‘07
Jaarindex 2007 Verloskunde onderzoek in Nederland Een jaaroverzicht van actueel en lopend onderzoek
2
V OOR W OORD
Jaarindex 2007: Verloskunde onderzoek in Nederland Wetenschappelijk onderzoek is van groot belang voor het
Doel van de jaarindex is om verloskundigen (i.o.), gynaecologen
verloskundig kennisdomein. Het is een essentiële voorwaarde
(i.o.), verloskundig actieve huisartsen (i.o.), docenten, overheid
om te komen tot een optimale zorg voor moeder en kind.
en maatschappelijke instellingen op een overzichtelijke manier
Zeker in een tijd waarin de interactie tussen de veranderende
kennis te laten nemen van het onderzoek dat plaatsvindt op het
samenleving en de gezondheidszorg medische professionals
terrein van de verloskunde.
uitdaagt tot voortdurende vernieuwing van het vak verloskunde. De jaarindex is een dynamisch document dat zal worden Vanuit alle ontwikkelingen die spelen binnen de verloskunde
uitgebreid en aangevuld. De meest actuele versie vindt u
kent wetenschappelijk onderzoek vele invalshoeken: de
op de website van de Kennispoort Verloskunde:
organisatie van de verloskundige zorg, verwachtingen en
www.kennispoortverloskunde.nl. Jaarlijks wordt op het
tevredenheid van zwangeren, inzicht in risicofactoren en
symposium van Kennispoort ook een schriftelijke versie
uitkomsten, effectiviteit van handelen in de dagelijkse praktijk,
verspreid. Mocht u uw eigen onderzoek willen aanmelden of
fundamentele kennis van het voortplantingsproces, ontwikkeling
anderen willen attenderen op de mogelijkheid om zijn/haar
van model en theorieën rondom verloskundige zorg, etc.
onderzoek aan te melden dan wordt u van harte uitgenodigd.
De nieuwe inzichten die voortkomen uit dit onderzoek zijn de
Verdere informatie en aanmelding is mogelijk via de website
basis voor een continue kwaliteitsverbetering van de zorg aan
van Kennispoort Verloskunde.
vrouwen tijdens de preconceptionele en perinatale periode. Wij bedanken alle deelnemende onderzoekers voor hun actieve Het platform Kennispoort Verloskunde van de Stichting
bijdrage aan de totstandkoming van deze eerste jaarindex.
Samenwerkende Opleidingen tot Verloskundigen (SSOV) wil onderzoek binnen de verloskunde zichtbaar maken, samen
r e dacti e co m m i ss i e
brengen en stimuleren. Daarvoor is de Kennispoort gestart met een jaarindex: “Verloskunde Onderzoek Nederland”.
Marianne Nieuwenhuijze Academie Verloskunde Maastricht
In deze jaarindex wordt een overzicht van het onderzoek in
Pien Offerhaus
Nederland gepresenteerd dat direct relevant is voor het
Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
verloskunde domein. Het gaat daarbij om actueel onderzoek
Evelien Spelten
dat raakt aan de eerstelijns verloskundige zorg of aan de
Verloskunde Academie Amsterdam en Groningen
fysiologische verloskunde: lopende projecten, projecten die
Stans Verschuren
zeker binnen enkele maanden van start gaan en projecten die
Verloskunde Academie Rotterdam
niet langer dan een jaar geleden zijn afgesloten. Op deze manier
Paul Heere
geeft de jaarindex een actuele stand van zaken.
Kennispoort Verloskunde
3
I N H O U DSO P G AV E
Verloskunde onderzoek in Nederland
Voorwoord Jaarindex: Verloskunde onderzoek in Nederland
2
Epidemiologie De gezondheid van de pasgeborene Het KOALA-onderzoek Gezond zwanger ABCD-studie ATNICID-studie PUNK-R Prenatale uro-nefrologische kinderregistratie Het verloop van de zwangerschap Does a healty carrier of HbP equal a healthy pregnancy?
5
Effectiviteit en doelmatigheid Risicoselectie Terugdringen van de perinatale sterfte... Tweedelijns interventies DIGITAT-studie Nachtbraken of dauwtrappen Validation of prediction models Intrapartum foetale bewaking: MBO of STAN? Intrauteriene weeënregistratie
6 7 8 10 12 14
16 17 18 19 20 22
Begeleiding en welbevinden Mothering the mother Het leven voor en na de bevalling Keuzehulp bij pijnbestrijding
24 25 26
Gezondheidsbevordering en preventie Preconceptiezorg in Nederland Ontwikkeling Minimale Interventiestrategie Prenatale Alcoholconsumptie Preventie en Vroegsignalering Risicogezinnen kraamperiode Preconceptiezorg allochtone vrouwen
28 29 30 31
Organisatie van de verloskundige zorg De thuisbevalling Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch? De kwaliteit van de zorg Kwaliteit van de eerstelijns verloskunde ABCD-AMC-Audit studie
34 36 38
www.kennispoort-verloskunde.nl
1
Epidemiologie
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
“De rol van darmflora bij het ontstaan van allergie en astma werpt nieuw licht op de hygiënehypothese. Niet zozeer kinderziektes spelen een rol bij de bescherming tegen allergie en astma, maar vermoedelijk vooral blootstelling aan nietziekteverwekkende micro-organismen zoals darmbacteriën. Wijze en plaats van de bevalling hebben hierop invloed, maar ook borstvoeding. Dit voegt een nieuwe verklaring toe voor de gezondheidseffecten van borstvoeding.”
e p i d e m i o l o g i e - d e g e z o n d h e i d va n d e pa s g e b o r e n e Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar het ontstaan van allergie, astma en overgewicht In dit onderzoek worden ruim 2500 kinderen gevolgd vanaf de zwangerschap. Bij een deel van hen is biologisch materiaal verzameld (bloed van de zwangere en haar kind, ontlastingmonster en moedermelkmonster 1 maand post partum, DNA). De kinderen worden opgevolgd met behulp van vragenlijsten die door de ouders worden ingevuld. In de eerste 2 levensjaren staan vooral eczeem, wheezeklachten (piepen op de borst) en allergie (IgE antistoffen tegen voedsel- en luchtwegallergenen) op de voorgrond, op schoolleeftijd vooral astma, luchtwegallergie en overgewicht. De eerste gepubli ceerde resultaten hebben betrekking op de rol van borstvoeding en de samenstelling van moedermelk (immuunfactoren, vetzuren), de inname van vis en zuivel en biologische voeding door moeder en kind, de samenstelling van de darmflora, maagdarminfecties, antibiotica en vaccinaties.
Doel Het opsporen van oorzaken in de vroegste jeugd (en intrauteriene periode) van het ontstaan van allergie, astma en overgewicht, met aandacht voor de interactie tussen (genetische) aanleg en gedrags- en omgevingsfactoren. Vraagstelling/Hypothese Centrale hypothesen in het onderzoek naar allergie en astma zijn 1. de hygienehypothese (blootstelling aan microorganismen beschermt tegen het ontstaan van voedsel- en luchtwegallergie door opwekking van tolerantie, met name in de darm), en 2. de vetzuurhypothese (balans tussen omega-6 en omega-3 vetzuren in voeding van moeder en kind). In beide hypothesen speelt perinatale blootstelling en borstvoeding een rol. Relevantie Astma en allergie komen steeds vaker voor (verdrievoudiging in de afgelopen 3 decennia), en deze stijging is waarschijnlijk het gevolg van leefstijl of omgevingsveranderingen in de vroegste levensjaren of zelfs intrauterien. Kennis van deze factoren is de sleutel voor preventie.
Projectleider(s) Dr Carel Thijs (Universiteit Maastricht) Contact project Dr Carel Thijs E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum 2000-2011+ Samenwerkingspartners Universiteit Maastricht (Nutrition and Toxicology Research Institute Maastricht NUTRIM; Public Health and Primary Care Research Institute CAPHRI) TNO Kwaliteit van Leven, Zeist/Leiden Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven Louis Bolk Instituut, Driebergen-Zeist Publicaties Penders J, Thijs C, Stobberingh E. Invloed darmflora op immuunsysteem en allergie. Voeding Nu 2007 (maart nr 3) p. 27-29. Bekijk verder het actuele publicatieoverzicht op PubMed via de trefwoorden ‘koala’ en ‘thijs’. Trefwoord asthma, allergy, overweight, immunity, obesity, breastfeeding, human milk, gut microbiota, cytokines, fatty acids, rotavirus, norovirus, antibiotic, vaccination.
“Gezond Zwanger registreert gedetailleerde informatie over het geneesmiddelgebruik tijdens de zwangerschap. Onderzocht kan worden of een geneesmiddel een verhoogd risico geeft op een aangeboren afwijking.”
e p i d e m i o l o g i e - d e g e z o n d h e i d va n d e pa s g e b o r e n e GEZOND ZWANGER, registratie van gegevens van moeders van een kind zonder aangeboren afwijkingen Kennis over de veiligheid van geneesmiddelen tijdens de zwangerschap is beperkt. Ongeveer 3% van alle baby’s heeft een aangeboren afwijking. Aangenomen wordt dat ongeveer 2-10% wordt veroorzaakt door geneesmiddelgebruik tijdens de zwangerschap. Sinds het softenon-drama rond 1960 wordt gewerkt aan het opzetten van registraties om zulke drama’s te proberen te voorkomen of vroegtijdig te kunnen opsporen. EUROCAT (European Registration Of Congenital Anomalies and Twins) Noord-Nederland registreert sinds 1981 kinderen met een aangeboren afwijking in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Sinds 1989 registreert EUROCAT geen tweelingen meer, tenzij de tweelingen een aangeboren afwijking hebben. Sinds 1997 registreert EUROCAT gedetailleerde informatie over het geneesmiddelgebruik van de moeder tijdens de zwangerschapsperiode door het opvragen van apotheekdata. Met behulp van de gegevens van EUROCAT kan onderzoek gedaan worden naar de veiligheid van geneesmiddelgebruik tijdens de zwangerschap. Echter om analytische studies uit te voeren zijn ook gegevens nodig van moeders van een kind zonder aangeboren afwijking, de zogenoemde ‘healthy controls’. Het is dan mogelijk case-controle studies uit te voeren.
Projectleider(s) LTW de Jong-van den Berg. MK Bakker, hoogleraar pharmacoepidemiologie RUGroningen Contact project Prof dr LTW de Jong-van den Berg E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum We zijn twee jaar geleden gestart met een pilot in Veendam. De komende jaren willen we meer verloskunidge praktijken betrekken bij dit project. Publicaties Proefschrift: Willemijn Meijer. Drug safety in pregnancy, studying and communicating teratogenic risks. December 2006 RUG. Trefwoord Veiligheid, geneesmiddelen, zwangerschap
Doel Kennis genereren over de veiligheid van geneesmiddelen tijdens de zwangerschap. Vraagstelling/Hypothese Zie doel Relevantie Kennis over veiligheid van geneesmiddelen is beperkt. Daar het gebruik goed te registreren en te monitoren is kunnen we nieuwe kennis genereren.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
“Gezond opgroeien...
e p i d e m i o l o g i e - d e g e z o n d h e i d va n d e pa s g e b o r e n e Amsterdam Born Children and their Development (ABCD-studie) Sinds een aantal jaar weten we dat de oorsprong van veel belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen (bijv. ADHD, overgewicht) en volwassenen (bijv. suikerziekte) vaak al in de zwangerschap en de eerste levensjaren ligt. Van enkele leefgewoonten is bekend dat ze de gezondheid van het kind kunnen beïnvloeden, maar van de meeste is weinig bekend. Door de ABCD-studie hopen we hier meer inzicht in krijgen. Daarnaast willen we in de ABCD-studie onderzoeken waarom er al bij de geboorte, en op latere leeftijd grote verschillen in gezondheid bestaan tussen kinderen van verschillen etnische afkomst. Hiertoe worden Amsterdamse kinderen, vanaf de zwangerschap tot volwassenheid gevolgd. Van de ruim 8000 vrouwen die tijdens de zwangerschap een vragenlijst hebben ingevuld, hebben ruim 7000 vrouwen toestemming gegeven voor follow-up. Deze moeders ontvangen elke 5 jaar een vragenlijst met vragen over de gezondheid en ontwikkeling van hun kind.
Doel Doel is te onderzoeken in welke mate de gezondheid van kinderen – bij geboorte en op latere leeftijd – wordt beïnvloed door leefgewoonten en leefomstandigheden van hun moeder tijdens de zwangerschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar verschillen in gezondheid tussen kinderen van verschillende etnische afkomst. Vraagstelling/Hypothese Binnen de ABCD-studie worden meerdere vraagstellingen onderzocht. Hoofdvraag is in hoeverre voeding, psychosociale stress, genotmiddelengebruik en luchtverontreiniging tijdens de zwangerschap de gezondheid van het kind beïnvloeden. Hierbij wordt met name gekeken naar de uitkomstmaten geboortegewicht, metabool syndroom, en cognitie en gedrag. Relevantie Meer inzicht in factoren tijdens de zwangerschap die invloed hebben op de gezondheid van het kind is van belang om (aanstaande) ouders beter te kunnen voorlichten en begeleiden. Inzicht in de etnische verschillen, maakt het mogelijk cultuurspecifieke interventies te ontwikkelen waarmee we kunnen bijdragen aan het verminderen van de etnische ongelijkheid in gezondheid.
Projectleider(s) Dr. Marcel F. van der Wal (GGD Amsterdam), prof.dr. Gouke J. Bonsel (Erasmus MC / AMC), prof.dr. Reinoud J.B.J. Gemke (VUmc) Onderzoekers postdoc: dr. Tanja G.M. Vrijkotte (AMC), AIO’s: drs. Marieke de Beer (VUmc/GGD), drs. Geertje Goedhart (GGD/AMC), ir. Manon van Eijsden (GGD/AMC) Contact project ir. Manon van Eijsden E-mailadres:
[email protected] Internet: www.abcd-study.nl Begin en einddatum Tussen januari 2003 en maart 2004 zijn ruim 8000 zwangere vrouwen geïncludeerd in de studie. Hun kinderen worden gevolgd tot volwassenheid. Samenwerkingspartners De ABCD-studie is een samenwerkingsverband tussen de GGD Amsterdam, het AMC en het VUmc in Amsterdam. Daarnaast werken verschillende universiteiten, onderzoeksinstellingen en gezondheidscentra mee aan de ABCD-studie: • Vrije Universiteit Amsterdam • Universiteit Maastricht • Universiteit Utrecht • RIVM • Numico • Demecal
...begint in de zwangerschap”
Publicaties Eijsden M van, Wal MF van der, Hornstra G, Bonsel GJ. Can whole-blood samples be stored over 24 hours without compromising stability of C-reactive protein, retinol, ferritin, folic acid and fatty acids in epidemiologic research? Clinical Chemistry 2005; 51: 230-232. Hornstra G, Eijsden M van, Dirix C, Bonsel GJ. Trans fatty acids and birth outcome: some first results of the MEFAB and ABCD cohorts. Atherosclerosis Supplements 2006; 7(2): 21-23.
Vrijkotte TGM, Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. First trimester employment, working conditions and birth weight: prospective cohort study (submitted). Wal MF van der, Gemke RJBJ, Bonsel GJ. Depressive mothers and infant care practices relevant to SIDS (submitted). Trefwoord Pregnancy, pregnancy outcomes, fetal growth, fetal programming, child development, public health
Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. Folic acid knowledge and use in a multi-ethnic pregnancy cohort: the role of language proficiency. BJOG 2006;113:1446-51. Jansen E, Eijsden M van, Bonsel G, Wal M van der. De foliumzuurstatus van autochtone en allochtone zwangeren: een punt van aandacht. Voeding Nu 2006:9;18-20 Goedhart G, Eijsden M van , Wal MF van der, Vrijkotte TGM, Bonsel GJ. Prematuriteit en laag geboortegewicht: wat zijn de risicofactoren? Vroeg 2007; 24(1): 6-9. Alderliesten ME, Vrijkotte TGM, Wal MF van der, Bonsel GJ. Late start of antenatal care among ethnic minorities in a large cohort of pregnant women. BJOG 2007;114:1232-9. Benhadi N, Wiersinga WM, Reitsma JB, Vrijkotte TG, Wal MF van der, Bonsel GJ Ethnic differences in TSH but not in free T4 concentrations or TPO antibodies during pregnancy. Clin Endocrinol 2007;66:765-70 Wal MF van der, Eijsden M van, Bonsel GJ. Stress and mood disorders during pregnancy and excessive infant crying. J Dev Behav Pediatr (accepted). Goedhart G, Eijsden M van, Wal MF van der, Bonsel GJ. Ethnic differences in term birthweight; the role of constitutional and environmental factors. Paediatr Perinat Epidemiol (accepted). Eijsden M van, et al. Maternal n-3, n-6 and trans fatty acid profile early in pregnancy and term birth weight: a prospective cohort study (submitted).
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
10
e p i d e m i o l o g i e - d e g e z o n d h e i d va n d e pa s g e b o r e n e Admission of Term neonates to Neonatal Intensive Care or Intrauterine Death (ATNICID-studie) Achtergrond De perinatale sterfte in Nederland is hoog in vergelijking met andere Europese landen. Ondanks de discussie of de registratie van de sterfte in alle Europese landen wel vergelijkbaar is vergt de ongunstige plaats van Nederland in de Europese rangorde nadere bestudering. Door middel van de ATNICID studie willen wij niet alleen de perinatale sterfte maar ook de perinatale morbiditeit in de regio utrecht in kaart brengen en het zorgtraject voorafgaand aan de aterme sterfte en/of NICUopname bestuderen. Design: Prospectief, descriptief evaluatie onderzoek gedurende 2 jaar Methode: - Data verzamelen gedurende twee jaar van alle aterme NICU-opnames (opname binnen 1 week PP, zonder congenitale afwijkingen) en aterme sterftes in de regio Utrecht. - Gedurende deze periode worden er perinatale audits georganiseerd, waarin alle casus door een vast panel beoordeeld worden op het aan- of afwezig zijn van zogenaamde substandard care. Deze resultaten worden teruggekoppeld aan de zorgverleners.
Doel Het doel van dit onderzoek is om prospectief descriptief evaluatie onderzoek gedurende 2 jaar naar de aterme NICU opnames en aterme IUVD’s in de regio Utrecht te verrichten. Gedurende deze periode zullen er perinatale audits georganiseerd worden, waarin alle casus van antenatale en perinatale sterfte en ernstige morbiditeit (aterme NICU opnames) door een panel bediscussieerd en beoordeeld worden, in de hoop hiermee tot een conclusie te komen over het aan- of afwezig zijn van zogenaamde substandard care. Met het uiteindelijke doel om de perinatale zorg te verbeteren.
Vraagstelling/Hypothese - Het in kaart brengen van perinatale mortaliteit en ernstige morbiditeit onder aterme neonaten (zonder congenitale afwijkingen) in de regio Utrecht. - Inzicht krijgen in het zorgtraject voorafgaand aan aterme NICU opname of optreden van een aterme IUVD - Aan- of afwezigheid van substandard care - Identificeren van risicofactoren - Histologisch placenta-onderzoek bij alle aterme NICU-opnames en sterftes in de regio Utrecht. Relevantie - Het doel van de ATNICID studie is om de perinatale mortaliteit en ernstige morbiditeit onder aterme neonaten (zonder congenitale afwijkingen) in de regio Utrecht in kaart te brengen en inzicht te krijgen in het zorgtraject voorafgaand aan een aterme NICU opname of optreden van een aterme IUVD. - Tijdens de audits worden casus van aterme sterftes en aterme NICU-opnames in de regio Utrecht in multidisciplinair verband (verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen, patholoog ed) bediscussieerd en beoordeeld. Doormiddel van deze audits kan op een prettige en interactieve manier geleerd worden van casus met een negatieve uitkomst. Projectleider(s) Prof. Dr. H.W. Bruinse, gynaecoloog UMC Utrecht Dr. A. Kwee, gynaecoloog UMC Utrecht Dr. H.A.A. Brouwers, neonatoloog UMC Utrecht Dr. P. Nikkels, patholoog UMC Utrecht Projectuitvoerder(s) Drs. A.C.C. Evers, arts-onderzoeker UMC Utrecht Contact project Drs. A.C.C Evers, arts-onderzoeker UMC Utrecht E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Tijdsschema: Start studie in januari 2007; stop studie in januari 2009
11
“Een perinatale audit is een prachtig instrument om op gestructureerde wijze de kwaliteit van de perinatale zorg aan een kritische analyse te onderwerpen. Door evaluatie van het zorgtraject van zwangerschappen met een negatieve uitkomst, kunnen positieve lessen voor de toekomst getrokken worden ter voorkoming van adverse events.”
Samenwerkingspartners • Dr. M.H. Houwert-de Jong, gynaecoloog Mesos Medisch Centrum Utrecht • Dr. A.v. Egmond, gynaecoloog Hofpoort ziekenhuis Woerden
[email protected] • Dr. E. van Beek, gynaecoloog St. Antonius ziekenhuis Nieuwegein
[email protected] • Dr. J.Boon, gynaecoloog Diakonessenhuis Utrecht
[email protected] • Dr. P.C.M. van der Salm, gynaecoloog Meander Medisch Centrum Amersfoort • Dr. G.J.J.M. Muijsers, gynaecoloog, ziekenhuis Rivierenland Tiel
[email protected] • Dr. M. van Hoven, gynaecoloog Tergooiziekenhuizen Hilversum • Dr. R.H. Stigter, gynaecoloog, Deventer Ziekenhuis
[email protected] • Dr. A.E.M. Roosen, gynaecoloog Twee Steden Tilburg
[email protected] • Dr. A. Franx, gynaecoloog St. Elisabeth Tilburg • Drs. Y. Snuif, AIOS gynaecologie cluster Utrecht • Mw. H. Perdok, medisch verloskundige • Mw. C. Hart, verloskundige • Mw. A. Noten, verloskundige Trefwoord Neonatal mortality, Neonatal morbidity, Perinatal audit, Substandard Care
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
12
e p i d e m i o l o g i e - d e g e z o n d h e i d va n d e pa s g e b o r e n e PUNK-R Prenatale uro-nefrologische kinderregistratie Vaststellen van een richtlijn voor postnatale follow-up bij prenataal gedetecteerde afwijkingen van nieren en urinewegen. Afwijkingen van de nieren en urinewegen zijn de meest frequent gedetecteerde afwijkingen bij prenataal echoscopisch onderzoek. Van al deze afwijkingen is dilatatie van nieren en urinewegen de meest voorkomende. Welke relevantie de antenataal frequent gevonden dilatatie van nieren en urinewegen, alsmede de overige afwijkingen van nieren en urinewegen hebben voor de postnatale uitkomst van het kind in Nederland is niet bekend. Er wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een landelijke richtlijn voor pre- en postnatale follow-up van patiënten met antenataal gedetecteerde afwijkingen van nieren en urinewegen, die toepasbaar is in alle Nederlandse centra. Het doel van dit onderzoek is om die kinderen te identificeren die onderliggende nefrologische en/of urologische afwijkingen hebben. Deze identificatie gebeurt met een landelijke registratie en een gestructureerde follow-up van alle kinderen met antenataal gedetecteerde congenitale afwijkingen van de nieren en urinewegen. Hierdoor zal meer duidelijkheid komen over de kenmerken van de kinderen at risk en zullen vele vaak jonge zuigelingen onnodige onderzoeken bespaard kunnen blijven, wanneer zij niet tot de risicogroep blijken te behoren. Tevens zal via het NSCK (Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde) gedurende twee jaar registratie plaatsvinden van alle door kinderartsen gediag nosticeerde congenitale afwijkingen van de nieren en urinewegen. Hiermee kan de incidentie van congenitale afwijkingen van nieren en urinewegen in Nederland worden vastgesteld. Tevens kan een vergelijk gemaakt worden tussen de antenataal reeds bekende patiënten en de postnataal gediagnosticeerde kinderen. Het onderzoek zal starten met een meta-analyse van de relevante literatuur. Daarnaast worden de in Nederland gehanteerde protocollen die betrekking hebben op het beleid bij antenataal gedetecteerde afwijkingen van de nieren en urinewegen en postnatale follow-up geïnventariseerd en geanalyseerd. Vervolgens zal een “best practice” richtlijn voor gestructureerde diagnostiek en follow-up gemaakt worden gebaseerd op de in Nederland gehanteerde protocollen en gegevens uit de literatuur. Er wordt uniformiteit in de prenatale screening aangebracht en een stroomdiagram voor postnatale follow-up vastgesteld. Daarnaast worden standaardformulieren ontwikkeld om de noodzakelijke onderzoeken op uniforme wijze uit te voeren en te verslaan. Vervolgens wordt gestart met implementatie van deze
gestructureerde diagnostiek en follow-up, gelijktijdig met de registratie via het NSCK. De coördinatie ligt bij de aan te stellen onderzoeker. Deze zal alle centra bezoeken. Er zal een digitaal netwerk worden georganiseerd om de verichte onderzoeken uit te wisselen. De onderzoeker zal alle verrichte onderzoeken aan een tweede beoordeling onderwerpen en deze naast de reeds beschikbare verslagen leggen. In samenwerking met het Hans Mak Instituut zal een database worden aangelegd waarin zowel de pre- als postnatale gegevens worden opgeslagen. Daarna zal data-analyse gaan plaatsvinden en volgen publicaties van de verzamelde gegevens en feiten. Tenslotte wordt het gehanteerde protocol geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
Doel Inventarisatie laat zien dat er verschillende protocollen voor pre- en postnatale follow-up van antenataal gedetecteerde afwijkingen van nieren en urinewegen bestaan in de diverse Nederlandse centra. Toepassing in Nederland van buitenlandse richtlijnen is niet zonder meer mogelijk. Doelen: 1. Tot stand komen van een “best practice” landelijke richtlijn voor preen postnatale follow-up van patiënten met antenataal gedetecteerde afwijkingen van nieren en urinewegen toepasbaar in alle Nederlandse centra. 2. Die kinderen te identificeren die onderliggende afwijkingen hebben, zoals cysteuze nieraandoeningen, dys/hypoplasie, vesico-ureterale reflux, urethrakleppen, pyelo-ureterale overgangsstenose of vesicoureterale overgangsstenose, ureterocèle enzovoorts. Dit door gestructureerde follow-up van alle kinderen met antenataal gedetecteerde congenitale afwijkingen van de nieren en urinewegen. Tevens door registratie via NSCK gedurende twee jaar. 3. Duidelijkheid verkrijgen over de kenmerken van de kinderen die ‘at risk’ zijn. Daardoor zullen vele vaak jonge zuigelingen onnodige onderzoeken bespaard kunnen blijven, wanneer zij niet tot de risicogroep blijken te behoren.
13
“Omdat er nog te weinig bekend is over dit onderwerp is het niet mogelijk ouders goede voorlichting te geven. We vragen verloskundigen van Nederland hun zwangeren aan te sporen hun medewerking te verlenen aan dit project. Een goede richtlijn voorkomt dat kinderen ten onrechte aan diagnostische ingrepen en behandelingen worden blootgesteld en ouders ten onrechte lange tijd in onzekerheid verkeren.”
4. Preventie van nierinsufficiëntie en daardoor verminderen van het aantal kinderen dat nierfunctievervangende behandeling nodig heeft. Aangezien ongeveer de helft van de kinderen met terminale nierinsufficiëntie als onderliggende oorzaak een congenitale afwijking van de nieren en/of urinewegen heeft, waaronder een aanzienlijk deel obstructieve uropathie [1,2,3,4], is door vroegtijdige herkenning en behandeling van deze afwijkingen nierfunctieverlies te voorkomen of te beperken. Referenties 1. Lewis M. Report of the Paediatric Renal Registry. In: Ansell D, Feest T. (eds) UK Renal Registry Report 1999. Bristol, UK Renal Registry, 1999: Chapter 15. 2. Esbjorner E, Berg U, Hansson S, writing on behalf of the Swedish Pediatric Nephrology Association. Epidemiology of chronic renal failure in children: a report from Sweden 1986-1994. Pediatr Nephrol 1997; 11: 438-442. 3. North American Pediatric Renal Transplant Cooperative Study 2001 Annual Report. 4. Nuininga J, Feitz W, van Dael C, de Gier R, Cornelissen E. Urological complications in pediatric renal transplantation. Eur Urol 2001 May; 39(5): 598-602. Vraagstelling/Hypothese Vraagstelling: Welke relevantie heeft de frequent gevonden antenatale afwijking van de nieren en urinewegen voor de postnatale uitkomst van het kind in Nederland? Relevantie Onder de antenataal gedetecteerde afwijkingen van de nieren en urinewegen is dilatatie van nieren en urinewegen een van de meest voorkomende. Dilatatie is vaak voorbijgaand, maar er kan ook sprake zijn van serieuze pathologie van de nieren en urinewegen, zoals een cysteuze nieraandoening, obstructie of vesico-ureterale reflux. Deze laatste situaties kunnen de normale nierontwikkeling negatief beïnvloeden of zelfs schade aan de nieren toebrengen. Bij ongeveer de helft van de kinderen met terminale nierinsufficiëntie is een aangeboren afwijking van de tractus urogenitalis de oorzaak van de nierinsufficiëntie. Vroegtijdige detectie, gestructureerde follow-up en tijdige adequate behandeling kan achteruitgang van nierfunctie
voorkomen, dan wel beperken en dialysebehandeling voorkomen of uitstellen.Voor die kinderen waarbij het ontwikkelen van nierinsufficiëntie onvermijdelijk is, kan door vroegtijdige diagnostiek en adequate behandeling de algemene conditie en kwaliteit van leven verbeteren. Anderzijds kan met goede diagnostiek en goede richtlijnen ook worden voorkomen dat kinderen ten onrechte aan diagnostische ingrepen en behandelingen worden blootgesteld. Projectleider(s) Prof. dr. WFJ Feitz, Kinderuroloog, Mw. drs. L Koster-Kamphuis, kindernefroloog Projectuitvoerder(s) Mw. dr. MJA Van der Weide, wetenschappelijk medewerker (allen werkzaam in het UMC St Radboud te Nijmegen) Contact project Mw. dr. MJA Van der Weide E-mailadres:
[email protected] of www.punk-r.nl Begin en einddatum December 2006 tot december 2009 Samenwerkingspartners Hans Mak Instituut Dr. E. Boeschoten, directeur Publicaties Dataverzameling moet nog starten. Project is in de voorbereidende fase Trefwoord prenatale diagnostiek, aangeboren afwijkingen, nieren, lagere urinewegen
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
14
e p i d e m i o l o g i e - h e t v e r l o o p va n d e z wa ng e r s c h a p Does a healthy carrier of HbP equal a healthy pregnancy? Is there a difference in health or outcome of the pregnancies of women who are a carrier of HbP when compared to pregnant women with normal hemoglobines? As a result of the newly introduced neonatal screening program in the Netherlands more women will become aware of their own HbP carrierstatus. Midwives will therefor encounter more pregnant women with a known positive carrierstatus. Whereas the effect of sickle cell disease or thalassaemia major to pregnancy is well known, it is unclear if being a carrier of either of these conditions has any effect on the outcome of pregnancy. A systematic review will be carried out to determine the risks, if any, for pregnant women who are carriers of HbP.
Doel To determine if being a carrier of HbP has any influence on the outcome of pregnancy. Vraagstelling/Hypothese Is there a difference in health or outcome of the pregnancies of women who are a carrier of HbP when compared to pregnant women with normal haemoglobines? Relevantie Zie inleiding
Projectleider(s) T. Lagro-Jansen Projectuitvoerder(s) Suze Jans Contact project Suze Jans MSc. E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Mei 2007 tot ? Publicaties Are pregnant women of non-Northern European descent more anaemic when compared to women of Northern European descent? A study into the prevalence of anaemia in pregnant women in Amsterdam. Authors: Suze M Jans; Darie O Daemers; Rien de Vos, PhD.; Antoinette L, Lagro-Jansen, MD. PhD. Submitted “Midwifery” (2007) Trefwoord Sickle cell trait, HbAS, thalassaemia trait, heterozygote thalassaemia, pregnancy, pregnancy outcome
15
2
Effectiviteit en doelmatigheid
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
16
“Palpatoir slagen wij er niet in om meer dan ¼ van de SGA-kinderen tijdens de zwangerschap te diagnosticeren. In de meeste gevallen gebeurt dit bovendien pas in de tweede helft van het 3de zwangerschapstrimester. Middels routine echoscopisch onderzoek aan het begin van het 3de trimester kan de detectie van SGA meer dan verdubbelen. Hierdoor kan ook de perinatale sterfte mogelijk worden teruggedrongen.”
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l mat igh e i d - r isi c o s e l e c t i e Terugdringen van perinatale sterfte … beginnen bij de kleintjes De perinatale sterfte in Nederland is, in vergelijking met de ons omringende landen, relatief hoog. Een van de belangrijkste determi nanten hierbij is de intrauterine groeiretardatie. Uit onderzoek (Bais et al – 2004) is gebleken dat de detectie op basis van conventionele methodes (palpatie van de uterus en/of symphysisfundus meting) van groeivertraagde kinderen (SGA ≤ p-10) in de eerste lijn teleurstellend is. In een eerste fase werden normaalwaarden voor abdominale omtrek (AC) en schedelomtrek (HC) bij éénlingkinderen in een eerstelijns populatie vastgesteld, gedifferentieerd naar geslacht en pariteit voor het begin van het 3de zwangerschapstrimester (week 28 t/m 32). In een tweede fase werden de afkappunten vastgesteld met de beste voorspellende waarde voor de predictie van gewichtsdeviaties (SGA en LGA) bij de geboorte. Hiervoor werd dezelfde populatie gebruikt als voor de eerste fase van het onderzoek (derivatiecohort). Vervolgens werd de stabiliteit van de gevonden afkappunten onderzocht in een onafhankelijke populatie (validatiecohort).
Doel Effectiviteit van echoscopisch onderzoek m.b.t. diagnostiek van groeideviaties in het 3de zwangerschapstrimester. Vraagstelling/Hypothese Is het mogelijk om middels een éénmalig echoscopisch onderzoek foetale groeideviaties eerder in de zwangerschap aan te tonen en met een hogere sensitiviteit dan middels conventioneel onderzoek? Relevantie Middels echoscopisch onderzoek bij het begin van het 3de zwangerschapstrimester is het mogelijk om het risico op SGA en LGA bij geboorte te voorspellen met een sensitiviteit die twee tot drie maal zo hoog ligt als bij conventioneel prenataal onderzoek. Dit kan leiden tot een verlaging van de perinatale morbiditeit en mortaliteit.
Projectleider(s) Paul de Reu (Verloskundig Centrum Midden Brabant, Boxtel) L.J.M Smits (afd. Epidemiologie AZM) H.P. Oosterbaan (Jeroen Bosch Ziekenhuis) J.G. Nijhuis (afd. Perinatologie AZM) Contact project P. de Reu - Verloskundige
[email protected] Begin en einddatum 2003 - 2007 Samenwerkingspartners dr Rosalinde Snijders E-mailadres:
[email protected] Publicaties De Reu PAOM, Nijhuis JG, Oosterbaan HP, Eskes TKAB. Perinatal audit on avoidable mortality in a Dutch rural region: a retrospective study. Eur J Obstet Gynaecol Rep Biol – 2000; 88: 65-69. De Reu PAOM, Smits LJM, Oosterbaan HP, Snijders RJM, De ReuCuppens MJHA, Nijhuis JG. Gender and parity specific reference charts for fetal size in low risk singleton pregnancies at the onset of the third trimester. J Perinat Med – 2007;35:51-61. De Reu PAOM, Smits LJM, Oosterbaan HP, Nijhuis JG. Predictive value of early third trimester fetal biometry for the prediction of SGA and LGA at birth. (In process) Trefwoord Abdominal circumference, fetal growth, gender differences, head circumference, normal ranges, parity, antenatal care; antenatal screening; small for gestational age; large for gestational age; intrauterine growth retardation; macrosomia; ultrasound measurement
17
“De samenwerking met meerdere ziekenhuizen in Nederland binnen een verloskundig consortium, geeft ons de mogelijkheid een groot aantal zwangeren met groeivertraging te vervolgen, zodat we nu waarschijnlijk met wetenschappelijke argumenten kunnen onderbouwen hoe we het probleem het beste kunnen benaderen; moeten we deze zwangerschappen inleiden of kan er gewacht worden op een spontaan beloop?”
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l m at i gh e i d - t w e e d e l i jn s i n t e r v e n t i e s Disproportionate Intrauterine Growth Intervention Trial At Term (DIGITAT-studie) Tot op heden bestaan er nog geen prospectieve trials waarin gekeken wordt naar de optimale timing van de partus bij groeivertraagde kinderen op de a terme leeftijd. Het huidige beleid is gebaseerd op maternale en foetale controles tijdens poliklinische controles, danwel klinische opname in het ziekenhuis of middels ziekenhuis verplaatste zorg. Het cardiotocogram, noch Doppler onderzoeken zijn niet conclusief. Ook vanuit onze eigen beroepsgroep bestaan er (nog) geen richtlijnen wat te doen bij bovenstaande problemen op de a terme leeftijd. Digitat is een prospectief gerandomiseerde multi-centrum studie waarin gekeken wordt naar de effecten van inleiden van de baring bij groeivertraagde kinderen op de a terme leeftijd. De studie is een doelmatigheidsstudie gefinancierd door ZonMw. Met Digitat hopen we een antwoord te krijgen op de vraag wat de optimale timing van de partus is voor groeivertraagde kinderen. We beogen een aantal van 625 vrouwen te randomiseren. De studie vindt plaats binnen het verloskundig consortium.
Doel Bepalen wat de meest doelmatige strategie is bij intra-uteriene groeivertraging op de a terme leeftijd; inleiden vanaf 36 weken zwangerschapsduur of afwachten tot de baring spontaan op gang komt. Vraagstelling/Hypothese De studie is een equivalentie studie, waarin beide behandelingen een gelijke uitkomst hebben met oog op neonatale morbiditeit en mortaliteit.
Projectleider(s) Dr. SA Scherjon, Dr. BW Mol Projectuitvoerder(s) Drs. KE Boers Contact project Drs. KE Boers, AIOS gynaecologie en verloskunde E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Maart 2005 tot maart 2009 Samenwerkingspartners Deze studie wordt in meer dan 40 Nederlandse klinieken uitgevoerd binnen het verloskundig onderzoeks consortium (www.studies-obsgyn.nl) Publicaties Twee lopende landelijke gerandomiseerde studies binnen het Verloskundig Consortium, de Digitat en Hypitat studie. Scherjon SA, van Pampus MG, Boers KE, Koopmans C, Roumen FJME, namens het Verloskundig Consortium. Abstractenboek gynaecongres 18 en 19 mei 2006. Trefwoord Intrauterine growth restriction, induction of labour
Relevantie Doel van de studie is om de beste strategie te bepalen, met oog op morbiditeit en mortaliteit van moeder en kind, kosten en “quality of life”aspecten. We hopen voor zwangeren met dit probleem in de toekomst de veiligste en meest optimale (met betrekking tot preferenties en kosten) behandeling te kunnen bieden. Het is een klinisch relevante studie die aansluit bij de dagelijkse verloskundige praktijk.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
18
“Van de mechanismen van de natuurlijke fysiologische baring valt nog veel te leren. Het is een uitdaging met de kennis hiervan gevestigde patronen te doorbreken en toe te passen in de klinische setting.”
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l m at i gh e i d - t w e e d e l i jn s i n t e r v e n t i e s Nachtbraken of dauwtrappen
Spontane baringen vertonen een circadiaan patroon met een voorkeur van het begin van de weeën in de avonduren. Uit eerder wetenschappelijk onderzoek blijkt dat bevallingen die beginnen op deze bioritmische tijd gemiddeld korter duren en met minder complicaties lijken te verlopen dan bevallingen die op een ander moment van de dag beginnen. De biologische verklaring ligt in een verhoogde gevoeligheid van de oxytocinereceptoren in het myometrium. De huidige werkwijze in de ziekenhuizen houdt geen rekening met dit natuurlijke bioritme en start de inleidingen traditioneel in de ochtend. Zwangeren met een indicatie voor inleiding van de baring in het Slotervaart ziekenhuis, het OLVG en het AMC, worden gecounseld en gerandomiseerd voor inleiden in de ochtend (7:00 uur) of in de avond (21:00 uur). De primaire uitkomstmaat is de duur van de partus. Secundaire uitkomstmaten zijn het aantal kunstverlossingen en sectio’s, de behoefte aan pijnstilling, de conditie van de baby, antibioticagebruik, hoeveelheid gebruikte oxytocine, de timing van interventies.
Doel Het doel van dit onderzoek is de invloed te onderzoeken van de circadiane gevoeligheid van de oxytocine receptoren van de uterus en het tijdstip van de start van de inleiding van de bevalling met intraveneus oxytocine op de duur van de inleiding en het aantal interventies. Vraagstelling/Hypothese De hypothese van deze RCT is dat met een inleiding van de baring volgens het natuurlijke bioritme met een startpunt in de avond, een verkorting van de duur van de partus zal optreden met minder interventies in vergelijking met een inleiding met een startpunt in de ochtend. Relevantie: Belang voor de patient is mogelijke betere uitkomsten voor moeder en kind. Belang voor de organisatie is de planning van de werkbelasting voor de verschillende disciplines.
Projectleider(s) J.J.H. Bakker, verloskundige MSc, afdeling Verloskunde /Gynaecologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam (LUMC) Projectuitvoerder(s) C. Wisman, verloskundige, Slotervaart ziekenhuis S.Logtenberg, verloskundige. Onze Lieve Vrouwe Ziekenhuis, Amsterdam Contact project J.J.H. Bakker, verloskundige MSc, afdeling Verloskunde /Gynaecologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam E-mailadres:e mail:
[email protected]. Begin en einddatum Inclusie van patienten: november 2003- september 2006 Artikel is bijna rijp voor publicatie. Samenwerkingspartners C. Wisman, verloskundige E-mailadres:
[email protected] S.Logtenberg, verloskundige E-mailadres :
[email protected] Trefwoord Labour, Induced, Circadian Rhythm
19
“Verloskundige: Het zou waardevol zijn om voorafgaand aan een inleiding een risico-inschatting te kunnen maken over de kans dat deze inleiding zal eindigen in een sectio. Als zo’n voorspelmodel in de praktijk goed zou voorspellen, kan het gebruikt worden bij de besluitvorming rondom de inleiding. Als er een groot risico op een sectio bestaat, zou bijvoorbeeld overwogen kunnen worden om de inleiding uit te stellen. Een model dat de kans op een sectio voorspelt, bij vrouwen die ingeleid worden, draagt bij aan het maken van een meer afgewogen keuze rondom de inleiding.”
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l m at i gh e i d - t w e e d e l i jn s i n t e r v e n t i e s Validation of models that predict Caesaerean section after induction of labour Models for prediction of Caesarean delivery after induction of labour can be used to improve clinical decision-making. The objective of this study was to validate two existing models for the prediction of Caesarean section after induction of labour. We studied consecutive women in whom labour was induced. In all women, we recorded maternal age, height, body mass index, parity, gestational age and the Bishop score prior to induction. Moreover, cervical length was measured transvaginally immediately prior to induction of labour. Primary endpoint was delivery by Caesarean section. The calibration of the two prediction models was assessed by the comparison of predicted and observed Caesarean delivery rates. To assess the ability of the models to distinguish subjects with different outcomes (discrimination), the areas under the ROC-curve were calculated.
Doel Models for prediction of Caesarean delivery after induction of labour can be used to improve clinical decision-making. The objective of this study was to validate two existing models for the prediction of Caesarean section after induction of labour. Vraagstelling/Hypothese External validation is an essential and final step in the development of prediction models, since prediction models tend to perform less well when applied in other populations than the one in which they were developed. We therefore performed a prospective observational cohort study among women in whom labour is induced. Our objective was to validate existing models for the prediction of Caesarean section after induction of labour.
Projectleider(s) C.J.M. Verhoeven-Smeijers MSc (Corine), Dr. B.W. Mol, Maxima Medisch Centrum Projectuitvoerder(s) C.J.M. Verhoeven-Smeijers MSc (Corine) Contact project C.J.M. Verhoeven-Smeijers MSc (Corine) E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Januari 2006 - april 2007 Samenwerkingspartners Dr. B.W. Mol E-mailadres:
[email protected] Prof. Dr. G.Oei E-mailadres:
[email protected] Dr. M. Porath E-mailadres:
[email protected] Publicaties In voorbereiding Trefwoord Induced labour, Cesarean section
Relevantie Induction of labour is thought to be associated with an increase in the risk of instrumental delivery. An uterine scar bears risk for future pregnancies. In view of the high instrumental delivery rate after induction, and the potential harm of instrumental delivery, it would be useful if one could individualize the risk of instrumental delivery prior to induction.
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
20
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l m at i gh e i d - t w e e d e l i jn s i n t e r v e n t i e s Intrapartum foetale bewaking: MBO of STAN?
Twee gerandomiseerde studies hebben aangetoond dat continue CTG + foetale ECG (ST-analyse) registratie het aantal interventies vanwege foetale nood en het aantal neonaten met metabole acidose significant vermindert. In deze studies werden echter MBO’s verricht in beide armen, waardoor het onduidelijk is of de resultaten het gevolg waren van de ST-analyse dan wel het verrichten van het MBO in combinatie met ST-analyse. Een andere kleinere gerandomiseerde studie toonde geen significant verschil aan in het voorkomen van metabole acidose en het aantal interventies vanwege foetale nood bij bewaking met enerzijds CTG+MBO en anderzijds CTG+ST-analyse. Wel was de incidentie van MBO’s in de STAN-arm significant lager dan in de MBO-arm (verschil 8.6%). De huidige trial is een gerandomiseerde studie in 9 ziekenhuizen in Nederland. Alle vrouwen in partu met één kind in hoofdligging, zwangerschapsduur > 36 weken en indicatie voor foetale bewaking komen in aanmerking voor deelname aan de STAN-trial. Vrouwen worden gerandomiseerd voor bewaking met behulp van CTG + MBO versus CTG + ST-analyse. De primaire uitkomstmaat is de incidentie van ernstige metabole acidose (gedefinieerd als pH<7.05 en BDecf>12 mmol/l in de a. umbilicalis). Secundaire uitkomstmaten zijn het aantal kunstverlossingen, de neonatale uitkomst, de kosten-effectiviteit en de incidentie van MBO’s. Het streven is om zo min mogelijk MBO’s in de STAN-arm te verrichten (beperkt tot 4 situaties) en ruim 5200 vrouwen te includeren.
Doel De kosten-effectiviteit van foetale bewaking mbv cardiotocogram (CTG) plus ST-analyse van het foetaal electrocardiogram (ECG) (STAN®) zal worden vergeleken met de standaard methode CTG plus microbloedonderzoek (MBO). Onderzocht zal worden of en in welke situaties ST-analyse het MBO kan vervangen.
Vraagstelling/Hypothese Hoofdvraag: Is de incidentie van metabole acidose (gedefinieerd als een pH in de navelstrengarterie < 7.05 en een Bdecf > 12) lager bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®) vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Nevenvragen: Is er verschil in kosteneffectiviteit bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®) vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Is er verschil in incidentie operatieve bevallingen (kunstverlossingen en sectio’s) bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®) vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG in combinatie met, indien nodig, een MBO? Is er verschil in incidentie MBO’s bij het gebruik van een bewakingsstrategie door middel van CTG plus ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®) vergeleken met de standaard zorg bestaande uit het CTG? Relevantie Een toenemend aantal ziekenhuizen maakt gebruik van ST-analyse van het foetaal ECG (STAN®). Deze multi-center gerandomiseerde trial, momenteel in uitvoering als één van de studies binnen het Verloskundig Consortium, zal meer duidelijkheid bieden over de waarde van ST-analyse vergeleken met het MBO durante partu.
21
“Aangezien het MBO niet erg populair is bij zowel de dokter als de patient (invasief, logistiek, momentopname) lijkt de tijd rijp voor een niet-invasieve methode van foetale bewaking die even betrouwbaar is wat betreft neonatale en maternale uitkomst. Door middel van deze trial zal duidelijk worden of bij foetale bewaking door middel van STAN® (met gelimiteerd gebruik van het MBO) de incidentie van metabole acidose en kunstverlossingen lager is vergeleken met bewaking door CTG (plus MBO). We hopen hiermee de vraag te beantwoorden of STAN® het MBO (in Nederland) kan vervangen en/of in welke situaties nog MBO’s nodig zijn.”
Projectleider(s) en Projectuitvoerder(s) Dr. A. Kwee, gynaecoloog UMC Utrecht, locatie WKZ (projectleider) Prof. Dr. G.H.A. Visser, gynaecoloog UMC Utrecht, locatie WKZ Prof. Dr. K.G.M. Moons, epidemioloog Juliuscentrum, UMC Utrecht Drs. M.E.M.H. Westerhuis, arts-onderzoeker UMC Utrecht, locatie WKZ (projectuitvoerder/arts-onderzoeker) Contact project Drs. M.E.M.H. Westerhuis E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Begindatum trial: 1juni 2006 Looptijd inclusie: 26 maanden Samenwerkingspartners Deelnemende klinieken aan de trial: 1. UMC Utrecht (penvoerend centrum), 2. Diakonessenhuis Utrecht 3. Maxima Medisch Centrum Veldhoven, 4. VUmc Amsterdam 5. OLVG Amsterdam, 6. St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein 7. Tweesteden Ziekenhuis Tilburg, 8. Jeroen Bosch Medisch Centrum Den Bosch, 9. AZM Maastricht Publicaties A randomised clinical trial on cardiotocography plus fetal blood sampling versus cardiotocography plus ST-analysis of the fetal electrocardiogram (STAN) for intrapartum monitoring. BMC Pregnancy Childbirth. 2007 Jul 26;7:13. Trefwoord ST-analysis, fetal electrocardiogram, cardiotocography, metabolic acidosis, fetal blood sampling
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
22
“Routinematig gebruik van medische interventies als een inwendige drukkatheter, zonder wetenschappelijk bewijs van het nut hiervan, is kostenverhogend en mogelijk zelfs schadelijk voor de gezondheid van moeder en kind.”
e f f e c t i v i t e i t e n d o e l m at i gh e i d - t w e e d e l i jn s i n t e r v e n t i e s Intrauteriene weeënregistratie met behulp van een drukcatheter (IUPC) versus extra-abdominale tocodynamometrie (TOCO) bij inleiding of bijstimulatie van de baring met intraveneus oxytocine.Een gerandomiseerde multicenter open label trial. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 10.000 bevallingen ingeleid met intraveneus oxytocine en bij 15.000 baringen wordt oxytocine gebruikt om de weeën te stimuleren in verband met weeënzwakte. (LVR 2, 2002). De richtlijn van de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie adviseert in deze gevallen een intrauteriene druklijn (IUPC) te gebruiken om de frequentie en de sterkte van de weeen te meten (NVOG-richtlijn no5). Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat een IUPC voordeliger is dan de uitwendige monitoring in termen van maternale of neonatale uitkomsten of dat het kosteneffectief is. In de internationale literatuur zijn case reports van schade aan de placenta of foetale vaten gepubliceerd en er zijn indicaties dat het aantal intra uteriene infecties toeneemt bij gebruik van een IUPC. Vrouwen worden gerandomiseerd voor IUPC of TOCO. De primaire uitkomstmaat is de neonatale conditie gedefinieerd als Apgarscore 5 min., navelstrengPh <7.05, en neonatale opnames. Secundaire uitkomsten zijn het aantal instrumentele baringen, antibioticagebruik bij moeder en kind dp en in de kraambedperiode, hoeveelheid gebruikte oxytocine en kosten.
Projectleider(s) en Projectuitvoerder(s) Jannet J.H. Bakker MSc, afd. Obst. & Gyn., AMC Amsterdam Jansen Petra Rien de Vos PhD, afd. Klinische Epidemiologie en Biostatistiek, AMC Amsterdam Ben Willem J. Mol MD PhD, afd.Obst. & Gyn., AMC Amsterdam en Maxima Medisch Centrum, Veldhoven Corinne Verhoeven MSc, afd. Obst. & Gyn., AMC Amsterdam & Maxima Medisch Centrum, Veldhoven Dimitri Papatsonis MD PhD, afd. Obst. & Gyn., Amphia Ziekenhuis, Breda. Joris A.M. van der Post MD PhD, afd. Obst. & Gyn., AMC Amsterdam
Doel Ons doel is te onderzoeken of routinematig inbrengen van een IUPC bij gebruik van intraveneus oxytocine bij inleiding of bijstimulatie van de baring voordelen biedt in de zin van betere neonatale of maternale uitkomsten.
Begin en einddatum Juli 2004 tot januari 2008
Vraagstelling/Hypothese Onze hypothese is dat routinematig gebruik van de IUPC bij inleiden of bijstimuleren van de baring met intraveneus oxytocine niet leidt tot betere neonatale uitkomsten. Relevantie Kosten Maternale en neonatale uitkomsten
Contact project Jannet J.H.Bakker, MSc, onderzoeksverloskundige, AMC afd. verloskunde/gynaecologie E-mailadres:
[email protected]
Trefwoord Labour, Induced, intrauterine pressure catheter
23
3
Begeleiding en welbevinden
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
24
“Maybe the effectiveness of prenatal care cannot be proved, because we do not do what we think we do (..), or because what we do is not important (..), or because we do not measure what we think we measure” Heringa M., Computer-ondersteunde screening in de prenatale zorg 1998
b e g e l e i d i ng e n w e lb e v i n d e n Mothering the mother. A study of effective content of care in pregnancy from women’s points of view in three European countries The study was carried out in three European countries; the Netherlands, Scotland and Switzerland. The participants were 32 women being pregnant at different stages of uncomplicated pregnancy or mothers within a year after giving birth. Views were investigated through one-to-one semi-structured interviews using a grounded theory approach (Strauss & Corbin 1998) including language units to assess meaning. Within each of the units, grounded theory led sampling, data collection and analysis. One women-constructed model of care in pregnancy emerged with three basic processes; 1. women’s own developmental process of becoming a mother consisting of changes in confidence, autonomy and responsibility, 2. creation of a bond with their social environment and care providers and as a result 3. “Mothering the mother” as content of care during this process, which resembled a mentoring process.
Projectleider(s) Ans Luyben
Doel Bepaling van een effectieve inhoud van de zorg tijdens de zwangerschap, vanuit het perspectief van de cliënten.
Dr. Sue Kinn E-mailadres:
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Wat is een effectieve inhoud van de zorg in de zwangerschap?
Publicaties Luyben, A.G., Fleming, V.E.M. (2005) Women’s needs from antenatal care in three European countries. Midwifery 21 (3), pp. 212-223.
Relevantie Beleidsmatig en theoretisch
Projectuitvoerder(s) Ans Luyben Contact project Mevrouw Ans Luyben RM, Glasgow Caledonian University, Schotland E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Mei 2001- mei 2008 Samenwerkingspartners Prof. Valerie Fleming E-mailadres:
[email protected]
Trefwoord Prenatal care, grounded theory, Patient centered outcome, culture, Women’s views
25
“In de fysiologische populatie zwangeren in Nederland wordt nog steeds veelvuldig voor de thuisbevalling gekozen. Zijn de Nederlandse vrouwen niet bang voor de bevalling? Wat heeft de levenshouding van de zwangere en haar partner te maken met deze keuze? En verandert de mate van angst voor de bevalling en de levenshouding na de bevalling? Een inventarisatie van vrouwen én hun partners.”
b e g e l e i d i ng e n w e lb e v i n d e n Het leven voor en na de bevalling
In Nederland bevalt nog steeds een flink gedeelte van de vrouwen thuis. Heeft angst voor de bevalling invloed op de keuze voor de plaats van bevallen, en op het verloop van de bevalling? Met het betrekken van de levenshouding bij deze vraag wordt de psychologie van de periode rondom de baring verder verkend. Een groep van ongeveer 100 fysiologisch zwangere vrouwen en hun partners uit verloskundige praktijken in en rond Leiden hebben bij 32 weken zwangerschap en 6 weken post partum een uitgebreide vragenlijst ingevuld. Gecombineerd met de partus gegevens zijn we tot de analyse van deze onderzoeksvragen gekomen.
Doel Inzicht krijgen in angst voor de bevalling in Nederland en verandering in levenshouding rondom de bevalling. Vraagstelling/Hypothese Wat is de relatie van angst voor de bevalling en levenshouding met de keuze voor de plaats van bevallen en het verloop van de bevalling? Relevantie Inzicht krijgen in de psychische veranderingen rondom de bevalling, met name de mate van angst voor de bevalling, waardoor beter op de vraag van de client ingesprongen kan worden.
Projectleider(s) A. Sluijs, Dr. M.P.H.D. Cleiren, Dr. S. Scherjon, Prof.Dr. K. Wijma Projectuitvoerder(s) A. Sluijs Contact project A.Sluijs, verloskundige/onderzoeker LUMC E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum November 2005 - juli 2006 Samenwerkingspartners Dr. M.P.H.D. Cleiren E-mailadres:
[email protected] Dr. S.Scherjon E-mailadres:
[email protected] Prof.Dr. K.Wijma E-mailadres:
[email protected] Trefwoord Fear of childbirth, Place of delivery, Life attitude
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX KENNISPOORT VERLOSKUNDE
26
“Er is steeds meer vraag naar pijnbestrijding tijdens de bevalling. Hoe kunnen verloskundige hulpverleners vrouwen goed informeren over pijn en pijnbestrijding zonder hun zelfvertrouwen te ondermijnen? Een goede keuzehulp kan daarbij een hulpmiddel zijn. Vrouwen krijgen via de site informatie over hoe ze om kunnen gaan met pijn. Daarnaast geeft de site inzicht in de voor- en nadelen van verschillende vormen van pijnbestrijding. Tenslotte kunnen vrouwen door het beantwoorden van vragen een beeld krijgen van hoe ze tegenover pijnbestrijding staan.”
b e g e l e i d i ng e n w e lb e v i n d e n Keuzehulp pijnbestrijding
Het CBO heeft aan TNO gevraagd om een keuzehulp pijnbestrijding te ontwikkelen. Om te onderzoeken aan welke eisen deze keuzehulp moet voldoen worden focusgroepinterviews gehouden met vrouwen die kort geleden bevallen zijn en met verloskundigen en gynaecologen. Daarnaast wordt een literatuuronderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van verschillende vormen van pijnbestrijding. Ook wordt gezocht naar literatuur over waardenelicitatie: hoe help je vrouwen om duidelijk te krijgen hoe ze tegen pijn en verschillende vormen van pijnbestrijding aankijken? De informatie wordt verwerkt in de keuzehulp. Deze komt beschikbaar op de site www.kiesbeter.nl.
Doel Ontwikkelen van een keuzehulp over pijnbestrijding tijdens de bevalling. De site helpt vrouwen om na te denken over hoe ze om kunnen gaan met pijn en welke rol de verschillende vormen van pijnbestrijding daarin kunnen hebben. Vraagstelling/Hypothese Aan welke eisen moet een keuzehulp pijnbestrijding voldoen? Relevantie De vraag naar pijnbestrijding neemt toe. Er is behoefte aan goed voorlichtingsmateriaal voor zwangeren over pijn en pijnbestrijding.
Projectleider(s) Dr. M.E. van den Akker – van Marle Projectuitvoerder(s) Drs. A. de Jonge, Dr. W. Otten Contact project Ank de Jonge, verloskundige onderzoeker, TNO Kwaliteit van Leven E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum September 2007 – medio 2008 Publicaties Nog te verschijnen. Trefwoord Labour pain
27
4
Gezondheidsbevordering en preventie
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
28
“Laten we de ingeslagen wegen, waarvan wij denken dat ze de beste zijn, geregeld tegen het licht houden van de werkelijkheid, zodat we zo dicht mogelijk bij het te bereiken doel komen. Het doel moet breed, door alle beroepsgroepen in de verloskunde gedragen worden, zodat de grootst mogelijke winst gehaald wordt. Dit onderzoek evalueert de ingezette weg en de veranderingen in de tijd, zodat we zicht krijgen op de uitvoer en het bereik van preconceptionele zorg in Nederland.”
g e z o n d h e i d s b e v o r d e r i ng e n p r e v e n t i e Preconceptiezorg in Nederland
Vanuit de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (hierna KNOV) en het Prenataal Centrum Rijnmond (hierna PCR) werden er pilots uitgezet ten aanzien van de preconceptionele consulten. Deze pilots eindigden in de zomer van 2007 en dit onderzoek is een vervolg, om cliëntenstromen inzichtelijk te maken. Door drie jaar te inventariseren hopen wij veranderingen in deelname aan het preconceptionele consult helder te krijgen, zodat er een beleid aan gekoppeld kan worden. Praktijken voor deelname werden benaderd via de pilot van de KNOV, via het Tijdschrift voor verloskundigen en via het Kennispoortcongres 2007. Iedere praktijk waar het preconceptionele consult van start gaat, kan zich aanmelden bij het onderzoek. Ook in het PCR ontvangt elke cliënt de enquête. De cliënten ontvangen aan het einde van het consult een enquêteformulier, wat zij retourneren naar de onderzoeker. Er wordt eenmaal een herinnering gestuurd. Inclusie: alle cliënten, mits zij de Nederlandse taal voldoende beheersen.
Doel Inzicht krijgen in de groep cliënten die zich aanmeldt voor het preconceptionele consult, met de reden van komen. Inzicht krijgen in de manier waarop de cliënte geïnformeerd werd over het bestaan van het preconceptionele consult. Vraagstelling/Hypothese “Welke cliënten melden zich op de preconceptionele consulten, met welke reden komen zij en hoe zijn zij geïnformeerd ten aanzien van het bestaan van het preconceptionele consult.” Relevantie Belang maatschappelijk: om een zo breed mogelijke populatie te bereiken, moet eerst in kaart gebracht worden wie er nu bereikt wordt. Belang beleidsmatig: als blijkt dat bepaalde groepen clienten het bestaan van het preconceptionele consult niet bereikt, dan moet een andere manier gekozen worden, waarbij het consult onder een breder publiek bekend wordt.
Projectleider(s) Stans Verschuren Projectuitvoerder(s) Kenniscentrum Stichting Rotterdamse Opleiding tot Verloskundige Contact project Stans Verschuren MSc., verloskundig onderzoeker Kenniscentrum Verloskundige Akademie Rotterdam E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Oktober 2007 - oktober 2010 Publicaties Eerste publicatie zomer 2008 Trefwoord preconception/prenatal, preconception/advice, preconception and pregnancy
29
“Prenatale blootstelling aan alcohol is een grote oorzaak van verstandelijke handicaps en kan een veel grotere impact hebben dan tot nu toe ingezien wordt, als bijvoorbeeld een oorzaak van hyperactiviteit, gedragsproblemen, opvoedingsproblemen en alcoholgerelateerde problemen. Alcohol is een sociaal geaccepteerd genotmiddel en alcoholgebruik is een gedrag dat lastig te doorbreken is. Bij een grote groep wordt het drinken van geringe hoeveelheden alcohol niet als schadelijk gezien of zelfs gepercipieerd als gezond.”
g e z o n d h e i d s b e v o r d e r i ng e n p r e v e n t i e Ontwikkeling Minimale Interventiestrategie voor Prenatale Alcoholconsumptie Prenatale alcoholconsumptie is een veelvoorkomende oorzaak van geboorteafwijkingen en ontwikkelingsstoornissen, zoals leerstoornis sen, gedragsproblemen en fysieke problemen. Bovendien hebben zwangere vrouwen die alcohol drinken een grotere kans op een spontane abortus, een doodgeboren kind en vroeggeboorte. Schadelijke gevolgen kunnen zowel optreden bij kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap zwaar drinken als bij moeders die matig ofwel sociaal aanvaardbare hoeveelheden drinken. Van de ongeveer 200.000 vrouwen die in Nederland jaarlijks zwanger raken blijft naar schatting 35% tot 50% alcohol drinken. Het doel van dit project is het testen van twee interventies in een RCT en de effecten te vergelijken met die van de controle groep. Beide interventies richten zich op het stimuleren van zwangere vrouwen om te stoppen met drinken, conform de aanbevelingen van de Gezondheidsraad, en bestaan uit een advies-op-maat. De eerste is gebaseerd op het Health Counseling Model in combinatie met Motivational Interviewing en de tweede bestaat uit een computer tailored advies.
Projectleider(s) Drs. B. ten Berg, Ir. W. van Dalen, Prof. dr. H. de Vries PhD
Doel Het doel is het ontwikkelen van een interventie voor zwangere vrouwen om alcoholgebruik tijdens de zwangerschap tegen te gaan en te testen op effectiviteit.
Drs. P. Offerhaus E-mailadres:
[email protected]
Vraagstelling/Hypothese Aan welke eisen moet een keuzehulp pijnbestrijding voldoen? Relevantie Het ontwikkelen van een effectieve interventie voor een relevant en actueel maatschappelijk probleem. Het terugdringen van alcohol gerelateerde aangeboren aandoeningen. Inzicht in potentie van gecomputeriseerde advies-op-maat in de prenatale zorg.
Projectuitvoerder(s) Drs. B. ten Berg Contact project Drs. B. ten Berg, STAP (Stichting Alcoholpreventie) E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Begindatum: 1 januari 2008 Looptijd: vier jaar Samenwerkingspartners Prof. dr. H. de Vries PhD E-mailadres:
[email protected]
Publicaties Nationale en internationale wetenschappelijke publicaties. O.a. over de determinanten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap en van het geven van alcoholvoorlichting door verloskundigen, en over de effecten van de ontwikkelde interventies. Trefwoord Intervention, counseling, midwifery, alcohol drinking, pregnancy
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
30
“De kraamverzorgende is een belangrijke schakel in de zorg rondom zwangerschap en bevalling. Dit onderzoek laat zien dat zij goed in staat is om risicofactoren te signaleren en door te geven aan andere hulpverleners in de zorgketen. Wel zijn een aantal knelpunten aan het licht gekomen op het gebied van privacy en samenwerking. De onderzoekers van TNO hopen dat dit rapport aanleiding zal zijn om vroegsignalering landelijk te implementeren in de kraamzorg en in aanpalende sectoren. Want, zoals één van de kraamverzorgenden het omschreef, elk kind dat we hierdoor een betere toekomst kunnen geven is deze moeite waard.”
g e z o n d h e i d s b e v o r d e r i ng e n p r e v e n t i e Preventie en Vroegsignalering van Risicogezinnen in de kraamperiode
Kraamverzorgenden komen in circa 95% van de gezinnen waar een kind geboren is. Zij zijn een aantal uren per dag aanwezig en zien en horen daarom veel van wat er zich afspeelt in gezinnen. En zij vangen risicosignalen op voor problemen in het opvoeden en opgroeien in het gezin. Met het vroegsignaleringsinstrument dat is ontwikkeld, kunnen zij op een systematische manier signalen vaststellen en doorgeven aan andere zorgverleners. Het instrument bestaat uit een bijlage bij het reguliere overdrachtsformulier waarop gesignaleerde bijzonderheden worden genoteerd. In een toelichting bij deze bijlage wordt een aantal voorbeelden genoemd van risicosignalen. Ook wordt hierin aangegeven welke acties kraamverzorgenden kunnen ondernemen als zij bijzonderheden signaleren. Het instrument is zes maanden gebruikt in een pilotregio. De resultaten zijn geëvalueerd door analyse van registratieformulieren en door middel van focusgroeponderzoek.
Doel Ontwikkelen van een vroegsignaleringsinstrument voor kraamverzorgenden en uittesten van dit instrument in een pilotimplementatie. Vraagstelling/Hypothese Zijn kraamverzorgenden in staat om met behulp van een vroeg signaleringsinstrument routinematig risicosignalen te inventariseren voor problemen in het opvoeden en opgroeien in een gezin? Relevantie De samenleving wordt regelmatig opgeschrikt door incidenten van ernstige problemen in gezinnen. Als in een vroeg stadium aan risicogezinnen ondersteuning wordt geboden kunnen latere ontwikkelingsproblemen bij het kind worden beperkt.
Projectleider(s) D.G. Korfker, Dr. K.M. van der Pal-de Bruin, Dr. S. E. Buitendijk Projectuitvoerder(s) Drs. A. de Jonge, Drs. T. Vogels, Dr. S.M. Van der Pal, Drs. R.M. Vink Contact project Ank de Jonge, verloskundige onderzoeker, TNO Kwaliteit van Leven E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Januari 2006 – juli 2007 Samenwerkingspartners Mw. M. Andriën E-mailadres:
[email protected] Bureau Kersten en vd Pol E-mailadres:
[email protected] Publicaties A. de Jonge, D.G. Korfker, T.Vogels, S.M. van der Pal, R.M. Vink, S.E. Buitendijk, K.M. van der Pal-de Bruin. Preventie en Vroegsignalering van Risicogezinnen in de Kraamperiode. 2007. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. www.tno.nl/moederenkindzorg. Trefwoord Child abuse, child neglect, child development
31
“Het is moeilijk om vrouwen te bereiken met preconceptiezorg. Dit is nog moeilijker bij vrouwen van niet-Nederlandse afkomst. Wat spreekt deze vrouwen aan? Wat verwachten ze van preconceptiezorg? In deze studie werden de behoeften onderzocht van Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse vrouwen.”
g e z o n d h e i d s b e v o r d e r i ng e n p r e v e n t i e Preconceptiezorg allochtone vrouwen
In het eerder door TNO en LUMC uitgevoerde project ’Ouders van straks’ is een methode ontwikkeld voor het programmatisch aanbieden van preconceptiezorg (PCC) aan de vrouw en haar partner door de huisarts. In dit project is met name ervaring opgedaan met het geven van PCC aan autochtone vrouwen. Om PCC aan allochtone vrouwen en hun partner aan te bieden is het belangrijk dat bij de implementatie wordt aangesloten bij de behoefte van allochtone vrouwen. Het doel van dit project was om door focusgroepgesprekken de mening van allochtone vrouwen over zwangerschap, mogelijk te nemen gezond heidsmaatregelen en PCC en hun behoefte aan PCC breed te exploreren om zo in de toekomst PCC succesvol aan te bieden en te implementeren voor allochtonen. In totaal zijn zeven focusgroepgesprekken gehouden waaraan vrouwen deelnamen die werden geselecteerd op etnische afkomst (Turks, Marokkaans of Surinaams / Antilliaans) en verblijfsduur (korter of langer dan 10 jaar in Nederland).
Om daarbij goed aan te sluiten bij de belevingswereld van allochtone vrouwen over zwangerschap en het nemen van gezondheidsmaat regelen voor moeder en kind is inzicht nodig in hun houding hieromtrent. Inhoudelijke aanpassingen van de huidige methodiek, gericht op cultuurspecifieke informatie (bijvoorbeeld over neef-nicht huwelijken, aandacht voor seksuele voorlichting en over aan de godsdienst ontleende leefregels) zijn nodig om PCC aantrekkelijker te maken voor migrantenvrouwen. Een gedeelte van de vrouwen vond een groepsbijeenkomst een goede manier om algemene informatie te krijgen. Dit soort dingen zou in een proefimplementatieproject kunnen worden onderzocht. Projectleider(s) Mw. dr. K.M. van de Pal- de Bruin Projectuitvoerder(s) Mw. dr. E.J. Hosli, mw. drs. L. Cinibulak
Doel Het breed exploreren van de meningen van allochtone vrouwen over zwangerschap, mogelijk te nemen gezondheidsmaatregelen en preconceptiezorg en hun behoefte aan PCC. Vraagstelling/Hypothese Wat is de mening van allochtone vrouwen over: - zwangerschap en te nemen gezondheidsmaatregelen voor en tijdens de zwangerschap. - PCC, hun behoefte aan PCC en hun voorkeuren voor de wijze waarop PCC wordt aangeboden Relevantie Bekend is dat de zwangerschapsuitkomsten van allochtone vrouwen in het algemeen ongunstiger zijn dan bij autochtone vrouwen. Onderzoek op deelgebieden heeft aangetoond dat door het nemen van preventieve maatregelen tijdens de zwangerschap het risico op een ongunstige zwangerschapsuitkomst afneemt. Door vrouwen tijdig hierover te informeren hebben ze de mogelijkheid om gezondheids maatregelen te nemen voor en tijdens de zwangerschap.
Contact project mw. dr. E.J. Hosli E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum April 2004 - december 2004 Publicaties Hosli EJ, Cinibulak L, Pal-de Bruin KM van der. Meningen over en behoefte aan preconceptie advisering van allochtone vrouwen: een focusgroep onderzoek. Rapport TNO Kwaliteit van Leven, Leiden, juni 2005. Trefwoord Immigrants, preconception care, focus groups
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
32
33
5
Organisatie van de verloskundige zorg
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
34
o r g a n i s at i e va n d e v e r l o s kun d i g e z o r g - d e t hu i s b e va ll i ng Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?
De aanleiding voor deze studie is enerzijds het hoge percentage verwijzingen van nulliparae van de eerste naar de tweede lijn (30% tijdens de zwangerschap en 50% tijdens de bevalling). Anderzijds is de aanleiding het grote verschil in aantal interventies (kunstverlossing en sectio’s) tussen bevallingen die low-risk in de eerste lijn starten en bevallingen die low-risk in de tweede lijn starten. Voor dit onderzoek (cohortstudie) vergelijken we vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind en die geen medische indicatie hebben voor begeleiding in de 2e lijn. We volgen 500 vrouwen in de eerste lijn en 250 vrouwen in de tweede lijn vanaf 16 weken zwangerschap tot zes weken post-partum. De onderzoekspopulatie wordt landelijk geworven. De respondenten vullen gedurende de zwangerschap twee vragenlijsten in en na de bevalling een vragenlijst. Ook houden ze een weekoverzicht bij waarin wordt vermeld hoe vaak er contact is met zorgverleners. Uiteindelijk wordt ook gebruik gemaakt van de medische gegevens.
Doel Het onderzoek kent verschillende doelstellingen, namelijk: 1. inzicht krijgen in de verwachtingen en belevingen (vooraf en achteraf) van de zwangere en haar partner m.b.t. de plaats van de bevalling (thuis, poliklinisch en primair klinisch). 2. inzicht krijgen in de mogelijke verschillen in verwijspatroon en verwijsindicaties bij thuisbevalling of poliklinische bevalling onder leiding van de verloskundige; 3. inzicht krijgen in de totale kosten (geld en tijd) van (het voornemen tot) thuis bevallen, (het voornemen tot) poliklinisch bevallen en (het voornemen tot) primair klinisch bevallen; 4. inzicht krijgen in de mogelijke verschillen in het aantal en soort diagnostische en therapeutische interventies tijdens de zorgver lening bij een thuisbevalling, een poliklinische bevalling en een primair klinisch bevalling Vraagstelling/Hypothese • Is er een verschil in verwijspatroon en verwijsindicaties tussen een thuisbevalling (verplaatsing en overdracht noodzakelijk) en een poliklinische bevalling (overdracht noodzakelijk) onder leiding van de eigen verloskundige?
• Wat is de kosteneffectiviteit van een beoogde thuisbevalling in vergelijking met een poliklinische bevalling op basis van het ‘intention to treat’ principe? • Wat is de kosteneffectiviteit tussen een beoogde eerstelijns bevalling (thuisbevalling/ poliklinische bevalling) in vergelijking met beoogde primair klinische bevalling op basis van het ‘intention to treat’ principe? • Is er een verschil in de aard en het aantal interventies tussen een thuisbevalling en een poliklinische bevalling? • Is er een verschil in de aard en het aantal interventies tussen een eerstelijns bevalling en een primair klinische bevalling? • Is er een verschil in verwachtingen en belevingen van zwangeren en hun partners met betrekking tot de zorg rond de bevalling tussen een thuisbevalling, poliklinische bevalling en een primair klinische bevalling? Relevantie Het Nederlands verloskundige systeem is uniek. Om dit systeem in stand te houden en de kwaliteit ervan te verbeteren is onderzoek nodig. Op deze manier komen gegevens beschikbaar die valide zijn voor de Nederlandse situatie van verloskundige zorg en kunnen er gerichte aanbevelingen voor de verbetering van de verloskundige zorg worden gedaan. Deze studie zal een wetenschappelijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland. De resultaten zullen naar verwachting duidelijkheid verschaffen over de mate van verwijzingen van de eerste naar de tweede lijn en het aantal interventies tijdens de zwangerschap en bevalling. Bovendien zal een dergelijk onderzoek inzicht geven in de kosteneffectiviteit van de verloskundige zorg in Nederland. Deze inzichten dragen bij aan de optimalisering van de verloskundige zorg (inhoudelijk en organisatorisch).
35
“Waar bevalt het nu beter: thuis of in het ziekenhuis? Onder leiding van de verloskundige of toch de gynaecoloog? Welke wensen en ervaringen hebben vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind? Wat gebeurt er met deze groep vrouwen tijdens de zwangerschap en/of bevalling? En wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige zorg? Dit onderzoek probeert op deze vragen antwoord te geven en deze vragen te belichten vanuit een maatschappelijk perspectief.”
Projectleider(s) D.G. Korfker, Dr. K.M. van der Pal-de Bruin, Dr. S. E. Buitendijk Projectuitvoerder(s) Prof. Dr Jan G Nijhuis drs. Marijke JC Hendrix Contact project drs. Marijke Hendrix, onderzoeker Academisch ziekenhuis Maastricht, afd. Obstetrie & Gynaecologie E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Het project is gestart in september 2005. De inclusieperiode is gestart in maart 2006. Het project zal eind 2008 worden afgerond. Samenwerkingspartners Prof. Dr JL Severens, Universiteit Maastricht E-mailadres:
[email protected] Mevrouw MJ Nieuwenhuijze, Academie Verloskunde Maastricht E-mailadres:
[email protected] Mevrouw N. Satijn, verloskundige Eijsden E-mailadres:
[email protected] Publicaties 1. Hendrix, M.J.C., Van Horck, M.W.P., Moreta, D., Nieman, F.H.M., Nieuwenhuijze, M.J., Severens, J.L., Nijhuis, J.G., 2007. Randomisation for place of birth is not feasible in the netherlands (although suggested previously). Submitted 2. Maassen, M.S., Van Vugt, H.C., Hendrix, M.J.C., Veersema, S., Smits, F., Nijhuis, J.G., 2007. Operative deliveries in low-risk pregnancies in The Netherlands, primary versus secondary care. Submitted Trefwoord Home birth, (short-stay) hospital birth, satisfaction, cost-effectiveness, operative deliveries
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
36
o rgan i sati e van d e ve r los kun d i g e zo rg - d e kwal ite it van d e zo rg Kwaliteit van de eerstelijns verloskunde
Aanleiding Sinds 2001 wordt door het RIVM (Centrum voor Preventie- en Zorgonderzoek) in opdracht van de Inspectie voor de Gezondheids zorg (IGZ) gewerkt aan een risicomodel dat een wetenschappelijke basis moet vormen voor de toekomstige toezichtstrategie van IGZ (1). In onderhavig project werkt het RIVM samen met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Vereniging van Verloskundig Actvieve Huisartsen (VVAH). In dit project staat de eerstelijns verloskunde centraal. De continue ontwikkeling in de verloskundige zorg is van invloed op de vraag, het aanbod en de inhoud van de beroepsuitoefening. Evidence based medicine heeft ook binnen de verloskundige zorg een plaats gekregen en maakt dat het handelen van de verloskundige toetsbaar is voor cliënten en anderen (4). In dat kader is de monitoring van de kwaliteit van de eerstelijns verloskunde van belang. Methode Het proces van de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren is een proces van ‘trechteren’ van informatie en vindt plaats in een aantal stappen: 1. 2. 3. 4. 5.
Identificeren indicatoren door de werkgroep. Selectie indicatoren door expertpanel. Vaststellen van de set indicatoren door de werkgroep. Toetsen door verloskundige praktijken. Evalueren en vaststellen definitieve set.
Het uiteindelijke product is een set van kwaliteitsindicatoren voor de eerstelijns verloskunde voor intern gebruik. Het doel is dat deze indicatoren onderdeel worden van het kwaliteitsbeleid van de KNOV. Het uiteindelijke doel is om de indicatoren te implementeren door deze op te nemen in de Landelijke Verloskunde Registratie (LVR-1) en te gebruiken als toetsinginstrument bij het uitvoeren van KNOVrichtlijnen en standaarden. Daarnaast kunnen enkele indicatoren in de set worden geselecteerd voor het toezichtbeleid van de IGZ ter externe verantwoording.
Doel Het inzichtelijk maken van de kwaliteit van de eerstelijnsverloskundige zorg in Nederland, middels een set van kwaliteitsindicatoren. Vraagstelling/Hypothese Tijdens deze opdracht staan de volgende subvraagstellingen centraal: 1. W elke kwaliteitsindicatoren voor de eerstelijns verloskunde kunnen geïdentificeerd of ontwikkeld worden voor zowel de interne kwaliteitsverbetering als externe toetsing op basis van: de KNOV richtlijnen, standaarden, expert opinion en literatuur? a. Voor welke kritische zorgprocessen/risicogebieden in de eerstelijns verloskunde dienen indicatoren ontwikkeld te worden? b. Welke indicatoren zijn geschikt voor opname in de indicatorenset op basis van relevantie, registreerbaarheid en de potentie tot verbetering? c. Zijn er aandachtspunten die sterk in de publieke belangstelling staan (bijvoorbeeld uitwendige versie) waarvoor een indicator kan worden ontwikkeld en opgenomen? 2. W at is de haalbaarheid van het registreren en het gebruik van deze indicatoren in de verloskundige praktijk (potentie tot implementatie)? 3. B ij welke bestaande initiatieven, betreffende indicatoren/ kwaliteitsbeleid voor de eerstelijns verloskunde, kunnen we aansluiting vinden (VOKS, PAI)? Relevantie Het resultaat van dit project, namelijk een set van goede indicatoren kan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van de eerstelijns verloskunde. Dit is in het belang van de zorgverlener, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de patiënt en de verzekeraar.
37
“Binnen de gezondheidszorg is een grote cultuurverandering gaande, namelijk dat het tegenwoordig niet meer ondenkbaar is dat medisch/verloskundig handelen transparant moet zijn (richting de patiënt, de overheid en de zorgverzekeraars). Tegenwoordig kunnen beroepsbeoefenaars in de zorg niet meer zonder kwaliteitsindicatoren om aan elkaar en de buitenwereld te laten zien hoe goed ze het doen of juist als het minder goed gaat. Dit als verantwoording naar elkaar, middels interne spiegeling om van elkaar te leren, maar ook naar buiten, namelijk de patiënten, zorgverzekeraars en de overheid.”
Projectleider(s) Dr. W.C. Graafmans Projectuitvoerder(s) Ir. M. Kooistra Contact project Ir. Mieneke Kooistra E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Begin 2007 tot en met einde 2008 Samenwerkingspartners Pien Offerhaus, teamhoofd richtlijnontwikkeling, KNOV E-mailadres:
[email protected] Marianne P. Amelink-Verburg, Inspecteur perinatale zorg E-mailadres:
[email protected] Publicaties - Tijdschrift voor Verloskundigen, september 2007 (“Hoe goed is onze zorg?”) - Rapport Indicatorontikkeling voor de eerstelijns verloskunde (nog te verschijnen in 2008) - Internationaal artikel nav rapport (nog te verschijnen) Trefwoord Quality Indicators, Healthcare, Outcome and process assessment, Health Care, Midwifery, Home Childbirth, Nurse Midwives
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
38
“Research is discovering the right thing to do, audit is ensuring that the right thing is done” R. Smith, “Audit and Research,” British Medical Journal 305, no. 6859 (1992): 905-906.
o rgan i sati e van d e ve r los kun d i g e zo rg - d e kwal ite it van d e zo rg ABCD-AMC-Audit studie
Het betreft een studie naar perinatale mortaliteit en morbiditeit die plaats zal vinden binnen het prospectief verzamelde ABCD cohort. De onderzoeksmethode is een geblindeerde perinatale audit door een multidisciplinair team. Perinatale audit in Nederland heeft zich tot nu gericht op perinatale mortaliteit. Aangenomen wordt dat mortaliteit het topje van de ijsberg is en dus representatief is voor gehele verloskundige zorg, De vraag is of deze aanname klopt. De ziektelast van andere uitkomsten kan ook groot zijn, welke substandaard zorg vind je daar? Of bij een goede uitkomst? Dit heeft geleid tot het formuleren van ons onderzoeksdoel: het doen van een case-control perinatal audit naar zowel perinatale sterfte als andere ongunstige uitkomsten. De “adverse events” met de grootste incidentie en impact zijn: laag geboortegewicht, vroeggeboorte en geboren worden met een lage apgar.
Doel Perinatale audit naar perinatale mortaliteit en morbiditeit. Vraagstelling/Hypothese 1. Perinatale audit naar mortaliteit wel representatief voor de gehele verloskundige zorg? 2. Hoeveel substandaard zorgfactoren vind je bij een normale uitkomst? Relevantie Perinatale audit is een tijdsrovend en intensief kwaliteitsinstrument, uitkomsten moeten dus representatief zijn voor de kwaliteit van zorg om mogelijkheden tot verbetering van de hele zorgketen op te leveren.
Projectleider(s) Prof.Dr.J.A.M. van der Post (AMC) Projectuitvoerder(s) G.C.Rijninks-van Driel (AMC) Contact project Suze Jans MSc. E-mailadres:
[email protected] Begin en einddatum Januari 2007 - december 2010 Samenwerkingspartners De begeleidingscommissie moet nog geformeerd worden. Publicaties Nog niet van toepassing Trefwoord Medical Audit; Fetal Mortality; Premature Birth; Asphyxia Neonatorum; Fetal Growth Retardation; Pregnancy Complications.
39
www.kennispoort-verloskunde.nl
JAARINDEX 2007 KENNISPOORT VERLOSKUNDE
Postbus 2040 3000 CA ROTTERDAM e-mail:
[email protected] telefoon: 010 703 82 07
www.kennispoort-verloskunde.nl