedrich, van wie Sjaloom een jeugdboek in vertaling uitbracht. Persconferenties om een nieuw werk voor te stellen komen in de boekenwereld ook regelmatig voor, maar worden voor jeugdboeken weinig of niet gebruikt. De meest gangbare vorm van PR is het sturen van gratis recensie-exemplaren naar recensenten, vaak met een voorstelling van de auteur en het boek erbij (Dat is dikwijls al een voorgekauwde recensie!). Een agressieve vorm van public relations (of anti-public relations) krijg je als een uitgever de kritiek gaat dwarsbomen. Dat gaat van het niet sturen van recensie-exemplaren aan hinderlijke recensenten tot pogingen om een recensent zijn functie te doen verliezen, of het bestrijden van onwelgevallige kritiek (2). De recensent is dus een schakel in de promotiestrategie van de uitgever. Daarbij komt dat hij, zeker als het om jeugdliteratuur gaat, in dag- en weekbladen ondergewaardeerd en dus ook onderbetaald wordt. Het recensie-exemplaar dat hij ontvangt geldt al als een vergoeding, en als daar nog een paar honderd frank bijkomt moet hij tevreden zijn (3). De verleiding tot conformisme en oppervlakkigheid is door dit alles natuurlijk heel groot. De recensent kan zijn onderbetaling op verschillende manieren compenseren. Door veel en liefst dure boeken te bespreken. Door niet te veel tijd in de bespreking te investeren, en bv. de flaptekst of de informatie die de uitgever bij het recensie-exemplaar voegt, af te schrijven of te parafraseren, of door zich te beperken tot een samenvatting van het boek met een paar evaluerende adjectieven erbij. Hij kan ook meerdere boeken in één recensie behandelen. Het gebeurt dat een blad de oppervlakkigheid in de hand werkt door korte stukjes en de behandeling van meerdere boeken in één recensie
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
10 te vragen (4). Welk verweer heb je als recensent tegen de onprettige situatie waarin je geperst wordt? Ik heb heel wat te recenseren boeken zelf gekocht, heb me afzijdig gehouden van PR-bijeenkomsten à la Lannoo, heb flapteksten en presentaties van boeken door uitgevers altijd sceptisch bekeken en soms tot voorwerp van kritiek gemaakt, heb véél tijd in mijn recensies gestoken en conformisme en oppervlakkigheid afgewezen, heb mijn kritische activiteit opgevat als een kritiek op het functioneren van de kritiek, en tenslotte: ik heb hier een aantal recensies gebundeld om ze op die manier de status te verschaffen waar jeugdboekenkritiek volgens mij recht op heeft.
2. Wat is jeugdliteratuur? Met jeugdliteratuur bedoel ik: de teksten die voor de jeugd gemaakt worden. De conventionele jeugdliteratuurkritiek beperkt dit begrip doorgaans tot jeugdboeken (meestal dan nog met uitsluiting van de pulp), jeugdtheater en jeugdplaten. Jeugdbladen als Zonneland, Robbedoes of Joepie, strips en massalectuur zijn zelden het object van bespreking. Toch is de maatschappelijke invloed van deze genres niet te onderschatten, en daarom definieer ik het begrip jeugdliteratuur zo ruim mogelijk, zodat het alles omvat van het ‘betere jeugdboek’ tot pulp, strips, platen, theater, radio- en televisieprogramma's. Met jeugd in de omschrijving hierboven bedoel ik: de nog niet volwassenen. Waar de volwassenheid begint, en wat jeugd inhoudt, is echter cultureel bepaald. In West-Europa ontstaat de jeugdliteratuur in de tweede helft van de 18de eeuw, de tijd waarin Rousseau het radicale verschil tussen kinderen en volwassenen poneert en daar bijval mee krijgt (5). Zijn nieuwe definitie van het begrip jeugd en de daarmee samenhangende veranderde omgang tussen kinderen of jongeren en volwassenen ligt aan de basis van het ontstaan van een aparte jeugdliteratuur. Dit roept de vraag op of jeugdliteratuur noodzakelijk en zinvol is? Wie schrijft er teksten voor de jeugd? Het gebeurt dat jeugdigen zelf dat doen, maar het overgrote deel van de teksten voor de jeugd
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
11 wordt toch door volwassenen geschreven. Dat betekent dat we bijna altijd te maken hebben met een vorm van asymmetrische communicatie. De zender van de boodschap (de auteur) heeft een hogere status op de leeftijdsschaal dan de ontvanger(de lezende jeugdige). Dit uit zich bijvoorbeeld duidelijk als de zender zich ‘nonkel’ of ‘tante’ noemt en zijn publiek aanspreekt met ‘beste jongens en meisjes’. Hierdoor wordt een bepaalde gezagsverhouding geschapen, de zender staat in een vader- of moederpositie ten opzichte van de ontvanger. Bij auteurs die deze asymmetrie sterk uitbouwen, vind je dan echte ouderwetse vaderlijke vermaningen aan de lezer: ‘Misschien ben jij ook wel eens stout? Dat betert wel, als je probeert om goed te zijn voor de mensen. Dan wordt (sic!) jij ook goed en wijs zoals Nuk. Laten we dat maar hopen.’ (C. Verleyen, Nuk, Van In, Lier 1973) Een modern auteur als bv. Guus Kuijer zal als verteller nooit een dergelijke sinterklaaspose aannemen, maar juist proberen de sociale asymmetrie af te bouwen. De asymmetrie van de communicatiesituatie bij jeugdliteratuur bestaat niet alleen op het sociale vlak, maar ook op het communicatieve. De volwassen auteur beschikt over een grotere kennis van de taal en van het leven dan zijn jonge lezer. Hij is zich daarvan bewust en past zich aan. Deze aanpassing heet adaptatie. Zij kan allerlei vormen aannemen. De auteur van kinderboeken schrijft bijvoorbeeld korte zinnetjes, gebruikt geen of weinig meerlettergrepige woorden, vermijdt moeilijke of vreemde woorden... Of hij legt woorden uit in een voetnoot, of verklaart ze in de tekst. Naast deze verbale adaptatie (inzake zinslengte en zinsconstructie, woordlengte en woordfrequentie, woordkennis en spellings- en uitspraakproblemen) is er ook de structurele. Omdat men bijvoorbeeld rekening houdt met het geringere concentratievermogen van een kind splitst men de tekst op in korte stukken, en verlevendigt hem door veel dialoog te gebruiken, of maakt hem boeiender en toegankelijker door het hoofdpersonage de leeftijd van de beoogde lezersgroep (of iets ouder) te geven. Ook de keuze van het vertelperspectief en van de verhaalchronologie zijn belangrijke aspecten van structurele adaptatie. Dan is er de thematische adaptatie. De volwassen auteur heeft
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
12 bepaalde ideeën over wat zijn jonge lezer interesseert en wat goed voor hem is, en die bepalen de keuze van zijn onderwerp en de wijze van uitwerking. Terwijl de traditionele jeugdliteratuur heel wat taboes kende, gaan moderne jeugdauteurs er vaak van uit dat alle onderwerpen kunnen worden behandeld, en dat alleen de uitwerking bepaalt of de tekst goed is voor de jeugd. Van adaptatie is er sprake zodra de auteur rekening houdt met de leeftijdsgebonden eigenschappen van zijn jonge publiek. De adaptatie wordt dus bepaald door het beeld dat de auteur van het kind of de jongere heeft, en door de daarmee samenhangende pedagogische denkbeelden. Maar veel adaptatie kan onbewust gebeuren. De jeugdschrijver heeft meestal zelf jeugdboeken gelezen en de adaptatiemechanismen die daarin zitten geassimileerd. Of hij houdt rekening met de mogelijke reacties van het volwassen publiek, of van de uitgever, die de respons van de volwassenen incalculeert als hij de verkoopbaarheid van een boek overweegt. De discussie over jeugdliteratuur is voor een groot deel een discussie over de visie die men heeft op kinderen en jongeren, en over de soort adaptatie die wenselijk is of verkeerd. Het standpunt dat de lezer in deze bundel kritieken en essays aantreft is afwijzend ten opzichte van Rousseaus pedagogische concepten over het grote verschil tussen kind en volwassene en over de kinderlijke onschuld. Kinderen leven in dezelfde wereld als volwassenen en de jeugdliteratuur moet de jeugd helpen tot volwassenheid te komen. Daarom: geen taboes, en geen infantilisering met verkleinwoordjes en veel rozig koloriet.
3. De componenten van een jeugdboekenkritiek Naargelang de leeftijd van de recensent en de lezer kan je drie soorten jeugdboekenkritiek onderscheiden: 1. een volwassene recenseert voor de jeugd 2. kinderen of jongeren recenseren voor leeftijdgenoten 3. volwassenen recenseren voor volwassenen. De eerste twee soorten lijken me belangrijk en zouden vaker gehanteerd moeten worden, maar zij maken de derde en meest
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
13 voorkomende soort kritiek zeker niet overbodig. Het is deze laatste die in dit boek beoefend wordt, en waar ik hier verder op wil ingaan. Het eigene van deze communicatievorm is dat een volwassene zich richt tot een volwassene over de tekst van een volwassen auteur, die bestemd is voor een jeugdig publiek. Het is het volwassen publiek van de recensie dat grotendeels bepaalt of het besproken boek zijn jong publiek bereikt, want het zijn volwassenen die de meeste jeugdboeken kopen en die bepalen welke boeken in de openbare bibliotheken terecht komen. Dat volwassen publiek kunnen we ruwweg in twee groepen verdelen: mensen die zich interesseren voor jeugdliteratuur en graag gemotiveerde en uitvoerige kritiek lezen om op de hoogte te zijn en om te vergelijken met hun eigen oordeel over het besproken boek, en mensen die alleen maar een geschenktip nodig hebben zonder op de zaak te willen ingaan, en die daarom aan een aanbevelend signalement genoeg hebben. De teksten in dit boek richten zich tot de eerste categorie. Welke zijn nu de onderwerpen die in een jeugdboekenkritiek aan de orde komen? De meest elementaire vragen die de lezer van de kritiek zich kan stellen zijn: - waarover gaat het? - voor welke leeftijd is het? - hoe is het uitgegeven? - hoeveel kost het? - is het de moeite waard om te kopen? Een recensie die een antwoord op deze vragen geeft, beantwoordt aan de elementaire consumentenvoorlichting waar de tweede categorie van het recensentenpubliek om vraagt. Het recensentenpubliek van de eerste categorie interesseert zich voor verdere aspecten van het boek: - welke thema's behandelt het en hoe? - hoe is het geschreven? (structuur, stijl ...?) - waar is het te situeren? (binnen de jeugdliteratuur, en binnen de maatschappij?) - wat vindt de recensent ervan en waarom? Het thematische register van de jeugdboekenkritiek kunnen we dan als volgt omschrijven. Een jeugdboekenkritiek kan de volgende
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
14 componenten bevatten: 1. een technische: de karakterisering van een tekst (inhoud, thematiek, constructie, stijl...), van de wijze van uitgeven en van de illustratie 2. een receptieve: uitspraken over de leeservaring van de recensent of van anderen en over de geschiktheid van het boek voor (bepaalde groepen van) het jeugdige publiek 3. een institutionele: standpunten over wat goede of slechte jeugdliteratuur, boekverzorging of illustratie is, en evaluaties van de esthetische karakteristieken van het boek; ook uitspraken over het instituut jeugdliteratuur 4. een sociologische: uitspraken over de relatie tussen het boek en de maatschappelijke werkelijkheid 5. een metakritische: goed- of afkeuring van andere kritiek 6. een reclamecomponent: uitspraken om de koop van het besproken werk aan of af te raden. Laten we dit beschrijvingsmodel voor een recensie even toetsen aan een voorbeeld. Dit is een recensie die op 12 januari '77 verscheen in de Gazet van Antwerpen:
Nonkel Fons blijft een stevige verteller In een mooi geïllustreerde kaft heeft Nonkel Fons alweer een reeks prettige verhalen voor zijn jonge lezers gebundeld. De grote verteller verstevigt hiermee nog zijn plaats die hij sinds lang inneemt in de galerij van de Vlaamse jeugdschrijvers. Lange tijd heeft hij hier op een wat eenzame hoogte gestaan maar het laatste decennium kreeg hij dan toch versterking om de leesdrift van de 7 à 10-jarigen te bevredigen. Zijn nieuwste boek ‘Nonkel Fons vertelt’ bevat een hele trits sprookjes die door hun originaliteit tot de verbeelding spreken. De meeste van deze vertellingen kunnen ook aan kleuters voorgelezen worden met uitzondering dan voor ‘Beethoven en de jonge blinde’ dat duidelijk voor een andere leeftijdsklasse bedoeld is. Alles bij elkaar is het voor de kinderen ook een herkenning van de man die met Doremi, Zonnekind, Zonnestraal, Zonneland en ook met de Kerst, Paas- en Vakantieboeken een flink stuk van hun wereld-in-ontdekking vult.
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
15 De illustraties van Gijs Menens lopen gelukkig synkroon met de tekst en worden reeds weelderig aangekondigd op de omslag. Met dit grote vertelboek gaat men zeker heel wat blije gezichtjes toveren en dat is dan helemaal in overeenstemming met hetgeen Nonkel Fons in zijn verhalen heeft gelegd. W.P. Nonkel Fons vertelt - Het grote vertelboek, uitgeverij Altiora - Averbode. Verkrijgbaar hij Boekhandel De Vlijt, Nationalestraat 58, Antwerpen. De reclamecomponent treedt hier sterk op de voorgrond: ‘een mooi geïllustreerde kaft’, ‘een reeks prettige verhalen’, ‘de grote verteller’, ‘originaliteit’, ‘gelukkig synkroon’, ‘blije gezichtjes toveren’... In de geciteerde termen schuilt ook al veel van de institutionele component. Woorden als ‘mooi’ en ‘prettig’ verwijzen naar een impliciete esthetische waardenschaal, ‘originaliteit’ is sinds de romantiek een esthetisch criterium. De clichés over de ‘grote verteller’ die ‘lange tijd op een eenzame hoogte stond’ en die een stevige plaats bekleedt in de ‘galerij van de Vlaamse jeugdschrijvers’ hebben te maken met de reputatiehiërarchie en de canonvorming in de literatuur. De receptieve component bestaat in een omschrijving van het publiek van de verhalen - op één na zijn ze allemaal geschikt voor kleuters - en in een erg vage aanduiding van het effect dat ze kunnen hebben op de lezer: ze spreken tot de verbeelding. De technische component wordt totaal verwaarloosd voor wat de tekst betreft. Tot welk genre de verhalen behoren, welke personages erin voorkomen, hoe ze geconstrueerd zijn, welke thema's erin voorkomen, in welke stijl ze gesteld zijn - de lezer heeft er het raden naar. Over de illustraties vernemen we ook nauwelijks iets, behalve dan dat ze gelukkig synchroon zijn met de tekst (?) en dal ze weelderig aangekondigd worden op het omslag. De metakritische component ontbreekt, en de sociologische ook. Welke waarden, normen en gedragspatronen in het boek voorgehouden worden vernemen we niet, en vanuit welke ideologie het geschreven is evenmin.
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
16 De besproken schrijver, Homerus De Kesel, is eigenlijk een voorbijgestreefde derderangsauteur, die je tevergeefs zoekt in de lijst van de bekroningen van de voorbije tien jaar (6). Om de een of andere reden (vriendendienst?) vindt de recensent het nodig deze figuur tot een belangrijk schrijver op te krikken. De extreme informatiearmoede en het opdringerige reclamekarakter maken dat deze recensie van een haast obscene stupiditeit is.
4. Een programma voor jeugdliteratuurkritiek Aan de hand van het uiteengezette beschrijvingsmodel voor jeugdboekenkritiek kan ik verduidelijken wat de doelstellingen zijn van de kritieken in dit boek: 1. Voor de technische component: Ik houd me vooral bezig met de tekst, en maar sporadisch met de illustratie en de boekverzorging. Dat gebeurt uit persoonlijke voorkeur, maar ook omdat de tekst het belangrijkste is, behalve natuurlijk bij prentenboeken of strips. Aan een literair-technische karakteristiek van het boek en een onderzoek van zijn thematiek hecht ik veel belang. 2. Voor de receptieve component: Mijn emoties als lezer kleuren de bespreking, maar ik tracht ze te verantwoorden. Af en toe zijn er uitspraken over verkeerde adaptatie of over het effect van een boek op de lezer. Afbakenen van lezersleeftijden en speculeren over de receptie van een boek doe ik liefst niet omdat dat een psychologische ervaring veronderstelt die ik niet heb, en omdat het toch altijd een hachelijke onderneming is. Elke lezer is immers anders, en lezersreacties kunnen sterk verschillen. 3. Voor de institutionele component: Ik tracht zoveel mogelijk mijn waardeoordelen te beargumenteren. In het algemeen spelen sociologische argumenten daarbij een grote rol, naast literair-technische. Ik zie het als een essentiële taak van de
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
17 kritiek de bestaande reputatiehiërarchie en de literaire canon te toetsen en indien nodig omver te werpen. Ik zie kritiek ook als een drukkingsmiddel om het literaire produktieapparaat te veranderen. 4. Voor de sociologische component: Ik houd me intensief bezig met een ideologiekritische benadering van jeugdliteratuur, die me dringend nodig lijkt (7). Belangrijke vragen bij het recenseren zijn voor mij bijvoorbeeld: - welke waarden, normen en gedragspatronen bevat het boek? - zijn er stereotiepe voorstellingen over man en vrouw, vreemde volkeren, enz.? - hoe worden conflicten opgelost? - welke maatschappelijke klassen komen voor en hoe? - welk beeld van kinderen en jongeren geeft het boek? - hoe worden volwassenen voorgesteld?
5. Voor de metakritische component: Mijn kritische activiteit is opgevat als een permanente polemiek tegen de oppervlakkigheid, het conservatisme en het gebrek aan strengheid van zoveel Vlaamse (en ook Nederlandse) jeugdboekenkritiek. 6. Voor de reclamecomponent: Voor goede alternatieve of progressieve publikaties is (gemotiveerde) publiciteit nodig. Voor slechte werken heb ik vaak anti-publiciteit geleverd. Omdat ook negatieve publiciteit de verkoop kan stimuleren - een omstreden boek maakt nieuwsgierig heb ik met het afbreken van een slecht boek wel eens gewacht tot het wat uit de actualiteit was. Het woord kritiek heeft een dubbele betekenis: het wordt gebruikt voor boekbesprekingen, maar ook voor de beoordelende activiteit zelf. Ik vind dat de criticus meer behoort te doen dan recensies schrijven. Het object van de kritiek is niet het boek (en de andere sectoren van de jeugdliteratuur in ruime zin), maar het functioneren van het communicatiemedium jeugdliteratuur in al zijn aspecten,
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
18 zoals: - de toekenning van literaire prijzen - de samenstelling van keuzelijsten van aanbevolen boeken - het functioneren van de kritiek - het functioneren van het jeugdbibliotheekwezen (8) - de opzet van jeugdboekenweken - de mentaliteit van de jeugdschrijvers - alle problemen i.v.m. honorering en censuur - het literatuuronderwijs enzovoort... Omdat de bedoeling van mijn kritische activiteit niet is aan consumentenvoorlichting te doen, maar wel het communicatiemedium jeugdliteratuur ter discussie te stellen en te veranderen (9), heb ik nooit geprobeerd de jeugdboekenproduktie te volgen in mijn kritieken. Dat is trouwens niet mogelijk, daarvoor verschijnt er te veel. De te bespreken boeken heb ik vaak met polemische bedoelingen uitgekozen en exemplarisch behandeld, om op die manier discussie los te maken. In de voorbije jaren lijkt het instituut jeugdliteratuur in Vlaanderen in een crisis terechtgekomen te zijn. De driejaarlijkse Staatsprijs voor jeugdliteratuur werd in 1977 niet toegekend. Een kentering in de mentaliteit?
Eindnoten: (1) Dit geldt natuurlijk niet voor de uitgevers van massalectuur, waarvoor de kritiek van weinig belang is. (2) Zo ageerde Johan Ducheyne van uitgeverij Lannoo tegen Gerda de Visser, vroeger recensente van Knack, en tegen ouders die een keuzelijst voor jeugdboeken opgesteld hadden waarop volgens hem te weinig Vlaamse boeken voorkwamen. Zie E. HULSENS, Gerda geknackt, in Heibel, sept. 78. (3) De meeste kritieken in deze bundel werden gratis geschreven. Om een idee te geven van de ‘honorering’ van kritisch werk: voor een recensie in het weekblad Spectator ontving ik vorig jaar 340 frank. Daarvan dienden 158 frank om de aanschaffing van het besproken boek te vergoeden, en 36 frank waren nodig voor correspondentie en telefoon, zodat er nog 146 frank overbleven. Die stellen natuurlijk niets voor vergeleken bij wat journalistieke kritische activiteit kost aan telefoongesprekken, knipselarchief, vakbladen, vakboeken, fotocopies en jeugdboeken die niet besproken maar toch aangeschaft worden als achtergrondinformatie. Maar zelfs met gratis recensie-exemplaren en met een wekelijkse bijdrage à 340 frank is er alleen sprake van een onkostenvergoeding, en niet van een honorering van journalistieke arbeid. (4) Uit mijn kortstondige medewerking aan het weekblad Spectator bleek dat kortheid en de behandeling van meerdere boeken in één stukje daar gewenst waren. (5) Zie het essay Breken met Rousseau in deze bundel. (6) Zie het essay Twee kilo Vlaamse kinderboeken in deze bundel. (7) Zie hierover: E. HULSENS, Jeugdlectuur op kindermaat, in: J. SERVAES (red.), Het web van de media-business, Doorlichting van de bewustzijnsindustrie in Vlaanderen, Kritak, Leuven, 1979.
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’
(8) Zie bv. E. HULSENS, Het NBLC en de jeugdliteratuur, Een kritiese schets, in: Vernieuwing, mei 1976. Ik sta nog steeds achter de tekst, maar heb hem hier niet opgenomen omdat hij niet aan de huidige toestand van het NBLC beantwoordt. Sinds het verschijnen van mijn kritiek is het beleid van het NBLC inzake jeugdliteratuur heel wat verbeterd. (9) ‘De critici hebben de jeugdliteratuur alleen op verschillende wijze geïnterpreteerd; het komt er nu op aan haar te veranderen.’
Eric Hulsens, ‘Jeugdliteratuurkritiek: een reflectie’