‘08 Deze uitgave is een initiatief van de Samenwerkende Opleidingen Verloskunde
Jaarindex 2008 Verloskunde onderzoek in Nederland Een jaaroverzicht van actueel en lopend onderzoek
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
I N H O U D S O P G AV E
VO O RWO O R D
Jaarindex: Verloskunde onderzoek in Nederland Dit is de tweede jaargang van de jaarindex “Verloskunde onder-
binnen enkele maanden van start gaan en projecten die niet
zoek in Nederland”. Deze jaarindex geeft een overzicht van
langer dan een jaar geleden zijn afgesloten. Op deze manier
het onderzoek in Nederland dat direct relevant is voor het
geeft de jaarindex een actuele stand van zaken. De hoofdmoot
verloskunde domein. Het streven is te komen tot een volledig
van de index bestaat uit korte projectbeschrijvingen.
overzicht. Vorig jaar werden 23 onderzoeken opgenomen,
De onderzoeken zijn ingedeeld naar een aantal inhoudelijke
dit jaar omvat de jaarindex 50 onderzoeken.
categorieën.
Wetenschappelijk onderzoek is van groot belang voor het verloskundig kennisdomein. Het is een essentiële voorwaarde
De jaarindex is een dynamisch document dat voortdurend
om te komen tot een optimale zorg voor moeder en kind.
wordt uitgebreid en aangevuld. De meest actuele versie
Zeker in een tijd waarin de interactie tussen de veranderende
vindt u op de website van de Kennispoort Verloskunde:
samenleving en de gezondheidszorg medische professionals
www.kennispoortverloskunde.nl. Jaarlijks wordt op het
uitdaagt tot voortdurende vernieuwing van het vak verloskunde.
symposium van Kennispoort de gedrukte versie verspreid.
Optimale zorg voor moeder en kind dient een groot belang,
Mocht u uw eigen onderzoek willen aanmelden of anderen willen
daarmee wordt de basis gelegd voor de gezondheid van
attenderen op de mogelijkheid om zijn/haar onderzoek aan te
toekomstige generaties in Nederland.
melden dan wordt u van harte uitgenodigd. Verdere informatie en aanmelding is mogelijk via de website
De grote dynamiek binnen de verloskunde maakt dat het
van Kennispoort Verloskunde.
wetenschappelijk onderzoek op dit terrein vele invalshoeken kent: de organisatie van de verloskundige zorg, verwachtingen en tevredenheid van zwangeren, inzicht in risicofactoren en uitkomsten, effectiviteit van handelen in de dagelijkse praktijk, fundamentele kennis van het voortplantingsproces, ontwikkeling van model en theorieën rondom verloskundige zorg, etc. De nieuwe inzichten die voortkomen uit dit onderzoek zijn de basis voor een continue kwaliteitsverbetering van de zorg aan vrouwen tijdens de preconceptionele en perinatale periode.
3
2
r e d a c t i e c o mm i s s i e Marianne Nieuwenhuijze Academie Verloskunde Maastricht
Het platform Kennispoort Verloskunde van de Samenwerkende
Pien Offerhaus
Opleidingen Verloskunde (SOV) wil onderzoek binnen
Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
de verloskunde zichtbaar maken, samenbrengen en stimuleren.
Evelien Spelten
Naast het jaarlijkse symposium Kennispoort Verloskunde is
Verloskunde Academie Amsterdam en Groningen
de jaarindex “Verloskunde Onderzoek in Nederland” één van de
Stans Verschuren
manieren om dit te realiseren. Het gaat daarbij om actueel
Verloskunde Academie Rotterdam
onderzoek dat raakt aan de eerstelijns verloskundige zorg of aan
Paul Heere
de fysiologische verloskunde: lopende projecten, projecten die
Kennispoort Verloskunde
Verloskunde onderzoek in Nederland Epidemiologie Gezondheid van de pasgeborene ABCD-studie: Amsterdam Born Children and their Development Generation R Het KOALA-onderzoek ATNICID: Admission of Term Neonates to Neonatal Intensive care or Intrauterine Death Maternale gezondheid LEMMoN-studie: Landelijke studie naar Ernstige Maternale Morbiditeit in Nederland Prevalentie VGV (vrouwelijke genitale verminking) retrospectief Psychologische en sociale risicofactoren voor zwangerschapscomplicaties: een prospectief, longitudinaal cohort onderzoek in de 1e, 2e en 3e lijn Fear of childbirth and life attitude in relation to preferred place of delivery and delivery complications Does a healthy carrier of HbP equal a healthy pregnancy? Kwaliteit van de cliëntenzorg Begeleiding en welbevinden The views of healthy normal pregnant clients in midwifery practices on decision-making during the perinatal period Counseling over prenatale screening op congenitale afwijkingen: behoeften van aanstaande ouders in het 1e en 2e trimester van de zwangerschap Mothering the mother. A study of effective content of care during pregnancy from women’s point of view in three European countries Effectiviteit en doelmatigheid / interventies PLUTO-trial: Percutaneous Shunting in Lower Urinary Tract Obstruction AMPHIA-studie: 17-Alpha hydroxyprogesterone in Multiple pregnancies to Prevent Handicapped InfAnts PROMISE: PRegnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions HYPITAT-trial: Induction of labour versus expectant monitoring for gestational hypertension and preeclampsia after 36 weeks HYPITAT-2-study: HYpertension and Preeclampsia Intervention Trial in the
Almost Term Patient Digitat: Disproportionate Intrauterine Growth Intervention Trial At Term PPROMEXIL-studie: Induction of Labour versus Expectant management in women with Preterm Prelabour Rupture of Membranes between 34 and 37 weeks PROBAAT-studie: PROstaglandin or BAlloon for induction of labour At Term APOSTEL II-studie: Assessment of Perinatal Outcome with Sustained Tocolysis in Early Labour II ALLO-trial: Perinatal allopurinol trial for reduction of birth asphyxia induces brain damage TOTEM: Temporise or Terminate pregnancy in women with severe preeclampsia syndrome at 28-34 weeks Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban versus ritodrine, a multi-centre trial WOMB: Well being of Obstetric patients on Minimal Blood transfusions
6 8 9 10 12 13 14 15 16
18 19 20
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
www.kennispoort-verloskunde.nl
I N H O U D S O P G AV E
Verloskunde onderzoek in Nederland Effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie M.A.K.E.: MLPA And Karyotyping, an Evaluation Triple P-studie: Kosten en effecten van screening van gezonde vrouwen met een eenling zwangerschap op aanwezigheid van vroeggeboorte: Progesteron ter Preventie van Partus Prematurus Is foetaal fibronectine in Nederland toepasbaar als prognostische test voor dreigende vroeggeboorte Cardiotocografie plus ST-analyse van het foetale electrocardiogram versus cardiotocografie plus microbloedonderzoek: een Nederlandse gerandomiseerde klinische trial. Intrapartum foetale bewaking: MBO of STAN? PreCare-studie: PRegnant women with PRevious PReeclampsia: Efficiency of CAre based on Recurrence risk Estimation Gezondheidsbevrodering en preventie Ontwikkeling Minimale Interventiestrategie voor Prenatale Alcoholconsumptie Implementatie van Screening op huiselijk geweld in de zwangerschap Kennis over en gebruik van foliumzuur door allochtone vrouwen Doula Study. Je vriendin als doula, lay doula Een evaluatieonderzoek gericht op de implementatie, organisatie, uitvoering en inhoud van drie perinatale cursussen Kwaliteit van het zorgsysteem Innovatie en implementatie Management of labor pain Voorlichting: De verloskundige aan het woord Neonatal screening and beyond: Integration of hereditary haemoglobinopathy screening into primary care: preconception and prenatal Knelpunten bij de behandeling van infertiliteit van Turken en Marokkanen Implementatie van preconceptiezorg. Hoe bereiken we vrouwen met een lage sociaal-economische status(SES) en van allochtone afkomst? Implementatie van uitwendige versie bij stuitligging Preconceptiezorg in Nederland De CAVE!-evaluatie Module allochtonen en kraamzorg voor kraamverzorgenden Organisatie van verloskundige zorg Onderzoek naar plaats van bevalling en perinatale uitkomsten Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerstelijn Kwaliteitsindicatoren voor de eerstelijns verloskunde Deliver, Data Eerstelijns Verloskunde ABCD-AMC-Audit-studie Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?
34 35
36 37
1
38
39 40 41 42 43
46 47 48 50 51 52 53 54 55 56 57 58 60 61 62
Epidemiologie
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
Prof.dr. Gouke J. Bonsel, projectleider tijdens fase 1 en 2 van de ABCD-studie, tijdens het congres van de ABCD-studie in april 2006: “De mate waarin mensen het Nederlands machtig zijn, is een allesoverheersende factor voor het wel of niet gebruik maken van de zorg. Hoe slechter het Nederlands, hoe slechter de prenatale zorg. Taalachterstand en zorgachterstand zijn vrijwel naadloos aan elkaar gekoppeld. Niet alleen omdat men dan minder makkelijk zelf om zorg kan vragen, maar ook het passieve taalgebruik is hier waarschijnlijk erg belangrijk...
...De terloopse informatie in de media, de opschriften op levensmiddelen in de supermarkt: al die informatie wordt gemist door mensen die niet Nederlandstalig zijn. Ook de hoger opgeleide die geen of slecht Nederlands spreekt, mist hier duidelijk de boot. Voor etnische groeperingen is Nederlands een goed medicijn. Ik weet het, het klinkt tegenwoordig als een platte oproep voor inburgering, maar voor de prenatale zorg kunnen we geen andere conclusie trekken.”
epidemiologie - ge z ondheid van de pasgeborene ABCD-studie: Amsterdam Born Children and their Development www.abcd-study.nl Sinds een aantal jaar weten we dat de oorsprong van veel belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen (bijv. ADHD, overgewicht) en volwassenen (bijv. suikerziekte) vaak al in de zwangerschap en de eerste levensjaren ligt. Van enkele leefgewoonten is bekend dat ze de gezondheid van het kind kunnen beïnvloeden, maar van de meeste is weinig bekend. Door de ABCD-studie hopen we hier meer inzicht in te krijgen. Daarnaast willen we in de ABCD-studie onderzoeken waarom er al bij de geboorte, en op latere leeftijd, grote verschillen in gezondheid bestaan tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. De ABCD-studie bestaat uit meerdere fases. Fases 1 en 2 betroffen de zwangerschap, geboorte, en groei in de eerste levensjaren. Tussen januari 2003 en maart 2004 hebben ruim 8.000 vrouwen in hun zwangerschap een vragenlijst ingevuld, en veelal bloed afgestaan voor analyse van de voedingsstatus. In fase 2 zijn de geboorte en groeien ontwikkelingsgegevens van hun kinderen verzameld. Dit jaar, 2008, is fase 3 van start gegaan, waarin de gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van de kinderen op 5-jarige leeftijd wordt gemeten.
Doel Doel is te onderzoeken in welke mate de gezondheid van kinderen bij de geboorte en op latere leeftijd – wordt beïnvloed door leef gewoonten en leefomstandigheden van hun moeder tijdens de zwangerschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar verschillen in gezondheid tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. Vraagstelling/Hypothese Binnen de ABCD-studie worden meerdere vraagstellingen onderzocht. Hoofdvraag is in hoeverre voeding, psychosociale stress, genotmid delengebruik en leefomgeving tijdens de zwangerschap de gezondheid van het kind beïnvloeden. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitkomstmaten geboortegewicht, metabool syndroom, en cognitie en gedrag. Relevantie Meer inzicht in factoren tijdens de zwangerschap die invloed hebben op de gezondheid van het kind is van belang om (aanstaande) ouders beter te kunnen voorlichten en begeleiden. Inzicht in de etnische verschillen maakt het mogelijk cultuurspecifieke interventies te ontwikkelen, waarmee we kunnen bijdragen aan het verminderen van de etnische ongelijkheid in gezondheid.
Projectleider(s) Dr.ir. Manon van Eijsden (Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering, GGD Amsterdam) Dr. Tanja G.M. Vrijkotte (Sociale geneeskunde, AMC) Prof.dr. Reinoud J.B.J. Gemke (Kindergeneeskunde, VU medisch centrum) Projectuitvoerder(s) Drs. Geertje Goedhart (GGD); Drs. Marieke de Beer (VUmc/GGD); Drs. Marieke de Hoog (AMC/GGD); Drs. Aimée van Dijk (AMC/GGD); Drs. Eva Loomans (Universiteit van Tilburg/GGD) Contact project Dr.ir. Manon van Eijsden
[email protected] Samenwerkingspartners De ABCD-studie is een samenwerkingsverband tussen de GGD Amsterdam, het AMC en het VUmc in Amsterdam. Daarnaast werken verschillende universiteiten, onderzoeksinstellingen en gezondheidscentra mee aan de ABCD-studie, zoals de Universiteit van Tilburg, Universiteit van Utrecht, RIVM, Numico en Demecal. Begin en einddatum Tussen januari 2003 en maart 2004 zijn ruim 8.000 zwangere vrouwen geïncludeerd in de studie. Hun kinderen worden gevolgd tot volwassenheid.
Publicaties Eijsden van M, Wal MF van der, Hornstra G, Bonsel GJ. Can wholeblood samples be stored over 24 hours without compromising stability of C-reactive protein, retinol, ferritin, folic acid and fatty acids in epidemiologic research? Clinical Chemistry 2005; 51: 230-232. Hornstra G, Eijsden M van, Dirix C, Bonsel GJ. Trans fatty acids and birth outcome: some first results of the MEFAB and ABCD cohorts. Atherosclerosis Supplements 2006; 7(2): 21-23. Eijsden van M, Wal MF van der, Bonsel GJ. Folic acid knowledge and use in a multi-ethnic pregnancy cohort: the role of language proficiency. BJOG 2006;113:1446-51. Jansen E, Van Eijsden M, Bonsel G, Van der Wal M. De foliumzuurstatus van autochtone en allochtone zwangeren: een punt van aandacht. Voeding Nu 2006:9;18-20 Alderliesten ME, Vrijkotte TGM, Van der Wal MF, Bonsel GJ. Late start of antenatal care among ethnic minorities in a large cohort of pregnant women. BJOG 2007;114:1232-9.
Eijsden M van, et al. Maternal n-3, n-6 and trans fatty acid profile early in pregnancy and term birth weight: a prospective cohort study. Am J Clin Nutr 2008;87:887-95. Eijsden M van, Smits LJM, Wal MF van der, Bonsel GJ. Association between short interpregnancy intervals and term birth weight: the role of folate depletion. Am J Clin Nutr 2008;88:147-53. Vrijkotte TGM, Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. First trimester employment, working conditions and birth weight: prospective cohort study. Am J Public Health (accepted) Tromp M, Eijsden M van, Ravelli ACJ, Bonsel GJ. Anonymous nonresponse analysis in the ABCD-cohort study enabled by probabilistic record linkage. Paediatr Perinat Epidemiol (accepted). Trefwoord pregnancy, infant, child, development, developmental plasticity, cardiovascular risk, health, ethnicity, life style, fetal programming
Benhadi N, Wiersinga WM, Reitsma JB, Vrijkotte TG, van der Wal MF, Bonsel GJ Ethnic differences in TSH but not in free T4 concentrations or TPO antibodies during pregnancy. Clin Endocrinol 2007;66:765-70 Wal MF van der, Eijsden M van, Bonsel GJ. Stress and mood disorders during pregnancy and excessive infant crying. J Dev Behav Pediatr 2007;28:431-7. Goedhart G, Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. Ethnic differences in term birthweight; the role of constitutional and environmental factors. Paediatr Perinat Epidemiol 2008;22:360-8. Goedhart G, Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. Ethnic differences in preterm birth and its subtypes; the effect of a cumulative risk profile. BJOG 2008;115:710-9. Vollebregt KC, Wal MF van der, Wolf H, Vrijkotte TG, Boer K, Bonsel GJ. Is psychosocial stress in first ongoing pregnancies associated with preeclampsia and gestational hypertension? BJOG 2008;115:607-15.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
10
11
De onderzoeksleider: “De rol van darmflora bij het ontstaan van allergie en astma werpt nieuw licht op de hygiënehypothese. Niet zozeer kinderziektes spelen een rol bij de bescherming tegen allergie en astma, maar vermoedelijk vooral blootstelling aan niet-ziekteverwekkende micro-organismen zoals darmbacteriën. Wijze en plaats van de bevalling hebben hierop invloed, maar ook borstvoeding. Dit voegt een nieuwe verklaring toe voor de gezondheidseffecten van borstvoeding.”
epidemiologie - ge z ondheid van de pasgeborene
epidemiologie - ge z ondheid van de pasgeborene
Generation R www.generationr.nl
Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar het ontstaan van allergie, astma en overgewicht
Generation R is een prospectief cohort onderzoek vanaf de vroege zwangerschap tot adolescentie in bijna 10.000 kinderen geboren in Rotterdam tussen 2002 en 2006. Met behulp van pre- en postnatale centrumbezoeken, vragenlijsten en gegevens van reguliere zorginstanties (consultatiebureaus en GGD) beschikken wij over een zeer uitgebreide gegevensverzameling van de gezondheid, groei en ontwikkeling van het kind en de ouders. De gegevensverzameling is opgebouwd rond de volgende kernuitkomsten: - Astma - Bacteriële dragerschap en infectieziekten - Cognitie - Etnische en sociaal economische gezondheidsverschillen - Gedrag - Groei, overgewicht en obesitas - Kwaliteit van leven - Lichaamssamenstelling - Stress reactiviteit - Risico factoren voor hart en vaatziekten van kind - Risico factoren voor hart en vaatziekten van moeder
Doel De algemene doelstelling is het bestuderen van factoren van invloed op de groei, ontwikkeling en gezondheid. Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar het: 1. Beschrijven van de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid; 2. Identificeren van omgevingsgerelateerde en genetische factoren van invloed op de normale en abnormale groei, ontwikkeling en gezondheid; 3. Bestuderen van etnische en sociaal-economische gezondheidsverschillen. Vraagstelling/Hypothese Waarom ontwikkelt het ene kind zich optimaal en het andere kind niet?
1. Innovatieve en gedetailleerde meetmethoden; 2. Uitgebreide biobank; 3. Follow-up vanaf de vroege foetale fase; 4. Onderzoek naar de fysieke en gedragsmatige groei en ontwikkeling; 5. Multi-ethnische, stedelijke onderzoeksgroep. Resultaten uit Generation R zullen uiteindelijk moeten leiden tot betere strategieën voor identificatie van risico groepen en preventie gericht op de vroegste fase van het leven. Projectleider(s) Dr. V.W.V. Jaddoe Contact project Dr. V.W.V. Jaddoe
[email protected]
In dit onderzoek worden ruim 2.500 kinderen gevolgd vanaf de zwangerschap. Bij een deel van hen is biologisch materiaal verzameld (bloed van de zwangere en haar kind, ontlastingmonster en moeder melkmonster 1 maand post partum, DNA). De kinderen worden opgevolgd met behulp van vragenlijsten die door de ouders worden ingevuld. In de eerste 2 levensjaren staan vooral eczeem, wheeze klachten (piepen op de borst) en allergie (IgE antistoffen tegen voedselen luchtwegallergenen) op de voorgrond, op schoolleeftijd vooral astma, luchtwegallergie en overgewicht. De eerste gepubliceerde resultaten hebben betrekking op de rol van borstvoeding, de leeftijd van introductie van bijvoeding, de samenstelling van moedermelk (immuunfactoren, vetzuren), de inname van vis en zuivel en biologische voeding door moeder en kind, de samenstelling van de darmflora, maagdarminfecties, antibiotica en vaccinaties.
Samenwerkingspartners Erasmus MC Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis GGD Rotterdam en omstreken
Doel Het opsporen van oorzaken in de vroegste jeugd (en intrauteriene periode) van het ontstaan van allergie, astma en overgewicht, met aandacht voor de interactie tussen (genetische) aanleg en gedragsen omgevingsfactoren.
Begin en einddatum Begindatum: 2001 Einddatum: Looptijd: follow-up van de kinderen tot jong volwassenheid
Vraagstelling/Hypothese Centrale hypothesen in het onderzoek naar allergie en astma zijn 1. de hygienehypothese (blootstelling aan microorganismen beschermt tegen het ontstaan van voedsel- en luchtwegallergie door opwekking van tolerantie, met name in de darm), en 2. de vetzuurhypothese (balans tussen omega-6 en omega-3 vetzuren in voeding van moeder en kind). In beide hypothesen speelt perinatale blootstelling en borstvoeding een rol.
Publicaties zie www.generationr.nl Trefwoord pregnancy, health, child, development, growth
Relevantie Astma en allergie komen steeds vaker voor (verdrievoudiging in de afgelopen 3 decennia), en deze stijging is waarschijnlijk het gevolg van leefstijl of omgevingsveranderingen in de vroegste levensjaren of zelfs intrauterien. Kennis van deze factoren is de sleutel voor preventie.
Projectleider(s) Dr. Carel Thijs (Universiteit Maastricht) Contact project Dr. Carel Thijs
[email protected] Samenwerkingspartners Universiteit Maastricht (Nutrition and Toxicology Research Institute Maastricht NUTRIM; Public Health and Primary Care Research Institute CAPHRI) TNO Kwaliteit van Leven, Zeist/Leiden Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven Louis Bolk Instituut, Driebergen-Zeist Begin en einddatum 2000-2011+ Publicaties Thijs C, Snijders B. Langer doorgaan met borstvoeding, maar eerder beginnen met bijvoeding? Voeding Nu (maandblad van het Voedingscentrum) 2008; 10(okt): 18-21. Engelstalige wetenschappelijke publicaties: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/sites/entrez?db=pubmed&cmd=Search& itool=pubmed_Abstract&term=Thijs-C%20%5Bau%5D%20AND%20% 28KOALA%20OR%20Penders%20OR%20Mommers%20OR%20Kim man%20%29 Trefwoord asthma, allergy, overweight, immunity, obesity, breastfeeding, human milk, gut microbiota, cytokines, fatty acids, rotavirus, norovirus, antibiotic, vaccination
Relevantie Generation R bestudeert de groei, ontwikkeling en gezondheid vanaf het vroege foetale leven tot de jong volwassenheid van kinderen die opgroeien in een grootstedelijke omgeving. Naast de andere, langer bestaande en recent geïnitieerde, geboortecohort onderzoeken ligt de unieke waarde van Generation R met name in:
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
12
13
“Naast perinatale mortaliteit mag ernstige neonatale morbiditeit van a terme pasgeborenen niet vergeten worden als een alternatieve, veelzeggende indicator voor de kwaliteit van de perinatale zorg”
epidemiologie - ge z ondheid van de pasgeborene ATNICID: Admission of Term Neonates to Neonatal Intensive care or Intrauterine Death
Achtergrond De publicatie van het eerste rapport van PERISTAT heeft eind 2003 veel stof doen opwaaien in Nederland. Uit dit internationale overzicht van perinatale sterfte in 1999 bleek dat de daling van de perinatale sterftecijfers in Nederland achterbleef ten opzichte van de ons omringende landen. Hoewel dit verschil deels verklaarbaar is door verschillen in methodieken van registratie van perinatale sterfte en verschillen in het vóórkomen van risicofactoren, vergt de ongunstige plaats van Nederland in de Europese rangorde nadere bestudering. Nagenoeg alle studies die de perinatale zorg beoordeelden deden dit naar aanleiding van casus waarin er sprake was van perinatale sterfte. Perinatale sterfte komt, ten opzichte van perinatale morbiditeit, in Westerse landen niet veel voor. Middels de ATNICID-studie wordt onderzoek gedaan naar morbiditeit en mortaliteit onder voldragen, in aanleg gezonde pasgeborenen, in de regio Utrecht. Design Prospectief, descriptief evaluatie onderzoek gedurende 2 jaar Methode - In de studieperiode worden van alle a terme neonaten (zonder congenitale afwijkingen) die binnen een week post-partum op de NICU van het WKZ Utrecht opgenomen worden en van alle a terme sterftes in de regio Utrecht informatie verzameld. - Gedurende de studieperiode worden audits georganiseerd, waarin op gestructureerde wijze de kwaliteit van de perinatale zorg voorafgaand aan een NICU- opname of sterfte, door een vast panel, wordt geëvalueerd. Mogelijk substandaard factoren worden tijdens de audits aangemerkt en tijdens regionale bijeenkomsten teruggekoppeld naar zorgverleners in de regio.
Doel Het doel van de ATNICID-studie is om de perinatale mortaliteit en ernstige morbiditeit onder a terme neonaten (zonder congenitale afwijkingen) in de regio Utrecht in kaart te brengen en inzicht te krijgen in het zorgtraject voorafgaand aan een a terme NICU opname of optreden van een a terme IUVD. Vraagstelling/Hypothese - Het in kaart brengen van perinatale mortaliteit en ernstige morbiditeit onder a terme neonaten (zonder congenitale afwijkingen) in de regio Utrecht. - Inzicht krijgen in het zorgtraject voorafgaand aan a terme NICUopname of optreden van een aterme IUVD (substandaard factoren) - Identificeren van risicofactoren - Histologisch placenta-onderzoek bij alle aterme NICU-opnames en sterftes in de regio Utrecht.
Relevantie Het houden van perinatale audits, waarbij naast casus van a terme mortaliteit ook a terme morbiditeit wordt besproken, zou substandaard factoren kunnen opleveren; waarop aanpassingen doorgevoerd kunnen worden en de kwaliteit van de perinatale zorg verbeterd zou kunnen worden.
Projectleider(s) Prof.dr. H.W. Bruinse, gynaecoloog UMC Utrecht Dr. A. Kwee, gynaecoloog UMC Utrecht Dr. H.A.A. Brouwers, neonatoloog UMC Utrecht Dr. P. Nikkels, patholoog UMC Utrecht Projectuitvoerder(s) Drs. A.C.C. Evers, arts-onderzoeker UMC Utrecht Contact project Drs. A.C.C Evers, arts-onderzoeker UMC Utrecht E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2007 Einddatum: januari 2009 Looptijd: 24 maanden Samenwerkingspartners Dr. M.H. Houwert-de Jong, gynaecoloog Mesos Medisch Centrum Utrecht Dr. A. v. Egmond, gynaecoloog Hofpoort ziekenhuis Woerden Dr. E. van Beek, gynaecoloog St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein Dr. J. L.A.M. van Hillegersberg, kinderarts St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein Dr. J. Boon, gynaecoloog
Diakonessenhuis Utrecht Dr. P.C.M. van der Salm, gynaecoloog Meander Medisch Centrum Amersfoort Mw. S. Sterken, medisch verloskundige Meander Medisch Centrum Amersfoort Dr. G.J.J.M. Muijsers, gynaecoloog ziekenhuis Rivierenland Tiel Dr. M. van Hoven, gynaecoloog Tergooiziekenhuizen Hilversum Dr. R.H. Stigter, gynaecoloog Deventer Ziekenhuis Dr. A.E.M. Roosen, gynaecoloog Twee Steden Tilburg Dr. A. Franx, gynaecoloog St. Elisabeth Tilburg Drs. Y. Snuif, AIOS gynaecologie cluster Utrecht Mw. H. Perdok, medisch verloskundige Mw. C. Hart, verloskundige Westerkade Utrecht Trefwoord neonatal mortality, neonatal morbidity, perinatal audit, substandard care
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
14
15
“Verloskundigen zijn de enige betrouwbare bron van informatie over VGV…”
epidemiologie - maternale ge z ondheid
epidemiologie - maternale ge z ondheid
LEMMoN-studie: Landelijke studie naar Ernstige Maternale Morbiditeit in Nederland
Prevalentie VGV (vrouwelijke genitale verminking) retrospectief
Er is een groeiende belangstelling voor ernstige maternale morbiditeit als nieuwe kwaliteitsindicator in de verloskunde. De belangrijkste reden hiervoor is de zeer lage incidentie van moedersterfte in westerse landen. Tegelijkertijd is er vanuit de overheid de laatste jaren in Nederland zeer veel aandacht voor kwaliteitsindicatoren in de medische zorg. Op het gebied van de verloskunde is dit mede ingegeven door de vermeende zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van de perinatale sterfte in Nederland. Recente onderzoeken laten een toename zien van ernstige maternale morbiditeit in westerse landen, die mogelijk kan worden verklaard door de toename van het aantal keizersneden, de hogere leeftijd van zwangeren en de toename van kunstmatige voortplantingstechnieken. De LEMMoN-studie beoogt inzicht te geven in de incidentie, mortaliteit en risicofactoren van ernstige maternale morbiditeit in Nederland, alsmede de substandaard zorgfactoren die daarbij een rol spelen. Omdat etniciteit een significante risicofactor blijkt te zijn voor moedersterfte en ernstige maternale morbiditeit, waren wij speciaal geïnteresseerd in het verband tussen etniciteit en ernstige maternale morbiditeit.
Aan verloskundigen wordt gevraagd een schatting te maken van het aantal besneden vrouwen die zij hebben gezien in de praktijk in het jaar 2008. Zodoende wordt op retrospectieve wijze de prevalentie van VGV (vrouwelijke genitale verminking) onderzocht.
Projectleider(s) D.G. Korfker
Doel Achterhalen van de prevalentie van meisjesbesnijdenis in Nederland.
Contact project Drs. Dineke Korfker
[email protected]
Doel Het in kaart brengen van de incidentie van ernstige maternale morbiditeit in Nederland. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn de incidentie en case fatality rate van (verschillende vormen van) ernstige maternale morbiditeit in Nederland? Wat zijn de potentiële risicofactoren en in welke mate is er sprake van substandard care? In hoeverre is het risico op ernstige maternale morbiditeit verhoogd onder niet-westerse immigranten?
Projectleider(s) J. van Roosmalen Projectuitvoerder(s) J.J. Zwart Contact project Joost Zwart
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 augustus 2004 Einddatum: 1 augustus 2006 Looptijd: 2 jaar Publicaties J. Van Dillen, J. Zwart, F. Lim, C. Vredevoogd, J. van Roosmalen. LEMMoN Audit; een pilotstudy naar het vóórkomen en beoordelen van ernstige maternale morbiditeit in Den Haag. Ned Tijdschr Obst Gyn 2006; 119: 29-34. Zwart JJ, Richters JM, Öry F, de Vries JIP, Bloemenkamp KWM, van Roosmalen J. Severe maternal morbidity during pregnancy, delivery and puerperium in the Netherlands: a nationwide population based study of 371 000 pregnancies. BJOG 2008;115: 842-50. Zwart JJ, Richters JM, Öry F, de Vries JIP, Bloemenkamp KWM, van Roosmalen J. Eclampsia in the Netherlands. Obstet Gynecol 2008;112: 820-7. Zwart JJ, Richters JM, Öry F, de Vries JIP, Bloemenkamp KWM, van Roosmalen J. Uterine rupture in the Netherlands: a nationwide population based cohort study. BJOG 2008; Accepted.
Vraagstelling/Hypothese Hoeveel besneden vrouwen zien verloskundigen in hun praktijk en welke vorm van besnijdenis zien zij. Relevantie De onderzochte prevalentie kan gezien worden als nulmeting en dient als monitoring instrument voor alle voorlichtingsaktiviteiten.
Projectuitvoerder(s) L. Nunu, M. Rijnders, A. de Jonge
Samenwerkingspartners KNOV FSAN Begin en einddatum Begindatum: 1 oktober 2008 Einddatum: 1 mei 2009 Looptijd: 6 maanden Trefwoord VGV/female genital mutilation/prevalence
Trefwoord ernstige maternale morbiditeit, maternale mortaliteit, IC opname, uterusruptuur, eclampsie, fluxus postpartum, incidentie, substandard care, etniciteit
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
16
17
“In de fysiologische populatie zwangeren in Nederland wordt nog steeds veelvuldig voor de thuisbevalling gekozen. Zijn de Nederlandse vrouwen niet bang voor de bevalling? Wat heeft de levenshouding van de zwangere en haar partner te maken met deze keuze? En verandert de mate van angst voor de bevalling en de levenshouding na de bevalling? Een inventarisatie van vrouwen én hun partners.”
epidemiologie - maternale ge z ondheid
epidemiologie - maternale ge z ondheid
Psychologische en sociale risicofactoren voor zwangerschapscomplicaties: een prospectief, longitudinaal cohort onderzoek in de 1e, 2e en 3e lijn
Fear of childbirth and life attitude in relation to preferred place of delivery and delivery complications
In ongeveer 20% van alle zwangerschappen treden complicaties op bij de moeder of het ongeboren kind. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat naast lichamelijke risicofactoren ook psychologische en sociale factoren betrokken zijn bij het ontstaan van zwangerschapscomplicaties. Het is nog onduidelijk hoe deze factoren onderling samenhangen en welke nu het meest van belang zijn. De onderzoekspopulatie bestaat uit zwangere vrouwen die voor controle komen naar de polikliniek van het Medisch Centrum Leeuwarden of van het VU Medisch Centrum in Amsterdam, of naar verloskundige-praktijken in dezelfde regio’s. In het eerste trimester vullen deelneemsters een serie vragenlijsten in, gericht op persoonlijkheid, sociale factoren, angst en depressie. Symptomen van angst en depressie worden vervolgens maandelijks gemeten, bij 32 en 36 weken weer in combinatie met sociale factoren. Bij een steekproef van deelneemsters nemen wij een telefonisch interview af.
In Nederland bevalt nog steeds een flink gedeelte van de vrouwen thuis. Heeft angst voor de bevalling invloed op de keuze voor de plaats van bevallen, en op het verloop van de bevalling? Met het betrekken van de levenshouding bij deze vraag wordt de psychologie van de periode rondom de baring verder verkend. Dit onderzoek heft een pre-post test quasi-experimenteel design. Een groep van ongeveer 100 fysiologisch zwangere vrouwen en hun partners uit verloskundige praktijken in en rond Leiden hebben bij 32 weken zwangerschap en 6 weken post partum een uitgebreide vragenlijst ingevuld. Gecombineerd met de partus gegevens zijn we tot de analyse van deze onderzoeksvragen gekomen.
Doel Voorspellen van zwangerschapscomplicaties vanuit het samenspel tussen psychologische, sociale en somatische risicofactoren. Vraagstelling/Hypothese Het voorspellen van zwangerschapscomplicaties kan nauwkeuriger wanneer naast somatische factoren ook psychologische en sociale risicofactoren worden meegewogen. Relevantie Meer kennis over het aandeel van psychologische en sociale risicofactoren in het ontstaan van complicaties kan mogelijk bijdragen aan gerichte preventie.
Projectleider(s) Dr. T.W.D.P. van Os Prof.dr. H.P. van Geijn Projectuitvoerder(s) Drs. E.J.I. Schipper Contact project Elbert-Jaap Schipper, psychiater i.o. en onderzoeker GGZ Friesland
[email protected] Samenwerkingspartners KNOV FSAN Begin en einddatum april 2007 – december 2008
Doel Inzicht krijgen in angst voor de bevalling in Nederland en verandering in levenshouding rondom de bevalling.
Trefwoord zwangerschap, complicaties, persoonlijkheid, angst, depressie, sociale risicofactoren
Vraagstelling/Hypothese Wat is de relatie van angst voor de bevalling en levenshouding met de keuze voor de plaats van bevallen en het verloop van de bevalling? Relevantie Inzicht krijgen in de psychische veranderingen rondom de bevalling, met name de mate van angst voor de bevalling, waardoor beter op de vraag van de client ingesprongen kan worden.
Projectleider(s) A. Sluijs Dr. M.P.H.D. Cleiren Dr. S. Scherjon Prof.dr. K. Wijma Projectuitvoerder(s) A. Sluijs Contact project A. Sluijs, verloskundige/onderzoeker LUMC
[email protected] Samenwerkingspartners Dr. M.P.H.D. Cleiren E-mailadres:
[email protected] Dr. S. Scherjon E-mailadres:
[email protected] Prof.dr. K.Wijma E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: november 2005 - juli 2006 Einddatum: Looptijd: Publicaties In preparation. Trefwoord fear of childbirth, place of delivery, life attitude
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
18
19
epidemiologie - maternale ge z ondheid Does a healthy carrier of HbP equal a healthy pregnancy? Is there a difference in health or outcome of the pregnancies of women who are a carrier of HbP when compared to pregnant women with normal hemoglobines? As a result of the newly introduced neonatal screening program in the Netherlands more women will become aware of their own HbP carrierstatus. Midwives will therefor encounter more pregnant women with a known positive carrierstatus. Whereas the effect of sickle cell disease or thalassaemia major to pregnancy is well known, it is unclear if being a carrier of either of these conditions has any effect on the outcome of pregnancy. A systematic review will be carried out to determine the risks, if any, for pregnant women who are carriers of HbP.
Doel To determine if being a carrier of HbP has any influence on the outcome of pregnancy. Vraagstelling/Hypothese Is there a difference in health or outcome of the pregnancies of women who are a carrier of HbP when compared to pregnant women with normal haemoglobines?
2
Projectleider(s) T. Lagro-Jansen Projectuitvoerder(s) Suze Jans Contact project Suze Jans MSc.
[email protected] Begin en einddatum mei 2007 tot ? Publicaties Are pregnant women of non-Northern European descent more anaemic when compared to women of Northern European descent? A study into the prevalence of anaemia in pregnant women in Amsterdam. Authors: Suze M Jans; Darie O Daemers; Rien de Vos, PhD.; Antoinette L, Lagro-Jansen, MD. PhD. “Midwifery” E-publication ahead of print 2008 Trefwoord sickle cell trait, HbAS, thalassaemia trait, heterozygote thalassaemia, pregnancy, pregnancy outcome
Kwaliteit van de cliëntenzorg
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
20
“Pregnancy is an intense transition period in which choices are made with long-term impact on parents and their children. By exploring developments in clients’ views, these studies aim to support midwives in promoting empowerment by fine-tuning care to their clients’ wants and needs.”
21
“Dit onderzoek laat aanstaande ouders aan het woord over de door verloskundigen geleverde begeleiding bij het maken van keuzes over prenatale screening op congenitale afwijkingen. Wij vragen aanstaande ouders naar hun behoeften op dit gebied, naar hoe zij vinden dat verloskundigen op dit moment tegemoet komen aan die wensen en of zij kunnen aangeven hoe verloskundigen hun counseling vaardigheden kunnen optimaliseren.”
kwaliteit van de clienten z org - begeleiding en welbevinden
kwaliteit van de clienten z org - B egeleiding en welbevinden
The views of healthy normal pregnant clients in midwifery practices on decision-making during the perinatal period
Counseling over prenatale screening op congenitale afwijkingen: behoeften van aanstaande ouders in het 1e en 2e trimester van de zwangerschap
Background Pregnancy is an intense transition period in which choices are made with long-term impact on parents and their children. Midwives can promote clients’ empowerment and enhance clients’ decision-making by fine-tuning midwifery care to individual clients’ wants and needs. Clients may differ in the way they expect to be involved in the decisionmaking process, depending on 1) their characteristics, 2) perinatal phases and 3) topics. Mixed Methods First, a focus group study was conducted in midwifery practices to explore pregnant women’s view on midwives’ support. Second, a systematic review is planned on decision-making in midwifery. Third, recently collected retrospective quantitative data will be studied on healthy normal pregnant clients’ decision-making concerning birth position. Last, based on these studies and decision-making theory, a prospective longitudinal study will investigate developments in clients’ views on involvement in decision-making processes. This way, we aim to unravel the roles of clients’ characteristics, pregnancy phases, and topics in clients’ views on decision-making in healthy normal pregnancy populations.
Doel To explore healthy normal pregnant clients’ views (expectations and experiences, wants and needs) during midwifery care to enable midwives to gear this care to their clients’ needs. Vraagstelling/Hypothese What is the view of healthy normal pregnancy clients with regard to their involvement in decision-making processes during transition to parenthood, depending on 1) their characteristics, 2) perinatal phases and 3) topics. Relevantie Limited research is available on decision-making processes in healthy normal pregnant populations. The Dutch midwifery care system offers ample opportunities to investigate wants and needs in these pregnant populations. Clients wants and needs may develop overtime during pregnancy, birth, and postpartum. The Dutch system of continuous professional support by midwives offers midwives opportunities for fine-tuning their care to changing wants and needs of different clients
in different perinatal phases. The ultimate goal is empowering clients during their transition to parenthood. Research in healthy normal populations adds to the international literature on decision-making in mixed pregnant populations. Projectleider(s) Prof. A.L.Lagro-Janssen, MD, PhD; UMC St Radboud, Nijmegen Projectuitvoerder(s) M. Nieuwenhuijze, RM, University of Midwifery Education & Studies Maastricht, Head Research Department Midwifery Science I. Korstjens, MSc, PhD, University of Midwifery Education & Studies Maastricht, researcher (health sciences) Research Department Midwifery Science A. de Jonge, RM, PhD, researcher TNO Quality of Life Contact project M. (Marianne) Nieuwenhuijze, RM
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 juli 2008 Einddatum: 1 juli 2012 Publicaties In preparation. Trefwoord decision making, decision theory, choice behavior, patient participation, personal autonomy, prenatal care, perinatal care, postnatal care, midwifery, pregnancy, pregnant women
Counseling over prenatale screening op congenitale afwijkingen maakt sinds enkele jaren onderdeel uit van de verloskundige begeleiding van aanstaande ouders. De rol van counselor vraagt van verloskundigen een specifieke professionele attitude en daarbij behorende kennis en vaardigheden. Om de rol van counselor onder de knie te krijgen hebben de meeste verloskundigen inmiddels een cursus counseling voor prenatale screening en diagnostiek gevolgd. Het lijkt daarom een goed moment om na te gaan hoe verloskundigen vormgeven aan hun relatief nieuwe rol van counselor en wat aanstaande ouders in het 1ste en 2de trimester van de zwangerschap daarvan vinden. In dit onderzoek wordt met behulp van vragenlijsten nagegaan welke begeleidingsbehoeften aanstaande ouders hebben tijdens het keuzeproces over prenatale testen voor congenitale afwijkingen. Tevens wordt, onder meer, middels audiovisuele opnamen bekeken hoe verloskundigen tegemoet komen aan deze wensen. Vervolgens worden bevindingen ingebed in een theoretisch kader, waar vanuit onderwijs en trainingen over dit onderwerp kunnen worden geoptimaliseerd.
Doel Optimaliseren van de kwaliteit van counseling over prenatale screening op congenitale afwijkingen door Nederlandse verloskundigen vanuit cliëntenperspectief. Vraagstelling/Hypothese Tijdens de studie wordt onderzocht welke behoeften aanstaande ouders, in het 1ste en 2de trimester van de zwangerschap, hebben ten aanzien van de begeleiding van hun keuze proces tijdens counseling over prenatale screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt nagegaan hoe verloskundigen daaraan tegemoet (kunnen) komen. Relevantie Cliëntgerichtheid is al enige decennia een belangrijk speerpunt binnen de gezondheidszorg. Het blijkt nog niet eenvoudig hier handen en voeten aan te geven terwijl cliënten daar wel behoefte aan hebben. Optimalisering van prenatale counseling biedt, door de aard van de gespreksvorm counselen, een prachtige kans verloskundige zorgverlening vanuit cliënten perspectief verder vorm te geven. Een kans, die mits gepakt, zal leiden tot meer dan tevreden cliënten.
Projectleider(s) Dr. Evelien Spelten, projectleider DELIVER, Academies Verloskunde Amsterdam en Groningen (AVAG). Dr. Sandra van Dulmen, programma coördinator NIVEL, Utrecht Prof. dr. Jozien Bensing, hoogleraar gezondheidspsychologie Universiteit van Utrecht (UU), directeur NIVEL, Utrecht Projectuitvoerder(s) Drs. Linda Martin, promovendus UU in samenwerking met AVAG en EMGO instituut VUmc en NIVEL. Contact project Drs. Linda Martin
[email protected] Samenwerkingspartners EMGO instituut VUmc, Amsterdam NIVEL, Utrecht Ten behoeve van dataverzameling voor deze studie wordt tevens samengewerkt met 20 verloskunde praktijken en hun cliënten. Begin en einddatum Begindatum: 10 februari 2009 Einddatum: 2014 (eerste resultaten 2011) Looptijd: 5 jaar Publicaties Dit onderzoek maakt deel uit van het DELIVER onderzoek, dat uitgevoerd wordt door de AVAG in samenwerking met het EMGO en het NIVEL. Beantwoording van deelvragen zal leiden tot 5 publicaties, die samen een proefschrift zullen vormen. Trefwoord counselling, genetic counselling, prenatal diagnosis, genetic screening, quality of health care, decision making, teaching, needs assessment, pregnancy, ultrasonography, down syndrome, congenital abnormalities
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
22
23
“The role of current care providers is defined by the healthcare
“Prenatale behandeling van foetale blaasobstructie middels shunt-
systems, and the care providers themselves can only be as effective as their roles and responsibilities allows them to be within this system. Improving provision of effective content therefore has implications for content as well as organisation of care in pregnancy.”
plaatsing geeft mogelijk een vermindering van de perinatale sterfte en van ernstige nierschade, maar het effect is nog niet aangetoond in goede gerandomiseerde studies. Met deelname Nederland aan een internationale gerandomiseerde multicentre trial kan dit dilemma worden opgelost.”
kwaliteit van de clienten z org - begeleiding en welbevinden
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
Mothering the mother. A study of effective content of care during pregnancy from women’s points of view in three European countries
PLUTO-trial: Percutaneous Shunting in Lower Urinary Tract Obstruction
An effective content of routine care during pregnancy was investigated from women’s points of view in three European countries: the Netherlands; Scotland and Switzerland. The participants were 32 women who were either pregnant at different stages of uncomplicated pregnancies or mothers within a year after giving birth. One-to-one semi-structured interviews were used to explore their views, while related documentary material in each of the countries was collected in order to increase understanding of women’s experiences of care during pregnancy. Through the grounded theory approach of Strauss & Corbin (1998), using language units to assess meaning, the complexity and magnitude of the research area was captured. Within each of the units, grounded theory led sampling, data collection and analysis. As a contrast to previous studies, one woman-centred model of effective content of care for all three countries emerged, which involved three basic processes: 1. Content of care, which was called “Mothering the mother”, and resembled a mentoring process; 2. Women’s own developmental process of becoming a mother, and as a link between these two processes; 3. Creation of a bond with their social environment as well as care providers. Effective content of care during pregnancy consisted of an experienced mothering person, provision of a familiar environment, continuous guidance towards family responsibility during a woman’s process of becoming a mother, and a releasing process as they took up family responsibility on their own. Despite the emergence of one model of content of care, crossnational differences were noticed, particularly in regard to women’s autonomy and confidence. Effective content of routine care during pregnancy requires both an effective package of interventions as well as effective antenatal care models, which are based on the choice of care provider, the womancare provider partnership, involvement of women’s environment and the continuity of the guidance process. Characteristics of these models, including the woman-provider relationship, should therefore be taken into account in the provision and evaluation of care that aims to be effective in improving the health and well-being of pregnant women and their families.
Doel Bepaling van een effektive inhoud van de zorg tijdens de zwangerschap vanuit het perspectief van de cliënten in drie Europese landen. Vraagstelling/Hypothese Wat is een effectieve inhoud van de zorg in de zwangerschap? Relevantie Beleidsmatig, theoretisch (de studie resulteert in een speciaal model van vroedvrouwenzorg), zeer belangrijk voor de cliént (doel van de studie) Projectleider(s) Dr. (phil.) Ans Luyben (Thesis op naam: Johanna G. Luyben)
Bij echoscopisch onderzoek wordt bij 1 op 3.000 zwangerschappen een obstructie van de foetale urethra gezien. De blaas zet sterk uit, de nieren beschadigen door hoge druk en door te weinig vruchtwater kan longhypoplasie optreden. Drainage van de overvulde blaas kan plaatsvinden door inbrengen van een slangetje (shunt) tussen de blaas en het vruchtwater. Hiermee wordt gepoogd ernstige nierschade en longhypoplasie te voorkomen. Deze ingreep heeft risico’s: de vliezen kunnen breken, er kan een bloeding of zelfs sterfte van de foetus optreden. De shunt kan verstopt raken of zich verplaatsen. Er zijn geen gerandomiseerde studies naar het nut van shunten gedaan. Meta-analyse van observationele studies laat een mogelijk gunstig effect zien van shunten. Om te bepalen of deze ingreep een plaats heeft in de foetale geneeskunde is een internationale multicentre trial opgezet vanuit Birmingham, Engeland. Het LUMC coördineert de PLUTO-studie voor Nederland.
Projectuitvoerder(s) Ans Luyben Contact project Dr. (phil.) Ans Luyben
[email protected]/
[email protected]
Doel Vergelijkingsonderzoek in de effectiviteit en kosteneffectiviteit van plaatsen van een shunt in de foetale blaas bij urethra-obstructie ten opzichte van een afwachtend beleid.
Begin en einddatum Begindatum: mei 2001 Einddatum: september 2008 Looptijd: 7 jaar
Vraagstelling/Hypothese Geeft plaatsen van een shunt in de foetale blaas een verminderde perinatale mortaliteit en overlevende kinderen een betere nierfunctie ten opzichte van een afwachtend beleid?
Samenwerkingspartners Prof.dr. Valerie Fleming E-mailadres:
[email protected]
Relevantie Congenitale afwijkingen veroorzaken zo’n 30% van de perinatale sterfte, en veel ernstige morbiditeit. Sommige aandoeningen kunnen al voor de geboorte behandeld worden. Of foetale therapie voor urethra-obstructie effectief is kan door deze studie worden beoordeeld. Zo ja, dan kan dit bijdragen aan verminderen van perinale mortaliteit en morbiditeit.
Dr. Sue Kinn E-mailadres:
[email protected] Publicaties Luyben, A.G., Fleming, V.E.M. (2005) Women’s needs from antenatal care in three European countries. Midwifery 21(3), pp. 212-223 Thesis is opgenomen in de British Library (oktober 2008) Trefwoord antenatal care, effectiveness, patient centered outcome, cross-cultural research, women’s views
Projectleider(s) Prof. Mark Kilby, Consultant in Fetal Medicine, Prof. Khalid Khan Consultant in Obstetrics and Gynaecology, Dr. Katie Morris, Clinical Research Fellow. Birmingham Women’s Hospital, UK
Projectuitvoerder(s) Drs. Ph. Adama van Scheltema, arts prenatale geneeskunde, Dr. D. Oepkes, perinatoloog. LUMC Contact project Dr. D. Oepkes
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: december 2008 (in Nederland) Einddatum recruitment: december 2010 Looptijd: 30 maanden, erna nog 1 jaar follow-up, mogelijk 5 jaar Samenwerkingspartners Birmingham Women’s Hospital Liverpool Women’s Hospital Queen Charlotte’s Hospital Leeds General Infirmary St Michael’s Hospital, Bristol Royal Victoria Hospital, Newcastle King’s College Hospital The Royal Hallamshire Hospital, Sheffield Princess Ann Hospital, Southampton Queen Mother’s Hospital, Glasgow Forth Park Hospital, Fife Trial website: www.PLUTO.bham.ac.uk
Prof. Mark Kilby Trial Principal Investigator Prof. Zarko Alfirevic Dr. Sailesh Kumar Mr. Gerald Mason Prof. Peter Soothill Dr. Stephen Sturgiss Dr. Sarah Bower Dr. Dilly Anumba Dr. Karen Brackley Dr. Alan Cameron Dr. Graham Tydeman
Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/pluto Publicaties P.N. Adama van Scheltema, F.J.C.M. Klumper, F.P.H.A Vandenbussche, E. Lopriore, D. Oepkes. In utero therapie van foetale obstructieve uropathie; een casereport. Ned Tijdschr Obstet Gynaecol 2003;116:4-6. Kilby MD, Daniels JP, Khan K.Congenital lower urinary tract obstruction: to shunt or not to shunt? BJU Int. 200 Jan;97(1): -8. Review Clark TJ, Martin WL, Divakaran TG, Whittle MJ, Kilby MD, Khan KS. Prenatal bladder drainage in the management of fetal lower urinary tract obstruction: a systematic reveiw and meta-analysis. Obstet Gynecol. 2003 Aug;102(2):3 7-82. Review. Gezondheidsraad. Foetale Therapie. Update van de stand van de wetenschap. Den Haag: Gezondheidsraad, 2008; publicatienr. 2008/10. Trefwoord perinatal mortality [e0 .318.308.98 . 0.700] fetal therapies [e02. 70]
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
24
“Hoewel de mogelijkheden tot opvang van de premature pasgeborene steeds in ontwikkeling zijn en daarmee de grens voor levensvatbaarheid verschuift, blijven de mogelijkheden tot preventie van dit probleem zeer beperkt. Eerdere onderzoeken naar onder andere bedrust en cerclages bij meerling zwangerschappen leverden geen gunstige resultaten op. Mogelijk levert progesteron ons het langverwachte effect.”
25
“Psycholoog net tot hoogleraar benoemd: “Onderzoek waar mogelijk zowel moeder als kind beter van worden, daar krijg ik meteen een warm gevoel van. Ik doe graag mee. En heel interessant om te kijken wat de mechanismen zijn als er inderdaad betere kinduitkomsten worden gevonden in de interventiegroep. Ook zal deze studie een unieke bijdrage kunnen leveren aan verbetering van de prenatale eerstelijns verloskundige zorg”.”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
AMPHIA-studie: 17-Alpha hydroxyprogesterone in Multiple pregnancies to Prevent Handicapped InfAnts
PROMISE: PRegnancy Outcomes after Maternity Intervention for Stressful Emotions
Vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van handicaps bij kinderen zonder congenitale afwijkingen. Meerlingen hebben een duidelijk verhoogde kans op vroeggeboorte; van de vrouwen met een meerlingzwangerschap bevalt 45% voor 37 weken en 15% zelfs voor 34 weken. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat toediening van progesteron aan de zwangere vrouw de kans op vroeggeboorte in bepaalde risicogroepen vermindert. In deze studie wordt onderzocht of wekelijkse injecties met 17-alpha hydroxyprogesteron tussen 20 en 36 weken de kans op neonatale morbiditeit als gevolg van vroeggeboorte bij vrouwen met een meerlingzwangerschap vermindert. Primaire uitkomstmaat is een samengestelde maat van neonatale morbiditeit.
Projectleider(s) Prof.dr. H.W. Bruinse (UMC Utrecht)
Doel Het voorkomen van neonatale morbiditeit als gevolg van vroeggeboorte bij meerlingzwangerschappen.
Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/amphia/page.asp?page_id=309
Vrouwen met angst of depressie tijdens de zwangerschap krijgen vaker kinderen met emotionele en gedragsproblemen dan vrouwen zonder deze problemen. Het is onduidelijk of er een direct oorzakelijk verband is (fetal programming), en of deze problemen bij kinderen voorkomen kunnen worden door de aanstaande moeder te behandelen. Het PROMISE-onderzoek beoogt deze vragen te beantwoorden met een gerandomiseerd interventie onderzoek. Hiertoe worden in eerstelijns verloskundige praktijken ongeveer 6.000 vrouwen in het 1e trimester van hun zwangerschap gescreend op angst en depressie. We willen hiervan 300 vrouwen met matig ernstige klachten randomiseren naar behandeling of ‘gebruikelijke zorg’. De behandeling bestaat uit cognitieve gedragstherapie gedurende de rest van de zwangerschap en de eerste 6 weken postnataal. Tijdens het onderzoek worden bij de moeder o.a. depressie, angst, rookgewoonten en alcoholgebruik gemeten. Bij de geboorte worden obstetrische uitkomsten bepaald. Op 1.5 jarige leeftijd worden bij de kinderen hechting, ontwikkeling, en gedrags- en emotionele problemen vastgesteld.
Vraagstelling/Hypothese Vermindert toediening van progesteron tijdens de zwangerschap de neonatale morbiditeit als gevolg van vroeggeboorte bij meerlingen?
Begin en einddatum Begindatum: augustus 2006 Einddatum: juni 2009 Looptijd: 34 maanden
Relevantie Één op de 60 zwangerschappen in Nederland is een meerlingzwanger schap en dit aantal neemt toe door de hogere leeftijd van moeders en het vaker van fertiliteitsbehandelingen. Van alle meerlingzwangerschap pen is als gevolg van vroeggeboorte bij 20% minstens 1 kind matig gehandicapt, terwijl bij 7% minstens 1 kind ernstig gehandicapt is.
Projectuitvoerder(s) Drs. A.C. Lim, AMC Amsterdam Contact project Drs. A.C. Lim
[email protected] Samenwerkingspartners ZonMw
Publicaties Lim AC, Bloemenkamp KW, Boer K, Duvekot JJ, Erwich JJ, Hasaart TH, Hummel P, Mol BW, Offermans JP, van Oirschot CM, Santema JG, Scheepers HC, Schöls WA, Vandenbussche FP, Wouters MG, Bruinse HW; AMPHIA study group. Progesterone for the prevention of preterm birth in women with multiple pregnancies: the AMPHIA trial. BMC Pregnancy Childbirth. 2007 Jun 19;7:7 Trefwoord multiple pregnancy, premature birth, progesterone
Doel Het doel van dit onderzoek is na te gaan of primaire preventie van psychosociale problemen bij kinderen mogelijk is door tijdens de zwangerschap en de eerste weken na de geboorte maternale stress a.g.v. depressie of angst d.m.v. een psychologische interventie te reduceren. Vraagstelling/Hypothese Leidt behandeling van zwangere vrouwen met symptomen van depressie of angst aan het einde van het eerste trimester van de zwangerschap tot een betere psychosociale ontwikkeling van het kind gedurende de eerste levensjaren? Tevens zal worden gekeken naar effecten op obstetrische uitkomsten en mogelijke mediatoren zoals de kwaliteit van de moeder-kind relatie.
Projectleider(s) Dr. H. Burger Projectuitvoerder(s) vacature Contact project Dr. H. Burger
[email protected] Samenwerkingspartners Drs. P.N. Offerhaus
[email protected] Drs. J. de Boer
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2009 Einddatum: 1 januari 2013 Looptijd: 4 jaar Publicaties Nog te verschijnen. Trefwoord depressive symptoms, anxiety, fetal programming, pregnancy outcome, child development, cognitive behaviour therapy
Relevantie Het onderzoek kan leiden tot preventieprogramma’s gericht op pre- en perinatale preventie van psychosociale problemen bij kinderen en kan belangrijke informatie verschaffen over achterliggende mechanismen.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
26
“Inleiden van de baring bij zwangere vrouwen met een zwangerschapshypertensie of milde preeclampsie in de a terme periode geeft mogelijk een reductie in maternale complicaties. De resultaten van deze trial zijn niet alleen belangrijk voor de Westerse maatschappij, omdat er onduidelijkheid heerst over het juiste beleid, maar ook voor ontwikkelingslanden, waar de incidentiecijfers voor maternale morbiditeit en mortaliteit nog veel hoger liggen.”
27
“Waar in Nederland de neiging bestaat tot een expectatief beleid bij een PE of PIH tussen de 34 en 37 weken zwangerschap, is men internationaal juist geneigd tot inleiden. In een land als Nederland waar de maternale sterfte als gevolg van hypertensieve aandoeningen nog steeds te hoog is, lijkt de tijd meer dan rijp voor een gerandomiseerde studie voor dit verloskundig dilemma.”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
HYPITAT-trial: Induction of labour versus expectant monitoring for gestational hypertension and preeclampsia after 36 weeks
HYPITAT-2-study: HYpertension and Preeclampsia Intervention Trial in the Almost Term Patient
Zwangerschapshypertensie en preeclampsie vormen een belangrijke oorzaak van maternale en neonatale mortaliteit en morbiditeit. De enige causale therapie is beëindiging van de zwangerschap. In de a terme periode heerst er onduidelijkheid over het beste beleid. Aan de ene kant zou een inleiding van de baring het aantal maternale en neonatale complicaties kunnen reduceren. Aan de andere kant zou een inleiding van de baring een verhoogd risico op een vaginale instrumentele partus en een sectio caesarea kunnen geven.
Pregnancy-induced hypertension (PIH) en preeclampsie (PE) komen vaak voor in de zwangerschap en kunnen resulteren in ernstige complicaties, met zelfs intra-uteriene vruchtdood en maternale sterfte als gevolg. De HYPITAT trial liet zien dat inleiden van patiënten met een milde PIH of PE à terme, het aantal complicaties reduceerde. Hypertensieve aandoeningen zijn in Nederland de belangrijkste oorzaak van maternale sterfte. Zowel nationaal en internationaal is er geen bewijs over de kosten en de effecten van inleiden, dan wel expectatief monitoren van patiënten die bijna à terme zijn, met een milde PE of ernstige PIH. Zo bleek ook recent op de jaarlijkse meeting van ISSHP, waarin juist rondom deze groep veel discussie bestond.
Studieopzet: multicentrisch gerandomiseerd onderzoek. De primaire uitkomst: een samengestelde uitkomstmaat, gedefinieerd als maternale mortaliteit, maternale morbiditeit (eclampsie, HELLPsyndroom, longoedeem, trombo-embolie, en/ of abruptio placentae), ontwikkeling van een ernstige hypertensie of proteinurie (diastolische bloeddruk 110 mmHg en/of systolische bloeddruk 170 mmHg en/ of proteinurie 5 gram/ 24 uur) en fluxus postpartum.
Projectleider(s) Dr. M.G. van Pampus, gynaecoloog, UMCG, Groningen Projectuitvoerder(s) Drs. C.M. Koopmans, arts-onderzoeker, UMCG, Groningen Contact project Drs. C.M. Koopmans
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: oktober 2005 Einddatum: april 2008 Looptijd: 30 maanden Samenwerkingspartners ZonMw, project number 945-06-553
Aantal patiënten: 720 vrouwen om een reductie van 50% in maternale morbiditeit aan te tonen.
Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl
Doel Onderzoeken of een inleiding van de baring ernstige maternale morbiditeit kan reduceren in vrouwen met een zwangerschaps hypertensie of een milde preeclampsie tussen 36 en 41 weken amenorrhoeduur.
Publicaties Koopmans CM, Bijlenga D, Aarnoudse JG, Van Beek E, Bekedam DJ, et al. Induction of labour versus expectant monitoring in women with pregnancy induced hypertension or mild preeclampsia at term: the Hypitat trial. BMC pregnancy Childbirth, July 2007;7:14
Vraagstelling/Hypothese Reduceert een inleiding van de baring in vrouwen met een zwangerschapshypertensie of een milde preeclampsie tussen 36 en 41 weken amenorrhoeduur ernstige maternale morbiditeit in vergelijking met een afwachtend beleid?
Trefwoord preeclampsia [C13.703.395.249], hypertension, pregnancy induced [C14.907.489.480], induction of labour, expectant monintoring
Relevantie Wereldwijd ontbreekt er bewijs voor het juiste beleid van vrouwen met een zwangerschapshypertensie of preeclampsie in de a terme periode, terwijl hypertensie in de zwangerschap een belangrijke oorzaak is van ernstige maternale morbiditeit en mortaliteit. Daarom beogen wij met deze studie duidelijkheid te verschaffen omtrent het juiste beleid voor deze vrouwen.
HYPITAT-II is een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarin wordt gekeken naar de effecten van inleiden versus expectatief monitoren bij een milde PE of ernstige PIH tussen de 34 en 37 weken. Als uitkomstmaat zal er gekeken worden naar de maternale en neonatale complicaties, progressie naar een ernstige PE en de kosten.
Doel De effectiviteit en efficiency te onderzoeken tav inleiden dan wel expectatief monitoren van vrouwen tussen de 34 en 37 weken zwangerschap met een milde preeclampsie of hypertensie.
Projectleider(s) Dr. M.Porath, Maxima MC, Veldhoven Dr. M.G. van Pampus, UMC, Groningen Projectuitvoerder(s) Drs. J. Langenveld, MUMC, Maastricht Contact project Drs. J. Langenveld
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 01 januari 2009 Einddatum: 31 oktober 2010 Looptijd: 24 maanden Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord pre-eclampsia, pregnancy, induction, near term
Vraagstelling/Hypothese Is inductie van de baring of expectatief monitoren van de zwangerschap het beste beleid voor zwangeren met een milde preeclampsie of hypertensie tussen de 34 en 37 weken zwangerschapsduur? Relevantie Het opwekken van de bevalling is de enige causale therapie voor de behandeling van PIH en PE en daarmee de preventie van maternale complicaties. Echter de late preterme geboorte geeft meer neonatale complicaties t.o.v. een geboorte bij 39 weken. De incidentie van PE en PIH tussen de 34 en 37 weken wordt in Nederland geschat tussen de 2.500 tot 4.000 per jaar. Het is een klinisch relevante studie die aansluit bij de dagelijkse verloskundige praktijk.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
28
“Als dit onderzoek is afgerond weten we wat we de patiënten met een groeivertraging a terme moeten adviseren. We kunnen dan zeggen of het veilig is voor het kind om in de baarmoeder af te wachten totdat de baring zich spontaan aankondigt, of dat het misschien veiliger is om het kind geboren te laten worden. Gaat dit ten koste van een toename in kunstverlossingen? Bovendien weten we dan ook wat de vrouw zelf eigenlijk zou willen als ze mocht kiezen tussen beide strategieën en welke concessies zij daarvoor zou willen doen.”
29
“Het voortijdig prematuur breken van de vliezen is een groot dilemma voor de obstetricus. Moet de zwangerschap worden ingeleid of kan het spontane beloop worden afgewacht. Met meer dan 55 deelnemende ziekenhuizen in Nederland proberen we dit dilemma in een gerandomiseerde multicenter trial te beantwoorden.”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
Digitat: Disproportionate Intrauterine Growth Intervention Trial At Term
PPROMEXIL-studie: Induction of Labour versus Expectant management in women with Preterm Prelabour Rupture of Membranes between 34 and 37 weeks
Studie opzet In het kader van het klinische dilemma “IUGR” wordt er op dit moment een prospectieve, gerandomiseerd equivalentie studie uitgevoerd, waarbij inleiding van de baring vergeleken wordt met een afwachtend beleid. Doel van de studie is om de beste strategie te bepalen, met oog op morbiditeit en mortaliteit van moeder en kind, kosten en “quality of life” aspecten. Ook zullen we de effectiviteit bepalen van relevante diagnostische testen voor IUGR. Weigeraars voor randomisatie worden om toestemming gevraagd hun zwangerschap-, en partus gegevens separaat te analyseren.
Het prematuur breken van de vliezen is een belangrijk klinisch obstetrisch probleem en een dilemma voor de obstetricus. Het spontane beloop van de zwangerschap afwachten kan aan de ene kant leiden tot een toename van maternale en neonatale infecties, echter aan de andere kant kan het beëindigen/inleiden van de zwangerschap leiden tot een toename van neonatale morbiditeit ten gevolge van de prematuriteit (o.a. respiratory distress syndrome) en een mogelijke toename van het aantal kunstverlossingen.
Studiepopulatie Zwangeren met een kind in hoofdligging met een veronderstelde groeivertraging (FAC of geschat gewicht onder het 10de percentiel, of een afbuigende groeicurve) vanaf 36 0/7 week tot 41 0/7met een zekere termijn, een eenling kind in hoofdligging en informed consent. Interventie Inductie van de baring versus een afwachtend beleid onder bewaking. In beide armen zullen 313 vrouwen geïncludeerd worden.
Doel Vaststellen veiligste strategie en gezondheidskosten bij verdenking intra-uteriene groeiretardatie à terme: Inleiden of afwachten? Vraagstelling/Hypothese “Inleiding van de baring bij verdenking IUGR à terme is veiliger voor de baby dan een afwachtend beleid?” Relevantie Bepalen van veiligste en meest effectieve strategie bij intra-uteriene groeivertraging, waardoor beleid op de à terme leeftijd bepaald kan gaan worden, inleiden of afwachten van het spontane beloop van de baring. Tevens QOL en preferentieonderzoek bij de patiënten die in de Digitat geïncludeerd worden.
Projectleider(s) Dr. S.A. Scherjon, LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Drs. K.E. Boers, LUMC, Leiden Contact project Drs. K.E. Boers
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2005 Einddatum: november 2008 Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer: 945-04-558 Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/digitat/page.asp?page_id=320 Publicaties 1. Twee lopende landelijke gerandomiseerde studies binnen het Verloskundig Consortium, de Digitat en Hypitat studie. Scherjon SA, van Pampus MG, Boers KE, Koopmans C, Roumen FJME, namens het Verloskundig Consortium. Abstractenboek gynaecongres 18 en 19 mei 2006. 2. DIGITAT Disproportionate Intra-uterine Growth Intervention Trial At Term Intra- uteriene groeivertraging a terme: inleiden of afwachten? Drs. Kim E. Boers en Dr. Sicco A. Scherjon namens de DIGITAT-projectgroep. NTOG oktober 2006 3. DIGITAT: Disproportionate Intra-uterine Growth Intervention Trial At Term K.E.Boers et al. BMC Pregnancy and Childbirth 2007, 7:12 (10 July 2007) 4. In tijdschrift voor BJOG 2005: Digitat inleiden of afwachten
Studieopzet: Multicentre prospectief gerandomiseerd onderzoek Aantal patiënten: 520 (260 in elke arm). Interventie: Inleiden/beëindigen van de zwangerschap versus afwachtend beleid. Uitkomsten: Neonatale infecties; RDS, neonatale en maternale morbiditeit; aantal kunstverlossingen; kwaliteit van leven; preferenties en kosteneffectiviteit.
Doel Vergelijkingsonderzoek in de effectiviteit en kosteneffectiviteit tussen inleiden of afwachtend beleid bij PPROM tussen 34 en 37 weken amenorroeduur. Vraagstelling/Hypothese Zal het inleiden van de baring na PPROM tussen 34 en 37 weken het risico op neonatale sepsis verlagen zonder dat hierbij een (onacceptabele) toename van het aantal neonaten met RDS of andere complicaties ten gevolge van de prematuriteit zal optreden. Relevantie Het krijgen van een antwoord op een belangrijk klinisch probleem, namelijk wat te doen bij vroegtijdig gebroken vliezen. Inleiden of afwachten.
Projectleider(s) Dr. C. Willekes, gynaecoloog MUMC, Maastricht Projectuitvoerder(s) Drs. D.P. van der Ham Contact project Drs. D.P. van der Ham, AIOS Obstetrie/Gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: april 2007 Einddatum: december 2009 Looptijd: 2 jaar, 9 maanden Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/ppromexil/page.asp?page_id=353 Publicaties Induction of labour versus expectant management in women with preterm prelabour rupture of membranes between 34 and 37 weeks (the PPROMEXIL-trial), DP van der Ham, JG Nijhuis, BWJ Mol, JJ van Beek, BC Opmeer, D Bijlenga, M Groenewout, B Arabin, KWM Bloemenkamp, WJ van Wijngaarden, MGAJ Wouters, PJM Pernet, MM Porath, JFM Molkenboer, JB Derks, MM Kars, HCJ Scheepers, MJN Weinans, MD Woiski, HIJ Wildschut, C Willekes, BMC Pregnancy and Childbirth 2007, 7:11 doi:10.1186/1471-2393-7-11 Trefwoord fetal membranes, premature rupture [c13.703.420.339], premature birth [13.703.420.491.500], infant, premature, disease [c16.614.521] (oa. rds), chorioamnionitis [c16.300.030], neonatal sepsis, gerandomiseerde trial, interventies
Trefwoord intra-uteriene groeivertraging, inleiden van de baring, prospectief gerandomiseerde trial, interventies
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
30
“Bij het inleiden van de baring hebben prostaglandines en het gebruik van een ballonkatheter elk hun eigen voor- en nadelen. Gezien het grote aantal inleidingen hebben kleine verschillen in de resultaten landelijk gezien grote gevolgen.”
31
“Voortgezette tocolyse geeft mogelijk een verlenging in zwangerschapsduur, maar het effect op perinatale mortaliteit en ernstige perinatale morbiditeit is niet aangetoond. Met deelname van alle 10 perinatologische centra wordt dit dilemma in een gerandomiseerde multicenter trial opgelost.”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
PROBAAT-studie: PROstaglandin or BAlloon for induction of labour At Term
APOSTEL II-studie: Assessment of Perinatal Outcome with Sustained Tocolysis in Early Labour II
In 2007 werd 22% van alle bevallingen ingeleid. Vergeleken met een spontaan begin van de baring is inleiding geassocieerd met een langer baringsbeloop, meer instrumentele partus en hoger sectio percentage, met name als de cervix bij de start van het inleiden onrijp is.
Tocolyse bij partus praematurus imminens is bewezen effectief om corticosteroïden te laten inwerken en een zwangere patiënt naar een derdelijns verloskundig centrum over te plaatsen. Onduidelijk is het effect van verlengde tocolyse op perinatale mortaliteit en ernstige perinatale morbiditeit.
Uit recent onderzoek blijkt dat intravaginale prostaglandinegel de meest gebruikte methode voor het inleiden van de baring bij een onrijpe cervix is. Een minder frequent gebruikte methode is de transcervicale Foley katheter. Dit is een relatief goedkope methode, die vergelijkbare percentages vaginale baringen laat zien en geassocieerd is met minder afwijkingen in contractiliteit en een kleiner sectio percentage. PROBAAT is een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarin wordt gekeken naar de effecten van inleiden met Foley katheter versus prostaglandine. De primaire uitkomstmaat is het percentage sectio caesarea, secundair wordt gekeken naar de kosten en veiligheid van beide methodes.
Doel Vergelijken van Foley katheter en prostaglandines voor het inleiden van de baring bij vrouwen met een onrijpe cervix (Bishop score < 6). Vraagstelling/Hypothese Is inleiden van de baring a terme bij vrouwen met een onrijpe cervix met een Foley katheter effectiever dan inleiden van de baring met prostaglandines?
Projectleider(s) Dr. J.W. de Leeuw, Ikazia ziekenhuis, Rotterdam Projectuitvoerder(s) Drs. M. Jozwiak, Ikazia ziekenhuis, Rotterdam Contact project Drs. M. Jozwiak, Ikazia ziekenhuis, Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 december 2008 Einddatum: 1 december 2010 Looptijd: 2 jaar Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: http://www.studies-obsgyn.nl Trefwoord prostaglandins, labor, induced, balloon dilation
Studieopzet: Multicenter prospectief gerandomiseerd onderzoek. Aantal patiënten: 400. Interventie: Nifedipine of placebo gedurende 12 dagen (na initiële tocolyse en corticosteroïden). Uitkomsten: perinatale mortaliteit, ernstige perinatale morbiditeit, zwangerschapsduur, kosteneffectiviteit.
Doel Vergelijkingsonderzoek in de effectiviteit en kosteneffectiviteit van verlengde tocolyse bij verdenking partus praematurus tussen 26 en 32 weken amenorroeduur. Vraagstelling/Hypothese Geeft verlengde tocolyse bij dreigende partus praematurus een reductie in perinatale mortaliteit en ernstige perinatale morbiditeit? Relevantie Spontane vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van neonatale mortaliteit en morbiditeit in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. F.K. Lotgering, gynaecoloog UMCN, Nijmegen Prof.dr. J.A. van der Post, gynaecoloog AMC, Amsterdam Projectuitvoerder(s) Drs. C. Roos, arts-onderzoeker, UMCN St Radboud, Nijmegen / Ziekenhuis De Gelderse Vallei, Ede Contact project Drs. C. Roos, AIOS Obstetrie/Gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: maart 2008 Einddatum: augustus 2010 Looptijd: 30 maanden Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer 17088.5601 Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/apostel2 Trefwoord premature birth [c13.703.420.491.500], perinatal mortality [e05.318. 308.985.550.700], tocolysis [e02.875.900]
Relevantie Gezien het grote aantal ingeleide bevallingen is het zeer relevant het meest effectieve middel te identificeren.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
32
“Ondanks steeds verdere ontwikkeling van de zorg gaat perinatale asfyxie nog steeds gepaard met ernstige morbiditeit en mortaliteit. Dit heeft grote sociale gevolgen voor direct betrokkenen en grote maatschappelijke gevolgen in de vorm van hoge zorgkosten. Preventie van hersenschade en het ontwikkelen van een adequate therapie zijn daarom van groot belang. Helaas is er tot op heden, behoudens het koelen van het brein direct postpartum, nog geen effectieve behandeling. Preventie van schade zou mogelijk zijn door de behandeling te starten op het moment dat er in utero oxidatieve stress ontstaat.”
33
“De TOTEM studie zal leiden tot een meer evenwichtig en geprotocolliseerd beleid bij vormen van ernstige preëclampsie. Hierbij zal de maternale en neonatale morbiditeit tot een minimum worden beperkt.”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
ALLO-trial: Perinatal allopurinol trial for reduction of birth asphyxia induced brain damage
TOTEM: Temporise or Terminate pregnancy in women with severe preeclampsia syndrome at 28-34 weeks
Hypoxisch ischemische encephalopathie (HIE) is geassocieerd met de ontwikkeling van spasticiteit en cognitieve ontwikkelingsstoornissen en is daardoor nog steeds een van de belangrijkste problemen in de perinatologie. Zuurstofgebrek in utero kan oxidatieve stress veroorzaken, hetgeen aanleiding kan geven tot het ontwikkelen van HIE. De xanthineoxidase remmer Allopurinol (ALLO) is bewezen effectief in het reduceren van vrije radicaalvorming, waardoor schade veroorzaakt door ischemie en reperfusie zou kunnen worden verminderd. Zowel humane als dierexperimentele studies tonen dat het toedienen van ALLO tijdens foetale nood mogelijk cardio- en neuroprotectief werkt. Studie opzet: Dubbel blind gerandomiseerde placebo gecontroleerde multicenter studie. Studie populatie: Vrouwen in partu > 36 weken met tekenen van foetale nood. Interventie: het antenaal toedienen van ALLO of placebo aan de moeder, eventueel gecombineerd met het toedienen van ALLO of placebo aan de neonaat direct postpartum indien er een opname indicatie is wegens asfyxie. Uitkomstmaten: Primaire uitkomst is de mate van oxidatieve stress in navelstreng en neonataal bloed (isoprostane, neuroprostane, vrij ijzer, malondialdehyde,). Secundaire uitkomstmaten zijn neonatale mortaliteit en ernstige morbiditeit.
Bij patiënten met vroege ernstige preëclampsie wordt in Nederland een wisselend (therapeutisch) beleid gevoerd. Dit varieert tussen een temporiserend beleid waarbij net zo lang wordt gewacht tot er een maternale of foetale indicatie voor de partus ontstaat tot een actief beleid waarbij, 48 uur na toedienen van de corticosteroiden, de zwangerschap wordt beëindigd. Duidelijk moge zijn dat hierbij wordt gelaveerd tussen de risico’s van preëclampsie voor de moeder en de nadelen van de prematuriteit van de pasgeborene. Teneinde tot een oplossing van dit probleem te komen werd de TOTEM studie ontworpen. De opzet van de studie is als volgt: patiënten die worden opgenomen in één van de tien perinatologische centra met een ernstige preëclampsie/HELLP tussen 28 en 34 weken zullen worden gerandomiseerd voor een temporiserend beleid of een actief beleid. Ten einde te kunnen bewijzen dat de pasgeborene hier geen nadelen van zal ondervinden, dienen minimaal 300 patienten te worden geïncludeerd.
Doel In deze gerandomiseerde trial willen we de vraag beantwoorden of perinatale ALLO toediening hypoxisch ischaemische schade beperkt in de pasgeborene tijdens foetale nood. Relevantie De incidentie van perinatale asfyxie is 4-9 per 1.000 levendgeborenen, waarvan 1-4 per 1.000 neonaten overlijden danwel ernstig gehandicapt zijn. Met bijna 200.000 bevallingen in Nederland per jaar betekent dit dat er ieder jaar ongeveer 800 neonaten overlijden of een handicap overhouden aan perinatale asfyxie. Naast een grote sociale impact zijn de kosten voor de gezondheidszorg enorm. Vaak worden deze kinderen opgenomen op een NICU (kosten: € 1.500,- per dag) met een gemiddelde ligduur van 10 dagen. Voor ernstig en licht gehandicapte kinderen zijn de geschatte kosten respectievelijk € 80.000,- en € 20.000,- per jaar. Hieruit kan worden opgemaakt dat de kosten aan neonatale zorg jaarlijks oplopen tot € 20.000.000,-, waarbij de zorgkosten voor gehandicapte kinderen jaarlijks meer dan € 100.000.000,- bedragen.
Preventie van hersenschade en het ontwikkelen van een adequate therapie zijn daarom van groot belang. Projectleider(s) Dr. J.B. Derks, gynaecoloog UMC, Utrecht. Dr. M.J.N.L. Benders, neonatoloog UMC, Utrecht Projectuitvoerder(s) Drs. J.J.Kaandorp, Arts-onderzoeker UMC, Utrecht Contact project Drs. J.J.Kaandorp, arts-onderzoeker UMC, Utrecht
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: medio 2009 / Looptijd: 24 maanden Samenwerkingspartners Prof.dr. F. van Bel, hoogleraar neonatologie UMC, Utrecht
[email protected] Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam
[email protected] Dr. C.M.A. Rademaker, ziekenhuisapotheker UMC, Utrecht
[email protected] Prof.dr. G.H.A. Visser, hoogleraar obstetrie UMC, Utrecht
[email protected] Publicaties Maternal Allopurinol Treatment during Fetal Hypoxia Lowers Cord Blood Levels of the Brain Injury Marker Protein S100-B. Helen L Torrance, Manon J Benders, Jan B Derks et al. Accepted for publication in Pediatrics
Doel Bepalen van de juiste behandelingsstrategie voor patiënten met ernstige vroege preëclampsie. Vraagstelling/Hypothese Is temporiserend beleid bij vroege, ernstige, preëclampsie/HELLP net zo veilig voor moeder en het kind als een niet-temporiserend beleid?
Projectleider(s) Dr. J.J. Duvekot, Erasmus MC, Rotterdam Prof.dr. E.A.P. Steegers, Erasmus MC, Rotterdam Projectuitvoerder(s) Verloskundig Consortium Contact project Drs. M. Schulten-Wijman, gynaecoloog-perinatoloog
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 01 januari 2009 Einddatum: 01 januari 2012 Looptijd: 3 jaar Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord preeclampsia, early-onset, temporizing management
Relevantie Vermindering van maternale en neonatologische morbiditeit en mortaliteit bij vroege ernstige preëclampsie.
Trefwoord allopurinol, asphyxia, fetus, neonate, encephalopathy, oxidative stress, neuroprotection.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
34
35
“Op het moment dat een kind bij 36 weken nog in stuitligging ligt, ontstaat er onzekerheid voor de ouders over de manier van bevallen. Afwegingen tussen de risico’s voor kind en moeder van een keizersnede en een normale bevalling moeten worden gemaakt. Dit soort informatie is moeilijk te interpreteren en zelfs in de literatuur is er nog discussie. Het succesvol draaien van een kind bij stuitligging voorkomt deze moeilijke keuze voor de ouders en de arts. Alles wat deze succeskans kan verhogen, is het onderzoeken meer dan waard.”
“De WOMB studie kan leiden tot een eenduidiger beleid bij het geven van bloedtransfusies. Uit een pilotstudie bleek dat de indicatie tot het geven van een bloedtranfusie zeer variabel is. Een juiste indicatiestelling minimaliseert zowel kosten als aan bloedtransfusies gerelateerde complicaties. Via dit onderzoek naar kwaliteit van leven dragen we een steentje bij aan de kwaliteit van zorg!”
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
kwaliteit van de clientenzorg - effectiviteit en doelmatigheid / interventies
Tocolysis in External Cephalic Version: atosiban versus ritodrine, a multi-centre trial
WOMB: Well being of Obstetric patients on Minimal Blood transfusions
Uitwendige versie is de enige effectieve ingreep om het aantal stuitbevallingen terug te dringen. Aangezien er bij stuitbevallingen een verhoogd risico is op neonatale morbiditeit ten opzichte van een sectio caesarea (CS), wordt vaak gekozen voor het laatste. Dit heeft echter nadelige effecten voor de moeder, zowel op korte termijn als voor een volgende zwangerschap. Om het slagingspercentage van de uitwendige versie te vergroten, en dus het aantal stuitbevallingen en het aantal CS te verkleinen, kan een tocolyticum worden toegediend. De beta-agonist ritodrine is hiervoor al effectief gebleken, maar heeft cardiovasculaire bijwerkingen als tachycardie en hypotensie. Daarom is het wenselijk om verder te zoeken naar een middel met minder bijwerkingen. Onderzoek naar de calcium antagonist nifedipine heeft geen significante verbetering laten zien ten opzichte van versie zonder tocolyticum. Atosiban is wegens de lage hoeveelheid bijwerkingen een geschikt middel, en dit wordt de eerste randomised controlled trial voor de toepassing bij uitwendige versie.
Bij gezonde patienten met een acute anemie in het kraambed is de indicatie voor het geven van een bloedtransfusie wanneer er geen relevante klachten bestaan niet duidelijk omschreven. Bij een transfusie gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven, zou deze parameter een rol moeten spelen bij de indicatiestelling.
Doel Onderzoek naar de effectiviteit van atosiban als tocolyticum bij uitwendige versie in vergelijking met het betamimeticum ritodrine. Hierbij wordt gekeken naar o.a. het slagingspercentage van de versie, het aantal kinderen geboren in hoofdligging en het aantal sectio caesarea. Vraagstelling/Hypothese Verhoogt atosiban het slagingspercentage van uitwendige versie bij een à terme stuitligging in vergelijking met ritodrine, en leidt dit ook tot minder sectio caesarea? Relevantie Het merendeel van de vrouwen wil graag vaginaal bevallen. Een verhoogde kans op complicaties voor het kind, als bij een stuitligging, is een reden om voor een CS te kiezen. In 3-4% van de zwanger schappen ligt het kind in stuitligging. Een versie kan bij ongeveer 40% van de vrouwen een vaginale baring zonder verhoogde risico’s voor het kind mogelijk maken. Tocolyse kan dit percentage verder doen stijgen. Wegens het hoge percentage bijwerkingen van ritodrine, kan atosiban een goed alternatief zijn. De werkzaamheid hiervan bij ECV dient dus onderzocht te worden.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam Prof.dr. J.A.M. van der Post, gynaecoloog AMC, Amsterdam Projectuitvoerder(s) MSc F. Vlemmix Contact project MSc F. Vlemmix, arts-onderzoeker gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2009 Samenwerkingspartners Deze studie wordt in het AMC en aan het AMC verbonden opleidingsziekenhuizen uitgevoerd. Trefwoord tocolytic agents; atosiban; ritodrine; version, fetal; cesarean section
Methode: Gerandomiseerde multi-centre trail: Inclusie criteria: 12-24 uur postpartum Hb 3.0-5.9 Fluxus 1000ml of peripartum Hb daling > 1.2mmol/l Exclusie criteria: Relevante klachten gerelateerd aan de anemie Ernstige co-morbiditeit of haemoglobinopathie Zwangerschapsgerelateerde aandoening Overlijden/ kritische conditie neonaat Uitkomstmaten: Primair: vermoeidheid op dag 3. Secundair: Hb waarden, kwaliteit van leven indices Methode: Vragenlijsten op 0,3 en 7 dagen en 3 en 6 weken postpartum. Bloedafname (Hb, Ht) 0 en 6 weken postpartum. Doel Minimaliseren van bloedtransfusies en verduidelijken van de indicatiestelling voor het geven van een bloedtransfusie bij patienten met acute anemie postpartum. Vraagstelling/Hypothese 1 Wat is het effect van een bloedtransfusie op de kwaliteit van leven? 2 Heeft de kwaliteit van leven een rol in de beslissing of een bloedtransfusie wel of niet noodzakelijk is? Relevantie Minimalisatie van het geven van bloedtransfusies leidt tot: - een verbetering van kosten-effectiviteit - een vermindering van de transfusiegerelateerde aandoeningen Projectleider(s) Dr. J.J. Duvekot, Erasmus MC, Rotterdam Prof.dr. D.J. van Rhenen, hoogleraar bloedtransfusie geneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam Projectuitvoerder(s) Drs. B.W. Prick, Erasmus MC, Rotterdam
Contact project Drs. B.W. Prick
[email protected],
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 17 mei 2004 Einddatum: 01 januari 2010 Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/home/page.asp?page_id=366 Publicaties 1. A JG Jansen, ML Essink- Bot, WCJ Hop, EAM Beckers, DJ van Rhenen. Transfusietriggers en Kwaliteit van Leven. Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie 2003; 28: 280-284 2. A JG Jansen, JJ Duvekot, DJ van Rhenen.WOMB studie: Well being of Obstetric patients on Minimal Blood transfusions. NVB Bulletin oktober 2004;3:10-12 3. A JG Jansen, DJ van Rhenen, EAP Steegers, JJ Duvekot. Postpartum haemorrhage and transfusion of blood and blood components. Obstet Gynecol Surv. 2005 Oct;60(10):663-71. 4. A JG Jansen, PJ le Noble, EAP Steegers, DJ van Rhenen, JJ Duvekot. Relationship between haemoglobin change and estimated blood loss after delivery. BJOG 2007;114(5):657 5. A JG Jansen, JJ Duvekot, ML Essink-Bot, WCJ Hop, EAM Beckers, VHM Karsdorp, SA Scherjon, EAP Steegers, DJ van Rhenen. New insights into fatigue and health-related quality of life after delivery. Acta Obstet Gynecol Scand 2007;86(5):579-584 6. A JG Jansen, ML Essink-Bot, JJ Duvekot, DJ van Rhenen. Psychometric evaluation of health-related quality of life measures in women after different types of delivery. J Psychosom Res, 2007;63(3):275-281 7. A JG Jansen, JJ Duvekot, ML Essink-Bot, WCJ Hop, DJ van Rhenen. Een multicenter gerandomiseerde klinische studie naar het optimale bloedtransfusiebeleid bij patienten met een fluxus postpartum: de WOMB studie (Wellbeing of Obstetric Patients on Minimal Blood transfusions). Ned Tijdschr Geneeskd 2007;151(39):2170-2172 Trefwoord blood transfusion, postpartum hemorrhage, quality of life
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
36
“MLPA lijkt in preklinisch onderzoek een betrouwbare test om de meest voorkomende aneuploidieën aan te tonen, maar in de klinische praktijk weten we dat nog niet. Bovendien zijn patiënten uitkomsten en de evaluatie van kosten essentieel, voordat het beleid binnen de prenatale diagnostiek wordt aangepast. De M.A.K.E.studie is een nationaal, prospectief onderzoek waarin alle belangrijke aspecten worden geëvalueerd.”
37
“Omdat Progesteron in de laatste 10 jaar de meest effectieve interventie ter voorkoming van vroeggeboorte is gebleken, en de lengte van de cervix bij een zwangerschapsduur van 20 weken de beste voorspeller van vroeggeboorte, is een combinatie van die twee feiten de meest veelbelovende strategie om het enorme probleem van de spontane vroeggeboorte aan te pakken.”
kwaliteit van de clientenzorg -
kwaliteit van de clientenzorg -
effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie
effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie
M.A.K.E.: MLPA And Karyotyping, an Evaluation
Triple P-studie: Kosten en effecten van screening van gezonde vrouwen met een eenling zwangerschap op aanwezigheid van vroeggeboorte: Progesteron ter Preventie van Partus Prematurus
MLPA is in preklinisch onderzoek een betrouwbare test om foetale aneuploidieën van chromosoom 21, 13, 18, X en Y te detecteren. Wij onderzoeken de diagnostische nauwkeurigheid van MLPA in de routine klinische praktijk en vergelijken MLPA met de gouden standaard, het karyogram.
Aan vrouwen met een eenling zwangerschap die een structurele echo ondergaan bij 18-22 weken zal meting van de cervix lengte worden aangeboden. Vrouwen met een cervix lengte korter dan 25 mm zullen worden uitgenodigd voor deelname aan een gerandomiseerde trial.
Studieopzet: Multicenter prospectief substitutie onderzoek. Aantal patiënten: 4.500. Indextest: Multiplex Ligation-dependent Probe Amplification Referentietest: Karyotypering Uitkomsten: Diagnostische accuratesse, kwaliteit van leven, patiëntenpreferenties, beoordeling ‘onverwachte chromosomale bevindingen’, kosteneffectiviteit.
Doel Vergelijking van MLPA met karyotypering in de klinische praktijk: diagnostische nauwkeurigheid, patienten uitkomsten en kosten. Vraagstelling/Hypothese Kan MLPA karyotypering vervangen voor vrouwen met een verhoogd risico op Down syndroom? Relevantie Bij gelijke diagnostische nauwkeurigheid kan MLPA karyotypering vervangen. In vergelijking met karyotypering geeft MLPA een sneller resultaat met mogelijk minder ervaren angst bij de ouders. MLPA is waarschijnlijk goedkoper dan karyotypering en het aantonen van specifieke afwijkingen leidt tot duidelijke prenatale counseling.
Projectleider(s) Prof.dr. Jan M.M. van Lith, hoogleraar Verloskunde en Foetale geneeskunde, LUMC Projectuitvoerder(s) Drs. Elisabeth M.A. Boormans, arts onderzoeker Verloskunde en Gynaecologie, OLVG/AMC Contact project Elisabeth Boormans, arts onderzoeker Verloskunde en Gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: december 2006 Einddatum: december 2008 Looptijd: 24 maanden Samenwerkingspartners ZonMw, projectnummer 945-27-045 Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie E-mailadres:
[email protected] Website: www.studies-obsgyn.nl Publicaties BMC Pregnancy and Childbirth 2008;8:18
Interventie: Dagelijks vaginaal progesteron versus placebo vanaf 24 weken tot aan 34 weken zwangerschapsduur Uitkomstmaat: neonatale morbiditeit- mortaliteit Power: Wij hebben de intentie de cervixlengte bij 40.000 vrouwen te meten. Uiteindelijk zullen 1.920 vrouwen gerandomiseerd worden.
Doel Evalueren van de kosteneffectiviteit van een screeningsprogramma ter voorkoming van vroeggeboorte met behulp van cervixlengte meting en behandeling met progesteron. Vraagstelling/Hypothese Is invoering van een screeningsprogramma met behulp van cervixlengte meting ter voorkoming van vroeggeboorte een kosteneffectieve interventie. Relevantie Spontane vroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van neonatale mortaliteit en morbiditeit in Nederland.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam Mw. P. Offerhaus, KNOV, Utrecht Prof.dr. J.A. van der Post, gynaecoloog AMC, Amsterdam Projectuitvoerder(s): nog aan te stellen Contact project Ben Willem Mol, gynaecoloog
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2009 Einddatum: december 2012 Looptijd: 48 maanden Samenwerkingspartners Het project start conditioneel op financiering door ZonMW Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl Trefwoord premature birth [c13.703.420.491.500], perinatal mortality [e05.318. 308.985.550.700], progesterone [d04.808.745.745.654.829]
Trefwoord prenatal diagnosis e01.370.378.630, down syndrome c10.597.606.643.220, aneuploidy c23.550.210.050, sensitivity and specificity e05.318.740.872
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
38
39
“In Nederland vervult het MBO de rol van ‘gouden standaard’ bij een afwijkend CTG, terwijl het zowel voor de arts of verloskundige als de patient geen populair onderzoek is. De tijd lijkt dus rijp voor een minder invasieve methode van foetale bewaking die wat betreft neonatale en maternale uitkomst op zijn minst even betrouwbaar is vergeleken met het MBO. De inclusie van deze grote Nederlandse trial is inmiddels afgerond, we hopen dat de resultaten meer duidelijkheid zullen geven!”
kwaliteit van de clientenzorg -
kwaliteit van de clientenzorg -
effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie
effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie
Is foetaal fibronectine in Nederland toepasbaar als prognostische test voor dreigende vroeggeboorte?
Cardiotocografie plus ST-analyse van het foetale electrocardiogram versus cardiotocografie plus microbloedonderzoek: een Nederlandse gerandomiseerde klinische trial. Intrapartum foetale bewaking: MBO of STAN?
Vroeggeboorte komt voor in 7% van alle zwangerschappen en veroorzaakt daarmee 70% van de perinatale mortaliteit en 40% van de ernstige cerebrale morbiditeit. Bij patiënten met dreigende vroeggeboorte kan het op korte termijn optreden van de bevalling voorspeld worden door bepaling van foetaal fibronectine in vaginaal secreet en cervixlengte meting. Een eerder verricht vaginaal toucher kan leiden tot fout-positieve fibronectineuitslagen.
Projectleider(s) Dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, Amsterdam Dr. M.M. Porath, Maxima MC, Veldhoven Dr. S.A. Scherjon, gynaecoloog LUMC, Leiden
Wij includeerden zwangeren met symptomen van dreigende vroeggeboorte bij een amenorroeduur tussen de 24 en 35 weken. Dreigende vroeggeboorte was gedefinieerd als de aanwezigheid van tenminste drie contracties per 30 minuten of irregulaire contracties leidend tot portioveranderingen. Exclusiecriteria waren een secundaire cerclage, gebroken vliezen, meer dan 3 cm ontsluiting of eerdere behandeling voor vroeggeboorte in de huidige graviditeit. Bij alle patiënten werd een fibronectine-swab afgenomen en werd cervixlengte bepaald. Primair eindpunt was een geboorte binnen 7 dagen. Van de testen werd sensitiviteit en specificiteit en waar mogelijk een receiveroperating-characteristic (ROC) curve berekend.
Contact project Drs. F. Wilms
[email protected]
Projectuitvoerder(s) Drs. F. Wilms
Begin en einddatum Van 1 oktober 2005 t/m 31 december 2006 Samenwerkingspartners Drs. G. van Stralen
[email protected] Dr. Papatsonis
[email protected]
Doel De prognostische waarde van foetaal fibronectine en cervixlengte meting onderzoeken in de Nederlandse situatie waarbij veelal een vaginaal toucher wordt verricht voor verwijzing naar een tweede- of derdelijns kliniek. Vraagstelling/Hypothese Is foetaal fibronectine in de Nederlandse situatie in de voorspelling van dreigende vroeggeboorte toepasbaar? Relevantie Het kunnen voorspellen van een premature partus is bij patiënten die zich melden met symptomen van dreigende vroeggeboorte kan onnodige toediening van corticosteroïden en tocolytica verminderen.
Prof.dr. G. Oei
[email protected] Trefwoord obstetric labor, premature, premature birth, cervical length measurement, fibronectins
Twee gerandomiseerde studies hebben aangetoond dat continue bewaking met CTG + ST-analyse van het foetale ECG het aantal interventies vanwege foetale nood en het aantal neonaten met metabole acidose significant vermindert. In deze studies werden echter MBO’s verricht in beide armen, waardoor het onduidelijk is of de resultaten het gevolg waren van de STanalyse dan wel het verrichten van het MBO in combinatie met ST-analyse. Een andere kleinere gerandomiseerde studie toonde geen significant verschil aan in het voorkomen van metabole acidose en het aantal interventies vanwege foetale nood bij bewaking met enerzijds CTG+MBO en anderzijds CTG+ST-analyse. Wel was de incidentie van MBO’s in de STanalyse groep significant lager dan in de MBO-groep (verschil 8.6%). De huidige Nederlandse trial is een gerandomiseerde studie in 9 ziekenhuizen. De inclusie is inmiddels met 5.700 vrouwen voltooid. Alle vrouwen in partu met één kind in hoofdligging, zwangerschapsduur > 36 weken en indicatie voor foetale bewaking kwamen in aanmerking voor deelname.
Doel De (kosten)effectiviteit van foetale bewaking mbv cardiotocogram (CTG) plus ST-analyse van het foetale electrocardiogram (ECG; STAN) zal worden vergeleken met de standaard methode CTG plus microbloedonderzoek (MBO). Vraagstelling/Hypothese Hoofdvraag: Is er een verschil in incidentie metabole acidose (gedefinieerd als een pH in de navelstrengarterie < 7.05 en een Base deficit > 12) bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetale ECG (met gelimiteerd gebruik van het MBO) vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Nevenvragen: Is er verschil in kosteneffectiviteit bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetale ECG vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Is er verschil in de incidentie kunstverlossingen en sectio’s bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetale ECG vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Is er verschil in (lage) Apgar scores en opnames op Medium Care en/of Intensive Care afdelingen bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetale ECG vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG?
Relevantie Een toenemend aantal ziekenhuizen maakt gebruik van ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®). Deze multi-center gerandomiseerde trial, waarvan de inclusie inmiddels afgerond is, als één van de studies binnen het Verloskundig Consortium, zal meer duidelijkheid bieden over de effectiviteit van ST-analyse vergeleken met het MBO durante partu. Projectleider(s) Dr. A. Kwee, gynaecoloog UMC Utrecht, locatie WKZ (projectleider) Prof.dr. G.H.A. Visser, gynaecoloog UMC utrecht, locatie WKZ Prof.dr. K.G.M. Moons, epidemioloog Juliuscentrum, UMC Utrecht Projectuitvoerder(s) Drs. M.E.M.H. Westerhuis, arts-onderzoeker UMC Utrecht, locatie WKZ Contact project Drs. M.E.M.H. Westerhuis
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 juni 2006 Einddatum: laatste inclusie 15 juli 2008 Looptijd: 25 1/2 maand Samenwerkingspartners Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl/stan/page.asp?page_id=340 Publicaties Westerhuis ME, Moons KG, van Beek E et al. A randomised clinical trial on cardiotocography plus fetal blood sampling versus cardiotocography plus ST-analysis of the fetal electrocardiogram (STAN) for intrapartum monitoring. BMC Pregnancy Childbirth. 2007 Jul 26;7:13. Trefwoord ST-analysis, fetal electrocardiogram, cardiotocography, metabolic acidosis, fetal blood sampling
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
40
“Predictie van de kans op recidief preeclampsie verbetert de zorg voor de patiënt!”
kwaliteit van de clientenzorg -
PreCare-studie: PRegnant women with PRevious PReeclampsia: Efficiency of CAre based on Recurrence risk Estimation
Doel Het bepalen van de kosten-effectiviteit van recidiefkans-geleide zorg versus care-as-usual bij zwangeren met preeclampsie in de vorige zwangerschap. Vraagstelling/Hypothese Kan bij zwangeren met preeclampsie in de vorige zwangerschap met behulp van predictiemodellen bepaald worden hoe intensief de benodigde zorg dient te zijn? Relevantie Hoewel zwangere vrouwen vaak relatief jong en gezond zijn in vergelijking met andere patiëntencategorieën, is preeclampsie een ernstige complicatie die levensbedreigend kan zijn en zelfs kan leiden tot de dood. Preeclampsie is de grootste oorzaak van maternale en foetale morbiditeit en mortaliteit. Wereldwijd komt het voor bij ongeveer 5 tot 7 procent van de zwangerschappen. In Nederland is preeclampsie nog steeds de grootste veroorzaker van maternale sterfte. De betreffende ratio maternale sterfte per 100.000 levend geborenen is gestegen van 2,7 in 1983-1992 tot 4,0 in 1993-2002. Preeclampsie wordt op de lange termijn geassocieerd met o.a. hart- en vaatziekten.
“Prenatale blootstelling aan alcohol is een grote oorzaak van verstandelijke handicaps en kan een veel grotere impact hebben dan tot nu toe ingezien wordt, als bijvoorbeeld een oorzaak van hyperactiviteit, gedragsproblemen, opvoedingsproblemen en alcoholgerelateerde problemen. Alcohol is een sociaal geaccepteerd genotmiddel en alcoholgebruik is een gedrag dat lastig te doorbreken is. Bij een grote groep wordt het drinken van geringe hoeveelheden alcohol niet als schadelijk gezien of zelfs gepercipieerd als gezond.”
kwaliteit van de clientenzorg - gezondheidsbevordering en preventie
effectiviteit en doelmatigheid / screening, diagnostiek en risicoselectie
Preeclampsie en HELLP kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Vrouwen die preeclampsie en/ of HELLP hadden in hun eerste zwangerschap, hebben een verhoogde kans op preeclampsie en/ of HELLP in een vervolgzwangerschap. Als gevolg hiervan worden vrouwen vaak intensief gevolgd tijdens de vervolgzwangerschap. Door middel van een prognostisch model dat de kans op een recidief schat, zullen wij vrouwen indelen in een Medium-Care groep (vrouwen hebben slechts zeer kleine kans op een recidief) of in een High-Care groep (vrouwen hebben redelijke kans op een recidief). Deze zorg gebaseerd op recidief risico wordt vergeleken met de standaardzorg, zoals die in de verschillende ziekenhuizen gegeven wordt. Primaire uitkomstmaat is het vóórkomen van ernstige preeclampsie en/ of HELLP in de Medium Care groep. Daarnaast worden de kosten van standaardzorg en gestratificeerde zorg met elkaar vergeleken, en zowel kosten per Quality Adjusted Life Year als de kosten per levend geboren kind bepaald.
41
De resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een meer uniforme (en evidence-based) richtlijn voor zorg aan vrouwen met pre-eclampsie in de voorgeschiedenis en zullen naar verwachting leiden tot kosten-effectieve zorg aan deze vrouwen. Projectleider(s) Dr. L.J.M. Smits PhD, Maastricht University, dept. Epidemiology Dr. L.L. Peeters, MUMC, dept. Obstetrics and Gynecology Dr. C.D. Dirksen, MUMC, dept. Medical Technology Assessment Projectuitvoerder(s) Drs. D. Delahaije, Drs. S.M.J. van Kuijk Contact project Drs. S.M.J. van Kuijk
[email protected]
Ontwikkeling Minimale Interventiestrategie voor Prenatale Alcoholconsumptie Prenatale alcoholconsumptie is een veelvoorkomende oorzaak van geboorteafwijkingen en ontwikkelingsstoornissen, zoals leerstoornis sen, gedragsproblemen en fysieke problemen. Bovendien hebben zwangere vrouwen die alcohol drinken een grotere kans op een spontane abortus, een doodgeboren kind en vroeggeboorte. Schadelijke gevolgen kunnen zowel optreden bij kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap zwaar drinken als bij moeders die matig ofwel sociaal aanvaardbare hoeveelheden drinken. Van de ongeveer 200.000 vrouwen die in Nederland jaarlijks zwanger raken blijft naar schatting 35% tot 50% alcohol drinken. Het doel van dit project is het testen van twee interventies in een RCT en de effecten te vergelijken met die van de controle groep. Beide interventies richten zich op het stimuleren van zwangere vrouwen om te stoppen met drinken, conform de aanbevelingen van de Gezondheidsraad, en bestaan uit een advies-op-maat. De eerste is gebaseerd op het Health Counseling Model in combinatie met Motivational Interviewing en de tweede bestaat uit een computer tailored advies.
Begin en einddatum Begindatum: augustus 2008 Einddatum: februari 2012 Looptijd: 42 maanden
Doel Het doel is het ontwikkelen van een interventie voor zwangere vrouwen om alcoholgebruik tijdens de zwangerschap tegen te gaan en te testen op effectiviteit.
Samenwerkingspartners ZonMw
Vraagstelling/Hypothese Welke interventies binnen de praktijk van de verloskundige zijn effectief om alcoholgebruik onder zwangere vrouwen te beperken? Voor welke groepen is een gespreksmodule effectief en voor welke groepen kan volstaan worden met een persoonlijke verwijzing naar een specifiek internetprogramma.
Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie E-mailadres:
[email protected] Website: www.studies-obsgyn.nl/home/page.asp?page_id=575 Publicaties Nog nader te bepalen. Trefwoord pre-eclampsia, HELLP syndrome, premature birth
Relevantie Het ontwikkelen van een effectieve interventie voor een relevant en actueel maatschappelijk probleem. Het terugdringen van alcohol gerelateerde aangeboren aandoeningen. Inzicht in potentie van gecomputeriseerde advies-op-maat in de prenatale zorg.
Projectleider(s) Drs. B. ten Berg, Stichting STAP Ir. W. van Dalen, directeur van Stichting STAP Prof.dr. H. de Vries PhD, Gezondheidsvoorlichting Universteit Maastricht Projectuitvoerder(s) Drs. B. ten Berg Contact project Drs. B. ten Berg, STAP (Stichting Alcoholpreventie)
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2008 Looptijd: vier jaar Samenwerkingspartners Prof. dr. H. de Vries PhD
[email protected] Drs. P. Offerhaus
[email protected] Publicaties Nationale en internationale wetenschappelijke publicaties. O.a. over de determinanten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap en van het geven van alcoholvoorlichting door verloskundigen, en over de effecten van de ontwikkelde interventies. Trefwoord intervention, counseling, midwifery, alcohol drinking, pregnancy
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
42
“‘geweld signaleren moet je leren’ en ‘niets doen’ is geen optie”
43
“Vrouwen van allochtone afkomst weten minder over foliumzuur en gebruiken het minder vaak. Dit blijkt ook weer uit de voormeting van dit onderzoek. Het lijkt daarom zinvol dat het Ministerie van VWS een aantal projecten heeft gefinancierd om de kennis over en het gebruik van foliumzuur te vergroten. Uit dit onderzoek zal blijken wat het effect is van deze projecten.”
kwaliteit van de clientenzorg - gezondheidsbevordering en preventie
kwaliteit van de clientenzorg - gezondheidsbevordering en preventie
Implementatie van Screening op huiselijk geweld in de zwangerschap
Kennis over en gebruik van foliumzuur door allochtone vrouwen
Huiselijk geweld is een groot probleem en het blijft vaak onopgemerkt. Vrouwen komen zelden uit zichzelf met dit probleem bij de verloskundige. Ernstige mishandeling kan bedreigend zijn voor de zwangerschap en de psychische belasting voor de zwangere is groot. In de internationale literatuur wordt een toename van het aantal gesignaleerde gevallen beschreven wanneer regelmatig (3x) naar geweld wordt gevraagd. Ruim 200 verloskundigen zijn getraind in signaleren van geweld en vragen naar geweld in de zwangerschap. In ruim 80 praktijken is de methode toegepast. Een evaluatie onder verloskundigen leverde op dat het merendeel door zal gaan met vragen naar geweld. Het aantal gerapporteerde gevallen van geweld blijft achter bij het op grond van de literatuur verwachtte aantal. De methode van screening behoeft aanpassing op grond van de onderzoeksgegevens.
Een voormeting is verricht voorafgaand aan de foliumzuurprojecten en medio 2008 is een nameting verricht. De resultaten van deze nameting worden nog geanalyseerd. Voorlichters eigen taal en cultuur (VETC-ers) of zorgconsulenten nemen vragenlijsten af bij zwangeren die op het spreekuur komen in verloskundige praktijken. Zij vragen naar de kennis over en het gebruik van foliumzuur bij zwangeren van Marokkaanse, Turkse of Surinaams/ Antilliaanse afkomst. Eind dit jaar zal het eindrapport afgerond zijn.
Projectleider(s) Dr. A. de Jonge, verloskundige onderzoeker, TNO
Begin en einddatum Begindatum: december 2004 Einddatum: juni 2008 Looptijd: 3 jaar en 6 maanden
Doel Het Ministerie van VWS heeft een aantal projecten gefinancierd om het gebruik van foliumzuur te stimuleren. TNO evalueert het effect van deze projecten onder vrouwen van allochtone afkomst.
Begin en einddatum Begindatum: 01 juli 2006 Einddatum: 31 december 2008 Looptijd: -
Publicaties In voorbereiding
Vraagstelling/Hypothese Hebben de foliumzuurprojecten geleid tot een toename van de kennis over en het gebruik van foliumzuur door vrouwen van allochtone afkomst?
Publicaties Nog te verschijnen
Doel Signaleren van vrouwen die huiselijk geweld ervaren in de zwangerschap. Vraagstelling/Hypothese Haalbaarheid van implementatie van screening op huiselijk geweld in de verloskundigenpraktijk. Relevantie De patiënt wordt in de gelegenheid gesteld om haar problemen aan de verloskundige te openbaren. Daardoor komt de vaak verborgen mishandeling aan het licht. De verloskundige draagt bij aan blootleggen van een belangrijk maatschappelijk probleem. Door vroegsignalering van deze problematiek worden bedreigende opvoedingssituaties voor het kind in een vroeg stadium onderkend.
Projectleider(s) Drs. D.G. Korfker, TNO Drs. R. Vink Contact project Drs. Dineke Korfker
[email protected] Samenwerkingspartners KNOV, Pien Offerhaus
Trefwoord huiselijk geweld, zwangerschap, vroegsignalering
Relevantie Het gebruik van foliumzuur vanaf 4 weken voor de zwangerschap vermindert de kans op een kind met een neurale buisdefect met 70%. Vooral laag opgeleide vrouwen en vrouwen van allochtone afkomst zijn minder goed op de hoogte van het belang van foliumzuur rond de conceptie en gebruiken dit dan ook minder vaak.
Projectuitvoerder(s) Drs. A.D. Mohangoo, Drs. D.G. Korfker, Drs. Y. Schönbeck, Dr. S. van der Pal, Dr. W. Otten, Dr. A. de Jonge, Dr. S.B. Detmar Contact project Dr. A. de Jonge
[email protected]
Trefwoord preconception care, folic acid, neural tube defects
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
44
45
“The percentage of referrals from primary to secondary care with the indication non progressing dilatation or required pain medication is increasing. At the same time the amount of interventions in secondary obstetric care has also increased: the number of caesareans, instrumental deliveries and need for pain medication. In other countries, continuous support during labour by a trained labour coach, the so-called doula, next to the medical care giver, has proved to be very effective to reduce complications, medical interventions en psychological trauma during labour.”
kwaliteit van de clientenzorg - gezondheidsbevordering en preventie
kwaliteit van de clientenzorg - gezondheidsbevordering en preventie
Doula Study Je vriendin als doula, lay doula
Een evaluatieonderzoek gericht op de implementatie, organisatie, uitvoering en inhoud van drie perinatale cursussen
Looking at the extraordinary character of the Dutch Obstetric Care system, it is imperative to investigate the effect of a lay doula in a randomised trial in the Dutch setting. One group of women will deliver with a lay doula at her site during labour; the other group of women will deliver with support during labour as usual given in the Dutch system. Study population 100 Nulliparous women carrying a singleton low risk pregnancy at the time of enrolment and who are able to identify a female friend or family member willing to act as a lay doula. Intervention Support by a lay doula versus usual care as practiced in the Netherlands. The doula group will be trained traditional doula supportive techniques in two 3 hour sessions. In the intervention group the pregnant women will be asked to identify a lay doula so a girlfriend, sister or mother to participate with her at a 2 x 3 hours training given by a professional doula trainer. The girlfriend, sister or mother is called ‘lay doula’. This lay doula will support the pregnant woman and her partner during labour continuously. Outcome measures Primary outcome measures are the percentage of referrals from primary to secondary care with no progress of dilation or required pain medication. As secondary measure the Quality of life will be assessed by validated questionnaires. Doel A randomized intervention trial on the effect of a lay doula in the Dutch obstetric system, pilot study. Vraagstelling/Hypothese Support by a lay doula versus usual Dutch delivery care. The doula group will be trained traditional in doula supportive techniques in a workshop. The study investigates if continuous support by lay doula of women in labour results in better health outcomes of mother, partner and child.
Projectleider(s) K.M.W. Bloemenkamp PhD, MD, LUMC Leiden J.C. Droog, midwife, LUMC Leiden Contact project Juliet Droog
[email protected] Samenwerkingspartners Stichting Veilig zwanger Begin en einddatum looptijd: maart 2008 – juli 2009
In 2007 is door Amsterdam Thuiszorg (AT) en de Verloskundige Kring Amsterdam een convenant gesloten over het aanbieden van interventies tijdens de perinatale periode, in het kader van preventie en gezondheidsbevordering. Hiertoe behoren twee nieuwe cursussen ‘Moeder worden, moeder zijn’ en ‘Leer je baby kennen’ en voorts de ‘klassieke’ zwangerschapscursus. In het kader van een kwalitatief onderzoek in opdracht van DMO Amsterdam wordt een evaluatie verricht van de implementatie, organisatie, uitvoering en inhoud van dit aanbod, dit is deel I van het project. Voorts vindt een nadere integratie plaats van de onderwerpen en een optimalisering van de informatie, dit is deel II van het project: het realiseren van een veelzijdig cursuspakket voor aanstaande gezinnen. Er is expliciet aandacht voor de theore tische en empirische onderbouwing, zodat het onderzoek aanzetten oplevert voor het realiseren van een ‘evidence based’ aanbod.
Publicaties In preparation. Trefwoord perinatal care, doula, satisfaction
Doel a. H et vergroten van het bereik van de cursussen onder aanstaande ouders met een lage socio-economische status en diegenen met een specifieke culturele origine; b. H et verkrijgen van inzicht in de meningen en de ervaringen met het cursusaanbod; c. H et optimaliseren van de theoretische en/of empirische onderbouwing en voorts het voorbereiden van een kwantitatief onderzoek gericht op een effectmeting van de cursussen; d. D e afstemming en integratie van de cursussen en het vergroten van de kwaliteit van de informatie binnen het aanbod. Vraagstelling/Hypothese (A) Z ijn er aandachtspunten ter verbetering m.b.t. het aanbod en zo ja welke, gelet op: bereik, werving binnen (segmenten van) doelgroep, logistiek, inhoud/opzet, kwaliteitsbewaking, signalering, ruimte, locaties en materialen? (B) In hoeverre is er sprake van een samenhang in het aanbod, een theoretische en / of empirische onderbouwing, een afstemming tussen de verschillende betrokkenen/disciplines in de prenatale zorgketen (verloskundigen, cursusdocenten, cursusbegeleiding) en van een optimale informatievoorziening? Relevantie Een optimaal prenataal cursuspakket is van belang in het kader van preventie en gezondheidsbevordering: een prenatale cursus kan
bijdragen aan een voorspoedige zwangerschap, bevalling en start in het ouderschap en daarmee aan een gunstige psychosociale ontwikkeling van het kind. In veel gemeenten biedt de plaatselijke thuiszorgorganisatie een gesubsidieerde prenatale cursus aan. Naar de toereikendheidheid van dergelijke cursussen is eerder nog praktisch geen onderzoek gedaan. De resultaten van het evaluatieonderzoek zijn relevant voor het gemeentelijk beleid op het gebied van zorg en jeugd,temeer daar de prenatale zorg (met o.a. de zwangerschapscursus en de aanstaande oudercursus) wordt toegevoegd aan de Brede Doel Uitkering Centra voor Jeugd en Gezin, vanaf 1 januari 2009. Projectleider(s) Drs. A.H.A. Crébas, Dr. S.P.M. Nossent en Mr.drs. N.J. Tan, UvA Projectuitvoerder(s) Mr.Drs. N.J. Tan en Drs. A.H.A. Crébas (deelproject I); Dr. S.P.M. Nossent en Drs. A.H.A. Crébas (deelproject II) Contact project Drs. A.H.A. Crébas
[email protected] Samenwerkingspartners DMO (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling) Amsterdam, afdeling Jeugd. Stichting Babywerk. Begeleidingscommissie: Drs. A. de Koster, DMO Amsterdam; A. Annegarn, verloskundige, senior adviseur ELA (1ste Lijn Amsterdam); K. Streurman, medewerker Amsterdam Thuiszorg; R. Kreiken, cursusdocent Amsterdam Thuiszorg; J. Ramaekers, coördinator OKC (Ouder-Kind Centra); Drs. J. Didde, namens de SAG (St. Amsterdamse Gezondheidscentra) en Prof.dr. J.Hermanns, CoAct Consult. Begin en einddatum Begindatum: 1 juli 2008 Einddatum: 1 april 2009 Looptijd: 9 maanden Publicaties Nog te verschijnen. Trefwoord intervention, pregnancy, childbirth, parenting
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
46
47
3
Kwaliteit van het zorgsysteem
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
48
49
“Wat verwachten cliënten aan begeleiding en behandeling van hun verloskundige tijdens de baring en wat verwachten zij specifiek van de begeleiding tav pijnbeheersing? Wat is de meest optimale (preferenties en effectiviteit) vorm van pijnbeheersing in de eerstelijns verloskunde? En zijn de verloskundigen voldoende op de hoogte van de mogelijkheden tot pijnbeheersing in de eerstelijns?”
“Uitspraak van een focusgroepdeelnemer: ‘Ik vind het* belangrijk, nuttig maar ook moeilijk om slecht gedrag te corrigeren’ (*hier wordt voorlichten bedoeld)”
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
Management of labor pain
Voorlichting: De verloskundige aan het woord
De zelfstandig werkende verloskundige is niet bevoegd in de eerstelijn medicamenteuze pijnstilling voor te schrijven. Behoudens een enkele slaaptablet of orale sedativa veelal via de huisarts of via de poli gynaecologie voorgeschreven maakt de eerstelijns verloskundige gebruik van een aantal vormen van niet medicamenteuze pijnstilling. Verschillen in de benadering van verloskundige zorgverleners tov pijn tijdens de baring en vooral in het faciliteren van een keuze voor pijnstilling beïnvloedt de mate van tevredenheid over de bevalling van cliënten. Verwacht wordt dat de CBO-richtlijn medicamenteuze pijnbestrijding in januari 2009 door de diverse beroepsgroepen wordt geïmplementeerd. Hoe werkt de verloskundige met deze richtlijn en welke afspraken worden vastgelegd tussen de cliënt en haar begeleidende verloskundige over pijnbeheersing en -bestijding tijdens de baring? De studie vindt gedeeltelijk plaats in de Deliver-studie in 20 eerstelijns verloskundige praktijken en zal daarnaast als kwalitatief onderzoek in andere eerstelijns verloskundige praktijken worden uitgevoerd.
Doel Inzicht verkrijgen in de vraag naar en zorg rondom pijnbeheersing in de 1e lijns verloskunde. Vraagstelling/Hypothese Wat is de meest optimale vorm van pijnbeheersing in de 1e lijns verloskundige zorg in Nederland? Welke factoren beïnvloeden het gebruik van de diverse vormen van prijsbeheersing in de 1e lijns verloskunde In Nederland? Relevantie In 2006 hebben 5.7% (2005: 4.8%) van de spontaan bevallen vrouwen, 15.9% (2005:13.3%) van de kunstverlossingen en 21.6% (2005:19.4%) van de secundaire Sectio Ceasaria een epiduraal als vorm van pijnstilling ondergaan durante partu (LVR, 05/06). De verwachting is dat deze cijfers zullen stijgen. We willen voor de cliënten een meest optimale (preferenties en bewezen effectiviteit) en veiligste behandeling kunnen aanbieden ten aanzien van pijnbeheersing tijdens de bevalling. De studie sluit hierbij aan bij vragen uit de dagelijkse verloskundige praktijk.
Projectleider(s) Prof.dr. A.L.M. (Toine) Lagro-Janssen Dr. M.N.N.(Mireille) van Poppel Dr. A. (Ank) de Jonge RM Onderzoeker: G.M.T. (Trudy) Klomp MSc, RM Contact project G.M.T. Klomp MSc, RM
[email protected] Samenwerkingspartners Nivel, Dr. T.A. Wiegers,
[email protected] EMGO / VUmc, Dr. M.N.N. van Poppel,
[email protected] UMC St Radboud Nijmegen, Prof.dr. Toine Lagro,
[email protected] TNO Leiden, Dr. A. de Jonge RM,
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: mei 2008 Einddatum: 2012 Looptijd: 4 jaar Trefwoord delivery, labour pain, pain management
Roken en ongezonde voeding tijdens de zwangerschap leiden tot een verhoogde kans op morbiditeit en perinatale mortaliteit. Achttien procent van de zwangere vrouwen rookt, terwijl er bij tien procent van de zwangeren sprake is van obesitas. Effectieve voorlichting kan leiden tot verlaging van het aantal rokende zwangeren en obese vrouwen, zodat gezondheidswinst mogelijk wordt. In acht focusgroepinterviews (n=63) is met behulp van een semi-gestructureerde, theoretisch onderbouwde vragenlijst informatie verzameld over de manier waarop 1ste lijns verloskundigen voorlichting over roken en obesitas geven en welke motieven hierbij een rol spelen. Wat betreft roken onderschrijven verloskundigen hun voorlichterrol, maar de manier waarop ze deze vormgeven komt niet overeen met de aanbevolen manier waarop gedragsverandering tot stand komt. Wat betreft voedingsgewoonten bij obesitas onderschrijven de verloskundigen hun voorlichterrol niet, ze ondernemen weinig acties op dit gebied. Trainingen op het gebied van voorlichting gericht op gedrags verandering zijn aanbevolen. Daarnaast dienen 1ste lijns verloskundigen een verwijssysteem (bijvoorbeeld naar diëtisten) op te zetten.
Doel Doel van het onderzoek is het inventariseren van de voorlichtingsrol ten aanzien van roken en obesitas van de 1e lijns verloskundige. De manier waarop 1ste lijns verloskundigen voorlichting over deze twee onderwerpen geven, de motieven en belemmerende factoren die hierbij een rol spelen staan centraal. Vraagstelling/Hypothese Hoe geeft de Nederlandse 1ste lijns verloskundige voorlichting over roken en voedingsgewoonten bij obesitas? Hoe denken de verloskun digen over hun voorlichtingsrol, welke invloed heeft hun sociale omgeving, eigen effectiviteitverwachtingen en welke barrières ervaren zij bij het geven van voorlichting?
Nederlandse verloskundigen hun voorlichterrol wat betreft roken en voedingsgewoonten bij obesitas uitvoeren en de mogelijke belemmerende factoren hierbij. De uitkomsten van deze studie kunnen input leveren bij de uitwerking van de scholing van verloskundigen, zowel de reguliere als de bijscholing. Door optimalisering van de voorlichting kan gezondheidswinst voor moeder en kind geboekt worden op korte en lange termijn. Projectleider(s) Dr. M. Ausems Drs. B. Zeegers Projectuitvoerder(s)
[email protected] [email protected] Contact project Drs. A.H.A. Crébas
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 01 september 2007 Einddatum: 31 december 2008 Looptijd: Publicaties (Inter)nationale publicaties zijn in voorbereiding. Trefwoord health education, midwifery, smoking, obesity
Relevantie Voorlichting en advies geven is een van de verloskundige rollen volgens het beroepsprofiel van de KNOV. De verloskundige zal daar waar nodig gedragsverandering bij de cliënt pogen te bewerkstelligen, bijvoorbeeld stoppen met roken of het aanleren van gezonde voedingsgewoonten. Zij zet daarvoor doelgerichte voorlichting en advies in. Tot dusverre ontbreekt inzicht in de wijze waarop.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
50
51
“In Nederland wordt al een aantal jaren discussie gevoerd of screening op haemoglobinopathieen al dan niet moet worden ingevoerd. Het niet aanbieden van van deze screening aan vrouwen uit een hoog risicogroep is een gebrek aan goede zorg. In Nederland blijkt er echter een drempel te bestaan om te screenen op basis van etniciteit. Dit onderzoek zal meer inzicht verschaffen in het beslissingsproces en zal informatie verschaffen voor de invoering van preconceptionele en antenatale screening op haemoglobinopathieen.”
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie Neonatal screening and beyond: Integration of hereditary haemoglobinopathy screening into primary care: preconception and prenatal Alhoewel dragerschaptesten voor haemoglobinopathieen al enige tijd beschikbaar zijn in Nederland en de neonatale screening op sikkelcelziekte inmiddels is geïntroduceerd, zijn er tot op heden nog steeds geen officiële landelijke aanbevelingen gedaan met betrekking tot het preconceptioneel en prenataal screenen van asymptomatische personen. De onderzoeksvragen zullen met behulp van een witness seminar (1); een kwantitatieve vragenlijst (2), focusgroepsdiscussies (3) en een invitational conference (4) worden verkend. De resultaten van deze onderzoeken zullen door middel van workshops met betrokken partijen worden gedeeld op basis waarvan aanbevelingen voor invoering van de screening zullen worden opgesteld.
Doel Het doel van het onderzoek is om na te gaan wat ten grondslag ligt aan de Nederlandse terughoudendheid om etnische minderheden te informeren over hun verhoogd risico op dragerschap van erfelijke bloedarmoede (sikkelcelziekte en thallasemie) en de mogelijkheden die de zorg hen op dit gebied biedt (dragerschapscreening), ten einde op basis van die informatie een manier te vinden waarop etnische minderheden wel geïnformeerd worden over hun risico op dragerschap van erfelijke bloedarmoede en de bijbehorende mogelijkheden binnen het Nederlandse zorgsysteem. Vraagstelling/Hypothese 1. Waarom zijn de Nederlandse zorgautoriteiten terughoudend als het gaat om het formuleren van aanbevelingen rondom extinctie-based preconceptie- en/of prenatale-screening van personen op erfelijke haemoglobinopathieen? Hoe is deze situatie in het verleden ontstaan en in hoeverre speelt de ethnische component hierin een rol?
3. Welke mogelijkheden zien de eerstelijnshulpverleners (verloskundigen en huisartsen) zelf als het gaat om het informeren van etnische hoog-risico groepen mbt erfelijke bloedarmoede in hun dagelijkse praktijk? 4. Op welke wijze kunnen de ideeën van verloskundigen en huisartsen over screening op basis van etniciteit voor haemoglobinopathieen verwezenlijkt worden in samenspraak met opinieleiders en stakeholders? Relevantie Op het gebied van het screenen op erfelijke bloedarmoede vormt Nederland wereldwijd gezien een uitzondering. Anders dan in andere landen worden individuen die op basis van hun etnische achtergrond een verhoogd risico lopen op dragerschap van erfelijke bloedarmoede hierover niet geïnformeerd, noch voor, noch tijdens de zwangerschap. Hoewel er in Nederland een zogenaamde ‘anaemiestandaard’ bestaat, die een dragerschaptest adviseerd voor patiënten uit de hoogrisicogroep met verschijnselen van anaemie, bestaat er geen aanbeveling voor dragerschaptestesten uitsluitend op basis van etniciteit. Behalve dat er hierdoor mogelijk onnodig zieke kinderen worden geboren, bestaat ook het gevaar dat patiënten die zelf op basis van etniciteit om een dragerschap test verzoeken, in hun verzoek worden afgewezen. Het is daarom van het grootste belang voor de grote groep die het betreft om hier zo snel mogelijk verandering in aan te brengen.
Projectleider(s) Dr. Anne Marie Plass, senior onderzoeker Community Genetics Projectuitvoerder(s) Suze Jans, MSc. verloskundige Contact project Drs. Suze Jans
[email protected] Samenwerkingspartners Promotor: Prof.dr. Toine Lagro-Janssen E-mailadres:
[email protected] Piero Giordano, PhD; Hoofd Hemoglobinopathieen lab. en Associated Prof. LUMC Symone Detmar, MA, PhD; Hoofd afdeling voortplanting en Perinatologie, TNO, Leiden
Publicaties Jans SM, Daemers DO, de Vos R, Lagro-Jansen AL. Are pregnant women of non-Northern European descent more anaemic than women of Northern European descent? A study into the prevalence of anaemia in pregnant women in Amsterdam. Midwifery. 2008 Apr 3. [Epub ahead of print] Weinreich, SS; de Lange-Klerk, ESM; Rijmen, F; Cornel, MC, de Kinderen, M & Plass AMC. Raising awareness of carrier testing for hereditary hemoglobinopathies in high-risk ethnic groups in the Netherlands: a pilot study in the general public and primary care providers. 2008. submitted to Health Policy Plass AMC, Verbeek DAM, Hemminga M, Westerman M & Cornel MC. Ervaringen van ouders rond de uitslag ‘drager van sikkelcelziekte’ van hun pasgeboren baby naar aanleiding van de per 1 januari 2007 uitgebreide hielprik. 2008. in review bij TSG. Trefwoord preconception, antenatal, screening, haemoglobinopathies
Karin Fijnvandraat, MD, PhD; Kinderarts-hematoloog Emma kinderziekenhuis, AMC, Amsterdam Carla van El, MA, PhD; VUMC Marjan Westerman, MA PhD; VU University Dr. Rien Janssens, ethicus, VUmc Begin en einddatum Begindatum: 01 november 2008 Einddatum: 01 november 2012 Looptijd: 4 jaar
2. Wat zijn de ideeën van eerstelijns hulpverleners (verloskundigen en huisartsen) met betrekking tot het informeren en/of aanbieden van dragerschaptesten voor patiënten die uitsluitend op basis van etniciteit een verhoogd risico op dragerschap van deze aandoeningen lopen?
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
52
53
“…[het zal] moeilijk zijn bepaalde risicogroepen (zoals mensen “In Nederland hebben dokters altijd haast.”
met een lage sociaal-economische status of mensen met een niet-westerse achtergrond) te bereiken. Zeker voor hen moet deze zorg niet alleen laagdrempelig en toegankelijk zijn, maar moet zij ook actief worden aangeboden.”
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
Knelpunten bij de behandeling van infertiliteit van Turken en Marokkanen
Implementatie van preconceptiezorg. Hoe bereiken we vrouwen met een lage sociaal-economische status (SES) en van allochtone afkomst?
Zowel door artsen als door Turkse en Marokkaanse paren werden problemen geconstateerd in de infertiliteit zorg. Huisartsen, gynaecologen en andrologen (n=20) zijn telefonisch geïnterviewd met behulp van een open vragenlijst om te inventariseren welke knelpunten zij ervaren. 105 Marokkaanse mannen en vrouwen, Turkse mannen en vrouwen en Nederlandse mannen en vrouwen zijn geïnterviewd met een semigestructureerde vragenlijst over de knelpunten die zij ervaren bij hun infertiliteit behandeling. Uit de interviews kwam naar voren dat de meeste artsen problemen ervaren in de communicatie met Turken en Marokkanen. Gynaecologen verlangen van allochtonen vaak dat zij de Nederlandse taal goed beheersen. Allochtonen begrijpen vaak de behandeling niet en gaan massaal naar het land van herkomst voor onderzoek en behandeling.
Projectleider(s) Drs. D.G. Korfker
In de stad Leiden zullen verschillende strategieën worden ingezet om paren te bereiken met informatie over preconceptiezorg. Preconceptieconsulten voor vrouwen zonder verhoogd risico zullen worden aangeboden door verloskundigen en huisartsen. Aan vrouwen zal worden gevraagd of en hoe ze gehoord hebben over preconceptie zorg gehoord hebben en waarom ze wel of niet voor een consult gekomen zijn.
Doel Verbetering van de infertilteit hulpverlening voor Turken en Marokkanen.
Samenwerkingspartners UvA, Faculteit der Pedagogische wetenschappen, Dr. F. van Rooij, Dr. F. van Balen
Vraagstelling/Hypothese 1. Komen Turkse en Marokkaanse paren met fertiliteitproblemen bij de huisarts? Zijn huisartsen in staat de problemen van deze paren te herkennen als ze niet expliciet genoemd worden? Welke knelpunten ervaren huisartsen bij Turkse en Marokkaanse paren met fertiliteitproblemen. 2. Welke knelpunten ervaren gynaecologen bij de behandeling van fertiliteitproblemen bij Turkse en Marokkaanse paren? Verschillen die van Nederlandse paren? 3. Welke knelpunten ervaren Turkse en Marokkaanse paren bij hun behandeling van fertiliteitproblemen? Verschillen die van Nederlandse paren?
Publicaties Infertile Turkish and Moroccan minority groups in the Netherlands: patients’ views on problems within infertility care, Dr. F. van Rooij en Drs. D.G. Korfker in Etnicity, Infertility and Reproductive Technologies, Earthscan publishers, in press.
Projectuitvoerder(s) Dr. C. Dorrepaal, Dr. F. Pierik Contact project Drs. Dineke Korfker
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: juli 2004 - mei 2006 Einddatum: mei 2006 Looptijd: 22 maanden
Trefwoord infertility, turkish, moroccan, migrants, doctors
Doel Eén van de grootste knelpunten van preconceptiezorg is het bereiken van vrouwen en hun partners voordat ze zwanger zijn. Vooral vrouwen die het meeste baat kunnen hebben bij deze zorg zijn het moeilijkst te bereiken, namelijk vrouwen met een lage SES en van allochtone afkomst. In dit project worden een aantal strategieën geïmplementeerd en geëvalueerd om deze vrouwen te bereiken. Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van een meervoudige benadering (en van de verschillende componenten) op het bereiken van toekomstige ouders met een lage SES en van allochtone afkomst met informatie over preconceptiezorg? Relevantie Vooral vrouwen met lage SES en van allochtone afkomst zijn niet goed op de hoogte van factoren die bijdragen aan het krijgen van een gezond kind. Door preconceptiezorg krijgen deze vrouwen informatie die ze nodig hebben en kunnen risicofactoren tijdig worden opgespoord. Deze zorg kan alleen effectief zijn als we deze vrouwen weten te bereiken.
Projectleider(s) Dr. A. de Jonge Projectuitvoerder(s) Dr. A. de Jonge, Prof. dr. S.E. Buitendijk (TNO), Dr. S.B. Detmar (TNO) Contact project Dr. A. de Jong
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 01 januari 2009 Einddatum: 30 juni 2011 Looptijd: 30 maanden Samenwerkingspartners Drs. I. Aalhuizen, Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
[email protected] Mw. M. Kruijt, ReosZorg Leiden
[email protected] Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord preconception care, minority health, socioeconomic factors, educational status
Relevantie Turken en Marokkanen blijken zich vaak niet thuis te voelen in de Nederlandse fertilitietzorg. Ze voelen zich niet serieus genomen en begrijpen de behandeling niet. Marokkaanse mannen zijn bang dat de arts geen rekening houdt met hun geloof. Vooral Turken gaan naar Turkije voor behandeling. Marokkanen gaan naar Marokko om advies te krijgen. Het onderzoek laat zien hoe belangrijk een goede communicatie is in de gezondheidszorg. Deze zou bevorderd kunnen worden door migrantenvoorlichters of voorlichters eigen taal en cultuur.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
54
55
“Laten we de ingeslagen wegen, waarvan wij denken dat ze de “Uitwendige versie is een effectieve manier om de morbiditeit van stuitligging te voorkomen, en moet daarom optimaal geïmplementeerd worden.”
beste zijn, geregeld tegen het licht houden van de werkelijkheid, zodat we zo dicht mogelijk bij het te bereiken doel komen. Het doel moet breed, door alle beroepsgroepen in de verloskunde gedragen worden, zodat de grootst mogelijke winst gehaald wordt. Dit onderzoek evalueert de ingezette weg en de veranderingen in de tijd, zodat we zicht krijgen op de uitvoer en het bereik van preconceptionele zorg in Nederland.”
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
Implementatie van uitwendige versie bij stuitligging
Preconceptiezorg in Nederland
In de eerste fase van het project worden semi-gestructureerde interviews uitgevoerd met zowel patiënten als professionals om factoren in kaart te brengen die de invoering van de uitwendige versie belemmeren en/of bevorderen. In de tweede fase zal een invoerstrategie ontwikkeld worden die aangrijpt op de relevante factoren. Deze zal gericht zijn op zowel de zwangere als de verloskundige/gynaecoloog. In de derde fase wordt in een gerandomiseerde trial onderzocht wat de kosten-effectiviteit van deze strategie is. De effectiviteit zal worden gerelateerd aan de kosten van de invoering.
Vanuit de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (hierna KNOV) en het Prenataal Centrum Rijnmond (hierna PCR) werden er pilots uitgezet ten aanzien van de preconceptionele consulten. Deze pilots eindigden in de zomer van 2007 en dit onderzoek is een vervolg, om cliëntenstromen inzichtelijk te maken. Door drie jaar te inventariseren hopen wij veranderingen in deelname aan het preconceptionele consult helder te krijgen, zodat er een beleid aan gekoppeld kan worden. Praktijken voor deelname werden benaderd via de pilot van de KNOV, via het Tijdschrift voor Verloskundigen en via het Kennispoortcongres 2007. Iedere praktijk waar het preconceptionele consult van start gaat, kan zich aanmelden bij het onderzoek. Ook in het PCR ontvangt elke cliënt de enquête. De cliënten ontvangen aan het einde van het consult een enquêteformulier, wat zij retourneren naar de onderzoeker. Er wordt eenmaal een herinnering gestuurd. Inclusie: alle cliënten, mits zij de Nederlandse taal voldoende beheersen.
Doel Het doel van het project is om belemmerende en bevorderende factoren voor het aanbieden/accepteren van de uitwendige versie bij stuitligging te evalueren en een implementatiestrategie te ontwikkelen en evalueren gericht op goede voorlichting van zwangeren door zorgverleners over de uitwendige versie. Vraagstelling/Hypothese Wat zijn de belemmerende en bevorderende factoren voor het aanbieden/accepteren van de uitwendige versie bij stuitligging Wat zijn de kosten en effecten van een implementatie strategie gebaseerd op verbeterde patientenvoorlichting aan patiënten en zorgverleners. Relevantie Uitwendige versie van kinderen in stuitligging reduceert het aantal keizersnedes.
Projectleider(s) Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC (Amsterdam); Mw. P. Offerhaus, KNOV (Utrecht), Mw. M. Rijnders TNO (Delft) Projectuitvoerder(s): nog aan te stellen Contact project Ben Willem Mol, gynaecoloog
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: in de loop van 2009 Einddatum: december 2011 Looptijd: 36 maanden Samenwerkingspartners Het project start conditioneel op financiering door ZonMW Het onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit, Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie Website: www.studies-obsgyn.nl Publicaties Nog te verschijnen Trefwoord breech presentation [c13.703.420.183], perinatal mortality [e05.318.3 08.985.550.700], cesarean section [e04.520.252.500]
Doel Inzicht krijgen in de groep cliënten die zich aanmeldt voor het preconceptionele consult, met de reden van komen. Inzicht krijgen in de manier waarop de cliënte geïnformeerd werd over het bestaan van het preconceptionele consult.
Projectleider(s) Stans Verschuren Projectuitvoerder(s) Kenniscentrum Stichting Rotterdamse Opleiding tot Verloskundige Contact project Stans Verschuren MSc., verloskundig onderzoeker Kenniscentrum Verloskundige Akademie Rotterdam
[email protected] Begin en einddatum oktober 2007 - oktober 2010 Publicaties voorjaar 2009 Trefwoord preconception, prenatal, preconception, advice, preconception and pregnancy
Vraagstelling/Hypothese “Welke cliënten melden zich op de preconceptionele consulten, met welke reden komen zij en hoe zijn zij geïnformeerd ten aanzien van het bestaan van het preconceptionele consult.” Relevantie Belang maatschappelijk: om een zo breed mogelijke populatie te bereiken, moet eerst in kaart gebracht worden wie er nu bereikt wordt. Belang beleidsmatig: als blijkt dat bepaalde groepen clienten het bestaan van het preconceptionele consult niet bereikt, dan moet een andere manier gekozen worden, waarbij het consult onder een breder publiek bekend wordt.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
56
“Hoe houd je je hoofd koel tijdens de afwikkeling van deze problemen? Werken volgens vaststaande protocollen bij acute verloskundige complicaties is een vaardigheid die geleerd en geoefend kan worden’ De MOET cursus voor gynaecologen, de CAVE! cursus voor verloskundigen, en vele lokale initiatieven (ziekenhuizen, VSV’s, opleidingen voor verloskundigen) verzorgen cursussen Acute Verloskunde. Maar, wat is het werkelijke effect op de ‘real-life’ acute situatie?”
57
“Het belangrijkste is een attitude van kraamverzorgenden waarbij zij openheid uitstraalt voor “het andere” en voor de ander”, zonder oordeel.”
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
kwaliteit van het z orgsysteem - innovatie en implementatie
De CAVE!-evaluatie
Module allochtonen en kraamzorg voor kraamverzorgenden
Sinds 2006 wordt de Cursus Acute Verloskunde Eerste lijn (CAVE!) cursus gegeven door twee enthousiaste gynaecologen uit Boxmeer. De MOET cursus, de CAVE! cursus voor verloskundigen, en vele lokale initiatieven (ziekenhuizen, VSV’s, opleidingen voor verloskundigen) verzorgen cursussen Acute Verloskunde. Maar, wat is het werkelijke effect op de ‘real-life’ acute situatie?’ Tijdens de CAVE! cursus worden in één dag calamiteiten zoals fluxus post partum, schouderdystocie, uitgezakte navelstreng, onverwachte stuitbevalling en (pre) eclampsie theoretisch behandeld en in kleine groepjes in scenario’s getraind. In hoeverre worden de aangeleerde vaardigheden toegepast in de praktijk? Heeft de training effect op de verloskundige? En wat is de invloed op moeder en (ongeboren) kind? Deelnemende cursisten aan de CAVE!-evaluatie melden nadat zij de cursus hebben gevolgd de calamiteiten die zij hebben meegemaakt. Middels enquête en interviews over kennen/kunnen/durven/etc wordt de invloed op het eigen handelen in kaart gebracht. Tevens d.m.v. gegevensverzameling en audit worden de casus geïnventariseerd en geanalyseerd.
Doel Het doel van de studie is het inventariseren van calamiteiten die zich hebben voorgedaan nadat (eerstelijns) verloskundigen een ‘verloskundige calamiteiten training’(zoals de CAVE!) hebben gevolgd, waarna de uitkomsten (voor moeder en kind) geanalyseerd worden. Daarnaast wordt middels enquête geïnventariseerd wat het effect op de verloskundige zélf is (eigen houding, samenwerking met andere disciplines) als hij/zij de training heeft gevolgd.
Projectleider(s) Dr. J.M. Middeldorp, gynaecoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J.M.M. van Lith, gynaecoloog LUMC, Leiden Prof.dr. J.J.M. van Roosmalen, gynaecoloog LUMC, Leiden Projectuitvoerder(s) Mw. M. Smit, klinisch verloskundige LUMC, Leiden Mw. J. Bustraan, onderwijskundige PLATO, Leiden Mw A. Dijkman, gynaecoloog Erasmus MC, Rotterdam Contact project Mw. M. Smit, klinisch verloskundige LUMC
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: april 2008 Einddatum: medio 2012 Looptijd: 4 jaar Samenwerkingspartners B. Havenith, gynaecoloog
[email protected] J. van der Ploeg, gynaecoloog
[email protected]
Allochtonen nemen veel minder kraamzorg af dan Nederlanders. De kraamzorg sluit niet goed aan op de behoeften van allochtone gezinnen. Daarnaast is het voor kraamverzorgenden vaak moeilijk om in allochtone gezinnen te werken vanwege de taal- en cultuurverschillen. Met de ontwikkelde module zullen kraamverzor genden beter in staat zijn in te spelen op de verschillen die zij tegenkomen met in acht neming van de kwaliteit van de zorg die zij leveren.
Projectleider(s) Drs. D.G. Korfker
Doel Betere afstemming van kraamzorg op behoeften van allochtonen waardoor allochtonen meer kraamzorg afnemen en waardoor het werk voor kraamverzorgenden in allochtone gezinnen aantrekkelijker wordt.
Samenwerkingspartners Thuiszorgorganisatie Thebe, Tilburg Kaambureau Anne, Den Haag
Projectuitvoerder(s) L.N. Nunu Siya, MD/MPH Contact project Drs. Dineke Korfker
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Welke kennis en vaardigheden hebben kraamverzorgende nodig om goed te kunnen werken in allochtone gezinnen?
Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: december 2009 Looptijd: 24 maanden
Relevantie Beter begrip tussen kraamverzorgende en allochtone patiënt.
Publicaties Module in eerste kwartaal 2009 Trefwoord kraamzorg, allochtonen, kraamverzorgenden, culturele waarden
Trefwoord obstetrics/education, midwives, midwifery, obstetrics, perinatal care, clinical audit, pregnancy outcome, midwifery/education
Vraagstelling/Hypothese Wat is het effect van een verloskundige calamiteiten training zoals de CAVE! op de eigen houding/vertrouwen van de verloskundige, en wat is het verschil in uitkomsten voor moeder en kind?
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
58
59
“Vrouwen moeten goed geïnformeerd kunnen kiezen waar ze willen bevallen. Daarvoor hebben ze informatie nodig over de eventuele gevolgen van hun keuze voor de gezondheid van hun kind.”
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg
Onderzoek naar plaats van bevalling en perinatale uitkomsten
Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerstelijn Zorggebruik van eerstelijns zwangeren
In een gekoppeld bestand van data van de Perinatale Registratie Nederland (PRN) zijn gegevens beschikbaar van de verloskundige zorg verleend in de eerste- tweede- en derdelijn en de neonatale zorg in de tweede- en derdelijn. Gegevens van laag risico vrouwen over een periode van zes jaar worden geanalyseerd. Perinatale uitkomsten worden vergeleken tussen drie groepen: vrouwen die de baring thuis of poliklinisch begonnen onder leiding van de verloskundige of in het ziekenhuis onder verantwoordelijkheid van de gynaecoloog. Daarnaast wordt gekeken naar het verschil in doorverwijzingen naar de tweede lijn en naar de kinderarts.
Uit registraties van huisartsen blijkt dat zwangere vrouwen, naast het contact met de verloskundige, ook geregeld contact hebben met de huisarts. De redenen hiervoor zijn onbekend. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat er een onduidelijke taakafbakening bestaat tussen huisartsen, verloskundig actieve huisartsen en verloskundigen. Een goede afstemming tussen de verschillende professies is alleen mogelijk indien er gegevens bekend zijn over de zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik van de zwangere. Daarnaast is het belangrijk inzicht te genereren in de factoren die zorggebruik bepalen. Alleen met deze informatie kunnen beleidsinterventies worden vastgesteld en ingezet ter bevordering van een adequaat zorggebruik. Dataverzameling zal plaatsvinden binnen de DELIVER studie (Data EersteLIjnsVERloskunde) en bij huisartsen en fysiotherapeuten. Aan zwangeren wordt op meerdere momenten tijdens de zwangerschap een vragenlijst voorgelegd - gebaseerd op het Andersen Behavioral Model of Health Services Use - waarmee de gezondheidstoestand, de zorgbehoeften en het zorggebruik van de eerstelijns zwangere in kaart wordt gebracht.
Doel Vaststellen of de geplande plaats van bevalling invloed heeft op perinatale uitkomsten. Vraagstelling/Hypothese Wat is de invloed van de geplande plaats van bevalling op perinatale mortaliteit en ernstige perinatale morbiditeit? Relevantie Nederland is uniek in de westerse wereld omdat vrouwen zonder verhoogd risico kunnen kiezen voor een thuisbevalling en bijna 30% van alle vrouwen bevalt nog steeds thuis. Het is van belang om vrouwen goed te kunnen informeren over de invloed van hun gekozen plaats van bevalling op perinatale uitkomsten.
Projectleider(s) Dr. A. de Jonge (TNO) Projectuitvoerder(s) Prof. dr. S.E. Buitendijk (TNO), Drs. B.Y. Van der Goes (AMC), Dr. A.C.J. Ravelli (AMC), Mw. M.P. Amelink-Verburg (TNO), Prof.dr. B.W. Mol (AMC), Prof.dr. J.G. Nijhuis (UMC Maastricht), Dr. J. Bennebroek Gravenhorst (TNO) Contact project Prof. dr. S.E. Buitendijk
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 17 augustus 2008 Einddatum: 17 november 2008 Looptijd: 3 maanden Trefwoord perinatal mortality, pregnancy outcome, midwifery, ethnic groups, social class
Doel Het doel van de studie is het beschrijven van patronen van zorggebruik en het nagaan welke factoren van invloed zijn op het zorggebruik bij zwangeren in de eerstelijn. Vraagstelling/Hypothese - Wat is het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerstelijn? -W elke factoren zijn van invloed op het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerstelijn? Relevantie Wetenschappelijke relevantie: dit onderzoek zal inzicht opleveren in de factoren die zorggebruik van eerstelijns zwangeren bepalen. Beleidsmatige relevantie: zorggebruik heeft in Nederland een alsmaar groeiende beleidsmatige aandacht. De overheid streeft zoveel mogelijk naar een adequate inzet van middelen, ook in de verloskundige zorg. Belangrijke vragen hierbij zijn welke zwangeren een hoog zorggebruik met zich meebrengen en in hoeverre het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient inzicht te worden verkregen in de patronen van zorggebruik en factoren die zorggebruik bepalen. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan verdere optimalisering van de inzet van
schaarse middelen in de gezondheidszorg. Maar zal ook kunnen leiden tot een betere en effectieve samenwerking tussen de eerstelijns zorgverleners. Maatschappelijke relevantie: dit onderzoek zal gegevens genereren over de gezondheidstoestand, zorgbehoefte en zorggebruik van de eerstelijns zwangere. Vragen die hierbij beantwoord zullen worden zijn onder andere of het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van de zwangeren, zoals sociaaleconomische status en leefstijl. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan een adequate inzet van middelen voor alle zwangeren. Projectleider(s) Prof. dr. S.A. Reijneveld Dr. D.E.M.C. Jansen Dr. F. Baarveld Projectuitvoerder(s) Drs. E.I. Feijen-de Jong Contact project Drs. E.I. Feijen-de Jong
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: november 2007 Einddatum: Looptijd: Samenwerkingspartners Prof.dr. F. G. Schellevis E-mailadres:
[email protected] Dr. C. v/d Schans E-mailadres:
[email protected] Publicaties Het onderzoek zal uitmonden in een proefschrift en in publicaties in nationale en internationale gerefereerde tijdschriften. Trefwoord midwifery, service utilization, primary health care, Netherlands
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
60
61
“Tijdens het werkproces is ook ondervonden hoe complex deze opdracht is, omdat vaak geconstateerd werd dat de gegevens niet gemeten kunnen worden of dat er sprake is van kleine aantallen. Een toepasselijk citaat in deze context is “many things that count, cannot be counted”. Hoe meet je bijvoorbeeld of een verloskundige voldoende tijd besteedt aan een cliënt? Ten eerste wat is “voldoende” en daarnaast hoe ga je een berekening maken als de verloskundige de cliënt met onderbrekingen bezoekt, maar wel dichtbij en alert is?...
...Dat geeft ook direct de beperking aan van indicatoren: het moet goed meetbaar zijn. Door dit criterium valt sommige belangrijke informatie over de kwaliteit van de zorg af. Het is essentieel dat deze informatie op andere manieren beschikbaar komt. Indicatoren geven een geobjectiveerd beeld, maar nooit een compleet beeld van de kwaliteit van de zorg.”
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg Kwaliteitsindicatoren voor de eerstelijns verloskunde
Aanleiding In de gezondheidszorg is er toenemende behoefte aan informatie en transparantie over de kwaliteit van de geleverde zorg. Zowel patiënten, cliënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en beleidsmakers kunnen leren van de informatie over het zorgproces. Een belangrijke uitdaging is het meten van de kwaliteit van zorg. Het gebruik van indicatoren in de zorg is een hulpmiddel om zicht te krijgen op de kwaliteit en veiligheid in de zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft opdracht gegeven aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om een set indicatoren te ontwikkelen voor de eerstelijns verloskunde. Hierbij is intensief samengewerkt met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Vereniging voor Verloskundig Actieve Huisartsen (VVAH). Methode Voor deze opdracht is een werkgroep met 11 personen ingesteld, bestaande uit leden van de KNOV, de VVAH, inspecteurs van de IGZ en onderzoekers van het RIVM. Tijdens het proces zijn de volgende stappen gezet: 1. Identificeren van kritische zorgprocessen/risicogebieden in de eerstelijns verloskunde door de werkgroep; 2. Identificeren groslijst van concept-indicatoren op basis van de literatuur, bestaande indicatoren en expert opinion; 3. Selecteren van concept-indicatoren door de werkgroep, geschikt voor beoordeling door het werkveld; 4. Consultatie van het werkveld door middel van een Delphi procedure in twee schriftelijke ronden ten einde de concept-indicatoren te toetsen op geschiktheid; 5. Vaststellen van de set indicatoren door de werkgroep
Doel Het doel dit onderzoek is het ontwikkelen van een set indicatoren voor het monitoren van de kwaliteit van de eerstelijns verloskunde. Het perspectief is die van de verloskundig zorgverlener. Vraagstelling/Hypothese Tijdens deze opdracht staan de volgende subvraagstellingen centraal: 1. Welke kwaliteitsindicatoren voor de eerstelijns verloskunde kunnen geïdentificeerd of ontwikkeld worden op basis van: de KNOV richtlijnen, standaarden, expert opinion en literatuur? a. Voor welke kritische zorgprocessen/risicogebieden in de eerstelijns verloskunde dienen indicatoren ontwikkeld te worden? b. Welke indicatoren zijn geschikt voor opname in de indicatorenset op basis van relevantie, registreerbaarheid en de potentie tot verbetering? c. Zijn er aandachtspunten die sterk in de publieke belangstelling staan waarvoor een indicator kan worden ontwikkeld en opgenomen? 2. Wat is de haalbaarheid van het registreren en het gebruik van deze indicatoren in de verloskundige praktijk (potentie tot implementatie)? 3. Bij welke bestaande initiatieven, betreffende indicatoren/ kwaliteitsbeleid voor de eerstelijns verloskunde, kunnen we aansluiting vinden? Relevantie Deze set van kwaliteitsindicatoren kan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van de eerstelijns verloskunde. Dit is in het belang van de zorgverlener, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de patiënt en de verzekeraar.
Projectleider(s) Dr. W.C. Graafmans Projectuitvoerder(s) Ir. M. Kooistra Contact project Ir. Mieneke Kooistra
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: begin 2007 Einddatum: december 2008 Looptijd: 23 maanden Samenwerkingspartners Marianne P. Amelink-Verburg, Inspecteur perinatale zorg
[email protected] Drs. Pien Offerhaus, teamhoofd richtlijnontwikkeling, KNOV
[email protected] Publicaties - T ijdschrift voor Verloskundigen, september 2007 (“Hoe goed is onze zorg?”) - R apport Indicatorontikkeling voor de eerstelijns verloskunde (nog te verschijnen in 2008) - Internationaal artikel nav rapport (nog te verschijnen) Trefwoord quality indicators, healthcare, outcome and process assessment, health care, midwifery, home childbirth, nurse midwives
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
62
“De ontwikkeling van een ‘eigen’ wetenschap Verloskunde heeft een empirische basis nodig: gegevens over de verloskundige zorg in Nederland, de ontwikkelingen en de wensen voor de toekomst. Deliver werkt mee aan het ontwikkelen van deze basis.”
63
“Research is discovering the right thing to do, audit is ensuring that the right thing is done” R. Smith, “Audit and Research,” British Medical Journal 305, no. 6859 (1992): 905-906.
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg
Deliver, Data Eerstelijns Verloskunde www.deliver-studie.nl
ABCD-AMC-Audit-studie
Hoe (goed) doen we het nu eigenlijk in de eerstelijns verloskunde? Om dat te onderzoeken, is de AVAG (Academies Verloskunde Academie Amsterdam en Groningen), samen met het NIVEL en het EMGO instituut gestart met een landelijk onderzoek naar de kwaliteit, organisatie en toegankelijkheid van de verloskundige zorg in Nederland: Deliver. Deliver is ook de start van een (wetenschappelijke) database. Te gebruiken bij bijvoorbeeld de onderbouwing van richtlijnen, maar ook in de dagelijkse verloskundige praktijk en voor de ontwikkeling van het kennisdomein Midwifery Science. De studie is in 2008 gestart en de dataverzameling in 20 eerstelijns praktijken is gepland voor 2009. De eerste resultaten worden gepresenteerd in 2011, het jaar waarin de Verloskunde Academie haar 150-jarig bestaan viert. Met Deliver willen de initiatiefnemers de ambitie verwezenlijken om de verloskundige zorg, representatief voor heel Nederland, in vele van haar facetten in kaart te brengen, in nauwe samenwerking met de verloskundige in het veld en met de cliënt.
Doel Het doel van de studie is het inventariseren en beschrijven van de actuele situatie op het gebied van de eerstelijns verloskundige zorgverlening en de verloskundige zorgvraag van cliënten in Nederland. Deliver draagt bij aan de ontwikkeling van het nieuwe onderzoeksdomein Midwifery Science. Vraagstelling/Hypothese De hoofdvragen zijn: 1. Hoe is de kwaliteit van zorg geboden door verloskundigen? 2. Hoe is de organisatie van de eerstelijns verloskundige zorg? 3. Hoe is de toegankelijkheid van verloskundige zorg?
Projectleider(s) Dr. E. Spelten T. Klomp. MSc, RM Contact project Dr. E. Spelten / T. Klomp, MSc
[email protected] /
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: januari 2008 Einddatum: december 2012 Looptijd: 5 jaar Samenwerkingspartners Prof.dr. F. Schellevis, NIVEL/EMGO
[email protected]
Het betreft een studie naar perinatale mortaliteit en morbiditeit die plaats zal vinden binnen het prospectief verzamelde ABCD cohort. De onderzoeksmethode is een geblindeerde perinatale audit door een multidisciplinair team. Perinatale audit in Nederland heeft zich tot nu gericht op perinatale mortaliteit. Aangenomen wordt dat mortaliteit het topje van de ijsberg is en dus representatief is voor gehele verloskundige zorg, De vraag is of deze aanname klopt. De ziektelast van andere uitkomsten kan ook groot zijn, welke substandaard zorg vind je daar? Of bij een goede uitkomst? Dit heeft geleid tot het formuleren van ons onderzoeksdoel: het doen van een case-control perinatal audit naar zowel perinatale sterfte als andere ongunstige uitkomsten. De “adverse events” met de grootste incidentie en impact zijn: laag geboortegewicht, vroeggeboorte en geboren worden met een lage apgar.
M. van der Meijde, MBA, VUmc
[email protected]
Doel Perinatale audit naar perinatale mortaliteit en morbiditeit.
Prof.dr. J. Brug, EMGO/VUmc
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese 1. P erinatale audit naar mortaliteit wel representatief voor de gehele verloskundige zorg? 2. H oeveel substandaard zorgfactoren vind je bij een normale uitkomst?
Publicaties Deliver, Een studie naar de eerstelijns verloskundige zorg in Nederland. T. Klomp, E. Spelten, M. van der Meijde. In: Tijdschrift voor Verloskundigen, juli/augustus 2008-11-10. Zie verder de website: www.deliver-studie.nl Trefwoord midwifery, pregancy, needs assessment, health care quality, access, evaluation
Projectleider(s) Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC) Projectuitvoerder(s) G.C. Rijninks-van Driel (AMC) Contact project Greta Rijninks
[email protected] Begin en einddatum januari 2007 - december 2010 Samenwerkingspartners De begeleidingscommissie moet nog geformeerd worden. Trefwoord medical audit, fetal mortality, premature birth, asphyxia neonatorum, fetal growth retardation, pregnancy complications
Relevantie Perinatale audit is een tijdrovend en intensief kwaliteitsinstrument, uitkomsten moeten dus representatief zijn voor de kwaliteit van zorg om mogelijkheden tot verbetering van de hele zorgketen op te leveren.
Relevantie Deliver-resultaten zijn te gebruiken bij de onderbouwing van richtlijnen, zijn relevant voor de dagelijkse verloskundige praktijk. Door zowel de verloskundige als de cliënt aan het woord te laten, is cliëntgerichte zorg beter te realiseren. Deliver geeft verloskundigen de gelegenheid om zich door middel van een promotietraject academisch te scholen om zo de ontwikkeling van een eigen verloskundige wetenschap te bevorderen.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
64
63
“Waar bevalt het nu beter: thuis of in het ziekenhuis? Onder leiding van de verloskundige of toch de gynaecoloog? Welke wensen en ervaringen hebben vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind? Wat gebeurt er met deze groep vrouwen tijdens de zwangerschap en/of bevalling? En wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige zorg? Dit onderzoek probeert op deze vragen antwoord te geven en deze vragen te belichten vanuit een maatschappelijk perspectief.”
kwaliteit van het zorgsysteem - organisatie van verloskundige zorg Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?
De aanleiding voor deze studie is enerzijds het hoge percentage verwijzingen van nulliparae van de eerste naar de tweede lijn (30% tijdens de zwangerschap en 50% tijdens de bevalling). Anderzijds is de aanleiding het grote verschil in aantal interventies (kunstverlossing en sectio’s) tussen bevallingen die low-risk in de eerste lijn starten en bevallingen die low-risk in de tweede lijn starten. Voor dit onderzoek (cohortstudie) vergelijken we vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind en die geen medische indicatie hebben voor begeleiding in de 2e lijn. We volgen 500 vrouwen in de eerste lijn en 250 vrouwen in de tweede lijn vanaf 16 weken zwangerschap tot zes weken post-partum. De onderzoekspopulatie wordt landelijk geworven. De respondenten vullen gedurende de zwangerschap twee vragenlijsten in en na de bevalling een vragenlijst. Ook houden ze een weekoverzicht bij waarin wordt vermeld hoe vaak er contact is met zorgverleners. Uiteindelijk wordt ook gebruik gemaakt van de medische gegevens.
Doel Het onderzoek kent verschillende doelstellingen, namelijk: 1. inzicht krijgen in de verwachtingen en belevingen (vooraf en achteraf) van de zwangere en haar partner m.b.t. de plaats van de bevalling (thuis, poliklinisch en primair klinisch). 2. inzicht krijgen in de mogelijke verschillen in verwijspatroon en verwijsindicaties bij thuisbevalling of poliklinische bevalling onder leiding van de verloskundige; 3. inzicht krijgen in de totale kosten (geld en tijd) van (het voornemen tot) thuis bevallen, (het voornemen tot) poliklinisch bevallen en (het voornemen tot) primair klinisch bevallen; 4. inzicht krijgen in de mogelijke verschillen in het aantal en soort diagnostische en therapeutische interventies tijdens de zorgver lening bij een thuisbevalling, een poliklinische bevalling en een primair klinisch bevalling Vraagstelling/Hypothese • Is er een verschil in verwijspatroon en verwijsindicaties tussen een thuisbevalling (verplaatsing en overdracht noodzakelijk) en een poliklinische bevalling (overdracht noodzakelijk) onder leiding van de eigen verloskundige?
• Wat is de kosteneffectiviteit van een beoogde thuisbevalling in vergelijking met een poliklinische bevalling op basis van het ‘intention to treat’ principe? • Wat is de kosteneffectiviteit tussen een beoogde eerstelijns bevalling (thuisbevalling/ poliklinische bevalling) in vergelijking met beoogde primair klinische bevalling op basis van het ‘intention to treat’ principe? • Is er een verschil in de aard en het aantal interventies tussen een thuisbevalling en een poliklinische bevalling? • Is er een verschil in de aard en het aantal interventies tussen een eerstelijns bevalling en een primair klinische bevalling? • Is er een verschil in verwachtingen en belevingen van zwangeren en hun partners met betrekking tot de zorg rond de bevalling tussen een thuisbevalling, poliklinische bevalling en een primair klinische bevalling? Relevantie Het Nederlands verloskundige systeem is uniek. Om dit systeem in stand te houden en de kwaliteit ervan te verbeteren is onderzoek nodig. Op deze manier komen gegevens beschikbaar die valide zijn voor de Nederlandse situatie van verloskundige zorg en kunnen er gerichte aanbevelingen voor de verbetering van de verloskundige zorg worden gedaan. Deze studie zal een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland. De resultaten zullen naar verwachting duidelijkheid verschaffen over de mate van verwijzingen van de eerste naar de tweede lijn en het aantal interventies tijdens de zwangerschap en bevalling. Bovendien zal een dergelijk onderzoek inzicht geven in de kosteneffectiviteit van de verloskundige zorg in Nederland. Deze inzichten dragen bij aan de optimalisering van de verloskundige zorg (inhoudelijk en organisatorisch).
Projectleider(s) Dr. Jan G. Nijhuis Projectuitvoerder(s) Drs. Marijke J.C. Hendrix Contact project Drs. Marijke Hendrix, onderzoeker Academisch ziekenhuis Maastricht, afd. Obstetrie & Gynaecologie
[email protected] Begin en einddatum Het project is gestart in september 2005. De inclusieperiode is gestart in maart 2006. De inclusie in de eerste lijn is afgerond. In de tweede lijn wordt nog steeds geïncludeerd. Het project zal medio 2009 worden afgerond. Samenwerkingspartners Prof.dr. J.L. Severens, Universiteit Maastricht
[email protected] Mevrouw M.J. Nieuwenhuijze, Academie Verloskunde Maastricht
[email protected] Mevrouw N. Satijn, verloskundige Eijsden
[email protected] Publicaties 1. H endrix, M.J.C., Van Horck, M.W.P., Moreta, D., Nieman, F.H.M., Nieuwenhuijze, M.J., Severens, J.L., Nijhuis, J.G., 2007. Randomisation for place of birth is not feasible in the netherlands (although suggested previously). Accepted British Journal of Obstetrics and Gynaecology. 2. M aassen, M.S., Van Vugt, H.C., Hendrix, M.J.C., Veersema, S., Smits, F., Nijhuis, J.G., 2007. Operative deliveries in low-risk pregnancies in The Netherlands, primary versus secondary care. Accepted Birth. Trefwoord home birth, (short-stay) hospital birth, satisfaction, cost-effectiveness, operative deliveries
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2008 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM e-mail:
[email protected] telefoon: 010 703 82 07
www.kennispoort-verloskunde.nl