J aarve rsla g 2009
Stichting Philips Pensioenfonds
Terug naar inhoudsopgave
Jaarverslag 2009
Stichting Philips Pensioenfonds
2009
2
Voorwoord
Wij streven naar een duurzaam pensioen De pensioenen worden bij Philips Pensioenfonds in belangrijke mate gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van het Fonds om de beleggingsopbrengsten te maximaliseren. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het Fonds niet maatschappelijk bewust zou kunnen beleggen. Philips Pensioenfonds is er namelijk van overtuigd dat ondernemingen die maatschappelijk verantwoord ondernemen op de lange termijn beter presteren dan ondernemingen die dat niet doen. Mede om die reden vindt Philips Pensioenfonds maatschappelijk bewust beleggen belangrijk. Het Fonds heeft afgelopen jaar verschillende stappen gezet om te komen tot een breder beleid voor maatschappelijk bewust beleggen. Het implementeren van dit beleid is binnen het Fonds al enige jaren geleden begonnen door niet meer te beleggen in bedrijven die meewerken aan ontwikkeling of productie van wapens die vaak vele jaren na afloop van een conflict nog slachtoffers maken. Naast het uitsluiten van dit soort bedrijven kijken we ook naar bedrijven die duidelijk voorlopen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Te denken valt aan ondernemingen die actief zijn in het opwekken van alternatieve energiebronnen. Dit sluit goed aan bij het streven van de onderneming Philips om de kwaliteit van leven te verbeteren door het gebruik van energiezuinige oplossingen.
2009
Vanwege de grote stappen die Philips Pensioenfonds gedurende 2009 heeft gezet op het gebied van maatschappelijk bewust beleggen hebben we dit als thema gekozen voor het jaarverslag. Zon, water en wind zijn de belangrijkste elementen waarmee we op een duurzame manier energie kunnen opwekken. Dit gebeurt op steeds meer plekken in de wereld. Bijvoorbeeld op grote schaal bij het stuwmeer van Lake Powell in de Verenigde Staten. Met het grote verval van het water dat door het stuwmeer ontstaat, wordt schone elektrische energie opgewekt. Maar ook op kleinere schaal en dichter bij huis wordt door het plaatsen van zonnepanelen op daken van huizen duurzame energie opgewekt. Op de themapagina’s op pagina 33 en 34 wordt het beleggingsbeleid van het Fonds op het gebied van maatschappelijk bewust beleggen verder toegelicht. Dit beleid wordt komend jaar verder uitgerold en zal dus een belangrijke rol blijven spelen binnen ons beleggingsbeleid. Het College van Beheer 27 april 2010
3
Inhoud 81e verslagjaar
1. Kerncijfers, Profiel en Personalia
6
1.1
7
Kerncijfers 1.1.1 Pensioenen 1.1.2 Beleggingen 1.1.3 Financiële positie
1.2
Profiel 1.2.1 Doelstelling 1.2.2 Kenmerken van de pensioenregelingen 1.2.3 Structuur 1.2.4 Risicobeheer 1.2.5 Risicomanagement
9
1.3 Personalia
16
2. Verslag College van Beheer
18
2.1 Financiële positie en ontwikkelingen verzekerdenbestand 2.1.1 Financiële positie 2.1.2 Ontwikkelingen verzekerdenbestand
19
Themapagina’s: dekkingsgraden
21
2.2
Personalia, vergaderingen en besluitvorming 2.2.1 Personalia 2.2.2 Vergaderingen 2.2.3 Activiteiten en besluiten
25
Themapagina’s: maatschappelijk bewust beleggen
33
2.3
Vergaderingen en activiteiten Commissies 2.3.1 Beleggingscommissie 2.3.2 Pensioencommissie 2.3.3 Klachtencommissie 2.3.4 Communicatiecommissie 2.3.5 Auditcommissie 2.3.6 Governancecommissie
35
2.4
Beleggingen 2.4.1 Algemene ontwikkelingen op beleggingsgebied 2.4.2 Beleggingsbeleid algemeen en totaalresultaten 2.4.3 Liability matching portefeuille 2.4.4 Return portefeuille 2.4.5 Beleggingen voor risico deelnemers
43
2009
4
2.5 Pensioenen 2.5.1 Service Level Agreement 2.5.2 Klanttevredenheidsonderzoek 2.5.3 Overige activiteiten
51
2.6
52
Actuarieel Verslag 2.6.1 Financieringsopzet van Philips Pensioenfonds 2.6.2 Verzekeringstechnische analyse 2009 2.6.3 Indexatieruimte
2.7 Verwachtingen 2010
60
3. Philips Pensioenfonds in cijfers
61
3.1 Kerncijfers: vijfjarenvergelijking 3.2 Ontwikkelingen verzekerden 3.3 Kerngegevens Philips flex pensioen
62 64 65
4. Jaarrekening 2009
66
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
67 68 69 70 83 94
Balans per 31 december 2009 Staat van baten en lasten 2009 Kasstroomoverzicht 2009 Toelichting behorende tot de jaarrekening 2009 Toelichting op de balans Toelichting op de staat van baten en lasten
5. Overige gegevens
100
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
101 102 104 106 108 109
Gebeurtenissen na balansdatum Financiering en uitvoering Actuariële verklaring Accountantsverklaring Oordeel Verantwoordingsorgaan Samenvatting rapport Visitatiecommissie
6. Begrippenlijst
2009
110
7. English summary
116
7.1 English summary 7.2 Key data
117 119
Colofon
121
5
De omgeving vormt de bron voor onze toekomst
1
Kerncijfers, Profiel en Personalia 2009
1.1
Kerncijfers 1)
€
bedragen in miljoenen euro’s
1.1.1
Pensioenen
Eind
Aantal verzekerden
Eind
2009
2008
Pensioenopbouwers
17.870
19.652
– Philips flex pensioen
15.885
17.285
1.634
2.002
351
365
Pensioenontvangers
60.165
60.254
– Ouderdomspensioen
39.539
39.574
– Nabestaandenpensioen
18.695
18.581
437
457
1.494
1.642
– Philips eindloonregeling – Philips Executives Pension Plan
– Wezenpensioen – Arbeidsongeschiktheidspensioen Houders premievrije polissen Totaal
32.739
32.506
110.774
112.412
Ontwikkeling aantal verzekerden 2005 – 2009 60.000
Pensioenopbouwers
50.000
Pensioenontvangers
40.000
Houders premievrije polissen
30.000
2009
20.000 10.000 Ultimo 2005
Ultimo 2006
Ultimo 2007
Ultimo 2008
Ultimo 2009
2009
Premies2) Werkgever
165
2008 132
Werkgever koopsommen
3
4
Werknemers pensioenregeling
–
–
Werknemers vrijwillige verzekeringen Totaal
2
3
170
139
2009
Uitkeringen2) Pensioenuitkeringen
2008
724
716
1
14
Uitgaande waardeoverdrachten individueel
6
22
Uitgaande waardeoverdrachten collectief3)
-6
–
725
752
Afkopen
Totaal
2009
Indexaties
2008
Pensioenopbouwers
3,50%
3,50%
Pensioenontvangers en houders premievrije polissen
1,45%
1,90%
1) Voor een samenvatting van de kerncijfers van 2005 tot en met 2009, zie 3.1 ‘Kerncijfers: vijfjarenvergelijking’. 2) Alle premies en uitkeringen zijn exclusief de premies en uitkeringen voor risico deelnemers. 3) In ‘Uitgaande waardeoverdrachten collectief’ is de correctie op de verwachte afrekening voor de collectieve waardeoverdracht van NXP opgenomen.
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
7
1.1.2
Beleggingen
Eind
Eind
Verdeling belegd vermogen
2009
2008
Liability matching portefeuille
9.374
9.871
Return portefeuille
4.042
3.361
– Aandelen
2.329
1.772
1)
– Onroerend goed – Overig2)
504
541
1.209
1.048
13.416
Totaal
13.232
2009
2008
2,3% (1,9%)
17,3% (11,3%)
Return portefeuille
20,1% (21,9%)
-30,8% (-28,3%)
– Aandelen
30,8% (30,9%)
-40,7% (-41,3%)
– Onroerend goed
-5,9% (-1,0%)
-1,7% (3,3%)
6,9%
-0,4%
Eind
Eind
Resultaten beleggingen (resultaat benchmark)3) Liability matching portefeuille
Totaalrendement
1.1.3
Financiële positie 4)
2009
2008
Pensioenvermogen
13.349
12.992
Voorziening pensioenverplichtingen
10.798
10.681
124% 5)
122%
118% 5)
116%
107%
107%
Dekkingsgraad op basis van fondsgrondslagen Dekkingsgraad op basis van FTK-norm Vereiste dekkingsgraad op basis van FTK-norm 6)
2009
Op de pagina’s 111 tot en met 115 van dit verslag vindt u een uitgebreide begrippenlijst.
1) Hier is het belegd vermogen vermeld exclusief beleggingen in het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan en van het Philips flex pensioen (prepensioneringsregeling). 2) Dit betreft beleggingen in onder andere obligaties in opkomende markten, hoogrenderende obligaties, grondstoffen en cash. 3) Hier zijn de resultaten van de liability matching portefeuille en de return portefeuille weergegeven. Tussen haakjes is het rendement van de desbetreffende benchmarks vermeld. 4) Op basis van fair value. Voor de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen maakt Philips Pensioenfonds gebruik van de rentecurve voor staatsobligaties, waar de solvabiliteitseisen zoals opgenomen in het ‘Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen’ (besluit FTK) uitgaan van waardering op basis van de rentecurve voor swaps. Ter informatie is hier ook de dekkingsgraad op basis van de FTK-norm vermeld. 5) In deze dekkingsgraad is een aanpassing verwerkt in verband met sterftetrendontwikkelingen. Dit houdt in dat de voorziening pensioenverplichtingen met 3% is verhoogd. Zonder deze verhoging zou de dekkingsgraad op basis van fondsgrondslagen 127% en op basis van FTK-norm 121% zijn. 6) Dit is de vereiste dekkingsgraad op grond van het besluit FTK.
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
8
1.2
Profiel 1.2.1
Doelstelling Stichting Philips Pensioenfonds is belast met de uitvoering van de pensioenregelingen die gelden voor (ex-)Philips-werknemers in Nederland. Dit houdt in: het administreren van pensioenrechten en -aanspraken en het uitbetalen van pensioenen en het op solide wijze beleggen en beheren van de betaalde pensioenpremies en het overige vermogen van het Fonds.
1.2.2 Kenmerken van de pensioenregelingen Pensioenregelingen Philips Pensioenfonds voert drie pensioenregelingen uit die van toepassing zijn op verschillende groepen deelnemers. • Philips flex pensioen: deze middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie is van toepassing op 15.885 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). De pensioenrichtleeftijd is vanaf 1 januari 2006 65 jaar (van toepassing op 14.584 deelnemers). Voor deelnemers die vóór 1950 zijn geboren en op 31 december 2005 in dienst waren, geldt een pensioenrichtleeftijd van 62,5 jaar (van toepassing op 1.301 deelnemers). Het Philips flex pensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. In hoofdstuk 3 ‘Philips Pensioenfonds in cijfers’ is een overzicht opgenomen met de kerngegevens van het Philips flex pensioen. • Philips eindloonregeling: deze eindloonregeling is van toepassing op 1.634 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). De pensioenleeftijd is 60 jaar, 62,5 jaar of 65 jaar. Ook de Philips eindloonregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. • Philips Executives Pension Plan: dit betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie gecombineerd met een beschikbare premieregeling. De pensioenrichtleeftijd is 62,5 jaar. Het Philips Executives Pension Plan is van toepassing op 351 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). Het Philips Executives Pension Plan kan worden gekarakteriseerd als een combinatie van een uitkeringsovereenkomst en een premieovereenkomst.
2009
Indexatie Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van een premievrije polis streeft Philips Pensioenfonds ernaar de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer (het bestuur van het Fonds). Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is, gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin. Op de volgende pagina staan de indexatielabels die Philips Pensioenfonds in 2010 communiceert.
9
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
Pensioenopbouwers
Pensioenontvangers en houders van een premievrije polis
Meer informatie over de verhoging van de pensioenen is te vinden op www.philipspensioenfonds.nl/indexatie.
2009
1.2.3 Structuur College van Beheer Philips Pensioenfonds wordt bestuurd door het College van Beheer. Het College is verantwoordelijk voor het beleid van het Fonds en de uitvoering ervan. Samenstelling en besluitvorming Het College van Beheer bestaat uit twaalf leden: vier leden van werkgeverszijde (leden A), benoemd door Koninklijke Philips Electronics N.V., vier leden van werknemerszijde (leden B en C) en vier leden uit de kring van gepensioneerden (leden D). Het College van Beheer vergadert ten minste viermaal per jaar. In deze vergaderingen hebben werkgeversleden ieder twee stemmen zodat zij in totaal evenveel stemmen kunnen uitbrengen als de niet-werkgeversleden. Geldige besluiten kunnen alleen worden genomen met een meerderheid van ten minste drievierde van het totaal aantal stemmen dat in een vergadering van het College van Beheer kan worden uitgebracht. In aanvulling daarop is vereist, dat ten minste twee leden A, twee leden B en/of C en twee leden D voor het desbetreffende voorstel hebben gestemd.
10
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
Overgangssituatie De overgangssituatie die tot 1 oktober 2010 van kracht zou zijn, is eerder beëindigd. Zie paragraaf 2.2.3 voor meer informatie over de overgangssituatie en het besluit dat het College van Beheer hierover genomen heeft. Afleggen verantwoording Verantwoordingsorgaan Het College van Beheer legt verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Het Verantwoordingsorgaan kan daarbij een oordeel geven over het handelen van het College van Beheer. Het Verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden: twee werkgeversleden, twee werknemersleden en twee gepensioneerdenleden (voor personalia, zie paragraaf 1.3). In de Statuten van Philips Pensioenfonds, alsook in het reglement van het Verantwoordingsorgaan, zijn de taken en bevoegdheden van het Verantwoordingsorgaan beschreven. Intern toezicht Waar het Verantwoordingsorgaan een oordeel geeft over de beleidskeuzes en uitvoering, is het intern toezicht vooral gericht op het systeem van ‘checks and balances’ binnen het Fonds. Het intern toezicht is gericht op vragen omtrent procedures en processen, de wijze van aansturing van het Fonds en het beheersen van risico’s op de langere termijn. Philips Pensioenfonds heeft gekozen voor een visitatiecommissie als vorm voor intern toezicht. Op grond van de wet is bepaald dat minimaal eens per drie jaar intern toezicht moet plaatsvinden. De Visitatiecommissie bestaat uit minimaal drie onafhankelijke deskundigen. Over de samenstelling van de Visitatiecommissie wordt steeds besloten voorafgaande aan het verlenen van de opdracht. Voor personalia van de leden van de Visitatiecommissie, zie paragraaf 1.3. Over de eerste negen maanden van 2009 heeft de Visitatiecommissie een rapport uitgebracht over het functioneren van het College van Beheer. Een samenvatting van dit rapport wordt als apart inlegvel beschikbaar gesteld.
2009
Vergadering van Aangeslotenen Het College doet in de jaarlijkse Vergadering van Aangeslotenen verslag van de gang van zaken in het afgelopen boekjaar en legt het jaarverslag ter goedkeuring voor. Het Verantwoordingsorgaan geeft tijdens de Vergadering van Aangeslotenen een toelichting op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid. Commissies De beleidsvoorbereiding vindt plaats binnen de zes statutaire commissies van Philips Pensioenfonds. Deze commissies zijn samengesteld uit leden van het College van Beheer aangevuld met de directeur van het Fonds, de betrokken medewerkers van het Directiebureau en (met uitzondering van de Klachtencommissie en de Governancecommissie) één of meer externe deskundigen. De commissies hebben de volgende taken: • De Beleggingscommissie adviseert het College over het beleggingsbeleid, alsmede over de evaluatie van de uitvoering daarvan gedurende het jaar. • De Pensioencommissie is belast met de beleidsmatige ondersteuning van het College van Beheer op pensioengebied, inclusief voorgenomen wijzigingen in de reglementen en advisering over het indexatieen premiebeleid.
11
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
• De Klachtencommissie neemt namens het College van Beheer besluiten over schriftelijke bezwaren van belanghebbenden tegen beslissingen van het Fonds in het kader van de uitvoering van de pensioenreglementen. • De Communicatiecommissie houdt zich bezig met het ontwikkelen en implementeren van het strategisch communicatieplan en het in hoofdlijnen begeleiden van een aantal communicatiemiddelen (o.a. jaarverslag, Generaties, brochures en website). • De Auditcommissie verricht taken met betrekking tot de werking van risico- en controlesystemen waarmee het Fonds werkt voor de financiële verantwoording en rapportage, alsook de controle ervan. Ook adviseert de Auditcommissie het Fonds over het budget en het jaarverslag. • De Governancecommissie heeft als taak het adviseren over (aanpassingen in) de pension fund governance (goed pensioenfondsbestuur) van het Fonds met inbegrip van het ingaan op vragen rond de taakafbakening van verschillende organen, commissies en adviseurs, informatiestromen en rapportagelijnen en de beheersbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van een en ander. Naast de zes statutaire commissies was er in 2009 een tweetal ad-hoccommissies actief: het zogenoemde Special Committee en de Indexatiecommissie. • Het Special Committee is ingesteld om de besluitvorming van het College van Beheer rond de vastgoedfraude voor te bereiden. Dit betekent onder meer dat de commissie is belast met het begeleiden van de periodieke rapportages aan het College. • De Indexatiecommissie is ingesteld om criteria op te stellen, op basis waarvan het indexatiebeleid nader bepaald kan worden. Directie/Directiebureau Het College van Beheer laat zich in de uitoefening van zijn taken bijstaan door een directeur. De directeur wordt benoemd door het College van Beheer.
2009
De directeur wordt ondersteund door het Directiebureau waaraan hij leiding geeft. Behalve met de leiding van het Directiebureau is de directeur belast met de dagelijkse leiding en de externe vertegenwoordiging van het Fonds. Het Directiebureau heeft de volgende hoofdtaken: – de beleidsvoorbereiding ten behoeve van het College van Beheer en zijn commissies; – de operationele uitvoering van het beleid; – de uitbesteding van werkzaamheden aan derden en het toezicht daarop; – het beheersen van de risico’s van het Fonds. Met het Directiebureau heeft de directeur (en daarmee het College van Beheer) de beschikking over een eigen, onafhankelijke staf van 24 fte. Dit is de stand per eind 2009. Het aantal medewerkers van het Directiebureau is in het verslagjaar uitgebreid, onder andere in verband met de toegenomen hoeveelheid werkzaamheden die voortvloeien uit het beleggingsbeleid en het in huis uitvoeren van een aantal tot dat moment uitbestede taken. De directeur en de medewerkers van het Directiebureau zijn in dienst van het Fonds. Adviseur Het College van Beheer laat zich bij de uitvoering van zijn taken bijstaan door een juridisch adviseur.
12
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
Uitbesteding De uitvoerende werkzaamheden voor het pensioen- en vermogensbeheer zijn uitbesteed. • Hewitt Associates Outsourcing B.V. (kortweg ‘Hewitt Associates’) geeft uitvoering aan het pensioenbeheer. • BlackRock (Netherlands) B.V. (kortweg ‘BlackRock’) draagt zorg voor de uitvoering van het vermogensbeheer, met uitzondering van beleggingen in onroerend goed. De onroerendgoedportefeuille wordt door het Fonds zelf beheerd. BlackRock heeft per 1 december 2009 Barclays Global Investors overgenomen. Het gecombineerde bedrijf opereert onder de naam BlackRock. In het contract met de pensioenbeheerder Hewitt Associates is een Service Level Agreement (SLA) opgenomen. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de te leveren prestaties bij een groot aantal processen dat Hewitt Associates uitvoert voor Philips Pensioenfonds. Het Fonds wordt periodiek geïnformeerd over de realisatie van de SLA-afspraken. Daarnaast vindt er frequent overleg plaats over allerlei lopende zaken. De gerealiseerde beleggingsrendementen door de vermogensbeheerder BlackRock worden vergeleken met een benchmark. BlackRock heeft als doel een beter rendement te behalen dan deze benchmark, waarbij het zich aan de door het Fonds opgestelde beleggingsrichtlijnen dient te houden. Het Fonds wordt periodiek door de vermogensbeheerder geïnformeerd over de gerealiseerde beleggingsresultaten. Daarnaast vindt er frequent overleg plaats over allerlei lopende zaken. Koepelorganisatie Philips Pensioenfonds is aangesloten bij de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF). Stichting OPF is een koepelorganisatie die opkomt voor de belangen van ondernemingspensioenfondsen in Nederland en Europa. De directeur van het Fonds is lid van het algemeen bestuur van Stichting OPF.
2009
Accountant/actuaris Philips Pensioenfonds heeft Ernst & Young Accountants LLP als externe accountant aangesteld en Towers Watson1) als externe actuaris.
1) Per 1 januari 2010 draagt Watson Wyatt B.V., vanwege een fusie met Towers Perrin, de nieuwe naam Towers Watson.
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
13
Structuur Philips Pensioenfonds Beleid – Beleidsvoorbereiding Verantwoordingsorgaan - twee werkgeversleden - twee werknemersleden - twee gepensioneerdenleden
College van Beheer - vier werkgeversleden - vier werknemersleden - vier gepensioneerdenleden
Beleggingscommissie
Pensioencommissie Intern toezicht Visitatiecommissie
Klachtencommissie
Directiebureau onder leiding van directeur
Communicatiecommissie
Auditcommissie
Governancecommissie
Uitvoering
Pensioenbeheer
Vermogensbeheer
Uitvoering pensioenregeling: o.a. administratie, communicatie met deelnemers, uitbetaling van pensioenen.
Uitvoering vermogensbeheer op basis van beleggingsrichtlijnen vastgesteld door het College van Beheer.
2009
Op de website van Philips Pensioenfonds (www.philipspensioenfonds.nl) is onder de link ‘het Pensioenfonds’ via de sublink ‘Organisatiestructuur’ meer informatie te vinden over de structuur van het Fonds. Hier vindt u bijvoorbeeld een beschrijving van de diverse betrokken partijen bij het Fonds en de personalia van het College van Beheer. U kunt de volledige Statuten van Philips Pensioenfonds downloaden via de link ‘Downloads’.
14
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
1.2.4 Risicobeheer Het Fonds heeft zijn beleid verwoord in de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). De Pensioenwet schrijft voor dat het Fonds een systematische analyse maakt van risico’s en deze analyse ook vastlegt. Hiervoor hanteert het Fonds het risicoanalyse-model van De Nederlandsche Bank (DNB) genaamd FIRM. FIRM staat voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode en is een geïntegreerde methode voor de analyse van risico’s bij alle typen instellingen die onder prudentieel toezicht vallen van DNB waaronder ook pensioenfondsen. Het Fonds heeft de in FIRM onderscheiden risicocategorieën toegepast in zijn risicoanalyse.
1.2.5 Risicomanagement Het College van Beheer heeft de dagelijkse uitvoering van het risicomanagement gedelegeerd aan de directeur van het Fonds. Zoals in de vorige paragraaf vermeld, maakt het door de directeur aangestuurde Directiebureau hiervoor gebruik van FIRM die de volgende risicocategorieën onderscheidt. Financiële risico’s – Matching-/renterisico – Marktrisico – Kredietrisico – Verzekeringstechnisch risico
Niet-financiële risico’s – Omgevingsrisico – Operationeel risico – Uitbestedingsrisico – IT-risico – Integriteitsrisico – Juridisch risico
Daarnaast onderkent FIRM risico-overstijgende beheersingscategorieën, namelijk organisatie-, management- en solvabiliteitsbeheer. De aspecten van deze categorieën hebben niet betrekking op één individuele risicocategorie maar op de gehele functionele activiteit en de risico’s daarbinnen.
2009
Binnen het Fonds zijn voor elk van de risicocategorieën beheersingsmaatregelen aanwezig. Over de effectiviteit van de beheersingsmaatregelen legt de directeur periodiek verantwoording af aan het College van Beheer. Dit gebeurt veelal via de verschillende commissies. Daarnaast is binnen het Directiebureau een operationeel risicomanager aangesteld die onder meer de opzet en werking van beheersingsmaatregelen toetst aan de hand van de risicocontrole-matrix en hierover rapporteert aan de directeur en de Auditcommissie. Eenmaal per jaar vindt daarnaast in het College van Beheer een zogenaamde risicosessie plaats. Deze sessie heeft voor de eerste keer plaatsgevonden in het eerste kwartaal van 2010. De doelstelling van deze sessie is om een systematische analyse uit te voeren per risico- en beheersingscategorie van FIRM ter bepaling van onder meer de risicobereidheid van het College van Beheer. Bovendien kan het College van Beheer eventueel aanvullende beheersingsmaatregelen vaststellen in het geval het College van Beheer de beheersing van bepaalde risico’s of beheersingscategorieën wenst te verbeteren. Voor een inhoudelijke beschrijving van de risico’s en de beheersing ervan, zie de toelichting bij de jaarrekening paragraaf 4 ‘Risicobeheer en derivaten’.
15
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
1.3
Personalia Beleggingscommissie
Pensioencommissie
Klachtencommissie
College van Beheer Philips Pensioenfonds Leden benoemd door Koninklijke Philips Electronics N.V. (leden A) Drs. H.J.G. Hendriks Voorzitter Mr. E.P. Coutinho Vice-voorzitter Drs. P.J.W.M. Warmerdam Penningmeester Ir. J.A.M. van Leeuwen RC (vanaf 5 november 2009) Leden benoemd door de aangeslotenen Leden behorend tot de CAO-A-populatie (leden B) C.L.M. Hazen (tot 1 november 2009) A.W.P. Louws
Communicatiecommissie
Auditcommissie
Governancecommissie
Leden behorend tot de CAO-B-populatie (leden C) Ing. P. Breimer Secretaris E.J.H.M. Spijkers Bsc. MM Drs. E.M.M. Thoolen Gepensioneerdenleden (leden D) A.P.A. van Geloven Ir. M. van Herk P.J.M. Ekelschot Drs. ing. J.H. Scholing Leden Verantwoordingsorgaan Werkgeversleden Drs. H.A.F.M. Kroese Mr. drs. G.J. Ruizendaal
2009
Werknemersleden R.J.V. Poulssen RC E. Aikes Gepensioneerdenleden Drs. A.J. van den Heuvel Mr. drs. W.F. van Rappard Directeur Philips Pensioenfonds Mr. J.B.J. Kemme Directiebureau Philips Pensioenfonds J.A. Kuijsten AAG Hoofd Pensioenen Mr. drs. R.J. Schreur Hoofd Beleggingen S.J.M.A. Scheepers Pensioencommunicatie A.R. van der Weyden Pensioencommunicatie (tot 1 februari 2009) J.L. van Herwaarden Pensioencommunicatie (vanaf 15 maart 2009)
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
16
Beleggingscommissie
Pensioencommissie
Klachtencommissie
Communicatiecommissie
Auditcommissie
Governancecommissie
Juridisch adviseur Prof. dr. A.F. Verdam Actuaris Towers Watson1) Accountant Ernst & Young Accountants LLP Visitatiecommissie Netwerk Visitatiecommissie Pensioenfondsen, Akkermans & Partners Groep Mr. A.J.E.M. Vollenbroek L.J.M. Roodbol AAG M.G. Leenstra Vertegenwoordiging commissies namens werkgeversleden Drs. H.G. van Diepen AAG (1) Externe deskundigen Drs. G.W. Euverman (2) Drs. F.A.M. ten Brink (3) Drs. H. Kapteijn RA (4) A.J.M. Kool MCC (5)
2009
(1) adviseur pensioenzaken Philips Electronics Nederland B.V. (2) voormalig lid maatschap Watson Wyatt Brans & Co. (3) voormalig directeur beleggingen Pensioenfonds Provisum (C&A Nederland) (4) zelfstandig gevestigd adviseur (5) zelfstandig gevestigd adviseur
Lid Voorzitter Adviseur
De deelname aan commissies zoals hier weergegeven is de indeling op 31 december 2009. Op de website van Philips Pensioenfonds (www.philipspensioenfonds.nl) vindt u de actuele indeling en is meer informatie opgenomen over de leden van het College van Beheer. Hier zijn onder andere de toetredingsdatum en de benoemingstermijn vermeld.
1) Per 1 januari 2010 draagt Watson Wyatt B.V., vanwege een fusie met Towers Perrin, de nieuwe naam Towers Watson.
Terug naar inhoudsopgave
1 – Kerncijfers, Profiel en Personalia
17
Externe factoren omzetten in nieuwe mogelijkheden
2
Verslag College van Beheer 2009
Terug naar inhoudsopgave
2.1
Financiële positie en ontwikkelingen verzekerdenbestand 2.1.1
Financiële positie Het jaar 2009 begon met grote economische en financiële onzekerheden. Gedurende het jaar zijn deze omstandigheden geleidelijk verbeterd. Deze positieve verandering van het economisch klimaat heeft ook invloed gehad op de resultaten van het Fonds. De graadmeter voor de financiële positie van het Fonds – de dekkingsgraad – steeg in het afgelopen jaar van 122% eind 2008 naar 124% eind 2009. Vanwege aanpassingen in de sterftetrendontwikkelingen bleef de stijging van de dekkingsgraad beperkt. Zonder deze aanpassing zou de dekkingsgraad eind 2009 127% bedragen. Voor de bepaling van de hierboven vermelde dekkingsgraden maakt Philips Pensioenfonds gebruik van de rentecurve voor euro staatsobligaties, waar de solvabiliteitseisen zoals opgenomen in het ‘Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen’ (Besluit FTK) uitgaan van waardering op basis van de rentecurve voor swaps. De dekkingsgraad op basis van de FTK-norm bedraagt ultimo 2009 118%. Dit is ruim boven de vereiste dekkingsgraad op basis van de FTK-norm van 107%, wat betekent dat het Fonds nog een aanzienlijk vermogen heeft boven op het wettelijk vereist eigen vermogen. Naast de bovengenoemde nominale dekkingsgraden, berekent het Fonds eveneens de dekkingsgraad gebaseerd op geïndexeerde pensioenverplichtingen rekening houdend met de verwachte langetermijninflatie. Deze verwachte langetermijninflatie wordt jaarlijks vastgesteld door het College van Beheer. Over 2009 is de verwachte langetermijninflatie vastgesteld op 2%. De dekkingsgraad op basis van de met 2% geïndexeerde pensioenverplichtingen bedroeg eind 2009 97%. Op de themapagina’s ‘dekkingsgraden’ op pagina 21 tot en met 24 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende dekkingsgraden en de berekening hiervan. Het totale beleggingsresultaat bedroeg 6,9% en bestaat uit het rendement dat is behaald op de liability matching portefeuille van 2,3% en het rendement dat is behaald op de return portefeuille van 20,1%.
2009
Beleggingsbeleid in het kort De eerdergenoemde beleggingsresultaten kunnen niet los worden gezien van de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen. Zowel de waarde van de beleggingen als de waarde van de pensioenverplichtingen zijn namelijk voortdurend in beweging, omdat beide worden vastgesteld op basis van fair value (actuele marktwaarde). Om de beleggingsresultaten van het Fonds te beoordelen, moeten deze in samenhang worden bezien met de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad van het Fonds geeft deze samenhang weer. Het beleid van Philips Pensioenfonds is gericht op enerzijds het beheersen van risico’s en anderzijds het creëren van middelen voor een zo goed mogelijk indexatiebeleid. Ontwikkeling dekkingsgraad 2009 128%
4,60%
126% 4,40%
124% 122%
4,20%
120% 4,00%
118% dec 08
jan 09
feb 09
mrt 09
apr 09
mei 09
jun 09
jul 09
aug 09
Dekkingsgraad Terug naar inhoudsopgave
sep 09
okt 09
nov 09
dec 09
Gemiddelde marktrente 2 – Verslag College van Beheer
19
Om risico’s te beheersen, was het beleid in 2009 erop gericht ten minste 70% van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd met een inflatieverwachting op lange termijn van 2%, te financieren uit de liability matching portefeuille. De looptijden van de beleggingen in deze portefeuille zijn afgestemd op de looptijden van de pensioenverplichtingen. Daarmee beweegt de waarde van de beleggingen in de liability matching portefeuille voor een belangrijk deel mee met de waarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen: indien de waarde van de verplichtingen toeneemt als gevolg van een daling van de marktrente, zal de waarde van de beleggingen ook toenemen. Wanneer de marktrente stijgt, zal zowel de waarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen als die van de beleggingen afnemen. Hierdoor wordt het renterisico van het Fonds in belangrijke mate beperkt. De beleggingsresultaten van het Fonds dienen te worden beoordeeld tegen de achtergrond van dit beleid. Het beleid heeft enerzijds tot gevolg dat de kans op een daling van de dekkingsgraad wordt beperkt (dus minder risico’s), anderzijds is de kans op hoge beleggingsresultaten kleiner dan bij een risicovoller beleid. Een uitgebreide toelichting op het beleggingsbeleid van het Fonds en de behaalde resultaten staat in paragraaf 2.4 van dit verslag.
2.1.2 Ontwikkelingen verzekerdenbestand Het aantal medewerkers dat pensioen opbouwt bij Philips Pensioenfonds is in 2009 afgenomen: van 16.429 eind 2008 naar 15.206 eind 2009. Het totaal aantal pensioenopbouwers van het Fonds bedroeg eind 2009 17.870. Tot de categorie pensioenopbouwers behoren ook ex-Philips-medewerkers die vanwege arbeidsongeschiktheid of een vertrekregeling recht hebben op voortzetting van hun pensioenopbouw. De arbeidsongeschikten zijn naast pensioenopbouwer ook pensioenontvanger; zij ontvangen immers een arbeidsongeschiktheidspensioen van het Fonds. In onderstaande tabel is de uitsplitsing van de pensioenopbouwers weergegeven.
Aantal pensioenopbouwers Philips Pensioenfonds
Eind 2009
Eind 2008
Philips-medewerkers
15.206
16.429
Ex-Philips-medewerkers met een vertrekregeling
1.171
1.580
Ex-Philips-medewerkers die arbeidsongeschikt zijn
1.493
1.643
Totaal
17.870
19.652
2009
20
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Dekkingsgraden Wat is de dekkingsgraad? De dekkingsgraad geeft de verhouding aan tussen de pensioenverplichtingen (toekomstige pensioenuitkeringen) en het vermogen van een pensioenfonds waaruit deze toekomstige pensioenuitkeringen moet worden betaald (‘pensioenvermogen’ genoemd). Een dekkingsgraad van 100% betekent dat het pensioenfonds precies genoeg vermogen heeft om deze pensioenverplichtingen na te komen. Is de dekkingsgraad hoger, dan beschikt het pensioenfonds over financiële buffers. Deze dienen om schommelingen in de waarde van de beleggingen en de verplichtingen op te vangen. Is de dekkingsgraad lager, dan is er sprake van een tekort. De dekkingsgraad is daarmee dus een belangrijke graadmeter voor de financiële positie van een pensioenfonds.
Verschillende dekkingsgraden Om een dekkingsgraad te kunnen vaststellen, dienen de hoogte van het pensioenvermogen en de waarde van de pensioenverplichtingen te worden bepaald. De hoogte van het pensioenvermogen wordt aan de hand van de marktwaarde van beleggingen vastgesteld. Om de waarde van de pensioenverplichtingen te bepalen, moet een aantal inschattingen gedaan worden. Bijvoorbeeld over toekomstige renteontwikkelingen, levensverwachtingen en eventueel toekomstige prijsstijgingen. Hieronder gaan we in op de verschillende manieren van inschatten van de renteontwikkelingen en prijsstijgingen. Rentecurve Het vaststellen van de waarde van de pensioenverplichtingen gebeurt onder andere aan de hand van de inschatting van de ontwikkeling van de rentestanden. Met behulp van deze rentestanden kan worden bepaald hoeveel geld nu in kas moet zijn om in de toekomst voldoende vermogen te hebben om alle pensioenuitkeringen te kunnen uitbetalen. We noemen dit ‘contant maken’. Er kunnen verschillende inschattingen ten aanzien van rentestanden (‘rentecurves’ genoemd) gebruikt worden voor het contant maken van de toekomstige pensioenuitkeringen. Philips Pensioenfonds maakt voor de vaststelling van de dekkingsgraad al sinds 2004 gebruik van de rentecurve voor euro staatsobligaties, ook wel de ‘GOV-curve’ genoemd. Er waren destijds nog geen wettelijke voorschriften voor de rentecurve die gebruikt moest worden.
2009
Bij de invoering van het Financieel Toetsingskader in 2007 schreef de overheid voor de dekkingsgraad te berekenen op basis van de rentecurve voor euro swaps, ook wel de ‘FTK-curve’ genoemd. Het Fonds gebruikt beide rentecurves voor verschillende doeleinden. In het financieringsbeleid van het Fonds wordt de GOV-curve gehanteerd. Voor de rapportages aan DNB gebruikt het Fonds de FTK-curve. Inflatieverwachtingen De pensioentoezegging bestaat enerzijds uit de pensioenuitkeringen die door Philips-medewerkers worden opgebouwd. Deze pensioenuitkeringen zijn in beginsel onvoorwaardelijk. Anderzijds bestaat de pensioentoezegging uit een ‘voorwaardelijk deel’. Dit voorwaardelijk deel heeft betrekking op de indexatie (verhoging) van het pensioen in verband met de stijging van de consumentenprijzen. Deze verhoging wordt alleen toegekend als het College van Beheer, rekening houdend met de vermogenspositie van het Fonds, daartoe besluit. De dekkingsgraad waarbij alleen rekening wordt gehouden met de opgebouwde pensioenuitkeringen, noemen we de ‘nominale’ dekkingsgraad. Het is ook mogelijk om de dekkingsgraad te berekenen waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de pensioenen in de toekomst worden verhoogd met de stijging van de prijzen. Philips Pensioenfonds berekent ook deze dekkingsgraad, omdat het Fonds ernaar streeft om de pensioenen jaarlijks te verhogen indien er sprake is van een stijging in de consumentenprijzen. We spreken dan ook wel over de ‘geïndexeerde’ of de ‘reële’ dekkingsgraad. Om deze dekkingsgraden te bepalen, moet een inschatting worden gemaakt van de toekomstige prijsstijgingen, de inflatie. Hier zijn twee methoden voor:
Terug naar inhoudsopgave
21
- Een percentage gebaseerd op de lange termijn inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank: het College van Beheer stelt jaarlijks het percentage vast voor de op lange termijn verwachte inflatie. Hierbij baseert het College zich op de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB). Op dit moment bedraagt dit percentage 2%. Dit percentage wordt als constant verondersteld voor de toekomst. Als de dekkingsgraad wordt vastgesteld aan de hand van dit percentage, dan spreken we over de ‘met 2% geïndexeerde dekkingsgraad’. De dekkingsgraad op basis van de met 2% geïndexeerde pensioenverplichtingen, berekend met de GOV-curve bedroeg eind 2009 97%. De dekkingsgraad op basis van de met 2% geïndexeerde pensioenverplichtingen, berekend met de FTK-curve bedroeg eind 2009 91%. Dit betekent dat het Fonds op dat moment voldoende vermogen had om 97% danwel 91% van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd met een vaste indexatie van 2%, te betalen. - Een percentage dat uitgaat van de marktverwachtingen over de Europese inflatie: dit percentage wordt ook wel de ‘break-even inflatie’ genoemd. Deze marktverwachtingen komen voort uit vraag en aanbod op de beurs. Als de dekkingsgraad wordt vastgesteld op basis van de break-even inflatie, dan spreken we over de ‘reële dekkingsgraad’. De dekkingsgraad op basis van de break-even inflatie, berekend met de GOV-curve bedroeg eind 2009 90%. De dekkingsgraad op basis van de break-even inflatie, berekend met de FTK-curve bedroeg eind 2009 85%. Dit betekent dat het Fonds op dat moment voldoende vermogen had om 90% danwel 85% van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd met een indexatie ter hoogte van de verwachte inflatie, te betalen.
3%
2,5%
2%
1,5%
1%
0,5%
2009
0
10
2% inflatie
20
30
Break-even inflatie 2009
40
50 jaren
Break-even inflatie 2008
22
Terug naar inhoudsopgave
Hoe staat Philips Pensioenfonds er financieel voor? Met behulp van de dekkingsgraad kan worden vastgesteld of een pensioenfonds financieel gezond is. De wettelijke graadmeter hiervoor is de ‘nominale dekkingsgraad’, ofwel de dekkingsgraad waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige verhogingen van het pensioen in verband met prijsstijgingen. Vanuit de wet wordt voorgeschreven hoeveel de dekkingsgraad van een pensioenfonds minimaal moet zijn. Dit noemen we de ‘vereiste’ dekkingsgraad. Deze vereiste dekkingsgraad is per pensioenfonds verschillend en is onder meer afhankelijk van de risico’s die een pensioenfonds neemt in zijn beleggingsbeleid. Heeft een pensioenfonds een relatief risicovol beleggingsbeleid, dan zal de vereiste dekkingsgraad relatief hoog zijn. Als een pensioenfonds een risicomijdend beleggingsbeleid heeft, dan is de vereiste dekkingsgraad relatief laag. De hoogte van de vereiste dekkingsgraad zegt daarom ook iets over de stabiliteit van de financiële positie van een pensioenfonds. Zo is bij een lage vereiste dekkingsgraad te verwachten dat de dekkingsgraad van een pensioenfonds relatief stabiel zal zijn. Andersom zal bij een hogere vereiste dekkingsgraad de dekkingsgraad naar verwachting juist relatief meer fluctuaties vertonen. Als een pensioenfonds een dekkingsgraad heeft die onder de vereiste dekkingsgraad ligt, dan is het pensioenfonds verplicht een herstelplan te maken om ervoor te zorgen dat men weer op het vereiste niveau komt. De vereiste dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds bedraagt 107%. Dit is relatief laag, omdat het Fonds een risicomijdend beleggingsbeleid heeft waarbij gestreefd wordt naar een stabiele ontwikkeling van de dekkingsgraad. De dekkingsgraad van Philips Pensioenfonds op basis van de GOV-curve bedraagt eind 2009 124% en de dekkingsgraad op basis van de FTK-curve bedraagt eind 2009 118%. Het feit dat de vereiste dekkingsgraad laag is, duidt er bovendien op dat de verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad relatief stabiel zal zijn.
Hoe zeker is het pensioen en de verhoging daarvan? Er is altijd een risico dat Philips Pensioenfonds de pensioenen niet voor de volle 100% kan uitkeren of dat de Philips-pensioenen onvoldoende meegroeien met de prijsstijgingen. Dat komt doordat het geld dat nodig is om de pensioenen te kunnen uitkeren, voor een groot deel moet komen uit de beleggingsopbrengsten van het Fonds. En beleggen is nu eenmaal niet zonder risico. Ook niet voor een Fonds met een behoudend beleggingsbeleid als het onze. De nominale dekkingsgraad was eind 2009 hoger dan 100%. Dit houdt in dat het Fonds genoeg vermogen heeft om aan alle toekomstige pensioenbetalingen te voldoen, zonder rekening te houden met toekomstige indexatie van de pensioenen. Dit is echter een momentopname. Er blijft altijd een risico bestaan dat in de toekomst de nominale dekkingsgraad van het Fonds onder de vereiste dekkingsgraad komt. In dat kader is al gemeld dat de kans op grote fluctuaties in de dekkingsgraad relatief gering is als er sprake is van een lage vereiste dekkingsgraad, zoals bij Philips Pensioenfonds het geval is. Zowel de met 2% geïndexeerde als de reële dekkingsgraad is eind 2009 lager dan 100%. Dit houdt in dat het Fonds eind 2009 niet voldoende vermogen had om te voldoen aan alle pensioenbetalingen wanneer rekening wordt gehouden met toekomstige verhogingen van de pensioenen in verband met prijsstijgingen. In de besluitvorming om de pensioenen wel of niet te indexeren betrekt het College van Beheer naast de aanwezige indexatieruimte eveneens de actuele financiële positie van het Fonds uitgedrukt in de verschillende dekkingsgraden en de te verwachten ontwikkelingen daar in.
2009
23
Terug naar inhoudsopgave
Overzicht dekkingsgraden Philips Pensioenfonds
Soort dekkingsgraad
Philips Pensioenfonds Rentecurve
Hoogte dekkingsgraad Hoogte dekkingsgraad
per eind 2009
per eind 2008
Nominale dekkingsgraad
GOV-curve
124%
122%
FTK-curve
118%
116%
Geïndexeerde dekkingsgraad
GOV-curve
97%
94%
(verwachte langetermijn
FTK-curve
91%
89%
GOV-curve
90%
94%
FTK-curve
85%
89%
inflatie van 2%) Reële dekkingsgraad
(Break-even inflatie)
2009
24
Terug naar inhoudsopgave
Personalia, vergaderingen en besluitvorming
2.2
2.2.1 Personalia Het College van Beheer heeft in 2009 afscheid genomen van Cees Hazen die vanwege zijn vertrek bij Philips is teruggetreden als werknemerslid. Jan van Leeuwen is in 2009 als nieuw werkgeverslid toegetreden tot het College van Beheer. Het College van Beheer bedankt alle betrokkenen bij het Fonds voor hun inzet en bijdrage in het afgelopen jaar en verwelkomt Jan van Leeuwen als nieuw lid.
2.2.2 Vergaderingen Het College van Beheer vergaderde in 2009 negen keer, waarvan twee keer met het Verantwoordingsorgaan. Op 16 juni 2009 vond de jaarlijkse Vergadering van Aangeslotenen plaats. Het College van Beheer heeft tijdens die vergadering ten overstaan van 101 aangeslotenen een toelichting gegeven op de belangrijkste onderwerpen uit het jaarverslag over 2008. Ook is de voorzitter uitgebreid ingegaan op de stappen die het College van Beheer heeft gezet naar aanleiding van verdenkingen van fraude bij het beheer van de onroerendgoedbeleggingen van het Fonds. De voorzitter van het Verantwoordingsorgaan heeft tijdens de Vergadering van Aangeslotenen een toelichting gegeven op het oordeel van het Verantwoordingsorgaan, dat als inlegvel bij het jaarverslag 2008 was opgenomen.
2.2.3 Activiteiten en besluiten In deze paragraaf treft u een opsomming aan van de belangrijkste activiteiten/besluiten van het College van Beheer in het verslagjaar. Activiteiten naar aanleiding van verdenkingen van vastgoedfraude
2009
Onafhankelijk onderzoek In november 2007 kwam via een grootscheepse actie van de FIOD/ECD aan het licht dat het Openbaar Ministerie verschillende personen en rechtspersonen verdenkt van fraude met onroerend goed. Onder anderen worden verdacht twee voormalig medewerkers van Philips Real Estate Investment Management B.V. (PREIM), de toenmalige beheerder van de onroerendgoedportefeuille van het Fonds. Het Fonds zou bij de vermoede vastgoedfraude één van de benadeelde partijen zijn. Meteen na het bekend worden hiervan hebben het College van Beheer en Philips opdracht gegeven tot een onafhankelijk en diepgravend feitenonderzoek. De resultaten van de eerdere onderzoeken waartoe het Fonds al in 2006 opdracht had gegeven, zijn in dit onderzoek meegenomen. Het interne onderzoek is uitgevoerd door advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek, dat ondersteund werd door forensische en vastgoedexperts van Deloitte. Het onderzoek stond onder toezicht van de heer drs. D.J. de Beus, voormalig voorzitter van de hoofddirectie van pensioenfonds PGGM. Hij hield namens het Fonds toezicht op de onafhankelijkheid, reikwijdte en diepgang van het onderzoek. De heer De Beus heeft aangegeven dat het onderzoek naar zijn oordeel een volledig en nauwgezet beeld geeft van het beheer van de vastgoedportefeuille en de tekortkomingen daarin. Het onderzoek en de resultaten daarvan zijn vertrouwelijk en zullen niet openbaar worden gemaakt vanwege de juridische positie van het Fonds, met inbegrip van de privacy van personen.
25
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Uitkomsten onderzoek De onderzoekers hebben verschillende vastgoedtransacties geselecteerd en onderzocht. De onderzochte transacties vertegenwoordigen ongeveer de helft van de waarde van de vastgoedtransacties die in een periode van meer dan tien jaar door of namens het Fonds zijn aangegaan. Nagenoeg alle onderzochte transacties kennen één of meer onzakelijke voorwaarden of elementen waardoor het Fonds financieel of op een andere manier benadeeld zou kunnen zijn. Er is bijvoorbeeld vastgoed tegen niet-marktconforme prijzen gekocht dan wel verkocht. Dat betekent – kort gezegd – dat tegen te hoge prijzen is gekocht dan wel tegen te lage prijzen is verkocht. De hoogte van de mogelijke schade en de aansprakelijkheid daarvoor zullen uiteindelijk door de rechter moeten worden vastgesteld. Ondanks de mogelijk geleden schade, is de financiële positie van het Fonds nog steeds relatief gezond. Zoals gezegd verdenkt het Openbaar Ministerie twee ex-medewerkers van PREIM. Uit het onderzoek van De Brauw zijn geen aanwijzingen gekomen dat andere (voormalige) medewerkers van het Fonds, PREIM of Philips betrokkenheid hebben gehad bij de delicten waarvan de verdachten in de strafzaak worden verdacht. Tevens is onderzoek gedaan naar de organisatie van het beheer van de vastgoedbeleggingen van het Fonds en het toezicht daarop, inclusief het interne controlesysteem. Hieruit is gebleken dat sprake is geweest van verschillende tekortkomingen. Vervolgstappen Een eerste prioriteit van het Fonds is om ervoor te zorgen dat alle mogelijke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat zij nogmaals op soortgelijke wijze wordt benadeeld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het College van Beheer al medio 2007 had besloten om de directe vastgoedportefeuille van het Fonds te verkopen. Deze verkoop is inmiddels voor het grootste deel afgerond. PREIM heeft zijn werkzaamheden voor het Fonds in 2008 gestaakt. Het beheer van en het toezicht op de overige beleggingen van het Fonds is van aanvang anders van opzet geweest dan het beheer van en het toezicht op de vastgoedbeleggingen. Verder is onder toezicht van de Auditcommissie van het Fonds reeds direct na het bekend worden van de fraudezaak gestart met een evaluatie van het interne controlesysteem van het Fonds en zijn externe dienstverleners. Deze evaluatie is inmiddels afgerond. Waar nodig zijn verbeteringen aangebracht. Het College van Beheer zal niettemin nauwgezet nagaan of de onderzoeksresultaten aanleiding geven voor wijzigingen in de wijze waarop het beheer van de overige beleggingen van het Fonds en het toezicht daarop thans is georganiseerd. Waar nodig zullen passende aanvullende maatregelen worden getroffen.
2009
Het College van Beheer zal voorts alles in het werk stellen om de schade die het Fonds heeft geleden te verhalen op degenen die daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden. Hiertoe heeft het Fonds zich in december 2007 al gevoegd in de strafzaak als zogenoemde ‘benadeelde partij’. Tevens heeft het Fonds in mei 2008 beslag laten leggen op bezittingen van meerdere verdachten, waaronder de twee voormalig medewerkers van PREIM. Het Fonds heeft dat gedaan om te voorkomen dat zij bezittingen aan een eventuele verhaalsactie van het Fonds trachten te onttrekken. Eind 2009 is het Fonds een eerste civiele procedure begonnen terzake van één van de verdachte transacties. Voorafgaand daaraan zijn extra beslagen gelegd. Nieuwe procedures terzake van andere verdachte transacties zijn momenteel in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Het Fonds blijft voorts nauw betrokken bij de strafzaken.
26
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Informatie aan aangeslotenen In december 2008 heeft het College van Beheer alle aangeslotenen per brief geïnformeerd over het feit dat het onderzoek zich in een afrondende fase bevond. In maart 2009 zijn de aangeslotenen opnieuw per brief geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek en de vervolgstappen die het College heeft genomen. Voordracht leden Verantwoordingsorgaan In 2008 hebben de Raad van Bestuur van de onderneming, de Federatie van Philips Verenigingen van Gepensioneerden en de Centrale Ondernemingsraad ieder twee leden benoemd voor het Verantwoordingsorgaan. Begin 2009 zijn deze voordrachten in het College besproken. Het College van Beheer heeft geen reden gezien om gebruik te maken van de statutaire mogelijkheid om de instanties die kandidaten hebben voorgedragen te vragen de benoeming in heroverweging te nemen. Meer informatie over de samenstelling van het Verantwoordingsorgaan is opgenomen in paragraaf 1.2.3 en 1.3. Gezamenlijke vergaderingen met Verantwoordingsorgaan In juni en december 2009 hebben gezamenlijke vergaderingen plaatsgevonden tussen het College van Beheer en het Verantwoordingsorgaan. Tijdens de vergadering van juni hebben de leden van het Verantwoordingsorgaan inhoudelijke vragen over het jaarverslag 2008 voorgelegd aan de leden van het College van Beheer. De antwoorden op de vragen hebben bijgedragen aan de vorming van het oordeel van het Verantwoordingsorgaan over het beleid van het Fonds. Dit oordeel is als inlegvel in het jaarverslag 2008 opgenomen en tijdens de Vergadering van Aangesloten is het oordeel toegelicht. Tijdens de vergadering van december 2009 is nader stilgestaan bij het reglement van het Verantwoordingsorgaan. Ook is er gesproken over procedures en afspraken tussen het Verantwoordingsorgaan en het College van Beheer. Invulling Visitatiecommissie Op voordracht van de Auditcommissie heeft het College van Beheer drie onafhankelijke deskundigen benoemd tot lid van de Visitatiecommissie. In paragraaf 1.2.3 en 1.3 is meer informatie opgenomen over de samenstelling van de Visitatiecommissie. Bij de keuze van de kandidaten is het uitgangspunt geweest dat de volgende disciplines zijn vertegenwoordigd: actuarieel, financieel/economisch, algemeen/bestuurlijk en juridisch/communicatief. In de eerste helft van 2010 is het rapport van de Visitatiecommissie gepresenteerd aan het College van Beheer. Een samenvatting van dit rapport wordt als apart inlegvel beschikbaar gesteld.
2009
Kadernotitie pension fund governance Het College van Beheer heeft in 2009 op advies van de Governancecommissie de zogenoemde ‘Kadernotitie pension fund governance’ vastgesteld. In de Kadernotie is onder meer ingegaan op de (wettelijke) eisen die worden gesteld aan de governance van pensioenfondsen en de wijze waarop daar door het Fonds invulling aan wordt gegeven. Daarnaast zijn in de notitie kaders geschetst voor de taakverdeling tussen de verschillende organen en commissies van het Fonds. Deze kaders zijn nadien concreet uitgewerkt in taakomschrijvingen (‘charters’) per commissie en een herzien directiestatuut. Taakomschrijving commissies, directiestatuut en wijze van risicorapportage Het College heeft diverse statutaire commissies die zich bezighouden met de beleidsvoorbereiding ten behoeve van het College van Beheer. Om een goede onderlinge afbakening te hebben in de onderwerpen die door deze commissies worden voorbereid, heeft het College van Beheer op advies van de Governancecommissie de taakomschrijvingen van de commissies vastgesteld. Daarnaast is ook het reeds bestaande ‘directiestatuut’ waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directie zijn vastgelegd, vernieuwd.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
27
Ook heeft het College in 2009, op advies van de Governancecommissie, besloten over de wijze waarop aan het College wordt gerapporteerd over de beheersing van risico’s binnen het Fonds. Risicorapportage aan het College vindt plaats door diverse commissies. De commissies maken een inschatting ten aanzien van de risico’s die aan de betreffende commissie zijn toebedeeld in de eerdergenoemde taakomschrijvingen. De commissies schatten de kans in dat een risico zich voordoet en de impact die een dergelijke gebeurtenis zal hebben. Deze risico-inschattingen worden op jaarbasis aan het College voorgelegd en binnen het College van Beheer besproken. Vervolgens besluit het College over mogelijk te nemen (aanvullende) beheersingsmaatregelen. Meer informatie over risicomanagement is opgenomen in paragraaf 1.2.5. ‘Risicomanagement’. Voor het opstellen van alle voornoemde documenten is de Kadernotitie pension fund governance het uitgangspunt geweest. Overgangssituatie College van Beheer Tot 1 november 2009 bestond het College van Beheer uit vijf werknemersleden die gezamenlijk vier stemmen hadden. Het betrof drie vertegenwoordigers van de CAO-B-medewerkers en twee vertegenwoordigers van de CAO-A-medewerkers. Dit was conform de ‘overgangssituatie’ die tot 1 oktober 2010 van toepassing zou zijn. Door het vertrek van een werknemerslid, die vertegenwoordiger was van de CAO-A-medewerkers, telt het College van Beheer echter al vanaf 1 november 2009 vier werknemersleden. Het betreft drie vertegenwoordigers van de CAO-B-medewerkers en één vertegenwoordiger van de CAO-A-medewerkers. Het College van Beheer heeft bekeken of hiermee de samenstelling, conform de Statuten, correct is. Hiervoor was de verhouding van de populatie CAO-A en CAO-B op peildatum 31 december 2009 bepalend. Op de peildatum bestond de CAO-A-populatie uit minder dan 40% van de totale actieve populatie. Hiermee is de huidige samenstelling van de werknemersdelegatie correct. Overigens is binnen Philips het onderscheid CAO-A/CAO-B per 1 januari 2010 vervallen. Zelfevaluatie College van Beheer Eind 2009 heeft het College van Beheer een zelfevaluatie gehouden die in het teken stond van de vastgoedfraude. Begin 2010 heeft daarnaast een algemene zelfevaluatie van het College van Beheer plaatsgevonden. In deze sessie is nader stilgestaan bij strategische en operationele aspecten in de onderlinge samenwerking van het College, de commissies en het Directiebureau.
2009
Uitbreiding commissies Het aantal leden van de Pensioencommissie en de Beleggingscommissie is in 2009 uitgebreid. Gezien het belang van de onderwerpen die in deze commissies worden besproken, is het uitgangspunt dat per geleding (werkgever, werknemers en gepensioneerden) twee leden in de betreffende commissies vertegenwoordigd mogen zijn. Evaluatie verkiezingen gepensioneerdenleden College van Beheer Door de Governancecommissie zijn de verkiezingen voor gepensioneerdenleden in het College van Beheer geëvalueerd. Bij de evaluatie is met name gekeken naar hoe de regels rondom het houden van de verkiezingen, zoals vastgelegd in de Statuten en het Kiesreglement, in de praktijk hebben uitgepakt. De uitkomst van deze evaluatie is door het College van Beheer besproken. Besloten is het advies van de Governancecommissie te volgen, hetgeen betekent dat er geen aanpassing van de Statuten en het Kiesreglement zal volgen over dit onderwerp.
28
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Opleidingsplan College van Beheer Het bestaande opleidingsplan voor de leden van het College van Beheer is in 2009 aangescherpt en opnieuw door het College vastgesteld. De belangrijkste aanpassing is dat opleidingen meer worden toegesneden op de onderwerpen waar de commissies zich mee bezighouden. Iedere commissie stelt daartoe jaarlijks een opleidingsplan op voor alle leden waarbij onderscheid binnen de commissie mogelijk is. Daarnaast kunnen Collegeleden op individuele basis opleidingsbehoeften aangeven. Integriteitsbeleid In 2008 is een verdere analyse gemaakt van de integriteitsrisico’s die het Fonds loopt. Op basis van deze analyse heeft het College van Beheer begin 2009 het integriteitsbeleid vastgesteld. Het integriteitsbeleid bestaat uit twee delen: • Regels die aangeven hoe aan het Fonds verbonden personen moeten handelen. Onderdeel hiervan is de Gedragscode van het Fonds. • Maatregelen om misstanden te voorkomen, dan wel te ontdekken. Hieronder vallen onder andere het screenen van medewerkers van het Fonds en de klokkenluiderregeling. De directie en de collegeleden van het Fonds zijn gescreend door de toezichthouder (DNB). Aanvullend heeft het Fonds in 2009 een analyse uitgevoerd naar de integriteitsaspecten bij de uitbestedingspartners. Selectie accountant Het College van Beheer heeft, op basis van advies van de Auditcommissie, het besluit genomen om Ernst & Young Accountants LLP als externe auditor aan te trekken. Het advies van de Auditcommissie was gebaseerd op een uitgebreide selectieprocedure waarbij verschillende accountancybureaus betrokken waren. Maatschappelijk bewust beleggen (ESG) Op basis van het advies van de Beleggingscommissie heeft het College besloten het ESG-beleid over de gehele breedte van de beleggingen te gaan toepassen. Halverwege het verslagjaar heeft de voorzitter namens het gehele College van Beheer de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI) ondertekend. Hiermee bevestigt Philips Pensioenfonds het belang dat het Fonds toekent aan de integratie van ESG-aspecten in het beleggingsbeleid. Het UNPRI-netwerk is een internationaal sterk groeiende groep van beleggers die zich allen inzetten ter bevordering van de integratie van ESG-aspecten in het beleggingsproces. Op de themapagina’s van dit verslag (pagina 33/34) wordt uitgebreid stilgestaan bij het ESG-beleid van het Fonds.
2009
Securities lending Het College heeft in 2009 ingestemd met het voorstel van de Beleggingscommissie om de securities lending-positie af te bouwen. Eind 2009 is de lending-positie bij de custodian volledig afgebouwd. Aanpassing in matching portefeuille Het College van Beheer is op regelmatige basis door de Beleggingscommissie geïnformeerd over de opbouw van de liability matching portefeuille. Het doel van deze portefeuille is het financieren van ten minste 70% van de pensioenverplichtingen, vermeerderd met 2% verwachte inflatie. De Beleggingscommissie heeft meerdere adviezen uitgebracht om de aansluiting van de beleggingen met de pensioenverplichtingen verder te optimaliseren. Deze hadden onder andere betrekking op het managen, binnen gestelde kaders, van het rente- en het inflatierisico. Het College heeft ingestemd met de adviezen van de Beleggingscommissie.
29
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Evaluatie BlackRock De Beleggingscommissie heeft gedurende het jaar het College op de hoogte gehouden van de totale dienstverlening van de vermogensbeheerder BlackRock. Een belangrijk aandachtspunt binnen de evaluatie is de langetermijnperformance van BlackRock op de return portefeuille. Het College van Beheer heeft naar aanleiding van een intern onderzoek en advies hierover door de Beleggingscommissie, besloten om een gedeelte van de return portefeuille passief te gaan beleggen. Verhoging voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is gedurende 2009 berekend door gebruik te maken van de AG-prognosetafel 2005-2050 met correcties voor ervaringssterfte. Volgens recente informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan verwerkt in de AG-prognosetafel 2005-2050. Het College heeft in het kader van de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2009 en de premie 2010 een analyse gemaakt van het mogelijke effect van de stijgende levensverwachting voor Philips Pensioenfonds. Op basis van deze analyse heeft het College begin 2010 besloten de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2009 en de premie 2010 te verhogen met 3% vanwege stijgende levensverwachtingen. Het Actuarieel Genootschap heeft aangekondigd in de loop van 2010 een nieuwe prognosetafel beschikbaar te stellen. Philips Pensioenfonds heeft als beleid aan te sluiten op de meest recente AG-prognosetafel. Op basis daarvan zal het effect van de extra verbetering van de levensverwachtingen in 2010 exact worden bepaald. Bij toepassing van de geactualiseerde AG-prognosetafel kan de noodzakelijke verhoging (potentieel substantieel) hoger of lager uitkomen dan 3%. Het verschil met het nu als last genomen percentage van 3% zal in 2010 als last dan wel als bate worden genomen, als zijnde een schattingswijziging op grond van dan nieuw beschikbaar gekomen informatie. Vaststelling verwachte langetermijninflatie op 2% In de abtn van Philips Pensioenfonds is opgenomen dat in de kostendekkende premie een opslag is begrepen ter financiering van de helft van de op lange termijn verwachte inflatie. Jaarlijks wordt door het College van Beheer bepaald of er aanleiding is de inflatieverwachting op lange termijn bij te stellen. Afgelopen jaar is wederom besloten dat de op lange termijn verwachte inflatie op 2% wordt gehandhaafd. Bij de bepaling van dit percentage heeft het College van Beheer groot belang gehecht aan de 2%-doelstelling op lange termijn van de Europese Centrale Bank. Bij de berekening van de premie die de onderneming in het jaar 2010 verschuldigd is, is rekening gehouden met de op lange termijn verwachte inflatie.
2009
Opslagpercentages in verband met arbeidsongeschiktheid Er is onderzocht of de opslagpercentages, die de onderneming betaalt aan het Fonds in verband met arbeidsongeschiktheid, aangepast kunnen worden. De Pensioencommissie heeft aan het College een advies uitgebracht op basis van de beschikbare gegevens van de laatste jaren betreffende arbeidsongeschiktheid binnen Philips. Begin 2010 heeft het College van Beheer ingestemd met het advies van de Pensioencommissie om per 1 januari 2010 de opslagpercentages te verlagen. Premie Anw-hiaatverzekering vanaf 2009 Aangeslotenen van Philips Pensioenfonds die in dienst zijn bij Philips, hebben op verschillende momenten de mogelijkheid een Anw-hiaatverzekering af te sluiten. De Anw-hiaatverzekering is bedoeld om het tekort op of gemis aan een uitkering vanuit de Algemene nabestaandenwet (Anw) op te vangen. De overgang op de nieuwe AG-prognosetafel 2005-2050 per eind 2008 is aanleiding geweest tot verlaging van de premie van de Anw-hiaatverzekering. Het College van Beheer heeft besloten deze verlaging van de premie van de Anw-hiaatverzekering door te voeren. De premie is per 1 april 2009 verlaagd.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
30
Vaststelling indexatieruimte Het College van Beheer stelt jaarlijks de indexatieruimte vast. De indexatieruimte wordt afgeleid van het resultaat van Philips Pensioenfonds dat blijkt uit de zogenoemde verzekeringstechnische analyse. De indexatieruimte bedraagt per 1 januari 2010 € 1.650,9 miljoen. Voor de goede orde vermelden wij dat de indexatieruimte slechts één van de factoren is op grond waarvan het College van Beheer jaarlijks besluit of en in hoeverre indexatie zal plaatsvinden. Het beschikbaar zijn van indexatieruimte is dus geen garantie dat feitelijk ook zal worden geïndexeerd. In het Actuarieel verslag wordt op pagina 58 inzicht gegeven in de ontwikkeling van de indexatieruimte in het verslagjaar. Indexatie van pensioenen Het College van Beheer heeft in februari 2009 besloten om in 2009 tot volledige indexatie over te gaan. Ondanks de crisis op de financiële markten, had het Fonds een relatief gezonde financiële positie. Naar het oordeel van het College van Beheer was een volledige verhoging van de pensioenen daarom mogelijk. Het Fonds dankt de relatief gezonde financiële positie aan een risicomijdend beleggingsbeleid, waardoor de gevolgen van de financiële crisis relatief beperkt zijn gebleven. De indexatie voor pensioenopbouwers in het Philips flex pensioen was gelijk aan de collectieve schaalaanpassing bij Philips van 3,50% per 1 januari 2009. De indexatie voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen was gelijk aan de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) over de periode januari 2008 tot januari 2009. Dit resulteerde in een indexatie van 1,45%, die per 1 april 2009 is doorgevoerd. Begin 2010 heeft het College van Beheer besloten om ook voor het jaar 2010 tot volledige indexatie over te gaan. Conform het indexatiebeleid betekent dit dat de indexatie voor pensioenopbouwers in het Philips flex pensioen gelijk is aan 1% per 1 november 2010. De indexatie voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen is gelijk aan de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) over de periode januari 2009 tot januari 2010. Dit resulteert in een indexatie van 0,68% die per 1 april 2010 is doorgevoerd.
2009
Overig Naast bovengenoemde activiteiten/besluiten heeft het College van Beheer in 2009 ook besluiten genomen met betrekking tot de volgende onderwerpen: • De reglementaire bedragen van de Philips-pensioenregelingen. • De pensioenreglementen van de Philips-pensioenregelingen. • De abtn. • De definitieve pensioenpremie 2009 en de voorlopige pensioenpremie 2010. Het College van Beheer heeft periodiek stilgestaan bij: • Wettelijke ontwikkelingen en de gevolgen hiervan voor het Fonds. • Maand- en kwartaalrapportages. Het College van Beheer wordt wekelijks op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen met betrekking tot de dekkingsgraad van het Fonds. Verder heeft er diverse malen regulier overleg plaatsgevonden met DNB.
31
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Deskundigheidsbevordering Het Fonds kent een opleidingsplan voor de leden van het College van Beheer. Dit bestaande opleidingsplan is in 2009 aangescherpt en opnieuw vastgesteld. Nieuwe leden van het College van Beheer volgen meestal een opleiding gericht op het besturen van een ondernemingspensioenfonds. Daarnaast vinden jaarlijks opleidingsdagen plaats voor het voltallige College van Beheer waarbij de eerdergenoemde aandachtsgebieden aan bod komen. De jaarlijkse opleidingsdagen van het College van Beheer vonden in het verslagjaar plaats in de maand november. Tijdens deze opleidingsdagen is ingegaan op diverse pensioen- en beleggingsonderwerpen. Zo zijn de onderwerpen economische vooruitzichten, Asset Liability Management (ALM), langlevenrisico, integriteitbeleid & operationeel risicomanagement en pensioenen in het jaarverslag van de onderneming aan de orde geweest. Externe sprekers tijdens deze opleidingsdagen waren afkomstig van Ernst & Young, Lombard Street Research, Ortec Finance, Hewitt Associates en Philips Corporate Pensions. Daarnaast hebben enkele leden van het College van Beheer op individuele basis opleidingen gevolgd. Het College van Beheer voldoet aan deskundigheidsniveau 2 volgens het ‘Plan van aanpak deskundigheidsbevordering’ van de pensioenkoepels waaronder de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (Opf). Deskundigheidsniveau 2 houdt in dat, op ieder van de door de pensioenkoepels gedefinieerde aandachtsgebieden, (één of) meerdere leden van het bestuur van het Fonds in staat zijn tot een afgewogen oordeel te komen over de beleidskeuzes waarvoor het Fonds staat. De gedefinieerde aandachtsgebieden zijn: besturen van een organisatie, relevante wet- en regelgeving, pensioenregelingen en pensioensoorten, financieel-technische en actuariële aspecten, administratieve organisatie en interne controle, uitbesteden van werkzaamheden en communicatie. Het College van Beheer heeft het deskundigheidsniveau 2 onder meer bereikt doordat bestuursleden zijn benoemd met competenties en ervaring op de diverse aandachtsgebieden. Verder zijn op de diverse aandachtsgebieden toegesneden opleidingen gevolgd.
2009
32
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Philips Pensioenfonds zet verdere stappen in beleid voor maatschappelijk bewust beleggen Het opbouwen van pensioen is voornamelijk een financiële kwestie. Philips Pensioenfonds is er van overtuigd dat ondernemingen die maatschappelijk verantwoord ondernemen serieus nemen, op de lange termijn beter presteren dan ondernemingen die dat niet doen. Mede om die reden vindt Philips Pensioenfonds maatschappelijk bewust beleggen belangrijk en heeft in het verslagjaar diverse stappen gezet om te komen tot een breder beleid voor maatschappelijk bewust beleggen.
Wat houdt maatschappelijk bewust beleggen in? Maatschappelijk bewust beleggen houdt in dat bij de keuze van de beleggingen rekening wordt gehouden met duurzaamheidsaspecten als milieu, maatschappelijke aspecten en goed ondernemingsbestuur in het bepalen van het verwachte rendement en risico. We spreken ook wel over het ESG-beleid. ESG staat voor environmental (milieu), social (maatschappelijk) en governance (goed ondernemingsbestuur).
ESG-beleid van het Fonds Gedurende 2008 heeft Philips Pensioenfonds ervaring opgedaan op basis van een zogenaamde ESG pilot-portefeuille. Op basis van deze pilot heeft het College van Beheer begin 2009 besloten tot een stapsgewijze integratie van ESG over de volle breedte van alle beleggingen. Zo meet het Fonds nu al het ESG-gehalte van alle aandelen- en bedrijfsobligatieportefeuilles en bestaat het voornemen om de rest van de portefeuille stapsgewijs aan een ESG-scan te onderwerpen. Hiertoe zijn samenwerkingsverbanden aangegaan met toonaangevende aanbieders van ESG-research. Beleggingen worden periodiek beoordeeld op criteria zoals milieu, mensenrechten, arbeidsomstandigheden en goed ondernemingsbestuur. In voorkomende gevallen zal door de beheerder (BlackRock) in dialoog worden getreden met ondernemingen die duidelijk achterblijven ten aanzien van voornoemde criteria. Als aandeelhouder kan Philips Pensioenfonds op deze manier invloed uitoefenen op het beleid van de ondernemingen waarin wordt belegd. Het ESG-beleid van het Fonds is gebaseerd op vier pijlers. Hieronder worden deze vier pijlers verder toegelicht:
2009
1. Uitsluiting op basis van product Philips Pensioenfonds wenst niet te beleggen in bedrijven die zijn betrokken bij de productie van controversiële wapens. Dit zijn wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doelen en vaak vele jaren na afloop van een conflict nog slachtoffers maken. De meeste van deze controversiële wapens zijn door middel van internationale wet- of regelgeving verboden of het gebruik hiervan ligt aan banden. Het Fonds stelt jaarlijks een lijst van uitgesloten ondernemingen vast. Hiertoe is het Fonds een samenwerkingsverband aangegaan met een toonaangevende leverancier van onderzoek op het gebied van controversiële wapens. 2. Meten van ESG-gehalte op basis van productieproces Het Fonds heeft zich ten doel gesteld om alle beleggingen periodiek te beoordelen op criteria zoals milieu, mensenrechten, arbeidsomstandigheden en goed ondernemingsbestuur. Op basis van extern onderzoek van diverse leveranciers meet het fonds op deze manier het ESG-gehalte van de diverse portefeuilles. Momenteel wordt dit uitgevoerd voor alle aandelen- en bedrijfsobligatieportefeuilles. Het voornemen bestaat deze periodieke ESG-scan na verloop van tijd uit te rollen naar alle beleggingen van Philips Pensioenfonds.
Terug naar inhoudsopgave
33
3. Dialoog (engagement) met achterblijvers Het periodiek vaststellen van het ESG-gehalte van de portefeuilles stelt het Fonds vervolgens in staat om achterblijvers te identificeren. In voorkomende gevallen kan het Fonds besluiten een dialoog aan te gaan met ondernemingen die duidelijk achterblijven op ESG-gebied. Hierbij wordt eveneens gebruikgemaakt van het stemrecht dat Philips Pensioenfonds heeft als aandeelhouder in die ondernemingen. 4. Investeren in voorlopers (doelinvesteringen) Naast het aangaan van een dialoog met achterblijvers, heeft het Fonds besloten tot het investeren in beleggingen van duidelijke voorlopers op ESG-gebied. Deze zogenaamde doelinvesteringen brengen een nog meer directe duurzaamheidslink met zich mee. Te denken valt bijvoorbeeld aan ondernemingen die actief zijn in het opwekken van alternatieve energiebronnen. Dit besluit sluit goed aan bij het streven van de onderneming Philips om de kwaliteit van leven te verbeteren door het gebruik van energiezuinige oplossingen. Eind 2009 heeft dit geleid tot een investering van 40 miljoen euro in twee fondsen die beleggen in alternatieve energiebronnen.
2009
Ondertekening UNPRI In juni 2009 ondertekende de voorzitter van het College van Beheer, namens het Fonds, de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI). Hiermee wordt het belang aangegeven dat het Fonds toekent aan de integratie van ESG-aspecten in het beleggingsbeleid. Het UNPRI-netwerk is een internationaal sterk groeiende groep van beleggers die zich allen inzetten ter bevordering van de integratie van ESG in het beleggingsproces.
34 Meer informatie is te vinden op www.unpri.org.
Terug naar inhoudsopgave
Vergaderingen en activiteiten commissies
2.3
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de activiteiten van de commissies van het College van Beheer. De belangrijkste vergaderonderwerpen en activiteiten van 2009 worden in deze paragraaf beschreven.
2.3.1 Beleggingscommissie De Beleggingscommissie vergaderde in 2009 vijf keer. De belangrijkste activiteiten/besluiten van de commissie worden hieronder opgesomd, waarna ze kort worden toegelicht. – securities lending; – structuur liability matching portefeuille; – maatschappelijk bewust beleggen (ESG); – direct en indirect onroerendgoedportefeuille; – ALM-studie; – evaluatie BlackRock; – rapportage beleggingen. Securities lending Securities lending houdt in dat effecten van Philips Pensioenfonds worden uitgeleend aan derden, met behoud van economisch eigendom. In ruil hiervoor ontvangt Philips Pensioenfonds een vergoeding en onderpand gedurende de uitleenperiode. In 2007 adviseerde de Beleggingscommissie het College van Beheer om de securities lending-activiteiten te stoppen. Het uitlenen van effecten is in 2008 gestopt. Eind 2009 is de lending-positie bij de custodian volledig afgebouwd. Structuur liability matching portefeuille De Beleggingscommissie heeft gedurende 2009 veel aandacht besteed aan de structuur van de liability matching portefeuille. Het doel van deze portefeuille is het financieren van ten minste 70% van de verplichtingen, vermeerderd met 2% verwachte inflatie. De Beleggingscommissie heeft meerdere adviezen uitgebracht om aansluiting van de beleggingen op de verplichtingen verder te optimaliseren. Deze hadden onder andere betrekking op het rente- en het inflatierisico.
2009
Maatschappelijk bewust beleggen (ESG) De Beleggingscommissie heeft aan het College van Beheer geadviseerd om environmental, social en governance-aspecten (ESG) te integreren binnen het gehele beleggingsbeleid. Dit is gebeurd na een grondige evaluatie van de ESG-pilotportefeuille die gedurende het jaar 2008 door BlackRock werd beheerd. Het door de Beleggingscommissie voorgestelde beleid bestaat uit vier onderdelen. 1) Het niet beleggen in producenten van zogenoemde controversiële wapens. Dit zijn wapens die geen onderscheid maken tussen burger- en militaire doelen en vaak jaren na afloop van een conflict nog slachtoffers eisen. 2) Het stapsgewijs periodiek toetsen van alle beleggingen op ESG-aspecten. Hiervoor zijn samenwerkingsverbanden aangegaan met toonaangevende aanbieders van ESG-onderzoek. 3) In voorkomende gevallen zal de beheerder (BlackRock) een gesprek aangaan met ondernemingen die duidelijk achterblijven op het gebied van ESG. 4) Ten slotte heeft het Fonds besloten tot het reserveren van een specifiek gedeelte van de portefeuille voor duidelijke voorlopers op ESG-gebied. Eind 2009 heeft dit reeds geleid tot een investering van 40 miljoen euro in twee fondsen die beleggen in alternatieve energiebronnen.
35
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Ter bevestiging van het belang dat het Fonds toekent aan de integratie van ESG-aspecten heeft de voorzitter van het College van Beheer van het Fonds medio 2009 de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI) ondertekend. Op de themapagina’s van dit verslag (pagina 33/34) wordt uitgebreid stilgestaan bij het ESG-beleid van het Fonds. Direct en indirect onroerendgoedportefeuille Gedurende het verslagjaar is de bestaande direct onroerendgoedportefeuille verder afgebouwd, conform het besluit van het College van Beheer van medio 2007. Hiertoe zijn verkoopverplichtingen aangegaan waarvoor in 2010 tot levering wordt overgegaan. Ter vervanging van direct onroerend goed gaat het Fonds beleggen in indirect, niet-beursgenoteerd onroerend goed. De selectieprocedure voor beheerders van indirect, niet-beursgenoteerd onroerend goed is gedurende het verslagjaar voortgezet. Eind 2009 zijn nog geen externe beheerders aangesteld. ALM-studie Philips Pensioenfonds streeft naar een stabiele ontwikkeling van zijn financiële positie en goede indexatiekansen op lange termijn. Het beleggingsbeleid dient hier mede op gericht te zijn. Om te toetsen of het beleggingsbeleid nog aansluit bij de doelstellingen van het Fonds, wordt er periodiek een zogenaamde Asset Liability Management (ALM)-studie uitgevoerd. Een ALM-studie is een analyse van te verwachten ontwikkelingen in de financiële positie van Philips Pensioenfonds onder diverse (economische) scenario’s. Zo wordt er onder meer gekeken naar de langetermijneffecten van het huidige beleggings-, premie- en indexatiebeleid van het Fonds. In het laatste kwartaal van 2009 is een dergelijke studie verricht en zijn de resultaten hiervan besproken in de Beleggingscommissie. Een belangrijke bevinding was dat er geen directe urgentie is het beleid bij te stellen. Gedurende 2010 wordt de studie voortgezet om te bezien of, ondanks het ontbreken van directe urgentie, verbeteringen mogelijk zijn.
2009
Evaluatie BlackRock Gedurende het verslagjaar heeft de Beleggingscommissie uitvoerig stilgestaan bij de totale dienstverlening van de vermogensbeheerder, BlackRock. Een belangrijk aandachtspunt binnen de evaluatie is de langetermijnperformance van BlackRock op de return portefeuille. Gemeten over de periode vanaf 2005 blijven de rendementen op deze portefeuille achter bij de beoogde doelstellingen. Mede op basis hiervan heeft de Beleggingscommissie aandacht besteed aan de wijze waarop het beheer van de verschillende onderdelen van de return portefeuille is vormgegeven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds actief en anderzijds passief beheer. Bij actief beheer tracht de beheerder zijn relevante benchmark te overtreffen. Een passief beheerde portefeuille kopieert de benchmark. Op basis van een breed opgezet onderzoek, waarbij naast de resultaten van BlackRock ook langjarige resultaten van vermogensbeheerders in het algemeen zijn betrokken, heeft de Beleggingscommissie het College van Beheer geadviseerd om een gedeelte van de return portefeuille passief te gaan beleggen. Het College van Beheer heeft dit advies opgevolgd en naar verwachting zal de implementatie in 2010 plaatsvinden. Rapportage beleggingen De Beleggingscommissie heeft elk kwartaal uitgebreid stilgestaan bij de financiële positie van het Fonds. Hierbij werd uitvoerig stilgestaan bij de beleggingsresultaten, de beleggingsrisico’s, transactiekosten en de compliance met de beleggingsrichtlijnen.
36
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.3.2 Pensioencommissie De Pensioencommissie is in 2009 viermaal bijeen geweest. De belangrijkste activiteiten/besluiten van de commissie worden hieronder opgesomd, waarna ze kort worden toegelicht. – premie Anw-hiaatverzekering vanaf april 2009; – monitoren van prestaties externe pensioenbeheerder; – pensioenknip; – herziening keuze inruil nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen eindloonregeling; – opslagpercentages in verband met arbeidsongeschiktheid; – wijziging pensioenreglementen 2009; – wijziging abtn. Premie Anw-hiaatverzekering vanaf april 2009 Aangeslotenen van Philips Pensioenfonds die in dienst zijn bij Philips, hebben op verschillende momenten de mogelijkheid een Anw-hiaatverzekering af te sluiten. De Anw-hiaatverzekering is bedoeld om het tekort op of gemis aan een uitkering vanuit de Algemene nabestaandenwet (Anw) op te vangen. De Pensioencommissie heeft een advies uitgebracht over de verlaging van de premie voor de Anw-hiaatverzekering. De premie kon verlaagd worden met circa 40%. De overgang op de nieuwe prognosetafels is de belangrijkste aanleiding voor deze verlaging geweest. Monitoren van prestaties externe pensioenbeheerder Aan de hand van door Hewitt Associates opgestelde rapportages heeft de Pensioencommissie elk kwartaal uitgebreid stilgestaan bij de realisatie van de SLA-afspraken. De SLA wordt in paragraaf 2.5.1 toegelicht. Daarnaast heeft de commissie de status van lopende projecten bij de pensioenbeheerder besproken. Pensioenknip In 2009 is er vanuit de overheid een wettelijke regeling ‘Pensioenknip’ in werking getreden. Deze regeling houdt in dat het bij kapitaal- en premieovereenkomsten tijdelijk mogelijk wordt gemaakt om de inkoop van een deel van de pensioenuitkering uit te stellen met maximaal vijf jaar. Deze regeling is van toepassing op de prepensioneringsregeling en het Philips Executives Pension Plan van het Fonds. Door middel van de pensioenknip krijgen deelnemers de mogelijkheid om te kunnen profiteren van mogelijk stijgende beurskoersen en rentestanden. De Pensioencommissie heeft de mogelijke consequenties voor de pensioenregelingen van Philips Pensioenfonds onderzocht.
2009
Herziening keuze inruil nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen eindloonregeling Naar aanleiding van enkele klachten in de Klachtencommissie is gebleken dat in het verleden gemaakte keuzes om nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen in de eindloonregeling in te ruilen tot ongewenste situaties kunnen leiden. De deelnemer en zijn/haar partner zijn zich klaarblijkelijk in een aantal gevallen niet voldoende bewust geweest van de gevolgen van het inruilen van nabestaandenpensioen voor ouderdomspensioen. De Pensioencommissie heeft het College van Beheer geadviseerd om gepensioneerden in de eindloonregeling een herziening van hun eerder gemaakte keuze aan te bieden. Gepensioneerden uit de eindloonregeling krijgen eenmalig en onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om hun keuze omtrent inruil te herzien. Het College heeft het advies van de Pensioencommissie overgenomen. Opslagpercentages in verband met arbeidsongeschiktheid De Pensioencommissie heeft de hoogte van de opslagpercentages in verband met arbeidsongeschiktheid, die via de pensioenpremie bij Philips in rekening worden gebracht, geëvalueerd op basis van de recente
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
37
arbeidsongeschiktheidshistorie van de onderneming. Uit het onderzoek is gebleken dat het aantal nieuwe arbeidsongeschikten bij Philips de laatste jaren (mede als gevolg van de WIA) is afgenomen. De Pensioencommissie heeft daarop aan het College het advies uitgebracht om de opslag in verband met arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 januari 2010 te verlagen. Het College van Beheer heeft begin 2010 een besluit genomen dat overeenkomt met het advies van de Pensioencommissie. Wijziging pensioenreglementen 2009 In 2009 zijn de pensioenreglementen voor het Philips flex pensioen, de Philips eindloonregeling en het Philips Executives Pension Plan gewijzigd. De doorgevoerde wijzigingen houden voornamelijk verband met nieuwe actuariële grondslagen. De Pensioencommissie heeft deze wijzigingen voorbereid. Wijziging abtn De Pensioencommissie heeft het College van Beheer geadviseerd om in de abtn een aantal aanpassingen door te voeren. De aanpassingen hebben onder andere betrekking op: – het ESG-beleid; – de beleggingsrichtlijnen betreffende de liability matching portefeuille; – premieopslagen in verband met arbeidsongeschiktheid. Het College heeft het advies van de Pensioencommissie opgevolgd.
2.3.3 Klachtencommissie De Klachtencommissie heeft in 2009 acht keer vergaderd. Tijdens deze vergaderingen is ingegaan op klachten van belanghebbenden over de uitvoering van de pensioenregelingen in hun individuele situatie.
2009
Aantal klachten In de volgende tabel is het aantal klachten van de laatste vijf jaar weergegeven.
Aantal klachten Gehonoreerd Afgewezen
2009
2008
2007
2006
17 4 13
2005
22
31
27
43
10
10
7
4
12
21
20
39
Onderwerpen klachten Het totaal aantal klachten in het jaar 2009 is minder dan het totaal aantal klachten in het voorgaande jaar. Net als voorgaande jaren was ook dit jaar de hoogte van het pensioen zoals vastgesteld door het Fonds een aantal keren aanleiding voor een klacht. Tevens werden enkele klachten ontvangen over het niet toekennen van nabestaandenpensioen en over de afhandeling van de wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding. Besluiten Klachtencommissie De Klachtencommissie heeft in 2009 in vier situaties een besluit genomen in het voordeel van de belanghebbende, ondanks het feit dat sprake was van een correcte uitvoering van het reglement door de pensioenbeheerder. De betreffende vier klachten zijn uit billijkheidsoverwegingen gehonoreerd. In geen enkele situatie waarin de klacht werd gehonoreerd was sprake van een onjuiste toepassing van het reglement. De resterende dertien klachten werden afgewezen.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
38
Ombudsman Pensioenen Indien een klacht door de Klachtencommissie wordt afgewezen, heeft de belanghebbende de mogelijkheid zich te wenden tot de Ombudsman Pensioenen. De Ombudsman Pensioenen vraagt, na ontvangst van een klacht, aan de Klachtencommissie om een toelichting op het besluit om de klacht af te wijzen, waarna de Ombudsman daaromtrent een oordeel uitspreekt. In het verslagjaar heeft de Ombudsman de Klachtencommissie twee keer verzocht om een toelichting op een besluit tot afwijzen van een klacht. De Ombudsman heeft beide keren het oordeel van de Klachtencommissie bevestigd.
2.3.4 Communicatiecommissie De Communicatiecommissie vergaderde in 2009 drie keer. De belangrijkste activiteiten/besluiten van de commissie worden hieronder opgesomd, waarna ze kort worden toegelicht. – begeleiding Jaarverslag en Generaties; – klanttevredenheidsonderzoek dienstverlening Hewitt Associates; – strategisch communicatieplan; – imago-onderzoek Philips Pensioenfonds. Begeleiding Jaarverslag en Generaties De Communicatiecommissie is begin 2009 betrokken geweest bij het totstandkomen van het Jaarverslag 2008. In mei 2009 is een terugblik op het jaar 2008 opgenomen in Generaties, het magazine van Philips Pensioenfonds. In december 2009 heeft Philips Pensioenfonds nog een editie van Generaties uitgebracht. De onderwerpen van beide edities van Generaties zijn in de Communicatiecommissie vastgesteld. Klanttevredenheidsonderzoek dienstverlening Hewitt Associates In mei en november 2009 heeft een klanttevredenheidsonderzoek plaatsgevonden onder aangeslotenen die contact hebben gehad met de klantenservice van pensioenbeheerder Hewitt Associates. De Communicatiecommissie heeft de resultaten van beide metingen van het klanttevredenheidsonderzoek besproken. In paragraaf 2.5.2. van dit verslag wordt nader ingegaan op de resultaten van deze twee metingen.
2009
Strategisch communicatieplan In 2008 is het strategisch communicatieplan door de Communicatiecommissie vastgesteld. In 2009 zijn de communicatie-uitingen, die door het Fonds in het verslagjaar zijn ontwikkeld, getoetst aan de speerpunten uit het strategisch communicatieplan. Speerpunten in het strategisch communicatieplan zijn: – Een goede klanttevredenheid: de klantenservice van de pensioenbeheerder en gemakkelijk toegankelijke informatie via diverse kanalen staan centraal. – Dicht bij de deelnemer: de communicatie-uitingen van het Fonds worden zoveel mogelijk toegespitst op ‘life events’, zodat de pensioeninformatie goed aansluit bij de persoonlijke situatie van individuele deelnemers. – Sense and Simplicity: uitgangspunt is dat pensioeninformatie gemakkelijk te ‘consumeren’ moet zijn.
39
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Imago-onderzoek Philips Pensioenfonds In het kader van het strategisch communicatieplan, dat door de Communicatiecommissie is vastgesteld in 2008, is in 2009 een grootschalig imago-onderzoek uitgevoerd onder een groot aantal aangeslotenen van het Fonds (actieven, gepensioneerden en nabestaanden). De Communicatiecommissie heeft als doelstelling geformuleerd dat met de resultaten van het onderzoek beter inzicht verkregen moest worden in: – het huidige imago van Philips Pensioenfonds; – de pensioenbeleving van de aangeslotenen; – de informatiebehoeften over pensioen. Op basis van de resultaten van het onderzoek zal de Communicatiecommissie de communicatiestrategie, waar nodig, aanscherpen.
2.3.5 Auditcommissie De Auditcommissie vergaderde in 2009 vijf keer. De Auditcommissie verricht taken met betrekking tot de werking van risico- en controlesystemen van het Fonds voor de financiële verantwoording en rapportage, alsook de controle ervan. De belangrijkste activiteiten/besluiten van de commissie worden hieronder opgesomd, waarna ze kort worden toegelicht. – advisering over het Jaarverslag 2008 en het budget 2010; – selectie accountant; – invulling Visitatiecommissie; – evaluatie custodian; – externe audit Risk Control Framework; – incidentenrapportage; – rapportage risicocontrole-matrix.
2009
Advisering over het Jaarverslag 2008 en het budget 2010 De Auditcommissie heeft de concept-jaarrekening 2008 uitgebreid besproken met de externe accountant en actuaris van het Fonds. Naar aanleiding van dit overleg heeft de Auditcommissie het College van Beheer geadviseerd het jaarverslag goed te keuren en vast te stellen. Daarnaast heeft de Auditcommissie het budget besproken en het College geadviseerd het budget voor het jaar 2010 goed te keuren en vast te stellen. Selectie accountant Periodiek vindt er een evaluatie van de externe accountant plaats. Voortkomend uit deze evaluatie heeft er in 2008 een selectie van accountancybureaus plaatsgevonden. Op basis van een uitgebreide selectieprocedure heeft de Auditcommissie in 2009 het College van Beheer geadviseerd te kiezen voor Ernst & Young Accountants LLP als externe auditor. Invulling Visitatiecommissie Ter voorbereiding op de visitatie die over de periode 1 januari 2009 tot 1 oktober 2009 heeft plaatsgevonden, heeft de Auditcommissie drie onafhankelijke deskundigen voorgedragen aan het College van Beheer. Bij de keuze van de kandidaten is het uitgangspunt geweest dat de volgende disciplines zijn vertegenwoordigd: actuarieel, financieel/economisch, algemeen/bestuurlijk en juridisch/communicatief. Zie paragraaf 1.2.3 en 1.3 voor meer informatie over de samenstelling van de Visitatiecommissie.
40
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Evaluatie custodian De Auditcommissie heeft een evaluatie van custodian State Street Bank uitgevoerd. In deze evaluatie zijn ook ervaringen van andere pensioenfondsen met hun custodian meegenomen. Uit de evaluatie is een aantal verbeterpunten naar voren gekomen. De evaluatie geeft vooralsnog geen aanleiding tot verandering van custodian. De Auditcommissie volgt de benoemde verbeterpunten. Externe audit Risk Control Framework De externe accountant heeft in 2009 op verzoek van de Auditcommissie een onderzoek uitgevoerd naar de interne beheersing bij het Fonds. De bevindingen zijn door de accountant aan de Auditcommissie toegelicht. De verbeterpunten zijn in de Auditcommissie besproken en worden opgepakt. Incidentenrapportage De incidentenprocedure is een procedure waarbij medewerkers van het Fonds fouten, risico’s of afwijkingen van procedures melden bij de operationeel risicomanager die hierover op kwartaalbasis aan de Auditcommissie rapporteert. De Auditcommissie heeft in haar vergaderingen de incidenten over het afgelopen kwartaal en de status van openstaande incidenten besproken. Rapportage risicocontrole-matrix De risicocontrole-matrix is een systematische vastlegging van voornamelijk operationele risico’s en beheersingsmaatregelen binnen de onderkende processen van het Fonds. Over de opzet en werking van beheersingsmaatregelen rapporteert de operationeel risicomanager van het Fonds aan de Auditcommissie. De Auditcommissie heeft deze rapportages uitgebreid besproken.
2009
2.3.6 Governancecommissie De Governancecommissie is belast met het volgen van ontwikkelingen op het gebied van Pension Fund Governance (goed pensioenfondsbestuur) en het doen van voorstellen over dit onderwerp aan het College. Daarnaast gaat de commissie in op vragen rond de taakafbakening van verschillende organen, commissies en adviseurs, informatiestromen en rapportagelijnen en de beheersbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van een en ander. De Governancecommissie vergaderde in 2009 vier keer. De belangrijkste activiteiten/besluiten van de commissie worden hieronder opgesomd, waarna ze kort worden toegelicht. – uitbreiding commissies; – kadernotitie pension fund governance; – taakomschrijving commissies, directiestatuut en wijze van risicorapportage; – evaluatie verkiezingen gepensioneerdenleden College van Beheer; – zelfevaluatie College van Beheer; – opleidingsplan College van Beheer. Uitbreiding commissies De Governancecommissie heeft aan het College van Beheer voorgesteld om het aantal leden van de Pensioencommissie en de Beleggingscommissie uit te breiden. Gezien het belang van de onderwerpen die in deze commissies worden besproken, is het voorstel gedaan dat per geleding (werkgever, werknemers en gepensioneerden) twee leden in de betreffende commissies vertegenwoordigd mogen zijn. Het College van Beheer heeft het voorstel van de Governancecommissie overgenomen.
41
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Kadernotitie pension fund governance De Governancecommissie heeft in 2009 bekeken welke (wettelijke) eisen er worden gesteld aan de governance van pensioenfondsen en de wijze waarop daar door het Fonds invulling aan wordt gegeven. De bevindingen van de Governancecommissie zijn verwoord in de zogenoemde ‘kadernotitie pension fund governance’. Deze kadernotitie is afgelopen jaar door het College vastgesteld. In de notitie zijn eveneens kaders geschetst voor de taakverdeling tussen de verschillende organen en commissies van het Fonds. Deze kaders zijn nadien door de Governancecommissie concreet uitgewerkt in taakomschrijvingen per commissie, een directiestatuut met bijbehorende volmacht. Taakomschrijving commissies, directiestatuut en wijze van risicorapportage Om een goede afbakening van de taken van de commissies te waarborgen, heeft de Governancecommissie taakomschrijvingen van de commissies opgesteld. Hierbij heeft onder meer de kadernotitie pension fund governance als uitgangspunt gediend. Naast de omschrijvingen van de taken van de commissies, zijn ook de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directie omschreven. Evaluatie verkiezingen gepensioneerdenleden College van Beheer Tot 2007 hadden in het College van Beheer twee gepensioneerdenleden zitting. Vanwege bepalingen uit de Pensioenwet ten aanzien van pension fund governance, is het aantal gepensioneerdenleden in het College van Beheer in 2008 uitgebreid naar vier personen. De gepensioneerdenleden zijn benoemd via verkiezingen. De Governancecommissie heeft de verkiezingen voor de gepensioneerdenleden geëvalueerd en de uitkomsten ter besluitvorming aan het College van Beheer voorgelegd. De evaluatie van de verkiezingen heeft niet geleid tot aanpassingen in de Statuten over dit onderwerp. Zelfevaluatie College van Beheer De Governancecommissie heeft een voorstel ten aanzien van de zelfevaluatie van het College van Beheer uitgewerkt. In het voorstel werd geadviseerd zowel een algemene zelfevaluatie alsook een specifieke zelfevaluatie in context van de vastgoedfraude uit te voeren. De algemene zelfevaluatie is door de Stichting van de Arbeid (STAR) volgens de Principes voor goed pensioenfondsbestuur verplichtgesteld voor pensioenfondsen. Het uitvoeren van een specifieke zelfevaluatie in context van de vastgoedfraude is een advies geweest van het Special Commitee dat de Governancecommissie heeft opgenomen in het voorstel aan het College van Beheer.
2009
Opleidingsplan College van Beheer De Governancecommissie heeft een advies uitgebracht over het aanpassen van het opleidingsplan. Doelstelling is geweest om opleidingen en deskundigheidsbevordering binnen het College van Beheer minder vrijblijvend aan te bieden en de opleidingen meer in te richten naar behoeften per commissie. De Governancecommissie heeft het College van Beheer geadviseerd de volgende wijzigingen door te voeren in het opleidingsplan: – Iedere commissie stelt jaarlijks een opleidingsplan op voor alle leden waarbij onderscheid binnen de commissie mogelijk is. – Daarnaast kunnen Collegeleden op individuele basis opleidingsbehoeften aangeven. Het aangepaste opleidingsplan is vervolgens voorgelegd aan het College van Beheer en door het College vastgesteld.
42
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.4
Beleggingen
Na een aanvankelijk negatieve start werd 2009 uiteindelijk toch nog het jaar van herstel voor de financiële markten. Een gecoördineerd beleid, waarin uitzonderlijke maatregelen werden genomen om het financiële stelsel te ondersteunen en de economie te stimuleren, zorgde vanaf het voorjaar voor een herstel van de financiële markten. Philips Pensioenfonds behaalde gedurende het jaar een totaal beleggingsresultaat van 6,9%. De return portefeuille kende een rendement van 20,1% terwijl het rendement op de liability matching portefeuille 2,3% bedroeg. In deze paragraaf leest u op welke wijze het beleggingsresultaat tot stand is gekomen.
2.4.1 Algemene ontwikkelingen op beleggingsgebied Algemene economische ontwikkelingen hebben directe invloed op de beleggingen van Philips Pensioenfonds. Daarom wordt hier eerst een beeld geschetst van de algemene ontwikkelingen op beleggingsgebied in het jaar 2009. Algemeen Het jaar 2009 begon zoals de tweede helft van 2008 was geëindigd met een vrije val van nagenoeg alle beleggingscategorieën. Zwakke economische cijfers en de angst van beleggers over de stabiliteit van het financiële systeem vormden de oorzaak. Het eerder gepubliceerde cijfer voor het bruto binnenlands product in de Verenigde Staten kromp in het vierde kwartaal van 2008 met 3,8% (op jaarbasis) en was daarmee iets minder slecht dan gevreesd. Maar in februari werd dit cijfer herzien tot -6,2%. Het consumentenvertrouwen stortte vervolgens volledig in en ook het stimuleringsplan van bijna 800 miljard dollar, dat in februari door president Obama werd ondertekend, bracht in eerste instantie geen verlichting. De wereldwijde kapitaalmarkten waren in de ban van de angst voor een wereldwijde financiële en economische chaos. Vooral aandelenmarkten werden wederom hard geraakt door het compleet gebrek aan vertrouwen. Zo daalden de aandelenkoersen van bijvoorbeeld banken en verzekeraars met 50% tegen het eind van februari. Gemiddeld genomen daalden aandelen (op basis van de MSCI World index) tot 10 maart met 25%, na reeds in 2008 42% te hebben verloren.
2009
Op 10 maart volgde echter een totaal onverwachte ommekeer in de houding van beleggers. Op die dag maakte de CEO van de Amerikaanse bank Citigroup, Vikram Pandit, bekend dat Citigroup in de eerste twee maanden van 2009 winst had geboekt. Dit leidde tot een enorme opluchting onder beleggers en ontketende vervolgens de langstdurende koersstijging van aandelen in zes jaar. Vanaf het dieptepunt begin maart waren aandelenmarkten aan het eind van het tweede kwartaal in lokale valuta met circa 35% gestegen. Deze periode van koersstijgingen was niet zozeer gebaseerd op de overtuiging dat de economieën zich sterk zouden herstellen, maar kwam eerder voort uit opluchting dat depressie en de ineenstorting van het financiële stelsel niet langer aan de orde leken. De maatregelen om het financiële stelsel te stabiliseren, leken eindelijk hun vruchten af te werpen. Financiële waarden maakten een deel van het in het eerste kwartaal geleden verlies goed. Opkomende markten scoorden beter dan de ontwikkelde markten. Ook in de obligatiemarkten waren beleggers bereid meer risico te nemen: bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties deden het beter dan de meer veilige staatsobligaties. Aan het eind van het tweede kwartaal en het begin van het derde kwartaal leken de koersstijgingen in de aandelenmarkten te stagneren, maar halverwege juli werd de stijgende lijn weer opgepakt. Het gecoördineerde en, qua omvang, ongekende stimuleringsbeleid van centrale banken was de belangrijkste kracht achter dit momentum. De economische cijfers waren in het derde kwartaal beter dan verwacht, zodat het vertrouwen verder toenam dat het economisch herstel zich in 2010 zou voorzetten. De angst voor een tweede dip in het jaar verdween daarmee naar de achtergrond. De industriële productiecijfers van de G7-landen wezen op één van de grootste stijgingen sinds de Tweede Wereldoorlog. De indexcijfers voor inkoopgoederen stegen gelijktijdig in de Verenigde Staten, de eurozone, China en Japan. Positieve winstverwachtingen ondersteunden het sentiment.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
43
In het laatste kwartaal duidden economische cijfers op een verdere verbetering, vooral in de Verenigde Staten. De orders voor duurzame goederen trokken aan en ook de arbeidsmarkt leek zich te stabiliseren. Het consumentenvertrouwen nam toe en zelfs de huizenmarkt verraste in positieve zin. Problemen in Dubai en Griekenland zorgden in eerste instantie voor negatieve reacties, maar uiteindelijk draaide het sentiment na een stroom van positieve economische cijfers en de aankondiging van de Chinese overheid het economisch herstel te blijven ondersteunen en af te zien van een beleid van agressieve renteverhogingen. Aandelen Over geheel 2009 zijn de aandelenkoersen wereldwijd sterk gestegen. Zoals eerder beschreven, ging dit echter gepaard met flinke schommelingen. Zo daalden wereldwijde aandelenmarkten tot 10 maart nog met 25%, om vervolgens ruim 50% te stijgen. Mede gedragen door het ongekende stimuleringsbeleid van centrale banken maakten aandelenmarkten een aanzienlijk gedeelte van de verliezen van 2008 hiermee goed. Obligaties Staatsobligaties profiteerden aanvankelijk van de verlaging van de rente in de eurozone en het Verenigd Koninkrijk. De ‘Federal Reserve’ en de ‘Bank of England’ kondigden nieuwe, onconventionele maatregelen aan waarbij staatsobligaties werden gekocht om de geldvoorraad te vergroten. Naarmate het vertrouwen in de economie gedurende het jaar toenam, leverden staatsobligaties weer licht in. Dit ten gunste van onder andere bedrijfsobligaties. Deze tekenden een sterke waardestijging doordat de angst voor faillissementen afnam. Overige beleggingen Nagenoeg alle overige beleggingen profiteerden van het toegenomen positieve gevoel onder beleggers vanaf het voorjaar van 2009. Zo steeg de olieprijs na een dieptepunt van 35 dollar in maart tot een hoogte van 80 dollar tegen het einde van het jaar. Hedgefondsen en hoogrenderende bedrijfsobligaties profiteerden sterk van de afgenomen angst voor faillissementen. In de valutamarkt stegen de Amerikaanse dollar, de Japanse yen en het Britse pond in het begin van het jaar ten opzichte van de euro, maar vanaf maart verzwakten de dollar en de yen. Het Britse pond maakte een deel van het in 2008 geleden verlies ten opzichte van de euro goed. Per saldo daalden de Amerikaanse dollar en de Japanse yen tegen de euro. Het Britse pond daarentegen steeg gedurende het jaar ten opzichte van de euro.
2009
2.4.2 Beleggingsbeleid algemeen en totaalresultaten De beleggingen van Philips Pensioenfonds zijn onderverdeeld in de liability matching portefeuille en de return portefeuille. Deze verdeling heeft als doel enerzijds het beheersen van risico’s en anderzijds het creëren van middelen voor een zo goed mogelijk indexatiebeleid. In deze paragraaf worden de beide portefeuilles en het behaalde totaalresultaat nader toegelicht. Liability matching portefeuille: het beheersen van renterisico Philips Pensioenfonds waardeert zowel de beleggingen als de pensioenverplichtingen op basis van de actuele marktwaarde (fair value). Voor het waarderen van de verplichtingen wordt gebruikgemaakt van de actuele rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. De waarde van de verplichtingen wijzigt gedurende het jaar in belangrijke mate als gevolg van renteontwikkelingen. Per saldo steeg de rente in 2009, waardoor de voorziening pensioenverplichtingen zou zijn gedaald. Echter, zoals beschreven in paragraaf 2.1 zijn vanwege een aanpassing in de sterftetrendontwikkelingen de verplichtingen per eind 2009 verhoogd. Als gevolg daarvan zijn de verplichtingen per saldo gestegen, ondanks een stijging van de rente. In de onderstaande grafiek is de invloed van de marktrente op de pensioenverplichtingen zichtbaar. Bij zowel de marktrente als de pensioenverplichtingen is rekening gehouden met een inflatieverwachting van 2%.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
44
Met 2% geïndexeerde pensioenverplichtingen (VPV) in 2009 (in miljoen euro’s)
Marktrente verlaagd met 2% 2,70%
14.100 13.900
2,50%
13.700 2,30%
13.500
2,10%
13.300 13.100
1,90%
12.900 1,70%
12.700
1,50%
12.500 dec 08
jan 09
feb 09
mrt 09
apr 09
mei 09
jun 09
jul 09
aug 09
Geïndexeerde voorziening pensioenverplichtingen
sep 09
okt 09
nov 09
dec 09
Gemiddelde marktrente
Het Fonds stelt zich ten doel om minimaal 70% van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd met een inflatieverwachting van 2%, te financieren uit de liability matching portefeuille. De looptijden van de beleggingen in de liability matching portefeuille zijn afgestemd op de looptijdenstructuur van de geïndexeerde pensioenverplichtingen. Hierdoor zal de marktwaarde van de liability matching portefeuille zich ontwikkelen in verhouding tot de ontwikkeling van de marktwaarde van de geïndexeerde pensioenverplichtingen, voor zover die bepaald wordt door de opgelopen rente en renteveranderingen. Andere mogelijke invloeden op de pensioenverplichtingen zijn nieuwe pensioenopbouw, indexatie en afwijkingen in sterfteontwikkeling.
2009
Return portefeuille: een zo goed mogelijk indexatiebeleid De return portefeuille dient primair voor de financiering van dat deel van de nominale verplichtingen dat niet door de liability matching portefeuille gefinancierd wordt. Daarnaast wordt in de return portefeuille vooral in risicovollere beleggingscategorieën belegd dan in de liability matching portefeuille wordt gedaan. Doel hiervan is om voldoende rendement voor indexatie te creëren. Tenslotte moeten ook risico’s zoals afwijkingen in de verwachte sterfteontwikkeling uit de return portefeuille gefinancierd worden. Totaalrendement Philips Pensioenfonds heeft over 2009 een totaalrendement behaald van 6,9%. In de volgende tabel is weergegeven hoe dit rendement is opgebouwd. Philips Pensioenfonds beoordeelt de beleggingsresultaten door ze te vergelijken met een benchmark. De benchmark die het Fonds hanteert voor de liability matching portefeuille is de mutatie van de waarde van de pensioenverplichtingen als gevolg van renteontwikkelingen. De benchmark van de return portefeuille is een verzamelindex die is samengesteld op basis van de strategische gewichten voor de diverse delen van de return portefeuille.1)
Liability matching portefeuille
Return portefeuille
Gewogen totaalrendement
Terug naar inhoudsopgave
Rendement (%) 2,3
Benchmark (%) 1,9
20,1
21,9
6,9
n.v.t.
2 – Verslag College van Beheer
45
In paragraaf 2.4.3 en 2.4.4 wordt nader ingegaan op de samenstelling en de rendementen van de liability matching portefeuille en de return portefeuille.
2.4.3 Liability matching portefeuille Het dekkingspercentage van de liability matching portefeuille is per 31 december 2009 uitgekomen op 68,4%2) van de geïndexeerde pensioenverplichtingen. Dit komt overeen met een dekkingspercentage van 86,8%3) van de nominale pensioenverplichtingen. De afname van het belegd vermogen in 2009 ten opzichte van 2008 (zie 1.1.2 ‘Beleggingen’) is voornamelijk toe te schrijven aan onttrekkingen vanuit deze portefeuille. Deze onttrekkingen uit het vermogen dienen vooral om de pensioenbetalingen te kunnen verrichten. De onttrekkingen vinden hoofdzakelijk plaats uit de liability matching portefeuille om het dekkingspercentage in stand te houden. Portefeuillesamenstelling De totale liability matching portefeuille (die ultimo 2009 ongeveer 70% van het totale vermogen bedraagt) is opgebouwd uit drie onderdelen. Te weten de zogenaamde ‘core’ matching portefeuille, de renteswapportefeuille en de inflatieprotectie-portefeuille. De core matching portefeuille omvat beleggingen in staatsobligaties, bedrijfsobligaties en hypotheken. De beleggingen in bedrijfsobligaties en hypotheken zijn in de portefeuille opgenomen vanwege het verwachte hogere rendement – ten opzichte van staatsobligaties – dat zij zullen genereren. De renteswap-portefeuille bestaat uit rentederivaten. Hierin wordt belegd omdat niet voor elke looptijd staatsobligaties verkrijgbaar zijn (met name niet voor looptijden langer dan 20 jaar). Met rentederivaten kan toch een goede ‘matching’ van de kasstromen worden bereikt. De inflatieprotectieportefeuille tenslotte draagt bij aan de verkleining van het inflatierisico. In deze portefeuille wordt belegd in inflatiegerelateerde producten. Een voorbeeld hiervan zijn geïndexeerde staatsobligaties. Dit zijn obligaties waarvan het rendement een positieve samenhang vertoont met inflatie. Beleggingen in bijvoorbeeld geïndexeerde staatsobligaties dragen bij aan verkleining van het inflatierisico.
2009
Vermogensverdeling liability matching portefeuille 5,2% 6,5%
Core liability matching portefeuille Renteswap-portefeuille Inflatieprotectie-portefeuille
88,3%
1) De benchmark voor de return portefeuille is samengesteld uit 15,7% MSCI Europe ex UK, 4,7% MSCI UK, 22,6% MSCI North America, 4,4% MSCI Japan, 2,2% MSCI Pacific ex Japan, 5,5% MSCI Emerging Markets, 3% JPM EMBI Global Index, 3% JPM ELMI+ (unhedged), 9% ML Global HY Contrained Index, 2,5% DJ-AIG Commodities TR, 1,5% MSCI World, 6% ML 3month Euribid CMS+3%, 5% ML 3month Euribid CMS en 15% onroerend goed (ROZ/IPD Nederland). 2) Dit percentage is de waarde van de liability matching portefeuille gedeeld door de waarde van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd
46
met een inflatieverwachting van 2%. 3) Dit percentage is de waarde van de liability matching portefeuille gedeeld door de waarde van de nominale pensioenverplichtingen.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Rendementen De totale liability matching portefeuille behaalde een rendement van 2,3% tegen 1,9% voor de benchmark. Zoals eerder beschreven kan de totale liability matching portefeuille worden onderverdeeld in de core matching portefeuille, de renteswap-portefeuille en de inflatieprotectie-portefeuille. Het rendement op de core matching portefeuille bedroeg 4,0%, tegen 2,5% voor de benchmark. De benchmark is de mutatie van de waarde van de pensioenverplichtingen als gevolg van renteontwikkelingen. De beheerder heeft derhalve 1,5% extra rendement toegevoegd als gevolg van actief beheer binnen de liability matching portefeuille. Dit is vooral terug te voeren op onder- en/of overwegingen van beleggingen in staatsobligaties in bepaalde landen en een beperkte allocatie naar bedrijfsobligaties. Het rendement op de renteswap-portefeuille bedroeg -9,9%, als gevolg van ongunstige ontwikkelingen op de diverse rentemarkten. Overigens is deze portefeuille in de loop van 2009 gereduceerd ten gunste van de opbouw van de inflatieprotectieportefeuille. Als gevolg van de toegenomen inflatieverwachting in financiële markten leverde de inflatieprotectie-portefeuille een rendement van 9,9% op.
Portefeuillerendement (%)
Benchmark (%)
Core matching portefeuille
4,0
2,51)
Renteswap-portefeuille
-9,9
n.v.t.
Inflatieprotectie-portefeuille
9,9
n.v.t.
Liability matching portefeuille totaal
2,3
1,91
Nominale rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties rente euro staatsobligaties
5,0%
4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0% 0
2009
4,5%
10
20
30
31 december 2008
40
50
60
70
80
90
100
jaren
31 december 2009
1) Het rendement op de core matching portefeuille benchmark is niet vergelijkbaar met het rendement op de totale liability matching portefeuille benchmark. Dit komt door een aanpassing in de core matching portefeuille gedurende het verslagjaar.
47
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.4.4 Return portefeuille Portefeuillesamenstelling De return portefeuille was eind 2009 samengesteld uit 57,6% aandelen, 12,5% onroerend goed en 29,9% overige beleggingen zoals obligaties van opkomende landen (emerging market debt), obligaties van risicovolle bedrijven (hoogrenderende bedrijfsobligaties), hedgefondsen en cash. Daarnaast werd in beperkte mate geïnvesteerd in private equity en grondstoffen. De aandelenbeleggingen zijn wereldwijd verdeeld over de regio’s Europa (40,5%), Noord-Amerika (26,6%), Japan (5,4%), het Verre Oosten (3,7%), wereldwijde opkomende markten (12,4%) en overig (11,4%). Gedurende het verslagjaar hebben geen wijzigingen in de strategische allocatie van de diverse onderdelen van de return portefeuille plaatsgevonden. De afwijkingen van de strategische allocatie per eind 2009 vallen binnen de hiervoor vastgestelde bandbreedtes.
Allocatie return portefeuille
Strategisch (%)
Eind 2009 (%)
Aandelen
55,0
57,6
Onroerend goed
15,0
12,5
Obligaties in opkomende markten
6,0
6,4
Hoogrenderende obligaties
9,0
11,2
Grondstoffen
2,5
1,8
Private equity
1,5
1,4
Hedgefondsen
6,0
5,7
Cash
5,0
3,0
Overig
0,0
0,4
2009
Rendementen en ontwikkelingen De return portefeuille behaalde een rendement van 20,1% tegen 21,9% voor de benchmark. De grootste positieve bijdrages aan het absolute rendement op de return portefeuille werden geleverd door hoogrenderende bedrijfsobligaties, aandelen en grondstoffen. Na een sterk negatieve rendementsontwikkeling in 2008, waren het vooral deze drie categorieën die het meest profiteerden van het opveren van sentiment op beleggingsmarkten vanaf maart 2009. Onderstaand wordt ingegaan op het relatieve rendement van de verschillende componenten van de return portefeuille. Het Fonds heeft het beleid de valutarisico’s grotendeels af te dekken. Dit leverde in 2009 een licht negatieve bijdrage (-0,5%) aan het resultaat van de return portefeuille op.
Portefeuillerendement (%)
Benchmark (%)
Aandelen
Onroerend goed
-5,9
-1,0
Obligaties in opkomende markten
14,6
16,0
Hoogrenderende bedrijfsobligaties
47,8
57,1
Grondstoffen
20,5
15,2
Private equity
-8,6
25,9
Hedgefondsen
13,3
4,7
Cash en overlay producten
-1,1
1,7
Totale return portefeuille (gewogen)
20,1
21,9
Terug naar inhoudsopgave
30,8
2 – Verslag College van Beheer
30,9
48
Aandelen Het rendement op de aandelenportefeuille bedroeg in 2009 30,8% tegen 30,9% voor de benchmark. Alhoewel alle regio’s sterk stegen, waren het vooral aandelen op Aziatische en opkomende markten die positief bijdroegen aan de performance van de aandelenportefeuille. De toename van het belegd vermogen in 2009 ten opzichte van 2008 (zie 1.1.2. ‘Beleggingen’) is toe te schrijven aan het rendement in 2009. Onroerend goed Het in 2007 ingezette proces van volledige afbouw van de direct onroerendgoedportefeuille is in 2009 verder voortgezet. Hiertoe zijn in 2009 verplichtingen tot verkoop van onderdelen van de direct onroerendgoedportefeuille aangegaan. De levering hiervan zal in 2010 plaatsvinden. Op basis van voor 2007 aangegane verplichtingen is in 2009 het complex Symphony afgenomen van MAB Development Nederland B.V. waardoor de feitelijke onroerendgoedportefeuille in 2009 vergroot werd. Voorbereidingen zijn getroffen om de complexonderdelen in verkoop te brengen. Deze voorbereidingen bestaan uit onder andere het optimaliseren van de verhuur van commerciële complexonderdelen en het splitsen van woningcomplexen om deze vervolgens stuk voor stuk te verkopen. Voor een substantieel deel van de woningportefeuille zijn verkoopverplichtingen aangegaan. Verder is één van de twee kantoortorens van Eurocenter verkocht. Het rendement op de totale onroerendgoedportefeuille bedroeg -5,9% tegen -1,0% voor de benchmark. Het achterblijvend rendement ten opzichte van de benchmark wordt vooral verklaard door aanpassing van de marktwaarde van de direct onroerendgoedportefeuille. Overige beleggingen Het begin van 2009 werd nog gekenmerkt door het in hoge mate mijden van risico’s. Vooral hoogrenderende bedrijfsobligaties en grondstoffen in de portefeuille van Philips Pensioenfonds hadden hier fors onder te lijden. Na het omslaan van deze houding in maart 2009 behaalden vooral diezelfde hoogrenderende bedrijfsobligaties (47,8%) en grondstoffen (20,5%) sterk positieve rendementen. In absolute zin heeft de return portefeuille hiervan geprofiteerd. In relatieve zin bleef de hoogrenderende bedrijfsobligatieportefeuille duidelijk achter bij de benchmark (-9,3%). Dit was vooral te wijten aan de meer defensieve positionering van de portefeuille, terwijl juist risicovollere hoogrenderende bedrijfsobligaties sterk in waarde stegen. Het rendement op private equity bleef eveneens achter bij de benchmark die bestaat uit beursgenoteerde aandelen. De belangrijkste reden hiervoor is terug te voeren op de manier waarop private equity in de regel wordt gewaardeerd. Door het minder liquide karakter van deze beleggingscategorie duurt het in de regel enkele kwartalen voordat bewegingen op de genoteerde aandelenmarkt doorwerken in de niet genoteerde (private) aandelenmarkt. Na een lastig 2008 waren hedgefondsen duidelijk in staat waarde toe te voegen, getuige een additioneel rendement van 8,6% ten opzichte van de benchmark. Vooral strategieën gericht op het profiteren van onderwaarderingen binnen vastrentende waarden leverden een positieve bijdrage aan dit additioneel rendement. De grondstofmarkten profiteerden eveneens van het opveren van het beleggerssentiment gedurende het jaar. Op basis van actief beheer was de beheerder hier in staat 5,3% extra rendement te genereren bovenop de benchmark voor grondstoffen. Ten slotte bleef het rendement op de cash portefeuille 2,8% achter op de benchmark. De belangrijkste reden hiervoor is de negatieve performance van de Global Tactical Asset Allocation (GTAA) portefeuille, die onderdeel uitmaakt van de cash portefeuille.
2009
49
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.4.5 Beleggingen voor risico deelnemers Het Fonds voert twee regelingen uit met het karakter van een beschikbare premieregeling, te weten het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan en de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen. De beleggingen in deze regelingen zijn voor risico van de deelnemers. Het Philips Executives Pension Plan is een middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie gecombineerd met een beschikbare premieregeling. Voor het beschikbare premiedeel van deze pensioenregeling kan worden belegd in twee inflatiegerelateerde obligatiefondsen: in een wereldwijd aandelenfonds en in een aandelenfonds dat belegt in opkomende markten. In de prepensioneringsregeling heeft de deelnemer de mogelijkheid om het beschikbare premiedeel te beleggen in drie verschillende fondsen: het aandelenfonds, het obligatiefonds en het geldmarktfonds. Een toelichting op de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen leest u in het Beleggingsverslag prepensionering 2009. Dit verslag vindt u op www.philipspensioenfonds.nl/downloads.
2009
50
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.5
Pensioenen
Philips Pensioenfonds heeft het pensioenbeheer uitbesteed aan Hewitt Associates. Hoewel de prestaties op het terrein van pensioenbeheer moeilijker meetbaar zijn dan prestaties op beleggingsgebied, heeft het Fonds diverse manieren om de prestaties op het gebied van pensioenadministratie te volgen. Dit kan onder meer via de Service Level Agreement (SLA) en via klanttevredenheidsonderzoek.
2.5.1 Service Level Agreement Tussen de pensioenbeheerder en het Fonds zijn afspraken gemaakt over het serviceniveau in de zogenoemde Service Level Agreement. In deze SLA zijn de meest relevante processen voor het pensioenbeheer beschreven. Voor elk van deze processen is een benchmark opgenomen. Zo is bijvoorbeeld beschreven dat in minimaal 90% van de gevallen een deelnemer minimaal drie maanden voor de pensioendatum alle relevante informatie ontvangt. Het College van Beheer is elk kwartaal geïnformeerd over de mate van realisatie van de SLA-afspraken. Deze rapportages bieden het Fonds de mogelijkheid om sturend op te treden. In 2009 is de dienstverlening van Hewitt Associates vrijwel geheel binnen de SLA-afspraken verlopen. Naast de rapportages over de SLA-afspraken wordt ook de bredere dienstverlening van Hewitt Associates beoordeeld.
2.5.2 Klanttevredenheidsonderzoek Philips Pensioenfonds doet periodiek klanttevredenheidsonderzoek om te beoordelen in hoeverre de aangeslotenen tevreden zijn over de dienstverlening van de pensioenbeheerder. In mei 2009 en november 2009 heeft onder diegenen die contact hebben gehad met de klantenservice van Hewitt Associates een meting plaatsgevonden. Naar aanleiding van het klanttevredenheidsonderzoek zijn concrete aandachtspunten geformuleerd die zijn teruggekoppeld aan de pensioenbeheerder. De klanttevredenheid in 2009 werd beoordeeld met een gemiddeld rapportcijfer van 7,7. In 2008 was dit rapportcijfer een 7,4.
2009
2.5.3 Overige activiteiten In 2008 heeft het College van Beheer besloten aangeslotenen bij het Philips flex pensioen die vóór 1 januari 2009 uit dienst of met pensioen zijn gegaan, eenmalig en onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid te geven hun keuze omtrent inruil ouderdomspensioen voor nabestaandenpensioen te herzien. Deze herziening van de keuze is aangeboden omdat is gebleken dat de in het verleden gemaakte keuze om ouderdomspensioen voor nabestaandenpensioen in te ruilen tot ongewenste situaties kan leiden. De deelnemer en zijn/haar partner zijn zich naar verwachting in een aantal gevallen klaarblijkelijk niet voldoende bewust geweest van de gevolgen van het inruilen van ouderdomspensioen voor nabestaandenpensioen. De betreffende aangeslotenen hebben in 2009 de gelegenheid gekregen om hun keuze voor inruil te herzien. In totaal is aan circa 6.000 aangeslotenen deze mogelijkheid aangeboden. Ruim 1.500 personen hebben naar aanleiding van deze mogelijkheid hun eerder gemaakte keuze herzien.
51
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.6
Actuarieel verslag
In dit actuarieel verslag wordt een toelichting gegeven op de financieringsopzet van Philips Pensioenfonds. In de financieringsopzet zijn de uitgangspunten van het indexatie-, premie- en beleggingsbeleid van het Fonds geformuleerd. De financieringsopzet is gebaseerd op bepaalde veronderstellingen. Bijvoorbeeld veronderstellingen over de levensverwachting van de deelnemers en de rendementen die het Fonds zal behalen. Over het algemeen zullen er verschillen zijn tussen hetgeen vooraf was ingeschat en de werkelijkheid. In het actuarieel verslag, en met name in de verzekeringstechnische analyse, worden deze verschillen tussen veronderstellingen en werkelijkheid inzichtelijk gemaakt en geanalyseerd. Het actuarieel verslag geeft ook een overzicht van het verloop van de indexatieruimte in het verslagjaar.
2.6.1 Financieringsopzet van Philips Pensioenfonds Doelstelling Philips Pensioenfonds draagt zorg voor de uitvoering van de Philips-pensioenregelingen in Nederland. Teneinde de pensioenverplichtingen van het Fonds te kunnen financieren, wordt het vermogen van het Fonds belegd. Een belangrijke taak van het Pensioenfonds is het beheer van het belegd vermogen. Financieel Toetsingskader Op 1 januari 2007 is, met de inwerkingtreding van de Pensioenwet, het Financiële Toetsingskader (FTK) van kracht geworden. Het FTK bevat eisen voor de financiële buffers die een pensioenfonds moet aanhouden. Daarnaast stelt het ook regels voor de hoogte van de premie, het indexatiebeleid en het beleggingsbeleid van een pensioenfonds. Actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) De financieringsopzet van Philips Pensioenfonds is beschreven in de abtn. Hierna worden de hoofdlijnen uiteengezet van het indexatie-, premie- en beleggingsbeleid, zoals beschreven in de abtn.
2009
Indexatiebeleid Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen wordt ernaar gestreefd de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is ieder jaar opnieuw afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer (het bestuur van het Fonds). Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin. Financiering indexatie Philips Pensioenfonds heeft geen geld gereserveerd om de pensioenen in de toekomst te verhogen. Verhogingen dienen voor een belangrijk deel gefinancierd te worden uit (in het verleden behaalde) beleggingsopbrengsten. Verder hanteert het Fonds een zogenoemde indexatieopslag in de pensioenpremie om de kans te vergroten dat de pensioenen in de toekomst kunnen worden verhoogd. De hoogte van deze indexatieopslag is onafhankelijk van de werkelijke indexatie. Een besluit van het College om in enig jaar of gedurende meerdere jaren niet (volledig) te indexeren, leidt er dus niet toe dat de indexatieopslag in de pensioenpremie in het daarop volgende jaar of jaren wordt verhoogd.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
52
Premiebeleid In de abtn is vastgelegd op welke manier de jaarlijkse pensioenpremie wordt bepaald. De berekeningsmethodiek is in overeenstemming met de eisen die het FTK stelt. Op een aantal punten gaat de in de abtn vastgelegde methodiek verder dan het FTK voorschrijft, hetgeen extra zekerheid geeft voor alle (gewezen) deelnemers. De premie wordt per kwartaal voldaan. In het onderstaande schema is weergegeven hoe de kostendekkende premie in het verslagjaar is opgebouwd. Vervolgens worden de diverse componenten van de premie toegelicht.
Opbouw pensioenpremie 2009
in miljoenen euro’s
Jaarlijkse inkoop nominale pensioenopbouw
Indexatieopslag
Solvabiliteitsopslag
Overige opslagen
Kostendekkende premie
Vermogensopslag / premiekorting
Solvabiliteitsvrijval als gevolg van uitkeringen
Te betalen premie
130,7 33,0 8,3 10,5 182,5 0,0 -8,3 174,2
Jaarlijkse inkoop nominale pensioenopbouw Deelnemers aan de regelingen van het Fonds bouwen jaarlijks een deel van hun pensioen op. Dit pensioen wordt op een bepaald moment in de toekomst uitgekeerd. Jaarlijks wordt berekend hoeveel premie betaald moet worden om op de pensioendatum naar verwachting voldoende kapitaal te hebben om dit pensioen te gaan uitkeren. Het hier vermelde bedrag van € 130,7 miljoen is de benodigde premie om het totaal aan nominale pensioenen dat in het verslagjaar is opgebouwd, te kunnen financieren.
2009
Indexatieopslag In de premie is een opslag meegenomen gebaseerd op 50% van de inflatie die op de lange termijn verwacht wordt. Deze opslag van € 33,0 miljoen wordt (via het afgeleide verzekeringstechnische resultaat) toegevoegd aan de indexatieruimte. Wettelijk gezien hoeft een pensioenfonds alleen een indexatieopslag toe te passen als de indexatietoezegging onvoorwaardelijk is. Solvabiliteitsopslag Het FTK stelt strenge eisen aan pensioenfondsen, met als doel dat zij hun verplichtingen kunnen nakomen. Eén van deze eisen is dat een pensioenfonds een buffer moet aanhouden. Deze buffer wordt in de betreffende regelgeving het ‘vereist eigen vermogen’ genoemd. Een onderdeel van het ‘vereist eigen vermogen’ is het ‘minimaal vereist eigen vermogen’. Het ‘minimaal vereist eigen vermogen’ bedroeg eind 2008 5%, ofwel: Philips Pensioenfonds dient minimaal 5% meer vermogen te hebben dan nodig is om de nominale pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Het ‘vereist eigen vermogen’ bedroeg eind 2008 6,8% van de voorziening pensioenverplichtingen (dit is inclusief de eerder genoemde 5%). Dit percentage wordt gebruikt om de solvabiliteitsopslag voor het verslagjaar te bepalen. De solvabiliteitsopslag is gelijk aan 6,8% van de jaarlijkse inkoop nominale pensioenopbouw (excl. het bedrag voor het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan, zijnde € 8,8 miljoen). Dit komt neer op de genoemde solvabiliteitsopslag van € 8,3 miljoen. Eind 2009 is het vereist eigen vermogen 6,3% van de voorziening pensioenverplichtingen.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
53
Overige opslagen Aan het beheren van de pensioenregelingen zijn bepaalde kosten verbonden. Hier wordt rekening mee gehouden in de premievaststelling door middel van diverse opslagen, voor onder andere administratie- en uitbetalingskosten. Het totaalbedrag in verband met deze genoemde opslagen bedraagt € 10,5 miljoen. Kostendekkende premie Dit is de in totaal benodigde premie voor de financiering van de toegezegde pensioenen in het verslagjaar, inclusief de diverse opslagen zoals hierboven toegelicht. De kostendekkende premie was in 2009 € 182,5 miljoen. Vermogensopslag / premiekorting Naast de opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen (die door het FTK wordt voorgeschreven), hanteert Philips Pensioenfonds een extra opslag voor het creëren van een buffer, de vermogensopslag. Deze opslag is van toepassing als het pensioenvermogen zich onder een bepaald niveau bevindt. Voor het jaar 2009 was dit niet aan de orde. Op de kostendekkende premie kan, vanaf 2012, een korting van toepassing zijn indien het pensioenvermogen zich boven een bepaald niveau bevindt. Solvabiliteitsvrijval als gevolg van uitkeringen Philips Pensioenfonds heeft een groot aantal pensioenontvangers. Dat betekent ook dat jaarlijks een groot bedrag wordt uitbetaald in de vorm van pensioenuitkeringen. Voor dat bedrag dat jaarlijks uit het Fonds vloeit, hoeft het Fonds geen buffer meer aan te houden. Daarom is er sprake van een vrijval van een deel van de solvabiliteitsbuffer. Vanaf 2009 wordt het toepassen van deze vrijval wettelijk als premiekorting gezien. Omdat in 2009 is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor premiekorting, is de solvabiliteitsvrijval conform de abtn in mindering gebracht op de door de onderneming verschuldigde premie. Volgens het premiebeleid van het Fonds bedraagt de solvabiliteitsvrijval niet meer dan de solvabiliteitsopslag. Hierdoor is de aftrek op de kostendekkende premie minder dan wettelijk is toegestaan. Dit laatste betekent extra zekerheid voor de deelnemers. In het verslagjaar was de solvabiliteitsvrijval als gevolg van uitkeringen € 8,3 miljoen.
2009
Te betalen premie De kostendekkende premie minus de solvabiliteitsvrijval geeft uiteindelijk het feitelijke premiebedrag dat in 2009 aan Philips Pensioenfonds is betaald. De te betalen premie bedroeg in het verslagjaar € 174,2 miljoen. Premies in verband met vrijwillige verzekeringen zijn hierin niet begrepen. De werkgeversbijdrage voor het Philips Executives Pension Plan van € 8,8 miljoen is begrepen in zowel de kostendekkende premie van € 182,5 miljoen als in de te betalen premie van € 174,2 miljoen. De te betalen premie wijkt af van de genoemde premiebijdragen (van werkgever en werknemers) in de staat van baten en lasten omdat in de te betalen premie rekening wordt gehouden met de werkgeversbijdrage voor het Philips Executives Pension Plan, maar geen rekening wordt gehouden met de onderdelen ‘premie overige regelingen’ en ‘inkoopsommen’. Beleggingsbeleid In de beleggingsportefeuille van het Fonds is een onderscheid aangebracht tussen de liability matching portefeuille en de return portefeuille. Het doel van dit onderscheid is enerzijds het beheersen van risico’s (via de liability matching portefeuille) en anderzijds het creëren van middelen voor een zo goed mogelijk indexatiebeleid (via de return portefeuille). Het beleid van het Fonds was er in 2009 op gericht dat 70% van de nominale pensioenverplichtingen, verhoogd met een inflatieverwachting van 2%, wordt gefinancierd uit de liability matching portefeuille. In paragraaf 2.4 ‘Beleggingen’ is een toelichting gegeven op het beleggingsbeleid van Philips Pensioenfonds.
54
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.6.2 Verzekeringstechnische analyse 2009 Net als ieder ander pensioenfonds maakt Philips Pensioenfonds voor zijn financiële opzet gebruik van veronderstellingen. Deze veronderstellingen hebben onder andere betrekking op de gemiddelde marktrente, de verwachte hoogte van kosten en de verwachte sterfte onder deelnemers. De verzekeringstechnische analyse maakt inzichtelijk welke verschillen er zijn tussen de vooraf gedane veronderstellingen en de werkelijkheid zoals na afloop van het jaar vastgesteld. Deze analyse resulteert in technische winst- en verliesbronnen, ofwel geeft weer of de werkelijkheid in positieve dan wel negatieve zin afwijkt van de gedane veronderstellingen. In het onderstaande overzicht is een samenvatting opgenomen van alle componenten van de verzekeringstechnische analyse. De ontwikkeling van het pensioenvermogen is inzichtelijk gemaakt, evenals de ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen op basis van de rekenregels van het Fonds. Het verschil in ontwikkeling van het pensioenvermogen en de ontwikkeling van de voorziening pensioenverplichtingen levert het verzekeringstechnisch resultaat. De verschillende onderdelen van de verzekeringstechnische analyse worden hierna toegelicht.
Verzekeringstechnische analyse
Pensioenvermogen
Voorziening pensioen-
in miljoenen euro’s
verplichtingen
Stand einde vorig verslagjaar
Resultaat
12.992,1
10.681,3
885,9
260,8
625,1
–
194,2
-194,2
Beleggingen
Salaris- en indexatieontwikkeling
Premie
170,1
137,1
33,0
Gehanteerde kanssystemen
-724,7
-707,0
-17,7
In- en uittredingen
5,2
0,1
5,1
Kosten
-18,8
-20,7
1,9
Diversen
38,8
355,7
-316,9
Rentetermijnstructuur
–
-103,5
103,5
Stand einde verslagjaar
13.348,6
10.798,0
2009
Totaal verzekeringstechnisch resultaat
239,8
Afgeleid verzekeringstechnisch resultaat
239,8
Beleggingen Een groot deel van de pensioenverplichtingen van Philips Pensioenfonds betreft betalingen die ver in de toekomst zullen plaatsvinden. Om te kunnen bepalen over hoeveel middelen het Fonds nu moet beschikken om aan die verplichtingen te kunnen voldoen, moet een inschatting worden gemaakt van het rendement dat in het komend jaar over dit bedrag zal worden behaald. Dit rendement is gelijk aan de 1-jaarsrente die wordt gebruikt voor het berekenen van de voorziening pensioenverplichtingen ultimo van het jaar voorafgaande aan het verslagjaar (in dit geval 2008). De benodigde interest is het bedrag berekend met dit veronderstelde rendement. Dit bedrag wordt afgezet tegen de werkelijke beleggingsopbrengsten in het verslagjaar. Het verschil is het resultaat op beleggingen.
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
55
Uitsplitsing beleggingen
in miljoenen euro’s
2009
Totaal beleggingsopbrengsten
885,9
Benodigde interest voor voorziening pensioenverplichtingen
260,8
Resultaat op beleggingen
625,1
Salaris- en indexatieontwikkeling
Uitsplitsing salaris- en indexatieontwikkeling
in miljoenen euro’s
2009
Indexatie pensioenontvangers en premievrije polishouders
-127,2
Indexatie pensioenopbouwers
-57,2
Salarisontwikkelingen
-9,8
Resultaat op salaris- en indexatieontwikkeling
-194,2
De indexatie van pensioenuitkeringen van pensioenontvangers en pensioenaanspraken van premievrije polishouders bedroeg per 1 april 2009 1,45%, wat overeenkomt met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex over de periode januari 2008 – januari 2009. De totale lasten van deze verhoging van de pensioenen zijn hier opgenomen. De pensioenaanspraken van pensioenopbouwers van het Philips flex pensioen zijn per 1 januari 2009 verhoogd met 3,50%, een percentage gelijk aan de collectieve schaalaanpassing. De totale lasten van deze verhoging van de opgebouwde pensioenaanspraken zijn hier opgenomen.
2009
Voor de Philips eindloonregeling geldt dat zowel individuele als collectieve salariswijzigingen direct doorwerken in de hoogte van de opgebouwde pensioenen over de reeds verstreken diensttijd. De lasten die aan deze wijzigingen zijn toe te schrijven, zijn hier onder de post ‘Salarisontwikkelingen’ vermeld. De hier vermelde lasten hebben hoofdzakelijk betrekking op vertrekkers en arbeidsongeschikten die nog aan de eindloonregeling deelnemen. Deze kosten als gevolg van indexaties en salarisstijgingen hebben betrekking op in de toekomst uit te keren pensioenen. Dat betekent een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen van € 194,2 miljoen. Premie In paragraaf 2.6.1 is uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de te betalen premie conform de abtn wordt vastgesteld. In het verslagjaar bedroeg de betaalde pensioenpremie € 170,1 miljoen (dit zijn de werkgeversen werknemersbijdragen vermeerderd met premies voor vrijwillige verzekeringen en koopsommen). Als deze betaalde premie in het verslagjaar wordt vergeleken met de actuarieel benodigde premie (op basis van de veronderstellingen die bij de voorziening pensioenverplichtingen gehanteerd worden en inclusief koopsommen), ontstaat een resultaat op premie. De actuarieel benodigde pensioenpremie bedroeg € 137,1 miljoen. Het resultaat op premie komt daarmee uit op € 33,0 miljoen positief.
56
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Gehanteerde kanssystemen Bij het berekenen van de voorziening pensioenverplichtingen dienen uiteraard veronderstellingen te worden gehanteerd ten aanzien van onder meer de levensverwachting van de aangeslotenen en hun nabestaanden. Deze veronderstellingen ten aanzien van levensverwachting zijn het belangrijkste onderdeel van wat in de actuariële analyse de kanssystemen worden genoemd. Er is wat de veronderstelde levensverwachting betreft onderscheid te maken tussen het langlevenrisico en het kortlevenrisico. Bij het langlevenrisico van aangeslotenen gaat het om afwijkingen ten aanzien van de leeftijd die een aangeslotene gemiddeld bereikt. Bij het kortlevenrisico gaat het om afwijkingen ten aanzien van het aantal aangeslotenen met een partner dat gemiddeld overlijdt en de levensverwachting van die partner. Het resultaat op kanssystemen betreft het verschil tussen de gehanteerde veronderstellingen en de werkelijkheid. Dit resultaat was in het verslagjaar € 17,7 miljoen negatief. In- en uittredingen Bepaalde mutaties in het deelnemersbestand kunnen financiële gevolgen hebben. Denk hierbij aan waardeoverdrachten als gevolg van in- en uittredingen. Bij individuele waardeoverdrachten worden de wettelijke rekenregels gehanteerd die anders zijn dan de rekenregels die bij Philips Pensioenfonds gelden. Bij collectieve waardeoverdrachten worden afspraken gemaakt over de methodiek die bij de bepaling van het over te dragen bedrag gebruikt wordt. In het verslagjaar was het resultaat op in- en uittredingen € 5,1 miljoen positief. Kosten Het resultaat op kosten is het verschil tussen de kosten waarmee in de veronderstellingen rekening is gehouden en de werkelijke kosten. Het resultaat op kosten kwam in het verslagjaar uit op € 1,9 miljoen positief.
2009
Diversen Het resultaat op diversen bedroeg in het verslagjaar € 316,9 miljoen negatief. Dit resultaat wordt grotendeels veroorzaakt doordat de voorziening pensioenverplichtingen ultimo 2009 is verhoogd met 3% vanwege stijgende levensverwachtingen, zie ook paragraaf 5.1 ‘Gebeurtenissen na balansdatum’. Rentetermijnstructuur Onder het FTK zijn pensioenfondsen verplicht te waarderen op actuele marktwaarde (fair value). Dat betekent dat de discontering van de reglementaire uitkeringsstromen aan het begin en aan het eind van een jaar op de dan geldende rentetermijnstructuur gebeurt, waarbij het bijna altijd zo zal zijn dat deze structuren niet gelijk zijn. Per saldo is er in dat geval een jaarlijks resultaat ‘rentetermijnstructuur’. In 2009 bedroeg dit resultaat € 103,5 miljoen positief. Oorzaak hiervan was de stijgende rente gedurende het jaar 2009. Verzekeringstechnisch resultaat Het totale verzekeringstechnische resultaat bedroeg in het verslagjaar € 239,8 miljoen positief. Omdat in 2009 de vermogensopslag in de kostendekkende premie nihil was, is het afgeleide verzekeringstechnische resultaat gelijk aan het verzekeringstechnische resultaat. Het afgeleide verzekeringstechnische resultaat is een belangrijk gegeven bij de bepaling van de indexatieruimte. Dit wordt in de volgende paragraaf toegelicht.
57
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is als volgt te specificeren (in miljoenen euro’s).
Eind 2009
Eind 2008
Pensioenopbouwers
1.806,6
1.936,0
Pensioenontvangers
7.532,7
7.346,5
Houders premievrije polissen
Totaal voorziening pensioenverplichtingen
1.458,7
1.398,8
10.798,0
10.681,3
2.6.3 Indexatieruimte Het College van Beheer beoordeelt onder meer op basis van de indexatieruimte of in een jaar wordt besloten tot indexatie. De indexatieruimte is daarmee één van de factoren op basis waarvan het College de beslissing neemt of en in hoeverre indexatie zal plaatsvinden. Het beschikbaar zijn van indexatieruimte is geen garantie dat indexatie zal plaatsvinden. Hierna wordt nader ingegaan op de wijze waarop de indexatieruimte wordt bepaald en hoe de ontwikkeling van de indexatieruimte was in 2009. Bepaling indexatieruimte Het afgeleide verzekeringstechnisch resultaat is het uitgangspunt bij de bepaling van de indexatieruimte. Van het afgeleide verzekeringstechnisch resultaat komt namelijk een derde deel ter beschikking voor de indexatieruimte in het volgende jaar. Het restant (twee derde deel) is in beginsel beschikbaar voor de indexatieruimte in de twee daarop volgende jaren. Voor de bepaling van de indexatieruimte per 1 januari van enig kalenderjaar wordt als uitgangspunt genomen de indexatieruimte per 1 januari van het voorgaande kalenderjaar. Dit bedrag wordt vermeerderd c.q. verminderd met een derde deel van de som van het afgeleide verzekeringstechnisch resultaat over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van vaststelling van de indexatieruimte.
2009
Ontwikkeling indexatieruimte in 2009 In het onderstaande schema is weergegeven hoe de indexatieruimte zich heeft ontwikkeld in het verslagjaar. Belangrijke gegevens voor de vaststelling hiervan zijn (in miljoenen euro’s): – Afgeleid verzekeringstechnisch resultaat 2007 – Afgeleid verzekeringstechnisch resultaat 2008 – Afgeleid verzekeringstechnisch resultaat 2009 – Totaal afgeleid verzekeringstechnisch resultaat
Verloop indexatieruimte in 2009
in miljoenen euro’s
Indexatieruimte 1 januari 2009
Onttrekking: 1/3 x -1.161,7
-387,2
Indexatieruimte 1 januari 2010
1.650,9
44,1 -1.445,6 239,8 + -1.161,7
2.038,1
58
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
2.6.4 Oordeel actuaris De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het Pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Naar overtuiging van de actuaris is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Philips Pensioenfonds is naar de mening van de actuaris goed. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen toereikend zijn.
2009
59
Terug naar inhoudsopgave
2 – Verslag College van Beheer
Verwachtingen 2010
2.7
In deze paragraaf wordt vooruitgeblikt naar het jaar 2010.
Algemene ontwikkelingen In 2009 was het pensioenveld volop in beweging. Voor 2010 zal dit niet anders zijn. De afgelopen maanden zijn er verschillende rapporten van diverse commissies verschenen, waaronder van Commissie Frijns, Commissie Goudswaard en Commissie Parameters. Naast de publicatie van de verschillende rapporten heeft Minister Donner in 2009 een aantal aanvullende vraagstukken geformuleerd in verschillende brieven. Binnen de pensioensector wordt volop gewerkt aan het analyseren van de gevolgen van alle ontwikkelingen voor de sector. Philips Pensioenfonds zal in 2010 bezien of dit alles aanleiding geeft tot beleidswijzigingen binnen het Fonds. Daarbij worden de aanbevelingen vanuit de pensioensector meegenomen. Beleggingen Het College van Beheer heeft naar aanleiding van een uitgebreid intern onderzoek en advies, besloten om een gedeelte van de return portefeuille passief te gaan beleggen. Ter vervanging van direct onroerend goed gaat het Fonds beleggen in indirect, niet beursgenoteerd onroerend goed. Met deze investeringen wordt naar verwachting, in 2010 een begin gemaakt. Nieuwe CAO Philips en vakorganisaties zijn in CAO-verband overeengekomen dat per 1 april 2011 enkele wijzigingen worden doorgevoerd in het Philips flex pensioen. De belangrijkste aanpassing houdt verband met het nabestaandenpensioen: de bestaande risicoverzekering wordt vervangen door een pensioenaanspraak op opbouwbasis. Andere aanpassingen zijn bedoeld om de pensioenregeling voor deelnemers eenvoudiger te maken.
2009
Organisatie Philips Pensioenfonds Gedurende het verslagjaar heeft er, vanwege de toegenomen hoeveelheid werkzaamheden en de uitvoering en implementatie van het gewijzigde beleggingsbeleid, een forse uitbreiding van het aantal medewerkers van het Directiebureau plaatsgevonden. Verwacht wordt dat er in 2010 geen verdere uitbreiding van het aantal medewerkers meer plaatsvindt.
Eindhoven, 27 april 2010 Het College van Beheer
Terug naar inhoudsopgave
60
2 – Verslag College van Beheer
Optimale inzet zorgt voor duurzame resultaten
3
Philips Pensioenfonds in cijfers 2009
Terug naar inhoudsopgave
3.1
Kerncijfers: vijfjarenvergelijking bedragen in miljoenen euro’s
Pensioenen Aantal verzekerden Pensioenopbouwers Pensioenontvangers Houders premievrije polissen
Eind 2009 17.870 60.165 32.739
Eind 2008 19.652 60.254 32.506
Eind 2007 20.561 60.024 41.154
Eind 2006 28.109 59.617 41.746
Eind 2005 31.984 58.979 39.457
Totaal 110.774 112.412 121.739 129.472 130.420 Premies 2009 2008 2007 2006 2005 Werkgever 165 132 177 234 203 Werkgever koopsommen1) 3 4 6 17 Werknemers pensioenregeling - - - 1 4 Werknemers vrijwillige verzekeringen 2 3 3 4 6 Totaal 170 139 186 256 213 Uitkeringen Pensioenen 725 730 702 682 658 Uitgaande waardeoverdrachten individueel 6 22 22 15 15 Uitgaande waardeoverdrachten collectief -6 - 620 92 18 Totaal 725 752 1.344 789 691 Indexaties Indexatie pensioenopbouwers (in %) 3,50 3,50 1,25 1,25 0,75 Indexatie pensioenontvangers en houders premievrije polissen (in %) 1,45 1,90 1,25 1,65 1,02
2009
Beleggingen Eind Eind Eind Verdeling belegd vermogen2) 2009 2008 2007 Onroerend goed 504 541 1.191 Aandelen 2.329 1.772 3.603 Vastrentende waarden 9.374 9.871 8.285 Overig 1.209 1.048 871 Totaal 13.416 13.232 13.950 Resultaten beleggingen2) (in %) 2009 2008 2007 Direct onroerend goed -9,3 -1,7 17,5 Indirect onroerend goed 1,3 - - Aandelen 30,8 -40,7 -0,2 Vastrentende waarden 2,3 17,3 -1,0 Totaal beleggingsresultaat 6,9 -0,4 2,6
Eind 2006 1.342 4.185 8.403 695 14.625
Eind 2005 1.231 4.066 8.720 481 14.498
2006 10,5 - 12,6 -1,9 4,9
2005 9,0 30,0 10,4 13,3
62
Terug naar inhoudsopgave
3 – Philips Pensioenfonds in cijfers
Financiële positie Pensioenvermogen Voorziening pensioenverplichtingen
Eind 2009 13.349 10.798
Eind 2008 12.992 10.681
Eind 2007 13.779 10.023
Dekkingsgraad (in %) 124 122 137 Dekkingsgraad op basis van FTK-norm (in %) 118 116 141 3) Vereiste dekkingsgraad (in %) 107 107 109 Geïndexeerde dekkingsgraad4) (in %)
97
95
109
Eind 2006 14.548 10.836
Eind 2005 14.442 11.537
134
125
136 113
127 112
105
96
2009
1) In 2005 werden de koopsommen van werkgever onder de post ‘Overig’ in beschouwing genomen. 2) Voor de jaren 2008 en 2009 is in het jaarverslag op pagina 8 een overzicht opgenomen van de verdeling van het belegd vermogen en de beleggingsresultaten ingedeeld naar liability matching portefeuille en return portefeuille. In de balans op pagina 67 zijn de beleggingen voor risico pensioenfonds gebaseerd op een andere grondslag (RJ610). Deze cijfers zijn exclusief de beleggingen voor risico deelnemers. 3) De vereiste dekkingsgraden van 2008 en 2009 zijn op basis van de FTK-norm en de vereiste dekkingsgraden van 2005 tot en met 2007 zijn op basis van fondsgrondslagen. 4) De geïndexeerde dekkingsgraad is gebaseerd op geïndexeerde pensioenverplichtingen, rekening houdend met de verwachte langetermijninflatie. Deze verwachte langetermijninflatie wordt jaarlijks vastgesteld door het College van Beheer. Over 2009 is de verwachte langetermijninflatie
63
vastgesteld op 2%.
Terug naar inhoudsopgave
3 – Philips Pensioenfonds in cijfers
Ontwikkelingen verzekerden
3.2
Opbouwers Houders Ontvangers Ontvangers Ontvangers Ontvangers premievrije Ouderdoms- Arbeids- Nabestaanden- Wezen- polis pensioen ongeschikt- pensioen pensioen heidspensioen
Saldo einde vorig verslagjaar 19.652 32.506 39.574 1.642 18.581 457 Toetreding 761 Vertrek / Revalidatie -1.719 1.719 -7 Arbeidsongeschiktheid 21 Pensioentoekenning -774 -966 1.740 1.094 79 Overlijden -49 -86 -1.585 -22 -960 Afkoop -140 -107 -12 Afloop -143 -96 Waardeoverdracht -320 Samenvoegen polissen -22 Andere oorzaken -1 48 -83 3 -8 -3 Saldo mutaties -1.782 233 -35 -148 114 -20 Stand einde verslagjaar 17.870 32.739 39.539 1.494 18.695 437
2009
64
Terug naar inhoudsopgave
3 – Philips Pensioenfonds in cijfers
3.3
Kerngegevens Philips flex pensioen De meeste actieve aangeslotenen van Philips Pensioenfonds zijn deelnemer aan het Philips flex pensioen.
De kerngegevens van de flex-regeling (per 1 januari 2009) zijn samengevat in onderstaand overzicht. Deze gegevens gelden voor diegenen die op of na 1 januari 1950 zijn geboren en op 1 januari 2006 in dienst waren van Philips. Ook voor alle nieuwe toetreders vanaf 1 januari 2006 geldt deze regeling. We noemen deze pensioenregeling het Philips flex pensioen 2006. Voor alle overige deelnemers kunnen andere regelingen van toepassing zijn. Op onze website (www.philipspensioenfonds.nl) staat per pensioenregeling van Philips een uitgebreid overzicht van de kerngegevens.
Philips flex pensioen 2006 (kerngegevens per 1 januari 2010)
Franchise
E 15.300
Opbouwpercentage ouderdomspensioen
2% van de pensioengrondslag 0,6% van de franchise
Werknemersbijdrage pensioenregeling
0%
Werknemersbijdrage verzekering nabestaandenpensioen
0%
Werknemersbijdrage Anw-hiaatverzekering (bedragen bruto per maand)
Jonger dan 35 jaar 35-40 jaar 40-45 jaar 45-50 jaar 50-55 jaar 55-60 jaar 60-65 jaar
E 10,40 E 15,60 E 20,80 E 29,90 E 39,00 E 44,20 E 40,30
2009
65
Terug naar inhoudsopgave
3 – Philips Pensioenfonds in cijfers
4 Energie doelbewust gebruiken om meer te bereiken
Terug naar inhoudsopgave
Jaarrekening 2009
4.1
Balans per 31 december 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Activa Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Beleggingen voor risico deelnemers (2) Immateriële activa (3) Vorderingen en overlopende activa (4) Liquide middelen (5) Totaal activa Passiva Reserves (6) Technische voorzieningen (7) Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers (8) Overige voorzieningen (9) Overige schulden en overlopende passiva (10) Totaal passiva
Dekkingsgraad (in %) Pensioenvermogen (reserves + technische voorziening)
2009
13.625,2
2008
13.350,7
268,6
281,2
0,2
0,3
2,9
11,5
55,2
57,4
13.952,1
13.701,1
2.550,6 2.310,8 10.798,0
10.681,3
268,6
281,2
15,2
20,9
319,7
406,9
13.952,1
13.701,1
123,6
13.348,6
2009
121,6
12.992,1
67
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
4.2
Staat van baten en lasten 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Baten Premiebijdragen (van werkgever en werknemers) (11) Premiebijdragen voor risico deelnemers (12) Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds (13) Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (14) Lasten Pensioenuitkeringen (15) Pensioenuitvoeringskosten (16) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds – Pensioenopbouw – Indexatie en overige toeslagen – Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen (17) – Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen – Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten – Wijziging marktrente – Wijziging actuariële grondslagen (18) – Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten (19) – Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen (20) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers (21) Saldo overdrachten van rechten (22) Overige baten en lasten (23) Saldo van baten en lasten Bestemming van het saldo van baten en lasten – Algemene reserve
2009
2008
170,1 11,6 885,9 18,7
139,3 12,5 -188,9 1,1
-724,7 -18,8
-729,9 -27,9
-137,1 -194,2 -260,8
-117,1 -220,8 -452,9
707,0
732,6
20,7 103,5 -317,5 -0,1 -38,2 12,6 5,2 -4,1
20,7 -673,6 76,4 4,7 -28,3 17,4 -6,3 -4,6
2009
239,8 -1.445,6
239,8 -1.445,6
68
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
Kasstroomoverzicht 2009
€
4.3
bedragen in miljoenen euro’s
2009 Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies 170,6 Ontvangen waardeoverdrachten 8,1 Betaalde pensioenuitkeringen -722,0 Betaalde waardeoverdrachten -52,8 Betaalde pensioenuitvoeringskosten -12,9 Overige ontvangsten en betalingen 42,2
2008 143,5 23,4 -733,5 -37,1 -33,9 35,1
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten -566,8 -602,5 Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en mutaties in beleggingen voor risico pensioenfonds 10.541,5 8.726,7 Ontvangen directe beleggingsopbrengsten 465,3 498,2 Aankopen beleggingen -10.400,8 -8.615,7 Betaalde kosten van vermogensbeheer -41,4 -23,6 Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten 564,6 585,6 Mutatie liquide middelen -2,2 -16,9
2009
69
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2009
€
4.4
1 Inleiding De Stichting heeft ten doel ten behoeve van de aangeslotenen, gewezen aangeslotenen, de pensioengerechtigden en de overige aanspraakgerechtigden, door Philips gesloten pensioenovereenkomsten als bedoeld in de Pensioenwet, uit te voeren, in de ruimste zin des woords, en in overeenstemming met de pensioenreglementen die zijn vastgesteld op basis van de pensioenovereenkomsten en de tussen de Stichting en Philips gesloten financierings- of uitvoeringsovereenkomsten en, indien van toepassing, het uitvoeringsreglement. De Stichting zal, hetzij de dekking van de pensioenaanspraken en rechten op pensioen voortvloeiende uit bovenvermelde pensioenreglementen in eigen beheer (voor eigen risico) houden, hetzij overeenkomsten van verzekering sluiten met één of meer verzekeraars als bedoeld in artikel 1 van de PW. De Stichting ontvangt ter verwezenlijking van het gestelde doel bijdragen van aangeslotenen en van Philips. Zij kan ook andere bijdragen ontvangen. De Stichting is bevoegd de administratie van de door haar uitgevoerde pensioenregelingen en het beheer van haar vermogen, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, geheel of ten dele op te dragen aan één of meer derden. Indien de Stichting werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt de Stichting er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens de wet gestelde regels, die op de uitbesteding van toepassing zijn, naleeft. De Stichting zal daartoe onder meer een uitbestedingsovereenkomst, die voldoet aan de gestelde eisen, aangaan met deze derde.
2 Overeenstemmingsverklaring
2009
De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.
3 Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling Algemeen Alle bedragen zijn vermeld in miljoenen euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Cijfers ter vergelijking zijn voor vergelijkingsdoeleinden waar nodig aangepast. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa, verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
70
€
bedragen in miljoenen euro’s
De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het Pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post ‘nog af te wikkelen transacties’. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
2009
Securities lending Het securities lending-programma is inmiddels afgebouwd. Het Fonds nam tot eind 2009 deel aan een securities lending-programma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securities lending-contract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor beleggingen. Als onderpand ontvangen geldmiddelen worden opgenomen onder beleggingen. Als onderpand ontvangen geldmiddelen die zijn herbelegd, worden eveneens opgenomen onder beleggingen. Uit securities lending voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten verwerkt. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijk of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichting samenhangende rentebate en rentelast worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsresultaten in de rekening van baten en lasten opgenomen.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
71
€
bedragen in miljoenen euro’s
Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen actuele waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
Eind 2009 USD 1,4347 GBP 0,8885 JPY 133,5680 CHF 1,4832 SEK 10,2443
Eind 2008
Eind 2007
Eind 2006
1,3900 0,9668 126,0080 1,4795 10,9924
1,4621 0,7345 163,3329 1,6553 9,4500
1,3187 0,6738 157,1238 1,6097 9,0235
Beleggingen Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van kostprijs. In de balans en de toelichting worden (indirecte) beleggingen in beleggingsinstellingen gerubriceerd in de beleggingsrubriek waarin beleggingen van dit soort worden gerubriceerd en dienovereenkomstig gewaardeerd. Hierbij wordt de gehele waarde van de beleggingen gerubriceerd bij de hoofdcategorie.
2009
Toelichting beleggingen Op grond van RJ610.208 worden vorderingen, schulden en tijdelijke banksaldi in verband met beleggingstransacties onder de beleggingsrubriek geclassificeerd, behorend bij de portefeuille waarin deze zijn opgenomen. Waardering van beleggingsfondsen Beursgenoteerde beleggingen in aandelenfondsen en vastrentende waardenfondsen worden gewaardeerd tegen de beurskoers per balansdatum. De niet-beursgenoteerde fondsen worden gewaardeerd tegen hun actuele waarde, zijnde de intrinsieke waarde ultimo boekjaar, waarbij de onderliggende beleggingen zijn gewaardeerd op marktwaarde conform de hier genoemde grondslagen voor (directe) beleggingen. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed waarvoor in het verslagjaar een verkoopovereenkomst tot stand is gekomen doch die ultimo 2009 nog niet geleverd zijn, zijn gewaardeerd tegen de overeengekomen verkoopprijs. Alle andere beleggingen in vastgoed zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde. Deze waarde is gebaseerd op twee door onafhankelijke deskundigen verrichte taxaties, waarbij de laagste waarde van beide taxaties is aangehouden. Voor een van de objecten in portefeuille is, in verband met nog geldende afspraken, de taxatiewaarde uit 2007 gehanteerd. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord.
72
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Private equity wordt gewaardeerd op basis van door de private equity managers verstrekte waarderingen (voornamelijk actuele waarde). Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel en de looptijd. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Overige beleggingen (hedge funds) Overige beleggingen worden gewaardeerd op basis van door de externe managers verstrekte actuele waarde.
Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen die voor rekening van het Fonds worden aangehouden.
2009
Technische voorziening Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde, zijnde de contante waarde van alle verplichtingen van de Stichting berekend op basis van de per balansdatum geldende actuele rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. De Stichting wijkt hiermee af van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur gelet op (1) de sinds de invoering van het FTK (in 2004) gekozen gedragslijn, (2) het streven naar zekerstelling van de nominale pensioenverplichtingen en door een grote matching met staatsleningen. Bij de bepaling van de verplichtingen wordt uitgegaan van de actuariële grondslagen van de Stichting zoals vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota van de Stichting. Deze grondslagen zijn de volgende: – Overlevingstafels: AG prognosetafel 2005 – 2050; – De sterftekansen conform de Prognosetafel worden gecorrigeerd met ervaringssterftetafel 2008 van Watson Wyatt; – Alle (gewezen) mannelijke aangeslotenen worden geacht een partner te hebben die drie jaar jonger is; – Alle (gewezen) vrouwelijke aangeslotenen worden geacht een partner te hebben die drie jaar ouder is; – Een opslag van 1,5% ter dekking van uitbetalingskosten; – Een administratiereserve ter grootte van 1,5% van de contante waarde van de pensioenverplichtingen van (gewezen) aangeslotenen van wie de pensioenuitkering nog niet is ingegaan; – Bij de berekening van de actuele waarde van de verplichtingen wordt uitgegaan van de te verwachten kasstromen in komende jaren, bepaald op basis van de geldende reglementen en actuariële grondslagen; – Arbeidsongeschiktheidsrisico op basis van verwachte schadelast.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
73
€
bedragen in miljoenen euro’s
Verhoging voorziening pensioenverplichtingen Uit reeds beschikbare cijfers blijkt dat de levensverwachting in de AG Prognosetafel 2005-2050 te laag is ingeschat. Vanwege deze gestegen levensverwachting heeft het bestuur besloten de beschreven voorziening pensioenverplichtingen te verhogen met 3%. Voorziening voor risico van deelnemers Hieronder wordt opgenomen de totale actuele waarde van de door deelnemers gespaarde pensioenkapitalen in beschikbare premieregelingen. De waarde van de door deelnemers te verwerven pensioenrechten is daarmee gelijk aan de waarde van het gespaarde kapitaal. Grondslagen voor bepaling van resultaat Baten en lasten worden verwerkt in het jaar waarop zij betrekking hebben. Premies worden toegerekend aan het jaar waarin zij zijn vastgesteld, respectievelijk bekend zijn geworden. Individuele waardeoverdrachten worden in de staat van baten en lasten verwerkt op het moment waarop deze betaald dan wel ontvangen worden. Collectieve waardeoverdrachten worden in de staat van baten en lasten verwerkt op moment van betaling van het overeengekomen voorschotbedrag. Onttrekkingen uit beleggingen voor risico deelnemers betreffen de overdrachten van door deelnemers opgebouwde middelen vanuit de beschikbare premiefondsen naar het pensioenvermogen van het Fonds of naar een verzekeraar (voor toekenning van aanspraken). Onder de beleggingsresultaten voor risico deelnemers zijn opgenomen de directe en de indirecte beleggingsopbrengsten, onder aftrek van hieraan toerekenbare kosten zoals transactiekosten en kosten van beheer en bewaring. De directe beleggingsopbrengsten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen inkomsten uit beleggingen zoals dividenden, coupons, interest, (netto)huur en dergelijke; een en ander onder aftrek van niet-terugvorderbare bronbelastingen en de gerelateerde vermogensbeheerkosten. Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verantwoord: – alle gerealiseerde en ongerealiseerde waarderingsverschillen; – alle gerealiseerde en ongerealiseerde valutaverschillen. Pensioenuitkeringen worden ten laste van de staat van baten en lasten gebracht in de periode waarop zij betrekking hebben. De pensioenuitvoeringskosten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen kosten pensioenbeheer en overige kosten welke verband houden met het besturen van de Stichting. Overige baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.
2009
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten.
4 Risicobeheer en derivaten Het belangrijkste risico voor het Fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het Fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen alsook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het Fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het Fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van opgebouwde pensioenrechten. Bij een zeer negatieve ontwikkeling van de solvabiliteit, bestaat voorts het risico dat gekort moet worden op nominale rechten/aanspraken. Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
74
€
bedragen in miljoenen euro’s
Solvabiliteitsrisico Het surplus/tekort op fondsgrondslagen is als volgt: Eind 2009 Eind 2008 Voorziening pensioenverplichtingen (a) 10.798,0 10.681,3 Buffers: S1 Renterisico 107,7 194,6 S2 Risico zakelijke waarden 534,4 488,7 S3 Valutarisico 33,8 42,6 S4 Grondstoffenrisico 18,5 15,5 S5 Kredietrisico 99,7 243,1 S6 Verzekeringstechnisch risico 305,8 315,0 Diversificatie-effect -421,9 -570,0 Totaal S (vereiste buffers) (b) 678,0 729,5 Vereist vermogen (art. 132 Pensioenwet) (a+b) 11.476,0 11.410,8 Aanwezig vermogen (totaal activa – schulden = pensioenvermogen) 13.348,6 12.992,1 Surplus 1.872,6 1.581,3 Philips Pensioenfonds maakt gebruik van de actuele rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties waar in het FTK wordt uitgegaan van waardering op basis van de rentecurve voor swaps zoals gepubliceerd door DNB (FTK-curve). Het effect van de FTK-curve staat weergegeven bij onderdeel 6 ‘Reserves’ in de toelichting op de balans. Door het Fonds zijn bij de bepaling van de inputvariabelen ter bepaling van de onderscheiden risico’s de uitgangspunten van DNB gehanteerd, waarbij ten aanzien van derivaten rekening is gehouden met de betreffende exposurewaarde.
2009
Bij de berekening van de buffers past het Pensioenfonds de standaardmethode toe. De samenstelling van de beleggingen wordt hierbij gebaseerd op de feitelijke beleggingsmix. Verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2009 ten opzichte van 31 december 2008 kunnen als volgt worden toegelicht: S1: Doordat in 2009 langlopende interest rate swaps, welke aangehouden werden om de geïndexeerde pensioenverplichtingen af te dekken, verkocht zijn, is de duratie van de matching portefeuille afgenomen. Het aldus vrijgekomen kapitaal is met name gebruikt om inflatieproducten te kopen. S5: Als gevolg van de aantrekkende markten is de spreiding verengd. Dit had een positief effect op het kredietrisico. De afname van de bedrijfsobligaties ten gunste van overheidsobligaties versterkte dit positieve effect. Het College van Beheer beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen het beleggingsbeleid, het premiebeleid en het beleid ten aanzien van de voorwaardelijke pensioentoezeggingen zoals indexatie. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Een en ander vindt doorgaans plaats door middel van periodieke ALM-studies. Een ALM-analyse is een analyse van de te verwachten ontwikkelingen in de financiële positie van het Fonds en van de waarschijnlijkheid ervan in diverse scenario’s.
75
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
De uitkomsten van deze analyses vormen belangrijke input voor het vast te stellen beleggingsbeleid dat weer vertaald wordt in beleggingsrichtlijnen. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Bovengenoemde risico’s en enkele andere risico’s worden onderstaand nader toegelicht.
Marktrisico Marktrisico betreft het risico dat het Fonds financiële verliezen lijdt door bewegingen in de financiële markten. Hieronder vallen onder meer het koersrisico op aandelen (het risico van daling van aandelenkoersen en dividendinkomsten), valutarisico (het risico van koersdalingen van directe of indirecte valutaposities) en het renterisico. Met name de beheersing van dit laatste risico is voor het Fonds van groot belang vanwege het feit dat de waardering van de pensioenverplichtingen is gebaseerd op de actuele rentetermijnstructuur. Een daling van de rente leidt tot een toename van de waarde van de verplichtingen. Voor het Fonds is het daarom belangrijk dat het beleggingsbeleid optimaal is afgestemd op de rentegevoeligheid van de verplichtingen, met inachtneming van de overige risico’s van het Fonds (premierisico en indexatierisico). De in het beleggingsbeleid opgenomen strategische en tactische normen en limieten zijn daarbij zeer belangrijk, alsmede een adequate bewaking van de uitvoering van het beleggingsbeleid. Ook voor valutaposities worden strategische en tactische normen geformuleerd in het beleggingsbeleid. Het concentratierisico wordt beperkt door het zoveel mogelijk spreiden naar beleggingscategorieën en tegenpartijen. Overigens in overeenstemming met de eisen ten aanzien van ‘best execution’.
Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van veranderingen in de marktrente. Liability matching portefeuille Voorziening pensioenverplichtingen Matchingpercentage Duratieafwijking
Modified Duration 2009 13,0 10,8 86,8% -0,5
2009
Modified Duration 2008 16,9 11,3 92,4% -4,3
De liability matching portefeuille heeft een duratie van 13,0 terwijl de verplichtingen een duratie van 10,8 hebben. Verder dekt de liability matching portefeuille niet de volledige nominale verplichtingen, maar slechts 86,8% hiervan. Als gevolg van dit alles is er een duratieafwijking van -0,5. Dit betekent dat indien de rente met 1% (100 basispunten) daalt, de waarde van de liability matching portefeuille met 0,5% meer zal toenemen dan de waarde van de verplichtingen. Bij een rentestijging geldt het omgekeerde. Bij de bepaling van deze rentegevoeligheid is afgezien van de effecten welke een daling of stijging van de rente kunnen hebben op de overige beleggingen van het Fonds in de return portefeuille. De duratie van de liability matching portefeuille exclusief derivaten bedraagt 11,9.
76
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: Resterende looptijd < 5 jaar Resterende looptijd > 5 & < 10 jaar Resterende looptijd > 10 & < 20 jaar Resterende looptijd > 20 jaar Totaal
Eind 2009 % 7,7 4,9 19,1 68,3 100,0
Risico zakelijke waarden Risico zakelijke waarden is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die worden veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico kan worden gemitigeerd door diversificatie. De procentuele verdeling van de beleggingen tegen marktwaarde is weergegeven in onderstaande tabel: Ontwikkelde markten Opkomende markten BRIC-landen Private equity Totaal
Eind 2009 Eind 2008 % % 83,7 86,3 11,3 8,4 2,5 1,6 2,5 3,7 100,0 100,0
2009
Valutarisico Het strategische beleid van het Fonds is om alle relevante valutaposities volledig af te dekken. Het totaalbedrag dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo boekjaar circa 21,0% (2008: 14,6%) van de beleggingsportefeuille en is evenals in 2008 nagenoeg volledig afgedekt tegen de euro. De belangrijkste valuta daarin is de Amerikaanse dollar. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten - € 83,4 miljoen (2008: € 30,7 miljoen). Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven. De beleggingen in vreemde valuta voor afdekking kunnen per categorie als volgt worden gespecificeerd: Aandelen Vastrentende waarden Totaal
Eind 2009 1.924,9 636,5 2.561,4
Eind 2008 1.446,2 477,7 1.923,9
77
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: Voor afdekking Valutaderivaten (na afdekking) EUR 10.607,5 2.556,6 GBP 412,5 -421,9 JPY 148,8 -143,6 USD 1.790,0 -1.485,8 Overige valuta 485,1 -588,7 Totaal 13.443,9 -83,4
Eind 2009 Nettopositie (na afdekking) 13.164,1 -9,4 5,2 304,2 -103,6 13.360,5
Eind 2008 Nettopositie 12.931,3 17,4 -10,9 252,8 -16,8 13.173,8
Grondstoffenrisico De exposurewaarde van de derivatenpositie in grondstoffen bedraagt € 71,8 miljoen. De derivatenpostie is gekoppeld aan de DJ AIG commodity index. Door de diversificatie van deze index (waarin olie een geringe invloed heeft), is het risico op prijsfluctuaties relatief beperkt.
Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële resultaten voor het Fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het Fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Om het kredietrisico te beperken, maakt het Fonds gebruik (kopen) van Credit Default Swaps. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het Fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het Fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het Fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingsnormen bij hypothecaire geldleningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het Fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het Fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het Fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille kan het volgende overzicht worden gegeven: Eind 2009 Eind 2008 % % Staat 79,7 71,2 AAA 13,0 20,4 AA 2,2 2,5 A 0,4 2,3 BBB 0,4 0,9 BB 1,2 0,9 B 1,9 1,1 1) Overig 1,2 0,7 Totaal 100,0 100,0 1) Vorderingen / schulden en liquiditeiten
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
2009
78
€
bedragen in miljoenen euro’s
Ten aanzien van de sectorverdeling zijn de beleggingen onder te verdelen conform het volgende overzicht: Overheidsinstellingen Handel en industrie Financiële instellingen Beleggingsinstellingen Serviceinstellingen Vastgoed Overige Totaal
Eind 2009 % 52,3 18,4 14,5 2,5 2,5 3,8 6,0 100,0
Eind 2008 % 39,9 24,4 15,3 3,4 2,2 4,1 10,7 100,0
Voor een regioverdeling van de beleggingen, zie paragraaf 2.4.4. Inzake concentratie van risico’s kan worden gemeld dat ultimo 2009 geen sprake is van beleggingen in een individuele tegenpartij groter dan 2% van het balanstotaal (niet meegenomen overheidsinstellingen) (2008: idem).
Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Volgens recente informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan eerder werd aangenomen. Het College van Beheer heeft een analyse gemaakt van het mogelijke effect van de stijgende levensverwachting voor Philips Pensioenfonds. Door een extra toevoeging van 3% aan de voorziening pensioenverplichtingen, die is berekend op basis van AG-Prognosetafel 2005-2050 met correctie van 3,5% voor ervaringssterfte, is het langlevenrisico naar verwachting adequaat verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Dit neemt niet weg dat toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot nog verdere verbetering of verslechtering van de levensduur en dat dientengevolge in de toekomst verdere verhoging of verlaging van de voorziening pensioenverplichtingen aan de orde kan komen. Het overlijdensrisico ontstaat doordat deelnemers eerder komen te overlijden dan gemiddeld verondersteld in de tarifering. Dit geldt voor pensioenvormen waarvoor een uitkering bij overlijden is verzekerd (bijvoorbeeld nabestaandenpensioen). Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het Fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht.
2009
Indexatierisico Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van een premievrije polis streeft Philips Pensioenfonds ernaar de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer (het bestuur van het Fonds). Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
79
€
bedragen in miljoenen euro’s
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het Fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico kan het volgende worden gemeld: – Ultimo 2009 zijn er voldoende obligaties en participaties in geldmarktfondsen, die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. – Met een kredietinstelling is een stand-by-faciliteit van € 90 miljoen (31 december 2008: € 90 miljoen) overeengekomen welke onmiddellijk opvraagbaar is.
Omgevingsrisico Het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Voor Philips Pensioenfonds zijn met name de risico’s met betrekking tot reputatie, afhankelijkheid en ondernemingsklimaat van toepassing. Reputatierisico: Philips Pensioenfonds tracht reputatieschade zoveel mogelijk te beperken. Uitgangspunt hierin is om adequaat op ontstane situaties te reageren en daarover te communiceren. Risico van afhankelijkheid: er is op dit moment geen sprake van ontwikkelingen die de onafhankelijkheid van het Fonds in gevaar brengen.
2009
Risico in samenhang met ondernemingsklimaat: het beleid van Philips Pensioenfonds is gericht op een stabiele dekkingsgraadontwikkeling. Om die reden probeert het Fonds zich zoveel mogelijk te beschermen tegen wijzigingen in het beursklimaat en renteontwikkelingen.
Operationeel risico Het Fonds is verantwoordelijk voor het beheersen van de operationele risico’s. Enerzijds zijn dit de risico’s die worden gelopen bij operationele fouten die gemaakt worden in de uitbestede processen en anderzijds bij operationele fouten bij het Fonds zelf. In 2009 is verder invulling gegeven aan de uitvoering van de pijlers van het in 2008 geïmplementeerde Risk Control Framework ten behoeve van interne controle van het Fonds. Een eerste pijler van dit Framework is de risicocontrole-matrix. Dit is een systematische vastlegging van voornamelijk operationele risico’s binnen de onderkende processen van het Fonds. In 2009 heeft de operationeel risicomanager van het Fonds een beoordeling uitgevoerd van de beheersing van de belangrijkste risico’s. Hierover is gerapporteerd aan de directie en de Auditcommissie van het Fonds. Op grond van de bevindingen zijn op enkele onderdelen aanvullende beheersingsmaatregelen getroffen. Waar nodig wordt de matrix aangevuld met nieuwe risico’s als gevolg van bijvoorbeeld wijzigingen in processen of procedures. Een tweede pijler betreft de in 2008 ingevoerde incidentenregeling. Hierbij worden fouten, risico’s of afwijkingen van procedures gemeld bij de operationeel risicomanager die hierover maandelijks rapporteert aan de directie en op kwartaalbasis aan de Auditcommissie van het Fonds. Van alle gemelde incidenten wordt de impact bepaald onderverdeeld in high, medium en low. In geval van een high-impact incident worden de voorzitters van de Auditcommissie en het College van Beheer direct geïnformeerd en worden in overleg direct maatregelen getroffen om het probleem op te lossen of het ontstane risico te mitigeren. In 2009 zijn 58 incidenten
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
80
€
bedragen in miljoenen euro’s
gemeld waarvan één met een high-impact. Dit incident had betrekking op de hypothekenportefeuille. Hiervoor zijn direct aanvullende maatregelen getroffen waardoor het ontstane risico is gemitigeerd en er geen operationele fouten zijn gemaakt of financiële schade is geleden.
Uitbestedingsrisico Het Fonds heeft de uitvoerende werkzaamheden betreffende het pensioen- en vermogensbeheer uitbesteed aan externe partijen. Om te waarborgen dat het Fonds zekerheid heeft dat deze partijen de risico’s uit hoofde van de uitbestede activiteiten toereikend beheersen, zijn met alle partijen uitbestedingsovereenkomsten aangegaan. In de overeenkomsten is onder meer geregeld dat de externe partijen periodiek rapporteren over de werkzaamheden ten behoeve van het Fonds. Deze rapportages gaan in op de gang van zaken binnen de primaire processen. Een ander belangrijk middel voor het Fonds zijn de SAS70 type II-rapportages. Deze rapportages beschrijven een groot aantal processen bij de externe partijen en de wijze waarop deze processen worden beheerst. De rapportages worden voorzien van een accountantsverklaring. De ontvangen rapportages worden door de operationeel risicomanager van het Fonds beoordeeld en deze adviseert de directie over eventueel te treffen aanvullende beheersingsmaatregelen. Dit laatste doet zich voor ingeval de SAS70 rapportage niet alle processen of producten behelst.
IT-risico Om er zeker van te zijn dat het Fonds voldoende IT-ondersteuning heeft, maakt het gebruik van de ITinfrastructuur van de sponsor, Philips. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de beschikbaarheid van IT-hard- en software, de elektronische opslag van informatie en de back-up- en recoveryprocedures. Voor de kwaliteit van de IT binnen de uitbestede processen bij de externe partijen kan inzicht worden verkregen in de SAS70 type II-rapportages. Zowel de generieke IT-beheersingsmaatregelen als de specifieke applicatiecontroles zijn onderdeel van deze SAS70-rapportages.
2009
Integriteitsrisico In 2009 is het integriteitsbeleid vastgesteld. In de loop van 2009 is hier verder invulling aan gegeven. Zo heeft het Fonds richting zijn belangrijkste uitbestedingspartners voorstellen gedaan voor aanpassing van de uitbestedingsovereenkomsten. Deze voorstellen hebben onder meer betrekking op het expliciet overeenkomen van eisen die het Fonds heeft ten aanzien van de integriteitsaspecten uit het integriteitsbeleid. Deze eisen vloeien voort uit de Pensioenwet in het kader van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarnaast houdt de Compliance Officer van het Fonds toezicht op de naleving van de in februari 2009 herziene Gedragscode. Eén van de items daarbij is het vaststellen dat alle aan het Fonds verbonden personen de Gedragscode voor akkoord hebben ondertekend. Tevens toetst de Compliance Officer dat eventuele ontvangen relatiegeschenken of eventuele nevenfuncties van verbonden personen in overeenstemming zijn met de in de Gedragscode opgenomen procedures hiervoor. Hij draagt ook zorg voor de registratie van relatiegeschenken en nevenfuncties. Ten slotte is begin 2009 de klokkenluiderregeling van kracht geworden. In 2009 zijn geen meldingen gedaan op grond van deze regeling.
Juridisch risico Voor belangrijke juridische kwesties maakt het Fonds gebruik van gerenommeerde juridische advieskantoren. Zo wordt onder meer advies gevraagd van de impact van wijzigingen in wet- en regelgeving. Daarnaast maakt het College van Beheer van het Fonds gebruik van een vaste juridisch adviseur.
Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
81
€
bedragen in miljoenen euro’s
beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het Fonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zoveel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico (zie paragraaf ‘Kredietrisico’). Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden vooral gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van betalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het Fonds bijvoorbeeld de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Derivaten met betrekking tot de liability matching portefeuille Credit Default Swaps Het Fonds belegt in Credit Default Swaps (CDS). Credit Default Swaps geven bescherming tegen default risico, en tevens tegen het groter worden van het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties (wijder worden van de spread). Binnen deze CDS-portefeuille is een positie ingenomen, zoals in de volgende tabel is gespecificeerd: Mate van afdekking 2009 Protectie gekocht 35 Protectie verkocht 0 Per saldo protectie gekocht 35
2009
2008 364 57 307
Interest Rate Swaps Dit betreft met name met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het Fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
Obligatie futures Een obligatie future is een termijnovereenkomst waarbij twee partijen zich verbinden een gegeven hoeveelheid van een onderliggende waarde, meer bepaald langerlopende obligaties, te kopen of te verkopen tegen een vaste prijs en op een vaste datum in de toekomst. Het Fonds beïnvloedt de rentegevoeligheid van de matching portefeuille met gebruikmaking van obligatie futures.
Derivaten met betrekking tot de tactische asset allocatie Het Fonds maakt in het kader van een efficiënt beheer bij het tactisch asset-allocatiebeleid gebruik van futures, met name aandelenindexfutures. De exposurewaarde van deze aandelenindexfutures bedroeg - € 80,3 miljoen (waarvan een long positie van € 146,9 miljoen en een short positie van € 227,2 miljoen).
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
82
4.5
Toelichting op de balans
€
bedragen in miljoenen euro’s
(1) Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoed Aandelen Vastrentende Derivaten Overige Totaal waarden beleggingen 2009 Beleggingen met positieve waarde 325,6 2.326,1 9.761,1 129,3 224,3 12.766,4 Overige vorderingen 3,6 5,6 205,3 0,0 6,1 220,6 Geldmarktfondsen 180,7 11,2 206,6 91,3 0,0 489,8 Liquide middelen 0,0 25,4 108,0 48,2 4,4 186,0 509,9 2.368,3 10.281,0 268,8 234,8 13.662,8 Terugbetalingsverplichtingen 0,0 0,0 0,0 -8,0 0,0 -8,0 Overige schulden -6,1 -4,0 -19,5 0,0 0,0 -29,6 -6,1 -4,0 -19,5 -8,0 0,0 -37,6 503,8 2.364,3 10.261,5 260,8 234,8 13.625,2 Beleggingen met positieve waarde 325,6 2.326,1 9.761,1 Beleggingen met negatieve waarde (opgenomen onder schulden) 0,0 0,0 0,0 Beleggingen exclusief gerelateerde vorderingen en schulden 325,6 2.326,1 9.761,1 2008 Beleggingen met positieve waarde 126,1 1.737,1 8.523,8 Overige vorderingen 0,0 16,2 185,7 Geldmarktfondsen 511,5 4,5 2.160,7 Liquide middelen 0,1 31,5 133,3 637,7 1.789,3 11.003,5 Terugbetalingsverplichtingen 0,0 0,0 -2.190,6 Overige schulden -96,8 -10,6 -5,3 -96,8 -10,6 -2.195,9 540,9 1.778,7 8.807,6 Beleggingen met positieve waarde 126,1 1.737,1 8.523,8 Beleggingen met negatieve waarde (opgenomen onder schulden) 0,0 0,0 0,0 Beleggingen exclusief gerelateerde vorderingen en schulden 126,1 1.737,1 8.523,8
129,3 -264,7
224,3 12.766,4 0,0
-264,7
-135,4
224,3 12.501,7
799,6
189,8 11.376,4
0,0 1.133,3 86,6 2.019,5
0,0 201,9 0,0 3.810,0 14,2 265,7 204,0 15.654,0
0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0
-2.190,6 -112,7 -2.303,3
2.019,5
204,0 13.350,7
799,6
189,8 11.376,4
-299,2
500,4
0,0
2009
-299,2
189,8 11.077,2
83
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Reinvestment Het Fonds heeft eind 2007 besloten om geleidelijk te stoppen met het in bruikleen geven van effecten (securities lending). Gedurende 2009 is deze afbouw volledig geëffectueerd. Ten opzichte van ultimo 2008 is voor een bedrag van € 1,648,4 miljoen aan effecten uit het securities lending-programma onttrokken. Voor het risico van niet-teruglevering was op 31 december 2008 een bedrag van € 1.698,7 miljoen aan onderpand ontvangen. Deze waarde van de zekerheden lag 3,0 % hoger dan de waarde van de in bruikleen gegeven effecten. In 2009 is dit bedrag in totaliteit terugbetaald. Per ultimo 2008 was het ontvangen bedrag belegd in een geldmarktfonds, de waarde van dit fonds bedroeg eind 2008 € 1.574,4 miljoen. Het Fonds heeft in 2009 de onderliggende stukken uit het geldmarktfonds, welke nog niet verkocht waren, in eigen beheer (separate portefeuille) overgenomen. De waarde van deze portefeuille bedroeg ultimo jaar € 608,1 miljoen en is verantwoord onder de vastrentende waarden. De belegde kasgelden uit hoofde van securities lending van € 1.574,4 miljoen zijn in 2008 verantwoord onder geldmarktfondsen, de terugbetalingsverplichting van € 1.698,7 is separaat opgenomen onder overige schulden. Per ultimo 2009 heeft het Fonds € 8,0 miljoen (2008: € 491,9 miljoen, verantwoord onder vastrentende waarden) aan liquiditeitenonderpand ontvangen als gevolg van een positieve waardeontwikkeling van de rentederivaten. Dit bedrag staat zowel vermeld onder de geldmarktfondsen als onder de terugbetalingsverplichtingen. Geldmarktfondsen Onder de onderscheiden beleggingscategorieën worden tevens opgenomen de aan de betreffende categorie gealloceerde delen van de door het Fonds gehouden participaties in geldmarktfondsen. Deze allocatie van delen van gehouden geldmarktfondsen vindt plaats op basis van de verwachte of noodzakelijke middelen binnen een beleggingscategorie voor het voldoen aan (eventuele) verplichtingen of om in de nabije toekomst in de betreffende beleggingscategorie te investeren. Geldmarktfonds BlackRock Het Euro Institutional Liquidity Fund is een conservatief beheerd fonds bestaande uit kortetermijngeldmarktproducten met hoge kredietwaardigheid. Het fonds heeft een triple A-rating. Vastgoed Aandelen Vastrentende Derivaten Totaal waarden Stand per 31 december 2009 Institutional Liquidity Fund 180,7 11,2 206,6 91,3 489,8 Stand per 31 december 2008 Institutional Liquidity Fund 446,4 4,5 586,3 81,5 1.118,7 Euro Cash Plus Fund 65,1 0,0 0,0 1.051,8 1.116,9 Euro Trust Fund 0,0 0,0 1.574,4 0,0 1.574,4 Totaal 511,5 4,5 2.160,7 1.133,3 3.810,0
2009
84
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Specificatie van de belangrijkste posten: – allocatie indirect vastgoedportefeuille (€ 180,7 miljoen) – belegging van de liquiditeitenportefeuille (€ 58,4 miljoen) – ontvangen liquiditeitenonderpand uit hoofde van rentederivaten (€ 8,0 miljoen) – gereserveerde liquiditeit ten behoeve van pensioenbetalingen (€ 125,1 miljoen) – afdekking eventuele verplichtingen uit hoofde van het tactische beleggingsbeleid (€ 82,7 miljoen) Vastgoed Aandelen Vastrentende Derivaten Overige Totaal waarden beleggingen Stand per 31 december 2007 387,9 3.362,5 7.584,8 11,1 157,6 11.503,9 Aankopen/verstrekkingen 0,0 3.946,8 4.532,5 0,0 136,4 8.615,7 Verkopen/aflossingen -183,5 -4.709,1 -3.937,4 0,0 -46,5 -8.876,5 Waardeverschillen en verkoopresultaten -78,3 -863,1 343,9 489,3 -57,7 -165,9 Stand per 31 december 2008 126,1 1.737,1 8.523,8 500,4 189,8 11.077,2 Aankopen/verstrekkingen 325,7 3.471,5 6.490,7 0,0 112,9 10.400,8 Verkopen/aflossingen 0,0 -3.415,6 -5.354,0 -334,4 -105,2 -9.209,2 Waardeverschillen en verkoopresultaten -126,2 533,1 100,6 -301,4 26,8 232,9 Stand per 31 december 2009 325,6 2.326,1 9.761,1 -135,4 224,3 12.501,7 Actuele waarde Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het Fonds kan gebruik worden gemaakt van genoteerde prijzen of waarneembare prijzen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals vastgoed, hedgefunds, kredieten en overige alternatieve beleggingen zijn gewaardeerd door gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken. Zoals vermeld in de ‘grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ zijn de beleggingen van het Fonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benaderen de actuele waarde.
2009
85
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Op basis van de stand per ultimo jaar is de volgende indeling gemaakt (classificatie is gebaseerd op IFRS 7 richtlijnen en RJ610).
Eind 2009 Vastgoed Aandelen Vastrentende Derivaten Overige Totaal waarden beleggingen Beleggingen Niveau 1 (waarde gebaseerd op genoteerde prijzen in een actieve markt) 0,0 2.267,6 8.352,9 -10,9 0,0 10.609,6 Niveau 2 (waarde gebaseerd op waarneembare prijzen: direct of indirect) 0,0 0,0 855,1 -121,3 0,0 733,8 Niveau 3 (waarde niet gebaseerd op waarneembare marktgegevens) 325,6 58,5 553,1 -3,2 224,3 1158,3 Totaal niveaus 325,6 2.326,1 9.761,1 -135,4 224,3 12.501,7 Eind 2008 Vastgoed Aandelen Vastrentende Derivaten Overige Totaal waarden beleggingen Beleggingen Niveau 1 (waarde gebaseerd op genoteerde prijzen in een actieve markt) 0,0 1.673,4 7.692,0 -19,0 0,0 9.346,4 Niveau 2 (waarde gebaseerd op waarneembare prijzen: direct of indirect) 0,0 0,0 828,8 521,1 0,0 1.349,9 Niveau 3 (waarde niet gebaseerd op waarneembare marktgegevens) 126,1 63,6 3,1 -1,7 189,8 380,9 Totaal niveaus 126,1 1.737,0 8.523,9 500,4 189,8 11.077,2 Beleggingen in het Euro Institutional Liquidity Fund behoren tot niveau 1, deze zijn niet opgenomen in bovenstaande overzichten. Deze en andere beleggingsfondsen kunnen als niveau 1 geclassificeerd worden indien door het Fonds dagelijks een intrinsieke waarde wordt afgegeven waartegen ook dagelijks kan en wordt gehandeld. Schattingen van de actuele waarde zijn momentopnamen, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
2009
86
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Vastgoed 2009 2008 Direct vastgoed 325,6 126,1 Stand per 31 december 325,6 126,1 Een nieuw beleggingsobject is in 2009 conform contract opgeleverd. Direct vastgoed is getaxeerd door onafhankelijke, extern gecertificeerde taxateurs. In de vastgoedportefeuille is opgenomen aan woningen een waarde van € 78,6 miljoen, aan winkels een waarde van € 0,0 miljoen, aan kantoren een waarde van € 169,8 miljoen en aan overige objecten een waarde van € 77,2 miljoen (2008: resp € 30,9 miljoen, € 0,0 miljoen, € 61,5 miljoen en € 33,7 miljoen). De direct vastgoedportefeuille is volledig in Nederland belegd. Aandelen 2009 2008 Aandelen ontwikkelde markten 1.945,8 1.499,3 Aandelen opkomende markten 263,9 146,5 Aandelen BRIC 58,0 27,7 Private equity 58,4 63,6 Stand per 31 december 2.326,1 1.737,1 Vastrentende waarden 2009 2008 Staatsobligaties 7.293,1 5.840,1 Bedrijfsobligaties 627,4 1.330,4 Hypotheken 755,5 767,4 Asset Backed Securities 603,4 281,2 Inflation linked bonds 481,4 304,3 Overig 0,3 0,4 Stand per 31 december 9.761,1 8.523,8 Derivaten 2009 2008 Saldo Positief Negatief Saldo Positief Negatief Valutaderivaten -83,5 21,4 -104,9 30,7 129,1 -98,4 Aandelenderivaten -3,9 2,2 -6,1 -2,2 3,2 -5,4 Kredietderivaten -1,6 0,0 -1,6 1,9 6,8 -4,9 Rentederivaten -46,4 105,7 -152,1 470,0 660,5 -190,5 Stand per 31 december -135,4 129,3 -264,7 500,4 799,6 -299,2 Een nadere toelichting op de derivaten is opgenomen in de toelichting behorende tot de jaarrekening 2009, in paragraaf 4 ‘Risicobeheer en derivaten’. Overige beleggingen 2009 2008 Hedge funds 224,3 189,8 Stand per 31 december 224,3 189,8
2009
87
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
(2) Beleggingen voor risico deelnemers 2009 2008 Stand per 1 januari 281,2 298,6 Mutaties -12,6 -17,4 Stand per 31 december 268,6 281,2 Dit betreft beleggingen uit hoofde van het Philips flex pensioen en het Philips Executives Pension Plan. Zakelijke Vastrentende Liquiditeit1) Totaal waarden waarden Stand per 31 december 2007 39,2 164,0 95,4 298,6 Aankopen/verstrekkingen 7,5 12,5 6,8 26,8 Verkopen/aflossingen -5,6 -18,4 -21,3 -45,3 Waardeverschillen en verkoopresultaten -15,7 17,9 -1,1 1,1 Stand per 31 december 2008 25,4 176,0 79,8 281,2 Stand per 31 december 2008 25,4 176,0 79,8 281,2 Aankopen/verstrekkingen 3,3 10,7 12,1 26,1 Verkopen/aflossingen -7,1 -23,1 -27,2 -57,4 Waardeverschillen en verkoopresultaten 8,2 7,0 3,5 18,7 Stand per 31 december 2009 29,8 170,6 68,2 268,6 (3) Immateriële activa Investering ICT-programmatuur Stand per 31 december (4) Vorderingen en overlopende activa2) Vordering op werkgever Vooruitbetaalde pensioenen Waardeoverdrachten Overige vorderingen Stand per 31 december
2009 0,2 0,2
2008 0,3 0,3
2009 0,2 0,0 0,4 2,3 2,9
2008 1,8 1,1 2,8 5,8 11,5
(5) Liquide middelen 2009 Liquide middelen 55,2 Stand per 31 december 55,2
2009
2008 57,4 57,4
1) Betreft euro geldmarktfonds. 2) Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
88
€
bedragen in miljoenen euro’s
Onder liquide middelen wordt verstaan bij banken aangehouden rekening-courantsaldi, kasmiddelen en bij banken aangehouden overige middelen. Tevens verplichtingen die zonder beperkingen en zonder materieel risico van waardevermindering onmiddellijk kunnen worden omgezet in liquide middelen en een oorspronkelijke looptijd korter dan een jaar hebben.
(6) Reserves Stand per 1 januari 2008 Uit bestemming saldo van baten en lasten Stand per 31 december 2008 Uit bestemming saldo van baten en lasten Stand per 31 december 2009
3.756,4 -1.445,6 2.310,8 239,8 2.550,6
Op grond van artikel 2: 365 BW dient het Pensioenfonds een wettelijke reserve aan te houden in verband met de immateriële activa op haar balans van € 0,2 miljoen (2008: € 0,3 miljoen). Solvabiliteit Op basis van fondsgrondslagen kan het onderstaande overzicht worden gegeven: 2009 2008 Minimaal vereist eigen vermogen (buffer) 447,0 534,1 Vereist eigen vermogen (buffer) 678,0 729,5 Vereiste dekkingsgraad 106% 107% Dekkingsgraad 124% 122% Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruikgemaakt van het standaard FTK-model. Het verschil tussen fondsgrondslagen en FTK is de gehanteerde rentetermijnstructuur. Bij de fondsgrondslagen wordt de per balansdatum geldende actuele rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties gebruikt. Bij de solvabiliteit op basis van FTK wordt de per balansdatum geldende rentecurve voor swaps gebruikt. Op basis van FTK-grondslagen kan het onderstaande overzicht worden gegeven: 2009 2008 Reserve 2.030,9 1.814,7 2009 2008 Minimaal vereist eigen vermogen (buffer) 468,4 558,9 Wettelijk vereist eigen vermogen (buffer) 749,1 788,6 (Wettelijk) vereiste dekkingsgraad 107% 107% Dekkingsgraad 118% 116%
2009
(7) Technische voorzieningen 2009 2008 Voorziening pensioenverplichtingen 10.798,0 10.681,3
89 Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Het mutatieoverzicht voor de voorziening pensioenverplichtingen is als volgt (zie ’Staat van baten en lasten’): 2009 2008 Stand per 1 januari 10.681,3 10.023,0 Pensioenopbouw 137,1 117,1 Indexatie en overige toeslagen 194,2 220,8 Rentetoevoeging 260,8 452,9 Onttrekking voor pensioenuitkeringen -707,0 -732,6 Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten -20,7 -20,7 Wijziging marktrente -103,5 673,6 Wijziging actuariële grondslagen 317,5 -76,4 Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten 0,1 -4,7 Overige wijzigingen 38,2 28,3 Stand per 31 december 10.798,0 10.681,3 Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet (marktrente) 4,20% (2008: 3,99%). De voorziening pensioenverplichtingen is verhoogd met 3% vanwege stijgende levensverwachtingen. Zie tevens notitie bij punt (18) van de toelichting op de ‘Staat van baten en lasten’. De voorziening pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: 2009 2008 Pensioenopbouwers 1.806,6 1.936,0 Pensioenontvangers 7.532,7 7.346,5 Houders van premievrije polissen 1.458,7 1.398,8 Totaal 10.798,0 10.681,3 Netto pensioenverplichtingen 10.590,9 10.474,9 Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling 207,1 206,4 Totaal 10.798,0 10.681,3
2009
2009 2008 De voorziening pensioenverplichtingen op basis van de FTK-norm is gelijk aan 11.317,7 11.177,4 De FTK-norm wordt nader verklaard in paragraaf 6 ‘Reserves’ in de toelichting op de balans. Pensioenregelingen Philips Pensioenfonds voert drie pensioenregelingen uit die van toepassing zijn op verschillende groepen deelnemers. • Philips flex pensioen: deze middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie is van toepassing op 15.885 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). De pensioenrichtleeftijd is vanaf 1 januari 2006 65 jaar (van toepassing op 14.584 deelnemers). Voor deelnemers die vóór 1950 zijn geboren en op 31 december 2005 in dienst waren, geldt een pensioenrichtleeftijd van 62,5 jaar (van toepassing op 1.301 deelnemers). Het Philips flex pensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. Het Philips flex pensioen met pensioenrichtleeftijd 65 jaar heeft een franchise van € 15.300 en een opbouwpercentage van 2% van de pensioengrondslag en 0,6% van de franchise.
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
90
€
bedragen in miljoenen euro’s
• P hilips eindloonregeling: deze eindloonregeling is van toepassing op 1.634 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). De pensioenleeftijd is 60 jaar, 62,5 jaar of 65 jaar. Ook de Philips eindloonregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. • P hilips Executives Pension Plan: dit betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke na-indexatie gecombineerd met een beschikbare premieregeling. De pensioenrichtleeftijd is 62,5 jaar. Het Philips Executives Pension Plan is van toepassing op 351 pensioenopbouwers (stand per 31 december 2009). Het Philips Executives Pension Plan kan worden gekarakteriseerd als een combinatie van een uitkeringsovereenkomst en een premieovereenkomst. Indexatie Philips Pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenen jaarlijks te verhogen. Voor pensioenopbouwers streeft Philips Pensioenfonds ernaar de opgebouwde pensioenen te verhogen met de collectieve schaalaanpassing binnen Philips. Voor pensioenontvangers en houders van een premievrije polis streeft Philips Pensioenfonds ernaar de pensioenen te verhogen met de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (afgeleide CPI). Deze index wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het Pensioenfonds is niet verplicht om de pensioenen te verhogen. Of en in welke mate deze verhoging plaatsvindt, is afhankelijk van besluitvorming door het College van Beheer (het bestuur van het Fonds). Daarbij beoordeelt het College onder meer of en in hoeverre een verhoging verantwoord is gelet op de financiële positie van het Fonds en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen daarin. (8) Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 2009 2008 Stand per 1 januari 281,2 298,6 Wijziging voorziening voor risico deelnemers -12,6 -17,4 Stand per 31 december 268,6 281,2 De voorziening voor risico deelnemers bestaat uit een voorziening uit hoofde van de prepensioneringsregeling van het Philips flex pensioen en het beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan. Het prepensioneringskapitaal belegt het Fonds in een aandelenfonds, obligatiefonds en/of een geldmarktfonds. Het kapitaal ten behoeve van het Philips Executives Pension Plan wordt belegd in twee euro inflatiegerelateerde obligatiefondsen en twee aandelenfondsen (global enhanced index fund, global emerging market fund). Een specificatie van de wijziging van de voorziening staat vermeld op pagina 98 ‘(21) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers’.
(9) Overige voorzieningen 2009 Stand per 1 januari 20,9 Vrijval ten gunste van saldo van baten en lasten -5,7 Stand per 31 december 15,2 In deze voorziening is een bedrag van € 9,5 miljoen begrepen met een looptijd tussen 1 en 5 jaar.
2009
2008 26,6 -5,7 20,9
91
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
(10) Overige schulden en overlopende passiva 1) 2009 2008 Schulden aan werkgever 1,6 5,2 Uitkeringen 1,7 – 2) Derivaten 264,7 299,2 Belastingen en premies sociale verzekeringen 13,3 13,4 Waardeoverdrachten 5,7 58,3 Overige schulden en overlopende passiva 32,7 30,8 Stand per 31 december 319,7 406,9
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het Fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 2015. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het belegd vermogen, behaalde rendementen en aantal deelnemers. Voor 2010 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa € 40 miljoen (2009: € 39 miljoen). Investeringsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen: 2009 2008 Private equity 6,3 9,4 Direct vastgoed – 328,6 Toegezegde stortingen in private equity/participaties betreft door het Fonds nog te storten bedragen in beleggingsfondsen. De verplichting uit hoofde van investeringen in direct vastgoed in 2008 betrof een door het Fonds aangegane overeenkomst voor de verwerving van een nieuw beleggingsobject. Aan deze verplichting is in 2009 voldaan. In de vastgoedportefeuille is een koopovereenkomst gesloten waarbij de levering van een los staande kantoortoren van Eurocenter en een aantal parkeerplaatsen in de onderliggende parkeergarage, is overeengekomen (€ 29,4 miljoen). Daarvan kan worden opgemerkt dat de levering van de kantoortoren medio januari 2010 heeft plaatsgevonden, maar dat de levering van de parkeerplaatsen nog dient te geschieden. Voorts is er tot het moment van opmaken van het jaarverslag voor een bedrag van € 16 miljoen aan woningen verkocht door middel van outponding.
2009
1) Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan 1 jaar met uitzondering van derivaten. 2) Voor een verdere specificatie van deze post, zie 1 ‘Derivaten’.
92
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Vastgoedfraude Zoals vermeld in paragraaf 2.2.3 ‘Activiteiten en besluiten’ zal de aansprakelijkheid en de hoogte van de mogelijke schade en de aansprakelijkheid als gevolg van de vastgoedfraude uiteindelijk door de rechter moeten worden vastgesteld. Het College van Beheer zal voorts alles in het werk stellen om de schade die het Fonds heeft geleden te verhalen op diegenen die daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden. Gelet op de mate van onzekerheid omtrent de uitkomsten van deze activiteiten, is er onvoldoende voldaan aan de voorwaarden voor opname van een vordering op de balans.
Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Het Fonds, de aangesloten onderneming, medewerkers en hun bestuurders zijn te kwalificeren als verbonden partijen. Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar onderdeel 16 ‘Pensioenuitvoeringskosten’ van de toelichting op de staat van baten en lasten. Daaruit blijkt dat er noch leningen zijn verstrekt aan, noch vorderingen zijn op (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Inzake de uitvoeringsovereenkomst tussen Fonds en werkgever met betrekking tot de financiering van de aanspraken en de uitvoering van de regeling is het volgende relevant: Philips heeft zich jegens Philips Pensioenfonds bij overeenkomst (de zogenoemde uitvoeringsovereenkomst) verbonden tot het betalen van de ingevolge de geldende actuariële en bedrijfstechnische nota door Philips in totaal aan het Pensioenfonds verschuldigde pensioenpremie, verminderd met de som van de bedragen die de aangeslotenen in verband met de verzekering van hun pensioenaanspraken ingevolge de reglementen aan het Pensioenfonds verschuldigd zijn. Een en ander onder het voorbehoud dat bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden het door Philips op grond van de uitvoeringsovereenkomst te betalen bedrag onder bepaalde voorwaarden verminderd kan worden. De uitvoeringsovereenkomst voorziet, in samenhang met de actuariële en bedrijfstechnische nota, eveneens in de mogelijkheid dat het Pensioenfonds betalingen doet aan Philips, een en ander uiteraard onder de krachtens de overeenkomst geldende voorwaarden. Verder is statutair bepaald dat Philips Pensioenfonds, noch direct noch indirect, mag beleggen in effecten van Philips of aan Philips gelieerde bedrijven.
2009
93
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
Toelichting op de staat van baten en lasten
€
4.6
bedragen in miljoenen euro’s
(11) Premiebijdragen (van werkgever en werknemers) 2009 2008 Werkgeversgedeelte regulier 165,1 132,4 Werknemersgedeelte regulier 0,1 0,2 Premie overige regelingen 1,9 2,6 Inkoopsommen 3,0 4,1 Totaal 170,1 139,3 De totale reguliere bijdrage van de werkgever en werknemers bedraagt 18,4% (2008: 14,2%) van de loonsom. De kostendekkende en feitelijke premie exclusief premiebijdrage voor risico deelnemers zijn als volgt: 2009 2008 Kostendekkende premie abtn 178,4 147,6 Kostendekkende premie op FTK-grondslagen 201,4 n.b. Feitelijke premie abtn 170,1 139,3 De kostendekkende premie abtn (€ 178,4 miljoen; GOV-grondslagen) is lager dan de kostendekkende premie op FTK-grondslagen (€ 201,4 miljoen). Dit komt doordat de curve op GOV-grondslagen (rentecurve voor staatsobligaties) hoger ligt dan de curve op FTK-grondslagen (rentecurve voor swaps). Het hanteren van de GOV-curve bij het berekenen van de premie (zie kostendekkende premie abtn in de tabel) wordt beschouwd als een vorm van premiedemping, hetgeen wettelijk is toegestaan. De genoemde premiebijdragen (van werkgever en werknemers) in de staat van baten en lasten wijkt af van de te betalen premie omdat in de te betalen premie rekening wordt gehouden met de werkgeversbijdrage voor het Philips Executives Pension Plan, maar geen rekening wordt gehouden met de onderdelen ‘premie overige regelingen’ en ‘inkoopsommen’. (12) Premiebijdragen voor risico deelnemers 2009 Premiebijdrage prepensioneringsregeling 0,4 Premiebijdrage Executives Pension Plan werkgever 8,7 Premiebijdrage Executives Pension Plan werknemer 2,5 Totaal 11,6
2009
2008 0,7 8,7 3,1 12,5
94
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
(13) Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds 2009 Directe Indirecte Kosten van Totaal beleggings- beleggings- vermogens- opbrengsten opbrengsten beheer Vastgoedbeleggingen -6,2 -30,3 -1,1 -37,6 Aandelen 50,3 527,3 -6,6 571,0 Vastrentende waarden 411,6 103,2 -29,9 484,9 Overige beleggingen 0,0 21,7 -0,7 21,0 Liquide middelen/geldmarktfondsen 5,0 50,9 -0,6 55,3 Derivaten -212,8 -0,6 -213,4 Overig 4,7 4,7 Totaal 465,4 460,0 -39,5 885,9 Onder directe beleggingsopbrengsten vastgoed is een bedrag opgenomen van € 0,8 miljoen (in 2008: € 1,8 miljoen) inzake huuropbrengst van Philips-maatschappijen. Deze huuropbrengsten zijn gebaseerd op contracten met een overwegend langlopend karakter. 2008 Directe Indirecte Kosten van Totaal beleggings- beleggings- vermogens- opbrengsten opbrengsten beheer Vastgoedbeleggingen 2,4 -44,4 -1,2 -43,2 Aandelen 79,3 -1.414,6 -6,6 -1.341,9 Vastrentende waarden 398,0 337,3 -21,2 714,1 Overige beleggingen 0,0 -43,4 -0,5 -43,9 Liquide middelen/geldmarktfondsen 20,7 -16,4 -0,5 3,8 Derivaten 0,0 519,5 -0,7 518,8 Overig 3,4 0,0 0,0 3,4 Totaal 503,8 -662,0 -30,7 -188,9 In de beleggingsresultaten is begrepen het saldo van opbrengsten en kosten uit hoofde van het uitlenen van effecten. Dit saldo is opgenomen onder de directe beleggingsopbrengsten en kan voor de totale portefeuille van uitgeleende effecten als volgt worden toegelicht: 2009 2008 Opbrengsten 15,6 98,9 Kosten -9,7 -86,5 Totaal 5,9 12,4
(14) Beleggingsresultaten voor risico deelnemers 2009 Beleggingsresultaat prepensioneringregeling van het Philips flex pensioen 16,5 Beleggingsresultaat beschikbare premiedeel van het Philips Executives Pension Plan 2,2 Totaal 18,7
2009
2008 -2,8 3,9 1,1
95
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
(15) Pensioenuitkeringen 2009 Ouderdomspensioen 573,6- Nabestaandenpensioen 148,0- Arbeidsongeschiktheidspensioen 2,4- Afkopen 0,7- Totaal 724,7-
2008 569,8- 143,6- 2,5- 14,0- 729,9-
(16) Pensioenuitvoeringskosten 2009 2008 Kosten pensioenbeheer -7,0 -8,6 Overige kosten -11,8 -19,3 Totaal -18,8 -27,9 Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het Pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd. Beloning bestuurders De leden van het College van Beheer van Philips Pensioenfonds zijn onbezoldigd. Er zijn aan hen geen voorschotten of leningen verstrekt. Het Fonds vergoedt de door werknemersleden van het College van Beheer bestede tijd met betrekking tot het besturen van het Fonds aan de Philips-bedrijfsonderdelen waar de desbetreffende leden werkzaam zijn. Deze vergoedingsregeling wordt gezien als een belangrijke randvoorwaarde voor het optimaal functioneren van de werknemersleden binnen het College. Een dergelijke vergoeding vindt niet plaats voor de werkgeversleden van het College van Beheer, vanwege het feit dat zij ex-officio zitting hebben in het College. Over 2009 is in dit verband aan Philips-bedrijfsonderdelen een bedrag betaald van in totaal € 0,4 miljoen (in 2008: € 0,3 miljoen) Gepensioneerdenleden van het College van Beheer ontvangen een vaste vacatievergoeding per kwartaal. Personeelsbestand Gedurende het boekjaar 2009 bedroeg het gemiddeld aantal werknemers bij het Fonds 24,5 (2008: 16,5). De kosten van deze werknemers kunnen als volgt worden gespecificeerd: Salarissen 2009 2008 Bruto salarissen -2,2 -1,7 1) Sociale lasten en pensioenlasten -0,9 0
2009
1) De pensioenlasten die in 2009 genomen zijn betreffen de werkgeverspremie over de afgelopen jaren. De pensioenlasten zijn in eerste instantie betaald door de onderneming, maar worden doorbelast aan het Pensioenfonds.
96
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
€
bedragen in miljoenen euro’s
Honoraria accountant E&Y 2009 1. Controle jaarrekening 0,3 2. Overige controleopdrachten 0,0 3. Belastingadvies 0,0 4. Andere niet-controlediensten 0,0 Totaal 0,3 KPMG Accountants NV 2008 1. Controle jaarrekening 0,4 2. Overige controleopdrachten 0,0 3. Belastingadvies 0,0 4. Andere niet-controlediensten 0,0 Totaal 0,4
Overig E&Y Netwerk 2009 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Totaal E&Y 2009 0,3 0,0 0,0 0,0 0,3
Overig Totaal KPMG KPMG Netwerk 2008 2008 0,0 0,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,4
(17) Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen 2009 2008 Oprenting pensioenverplichtingen -260,7 -452,9 Gehanteerd percentage oprenting 2,50% 4,58% In 2008 werd de rentetoevoeging ten behoeve van de voorziening pensioenverplichtingen gebaseerd op de doorsneedisconteringsvoet volgend uit de marktrente van de rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. In 2009 is, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, besloten de rentetoevoeging ten behoeve van de voorziening pensioenverplichtingen te bepalen op basis van de 1-jaarsrente van de rentetermijnstructuur voor euro staatsobligaties. Dit betreft een schattingswijziging.
(18) Wijziging actuariële grondslagen Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële grondslagen worden herzien. 2009 2008 Veiligheidsopslag van 2% naar 0% 197,7 Sterftetafels GBM/V 2000-2005 naar prognosetafel GBM/V 2000-2050 -121,3 Verhoging VPV met 3% i.v.m. stijgende levensverwachting -317,5 0,0 Totaal -317,5 76,4 In de abtn heeft het Pensioenfonds de sterftegrondslagen vastgelegd waarop het Fonds zijn pensioenverplichtingen bepaalt. De pensioenverplichtingen worden berekend aan de hand van AG-Prognosetafel
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
2009
97
€
bedragen in miljoenen euro’s
2005-2050 met een opslag van 3,5% voor ervaringssterfte. Tot en met 2008 werd verondersteld dat het langlevenrisico op die wijze adequaat verdisconteerd was in de waardering van de pensioenverplichtingen. Volgens recente informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan verwerkt in de AG-Prognosetafel 2005-2050. Het College van Beheer heeft, op basis van de ten tijde van het opmaken van de jaarrekening 2009 beschikbare informatie, een analyse gemaakt van het mogelijke effect van de stijgende levensverwachting voor het Philips Pensioenfonds. Op basis van deze analyse heeft het College van Beheer besloten de voorziening pensioenverplichtingen te verhogen met 3% (€ 317,5 miljoen) vanwege stijgende levensverwachtingen. Gelet op de beperkt beschikbare informatie kan deze schatting relatief veel onnauwkeurigheid bevatten. Het Actuarieel Genootschap heeft aangekondigd in de loop van 2010 een nieuwe prognosetafel beschikbaar te stellen. Op basis daarvan zal het effect van de extra verbetering van de levensverwachtingen in 2010 exact worden bepaald, dit kan hoger of lager uitkomen dan de verhoging van 3%. Het verschil met het nu als last genomen percentage van 3% zal in 2010 als last dan wel als bate worden genomen.
(19) Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten 2009 Toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen -8,3 Onttrekking aan de voorziening pensioenverplichtingen 8,2 Totaal -0,1
2008 -15,7 20,4 4,7
(20) Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen 2009 2008 Overdracht tussen regelingen -37,4 -22,5 Overige technische grondslagen -0,8 -5,8 Totaal -38,2 -28,3
2009
(21) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 2009 2008 Premiebijdrage -11,6 -12,5 Waardeoverdrachten extern 4,0 0,0 Beleggingsopbrengsten -18,7 -1,1 Waardeoverdrachten intern 38,9 31,0 Totaal 12,6 17,4 De mutatie voorziening voor risico deelnemers is gelijk aan de mutatie in de beleggingen voor risico deelnemers. (22) Saldo overdracht van rechten 2009 Inkomende waardeoverdrachten 5,6 Uitgaande waardeoverdrachten -0,4 Totaal 5,2
Terug naar inhoudsopgave
4 – Jaarrekening 2009
2008 15,4 -21,7 -6,3
98
€
bedragen in miljoenen euro’s
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever. Deze overdracht is de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, opgebouwd tot de ontslagdatum. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
(23) Overige baten en lasten Resultaat voor risico deelnemers Waardeoverdrachten extern Nog in te kopen rechten Resultaat voor risico pensioenfonds Incidentele resultaten uit pensioenadministratie Totaal
2009
2008
-4,0 -0,7
0,0 -5,1
0,6 -4,1
0,5 -4,6
2009
Eindhoven, 27 april 2010 Het College van Beheer Drs. H.J.G. Hendriks Mr. E.P. Coutinho Drs. P.J.W.M. Warmerdam Ir. J.A.M. van Leeuwen RC A.W.P. Louws Ing. P. Breimer E.J.H.M. Spijkers Bsc. MM. Drs. E.M.M. Thoolen A.P.A. van Geloven Ir. M. van Herk P.J.M. Ekelschot Drs. ing. J.H. Scholing
Terug naar inhoudsopgave
99
5 Overige gegevens 2009
100
Terug naar inhoudsopgave
Gebeurtenissen na balansdatum
5.1
Indexatie In februari 2010 heeft het College van Beheer besloten om ook voor het jaar 2010 tot volledige indexatie over te gaan. Conform het indexatiebeleid betekent dit dat de indexatie voor pensioenopbouwers in het Philips flex pensioen gelijk is aan 1% per 1 november 2010. De indexatie voor pensioenontvangers en houders van premievrije polissen is gelijk aan de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) over de periode januari 2009 tot januari 2010. Dit resulteerde in een indexatie van 0,68% die per 1 april 2010 is doorgevoerd. Onroerendgoedportefeuille Van de onroerendgoedportefeuille zijn tot en met het moment van ondertekening van dit verslag kantoren en woningen verkocht (geleverd) voor een bedrag van € 45,4 miljoen. Verhoging voorziening pensioenverplichtingen De pensioenverplichtingen worden berekend aan de hand van AG-Prognosetafel 2005-2050 met een opslag van 3,5% voor ervaringssterfte. Tot en met 2008 werd verondersteld dat het langlevenrisico op die wijze adequaat verdisconteerd was in de waardering van de pensioenverplichtingen. Volgens recente informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap stijgt de levensverwachting van mannen en vrouwen sneller dan verwerkt in de AG-Prognosetafel 2005-2050. Het College van Beheer heeft, op basis van de ten tijde van het opmaken van de jaarrekening 2009 beschikbare informatie, een analyse gemaakt van het mogelijke effect van de stijgende levensverwachting voor Philips Pensioenfonds. Op basis van deze analyse heeft het College van Beheer besloten de voorziening pensioenverplichtingen te verhogen met 3% (€ 317,5 miljoen) vanwege stijgende levensverwachtingen. Gelet op de beperkt beschikbare informatie kan deze schatting relatief veel onnauwkeurigheid bevatten. Het Actuarieel Genootschap heeft aangekondigd in de loop van 2010 een nieuwe prognosetafel beschikbaar te stellen. Op basis daarvan zal het effect van de extra verbetering van de levensverwachtingen in 2010 exact worden bepaald, dit kan hoger of lager uitkomen dan de verhoging van 3%. Het verschil met het nu als last genomen percentage van 3% zal in 2010 als last dan wel als bate worden genomen.
2009
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het Fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de abtn. Het College van Beheer heeft besloten het resultaat over het boekjaar 2009 toe te voegen aan de algemene reserve.
101
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Financiering en uitvoering
5.2
Uitvoeringsovereenkomst Philips heeft zich jegens Philips Pensioenfonds bij overeenkomst (de zogenoemde uitvoeringsovereenkomst) verbonden tot het betalen van de ingevolge de geldende actuariële en bedrijfstechnische nota door Philips in totaal aan het Pensioenfonds verschuldigde pensioenpremie, verminderd met de som van de bedragen die de aangeslotenen in verband met de verzekering van hun pensioenaanspraken ingevolge de reglementen aan het Pensioenfonds verschuldigd zijn. Een en ander onder het voorbehoud dat bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden het door Philips op grond van de uitvoeringsovereenkomst te betalen bedrag onder bepaalde voorwaarden verminderd kan worden. De uitvoeringsovereenkomst voorziet, in samenhang met de actuariële en bedrijfstechnische nota, eveneens in de mogelijkheid dat het Pensioenfonds betalingen doet aan Philips, een en ander uiteraard onder de krachtens de overeenkomst geldende voorwaarden en met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen. Beheer van middelen Ten aanzien van het beheer van de middelen van het Fonds bepalen de Statuten onder meer: Artikel 13 1. Het College van Beheer voert, met inachtneming van artikel 4, lid 1, een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en de doelstellingen van de Stichting als bedoeld in artikel 3 en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten: a. de waarden worden belegd in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden; b. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering. 2. De middelen van de Stichting zullen niet worden belegd in aandelen Philips, noch in geldleningen aan Philips. Uitvoering van de regelingen Ten aanzien van de uitvoering van de regelingen bepalen de Statuten van het Fonds onder meer:
2009
Artikel 4 1. Het College van Beheer is belast met het bestuur van de Stichting. Daartoe behoort het nastreven van de doelstellingen van de Stichting, waaronder het beheer van de middelen van de Stichting. Bij het vervullen van hun taak richten de leden van het College van Beheer en de personen die het dagelijks beleid van de Stichting bepalen of mede bepalen zich naar de belangen van de Aangeslotenen, de gewezen Aangeslotenen, de pensioengerechtigden, de andere aanspraakgerechtigden en Philips. Zij zorgen ervoor dat dezen zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. 2. Het College van Beheer is binnen de doelstellingen van de Stichting bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking, daaronder begrepen het sluiten van de in artikel 291, lid 2, van het tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomsten. 3. Het College van Beheer kan zich bij de vervulling van zijn taken doen bijstaan door één of meer directeuren en adjunct-directeuren, die tezamen de Directie van de Stichting vormen. Artikel 8 1. De Directie geeft uitvoering aan het beleid van het College van Beheer. Het College van Beheer kan aan de Directie te dien aanzien instructies geven. De Directie laat zich bijstaan door het Directiebureau, waarin de expertise is vertegenwoordigd als door het College van Beheer bepaald.
102
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
2. De Directie oefent haar functie uit onder toezicht van het College van Beheer en legt voor de vervulling van haar taken verantwoording af aan het College van Beheer. De Directie zal binnen één maand na afloop van ieder kalenderkwartaal of zoveel vaker als het College van Beheer wenselijk acht aan het College van Beheer schriftelijk verslag uitbrengen omtrent de vervulling van haar taken. In dit verslag zal de Directie inzicht geven en verantwoording afleggen over de wijze van belegging van het vermogen van de Stichting, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, respectievelijk, indien ingevolge artikel 3, lid 3 werkzaamheden zijn opgedragen aan een of meer derden, rapporteren over de wijze waarop die derden de hen opgedragen werkzaamheden uitvoeren. 3. Leden van de Directie worden door het College van Beheer benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 10 1. Medewerkers van de Stichting dienen zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden te richten naar het belang van de Stichting. Zij zullen ter zake geen instructies aannemen van derden, met uitzondering van instructies van andere functionarissen van de Stichting of van personen die daarbij ingevolge een bij of krachtens de wet of statuten gegeven bevoegdheid handelen. 2. Medewerkers van het Directiebureau zijn ondergeschikt aan de Directie van de Stichting. 3. Medewerkers van de Stichting zijn in dienst van de Stichting, voor zover het College van Beheer niet anders bepaalt. Artikel 3.3 1. De Stichting is bevoegd de administratie van de door haar uitgevoerde pensioenregelingen en het beheer van haar vermogen, inclusief dat deel van het vermogen dat wordt aangehouden ten behoeve van de uitvoering van één of meer premieovereenkomsten, geheel of ten dele op te dragen aan één of meer derden. Indien de Stichting werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt de Stichting er zorg voor dat deze derde, de bij of krachtens de wet gestelde regels, die op de uitbesteding van toepassing zijn, naleeft. De Stichting zal daartoe onder meer een uitbestedingsovereenkomst, die voldoet aan de gestelde eisen, aangaan met deze derde.
2009
103
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Actuariële verklaring
5.3
Opdracht Door Stichting Philips Pensioenfonds te Eindhoven is aan Towers Watson B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2009. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het Pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het Pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het Pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: – heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en – heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het Pensioenfonds.
2009
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het Pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het Pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het Pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit.
104
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Philips Pensioenfonds is naar mijn mening goed. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen toereikend zijn.
Eindhoven, 27 april 2010
Drs. H.J.W. van Gemert AAG Verbonden aan Towers Watson B.V.
2009
105
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Accountantsverklaring
5.4
Aan het College van Beheer van Stichting Philips Pensioenfonds Eindhoven Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening 2009 van Stichting Philips Pensioenfonds te Eindhoven bestaande uit de balans per 31 december 2009 en de staat van baten en lasten over 2009 met de toelichting gecontroleerd. Verantwoordelijkheid van het College van Beheer Het College van Beheer van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het Verslag College van Beheer, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Deze verantwoordelijkheid omvat onder meer: het ontwerpen, invoeren en in stand houden van een intern beheersingssysteem relevant voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van vermogen en resultaat, zodanig dat deze geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevat, het kiezen en toepassen van aanvaardbare grondslagen voor financiële verslaggeving en het maken van schattingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht. Dienovereenkomstig zijn wij verplicht te voldoen aan de voor ons geldende gedragsnormen en zijn wij gehouden onze controle zodanig te plannen en uit te voeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De keuze van de uit te voeren werkzaamheden is afhankelijk van de professionele oordeelsvorming van de accountant, waaronder begrepen zijn beoordeling van de risico’s van afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. In die beoordeling neemt de accountant in aanmerking het voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van vermogen en resultaat relevante interne beheersingssysteem, teneinde een verantwoorde keuze te kunnen maken van de controlewerkzaamheden die onder de gegeven omstandigheden adequaat zijn maar die niet tot doel hebben een oordeel te geven over de effectiviteit van het interne beheersings-systeem van de stichting. Tevens omvat een controle onder meer een evaluatie van de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van schattingen die het College van Beheer van de stichting heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.
2009
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Philips Pensioenfonds per 31 december 2009 en van het resultaat over 2009 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
106
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties Op grond van de wettelijke verplichting ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder f BW melden wij dat het Verslag College van Beheer, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Utrecht, 27 april 2010 Ernst & Young Accountants LLP N.M. Pul RA
2009
107
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Oordeel Verantwoordingsorgaan
5.5
Het Verantwoordingsorgaan van Philips Pensioenfonds is conform wet, statuten en reglement het orgaan waar het College van Beheer jaarlijks verantwoording aan aflegt. Het Verantwoordingsorgaan geeft een oordeel over: • Het gevoerde beleid en over beleidskeuzes voor de toekomst. • Het handelen van het College van Beheer en de uitvoering van het beleid. • De naleving van geldende principes van goed pensioenfondsbestuur. Op het moment van goedkeuring van dit verslag was het oordeel van het Verantwoordingsorgaan nog niet beschikbaar. Het oordeel van het Verantwoordingsorgaan wordt als apart inlegvel beschikbaar gesteld.
2009
108
Terug naar inhoudsopgave
5 – Overige gegevens
Samenvatting rapport Visitatiecommissie
5.6
Op het moment van goedkeuring van dit verslag was de samenvatting van het rapport van de Visitatiecommissie en de reactie van het College van Beheer op het rapport, nog niet beschikbaar. De samenvatting van het rapport en de reactie van het College van Beheer op het rapport wordt als apart inlegvel beschikbaar gesteld.
2009
109
Terug naar inhoudsopgave
6 Begrippenlijst 2009
110
Terug naar inhoudsopgave
Begrippenlijst Abtn Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde, nota wordt onder andere de financieringsopzet van de reglementaire pensioenen beschreven.
Actuariële grondslagen De veronderstellingen die het Fonds gebruikt bij de vaststelling van de pensioenverplichtingen en de pensioenpremie. Deze veronderstellingen hebben onder meer betrekking op de gehanteerde rekenrente, de levensverwachting van de deelnemers en opslagen die in de premie worden opgenomen voor allerlei kosten, zoals administratiekosten.
Afgeleide De Consumentenprijsindex (CPI) geeft het niveau van het consumentenprijsindex consumptieprijspeil ten opzichte van het consumptieprijspeil in een bepaald basisjaar. De afgeleide Consumentenprijsindex is gelijk aan de gewone CPI, exclusief het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen (bijvoorbeeld btw en accijns op alcohol en tabak) en subsidies en van consumptiegebonden belastingen.
AG-prognosetafel De AG-prognosetafel geeft inzicht in de mogelijke toekomstige sterfteontwikkeling van de huidige generatie tot en met 2050. De AG-prognosetafel start met de overlevingstafel waarin de afgeronde sterftekansen van de gehele Nederlandse bevolking in de jaren 2000 tot en met 2005 zijn verwerkt. Daarnaast zijn de toekomstige sterftekansen geschat, waarbij bijvoorbeeld de levensverwachting van iemand die op dit moment 60 jaar lager is dan van iemand die over 20 jaar die leeftijd bereikt.
Asset Liability Een ALM-studie is een analyse van de te verwachten ontwikkelingen in Management-studie de financiële positie van een pensioenuitvoerder en van de waarschijnlijkheid ervan, respectievelijk het risico dat de desbetreffende verwachtingen niet gerealiseerd worden, in diverse scenario’s.
Belegd vermogen De totale waarde van alle beleggingen en liquide middelen van het Pensioenfonds, inclusief de beleggingen in de beschikbare premiefondsen.
Benchmark Een benchmark is een objectieve vergelijkingsmaatstaf voor het beoordelen van de beleggingen, zowel in termen van gerealiseerd rendement als wat de samenstelling van de beleggingen betreft. De keuze voor een benchmark vormt een onderdeel van het ‘beleggingsmandaat’: de set afspraken over de wijze waarop een vermogensbeheerder zijn werk zal doen.
BRIC Opkomende landen: Brazilië, Rusland, India, China.
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst.
2009
Contante waarde De waarde op dit moment van een toekomstige kasstroom, rekening houdend met een bepaalde rentevoet. Controversiële wapens Wapens die geen onderscheid maken tussen burgerdoelen en militaire doelen en die vaak jaren na afloop van een conflict nog slachtoffers eisen. Voorbeelden hiervan zijn anti-persoons landmijnen, biologische, chemische
Terug naar inhoudsopgave
6 – Begrippenlijst
111
en nucleaire wapens. Het gebruik van deze wapens is middels verscheidene internationale verdragen verboden en/of aan banden gelegd. Collectieve schaalaanpassing De aanpassing van de salarisschalen met de collectieve loonsverhogingen die in het CAO-overleg bij Philips zijn overeengekomen.
Custodian De custodian is de financiële instelling die de effecten van het Pensioenfonds bewaart.
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maat voor de financiële positie van pensioenfondsen en een graadmeter voor de zekerstelling van de (toekomstige) betaling van de toegezegde pensioenen. Hierbij zijn de volgende drie varianten te onderscheiden: - Nominale dekkingsgraad: het pensioenvermogen gedeeld door de (nominale) voorziening pensioenverplichtingen (VPV), uitgedrukt in een percentage. - Vereiste dekkingsgraad: het vereist vermogen gedeeld door de VPV, uitgedrukt in een percentage, vermeerderd met 100%. - Geïndexeerde dekkingsgraad: het pensioenvermogen gedeeld door de VPV op reële basis, uitgedrukt in een percentage. Bij de VPV op reële basis wordt bij de waardering van de pensioenen rekening gehouden met de op langetermijnverwachte indexatie. De geïndexeerde dekkingsgraad is gebaseerd op geïndexeerde pensioenverplichtingen, rekening houdend met de verwachte langetermijninflatie. Deze verwachte langetermijninflatie wordt jaarlijks vastgesteld door het College van Beheer.
DNB De Nederlandsche Bank. Toezichthouder van pensioenfondsen, verzekeraars en kredietinstellingen in Nederland. Duratie Het gewogen gemiddelde van de lengte van de perioden waarover alle kasstromen van een obligatie plaatsvinden, waarbij weging plaatsvindt op basis van de contante waarde van iedere kasstroom. Duratie is een maatstaf voor de rentegevoeligheid van een obligatie. In de regel: hoe langer de looptijd van een obligatie, hoe gevoeliger de koers van die obligatie voor renteveranderingen. Indien men een daling van de rente verwacht, is het profijtelijk een obligatie met een zo lang mogelijke duratie te kopen, aangezien de koers daarvan het meest zal oplopen.
ESG-aspecten Environment (milieu), Social (sociale) en Governance (goed ondernemingsbestuur)-aspecten. Beleggingen worden periodiek beoordeeld op criteria zoals milieu, mensenrechten, arbeidsomstandigheden en goed ondernemingsbestuur.
Exposure Het bedrag waarover een prijs-/koersrisico wordt gelopen.
Fair value Actuele waarde. Indien wordt gesproken over het op fair value waarderen van de pensioenverplichtingen, wordt de actuele waarde van de pensioenverplichtingen vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur voor risicovrije vastrentende beleggingen (bijvoorbeeld beleggingen in
Terug naar inhoudsopgave
2009
6 – Begrippenlijst
112
staatsobligaties van landen met een zeer goede kredietwaardigheid), daarbij rekening houdend met de looptijd van de pensioenverplichtingen. Indien wordt gesproken over het op fair value waarderen van de beleggingsportefeuille, wordt bedoeld waardering van de beleggingen tegen marktwaarde. Financieel toetsingskader Het toezichtregime dat van toepassing is op de financiële positie en FTK het financiële beleid van pensioenfondsen. Het toetsingskader is opgenomen in de Pensioenwet.
Franchise Deel van het inkomen waarover geen pensioen wordt opgebouwd, omdat vanaf 65 jaar van overheidswege een AOW-uitkering wordt verstrekt. Door de franchise af te trekken van het pensioengevend inkomen, wordt bij de opbouw van het aanvullend pensioen van Philips rekening gehouden met de AOW.
Future Termijncontract dat op een beurs wordt verhandeld.
ISDA/CSA International Swaps and Derivatives Association/Credit Support Annex. ISDA is het standaard juridische raamwerk dat gebruikt wordt bij de handel in OTC-derivaten. CSA is een bijlage bij de overeenkomst tussen de handelende partijen, waarin afspraken worden vastgelegd die tot doel hebben het kredietrisico tussen de partijen te elimineren of te verlagen.
Kostendekkende Een in het FTK gehanteerde term. Hiermee wordt bedoeld de premie die pensioenpremie nodig is om de onvoorwaardelijke en – in voorkomende gevallen – voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst in dat jaar en voor de langere termijn na te komen.
Liability matching Deel van de beleggingsportefeuille van het Fonds, voornamelijk bestaande portefeuille uit obligaties waarvan de looptijden zijn afgestemd op de looptijden van de verwachte pensioenuitkeringen. De liability matching portefeuille heeft tot doel het Fonds zoveel mogelijk te beschermen tegen het risico van rentewijzigingen. Indien de rente stijgt, daalt de waarde van beleggingen in obligaties. De verplichtingen van het Fonds dalen in dat geval echter ook. Indien de rente daalt, nemen de verplichtingen van het Fonds weliswaar toe, maar stijgen de obligaties eveneens in waarde.
2009
Nominale Pensioenverplichtingen zonder rekening te houden met mogelijk in de pensioenverplichtingen toekomst te verlenen indexatie.
Terug naar inhoudsopgave
OTC Over the counter. Engelse term voor onderhandse (dat wil zeggen niet via een effectenbeurs verlopende) handel in effecten, derivaten, valuta of andere financiële producten. Passief beleggen Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds actief en anderzijds passief beheer. Bij actief beheer tracht de beheerder zijn relevante benchmark te verslaan. Een passief beheerde portefeuille kopieert de
6 – Begrippenlijst
113
benchmark. Alhoewel passief beheer in de regel goedkoper is dan actief beheer, biedt actief beheer wel kans op extra rendement bovenop de benchmark. Daarentegen zijn de risico’s die men loopt met actief beheer groter.
Pensioenvermogen Het pensioenvermogen is het belegd vermogen, vermeerderd/verminderd met de kortlopende schulden/vorderingen van het Fonds.
Pension fund governance Het stelsel van omgangsvormen voor bij het pensioenfonds betrokken direct belanghebbenden, met name bestuurders, directie, (actieve en inactieve) deelnemers en sponsor. De omgangsvormen worden vastgelegd in een aantal regels voor goed bestuur en goed toezicht en regels voor verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die een evenwichtige invloed bewerkstelligen van bij het pensioenfonds betrokkenen. Uitgangspunt daarbij is dat bestuurders en directie over hun taakuitvoering verantwoording dienen af te leggen.
Private equity Het beleggen in niet-beursgenoteerde ondernemingen.
Rentederivaten Beleggingsinstrumenten die hun waarde ontlenen aan de verandering van de rente. Rentederivaten worden door pensioenfondsen in de regel gebruikt om de impact van dalende rentes te verkleinen en derhalve risico’s te beperken.
Rentetermijnstructuur Een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds.
Return portefeuille Deel van de beleggingsportefeuille van het Fonds, voornamelijk bestaande uit aandelen en onroerend goed. De return portefeuille heeft enerzijds tot doel het financieren van dat deel van de verplichtingen van het Fonds, dat niet uit de liability matching portefeuille kan worden gefinancierd. Anderzijds dient met deze portefeuille binnen bepaalde risicogrenzen een zo hoog mogelijk rendement te worden gerealiseerd om de kans op indexatie te maximaliseren.
ROZ/IPD-index Index die het rendement meet op de beleggingen in direct vastgoed van institutionele vastgoedfondsen. De index komt tot stand door intensieve samenwerking tussen de ROZ Vastgoedindex (Raad voor Onroerende Zaken) en de IPD (Investment Property Databank) uit Londen.
Securities lending Dit houdt in dat effecten van Philips Pensioenfonds worden uitgeleend aan derden, met behoud van economisch eigendom. In ruil hiervoor ontvangt Philips Pensioenfonds een vergoeding en onderpand gedurende de uitleenperiode.
Valutatermijncontracten Met een bank afgesloten contract waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en het aankopen van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt.
Terug naar inhoudsopgave
6 – Begrippenlijst
2009
114
Vereist eigen vermogen De solvabiliteitsbuffer die het Pensioenfonds moet aanhouden in verband met de vereiste zekerheid dat de onvoorwaardelijke pensioenen ook daadwerkelijk worden uitgekeerd. Het vereiste eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld, dat de kans dat er binnen een jaar een situatie van onderdekking ontstaat, kleiner is dan 2,5%.
Vereist vermogen Het vereiste vermogen is de som van de voorziening pensioenverplichtingen en het vereiste eigen vermogen, vermeerderd met het vermogen dat nodig is ter financiering van 50% van de op lange termijn verwachte inflatie. Verzekeringstechnische Ook wel actuariële analyse genoemd. In deze analyse wordt door de analyse actuaris de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de veronderstellingen verdisconteerd in de actuariële grondslagen en de werkelijkheid gedurende het verslagjaar.
Voorziening De contante waarde van de reglementair onvoorwaardelijk toegezegde pensioenverplichtingen pensioenen (de nominale pensioenen). Bij de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen worden de toekomstige verwachte uitkeringenstromen contant gemaakt tegen de GOV-curve. Deze is gebaseerd op staatsobligaties, waarbij discontering van de verwachte uitkeringenstroom plaatsvindt tegen de qua looptijd overeenkomstige rentevoeten uit deze rentetermijnstructuur. De voorziening pensioenverplichtingen op basis van FTK-norm dient op basis van artikel 2 van het Besluit FTK pensioenfondsen bepaald te worden op basis van de FTK-curve zoals gepubliceerd door DNB. Deze rentetermijnstructuur is gebaseerd op (rente)swaps. In een ‘normaal’ economisch klimaat ligt deze swapcurve boven de curve voor staatsobligaties, aangezien in de swapmarkt sprake is van een tegenpartijrisico dat niet bestaat bij staatsobligaties (kredietopslag). Dit betekent dat bij toepassing van de GOV-curve er in de jaren tot en met 2007 steeds sprake is geweest van een zekere prudentie ten opzichte van de eisen van DNB c q de Pensioenwet. Onder invloed van de ‘kredietcrisis’ is er echter een verstoring in de markt voor (rente)swaps opgetreden waardoor ultimo 2009 (zoals ook ultimo 2008) sprake was van een omgekeerde situatie met name bij lange duren. De GOV-curve en de FTK-curve per 31 december 2009 zijn weergegeven in onderstaande grafiek.
5,0%
4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0% 0
2009
4,5%
Terug naar inhoudsopgave
5
10
GOV 2009
15
20
25
FTK 2009 115
6 – Begrippenlijst
30
35
40
45
50
jaren
115
7 English summary 2009
116
Terug naar inhoudsopgave
7.1
English summary
2009 started with great economic and financial uncertainties. During 2009 the situation gradually improved. This positive change of the economic climate also influenced the results of the Fund. The funding ratio – indicator of the Fund’s financial situation - increased from 122% at the end of 2008 to 124% at the end of 2009. Due to an adjustment in the mortality expectations the increase of the funding ratio remained limited. Without this adjustment the funding ratio would have amounted to 127% at the end of 2009.
For the determination of the above-mentioned funding ratios Philips Pensioenfonds uses the yield curve for euro government bonds, while the solvency requirements as stipulated in the ‘Decree Financial Assessment Framework for Pension Funds’ (FTK Decree)) are based on valuations on the basis of the yield curve for swaps. The funding ratio on the basis of the yield curve for swaps amounted to 118% at the end of 2009. This is well above the required funding ratio, based on FTK Decree, of 107%, which implies that the Fund has substantial assets on top of the statutory capital requirements. In addition to these above-mentioned nominal funding ratios, the Fund also calculates the funding ratio based on indexed pension liabilities, taking into account the expected long-term inflation. This expected long-term inflation is determined annually by the Board of Trustees. For 2009 the expected long-term inflation was set at 2%. The funding ratio on the basis of the pension liabilities indexed by 2% amounts to 97% at the end of 2009. The total investment result amounted to 6.9% and consisted of the returns on the liability matching portfolio, which amounted to 2.3%, and on the return portfolio, which amounted to 20.1%. Overview of the investment policy The above-mentioned investment results should be considered in connection with the development of the pension liabilities. Since the values of the investments and the pension liabilities are both determined on the basis of fair value (actual market value), both values fluctuate continuously. The relationship between the value of the assets and the value of the liabilities is reflected by the funding ratio of the Fund.
2009
Funding ratio in 2009 128%
4.60%
126% 4.40%
124% 122%
4.20%
120% 4.00%
118% Dec 08
Jan 09
Feb 09
Mar 09
Apr 09
May 09
Jun 09
Jul 09
Funding ratio
Aug 09
Sep 09
Oct 09
Nov 09
Dec 09
Market rate
117
Terug naar inhoudsopgave
7 – English summary
With a view to risk control, in 2009 the policy was directed at financing a minimum of 70% of the pension liabilities, increased by an expected inflation of 2%, from the liability matching portfolio. The duration of the investments in this portfolio has been matched to the duration of the indexed pension liabilities if the value of the liabilities increases as a result of a decreased market rate, the value of the investments will increase to approximately the same extent. If the market rate increases, both the value of the pension liabilities and the value of the investments will decrease to approximately the same extent. As a result, the interest rate risk of the Fund is limited considerably. The Fund’s investment results should be assessed within the context of this policy. On the one hand the policy limits the probability of a decreasing funding ratio (so less risks), but on the other hand the probability of higher investment returns will be less than under a higher risk policy. In paragraph 2.4 of this annual report an extensive explanation of the Fund’s investment policy and the achieved investment results is given. Developments in membership file The number of employees accruing a pension at Philips Pensioenfonds decreased from 16,429 at the end of 2008 to 15,206 at the end of 2009. The Fund’s total number of members accruing a pension was 17,870 at the end of 2009. The category of members who accrue pensions also includes ex-Philips employees who are entitled to continuation of their pension accrual as a consequence of disability or a severance scheme. The disabled not only accrue a pension, but also receive a pension from the Fund, namely a disability pension. The following table gives an overview of the members accruing a pension.
Number of members accruing a pension with Philips Pensioenfonds
Philips employees Former employees with a severance scheme Former employees who are disabled Total
End 2009
End 2008
15,206 1,171 1,493 17,870
16,429 1,580 1,643 19,652
2009
Personnel changes Because Cees Hazen left Philips he also left the Board of Trustees at the end of 2009 as a member on behalf of the employees. Jan van Leeuwen joined the Board in 2009 as a member on behalf of the employer. The Board of Trustees thanks all those involved in the Fund for their effort and contribution during 2009 and welcomes Jan van Leeuwen as a new member of the Board.
118
Terug naar inhoudsopgave
7 – English summary
7.2
Key data
€
Amounts in millions of euro
Pensions End End Number of members 2009 2008 Members not yet retired 17,870 19,652 Retired members 60,165 60,254 Non-contributors with vested rights 32,739 32,506 Total 110,774 112,412
End 2007 20,561 60,024 41,154 121,739
End 2006 28,109 59,617 41,746 129,472
End 2005 31,984 58,979 39,457 130,420
2008 132 4 – 3 139
2007 177 6 – 3 186
2006 234 17 1 4 256
2005 203 – 4 6 213
725 6 -6 725
730 22 – 752
702 22 620 1,344
682 15 92 789
658 15 18 691
3.50
3.50
1.25
1.25
0.75
1.45
1.90
1.25
1.65
1.02
Distribution of investment assets Real estate Equities Fixed-income Other investments Total
End 2009 504 2,329 9,374 1,209 13,416
End 2008 541 1,772 9,871 1,048 13,232
End 2007 1,191 3,603 8,285 871 13,950
End 2006 1,342 4,185 8,403 695 14,625
End 2005 1,231 4,066 8,720 481 14,498
Return on investments by asset type (in %) Direct real estate Indirect real estate Equities Fixed-income Total
2009 -9.3 1.3 30.8 2.3 6.9
2008 -1.7 – -40.7 17.3 -0.4
2007 17.5 – -0.2 -1.0 2.6
2006 10.5 – 12.6 -1.9 4.9
2005 9.0 – 30.0 10.4 13.3
Contributions 2009 Employer’s periodical 165 Employer one-off single premium1) 3 Employees’ pension plan – Employees’ voluntary insurances 2 Total 170 Benefit payments Pensions Outgoing transfer value Individual Outgoing transfer value Group Total Indexations Indexing, members not yet retired (in %) Indexing, retired members and non-contributors with vested rights (in %)
2009
Investments
119
Terug naar inhoudsopgave
7 – English summary
€
Amounts in millions of euro
Financial situation Total net assets Total net actuarial liabilities
End 2009 13,349 10,798
End 2008 12,992 10,681
End 2007 13,779 10,023
End 2006 14,548 10,836
End 2005 14,442 11,537
Funding ratio (in %)
124
122
137
134
125
Funding ratio based on FTK Decree (in %)
118
116
141
136
127
Obliged funding ratio2) (in %)
107
107
109
113
112
97
95
109
105
96
Indexed funding ratio3) (in %)
2009
1) In 2005 the one-off single premium from employer was integrated in ‘Remaining’. 2) The obligated fundig ratio’s from 2008 and 2009 are based on the FTK Decree. The obligated funding ratio’s from 2005 untill 2007 are based on valuation principles of the Fund. 3) The indexed funding ratio is based on indexed pension liabilities, taken into account the expected long-term inflation. This expected long-term inflation is annually determined by the Board of Trustees. For 2009 the expected long-term inflation is set at 2%.
120
Terug naar inhoudsopgave
7 – English summary
Colofon Digitaal jaarverslag Dit jaarverslag is digitaal beschikbaar op de website van Philips Pensioenfonds. U kunt het downloaden op www.philipspensioenfonds.nl/downloads. Wilt u een digitale versie via mail toegestuurd krijgen, stuurt u dan een e-mail naar
[email protected]. Algemene pensioeninformatie Heeft u vragen over pensioenzaken? Bel dan tussen 9.00 en 17.00 uur met de Klantenservice van Hewitt Associates, de pensioenbeheerder van Philips Pensioenfonds via 0800 – 023 15 01. Belt u vanuit het buitenland, dan is het telefoonnummer +3140 – 265 38 70. U kunt ook een e-mail sturen aan
[email protected]. Voor meer informatie kunt u ook onze website bezoeken: www.philipspensioenfonds.nl. Bezoekadres Beukenlaan 143 5616 VD EINDHOVEN Postadres Postbus 80040 5600 JP EINDHOVEN Postadres Directiebureau en College van Beheer Postbus 80031 5600 JZ EINDHOVEN E-mailadres Directiebureau en College van Beheer
[email protected]
2009
Redactie Stichting Philips Pensioenfonds Vormgeving AGH & Friends, ’s-Hertogenbosch
121
Terug naar inhoudsopgave
Terug naar inhoudsopgave