JEAN CARLU
AFFICHE VOOR HET OCEANOGRAFISCII MUSEUM VAN MONACO
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU DOOR OTTO VAN TUSSENBROEK
D
E Kunst der Reclame en inzonderheid die van het reclame-biljet heeft de laatste tientallen jaren ongetwijfeld een zeer sterke vernieuwing ondergaan. Daarbij hebben zich velerlei invloeden doen gelden: de indrukken van het moderne snelverkeer; van het trilbeeld der cinema en niet het minst ook van de machtige machine hebben niet nagelaten hun stempel te drukken op den arbeid en het streven der nieuwlichters, die vooral begrepen hebben dat als men iets te zeggen heeft, men dit zoo duidelijk mogelijk dient te doen wil men zich voor de menigte verstaanbaar maken. Deze duidelijkheid openbaart zich vooral in de belettering. Zeer eenvoudige en strakke, voor een ieder gemakkelijk te lezen karakters geven de mededeeling aan welke door de verspreiding van het biljet als reclame-object wordt beoogd. De letters vormen niet meer, zooals voorheen, een ware puzzle voor den beschouwer, trouwens een affiche is geen rebus. Er is een tijd geweest dat het aanplakbiljet ontaardde in een soort kruis-woord-raadsel maar men zag alras in dat men op den verkeerden weg was. Als direct gevolg van het al te gezochte en verwrongene, ook wat de teekening zelve betreft, deed zich de reactie gelden van het eenvoudige en duidelijke in ontwerp en tekst. Men was beu van het met kwistige hand dooreenstrooien van de letters, er kwam meer orde, regelmaat, bouw en stijl overheerschen in de gansche teekening, meer evenwicht ook in de kleur-samenstellingen en hoe men ook over de ultra-moderne werkstukken moge denken, dit eene zal men moeten toegeven en beamen: d a t w a a r h e t o m g a a t (dus de z.g. ,,pointe") wordt onmiddellijk naar voren geschoven, al het bijkomstige is op het tweede plan gesteld. Dit lijkt wellicht gemakkelijker dan in waarheid het geval is, want vaak biedt het vinden van oplossingen, waarbij voormeld beginsel overheerschend is, groote moeilijkheid. Zeker, het kan in het gunstigste geval voorkomen dat de kunstenaar haast spelenderwijze tot vondsten geraakt, welke zéér pakkend en doeltreffend blijken, omdat eigenlijk reeds op het oogenblik dat hem de opdracht tot het ontwerpen van een reclame-plaat bereikt de vorm hem als het ware wordt ingegeven en dat, nog vóór hij een streep op linnen of papier heeft gezet (het model, voor reproductie bestemd, wordt in waterverf, dekverf of olieverf geschilderd wanneer het een kleurig biljet geldt, of wel in houtskool, contékrijt of Oost-Indischen inkt geteekend, wanneer het gaat om een afdruk in zwart en wit) alles hem volkomen duidelijk tot in alle kleinigheden voor oogen komt te staan, maar het gebeurt ook dat de onontbeerlijke inspiratie op zich Elsevier's LXXXVI No. 5
21
290
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
p
laat wachten, dat een opgave den kunstenaar tot een obsessie wordt en dit des te eerder en des te vaker als de opdrachtgever hem te weinig vrijheid laat of dingen suggereert welke remmend werken door hun banalen aard. Ook als er groote haast bij de uitvoering is kan een en ander zoodanig bezwarend inwerken dat den kunstenaar geen tijd gelaten wordt tot rustig overwegen, zoodat hij, al zoekend naar een oplossing, telkens wéér schetsen maakt waarvan geen enkele hem bevredigt en dat, ook al gevoelt hij misschien wel vaag aan hoe het ontwerp zal moeten worden, de uiteindelijke vorm toch niet naar volkomenheid te grijpen valt en dan is het een wachten op het gunstig oogenblik dat de goden hem goedgezind zijn en op de ingeving onder het werken zelf, welke als met tooverslag allen tegenstand pleegt weg te vagen! Merkwaardigerwijze valt hierbij op te merken dat menig werkstuk hetwelk op den beschouwer den welhaast onmiskenbaren indruk maakt vlug en vlot van stapel geloopen te zijn, niet anders dan met de grootste inspanning is ontstaan. Elk kunstenaar weet daarvan meê te spreken, het is eigenlijk steeds een kwestie van gedisponeerd zijn, waarbij tal van factoren het falen of slagen beïnvloeden. Dat wat men wel eens „de gelukkige hand" noemt (hetgeen, zooals men verder zal kunnen lezen, voor hem aan wiens arbeid deze bijdrage wordt gewijd, wel van zéér bijzondere beteekenis is!), speelt in dit alles een niet te onderschatten rol, maar ook is een juist begrip van het wezen der reclame, een helder inzicht in de psychologische eigenschappen van het reclameobject als zoodanig, alsmede een intelligent samengaan van artistieken en practischen aanleg bij den kunstenaar onmisbaar, ten einde zoowel kenner als leek te kunnen boeien. Maar er is nog iets Was eertijds het p i c t u r a l e e l e m e n t overheerschend (wat voor de hand lag omdat immers de eerste affiche-teekenaren uit het kunstschilders-gilde voortkwamen) zoo is later het d e c o r a t i e v e k a r a k t e r tot vollen bloei gekomen, een scheidsmuur opwerpend tusschen het schilderij en het aanplakbiljet, waarbij immers het uitgangspunt geheel verschillend is. Het schilderij bestaat immers om zichzelfs-wille, het is een vrije u i t i n g , een vertolking van een verkregen indruk; een samenvatting en wedergave van hetgeen met het lijfelijk en geestelijk oog „gezien" werd. Het heeft geen ander doel (en geen andere bedoeling in den regel) dan het dienen der schoonheid; het is in dit opzicht van een verheven onnut; het wordt geboren uit innerlijken drang; het is de tastbaar geworden ontroering der menschelijke ziel, kortom het kan een bekentenis of belijdenis zijn van het naar schoonheid zuchtende hart, zooals de dichter Rilke eens neerschreef. Het aanplakbiljet daarentegen heeft altijd zijn ontstaan te danken aan een of ander vooropgesteld doel. Het wordt gewoonlijk in opdracht geboren en
D
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
291
nog vóórdat de kunstenaar tot teekenen overgaat is daarvan de bestemming bepaald en veelal nauwkeurig omschreven. D i e n s t b a a r h e i d is aldus een der voornaamste eigenschappen van het reclame-ontwerp in het algemeen en van het aanplakbiljet in het bijzonder. Daarbij komt dat alle Reclame-Kunst haar grondslag en bestaansrecht ontleent aan de mededeel ing welke zij behelst en voorstaat en haar nuttig effect is dan ook in hooge mate afhankelijk van de wijze waarop de kunstenaar deze mededeeling naar voren tracht te schuiven en onder aandacht weet te brengen van den (vaak oppervlakkigen en haastigen) beschouwer. Het ontroerend element zal hem veeleer vreemd blijven; het nieuwsgierig maken en door persoonlijke en oorspronkelijke uitbeelding intrigeeren van den voorbijganger is veeleer zijn taak. Van vrijheid in de uiting kan slechts in beperkte mate sprake zijn, zooals bij alle toegepaste kunst, hoewel natuurlijk de keuze en de vondst van het gebezigde motief op zich zelf niet aan banden wordt gelegd. Bruikbaarheid is mede een der belangrijkste eigenschappen welke op de beheersching van tal van mogelijkheden berust welke den reclame-kunstenaar ten dienste staan en in dit opzicht is vooral het onderscheid te toetsen tusschen een schilderij en een aanplakbiljet, h e t l a a t s t e w o r d t g e h e e l en al b e h e e r s c h t d o o r h e t d a a d w e r k e l i j k n u t t i g e f f e c t h e t w e l k d e u i t g a v e en v e r s p r e i d i n g b e h e e r s c h t . De kunstenaar zal zich uiteraard afvragen: „Wat wil men van mij?" Hij zal zich onwillekeurig indenken in de bestemming van zijn werkstuk en zijn fantasie stelt hem in staat nut en schoonheid met elkander te vereenigen op zoodanige wijze dat het één het ander ondersteunt en aanvult. Het picturale (dus ook het illustratieve) element zal veeleer de aandacht afleiden van het doel dat het aanplakbiljet als zoodanig beoogt, het decoratieve karakter daarentegen zal veeleer aan den indruk van eenheid, rust en overzichtelijkheid der voorstelling bevorderlijk blijken. Tal van begaafde ontwerpers hebben dan ook de grenslijn tusschen de vrije en toegepaste kunst scherper getrokken, wat ongetwijfeld in hooge mate aan den eigen aard van het reclamebiljet ten goede is gekomen. Een affiche is nu eenmaal geen vergroote illustratie, noch is schilderachtigheid een deugd, het eigenlijke wezen blijve vlakversiering. Bestemd om op reclame-borden of -zuilen te worden geplakt en buitenshuis, in het felste daglicht of wel 's avonds in den brutalen schijn der straatlantarens te worden bezien, is alles wat afleidt van het ware wezen der directe en onbelemmerd op het oog van den voorbijganger inwerkende mededeeling te verwerpen, want het gaat in de reclame om wat men met een minder fraai woord den ,,blik-vanger" heeft genoemd; om een zoodanige conceptie van beeld en belettering, dat de beschouwer „nolens volens" geboeid wordt en juist door de herhaling van den korten indruk (bevorderd door de versprei-
292
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
Q
ding in grooten getale van één en hetzelfde werkstuk) als vanzelf gedwongen wordt kennis te nemen van de beoogde mededeeling en nu gaat het er maar om daarvoor een zoodanig oorspronkelijken vorm te vinden dat tekst en voorstelling elkander voldoende ondersteunen. Het merkwaardige hierbij is wel het feit dat in zekeren zin aan de reclame vaak een quantum brutaliteit, opdringerigheid en onbescheidenheid niet vreemd is, maar het strekt den kunstenaren tot groote eer dat zij ondanks deze eigenschappen welke opdrachtgevers gaarne aan hun werk opdringen, toch zoo uitermate beschaafd weten te blijven. Natuurlijk zal eenerzijds hij „die reclame maakt" den wensch koesteren dat hetgeen hij anderen heeft mede te deelen onder zooveel mogelijk oogen komt, maar hij, wiens taak het is het reclameontwerp te scheppen kan weten dat dit laatste te midden van een overvloed van minderwaardige drukken juist door de beschaafde overdracht, in sterke mate zich onderscheidend, op kan vallen! Er zijn teekenaren die hunne talenten prostitueeren, dat zijn de will i g e n die weinig karakter toonen. Zij laten zich meestal door opdrachtgevers hunne ontwerpen suggereeren en vinden op deze wijze gemakkelijk een behoorlijke broodwinning. Hun werk heeft gewoonlijk met Kunst niets te maken en zij zijn helaas in de meerderheid. In de minderheid zijn echter de h a r d n e k k i g e n . Zij weten anderen op zeer gepaste wijze aan het verstand te brengen dat een kunstenaar nu eenmaal geen dictaphoon is; dat deze zeker gaarne luisteren wil naar de door den opdrachtgever te formuleeren eischen en dat hij bereid is daarmede ernstig rekening te houden, maar ook dat aan hem het laatste woord dient te worden gelaten. De begaafden, d.w.z. zij-die-de-gave-bezitten, zijn zeldzaam. Zij zijn de dragers van nieuwe ideeën, zij zijn de scheppers van den nieuwen vorm en zij hebben aanvankelijk steeds een strijd te strijden, welke des te zwaarder zal blijken al naar mate zij zich van de traditioneele opvattingen afkeeren. Tot hen behoort ook J e a n C a r l u . Wist een C a s s a n d r e de Kunst der Reclame te vernieuwen door een uiterst oorspronkelijke samenvatting van welhaast louter zakelijke elementen, slaagt thans op zijn beurt een B r o d o v i t c h erin het fantasmagorische element sterk naar voren te schuiven, daar is Carlu de man die werkelijkheid en droom verbindt. Aanvankelijk was zijn voornemen zich in de bouwkunst te begeven, wat voor de hand lag omdat immers zijn vader architect was. Zijn oudste broeder heeft als zoodanig grooten naam gemaakt. Deze verwierf den Prix de Rome, werd leeraar aan de M.I.T. te Boston en later directeur van de door Amerikanen gestichte School voor Schoone Kunsten in een deel van het Paleis te Fontainebleau. Zoo heeft ook Jean Carlu zich aanvankelijk in de bouwkunst bekwaamd,
LXI
EOm PABlOFFICf DE PHOPABAJIDE GRAPMOUE POUR UMIX.IZAVENUE CABNO! P4BI3 AVEC LE CONCOURS DU CGM1TÊ D'ACTIDN POUR Ut S DN 3 RUE IE 6OFF PAfllS
JEAN CARLU
AFFICHE VOOR INTERNATIONALE ONTWAPENING
LXII
JlvAN
CAKI.U
AFT'ICFMC
D
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
293
doch een geluk viel hem ten deel op denzelfden dag dat h e m . . . . een groot ongeluk overkwam. Hij had voor aardigheid meegedongen in een prijsvraag voor een affiche vanwege de bekende Glycodont-tandpasta-fabriek. U i t r u i m t w a a l f h o n d e r d i n z e n d i n g e n w e r d zijn t e e k e n i n g m e t d e n e e r s t e n p r i j s b e k r o o n d ! Hij is achttien jaar en zijn werk treft de jury vooral door een zeer opmerkelijke oorspronkelijkheid van opvatting, idee en uitvoering. Doch in Parijs valt hij onder de wielen van een tramwagen en zijn rechterarm wordt afgezet. Dit ongeval heeft grooten invloed op zijn loopbaan als kunstenaar gehad. Zoodra hij kans ziet begint hij, reeds in het hospitaal, met de linkerhand te teekenen. Hij zet hardnekkig door met een bewonderenswaardigen levensmoed en wilskracht. Het merkwaardige is daarbij dat hij onwillekeurig tot een gansch verschillende uitingswijze komt welke, naar verluidt, veel persoonlijker bleek dan voorheen. Als vanzelf kwam hij ertoe t e v e r e e n v o u d i g e n , zooals zijn eigen woorden luiden: „ . . . . e x p r i m a n t Ie m a x i m u m d ' i d é e s a v e c Ie m i n i m u m d e m o y e n s g r a p h i q u e s " en het is waarlijk alsof in deze enkele woorden heel de artistieke geloofsbelijdenis van zijn werk is saamgevat! De jonge Carlu, weder hersteld, laat het voornemen varen om architect te worden en het verworven succes met zijn prijsvraag-mededinging wees hem als het ware den weg. Wat Cassandre eens schreef kan ook voor Carlu gelden „ peu a peu je me suis trouvé pris par eet art nouveau qui me séduisait par son cöté vivant et la place prédommante qu'il prend de jour en jour dans notre société réglée entièrement par Ie principe de 1'utilité." Beiden hebben echter aanvankelijk ondervonden dat het groote publiek niet veel voelt voor moderne opvattingen. Het bleef zich keeren naar allerlei liefelijke en zoetelijke, modieuse drukken zonder vastomlijnd karakter ook al hadden enkele groote voorgangers prachtige dingen gemaakt (men denke aan C h é r e t's Cirque d'Hiver; L a u t r e e's Yvette Guilbert; S t e i n1 e n's Farine Lactée e.d.!). Het minderwaardige had de overhand en bleef overheerschen toen ook Carlu den strijd daartegen moedig aanvaardde. De groote moeilijkheid, welke zich nog steeds en bij herhaling voordoet is wel dat opdrachtgevers geneigd zijn concessies te doen aan den (in den regel zeer slechten!) smaak van het groote publiek, het monstrum dat in zoovele gevallen als het ware den kunstenaar met huid en haar verslindt! Hoevelen onder hen zijn niet met een groot ideaal in het hart hun loopbaan begonnen; hoevelen hunner bleken niet bezield door een heftig verlangen naar vernieuwing; hoevelen echter gingen niet ten onder doordat zij hun kunst prostitueerden en het beste deel van zichzelf verloren in den strijd om het bestaan!".... Het is eigenlijk een strijd op leven en dood geweest tusschen de kunstenaar eenerzijds en de opdrachtgevers anderzijds maar ten slotte hebben eerstge-
294
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
g
noemden, gedragen door een sterk en hoog geheven ideaal, overwonnen! Zij hebben ondanks alles kunnen bewijzen dat op den duur dat wat afwijkt van het alledaagsche en laag-bij-de-grondsche het oog trekt der massa; zij hebben de erkenning van het goed recht der nieuwere opvattingen weten af te dwingen; zij hebben ten duidelijkste aangetoond dat in geen enkel opzicht de Kunst der Reclame behoefde onder te doen voor de architectuur of schilderkunst, dat zij integendeel haar jongere zuster mocht heeten. Door hun voorbeeld en invloed werd bereikt dat men thans niet langer op haar neerziet als iets minderwaardigs en dat men hen die haar uitsluitend beoefenen ten volle eert en trotsch is op hun arbeid. Carlu is in Frankrijk één van hen. Ook hij is door het leven en door bepaalde omstandigheden in een bepaalde richting gedwongen. Ook hij is een vechtersbaas die niet alleen zoor zichzelf maar ook voor anderen en voor groote beginselen het bestaansrecht opeischt. Hij had het waarlijk daarbij niet gemakkelijk in het begin. Hij zocht andere wegen dan die welke door de machtige traditie gebaand waren. Hij voelde als het ware zijn taak als een roeping aan en ziet, hij won langzamerhand terrein. Hij verloochende daarbij zijn architecten-bloed niet, hij zocht vooral naar steviger bouw van het reclame-biljet en verwierp het illustratief beginsel met éénzelfde halstarrigheid als waarmede hij zich gewroken had op het lot toen hij een arm verloor. Daardoor slaagde hij er tenslotte in de nieuwere opvattingen meer en meer ingang te doen vinden, langzamerhand kwamen de opdrachten los en werd zijn naam meer en meer bekend. Hij had daarbij het voorrecht als Parij zenaar daar te wonen en te werken waar het vuur het heetst brandt. De Franschen zijn in dit opzicht overigens wèl bevoorrecht want méér dan ten onzent is er de Kunst in aanzien en wat de laatste jaren in Frankrijk is verschenen toont dan ook ten duidelijkste aan dat er voor kunstenaren met oorspronkelijk talent ruimer kansen open liggen dan ten onzent het geval is. Spoorweg- en Stoomvaart-Maatschappijen; Industrieën en Handelsondernemingen; Concertbureaux, Schouwburgen, Music-Hall's en Bioscopen; Dagbladen en Tijdschriften verstrekken bij voortduring opdrachten, met het direct gevolg dat de reclame-plaat als „Kunst van de Straat" tot vollen bloei kon geraken, haar rechten opeischende naast de beste architectonische en decoratieve scheppingen van den nieuwen tijd. Aldus kon, onder gunstiger omstandigheden, Carlu zijn in het leven meegekregen gaven ontplooien. In allerlei teekeningen voor dagblad-annonces, catalogi, vouwbriefjes, omslagen evenzeer als in ontwerpen voor moderne winkel-vitrine-reclame deed hij zich telkens weer kennen als een zeer vindingrijk man met een vruchtbaar vermogen tot het toepassen van allerlei nieuwe ideeën, waardoor hij te midden van zijn vak- en tijdgenooten een geziene figuur werd.
D
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
295
Ook zijn werk onderging invloeden van de ultra-moderne schilderkunst. Daarin is mede merkbaar een zoeken naar synthetische vormgeving. In al wat uit zijn handen komt is een recht-op-het-doel-afgaan te herkennen, zijn lijnen zijn veelal dun en scherp, soms rag-fijn, terwijl de kleuren die hij bezigt iets gloeiends hebben. Terecht is ook zijn opvatting d a t t e n opz i c h t e v a n de r e c l a m e - t e e k e n i n g h e t l i j n e n - s p e l p r i m a i r , de k l e u r - t e g e n s t e l l i n g a l s s e c u n d a i r t e bes c h o u w e n is, doch het een kan het ander aanvullen en ondersteunen, waarbij smaak en inzicht onmisbare factoren blijken. Onder de talrijke aanplakbiljetten die dagelijks verschijnen treft men echter slechts bij uitzonderingen dingen aan die, lang nadat zij hun actualiteit hebben ingeboet, als kunstwerk waarde blijven behouden. Bij sommige ontwerpers spreekt ten duidelijkste het verlangen om toch maar vooral knap en handig te schijnen en het gevolg daarvan zijn werkstukken die meestal veel meer het karakter hebben van een vergroote illustratieve schets dan wel van een decoratieve oplossing van het vlak. Bij anderen overheerscht klaarblijkelijk de neiging om toch maar vooral iets bijzonders te bereiken waarvan een al te zeer bizar effect de twijfelachtige uitkomst is; weer anderen hebben er slag van hun biljetten door quasionbeholpen teekening, door vloekende kleuren en weinig zorgvuldige uitvoering het aanzien te schenken van een cents-prent, daargelaten nog dat laatstgenoemde druk in de volkomen argelooze opvatting, een aantrekkelijke naïeviteit bezitten welke aan dergelijke affiches vreemd blijft. Een waarlijk goed en schoon aanplakbiljet moet beantwoorden aan bijzondere regelen en hoe men er ook over moge denken, vast staat dat èn afstandswerking, èn vlakvulling, èn kleur-contrast, evenals de bouw, dus compositie van het geheel, alsmede de samengang en eenheid van beeld en belettering aan nauw te omschrijven eischen dienen te beantwoorden, waaraan de kunstenaar als ontwerper zich niet straffeloos onttrekken kan. In de Kunst der Reclame is daarenboven de cardinale eisch, op te vallen, dus zoo snel en direct mogelijk den blik van den voorbijganger te „vangen", aanleiding gebleken tot het zoeken van oplossingen waarbij de z.g. „arabesk" een groote rol speelt. Het is een woord van C a p i e 11 o (een Chéret-epigoon zooals men weet): „La valeur et 1'efficacité d'une affiche reside entièrement dans la forme de 1'arabesque". „Cest 1'arabesque qui a t t i r e , r e t i e n t , qui s u b s i s t e c o n t r a i r e m e n t a ce q u e 1'on c r o i t ; l a c o u l e u r e s t b i e n secondaire " Deze opvatting wordt ook door hem gedeeld wiens levendige en door en door moderne arbeid het onderwerp van bespreking in deze bijdrage vormt. Men zie er zijn ontwerp voor „Vanity Fair" maar eens op aan! (bl. LXIV) Tegen een zwarten avondhemel schrijft hij met strakke, koel-blauwe letters den
296
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
Q
naam van het tijdschrift, terwijl daaronder, als een reusachtige lichtreclame in gloeiende roode en paarse néonbuis-lijnen de omtrekken van twee hoofden boven een sky-scraper uitrijzen: die van een dandy en van een dame van „the upper ten". (In de reproductie is de manskop zwaarder van lijn dan de vrouwekop, doch in werkelijkheid is dit niet zoo. Het vindt zijn oorzaak in het feit dat rood sterker op de gevoelige plaat inwerkt als paars). Hoe geestig ook is zijn biljet voor een bekend sigarenmerk „Diplomates" (bl. LXIII) Hij teekent een groote sigaar met een steek op, welke met veeren getooid is die aan sigarenrook doen denken en deze diplomaatsigaar rookt zelf een sigaar, terwijl het bandje tot een smetteloos witte halskraag wordt benut waaronder het roode lint en het ordekruis van het Legioen van Eer! Met een enkele dunne lijn weet Carlu enorm veel uitdrukking te bereiken. Men zie eens hoe wenkbrauw en neus op zijn teekening verbonden zijn, terwijl een strakke cirkel de monocle aangeeft. Precies op de halve hoogte van het biljet is een dwarslijn gezet, de modieus breede, hoekige schouders van den diplomaat aanduidend, die zoowel in werkelijken als in figuurlijken zin immers... breedgeschouderd dient te zijn! Hoe goed en geestig is ook het ontwerp voor een omslag van „Gebrauchsgraphik" (bl. LXII). Carlu teekende als hoofdmotief een glazen prisma waaromheen een cirkel in spectrum-kleuren glanst, terwijl met een ragfijne, dunne, als gegraveerde lijn in zuiver wit, schematisch een menschengelaat is aangeduid met wijd open oog, het zien symboliseerende. Een tweede, zeer naturalistisch geteekend oog is in een der zijden van het geslepen glas weerkaatst. In opvatting daaraan sterk verwant is het biljet met de drie maskers voor het tooneelspel „La Folie du Logis" in het Theatre de 1'Oeuvre te Parijs. Ook hierop is in wit een profiel geteekend. Een bruinrood, okergeel en paarsgrijs masker doemen op uit een donkeren achtergrond waarin een rossige gloed. De oogen der beide bovenste maskers zijn verschillend van uitdrukking, bij het onderste masker ontbreken de oogen en deze tegenstelling is ongetwijfeld oorzaak van een zekere geheimzinnigheid welke, juist zooals in het tooneelspel zelf en in den hoofdpersoon der krankzinnige, iets spookachtigs heeft. In eenzelfden stijl is het prachtige ontwerp voor het bekende diepzeeaquarium te Monaco. Wederom kiest hij uit een zwarten achtergrond, hetgeen aan al wat hij ertegen stelt iets lichtends schenkt. Zoo ook hier: een drietal wonderlijke visschen: rood met een groen oog; wit en grijs met een oranje oog en een goud-gele sidder-aal met wit oog en nijdig witte tandjes zijn voor elkaar geschoven in een waarlijk grotesk beeld. Wie zóó iets kan maken, kan meer en dat heeft dan ook Carlu ten volle bewezen in volgende werkstukken waarin hij weer andere accenten raakt. Zoo maakte hij voor het ultra-moderne Theatre Pigalle een heel groot
LXIII
JJiA.X CARLL'
AL'KlCIIIi
LXIV
JEAN CARLU: AFFICHE. (DE LIJNEN GEVEN DE ILLUSIE VAN NEON-LICHT; DIE VAN DEN MAN ZIJN ORANJE, DIE VAN DE VROUW PAARS. DE LETTERS BLAUW)
•
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
297
affiche ter aankondiging van den schouwburg zelf en zijn welhaast onbegrensde enscèneerings- en verlichtings-mogelijkheden en alle daaraan toegepaste machinale hulpmiddelen. In het biljet voor het daar gegeven stuk „Feu du Ciel" lijkt het alsof de kunstenaar zich in zekere mate geweld aandoet, hoewel gezegd dient te zijn dat ook dit werkstuk een zeer eigen karakter heeft. Den laatsten tijd is Carlu gebruik gaan maken van het hulpmiddel der moderne fotokunst. Hij combineert op zeer knappe en expressieve manier teekening en foto, zooals in een zeer omvangrijk biljet (M. 1.50 x M. 1.90!) ter bevordering der ontwapenings- en vredesgedachte, uitgegeven door ,,1'Office de Propagande pour la Paix" in samenwerking met het Comité van Actie van den Volkenbond (bl. LXI). Men ziet daarop een vrouw die in doodsangst haar kind tegen de borst drukt, terwijl een vlijmscherp toegespitste bom loodrecht neervalt uit een vliegtuig dat bij het eskader behoort hetwelk, vluchtend, in den rechterbovenhoek der plaat is geteekend. De koppen der beide figuren, alsmede een deel der hand, waarmede de moeder haar kind omvat, zijn tegen een wereldkaart gesteld. De uiterst sobere kleur zwart, rood en grijs geven dit biljet een sterk aansprekende decoratieve waarde; als een kreet reien zich de als in bloed gedrenkte letters „Désarmement" terwijl het evenwicht der gansche compositie (en een samenstel van oordeelkundig opgebouwde driehoekige vlakken) opmerkelijk prachtig gehandhaafd bleef. Ook in een evenzeer ontroerend als afschuwelijk biljet voor een inzameling ten behoeve der talrijke oorlogsverminkten in Frankrijk onder de leuze van la „Dette" maakte de kunstenaar van een (authentieke!) foto gebruik: een opname naar een der zwaar geschonden gelaten „les Gueules Cassées" zooals dat heet, een manskop waarvan in den strijd een oog, een deel van voorhoofd en neus verloren gingen. Wijd-open staart het ééne overgebleven oog den beschouwer als verwijtend a a n . . . . De kleuren zijn wederom zwart, rood en halftint. Den laatsten tijd heeft de kunstenaar plannen uitgewerkt en verwezenlijkt van een internationaal verbond van begaafde talenten op velerlei gebied, welke hun kunst ter beschikking stellen van de bevordering der vredesgedachte. Ook Carlu stelde zijn gaven in dienst van nobele en vreedzame doeleinden. Deze één-armige heeft veel meegemaakt en het wekt inderdaad bewondering wanneer men zich rekenschap geeft van het feit hoezeer deze wilskrachtige het lot braveerde en aanvankelijke tegenslag door kracht van karakter en sympathieke vasthoudendheid volkomen overwonnen heeft. Met anderen heeft hij de kunst der Reclame geheven tot de plaats die haar rechtens toekwam; hij heeft met zijn beroepsgenooten geheel nieuwe opvattingen ingang doen vinden betreffende het artistieke aanplakbiljet als „Kunst voor iedereen" en wie zal zeggen hoever de opvoedende kracht dezer
298
BIJ HET WERK VAN JEAN CARLU
Q
uiting reikt daar duizenden en tienduizenden er „nolens volens" door geraakt worden! In onze dagen zijn positieve krachten, ondanks veel verval, doende in nieuwe vormen tot uitdrukking te komen. Met wijlen den bouwmeester de Bazel kan men zeggen dat vormen inderdaad niet anders dan krachtswerktuigen zijn, levende krachten. Een veelzeggend woord van dezen meester luidt: „De kunst is om ons te doen leven, de stuwkracht tot het ware leven te zijn. En zij doet dit door een slag of stoot of door een streeling; dit is de ware toets ook van den vorm". Kunstenaars als Cassandre, Colin, Carlu e.a. zijn levende voorbeelden van hen wier arbeid een slag of stoot geeft aan het nieuwe en zij weten het zóó te doen dat niettemin hun werkstukken vaak een streeling voor het oog zijn. Dat is dan ook hun grootste kracht, want het ontwapent de tegenstanders van het nieuwe en het eind is dat laatstgenoemden zich gewonnen geven. Dat hij, wiens werk aanleiding werd tot het schrijven van deze bijdrage, er in slaagde zijne opvattingen in zóó sterke mate aanvaard en benut te zien is intusschen wel zéér verblijdend. Mij dunkt, hij kan tevreden zijn!