Is speciaalbier gewoon geworden? Het speciaalbierfestival op de markt in Den Bosch was ieder jaar een stukje hemel op aarde voor de speciaalbierliefhebber. Allerlei kleine brouwers namen hun speciaalste brouwsels mee, alle bezoekers ging het om het proeven van biertjes: was je met z’n vieren, dan bestelde je ook vier verschillende biertjes. Dit jaar was het publiek merkbaar anders, en daar hadden de brouwers ook op ingespeeld. Het halve aanbod was mainstream-speciaalbier, en er waren groepjes van zes tot acht zwaar aangeschoten hipsters met allemaal hetzelfde biertje in hun hand. What happened? Door: Odette Knappers
Biologische en lokale voedingsmiddelen zijn momenteel helemaal hip, vertelt biersommelier Tomas Schroën vanachter de bar bij Kafé België in Utrecht. “En lokaal speciaalbier valt binnen die trend.” Bij La Trappe merken ze ook dat de consumenten op zoek zijn naar lokale producten. “Mensen hebben behoefte aan zuivere producten met een verhaal. Daar valt ons bier onder, zeker in combinatie met een bezoek aan de abdij. Dan zien mensen hoe en waar het product wordt gemaakt, en daar is vraag naar.” Vandaar dat het op het terras of in het café van het Proeflokaal vrijwel altijd zoeken naar een plaatsje is.
Wanneer is een biertje speciaal? Een biertje is eigenlijk al een speciaalbiertje als het geen pils is, er zijn geen regels voor. Dat geldt wel voor de trappistenbieren, waar La Trappe en Westmalle de bekendste van zijn. Een bier mag alleen het trappistenbierkeurmerk voeren als de monniken van de abdij behoren tot de orde van de Cisterciënzers, en als het bier binnen de muren van de abdij wordt gebrouwen. Ook mag de abdij geen winst maken met de verkoop van bier, dus van de opbrengsten van het bier worden zaken als het levensonderhoud van de monniken en het onderhoud van de abdij betaald.
Het biologische karakter van speciaalbier is niet de enige reden voor het huidige succes. De consument is ook op zoek naar meer diversiteit. Dat zien ze bij Brouwerij De Molen uit Bodegraven, bekend van de uitgesproken biertjes zoals de rokerige ‘Rook&Vuur’. Bij de brouwerij hebben ze vanaf het allereerste begin in 2004 al een sterke groei doorgemaakt, maar de laatste tijd gaat het nog harder. “Vorig jaar hadden we een groei van zo’n 33 procent, voor dit jaar en voor volgend jaar verwachten we 50 procent. Mensen willen smaak, ze willen geen flauw pils meer.”
Volgens wetenschapper Jochem Kroezen speelt deze aversie van de consument ten opzichte van de grote commerciële brouwers een rol bij de toegenomen populariteit van speciaalbier. Kroezen is gepromoveerd op de opkomst van de Nederlandse speciaalbiercultuur. Het viel hem op dat voor een markt met veel dominante grote spelers toch veel kleine brouwerijen konden starten en bestaan. Dat komt dus vanwege de aantrekkelijkheid van het kleinschalige karakter van deze brouwerijen en de aantrekkingskracht die dat heeft op het publiek. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de afgelopen jaren het aantal bierbrouwers inderdaad enorm is toegenomen. Waren er in 2007 nog 75 bierbrouwers in Nederland, halverwege 2015 zijn dat er al 200. Niet alleen brouwers springen in op de toegenomen vraag vanuit de klant, ook café-eigenaren zien hun kans schoon. Paul Leeyen Bron: CBS heeft 2,5 jaar geleden een speciaalbiercafé geopend in de Bossche binnenstad. De kracht van zijn café: het assortiment. “Ik heb meer dan 400 bieren van de fles en de tap wisselt vaak, soms bijna wekelijks. Dat slaat aan bij het publiek, daar komen mensen voor terug. Het loopt boven verwachting goed”, aldus Leeyen.
Ook in Den Haag merken ze dat speciaalbier een horecaspecialisatie is die aanslaat. Speciaalbiercafé Hoppzak opende op 2 mei haar deuren en het loopt nu al naar verwachting. “Mensen hebben natuurlijk al een stamkroeg, dus daar moet je ze wel uit loskrijgen”, vertelt mede-eigenaar Ira Hoppzak. “Er zijn nu, na twee weken, al mensen die terugkomen, dus het gaat zeker de goede kant op.” In de toegenomen vraag naar speciaalbier zag ook Albert Heijn kansen. De supermarktketen heeft haar assortiment aan speciaalbieren uitgebreid, en maakt daar ook driftig reclame mee. De populaire biersoorten zijn terug te vinden in de schappen, maar ook op de trend van lokaal bier heeft Albert Heijn ingespeeld. Nederland is opgedeeld in een aantal regio’s, en per regio heeft Albert Heijn nu lokaal bier in de schappen staan. Zo is in de omgeving van Haarlem het Jopenbier verkrijgbaar, in Noord-Holland Texels bier en in het zuiden van het land kan de klant een flesje van Brouwerij De Molen met de wekelijkse boodschappen mee naar huis pakken. De populaire jongens Welke bieren wil de consument dan drinken? Ongeacht of je deze vraag stelt aan een slijter, een café-eigenaar of een brouwer, het antwoord is: een IPA. Dit is een biertje met een niet al te hoog alcoholpercentage, meestal met een hoppige smaak. Dit betekent dat het een beetje fruitig is, maar een bittere afdronk heeft. Volgens Jos van Niele, eigenaar van bierwinkel De Bierkoning in Amsterdam, is de IPA voor sommige mensen zelfs de vervanger geworden van pils. Naast de IPA is er nog een trend: de stout. Dit is een heel donker biertje met een gebrande, bittere smaak. Slijter Robin Berendsen uit Enschede: “Vroeger had ik een Guinness en misschien nog een vergelijkbare stout in het rek staan. Nu heb ik een heel schap met 50 tot 60 van dit soort bieren. Ze gaan als warme broodjes over de toonbank.” Paul Leeyen, eigenaar van biercafé ’t Paultje in Den Bosch, ziet nog een andere trend groeien: bier laten rijpen op vaten. “Dubbels en Quadruppels laten rijpen gebeurde altijd al, maar dat gebeurt de laatste tijd nog meer dan eerst. Ook de stouts kunnen erg goed rijpen op vaten, vooral de smaak die whiskyvaten aan zo’n bier geven is een goede combinatie met de bitterheid van een stout.” Jos van Niele heeft in zijn winkel ook een aantal Oaked Aged in het schap staan. Omdat de bieren unieker zijn, is het ook moeilijker om er aan te komen. Bijvoorbeeld de la Trappe Quadruppel Oaked Aged is alleen bij de abdij zelf te verkrijgen. Van Niele haalt ze daar ook vandaan, “maar wij dragen de btw over de verkoop vervolgens ook weer af aan de fiscus. Vandaar dat de prijs in de winkel behoorlijk hoog is. Maar gerijpte bieren zijn hun meerprijs zeker waard,” aldus Van Niele. Het scala aan biersmaken is uiteraard nog breder dan deze populaire smaken. Café-eigenaar Leeyen: “Het is soms wel even zoeken. Maar er is zo veel smaakvariatie in bier, er is altijd wel iets dat bij je past. Het pallet aan smaken van bier is zelfs uitgebreider dan dat van wijn, je kunt dus makkelijker een lekker biertje vinden dan een lekker wijntje.” En een speciaalbiertje kost bij de slijter maar een paar losse euro’s, met een Oaked Aged ben je wat duurder uit. Schaarste Dat Oaked Aged duurder is dan een gewoon speciaalbier, komt deels door de intensievere productie. Er moeten vaten gekocht worden en er moet een ruimte zijn waar het bier in de juiste omstandigheden kan liggen rijpen. Maar er speelt nog iets mee: Oaked Aged is schaarser.
Die schaarste, dat is bij veel speciaalbieren ook de charme. Neem het trappistenbier Westvleteren, volgens de toonaangevende site ratebeer.com het beste bier ter wereld. Er is daardoor amper aan het bier te komen, behalve voor hoge prijzen. We hebben het dan over meer dan een tientje voor een flesje van 33 centiliter. Ze brouwen niet nog meer bier, omdat ze van de huidige opbrengst kunnen voorzien in het benodigde levensonderhoud. Daarnaast leven de monniken volgens strikte regels van acht uur slapen, acht uur bidden en acht uur werken per dag: ze zouden niet eens meer uren mogen werken als ze zouden willen. Om een andere reden schaars en dus duur: geuze van Cantillon, uit Brussel. Het is een van de weinige brouwerijen die nog authentieke geuze brouwen. Een geuze is een heel zuur lichtbruin bier, je moet er echt van houden. Kenmerkend voor geuze is dat de gist in het bier heel specifiek is: in een bepaalde streek in België zit deze gist in de lucht. Het bier wordt tijdens het brouwproces dus bewust blootgesteld aan de buitenlucht: op de zolder ligt het bier in een koperen bak en staan de ramen open. Wel met gaas ervoor, zodat er geen ongewenste zaken in het bier terecht komen. Cantillon houdt ook voor de rest van het brouwproces het authentieke recept aan en werkt met puur biologische ingrediënten. Dit maakt het bier zo populair, dat het amper aan te slepen is. Maar de productie is vanwege de brouwerij beperkt. Jos van Niele heeft toch een aantal flessen in zijn winkel staan: “Ik heb al een jarenlange relatie met de brouwerij, daarom mág ik iedere keer een paar kratjes komen ophalen. Zo ernstig is het tegenwoordig.” Zundert Ook in Nederland zijn er veel brouwerijen die kleinschalig brouwen, zoals brouwerij De Kievit in Zundert. “Dat kleinschalige, dat past bij ons”, vertelt broeder Christiaan. “De arbeid die wij verrichten, moet in evenwicht zijn met onze abdij.” De Kievit brouwt sinds 2013 bier, maar de bedrijvigheid rondom het brouwen is al een aantal jaren daarvoor begonnen, zo vertelt broeder Christiaan van de abdij. “In 2008 zijn we gaan brainstormen wat we gingen doen. Het was duidelijk geworden dat we op termijn een extra inkomstenbron nodig hadden. Toen kwamen we op bierbrouwen uit, omdat het brouwen van bier voor trappisten ook een stukje traditie is.” “Bij ons in de abdij staat het leven volgens de regels van Benedictus hoog in het vaandel, en daar valt arbeid onder. Dat is dus voor ons het bierbrouwen geworden”, gaat broeder Christiaan verder. “We wilden een bier brouwen dat bij ons past, we wilden geen kopie maken van een bestaand biertje. Uiteindelijk zijn we zeker twee jaar bezig geweest om de juiste receptuur te vinden. We wilden een niet al te zwaar biertje brouwen, we wilden dat de smaak niet te extreem was maar ook weer niet te vlak, en we wilden een biertje met een mooie kleur.”
De drinker Wie is nou eigenlijk die speciaalbierdrinker die de markt zo heeft aangezwengeld? Vroeger was dat de wat oudere man met bierbuik. Maar de laatste tijd is het publiek zichtbaar aan het verjongen, ziet biersommelier Tomas Schroën. Ook Van Niele ziet deze jongere, hippere klant terug in zijn winkel. “En die laten eens een biertje aan hun vrienden proeven, en zo gaat het balletje aan het rollen.” Is speciaalbier nog steeds een mannendrankje? Nee. Café-eigenaar Paul Leeyen ziet ook steeds meer vrouwen in zijn café aan het bier zitten. “Die zijn begonnen met een commercieel zoet fruitbiertje, waarna ze via de specialere fruitbieren uiteindelijk uitkomen bij de zachte bruine bieren zoals de dubbels”. Ook slijter Robin Berendsen ziet tegenwoordig ook meer vrouwen aan het bier, “en dan niet alleen aan het fruitbier, ook aan de dubbels en de tripels.” De klandizie van Brouwerij ’t IJ is niet veel veranderd. “Ons bier is altijd al voor iedereen geweest, voor alle lagen van de bevolking. Je kunt ons bier vinden in een oude bruine kroeg en in een luxueus hotel. Wel zien we steeds meer vrouwen aan het bier, vooral ons IJwit is bij hen erg in trek. Dat is een fruitig witbier, niet te bitter.” Ook heeft de bierdrinker van nu meer kennis dan de bierdrinker van een paar jaar geleden. Regelmatig wordt er naar specifieke bieren gevraagd, bij slijterij Berendsen gebeurt dit zelfs dagelijks. Maar naast de haast geleerde bierkenner, heb je dus ook de hipster. Thomas Schroën: “Het is te vergelijken met als je favoriete band ineens populair wordt. Het is leuk dat je die overal hoort, maar er is ook een stukje van de charme af.” Als de populariteit van speciaalbier voor een groot deel samenhangt met de trend van biologische voeding, dan zou die populariteit over enige tijd misschien wel weer wat kunnen afnemen. Dan wordt het speciaalbiertje minder mainstream, maar dan wordt het speciaalbierfestival misschien wel weer zoals het was. Gewoon, met speciale speciaalbiertjes.
Reflectie portfolioartikel over speciaalbier Toen ik onderwerpen ging bedenken waar ik voor mijn afstudeerportfolio artikelen over wilde schrijven, kwam ik al snel op speciaalbier uit. Het is een hobby van mij geworden laatste jaren, dus ik zou het heel leuk vinden om een achtergrondverhaal te schrijven over een onderwerp dat ik zo’n warm hart toe draag. Ook wilde ik een divers portfolio aanleveren. Ik wil dan wel de wetenschapsjournalistiek in, ik heb een algemene journalistieke opleiding achter de rug en moet dus ook over andere onderwerpen kunnen schrijven, zoals speciaalbier. Dat ik een passie voor dit onderwerp heb, was iets waar ik wel rekening mee moest houden. Ik wilde geen lyrisch stuk schrijven over hoe geweldig speciaalbier is, want dat is smaakgebonden. Daarom ben ik op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag waar de toegenomen populariteit van speciaalbier vandaan komt. Het antwoord op die vraag heb ik gezocht door bronnen te zoeken die daar een onderbouwd antwoord op konden geven zoals brouwers, slijters, café-eigenaren. Daarover later meer. Dat het onderwerp interessant was en dat de kop ook sterk was, bleek een paar dagen nadat ik de eerste versie had ingeleverd voor feedback. Het Parool had op dat moment net een hele spread over de groeiende vraag naar speciaalbier in Amsterdam, met een hoofdverhaal met een kop die lijkt op de mijne: ‘Speciaalbier is al bijna gewoontjes geworden’ (Het Parool, 11 mei 2015). Ik had er in mijn keuze voor bronnen specifiek op gelet dat ik ook bronnen van buiten Amsterdam in mijn verhaal zou hebben. Alleen maar Amsterdamse bronnen zou ik voor mijn artikel niet toereikend vinden, want in hoeverre is de populariteit van een bepaald product in Amsterdam representatief voor de populariteit ervan in de rest van het land? Daarom heb ik brouwers uit verschillende streken en cafés en slijters uit diverse steden gesproken. Doelgroep Ik heb dit artikel geschreven voor HP/De Tijd. Qua onderwerp past dit volgens mij erg goed: in de doelgroepomschrijving die HP/De Tijd op de website heeft staan, komen woorden als ‘levensgenieter’ voorbij, en enige tijd geleden heeft er een aantal verhalen over alcohol in een nummer gestaan. Als er een groot verhaal in HP/De Tijd staat, dan is het ook echt groot. Misschien is mijn artikel voor HP/De Tijd zelfs nog wat aan de korte kant. Ook heb ik heel bewust maar één enkel kader geschreven bij dit grote verhaal, want in HP/De Tijd staan amper kaders. De doelgroep van HP/De Tijd is hoger opgeleid en van middelbare leeftijd. Daar heb ik in mijn taalgebruik rekening mee gehouden; her en der kan ik best wat moeilijkere woorden gebruiken. Bronnen Veel bronnen waren gemakkelijk te bereiken en vonden het erg leuk om mee te werken aan dit verhaal. Iedereen die voor zijn werk iets doet met speciaalbier, doet dat eigenlijk vanwege eenzelfde reden als dat ik over dit onderwerp schrijf: passie voor speciaalbier. Wat tijdens het spreken van de bronnen een positief effect had, was mijn achtergrondkennis over dit onderwerp vanwege mijn passie voor speciaalbier. Omdat ik tijdens de interviews duidelijk kon laten
merken dat ik wist waar ik het over had door de juiste termen en specifieke namen te laten vallen, merkten de bronnen dat ze verder de diepte met me konden induiken. Er was één bron die me voorzichtig gezegd wat meer moeite heeft gekost om te spreken te krijgen: broeder Christiaan van Brouwerij De Kievit. De monniken en hun abdij hebben een teruggetrokken houding ten opzichte van media en studieprojecten, maar ik heb hem uiteindelijk toch ervan weten te overtuigen om me voor dit verhaal te woord te staan. Dit is me gelukt door een combinatie van factoren. Niet alleen heb ik uiteengezet waarom ik dit artikel schrijf (afstuderen en de passie voor speciaalbier), hoe mijn uiteindelijke artikel er uit komt te zien en waarom dat ik zo graag iemand van de abdij wil spreken. Ik liet ook merken veel te weten van de gebruiken rondom trappistenbier en het leven van de monniken. Ik had er alle begrip voor dat hij eerst met de andere monniken wilde overleggen voor hij me iets zou toezeggen. Mijn euforie dat ik na alle moeite en al het wachten uiteindelijk een telefoontje kreeg van broeder Christiaan, was dan ook groot. Ik heb er overigens bewust voor gekozen om geen speciaalbierdrinkers te spreken. Ik wilde een onderbouwd antwoord op mijn hoofdvraag, daar draagt mijns inziens een voxpop niet aan bij. Daarnaast vond ik het ook niet bij de aard van het stuk passen: ik zit op een ander niveau in de consumptieketen met mijn bronnen. De bronnen die ik heb gesproken, hebben meer een overzicht op de markt van het speciaalbier dan dat een speciaalbierdrinker dat heeft. Ook heb ik een aantal bronnen niet expliciet bij naam genoemd, zoals de mensen die ik bij La Trappe en De Molen heb gesproken voor dit onderwerp. Dit is ook een bewuste afweging geweest. Ik heb namelijk heel veel bronnen voor mijn artikel. Dat wordt qua namen anders een beetje te veel en dus verwarrend voor de lezer. Op het moment dat iemand een belangrijke functie heeft, bijvoorbeeld eigenaar, dan heb ik die persoon wel bij naam genoemd. En uiteraard broeder Christiaan, omdat hij een van de monniken is die bij het brouwproces betrokken zijn. Ordening Zoals ik in een reflectieblog en in het reflectiehoofdstuk van mijn reflectieproduct heb omschreven, heb ik soms nog moeite gehad met de competentie ordenen. Dit portfolioartikel is het stuk waarbij ik in de feedbackronde hier het meest over geleerd heb. De ordening was niet eens het grootste probleem van mijn eerste versie. Het was een groter probleem dat het artikel meer een verzameling aan quotes was dan een verhaal. Toen ik in mijn tweede versie meer thematisch ging ordenen, merkte ik dat enkele quotes uit mijn eerste versie inhoudelijk niet heel veel bijdroegen aan het verhaal. Waarom had ik ze er dan wel instaan? Omdat de quote bijvoorbeeld van Brouwerij ’t IJ kwam en ik die brouwerij graag in mijn artikel naar voren wilde laten komen. Dat is natuurlijk geen goede reden om een quote in je verhaal op te nemen, de inhoud moet ook echt iets bijdragen. Dergelijke quotes zijn er dus uitgegaan. Ik ben heel tevreden met hoe de tweede versie uiteindelijk is uitgepakt en ik heb ook heel veel geleerd van het schrijven van dit artikel.
Alles over CERN en de deeltjesversneller
Het grote verhaal van het kleine deeltje De deeltjesversneller in Geneve staat sinds maart weer aan, vanaf juni botsen er deeltjes op elkaar en in 2016 worden de eerste resultaten verwacht. Hoe zat het nou ook allemaal alweer? CERN en de LHC Door: Odette Knappers
Het terrein waar ook de deeltjesversneller staat (Zie kader CERN en de LHC), is heel groot. Zo groot, dat er straatnaambordjes staan. Alle straten zijn vernoemd naar beroemde onderzoekers, zoals Marie Curie, Newton en natuurlijk Einstein. Op dit enorme terrein gebeurt van alles. CERN is vooral beroemd om de deeltjesversneller LHC, maar alle resultaten van de botsingen moeten ook worden bestudeerd. Er zijn heel veel gebouwen met kantoren voor de onderzoekers.
De deeltjesversneller LHC (Large Hadron Collider) is onderdeel van het onderzoeksinstituut CERN (European Organization for Nuclear Research) in Genève. Dat de afkorting CERN niet overeenkomt met de letters van de volledige naam, komt omdat de afkorting gebaseerd is op de oorspronkelijke, Franse naam voor het onderzoeksinstituut: Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire.
Deze gebouwen zijn niet hypermodern, iets wat je misschien wel zou verwachten van zo’n beroemd onderzoeksinstituut. CERN-wetenschapper Herman Ten Kate legt uit waarom de gebouwen een beetje vervallen zijn: “CERN draait op belastinggeld. We kunnen er voor kiezen om van dat geld de gebouwen op te knappen, of om er nieuw materiaal van te kopen om onderzoek mee te doen. Het maakt ons niet zo veel uit hoe de gebouwen er van buiten uitzien, we kopen liever een nieuw onderdeel voor de versneller!”
Deeltjes ontdekken Het versnellen en op elkaar laten botsen van de deeltjes is toch wel hetgeen waar CERN voornamelijk om draait. Dit doen de onderzoekers omdat ze nieuwe deeltjes willen ontdekken. Dat willen ze, omdat ze hebben bedacht dat het hele universum logisch zou zijn als er van ieder deeltje een tegenhanger is. Dit noemen ze supersymmetrie, wat ze wel eens afkorten tot Susy. Van sommige deeltjes hebben ze de tegenhanger al ontdekt, maar van andere nog niet. Ze willen die andere deeltjes graag ook ontdekken, om er zeker van te zijn dat wat ze bedacht hebben ook echt klopt. Higgsdeeltje Deze ‘nieuwe’ deeltjes kunnen ons ook veel leren over ons heelal. Zo weten onderzoekers dat er een soort materie is in het heelal die we niet kunnen waarnemen. Ze weten dat die er is, omdat ze het effect ervan kunnen zien. Ze noemen dit donkere materie. Ze hopen dat ze het bestaan van donkere materie kunnen verklaren als ze nieuwe deeltjes ontdekken.
In de zomer van 2012 haalde CERN het nieuws: het Higgsdeeltje was gevonden. Dit komt er op neer dat ze in de versneller een deeltje hebben waargenomen met de massa die voorspeld was voor het Higgsdeeltje. Dit deeltje zorgt er voor dat alle deeltjes massa hebben. Dit kun je voor je zien als Higgsdeeltjes die overal aan vast blijven plakken en daardoor zorgen dat alles gewicht krijgt.
Deeltjes maken Hoe ‘maken’ de onderzoekers eigenlijk die nieuwe deeltjes? Volgens de wet van Einstein, E=mc2, kun je energie omzetten in massa. Maar dan heb je wel heel veel energie nodig. Daarom versnellen de wetenschappers de deeltjes totdat ze heel snel gaan, bijna net zo snel als het licht. Want iets dat heel snel gaat, heeft veel energie. En als er dan twee deeltjes op elkaar botsen, kan het gebeuren dat er andere deeltjes ontstaan uit de energie die vrijkomt bij die botsing. Deze deeltjes vallen heel snel weer uit elkaar, net als een zandkasteel uit elkaar kan vallen. Soms vallen de deeltjes zo snel uit elkaar, dat de wetenschappers niet eens voldoende tijd hebben om met al hun meetapparatuur, met de detectoren, de deeltjes waar te nemen. Hoe weten ze dan welke deeltjes er zijn geweest? Door te kijken naar de brokstukken van de deeltjes kunnen de onderzoekers achterhalen van welk deeltje ze komen. Dit kun je een beetje vergelijken met voertuigen. Als je losse onderdelen van een auto ziet: het stuur, de stoelen, vier wielen, dan weet je dat die onderdelen van een auto zijn en niet van een motor. Zo werkt het ook met deeltjes. Deeltjes botsen Gerepareerd Het op elkaar laten botsen van deeltjes klinkt heel In het begin, bij de opstart in 2008, was er een makkelijk. Maar deeltjes zijn heel klein, ze moeten technisch probleem met de bevestiging van een heel snel gaan, en ze moeten elkaar raken. Om een van de magneten. Dat is toen wel verholpen, botsing tussen twee hele kleine deeltjes voor elkaar maar de technici durfden het niet aan om de te krijgen, hebben de onderzoekers heel veel materiversneller op vol vermogen te laten draaien zonaal nodig. der het hele apparaat nauwkeurig langs te lopen. Dit was geen probleem, want ook op het lagere De deeltjes worden versneld door ze heel hard rond pitje konden de wetenschappers al veel onderte slingeren, net als de was in een wasmachine. Als zoek doen. Nadat de onderzoekers van CERN de deeltjes op snelheid zijn, dan mogen ze de grote bekend maakten dat ze het Higgsdeeltje hadden ring in. Deze grote ring is 27 kilometer lang. Als je in gevonden, is de versneller twee jaar dichtgegaan de tunnel staat, dan zie je niet dat de tunnel met een voor onderhoud. Nu staat de versneller weer aan bocht loopt, maar voor de snelle deeltjes is de bocht en gaat hij op vol vermogen draaien. toch vrij scherp.
De deeltjes moeten de bocht wel maken. Dat doen ze omdat magneten ze de juiste kant op sturen. Dit zijn magneten rondom de buis waar de deeltjes doorheen gaan. Deze magneten zijn 15 meter lang. Waarom zou je een ring van 27 kilometer maken van allemaal magneten van 15 meter lang? Dan heb je toch allemaal koppelstukken nodig, waarom maak je de magneten niet langer? “Omdat dit goedkoper is”, legt Ten Kate uit. “Een magneet van 15 meter lang kun je vanuit de fabriek met een gewone vrachtwagen naar CERN brengen. Als je de magneten langer maakt, dan heb je speciaal vervoer nodig. En dat is duurder dan al die koppelstukken.” Aangezien de tunnel iets krom loopt, moet de magneet dus ook iets krom lopen. Daar hebben ze iets handigs voor bedacht, vertelt Ten Kate. “Tijdens het maken van de magneet moet op een gegeven moment het omhulsel vast worden gelast. Als iets gelast wordt, dan wordt het heel warm. Metaal wil dan nog wel eens kromtrekken. Maar dat is nou ook precies wat er nodig is! Ze meten het lassen zo uit, dat de magneet precies zo krom trekt als hij moet zijn.” Deeltjes versnellen De truc van het versnellen van een deeltje tot een hele hoge snelheid, is door het in kleine stapjes te doen. Bij nr. 1 gaan de deeltjes de deeltjesversneller in. Iedere ring (2, 3 en 4) versnelt het deeltje steeds een stapje meer. In ring 4 heeft het deeltje uiteindelijk de snelheid waarmee het gaat botsen op andere deeltjes. Een deeltje kan ring 4 op twee plekken verlaten. De ene helft van de deeltjes gaat via de ene uitgang (nr. 5), de andere nemen de andere weg (nr. 6). Op die manier gaan de deeltjes in tegengestelde richting de ring in, en kunnen ze op elkaar botsen. De grote ring is de Large Hadron Collider, oftewel de grote deeltjesbotser. Op vier plekken in deze ring kunnen de deeltjes op elkaar botsen. Dat zijn de plekken waar de meetinstrumenten staan. Deze plekken heten ATLAS, ALICE, LHCb en CMS. De foto aan het begin van het artikel is van de detector van ATLAS. Hoe weet je nou zeker dat er bij alle experimenten deeltjes op elkaar botsen? Door heel erg veel deeltjes te laten botsen. Dat werkt een beetje hetzelfde als met een dobbelsteen: als je maar heel vaak een dobbelsteen gooit, dan gooi je ongeveer even vaak 1 als 5. Koud Als de magneten aan staan, worden ze heel erg warm. Als ze niet zouden worden afgekoeld, zouden ze smelten. Dit is een beetje hetzelfde als bij je computer. Daar zit ook een ventilator in die zorgt dat je computer van binnen niet te warm wordt en stuk gaat. De versneller is veel groter dan een computer en heeft dus veel
meer koeling nodig. Om te zorgen dat er niets smelt, moet de versneller afgekoeld worden tot wel -271° Celsius. Dit is maar iets boven het absolute nulpunt. Dat betekent dat het haast niet mogelijk is om iets nóg verder af te koelen. Hoe koel je een deeltjesversneller van 27 kilometer af tot iets boven het absolute nulpunt? Met vloeibaar helium, wel 150 ton. Dat komt neer op zo’n miljoen liter. Dat klinkt heel veel, maar daar vul je nog geen half olympisch zwembad mee. Maar wat zijn die grote ronde dingen die je op de foto’s uit CERN vaak ziet, zoals op de eerste pagina? Dat zijn de detectoren, de apparaten waarmee de onderzoekers kijken naar welke deeltjes ontstaan uit een botsing. Zo’n detector heeft een diameter van 22 meter. Dat komt overeen met een flatgebouw van 10 verdiepingen. Nuttig? Ja! Dat het ontdekken van nieuwe deeltjes niet iets is waar je in het dagelijks leven wat aan hebt, dat geeft wetenschapper Ten Kate meteen toe. “Je kunt prima je leven leiden zonder iets te weten over het Higgsdeeltje. Maar je kunt ook prima verder leven zonder schilderijen van Van Gogh in een museum. Maar dat vinden we ook belangrijk. Het hoeft niet allemaal nut te hebben voor ons dagelijks leven.” Maar er zijn wel degelijk alledaagse toepassingen die eigenlijk bij CERN vandaan komen, vertelt Ten Kate. “Neem MRIscanners. Daar kijken ze in ziekenhuizen mee of mensen kanker hebben. De techniek die in die scanner zit, komt in feite voort uit de detectoren van CERN. Maar ook de techniek van het internet komt bij ons vandaan. “Onderzoekers wilden elkaar niet alleen pakketjes met informatie op kunnen sturen, ze wilden het ook kunnen ordenen.” Is CERN dan niet heel rijk geworden? Nee, legt Ten Kate uit: “In CERN hebben we alleen de techniek bedacht. Andere mensen zijn daar mee aan de slag gegaan en hebben dat ontwikkeld tot dingen als de MRIscanners en het internet. CERN heeft daar nooit een euro aan verdiend.” Maar CERN is er ook niet om geld te verdienen. CERN is er om ons heelal te verklaren door kleine deeltjes op elkaar te laten botsen.
Reflectie portfolioartikel over CERN Het was klaarhelder dat ik, met mijn wetenschapsjournalistieke insteek met een voorliefde voor elementaire deeltjes en kwantummechanica, een artikel zou schrijven over CERN voor mijn afstuderen. In de tijd dat ik mijn onderwerpen bedacht, was de opstart van de LHC nog ver weg. Het leek me een goed idee om een artikel te schrijven met de insteek ‘hoe zit het ook alweer met die deeltjesversneller?’. Al vrij snel had ik via contacten van mijn eerste studie een wetenschapper te pakken die werkzaam is bij CERN, af en toe in Nederland is en die me te woord wilde staan. Het interview ging erg goed, maar het einde ervan had ik niet verwacht. “Als je nog een keer langs wilt komen in Genève moet je het maar even aangeven hoor. Als je nog in november langskomt, kun je nog mee naar beneden.” Ik stuiterde haast van mijn stoel van enthousiasme. Ik, naar CERN! Naar beneden, een detector in het echt zien! Hier hoefde ik niet lang over na te denken. En nu werd mijn interviewartikel ineens een reportage! Ik was dolgelukkig. Het tripje naar CERN was onvergetelijk. Het is bijzonder interessant om op het terrein rond te lopen, om een privérondleiding langs de hoogtepunten te krijgen. De onderzoeker die me een rondleiding gaf, is ook goed in het enthousiast in begrijpelijke taal vertellen van interessante weetjes over de detector, dat maakte de dag extra leuk. En toen moest ik het nog allemaal opschrijven. Het was overweldigend geweest, het moest nog even bezinken. Inmiddels was de opstart van de LHC dichterbij, en begonnen diverse media er over te schrijven. Ik heb een aantal artikelen voorbij zien komen met de insteek die ik op het oog had, bijvoorbeeld in de Volkskrant. Ik moest iets verzinnen met mijn stuk dat nog niet gedaan was. Daarvoor ging ik bestuderen wie allemaal over de herstart hadden geschreven en hoe ze dat gedaan hadden. Doelgroep En toen viel me iets op. Wetenschapsjournalistieke media die zich richten op jongeren, zoals KnowHow, liepen met een boog om het onderwerp heen. Her en der verschenen wel korte stukjes, maar geen groot achtergrondverhaal. Het is natuurlijk ook wel een ingewikkeld onderwerp, maar ik zag er wel een uitdaging in om voor deze doelgroep te schrijven. Daarom heb ik mijn artikel geschreven met een 14-16 jarige in mijn achterhoofd die wel interesse in wetenschap, techniek en natuur heeft, maar die nog niet zo veel weet over dit onderwerp. Deze keuze had veel gevolgen voor mijn schrijven. Ik moest alle enigszins moeilijke woorden vermijden, of eerst goed uitleggen. Ook mochten mijn zinnen niet te ingewikkeld zijn. Ik heb er voor gekozen om niet álle zaken die te maken hebben met de LHC uit te leggen, dan zou het een beetje te veel worden. Ik heb gekozen voor de meest essentiële zaken voor het begrip van wat de LHC nu precies doet en wat men probeert te ontdekken. Een aantal interessante deeltjes, zoals de fascinerende neutrino, heb ik hierbij buiten beschouwing gelaten. Het verhaal moet nog wel te volgen zijn. Om dingen duidelijk uit te leggen, moet een wetenschapsjournalist onder andere gebruik maken van vergelijkingen, zo blijkt uit mijn reflectieproduct. Dit artikel, dat het meest wetenschappelijke is van mijn portfolio, bood mij een uitgelezen kans om te laten zien dat ik deze vaardigheid in de vingers heb. Sommige vergelijkingen komen vaker voor, zoals de hoogte van de flat en de onderdelen van de
voertuigen na een botsing, maar andere vergelijkingen heb ik zelf bedacht bij de context, zoals die van het zandkasteel en de warme computer. Aan andere stukken uitleg heb ik veel zitten schaven om de materie op een begrijpelijke manier uit te leggen. De deelonderwerpen donkere materie en supersymmetrie vormden daarin de grootste uitdaging, en ik ben erg tevreden over het eindresultaat. Zoals Joep Engels in mijn reflectieproduct ook aanraadt, heb ik het artikel laten lezen door een non-bèta, en die raakte nergens de draad kwijt en begreep het hele artikel. Maar een tijdschrift schríjft niet alleen voor jongeren, ook de vormgeving en de illustraties zijn voor deze doelgroep van groot belang. Bij het CERNartikel zou idealiter een infographic komen over de deeltjesversneller. Nou doe ik ook wel wat met vormgeving dankzij het blok Medium Tijdschrift, maar een infographic maken gaat me toch nog iets boven de pet. Daarom heb ik een schets gemaakt van hoe zo’n infographic bij dit verhaal er dan uit zou komen te zien, vandaar dat die illustratie een tekening is. Ordening De feedback die ik op dit artikel heb gehad, ging voornamelijk over de ordening van mijn verhaal. Ik liet mijn onderzoeker pas vrij laat aan het woord, en het duurde ook best een tijdje voordat de lezer het eerste reportage-element tegenkwam. Dat is natuurlijk jammer, dus dat is nu meer naar voren gehaald. In mijn eerste versie heb ik de wetenschapper ook niet veel geciteerd, maar heb ik hem veel geparafraseerd. Ik heb normaal gesproken de neiging om nogal veel te quoten, en op die manier wordt een achtergrondverhaal wel eens meer een interview. Dit was bij een van mijn artikelen in het blok Medium Extra het geval. Ik had verwacht dat dit bij dit artikel een valkuil zou kunnen zijn, maar ik heb overgecompenseerd door veel te weinig te quoten. Door meer quotes in het verhaal te brengen, werd het levendiger en leuker om te lezen. Ik ben heel tevreden met de uiteindelijke versie van dit verhaal. Ik laat hiermee zien dat ik als wetenschapsjournalist een onderwerp dat als zeer ingewikkeld wordt gezien duidelijk, creatief en verhelderend kan uitleggen. Dat de doelgroep voor dit verhaal anders is dan die van de rest van mijn portfolio (zo is mijn bierartikel voor HP/De Tijd), benadrukt dat ik verschillende schrijfstijlen kan hanteren.
Hoe maak je een Cito-toets? Ieder jaar buigen achtstegroepers zich over de Cito-toets. Dit jaar buigen wij ons er ook eens over: hoe wordt die toets nou gemaakt? Door: Odette Knappers Het idee van de toets aan het einde van groep 8 is om op een onafhankelijke manier advies uit te brengen welk onderwijstype op de middelbare school het beste past bij de leerling. Hier blijkt de toets vrij goed in te zijn: 80 procent van de leerlingen op de middelbare school zit op het schoolniveau dat overeenkomt met zijn Cito-score, dertien procent zit hoger en zeven procent lager. Hoe ontwikkelt Cito die toets? In constructiegroepen werken toetsdeskundigen, vakinhoudelijke mensen en leerkrachten uit groep 8 samen. Ze bedenken toetsvragen. De gemaakte vragen worden getest door die tussen ‘oude’ Cito-toetsvragen in de oefenboekjes te zetten en deze te laten maken door achtstegroepers. Na analyse van deze resultaten vallen er soms vragen af of worden ze aangepast. Daarna worden ze nog een keer getest, en dan komen de vragen pas in een echte Cito-toets. Het maken van een toets kost op die manier drie jaar.
Wanneer is een vraag in de Cito-toets een goede vraag? Als hij niet te moeilijk is, en niet te gemakkelijk. Projectleider Anja de Wijs: “Als vrijwel alle kinderen een vraag goed hebben, dan toetst die vraag helemaal niets. Hetzelfde geldt voor een te moeilijke vraag. Als maar zo’n vijftien procent van de kinderen een vraag goed kan beantwoorden, dan vinden we hem te moeilijk.” “Maar soms zit er wel een vraag in die zo slecht wordt gemaakt”, gaat de Wijs verder. “Zo hebben veel kinderen vragen over voltooid deelwoorden fout. Maar we vinden dat dat onderwerp wel in de toets moet zitten. In zo’n geval gaat de inhoud dan dus voor.” De vragen worden niet in willekeurige volgorde achter elkaar gezet. De Wijs: “We letten er sowieso op dat de eerste twee à drie vragen geen hele moeilijke vragen zijn. Zou dat wel het geval zijn, dan kunnen kinderen zenuwachtig of onzeker worden over de hele toets. Door te beginnen met wat makkelijkere vragen, stellen we de kinderen even op hun gemak.” Het is belangrijk om te zorgen dat een vraag ook toetst wat hij hoort te toetsen. Statisticus Ron Engelen: “Als je bij een rekenvraag eerst een verhaaltje geeft waar de kinderen de som uit moeten halen, dan wordt de vraag meer begrijpend lezen dan rekenen.” Dit kunnen ze in de statistieken van de antwoorden terugzien. Als veel kinderen die in rekenen goed zijn maar slecht zijn in begrijpend lezen dezelfde rekenvraag fout hebben, kan het zijn dat het zo’n ‘begrijpend rekenen-vraag’ is. Als 1 op de 3 kinderen met een hoge score een bepaalde vraag goed heeft, en 1 op de 3 kinderen met een lage score ook, dan komt de vraag ook niet in de toets, aldus statisticus Engelen. De vraag is dan niet niveau-onderscheidend. Een vraag is wel niveau-onderscheidend als bijvoorbeeld 2 op de 3 kinderen met een hoge score hem goed hebben, en 1 op de 3 kinderen met een lage score. “Hoe meer vragen je hebt, hoe zekerder je bent van de uitslag”, zegt Engelen. “We willen dat alle vragen ook echt bijdragen aan de uitslag. Vandaar dat vragen die niet niveau-onderscheidend zijn er uit gaan, die vervangen we door een vraag die wel niveau-onderscheidend is.”
Cito-toetsvragen Wat voor soort vragen zitten er nou eigenlijk in de Cito-toets? Een selectie van enkele taal- en rekenvragen.
Waarom is er gekozen voor de 501-550schaal? Om verwarring te voorkomen. Engelen: “Als je de uitslag tussen de 80 en 120 zou geven, verwarren mensen de Cito-score met de schaal van het IQ en kunnen ze denken dat de Cito-toets je IQ meet. Om dat soort verwarringen te voorkomen, hebben we een schaal in de 500-range gekozen, die wordt verder nergens voor gebruikt.” De school en het Cito geven uiteindelijk een advies over wat als het meest geschikte schooltype voor de leerling wordt gezien. Als de school en de Cito-toets hetzelfde schooltype adviseren, dan vormt dat geen probleem. Als de school een hoger schooltype adviseert dan dat uit de Cito-toets blijkt, dan is het advies van de school doorslaggevend. Net als bij herkansingen van toetsen waar het hoogste cijfer geldt. Dit is omdat een lagere Cito-score ook kan komen door toetsstress en niet per se aan het niveau van de leerling hoeft te liggen. Als het advies dat uit de Cito-toets rolt hoger is dan het advies van de school, dan is de school verplicht om het advies te heroverwegen – de school is dus niet verplicht om het advies aan te passen. Eventueel kan ook de inschrijving op de middelbare school nog worden bijgesteld. Vroeger werd de toets altijd in februari afgenomen. Dat is nu verplaatst naar april. Het idee hierachter is dat het advies van de school niet wordt beïnvloed door de uitslag van de Cito-toets. “Ik ben tegen het nieuwe afnamemoment”, zegt Cor Sluijter. Hij is directeur van het psychometrisch onderzoekscentrum van Cito en is dus verantwoordelijk voor de kwaliteit van de meetinstrumenten, zoals de Eindtoets Basisonderwijs. Sluijter: “Nu wordt er volledig vertrouwd op het oordeel van de docent. Dat is een enkele bron. En de Eindtoets Basisonderwijs is nou net ontwikkeld om dat oordeel objectiever te maken. Er is nu geen samenspel meer. Het is alsof je de klok 40 jaar terug zet, naar de tijd van voor de invoering van de toets.”
Hoogleraar onderwijssociologie Jaap Dronkers (Maastricht Universiteit) zegt tegen de Volkskrant dat uit onderzoek blijkt dat kinderen van gescheiden ouders een lager advies krijgen. “We weten zeker dat het schooladvies van een leraar wordt beïnvloed door de achtergrond van de ouders van het kind”, aldus Dronkers. “Je bent zo sociale ongelijkheid aan het versterken.” “Mensen zijn slechte beoordelaars”, aldus Cor Sluijter. “We zijn niet goed in staat informatie te verwerken, we hebben daar hulpmiddelen bij nodig. Als mens mis je wel eens wat in je waarneming. Een toets is consequent. Maar het is een húlpmiddel voor de waarneming.” Ook uit stukken op de site van het Cito blijkt dat het bedrijf zelf vindt dat er te veel waarde wordt gehecht aan dat ene cijfertje dat uit hun toets rolt. Leerlingen gaan trainen om een hogere score te halen. “De Cito-toets is bedoeld als middel om het niveau van een leerling te bepalen, maar wordt een doel op zich. “Dit komt door het circus dat de ouders en de school er omheen maken”, stelt Cor Sluijter. “Maar een leerling kan de Cito-toets niet goed of slecht maken. Het eindresultaat is immers welk schooltype het beste bij de leerling past.” Trainen voor de Cito-toets heeft dus ook niet zoveel zin. Als een leerling zonder trainen een havoadvies zou krijgen, betekent dit dat hij het beste thuis is op de havo. Als hij nou dankzij trainen voor de Cito-toets een vwoadvies krijgt, zit hij waarschijnlijk op de middelbare school met het probleem dat het allemaal te moeilijk voor hem is. Dan stroomt hij uiteindelijk waarschijnlijk ‘af’ naar de havo, waar hij dan op zijn plek blijkt te zitten. Sluijter: “De toets heeft een voorspellende waarde. Je kunt als ouder wel bepaalde dingen willen, maar dat is niet altijd mogelijk. Een blinde kan ook geen piloot worden, een vmbo-leerling moet zich niet naar het vwo willen trainen. Vraag je als ouder ook af of je kind gelukkig zal zijn op een schooltype waar hij niet past, waar hij zich niet thuis voelt. Je moet niet verder willen springen dan dat de polsstok lang is.”
Antwoorden 5 C 8 C 11 B 15 A
Reflectie portfolioartikel over Cito-toets Dit artikel is illustratief voor mijn interesse in de andere kant van een verhaal. Ieder jaar komt dezelfde discussie op over de Cito-toets. Moeten we kinderen wel willen toetsen? Wat is het nut van de toets? Ik wilde dit onderwerp eens van de andere kant bekijken, een kijken naar wat er achter zit. Ik vond het heel fijn dat ik daarvoor verschillende mensen binnen Cito kon spreken, ieder betrokken bij een ander onderdeel van het construeren van de toets. Dit bracht extra diepgang in mijn verhaal. Daardoor kon ik op alle punten een stapje verder gaan dan media meestal doen als het om de Citotoets gaat. Doelgroep Dit artikel heb ik geschreven voor het blad J/M. De doelgroep van dit blad omvat betrokken ouders, en onderwijsonderwerpen worden vaker in dit blad besproken. Ik heb overwogen om het artikel te schrijven voor een krantenbijlage, maar ik vind J/M beter passen. Alle lezers van J/M zijn betrokken ouders, met een krantenbijlage bereik je ook veel andere mensen. Daarnaast leest niet iedere betrokken ouder dezelfde krant: ik zou dan mensen missen. Daarom is de keuze uiteindelijk op J/M uitgekomen. Bij het bestuderen van het blad viel me direct iets op aan de vormgeving. J/M werkt niet met tussenkopjes, maar drukt de gehele eerste zin van een dergelijke alinea vet. Dit was iets visueels waar ik in mijn artikel zeker rekening mee zou moeten houden. Ook viel het me op dat het gebruikelijk is in het blad om in een achtergrondverhaal te verwijzen naar andere publicaties, bijvoorbeeld naar interviews die eerder verschenen zijn in kranten. Daarnaast heb ik in mijn schrijfstijl rekening gehouden met de lezer. Het is een betrokken ouder, dus ik mag best wel wat termen uitleggen. Maar het zijn geen mensen met een toetsdeskundige achtergrond. Daar heb ik in mijn woordkeus rekening mee gehouden. Zo is het in het vakgebied van toetsen gebruikelijk om een toetsvraag een item [spreek uit: ietem] te noemen. Omdat de meeste lezers alleen het Engelse woord item kennen, en dit Nederlandse item niet, zou dat voor verwarring kunnen zorgen. Daarom heb ik bewust voor de term toetsvraag gekozen. De keuze voor het gebruik van het begrip Cito-toets is nog zo iets. Officieel heet de toets Centrale Eindtoets Primair Onderwijs, vorig jaar werd hij Eindtoets Basisonderwijs genoemd. Maar de toets staat in de volksmond nou eenmaal bekend als dé Cito-toets. Omdat deze term zo wijdverspreid is, heb ik er voor gekozen deze te hanteren. Ordening De feedbackronde was minder ingrijpend voor dit artikel dan voor mijn andere artikelen. Het probleem in mijn eerste versie zat vooral in de focus van mijn artikel, die kwam niet scherp over. Na mijn lead, die toen ook al ging over ‘hoe maak je zo’n toets?’, ging ik eerst in op het afnamemoment. Dit botste met elkaar. Uiteindelijk bleek dit probleem heel eenvoudig opgelost te kunnen worden: door mijn ordening te veranderen. Op die manier kwam de focus van het artikel te liggen op het construeren, precies wat de bedoeling was. Ik ben erg tevreden met het eindresultaat, de geïnterviewden overigens ook.
Wat nou als je studie te moeilijk is?
Keus twee hoeft geen tweede keuze te zijn Ongeveer een kwart van de hbo- en wo-studenten valt in het eerste jaar uit. De meesten omdat ze de studie niet leuk vinden. Maar wat nou als je je studie wel leuk vindt, maar je het niveau niet aankunt? Dat is een moeilijke situatie, zo weet ik uit ervaring. Door: Odette Knappers In 2009 was ik één van de 45 eerstejaars Technische Natuurkunde aan de Universiteit Twente. Ik was gewaarschuwd dat het een pittige studie was, maar ik was vastbesloten: dit was de ideale studie voor mij. Ik had en heb een grote passie voor kwantummechanica Bij het studiekeuzecentrum in en elementaire deeltjes. Mijn VWO heb ik afgerond met een Utrecht kunnen alle studenten 7 voor wiskunde (B 1,2 toen nog) en een 7 voor natuurkunde aankloppen voor hulp: studenten (2). Na twee kwartielen bij Technische Natuurkunde had ik 5 van de hogeschool en van de van de 30 studiepunten weten te behalen. Ik ging het niet universiteit, maar ook mbohalen, maar ik wilde het wel. Zo graag. studenten of middelbare scholieIk ben niet de enige student die tegen dit probleem is aange- ren zijn er welkom. Voor de hbolopen. Studiekeuzeadviseur Anita Mooi van het studiekeuze- en wo-studenten kan het gaan centrum in Utrecht: “Het overgrote deel van de studenten om de keuze van een minor of die hier aankloppen voor hulp bij de studiekeuze, heeft een een master, maar je kunt er als motivatieprobleem. Maar voor zo’n dertig procent van de student ook terecht als je studie studenten zit het probleem hem in het niveau van de studie.” niet naar verwachting verloopt en je verder wilt, of moet, kijken.
Het eerste kwartiel Of een student het niveau van de studie aankan, is te zien aan de behaalde cijfers. Als die heel erg laag zijn, is dat een teken aan de wand dat dit misschien niet de goede studie voor deze student is. Lage cijfers zorgen er vaak ook voor dat de student gaat twijfelen aan de studiekeuze. Na de eerste toetsperiode neemt het aantal gesprekken bij het studiekeuzecentrum dan ook toe. BSA In het bindend studieadvies (BSA) vertelt de onderwijsinstelling of de student zijn of haar studie mag voortzetten. De meeste onderwijsinstellingen hebben een minimaal aantal studiepunten (EC’s) dat de student in het eerste jaar moet halen om deel te mogen blijven nemen aan de opleiding. Als de student niet voldoende EC’s heeft behaald, zal hij of zij de studie moeten staken.
Mijn eerste tentamenperiode ging ook niet zo goed, voorzichtig uitgedrukt. Toch zette ik door: ik vond het vakgebied zo geweldig, dat wilde ik niet loslaten. En tegenvallende resultaten kwamen vast door het wennen aan de universiteit en hoe anders alles was dan op de middelbare school. Maar toen de herkansingen en de volgende tentamenweek ook zo slecht gingen, kon ik er niet meer omheen. Ik ging mijn eerste jaar niet halen, ik moest stoppen met mijn studie.
Bij Kevin van Langen (24) duurde het iets langer tot hij besefte dat een studieswitch voor hem een goed idee was. Hij is in 2010 begonnen aan de Universiteit Twente als student Elektrotechniek, maar heeft later de overstap gemaakt naar Bedrijfskunde. “Vroeger vond ik het al leuk om dingen te knutselen, of juist om ze open te maken om te kijken hoe ze in elkaar zaten. De keuze voor de studie Elektrotechniek was dus ook logisch, daar ging het ook om knutselwerken. Zodra ik eenmaal Elektrotechniek studeerde, merkte ik pas echt hoeveel wiskunde er bij zat. En dat vak lag mij totaal niet. Mijn tentamens gingen slechter en slechter. Uiteindelijk heb ik halverwege het tweede jaar besloten te stoppen met Elektrotechniek.” Het zwarte gat Als je je eerste studie hebt gekozen vanuit passie, kan het een hele zware domper zijn als het je dan niet lukt. Voor mij was het verdriet immens. Ik had geen idee meer wat ik in hemelsnaam later wilde worden. Mijn toekomstdroom, fundamenteel onderzoek doen in de natuurkunde, spatte voor mijn ogen uit elkaar. Ik was radeloos, er was geen enkel vakgebied dat ik zó interessant vond als dit. Studieadviseur Anita Mooi: “Studenten die dit meemaken, moeten niet alleen opnieuw een studiekeuzeproces door. Ze hebben ook te maken met een soort rouwproces. Wat je studeert en wat je later wilt of gaat worden, is ook een stukje van je identiteit. Je moet jezelf ook herdefiniëren. ‘Wie ben ik dan wel?’ Dat is pittig.” En toen? Je moet je eerste studie op een gegeven moment achter je laten en vooruit gaan kijken, de toekomst in. Als deze studie het niet voor je is, wat zou het dan wel kunnen zijn? Studieadviseur Anita Mooi raadt studenten aan om te analyseren waar het precies mis ging, dat kan heel leerzaam zijn. “Als de wiskunde in een economische studie het enige was dat je zwaar viel, zou je een andere economische studie kunnen gaan doen waar minder wiskunde in zit”, geeft Mooi als voorbeeld.
“Er is geen succesformule” Is er een manier om te zorgen dat studenten in één keer de perfecte studie kiezen? Er zijn tegenwoordig matchingsdagen, waarop de onderwijsinstelling kijkt met de student hoe zijn of haar kansen liggen voor het succesvol doorlopen van de studie. Maar: “Het is bijvoorbeeld erg moeilijk om van tevoren het leertempo te testen: kan een student deze studie bijhouden?”, zegt studieadviseur Anita Mooi. “Pas na een maand of 2 à 3 merkt een student of een studie bij hem past en of hij het aan kan. Er is geen succesformule voor het kiezen van een studie. Zelfs met goede voorbereidingen en oriëntatie kan het gebeuren dat een studie tegenvalt.”
Wat middelbare scholieren wel zou kunnen helpen, is de mogelijkheid om een introductievak te volgen voor ze hun studiekeuze maken, stelt studieswitcher Kevin van Langen voor. “Ik merkte bij een algemeen vak in het eerste kwartiel al de eerste twijfels of de studie wel iets voor mij was. Op een open dag of op een meeloopdag is daar niet voldoende ruimte voor. Als je een studie heel leuk vindt, laat je je niet tegenhouden door een tegenvallende meeloopdag. Op een open dag kunnen ze je wel waarschuwen dat er bijvoorbeeld veel wiskunde in een studie zit, maar als middelbare scholier kun je je geen voorstelling maken van wat dat betekent. Je moet echt een vak volgen om aan den lijve te ondervinden of de studie bij je past.”
Maar wat nou als het is zoals bij mij, als het over de gehele linie misgaat? “Onderzoek alle kanten van jezelf,” raadt Mooi aan, “er zou zomaar iets naar boven kunnen komen waar je nog niet zelf aan had gedacht. Bijvoorbeeld, wat wilde je vroeger worden toen je klein was?” Uiteindelijk heb ik besloten: ‘als ik niet zelf fundamenteel onderzoek kan doen, dan ga ik er wel over schrijven’. Op die manier hoef ik het vakgebied niet helemaal los te laten, ik ben er in mijn dagelijkse werkzaamheden nog steeds continu mee bezig. Alleen op een iets andere manier dan gedacht. Het is belangrijk dat je geen ‘veilige’ twee keuze maakt omdat de carrièrekansen goed zijn, of omdat je van veel mensen hoort dat het een gemakkelijke studie is. “Ook je tweede studie moet je aanspreken, er moet een vonk overslaan”, aldus Mooi. Anders zit je straks op een studie die prima gaat, maar waar je geen plezier in hebt. Dat is ook niet de bedoeling. Kevin: “Al tijdens mijn studie Elektrotechniek merkte ik al dat leidinggeven mij eigenlijk wel lag. Dit kwam vooral in groepswerk naar voren. Ook bij TwenteSat (een stichting voor het ontwikkelen van satellieten, red.) vond ik het hele proces van zo’n project eigenlijk interessanter dan de techniek. Daarom voelde uiteindelijk de overstap naar Bedrijfskunde heel logisch.” Het klinkt alsof de keuze voor de tweede studie bij Kevin en mij soepel verliep. Maar het was zwaar, en het kostte tijd. Je vindt jezelf nou eenmaal niet in een koffiepauzetje opnieuw uit. Het moet een beetje sudderen. Als je nu denkt ‘ik heb nog zoveel te doen want ik red het allemaal niet, ik heb helemaal geen tijd om na te denken of dit wel de juiste studie voor mij is’, juist dán moet je er goed de tijd voor nemen. Het is tijd om te ontspannen als je er geen tijd voor hebt, het is tijd om te bezinnen als je daar geen ruimte voor hebt in je hoofd.
Eind goed, al goed Kevin heeft geen spijt van zijn eerste studiekeuze: “Zonder mijn ervaringen bij Elektrotechniek had ik nooit gedacht dat leidinggeven bij me zou passen. Ook neem ik veel mee uit mijn vorige studie. Ik wil straks als bedrijfskundige ergens gaan werken waar ik veel samenwerk met engineers. Ik heb niet alleen affiniteit met hen, ik begrijp ze ook.” Kevin is, net als ik, toch wel een bèta in hart en nieren. Mij heeft mijn tijd op de universiteit veel gebracht. Ik heb geproefd van de wereld van het doen van onderzoek en ik heb leren omgaan met wetenschappelijke bronnen. Dit zijn vaardigheden die niet alleen goed passen bij de carrière als wetenschapsjournalist die ik voor ogen heb, ze onderscheiden me ook van de andere journalistiekstudenten. Daarnaast vormen deze vaardigheden wie ik ben en hoe ik ben. Niet alleen je huidige studie is een stukje van de identiteit, je bagage van eerdere ervaringen is dat net zo goed. Ook al hebben we een omweg gemaakt, Kevin en ik zitten nu allebei op een studie die wél bij ons past. Durf de stap te maken om van studie te switchen. Geloof ons, het is het waard.
Reflectie portfolioartikel over studieswitch Bij het bedenken van onderwerpen voor mijn afstudeerportfolio was ik er alert op dat ik niet alleen wetenschapsonderwerpen zou kiezen. Ik ga dan wel de wetenschapsjournalistiek in, maar ik ben breder opgeleid dan dat. Dat wilde ik in mijn portfolio naar voren laten komen. Ik ben gaan denken over wat voor onderwerpen ik nog meer zou willen schrijven, of welke onderwerpen ik miste in het medialandschap. Toen kwam ik al vrij snel, uit eigen ervaring, op de gedwongen studieswitch vanwege tegenvallende resultaten. Omdat ik zelf van studie gewisseld ben, trekken artikelen over studieswitchen mijn aandacht. Het viel me daarbij op dat het eigenlijk altijd gaat om ‘wat nou als je je studie toch niet leuk blijkt te vinden’. Soms wordt het gedwongen stoppen vanwege de resultaten wel genoemd, maar vrijwel altijd maar zijdelings. Een verklaring daarvoor is dat er een taboe lijkt te rusten op deze reden van studieswitchen. Zeker in de maakbare wereld van deze tijd, is het kennelijk uitzonderlijk om toe te geven dat je iets wel wilt, maar niet kunt. Dat het zo’n taboeonderwerp is, vind ik erg jammer. Daardoor kan het voorkomen dat een student langer op een opleiding blijft zitten zonder succes. De student kan moeite hebben met toegeven dat iets niet mogelijk is, ten overstaan van de buitenwacht maar misschien ook voor zichzelf. Het voelt toch een beetje als falen, en dat kan pittig zijn. Juist omdat dit onderwerp zo emotioneel is, maar daarnaast inhoudelijk ook van groot belang is, is het belangrijk dat er meer en beter over gepraat kan en gaat worden. Daarmee wil ik met dit artikel een eerste stap zetten. Het artikel richt zich dus op studenten, en zou idealiter net na de eerste tentamenperiode in universiteits-/hbo-bladen geplaatst worden. Op die manier kom je op het juiste moment bij de lezer binnen. Ik heb er bewust voor gekozen om mijn eigen ervaringen zo duidelijk naar voren te laten komen. Dit geeft mij als schrijver meer autoriteit om over dit onderwerp te schrijven; het maakt duidelijk dat ik weet waar ik het over heb. Daarnaast is het een handreiking naar de studenten die moeite hebben met toegeven wat er precies aan de hand is, omdat ik laat zien dat je er gewoon over kunt praten. Ordenen Bij de feedback op dit artikel is mijn ordening naar voren gekomen. In eerste instantie had ik het verhaal van Kevin in een apart, fullquote interview bij het artikel verwerkt. Kevin’s ervaringen zijn iets minder emotioneel geladen dan die van mij, en dat kwam daardoor uiteindelijk niet over als de toevoeging die ik in gedachte had. Vandaar dat ik uiteindelijk de keuze heb gemaakt om de ervaringen van Kevin bij die van mij in het verhaal te verwerken. Hij is ook tevreden over het eindresultaat. Daarnaast is in de tweede versie de emotionele en adviserende kant van het verhaal iets specifieker uitgewerkt. Ik heb de verschillende deelonderwerpen iets beter gegroepeerd, in mijn eerste versie zat teveel herhaling. Uiteindelijk ben ik erg tevreden over het eindresultaat; dit is het artikel dat ik in 2009, na mijn eerste tentamenperiode, had willen lezen.