Internationale vergelij king kosten van detentie
CSLI i00 by T. sch onderzoek voor de publieke sector :
;reeks nr. 92 Ra 11.753
EW6kt/0223
Internationale vergelij king kosten van detentie
Mark Lijesen Cees van Beers Debora Moolenaar Hans Poppelaars Marleen Stafleu
MINSTERIE VAN JUSIITIE Wetenschappiit Ondetzeek- enllocotatatiecentrum
's-Gravenhage ,Q)2t5i2
100 by Onderzoeksreeks nr. 92 Den Haag, juni 1998
1990101
Internationale vergelijking kosten van detentie
M.G. Lijesen, CP. van Beers, D.E.G. Moolenaar, J.A.A. Poppelaars en M.H. Stafleu 100 by — Den Haag; Onderzoeksreeks nr. 92 Met lit. opg. ISBN 90-5565-042-0 Nugi 693 © 1998, I00 bv, Den Haag Omslag en grafische productie: Koninklijke De Swart BV, Den Haag. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Voorwoord
In augustus 1997 is door het ministerie van Justitie aan 100 by opdracht verleend voor het onderzoek 'Internationale vergelijking kosten van detentie'. Het onderzoek is uitgevoerd door Cees van Beers, Debora Moolenaar, Hans Poppelaars en Marleen Stafleu, onder leiding van Mark Lijesen. Met deze internationale vergelijking van de kosten van detentie heeft 100 ongetwijfeld een moeilijke opdracht in huis gehaald. De detentieregimes in de onderzochte (Europese) landen vertonen immers vele verschillen. En ook de omvang en samenstelling van de gedetineerdenpopulatie in de penitentiaire inrichtingen lopen sterk uiteen. Tegen deze achtergrond mag men van het onderzoek geen ondubbelzinnige kwantificering van de `prijs-prestatieverhouding' van het Nederlandse gevangenis-wezen verwachten. Niettemin werpen de onderzoeksresultaten zeker licht op een aantal actuele beleidsthema's met betrekking tot de detentie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de vraagstuldcen rond de plaatsing van meer gevangenen op een cel. Uit de vergelijking komt een duidelijk onderscheid naar voren tussen de verschillen in het beleid van de diverse landen met betreklcing tot het aantal plaatsen per eel en de verschillen in de bezettingsgraad die zich vervolgens in relatie tot dat beleid feitelijk voordoen. Laatstgenoemde verschillen kunnen afwijkende kosten- niveaus soms in belangrijke mate verklaren, hoezeer de eventuele gevolgen van eerstgenoemde voor de kosten ook met onzekerheden blijven behept. Uiteraard vormden de kwaliteitsaspecten van de detentie het voornaamste struikelblok in de kostenvergelijking. Zowel voor de veiligheid als voor de humaniteit van de inrichtingen ontbreken voldoende valide en betrouwbare maatstaven om daarvoor tot enigerlei `benchmarking' te kunnen geraken. Zonder nadere internationale afspraken over de op dit gebied te produceren indicatoren stuit de kostenvergelijking hier op ononticoombare beperkingen. Voor de uitgevoerde kostenvergelijkingen tussen inrichtingen binnen Nederland zijn deze beperkingen in principe minder zwaarwegend. Het onderzoek verduidelijkt daarbij dat de waargenomen kostenverschillen tussen die inrichtingen bij het bestaande bekostigings-
systeem voornamelijk aan omvang en samenstelling van de gedetineerdenpopulatie zijn toe te schrijven. Bij de totstandkoming van het voorliggende onderzoeksrapport is de door het ministerie van Justitie ingestelde begeleidingscomrnissie nauw betrokken geweest. Van deze begeleidingscommissie maakten deel uit: Prof. dr. N.P. Mol, drs. E. W. Bezem, mw. drs. K. Bots, drs. J.W.C. Dekker, drs. B. van der Linden, mw. drs. P.L.M. Steinmann, drs. J.A.J. Tirnmers, drs. J.J.L.M. Verhagen en drs. R.E. de Smidt. Niet alleen door intensieve bespreking van onderzoeksontwerp en conceptteksten, maar ook door directe participatie in de verzameling van de benodigde gegevens - in binnen- en buiteniand - hebben de leden van de commissie aan het welslagen van het onderzoek bijgedragen.
Prof dr. N.P. Mol, voorzitter van de begeleidingscommissie
Inhoud
Summary Samenvatting
7 .13
1 Inleiding 1.1 Inleiding 1.2 Onderzoeksvragen en aanpak 1.3 Cellen en plaatsen 1.4 Aanpak 1.5 Leeswijzer
.19 19 20 21 .23
2 Kosten van detentie in intemationaal perspectief 2.1 Inleiding 2.2 Prestaties 2.3 Kosten van detentie 2.4 Kwaliteit Noten
.25 25 27 29 30
3 Kosten van detentie in Nederland 3.1 Inleiding 3.2 Prestaties van penitentiaire inrichtingen 3.3 Kosten van detentie in Nederland 3.4 Veiligheid 3.5 Humaniteit Noten
31 31 33 34 36 37
4 Kostenverschillen binnen Nederland 4.1 Inleiding 4.2 Empirisch onderzoek naar de kosten van penitentiaire inrichtingen 4.3 Een empirische kostenfiinctie voor Nederlandse inrichtingen 4.4 Kostenverschillen tussen Nederlandse inrichtingen 4.5 Verklaring van de verschillen 4.6 Bevindingen Noten
39 39 41 43 46 49 50
5 Zweden versus Nederland 5.1 Inleiding 5.2 Detentie in Zweden 5.3 Svartsjo och Faringso versus Maashegge-Ter Peel 5.4 Stockholm versus De Grittenborgh 5.5 Bevindingen Noten
53 53 54 60 67 68
6 Belgie versus Nederland 6.1 Inleiding 6.2 Detentie in Belgie 6.3 Mechelen versus Zwolle 6.4 Dendermonde versus Roermond 6.5 Bevindingen Noten
69 69 70 76 82 84
7 Duitsland, Nederland en Engeland/Wales 7.1 Inleiding 7.2 Detentie in Duitsland
7.3 Detentie in Engeland en Wales 7.4 Braunschweig en Lancaster versus De Leuvense Poort 7.5 Uelzen versus Esserheem 7.6 H.M.P. Cardiff versus P.I. Lelystad 7.7 Bevindingen Noten
85
85 87 89 100 103 109
111
8 Vergelijking van de resultaten
113
Literatuur
119
Bijlage I De kostenfunctie
121
Bijlage 11 De selectie van cases
123
Bijlage 111 Uitwerking kostenverschillen
127
Summary
The growing discussion about the punishment of offenders has led to greater concern about the cost of this basic government responsibility. The cost is, however, inextricably tied up with quality. Quality, defined here as humaneness and security, can hardly be 4( compared even handed. This should be kept in mind when interpreting the results. In this st study we attempt to compare the cost and quality of custody in the Netherlands with that in Belgium, Sweden, England & Wales, aid Lower Saxony, based on three lines of -as, enquiry. First we, compare the ab LoiMATies in broad terms at macro level, second we compare the institutions in the Netherlands with each other, and finally we draw comparisons between eight pairs of institutions, in each case one Dutch and one foreignd All comparisons concern 1996. The broad comparison at macro level reveals that the size of the prison population, measured in custodial days per head of population, differs considerably in the countries studied. England & Wales has some sixty per cent more people in custody per head of population than the Netherlands, while Lower Saxony has around ten per cent more and Sweden about ten per cent less. The figures for Belgium are not available. The number of cells per head of population is virtually the same as in the .Netherlands, although in Belgium there is more than one prisoner per cell more often than in the Netherlands. Looking at the type of institution, we find a marked difference between the Netherlands and the other countries, due to the considerably higher percentage of remand prisoners. In the Netherlands, remand houses are also used for executing short sentences. Another striking difference between the countries is the average size of the institutions. The English and Welsh institutions are over one and a half times the size of those in the Netherlands, which in turn are larger than prisons in Belgium and considerably larger than those in Lower Saxony and Sweden. With regard to the size of the institutions in England & Wales, we should point out that the number of prisoners per cell also plays a role here. In England & Wales, as in Lower Saxony, the capacity of institutions is measured in 'places' (number of detainees to be placed) and not in cells. In Belgium, the Netherlands and Sweden, there are fewer discrepancies between the number of places and the number of cells.
I00 bv
7
/hay
In Belgium, England & Wales and Lower Saxony, capacity usage of more than one prisoner per place is regarded as a necessary evil to avoid sending offenders away. If the number of prisoners exceeds the number of places (overcrowding), it is regarded as an undesirable situation. When it comes to comparing costs, measured in guilders per custodial day, the Netherlands turns out to be more expensive than Belgium, Lower Saxony and England & Wales, but cheaper than Sweden. However, it is not clear whether the figures for Belgium and Lower Saxony include all costs. Staff costs account for by far the largest part of the overall costs in all the countries. On closer examination we find that the differences in costs are reflected in the deployment of staff per prisoner. Sweden and the Netherlands deploy more staff per prisoner than England & Wales and Lower Saxony (figures for Belgium are not available). The deployment of staff also provides an initial impression of the quality of custody. More staff members provide the possibility for (but don't guarantee) better security of the institution and more personal attention for detainees. The quality of custody can be broken down into security and humaneness. Indicators of security include the number of escapes, the number of violent incidents and the number of suicidesi These figures cannot be meaningfully compared at the macro level. Indicators of humaneness are also difficult to compare. Therefore no meaningful international comparisons can be drawn at macro level about the quality of custody. The comparison of institutions in the Netherlands reveals great differences between institutions in terms of scope, costs and security. Empirical studies and an empirical cost function applied by the researchers provide evidence of what is called variable returns to scale. In other words, the costs per unit product (e.g. per cell) depend partly on the scale of the institution. Taking into account the size and composition of the output, the differences in costs between institutions turn out to be negligible. Costs are therefore allmost fully explained by size and composition. The reason for this lies in the way institutions are funded. It leaves neither room nor incentives to deviate from standards. Insofar as differences do exist, they can be explained by obvious factors such as the total number of staff and the percentage of staff over the age of 45. The comparison of individual institutions confirms the picture from the macro-level study that custody is more expensive in the Netherlands than in Belgium, Lower Saxony and England & Wales, but cheaper than in Sweden. The Swedish institutions are operating below full capacity, with some places empty. Four of the other foreign institutions are overcrowded.
8
MO by
As in the macro-level coliparison, the cost differences turn out to be reflected in the deployment of staff. A brTkdown of costs according to type of staff is easier to carry out at the level of individual nstitutions. The higher deployment of staff in the Dutch cases compared with their counterparts in Belgium, England & Wales, and Lower Saxony applies both to executive staff and other staff. In comparison with the Swedish institutions, where costs are higher, their Dutch counterparts uses fewer executive staff, but more staff with no contact with prisoners. This means that, of all cases studied, the Dutch have the largest number of staff without prisoner contact.
i
Further examination of the deployment of staff without prisoner contact shows that these are mainly involved in accounting. We found, where Sweden, England & Wales and possibly also Belgium were concerned, that this difference can be partly explained by the decentralization of responsibilities. However, this does not fully explain the difference. The staff costs per FTE are comparable in the institutions in the Netherlands, Sweden and England & Wales. For cases in Lower Saxony and Belgium they are considerably lower. However, this difference is more likely to be due to institutional differences (such as the fact that government bodies are not required to deduct payroll taxes) than the level of pay or composition of the workforce. The table on page 11 shows the differences in costs per custodial day of the pairs of institutions in the research en gives a breakdown of their main components. Even at the level of individual institutions, the quality of custody is difficult to assess. The level of security of the institutions, insofar as this is comparable, is more or less the same everywhere. Very often however, differences in definition and registration obscure the comparison. When we compare humaneness, however, we do find visible differences. At one institution in Lower Saxony, one in England/Wales and both Belgian institutions, the placement of more than one prisoner per place means that the level of facilities per prisoner is below their own desirable level. At the other institutions in England & Wales and Lower Saxony, the level of facilities is geared to more than one prisoner per cell Having more than one place per cell might in itself be regarded as a lower level of humaneness, as may the age of the buildings at the English/ Welsh and Belgian institutions studied. The picture in Sweden is less consistent. The humaneness of the institution in Svaitsjo is comparable with that of its Dutch counterpart. At the institution in Stockholm, 45 per cent of prisoners live under court-imposed restrictions. This means that their freedom of movement is severely restricted, which does not help to create a humane regime. However, in this case no immediate connection with costs can be established.
I00 bv
9
Throughout the research, we find indications that the quality of detention in The Netherlands is higher than in England & Wales, Lower Saxony and Belgium and comparable to that in Sweden. The limited comparabillity of quality indicators requires caution in the interpretation of these indications however. Solid conclusions on detention quality can not be drawn from the data presented in this report.
10
100 by
0
01)
0 •••-•4 • 4-4 1-4
Sto ckholm Mechelen Dendermon de
-0
1:1:1
•■•1
00
v■I
XI
00 00
en
N
csi
en en ,-••■ en
ON
oo
r--■
00
N
oo cs4
1■4
r•-■
00
c■I
1•••■•
■D
•
■..0
GIN
en
0 ON
•
e.)
:o
NQ
111
11)
•
en
01)
CNI
CO
as
0 N ID
C4 •
CO
a)
1/44)
CO
z
CO
r-t
cu CO CO CO
g
V V ^CS
C.,
4-4 C4-4 • 4-4
en
0 (NI v-1 I en
7'-
1-4
CO
CO
•
g
✓
■.0
0
-g
v--4
(3:)
CO
C.)
CO 1-4
w
CO CO
•:1-
71'
I
-0 CO
7:i CO
CO
g
•
• CO -■
0:1 -4-•■ 00 (1) -0 CO
tr-
4-4
■0
csi
'
en
1/4.0
csi
CO
4-0
a)
o .
CO
CO "o a.) CO
kg a) .10 CO
"0
I-, a) 4-, • -,
0 *.•-' 0
CS
material outlays
CO
t4:1
Z 0
average wage costs
0
number of staff
•
$•-4 Cl.) >-.4 !al CO "C) V 0
occupancy rate **
0
g
el)
-0
• •-•■ 0,)
CO ad
ES
✓
CO
CO
Corrected Cost
a)
C/) Z
Differences in
•
0
• g
g 0 X g ci) $-■
CO
F-4
00
00
c•I
. (1.)
CO
(1)
00
ci) 73 -0
00
Z
* *
Source : 100
CO
not available
4.g
00
same for case studies
e,)
L
en oo
custodial day (macro)
t:40
CO -o
01) • 4-4
Cost difference per
-2
Leuvensche Poort Leuvensc he Poort
4-1
Samenvatting
De toenemende aandacht voor het straffen van veroordeelden heeft tot gevolg dat ook de kosten van deze elementaire overheidstaak meer aandacht krijgen. Deze kosten kunnen rechter niet los van de kwaliteit worden gezien. In dit onderzoek verstaan we onder kwaliteit de veiligheid in en rond de inrichting en de humaniteit van de detentiej Deze grootheden blijken in internationale context vrijwel niet objectief vergelijkbaar te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid geinterpreteerd worden. In dit onderzoek proberen we de kosten en kwaliteit van detentie in Nederland te vergelijken met die in Belgid, Zweden, Engeland (inclusief Wales) en Nedersaksen. Hierbij volgen we drie sporen. Ten eerste vergelijken we genoemde landen globaal op macroniveau, ten tweede vergelijken we de inrichtingen binnen Nederland met elkaar, en tot slot maken we acht paarsgewijze vergelijkingen tussen een Nederlandse en een buitenlandse inrichting. Alle analyses betreffen het jaar 1996. Uit de globale vergelijking op macroniveau komt naar voren dat de omvang van het gevangeniswezen, gemeten in detentiedagen per inwoner, aanzienlijke verschillen laat zien tussen de onderzochte landen. Engeland heeft circa zestig procent meer gedetineerden per inwoner dan Nederland, Nedersaksen circa tien procent meer en Zweden circa tien procent minder. Het cijfer voor Belgie is niet bekend. Het aantal cellen per inwoner is er vrijwel gelijk aan dat in Nederland, maar in Belgid komt het voor dat er meer dan een gedetineerde op een cel wordt geplaatst. Wanneer we kijken naar het type inrichting, blijkt Nederland fors af te wijken van de andere landen, door een aanzienlijk hoger percentage gedetineerden in huizen van bewaring. Dit hogere percentage vindt een deel van zijn oorzaak in de ruimere insluitingstitel in huizen van bewaring. Nederlandse huizen van bewaring herbergen veelal ook veroordeelde kortgestraften. Een ander verschil tussen de landen is de gemiddelde omvang van de inrichtingen. De Engelse inrichtingen zijn ruim anderhalf maal zo groot als die in Nederland, die op hun beurt weer groter zijn dan die in Belgid en zelfs aanzienlijk groter dan in Nedersaksen en Zweden. Bij de omvang van de Engelse inrichtingen merken we op dat ook hier het aantal gedetineerden per eel een rol speelt. In Engeland wordt de capaciteit van de inrichtingen, evenals in Nedersaksen, gemeten in `plaatsen' (het aantal gedetineerden dat maximaal geplaatst kan worden) en niet in cellen. In deze landen komt het voor dat een eel meer dan een plaats vertegenwoordigt. In Belgid, Nederland en Zweden komt dit minder vaak voor. I00 bv
13
In Belgie, Engeland en Nedersaksen wordt de bezetting van meer clan Ceti gedetineerde per plaats beschouwd als een noodzakelijk kwaad om heenzendingen te voorkomen. Indien het aantal gedetineerden het aantal plaatsen overschrijdt (overbezetting) wordt dat als een onwenselijke situatie beschouwd. Bij de vergelijking van kosten, gemeten in guldens per detentiedag blijkt Nederland duurder te zijn dan Belgie, Nedersaksen en Engeland, maar goedkoper dan Zweden. Overigens hanteerden alle onderzochte landen, met uitzondering van Zweden, nog het kasstelsel. De bier genoemde lcosten' betreffen dus uitgaven. Bij de cijfers uit Belgie en Nedersaksen is bovendien niet duidelijk of alle kosten meegenomen zijn. In alle landen vormen de personeelskosten het leeuwendeel van de totale kosten. Een nadere uitwerking leert dat de kostenverschillen weerspiegeld worden in de personeelsinzet per gedetineerde. Zweden en Nederland kennen een hogere inzet dan Engeland en Nedersaksen (Belgie onbekend). De personeelsinzet geeft oak een eerste indruk van de kwaliteit van detentie. Ben hogere personeelsinzet biedt de mogelijkheid (maar niet de garantie) am de veiligheid in en om de inrichting beter te bewaken en de gedetineerden meer persoonlijke aandacht te geven.
De kwaliteit van detentie is uit te splitsen in veiligheid en humarnteit. Indlcatoren voor veiligheid zijn onder andere het aantal ontsnappingen, het aantal gewelddadige incidenten en het aantal suicidesjDeze cijfers zijn op macroniveau niet eenduidig te vergelijken. Ook indicatoren voor human/felt blijken nauwelijks vergelijkbaar. De kwaliteit van detentie is op macroniveau Met eenduidig internationaal te vergelijken. Uit de vergelijking van inrichtingen binnen Nederland komt naar voren dat er grote verschillen zijn tussen inrichtingen, zowel in samenstelling, kosten als veiligheid. Uit empirische onderzoeken en een eigen empirische kostenfunctie blijkt dat er spralce is van zogenaamde variable returns to scale. Dat wil zeggen dat de kosten per eenheid product (bijvoorbeeld per cel) mede afhankelijk zijn van de schaal van de inrichting. Wanneer we rekening houden met de omvang en de samenstelling van de productie, blijken de kostenverschillen tussen inrichtingen gering te zijn. De kosten warden dus vrijwel geheel bepaald door de omvang en de samenstelling van de inrichtingen. De verklaring hiervoor is dat de bekostigingssystematiek, zoals die in 1996 fungeerde, zowel weinig ruimte als weinig prikkels biedt voor afwijkingen in de kosten. Voorzover er verschillen voorkomen, blijken ze te verklaren uit voor de hand liggende factoren als het totaal aantal personeelsleden en het percentage personeelsleden ouder dan 45 jaar. De vergelijking van individuele inrichtingen bevestigt het beeld uit de macro 7 inventarisatie dat detentie in Nederland duurder is dan in Belgie, Nedersaksen en
14
100 bv
Engeland, maar goedkoper dan in Zweden en werkt de geifonden verschillen verder uit. Bij de Zweedse inrichtingen is er sprake van onderbezetting, er staan plaatsen leeg. Bij vier van de overige buitenlandse inrichtingen is sprake van overbezetting: er zijn meer gedetineerden dan plaatsen. Net als bij de macrovergelijking blijken de kostenverschillen weerspiegeld te worden in de personeelsinzet. Op het niveau van individuele inrichtingen is het echter beter mogelijk een uitsplitsing naar type personeel te maken. De hogere personeelsinzet in de onderzochte Nederlandse inrichtingen in vergelijking met hun counterparts in Belgie, Engeland en Nedersaksen blijkt zowel bij het personeel met gedetineerdencontact als bij het personeel zonder gedetineerdencontact voor te komen. Het zeer grote verschil tussen Braunschweig en de Leuvensche Poort is enigszins vertekend. In Braunschweig is de geringe personeelsinzet geen gevolg van het beleid maar van schaarste op de lokale arbeidsmarkt. De inrichting kent een groot aantal openstaande vacatures. In vergelijking met de duurdere Zweedse inrichtingen kennen de Nederlandse inrichtingen echter een lagere inzet van personeel met gedetineerdencontact, maar een hogere inzet van personeel zonder gedetineerdencontact. De Nederlandse inrichtingen hebben daarmee van alle onderzochte inrichtingen het grootste aantal personeelsleden zonder gedetineerdencontact. Een verdere uitwerking van de personeelsinzet zonder gedetineerdencontact laat zien dat het vooral om financieel-administratief personeel gaat. Voor Zweden en Engeland hebben we kunnen constateren dat dit verschil voor een deel te verklaren is uit de decentralisatie van taken. Ook in Belgie zijn hier aanwijzigingen voor te vinden. Dit verklaart echter niet het gehele verschil. De personeelskosten per fte zijn in de inrichtingen in Nederland, Zweden en Engeland van een vergelijkbaar niveau. Voor de Nedersaksische en Belgische inrichtingen lijkt dit niveau lager te liggen. Vermoedelijk zit dit schijnbare verschil echter eerder in institutionele verschillen (zoals het niet hoeven afdragen van loonheffingen door overheidsorganen) dan in de beloning of de personeelssamenstelling. De tabel op pagina 17 geeft de kostenverschillen van de onderzochte paren van inrichtingen weer en geeft een uitsplitsing van de verschillen in de belangrijkste componenten. Zelfs op het niveau van individuele inrichtingen blijkt de kwaliteit van detentie moeilijk meetbaar. De veiligheid van de inrichtingen lijkt elkaar, voorzover vergelijkbaar, weinig te ontlopen. Veelal laat de vergelijkbaarheid echter sterk te wensen over, vooral door definitie- en registratieverschillen. Bij de vergelijking van de humaniteit stuiten we wel op zichtbare verschillen. In een Nedersaksische, een Engelse en . beide Belgi.sche inrichtingen leidt het plaatsen van meer dan eon gedetineerde per plaats tot een verlaging I00 bv
15
van het voorzieningenniveau per gedetineerde onder het door de directie gewenste niveau. In de andere Engelse en Nedersaksische inrichting is het voorzieningniveau afgestemd op meer gedetineerden per cel. Het geisoleerde effect van meer dan eon plaats per eel leidt mogelijk tot een lager humaniteitsniveau, evenals de ouderdom van de gebouwen in de onderzochte Engelse en Belgische inrichtirtgen. Het beeld in Zweden is minder consistent. Voor de inrichting in Svartsjii is de humaniteit vergelijkbaar met die in haar Nederlandse evenbeeld. In de inrichting in Stockholm leeft 45 procent van de gedetineerden onder door de rechter opgelegde restricties. Hierdoor wordt bun bewegingsvrijheid ernstig beperIct, hetgeen de humaniteit niet ten goede komt. Het is in dit geval echter niet zonder meer mogelijk om een relatie te leggen met de kosten. In het onderzoek worden aanwijzingen gevonden dat de kwaliteit van detentie in Nederland hoger is dan in Engeland, Nedersaksen en Belgie en op een vergelijkbaar niveau ligt als in Zweden. De beperkte vergelijkbaarheid van gegevens vereist echter de nodige voorzichtigheid bij de interpretatie van deze aanwijzingen. Het trekken van harde conclusies over de kwaliteit van detentie is op basis van dit onderzoek niet mogelijk.
16
100 kw
CO 0 0
t•-• 0
CO
C) 4-4
• ...I
00 00 •••■i
00
00
00 71Cs1
essi
re) en
0\ 00
CO
en•—••■
CO CO
N I
CO
(-4
0.
v-1
(1) etp
kr) Cr,
O'N
C., en
.7r
CO CO CO
kr1
efl csi N 71-
g C)
■C:)
••■I Cf)
CO
CO
cf)
CO
71.
CO
N
oo
•
CO
II :ell • •-••1
1.■1
en
C/)
esq
OD tl)
I
a) .E
CO
• •
13:1
•-
C1)
(,) oo
CO a)
oo N
oo oo
'
as
C)
C.)
a) '0 c.) g -cs "al —41
CO
0
CO 4-t ri)
41 00
N
r•••■
00
en ‘.0 en 'N I
■•0
CO C-) CO CO ■—•)
•
CO
t) a) CO
TS CS
materiele kosten
loonkosten per fte
personeelsinzet
z,
bezetting sgraad **
u Z ' 71 a) •• tnis v)
per detentiedag
Gecorr. kostenverschil
•
Definitieverschillen
•■I
detentiedag (macro )
CO
CO
kostenverschil p er
as $-■
CO
no
.g
CO a)
CO
"O
;:ti as "a
Tr
44 C/) CO
-0
cu a) cu > -0
C)
Leuvensche Poort Leuvensche Poort
Kos tenvers chillen in guldens per de ten tiedag en hun verklaring, 1996
r=4
Stockholm Mechelen Dendermonde
••
CO
CS " tS1) I..
VI
CD OD "0 CO C).— Z
reV) Z
•
CO 0
* * * go
4::). 0
0
1 Inleiding
1.1
Inleiding
Het straffen van veroordeelden behoort tot de elementaire overheidstaken. De aandacht voor deze taak is de laatste jaren sterk toegenomen. Met deze toename van aandacht neemt ook de aandacht voor de effectiviteit en kosten van detentie toe. Een manier om de hoogte van de kosten van detentie te analyseren is een internationa1e vergelijking van de kosten per detentiedag. Hierbij wordt echter Met altijd rekening gehouden met verschillen in prestaties en kwaliteit van de detentie. De primaire prestatie van een penitentiaire inrichting is de insluiting van een veroordeelde. Daarmee is het aantal detentiedagen de meest geschikte prestatie-indicator. Een alternatieve interpretatie kan zijn dat een inrichting de mogelijkheid biedt om veroordeelden in te sluiten. Daarbij zou een capaciteitsmaatstaf als het aantal dagen (of jaren) dat een plaats bruikbaar is voor insluiting aansluiten. De kwaliteit van de detentie hangt samen met humaniteit in de inrichting en de veiligheid in en om de inrichting. Humaniteit is een uiterst moeilijk meetbare grootheid. Een oplossing is het meten van procesindicatoren die naar alle waarschijnlijkheid invloed hebben op het welzijn van de gedetineerden. Voor een zinvolle internationale vergelijlcing is het noodzakelijk rekening te houden met de hierboven beschreven factoren. Bij de bestaande internationale vergelijkingen wordt voor een zinvolle uitspraak over de verschillen in kosten te weinig rekening gehouden met verschillen in kwaliteit en effecten. Daarnaast heeft de Dienst Justitiele Inrichtingen behoefte aan informatie over de (in)efficienties van Nederlandse gevangenissen en huizen van bewaring. Dergelijke informatie is bruikbaar voor de invulling van de budgettaire taakstellingen. In dat licht heeft de hoofdafdeling Extern Wetenschappelijke Betrekkingen van het Wetenschappelijk Onderzoeks en Documentatie Centrum van het ministerie van Justitie aan 100 gevraagd een internationale vergelijking van de kosten van detentie uit te voeren.
1.2 Onderzoeksvragen en aanpak i) rH.et doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de omvang en determinanten van de kosten van detentie in Nederland en de verhouding daarvan tot de kosten van detentie in het buitenlandpit doel wordt bereikt door beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
I00 bv
19
1. Hoe verhouden de kosten van het gevangeniswezen in Nederland zich tot de kosten in andere landen met een vergelijkbaar rechtssysteem en detentieregime? 2. Welke kosten zijn in de kostprijs begrepen? 3. Hoe verhouden zich de kosten tot de prestaties, de kwaliteit en de effecten? 4. Welke verklaringen worden gevonden voor verschillen in kosten en prestaties tussen instellingen en tussen landen? S. Hoe verhoudt de doehnatigheid zich tussen Nederlandse inrichtingen en welke verklaringen worden hiervoor gevonden?
r-Het onderzoek strekt zich uit tot vijf landen: Nederland, Belgie, Engeland/VVales, cl` ct".-ns Zweden en de Duitse deelstaat Nedersaksen. In het onderzoek volgen we due sporen. Ten eerste is dit een vergelijking van de macro cijfers van de geselecteerde landen. Het tweede spoor is een vergehjking van gegevens van Nederlandse inrichtingen onderling. 24- Als derde spoor onderscheiden we- paarsgewijze vergelijking van een buitenlandse inrichting met een Nederlandse counterparuPer land selecteren we twee inrichtingen, zodat in totaal acht paarsgewijze vergelijkingen tot stand komen.
1.3
Cellen en plaatsen
Bij een internationale vergelijking van het gevangeniswezen verdient het onderscheid tussen cellen en plaatsen speciale aandacht. In Nederland, waar in beginsel uitgegaan wordt van den gedetineerde per cel, is dit onderscheid minder belangrijk. Overigens wit dit uitgangspunt nog niet zeggen dat er in Nederland geen meerpersoonscellen voorkomen. Circa tien procent van de capaciteit bestaat uit meerpersoonscellen, vooral bedoeld voor straffen met een korte duur of een mild regime (denk aan vreemdelingen, subsidiair gehechten, arrestanten, kortgestraften en preventief gehechten). Twee van de in dit onderzoek betrokken landen, Engeland en Nedersaksen, hanteren dit uitgangspunt echter niet. Belgie en Zweden gaan wel uit van een gedetineerde per cel, maar kennen, net als Nederland, een bescheiden aantal meerpersoonscellen. Deze hebben in de regel overigens eerder het karakter van slaapzalen dan van cellen. Voor een betere vergelijkbaarheid van de landen gaan we uit van plaatsen als capaciteitsmaatstaf, zij het dat het aantal gedetineerden per cel nog wel enkele malen onze aandacht verdient. Ook bij het begrip bezettingsgraad gaan we uit van plaatsen. We definieren bezettingsgraad als het aantal gedetineerden (bezette plaatsen) gedeeld door het aantal plaatsen. Indien de bezettingsgraad hoger dan honderd procent is, is er sprake van een onwenselijke situatie van overbezetting. De keuze voor plaatsen als te analyseren capaciteitsmaatstaf komt voort uit het gegeven dat de voorzieningniveau's in alle landen afgestemd zijn op het aantal plaatsen. Zouden we cellen als capaciteitsmaatstaf nemen, dan zouden hierdoor emstige vertekeningen ontstaan. Een voorbeeld hiervan zien we in Lancaster. Het
20
100 by
gemiddeld aantal plaatsen per cel bedraagt er ruim twee. Dat wil ook zeggen dat het voorzieningniveau aanzienlijk hoger ligt dan in een Engelse gevangenis met alleen eenpersoonscellen. Het wel of niet ontstaan van overbezetting is onder andere afhankelijk van de beleidsmatige afweging tussen twee kwaden: overbezetting en heenzenden. In Nederland worden gedetineerden eerder heengezonden dan in de andere onderzochte landen. In Zweden is genoemde afweging niet relevant, omdat er sprake is van onderbezetting. Van Engeland is bekend dat overbezetting eerder geaccepteerd wordt dan heenzending. In Belgie geldt dit tot op zekere hoogte. De tenuitvoerlegging van korte straffen (tot zes maanden) is afhankelijk van de beschikbare (en tekort schietende) capaciteit. Daarnaast komt het voor dat gedetineerden met korte strafrestanten als het ware via de achterdeur worden heengezonden. Voor Nedersaksen is de informatie onvoldoende volledig om conclusies te kunnen trekken. Wel kunnen we constateren dat in dit land, net als in Engeland en Belgie, overbezetting vaker dan in Nederland voorkomt.
1.4 Aanpak Het onderzoek strekt zich, naast Nederland, uit tot vier Europese landen. Hierbij is geprobeerd om een zo breed mogelijk beeld te schetsen van het gevangeniswezen in landen met een vergelijkbare cultuur. Daarmee kwam de selectie op Zweden, Engeland (en Wales), Belgie en de Duitse deelstaat Nedersaksen. De aanpak van het onderzoek bestaat uit drie afzonderlijke onderdelen: • een kengetallenvergelijking van het gevangeniswezen in de onderzochte landen op macro-niveau; • een kengetallenvergelijking van alle Nederlandse inrichtingen en een empirisch . onderzoek naar de kostendeterminanten; • paarsgewijze case studies van acht inrichtingen uit de onderzochte landen en hun Nederlandse counterpart.
De macro-vergehjking De macro-vergelijking behelst een vergelijking van kengetallen van het gevangeniswezen. Het gaat hier steeds om landelijke gemiddelden. Voor de gegevensverzameling is gebruik gemaalct van een schriftelijke enquete onder de nationale (of regionale) overheden van de onderzochte landen. Daarnaast is van een groot aantal secundaire bronnen, zowel van nationale als van internationale organisaties, gebruik gemaalct. Een belangrijke beperking van de hier gehanteerde aanpak is dat het niet goed mogelijk is om het effect van
100 bv
21
definitieverschillen te kwantificeren. Wel kurmen definitieverschillen in beeld worden gebracht.
De Nederlandse vergelnking
De hierboven beschreven vergelijking op macro-niveau wordt birmen Nederland ook op micro-niveau uitgevoerd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de ruim beschikbare gegevens op het ministerie van Justine. In dew vergelijking ontstaat als het ware een beeld van de doorsnee Nederlandse inrichting aan de hand van kengetallen. Kengetallen geven steeds een twee-dimensionaal beeld van de relatie tussen prestaties (of effecten) en kosten. De onderlinge relatie tussen prestaties, kwaliteit en effecten, en daannee hun werkelijke relatie met de kosten, kan met kengetallen niet in beeld worden gebracht. Met econometrische technieken wordt vervolgens de verhouding tussen kosten en prestaties van de individuele inrichtingen met ellcaar vergeleken. In dit onderzoek wordt onder andere Data Envelopment Analysis (DEA) gebruikt.
De cases studies
De case studies vonnen het zwaartepunt van het onderzoek. Op het niveau van individuele inrichtingen worden gegevens verzameld en betrolckenen geinterviewd om een beeld te krijgen van de omvang van de verschillen en kosten en prestaties en de achterliggende oorzaken. De bedoeling van de case studies is de eerder gevonden verschillen in het juiste perspectief te kunnen plaatsen. Het aantal onderzochte cases is te gering om algemene conclusies te kunnen treldcen. Bij de selectie van cases zijn voor ieder land twee cases geselecteerd die gezamenlijk een zo representatief mogelijk beeld geven van het betreffende land. Bij die cases is een Nederlandse counterpart gezocht waarvan aan de hand van omvang en samenstelling valt te verwachten dat dew inrichting zo goed mogelijk vergelijkbaar is met de buitenlandse inrichting. Als onderdeel van de case studies is eveneens geprobeerd gedetineerden en personeelsleden in een enquete te vragen naar hun beleving van de kwaliteit in de inrichting. Hiervoor is gebruik gemaalct van detentieklimaatschalen (DKS) respectievelijk werkklimaatschalen (WKS), die in Nederlandse inrichtingen gebruikt worden voor dit doel. Door een gebrek aan medewerking van enlcele inrichtingen en een lage respons bij andere inrichtingen, hebben de klimaatschalen geen bruikbare resultaten opgeleverd. Hierdoor, en door de bestaande verschillen in definities en registratie, is het zelfs op het niveau van individuele inrichtingen slechts beperkt mogelijk om uitspralcen te kunnen doen over verschillen in de kwaliteit van detentie.
22
100 by
1.5 Leeswijzer De rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 vergelijken we de macro cijfers van de in het onderzoek betrokken landen, gevolgd door een inventarisatie van de gegevens van Nederlandse inrichtingen. In hoofdstuk 4 analyseren en verklaren we de kostenverschillen tussen Nederlandse inrichtingen. De hoofdstukken 5 tot en met 7 geven een beschrijving van de paarsgewijze vergelijkingen, gevolgd door een vergelijking van de resultaten in hoofdstuk 8.
100 bv
23
2 Kosten van detentie in internationaal perspectief
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op de kosten van detentie in de vijf onderzochte landen: Belgie, Nedersaksen, Engeland (inclusief Wales), Zweden en Nederland.' Kosten op zichzelf zeggen echter niet zo veel. Ten eerste is een kostenvergelijking alleen zinvol in relatie tot de geleverde prestatie. Daarom presenteren we in paragraaf 2.2 de prestaties van de penitentiaire inrichtingen in de vijf onderzochte landen. Vervolgens beschouwen we de kosten die met die prestaties gepaard gaan. De kosten per prestatie vertellen echter nog maar een deel van de werkelijkheid: ook kwaliteit is van belang. In de nota Werkzame Detentie worden drie kenmerken van kwaliteit onderscheiden: veiligheid, humaniteit en doelmatigheid. Het laatste kenmerk komt op een andere wijze aan de orde in hoofdstuk 4, veiligheid en humaniteit komen aan de orde in paragraaf 2.4.
2.2 Prestaties Zoals gezegd, is vergelijking van kostenverschillen alleen zinvol in relatie tot de geleverde prestatie. De primaire prestatie van een penitentiaire inrichting is de insluiting van een veroordeelde. Daarmee is het aantal detentiedagen de meest geschilcte prestatie-indicator. Een alternatieve interpretatie van prestatie is dat een inrichting de mogelijkheid biedt om veroordeelden in te sluiten. Daarbij zou een capaciteitsmaatstaf als het aantal plaatsen aansluiten. Naast de primaire prestatie kunnen we nog een andere prestatie onderscheiden: de output van de tewerkgestelde gevangenen. Gezien de heterogeniteit van de voortgebrachte producten is de omzet uit deze productie de enige eenduidig meetbare indicator voor deze prestatie. Onderstaande tabel toont de prestaties van de penitentiaire inrichtingen in de vijf onderzochte landen. Daarbij wordt wat betreft de primaire prestatie een beeld gegeven van de gemiddelde capaciteit (aantal plaatsen) per inrichting (gevangenissen, huizen van bewaring en (half)open inrichtingen) en de totale capaciteit per hoofd van de bevolking.
I00 bv
25
tabel 2.1:
Capaciteit van penitentiaire inrichtingen, jaargemiddelde 1996 Belgie Nedersaksen Engeland Zweden Nederland
Clemiddelde capaciteie Totaal
217
102
443
64
293
218
472
73
54'
Huizen van bewaring
63
246
52
206'
Hoi/poi
52
279
64
37'
7.890
11.550
7.170
6.800
% gevangenissen
62
91
49
17
% huizen van bewaring
12
3
23
70
% hoitpoi
26
6
28
13
Gevangenissen
Capaciteit per 100.000 inwoners b Totaal
6.870
• Deelcijfers niet vergelijkbaar met andere landen vanwege groot aantal gemengde inrichtingen. h Afgerond op tientallen. • Voor Nederland, Engeland en Zweden: bruikbare capaciteit, voor Belgie en Nedersaksen onbekend. Bron: informatie ministeries van Justine, bewerking
100
Gemiddelde capaciteit per inrichting
Engeland blijkt met 443 plaatsen per inrichting over de hoogste gemiddelde capaciteit over alle inrichtingen tezamen te beschiklcen, op afstand gevolgd door Nederland en Belgie. Zweden heeft duidelijk de kleinste gemiddelde capaciteit met 64 plaatsen per inrichting. Bij de gegevens voor Nederland moet worden bedacht dat een groot deel van de penitentiaire inrichtingen uit meerdere organisatorische onderafdelingen bestaan, zoals gevangenissen en huizen van bewaring. Hierdoor heeft op het niveau van totaalgemiddelden (voor de penitentiaire complexen) Nederland een hoog gemiddelde van 293 cellen, terwijl op gevangenisniveau slechts 54 plaatsen als gemiddelde capaciteit wordt gevonden. De Nederlandse deelcijfers geven als het ware de samenstelling van het gemiddelde penitentiaire complex weer, waar de deelcijfers van andere landen de omvang van een gemiddelde inrichting in de bedoelde categoric weergeven.
Capaciteit per hoofd van de bevolking
Uit de tabel blijkt dat met een capaciteit van 11.550 plaatsen per 100.000 inwoners Engeland duidelijk hoger scoort dan de overige landen, die onderling een min of meer vergelijkbare waarde kennen. Bezien we de procentuele verdeling over de soorten inrichtingen, dan blijlct Engeland relatief zwaar te leunen op gevangenissen (91 procent van de totale capaciteit), terwij1 daarentegen Zweden en Nedersaksen over 26
100 bv
relatief veel capaciteit in (half)open inrichtingen beschikken. Verder valt op dat Nederland in internationaal perspectief een groot deel van de capaciteit in de huizen van bewaring heeft zitten (70 procent ). Dit hoge percentage komt voort uit een afwijkende insluitingstitel en vertekent de verhouding tussen gesloten en (half)open inrichtingen, die een indruk geeft van het detentieklimaat. Wanneer we hiervoor corrigeren, bedraagt het aandeel van (half)open inrichtingen in de capaciteit 6 procent voor Engeland, 30 procent voor Nedersaksen, 36 procent voor Zweden en 43 procent voor Nederland. 2
Omzet uit werkzaamheden per detentiedag Over de (secundaire) prestatie-indicator omzet uit werkzaamheden zijn veel minder data voorhanden: alleen voor Zweden en Nederland zijn enigszins vergelijkbare data gevonden. Voor Nederland was over alle inrichtingen tezamen een gemiddelde omzet bekend van 29,77 gulden per detentiedag. Voor Zweden is dit 18,48 gulden (na correctie voor koopkrachtpariteit) per detentiedag.
2.3 Kosten van detentie Voor het berekenen van de kosten van detentie moeten we ons vooralsnog beperken tot de totale kosten voor huizen van bewaring, (half)open inrichtingen en gevangenissen samen, omdat vergelijkbare data van de verschillende kostprijscomponenten niet voor handen zijn. 3 De totale kosten zijn opgesplitst in vier componenten: huisvestingskosten, personeelskosten voedingskosten en overige kosten. Om de kosten om te rekenen in Nederlandse guldens is gebruik gemaakt van koopkrachtpariteiten. 4 Een koopkrachtpariteit is een ratio om valuta om te rekenen waarbij verschillen in koopkracht geelimineerd worden. tabel 2.2:
Kosten van detentie in guldens per detentiedag, 1996 Belgie Nedersaksen
Engeland
Zweden
Nederland 2 182 63 248
Huisvestingskosten Personeelskosten Overige kosten Totale kosten
64 96
129 36
130 41
57 215 94
160
165
171
347
Bron: informatie ministeries van Justitie, bewerking TOO
Uit tabel 2.2 kunnen we aflezen dat alleen de personeelskosten en de totale kosten voor alle landen beschikbaar zijn. De overige kosten bestaan voor Belgie, Nederland, • Nedersaksen en Engeland uit het verschil tussen de totale kosten en de opgegeven I00 bv
27
bedragen voor de verschillende componenten. Uit het beschikbare datamateriaal is niet duidelijk nit welke componenten de overige kosten bestaan. Daarom zijn deze cijfers niet te vergelijken. Voor Zweden zijn de bedragen voor de componenten hoger dan het totaal. Dit komt voort uit het datamateriaal, waarin voor Zweden een benadering voor de afzonderlijke componenten is gegeven. De weergegeven personeelskosten in Belgie zijn erg laag. 5 De totale kosten zijn in Zweden het hoogst. Hier zit echter een vertekening in, omdat Zweden het enige land is waar de huisvestingskosten bij de inrichtingen zelf neerslaan. Dit blijkt ook wanneer we kijken naar het aandeel van de personeelskosten. In Zweden is dit 62 procent, terwijl het in de overige landen tussen de zeventig en de tachtig procent ligt. Gezien het grote aandeel van de personeelskosten in de totale kosten, kan het interessant zijn deze kosten nader te beschouwen. De personele uitgaven per detentiedag worden bepaald door twee factoren: het aantal fte's per gedetineerde en de gemiddelde personeelskosten.' Beide cijfers worden weergegeven in tabel 2.3. tabel 2.3:
Uitwerking personeelskosten per 100 gedetineerden, 1996* fte's per 100 gedetineerden
personeelskosten per fte (guldens)
Nedersaksen
56
84.125
Engeland
68
69.466
Zweden
122
64.325
91
69.971
Nederland * Belgie niet beschikbaar Bron: informatie ministeries van Justitie, bewerking 100
Het aantal fte's per gedetineerde loopt sterk uiteen. De koploper, Zweden zit op ruim het dubbele van Nedersaksen. Deze indicator geeft de meest rechtstreekse relatie tussen kwaliteit (meer beveiliging, aandacht en begeleiding per gedetineerde) en de kosten. De personeelskosten per fte zijn berekend uit de totale personeelskosten en het totaal aantal fte's personeelsinzet, en door middel van koopkrachtpariteiten omgerekend in guldens. Nedersaksen kent zeer hoge personeelskosten per fte. Omdat de personeelskosten per detentiedag (129 gulden) niet afwijken van bijvoorbeeld Engeland, zou de reden voor de hoge personeelskosten per fte een gevolg kunnen zijn van een onjuiste opgave van het totale aantal fte's in Nedersaksen. 7
28
100 bv
2.4 Kwaliteit De kwaliteit van detentie, hier gedefinieerd als veligheid en humaniteit, is op macroniveau vrijwel niet vergelijkbaar tussen verschillende landen. Voorzover definities tussen landen vergelijkbaar zijn, hetgeen slechts bij uitzondering het geval is, blijven institutionele verschillen bestaan die niet direct verband houden met de gesignaleerde kostenverschillen. Zo hanteert Zweden exact dezelfde definitie voor onttrekkingen aan detentie als Nederland. In tegenstelling tot de andere landen in het onderzoek, rekenen Nederland en Zweden hier naast de ontsnappingen ook het niet terugkeren van verlof toe. In Zweedse huizen van bewaring wordt echter geen verlof verleend, zodat vergelijking van de cijfers, ondanks een exact gelijke definitie, zinloos is. In deze paragraaf bespreken we daarom alleen de gegevens waarvoor een zinvolle vergelijking wel mogelijk is. De onttrekking aan de detentie zijn voor Zweedse en Nederlandse gevangenissen en (half)open inrichtingen te vergelijken. Het aantal onttrekkingen uit Zweedse gevangenissen bedroeg in 1996 44,5 per miljoen detentiedagen. Het Nederlandse cijfer is met 11,4 aanzienlijk lager. Bij de (half)open gevangenissen is het aantal onttrekkingen in beide landen groter. In Zweden gaat het om 352 onttrekkingen per miljoen detentiedagen, in Nederland om 227. Ook hier is het Nederlandse cijfer aanzienlijk lager. Ook suicidecijfers zijn internationaal vergelijkbaar. Het Nederlandse gemiddelde ligt hier, met 3,9 suicides per miljoen detentiedagen, circa twintig procent boven dat in Engeland (3,3) en Zweden (3,2). In alle drie de landen ligt het aantal suicides in huizen van bewaring aanmerkelijk hoger dan in andere inrichtingen. Het aantal bestrafte incidenten is tot op zekere hoogte een vergelijkbare grootheid voor Nederland en Engeland. Wanneer echter niet dezelfde incidenten strafbaar zijn, is de vergelijking minder zinvol. Het is dan niet duidelijk of het hogere aantal voortkomt uit een strenger straficlimaat of uit een lagere interne veiligheid. Het is echter waarschijnlijker dat het straficlimaat zich uit in de strafmaat en het aantal straffen per incident dan in het aantal bestrafte incidenten. Dit aantal ligt voor Engeland op ruim 5.800 per miljoen detentiedagen. Het Nederlandse cijfer is aanzienlijk lager: ruim 1.600 bestrafte incidenten per miljoen detentiedagen. Dit duidt crop dat er in Nederland minder strafbare incidenten plaatsvinden. Gezien de eerder opmerkingen moet deze vergelijking met enige voorzichtigheid geinterpreteerd worden. Bovenstaande vergelijkingen hebben alle betrekking op veiligheid. Humaniteit is nog moeilijker internationaal te vergelijken. Het aantal gedetineerden per cel geeft wel een aanwijzing. Het geeft een beeld van de mogelijke privacy-inbreuken die een gedetineerde kan ondergaan. Bovendien kan het betekenen dat het voorzieningenniveau
I00 bv
29
lager is. Dit laatste is alleen het geval warmeer het voorzieningenniveau niet aangepast is aan meerdere gedetineerden per cel. In Nederland en Zweden gebeurt het plaatsen van meer dan eon gedetineerde op een cel alleen bij uitzondering. In Belgie wordt het plaatsen van meerdere gedetineerden per cel beschouwd als ongewenst, maar komt het door plaatsgebrek wet voor. Engeland en Nedersaksen kennen inrichtingen die ingericht zijn op meerpersoonscellen. In beide landen komt het overigens, net als in Belgie, voor dat de capaciteit overbenut wordt. Dit duidt in de regel op een uitholling van het voorzieningenniveau en daarmee van de humaniteit. In het voorgaande hebben we enkele gegevens over de kwaliteit van de detentie gespresenteerd. De informatie is echter dermate fragmentarisch dat de gegevens onvoldoende ruimte bieden voor het trekken van een andere conclusie dan dat de kwaliteit van detentie op macro-niveau niet te meten is.
Noten De keuze voor de landen komt voort uit de wens om landen met een enigszins vergelijkbaar detentieregime te vergelijken. De correctie vindt plaats door de huizen van bewaring buiten beschouwing te 2 laten. Deze correctie is niet helemaal juist. Huizen van bewaring worden in Nederland ook gebruikt voor de tenuitvoerlegging van korte straffen. Waar hier van kosten gesproken wordt, wordt eigenlijk gedoeld op uitgaven. Met uitzondering van Zweden hanteerden de onderzochte landen in 1996 het kasstelsel. Het essentiele onderscheid tussen een baten-lastenstelsel en een kasstelsel is dat in de eerstgenoemde de kapitaaluitgaven via afschrijvingen in de tijd gespreid worden. In een kasstelsel komen daarom in de regel meer fluctuaties in de tijd voor. 4 Hierbij zijn de volgende koopkrachtpariteiten gehanteerd: 100 Zweedse Kronen: 20,97 gulden 1 Engelse Pond: 3,05 gulden 1 Duitse Mark: 1,01 gulden 100 Belgische Franken: 5,51 gulden De koopkrachtpariteiten zijn ontleend aan OECD, 1997, blz. 223. 5 In Belgie betaalt de overheid geen werkgeverslasten. Bovendien blijkt bij nader onderzoek dat de scheiding tussen materiele en personele uitgaven in Belgie afwijkt van die in andere landen. 6 Er is nog een derde factor, die indirect met de twee andere samenhangt. Wanneer taken worden uitbesteed (denk bijvoorbeeld aan catering en schoonmaak), drukken de uitgaven op het materiele budget. Er is op voorhand geen reden om te veronderstellen dat hier grote verschillen uit voortvloeien. Dit vermoeden wordt bevestigd in hoofdstuk 7.
30
100 by
3 Kosten van detentie in Nederland
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we in op de kosten van detentie in Nederland. De opbouw is gelijk aan die van het voorgaande hoofdstuk, zij het dat in dit hoofdstuk niet zozeer gekeken wordt naar het landelijk gemiddelde, alswel naar de gemiddelde Nederlandse inrichting. Om deze reden presenteren we in dit hoofdstuk voornamelijk ongewogen cijfers. Het kan daarom voorkomen dat de gepresenteerde cijfers afwijken van de Nederlandse gemiddelden in hoofdstuk 2.
3.2 Prestaties van penitentiaire inrichtingen Prestaties in de publieke sector zijn moeilijk te meten om twee redenen. In de eerste plaats gaat het om heterogene diensten (gevangeniswezen is anders dan gesubsidieerde dienstverlening) en in de tweede plaats ontbreken marktprijzen voor goederen en diensten in de publieke sector. Daarom is het moeilijk de waarde van de productie vast te stellen en moet de productie worden gemeten via fysieke maatstaven. In het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen effectieve prestaties en directe prestaties. In het eerste geval gaat het om het effect op de samenleving in de vorm van meer veiligheid. Directe prestaties zijn het aantal gedetineerden dat in de inrichtingen zit en de producten die zij voortbrengen door middel van arbeid. In tabel 3.1 worden drie prestatie-indicatoren gepresenteerd. Deze zijn verbijzonderd naar type product dat wordt geleverd: gevangenis, huis van bewaring en open inrichting.
TOO bv
31
tabel 3.1:
Prestaties in Nederlandse inrichtingen, jaargemiddelde 1996* Capaciteit
Aantal detentiedagen Opbrengst arbeid
(aantal cellen)
(glds per dtd)
Totaal (aantal)
Gemiddelde Minimum-maximum Gevangenissen (aantal)
Gemiddelde Minimum-maximum Huizen van bewaring (aantal)
Gemiddelde
40
38
296
100.112
11
72-629
19.402-221.650
0,3-37
90
37
58
17.795
0-458
0-104.493
40
36
199
71.501
0-579
0-199.606
(haloopen inrichtingen (aantal)
40
34
Gemiddelde
39
15.239
0-296
0-100.028
Minimum-maximum
Minimum-maximum
33
* De cijfers betreffen penitentiaire complexen Bron: Informatie DJI, bewerking 100
Een eerste indicator is de capaciteit uitgedrukt in aantal cellen. Een gemiddelde (nietbestaande) Nederlands penitentiair complex bestond in 1996 uit 296 cellen, waarvan 58 in gevangenissen, 199 in huizen van bewaring en 39 in (half)open inrichtingen. In dc kleinste inrichting zaten 72 mensen terwij1 in de grootste inrichting de capaciteit dit aantal negen keer zo groot was. In een eerdere studie (Van Tulder, 1994) werd de gemiddelde capaciteit van huizen van bewaring berekend op 123. De gemiddelde capaciteit van huizen van bewaring in 1996 in tabel 3.1 van 199 geeft een indicatie van de toename van de gemiddelde capaciteit door fusies en nieuwbouw van grotere inrichtingen conform het beleidsvoomemen uit de beleidsnota Verkzame Detentie' voor het gevangeniswezen (TK 22.999). Een tweede indicator is het aantal detentiedagen. Deze indicator geeft het aantal dagen weer dat gedetineerden in de inrichtingen zitten gedurende een jaar. Een groter aantal gedetineerden wijst op een hogere productie van de inrichtingen. Vergelijking van de detentiedagen met de capaciteit leert dat de bezettingsgraad niet structureel verschilt tussen de typen inrichtingen. De derde indicator heeft betrekking op de opbrengst van door gedetineerden verrichte arbeid in de inrichtingen. Deze maatstaf is niet direct vergelijkbaar met de andere twee indicatoren omdat het slaat op een ander (neven)aspect van de productie. In 32
100 bv
economische termen gaat het om een bijproduct, een product dat niet bewust geproduceerd wordt, maar voortkomt uit het productieproces van het primaire product. Toch is het inzichtelijk om deze mee te nemen in de beschouwing naast capaciteit en detentiedagen als productie-maatstal Bij deze indicator merken we op dat we door het meten van de omzet niet de kostenbesparende werkzaamheden (zoals schoonmaak en catering) in beeld kunnen brengen. De gebruikte cijfers zijn alleen beschikbaar voor het totaal zodat geen vergelijking tussen soorten inrichtingen kan worden gemaalct. Wel is bekend dat niet iedere gedetineerde een bijdrage levert aan arbeid. In gevangenissen werkt gemiddeld 52 procent, in huizen van bewaring 60 procent en in (half)open inrichtingen is het gemiddeld aantal werkzame gedetineerden 53 procent van de geregistreerde personen. 1 •
3.3
Kosten van detentie in Nederland
De kosten van detentie zijn makkelijker en eenduidiger te meten dan de opbrengsten en kunnen worden opgesplitst in twee categorieen: materiele en personeelskosten. In tabel 3.2 zijn de totale kosten opgesplitst in personeels- en materiele kosten per detentiedag en daarmee gerelateerd aan de prestatie. tabel 3.2:
Uitgaven naar personele- en materiele uitgaven, 1996 (glds per detentiedag)* Totale uitgaven
Personele uitgaven
MateriOe uitgaven
Gemiddelde
253
181
72
Minimum
184
133
47
Maximum
777
560
218
* De cijfers betreffen inrichtingen geaggregeerd tot het niveau van penitentiaire complexen. Bron: Informatie DJI, bewerking 100
Een detentiedag in de gemiddelde inrichting in Nederland kostte 253 gulden in 1996. Het grootste deel van dit bedrag, ongeveer 70 procent, komt voort uit personeelslasten. De hoge personeelslasten zeggen op zich niet zoveel. De kosten van detentie hangen af van de aard van het product (gevangenissen en huizen van bewaring zullen in verband met beveiliging meer kosten genereren dan (half)open inrichtingen) en van de omvang van de inrichtingen. Zo zullen in gevangenissen en in mindere mate huizen van bewaring de personeelskosten gemiddeld hoger zijn dan in (half)open inrichtingen in verband met extra veiligheidsmaatregelen.
I00 bv
33
3.4 Veiligheid Bij veiligheid kunnen we onderscheid maken tussen externe veiligheid en interne veiligheid. Externe veiligheid komt grofweg overeen met het binnen de muren houden van gedetineerden. Bij interne veiligheid gaat het erom de orde binnen de inrichtingen te bewaren. In tabel 3.3 brengen we onttrekkingen aan de detentie en gewelddadige incidenten tegen het inrichtingenpersoneel in beeld. tabel 3.3:
Incidenten externe en interne veiligheid, 1996 (aantallen per 100.000 detentiedagen)* Ontsnappingen
Niet terug van verlof
Gewelddadige incidenten
tegen personeel 19
Alle inrichtingen (N=118)
7
24
Gevangenissen (N=25)
3
20
14
Huizen van bewaring (N=66)
6
11
29
12
58
1
Open inrichtingen (N=27) * Op het niveau van penitentiaire inrichtingen. Bron: DJ1, 1997, bewerking 100
De cijfers in tabel 3.3 geven aanleiding tot enkele opmerkingen. Het gemiddeld grootste aantal ontsnappingen en niet teruggekeerde verlofgangers komt voor in (half)open inrichtingen. Verwonderlijk is dat niet, omdat het karakter van een open inrichting onttrekking aan detentie relatief eenvoudig maakt. In het algemeen bevinden zich in deze inrichtingen gevangenen die als minder vluchtgevaarlijk worden bcschouwd en het regime is daarop ingesteld. Het gemiddeld aantal ontsnappingen en het aantal niet teruggekeerde verlofgangers is in gesloten inrichtingen relatief gering maar het aantal gewelddadige incidenten tegen personeel is daarentegen relatief hoog. Dit is conform de constatering in de nota `Werkzame Detentie' (TK 22.999) waarin de relatie tussen grate fysieke belemmeringen en daarmee minder mogelijkheden voor ontvluchting enerzijds, het grotere risico op gewelddadige incidenten tegen personeel anderzijds wordt gelegd. Het groter aantal ontsnappingen per 100.000 detentiedagen in huizen van bewaring ten opzichte van gevangenissen kan moeilijker worden geinterpreteerd. Het gemiddelde van het aantal gewelddadige incidenten tegen personeel per 100.000 detentiedagen is immers eveneens hoger. Hoewel de grootte van de standaardafwijkingen aangeven dat deze verschillen niet significant zijn, kan het voor toekomstig (preventief) beleid van belang zijn te wijzen op een aantal mogelijke verklaringen. In de eerste plants kan in gevangenissen beter rekening worden gehouden met het risicoprofiel van gevangene. Huizen van bewaring zijn vooral bedoeld voor insluiting van preventief gehechten, ongeacht het risicoprofiel van de gedetineerden. Gevangenissen zijn bedoeld voor (vaak tot langere straffen) veroordeelde gevangenen. 34
100 by
Uit de aard van hun functie zullen gevangenissen daarom gedetineerden in een bepaalde risicocategorie aangeleverd krijgen en daarop hun beleid kunnen afstemmen. Voor huizen van bewaring is dat moeilijker omdat de gedetineerden in diverse risicocategorieen vallen die moeilijker zijn te identificeren. Ten tweede heeft een gedetineerde in de gevangenis op enig moment al een zekere periode van aanwezigheid er op zitten. Dat betekent dat de gedetineerde bekend is met het gevangenisregime en duidelijkheid heeft over wat wel en niet mogelijk is. In huizen van bewaring biedt de gemiddeld kortere aanwezigheidsduur minder mogelijkheden om voor de gedetineerden de regels duidelijk te maken. Tenslotte zijn in huizen van bewaring gedetineerden aanwezig die nog niet zijn geselecteerd. Dat betekent dat het aantal gedetineerden met psychische stoornissen (in feite detentie-ongeschikt) in huizen van bewaring groter zal zijn dan in gevangenissen waar deze selectie wel is gemaakt. 2 Dientengevolge is in huizen van bewaring de kans op gewelddadige incidenten groter. Een andere manier om tegen de veiligheid van het Nederlands gevangeniswezen aan te kijken, is het in kaart brengen van de sancties en maatregelen. Dit doen we in tabel 3.4. Een vergelijking van tabel 3.4 met tabel 3.3 (derde kolom) leert dat het gemiddelde van het totaal aantal sancties en maatregelen tegen verstoringen van interne orde per 100.000 detentiedagen in alle inrichtingen gezamenlijk bijna twee keer zo groot is als het aantal gewelddadige incidenten tegen personeel. De reden is dat er naast deze incidenten ook andere incidenten binnen de muren van de inrichtingen plaatsvinden zoals drugsgebruik, vandalisme en geweld tegen medegevangenen. 3 Overigens is het nuttig kort stil te staan bij het onderscheid tussen sancties en maatregelen. Een sanctie heeft het straffen van de gedetineerde tot doel, terwijl een maatregel bedoeld is om herhaling te voorkomen, de gedetineerde tegen zichzelf te beschermen of diens omgeving (medegedetineerden, PIW-ers) te beschermen tegen het gedrag van de gedetineerde. Hoewel de rechtsgrond verschilt, kan de uitwerking van een sanctie of maatregel dezelfde uitwerking hebben.
100 by
35
tabel 3.4:
Sancties en maatregelen tegen verstoringen interne orde in Nederlandse inrichtingen: 1996. (aantallen per 100.000 detentiedagen)* Totaal
Straf/isoleercel Afzondering
Veiligheidsbed
LBBinzet
2 2
3
231
15 23
188
172
10
4
134
122
31
1 0
Totaal (N=99) Gevangenissen (N=25)
201
186
256
HvB (N=66) HOI/P01 (N=8)**
1 0,1
* Op het niveau van penitentiaire inrichtingen. ** Minder betrouwbaar door lagere respons. Bron: DJI, 1997, bewerking 100
Strafcel en isoleercel vormen in alle inrichtingen (totaaI en verbijzonderd naar type) de incest voorkomende straffen en maatregelen. De grote waarde van de (niet in de tabel weergegeven) standaardafwijking ten opzichte van het gemiddelde voor gebruik van straf- en isoleercellen in huizen van bewaring geeft aan dat de spreiding in het gebruik van isoleercellen in huizen van bewaring groot is. Dit suggereert grote verschillen in de ernst van de incidenten in de huizen van bewaring of in het strafregime.
3.5
Humaniteit
In deze paragraaf besteden we aandacht aan de humaniteit van het gedetineerde leven in Nederlandse inrichtingen. Ook hier geldt dat de vergelijkbaarheid door het gehanteerde analyseniveau bemoeilijkt wordt. In tabel 3.5 presenteren we twee typen faciliteiten die samenhangen met de humaniteit: het aantal uren activiteiten en het vloeroppervlak per eel. tabel 3.5:
Enkele faciliteiten voor gedetineerden, Nederlandse inrichtingen, 1996 Totale oppervlakte (m 2 per eel)
Uren SKW effectief per detentiedag
Aantal instellingen
40
38
Gemiddelde
77 27
0.70 0
139
1,36
Minimum Maximum Bron: DJI, 1997 en informatie DJ1, bewerking 100
In de gemiddelde Nederlandse inrichting is, bij volledige bezetting, 77 vierkante meter vtheroppervlak per gedetineerde beschikbaar. Dit is een maat voor de totale leefruimte 36
1001w
van een gedetineerde. Bij dit gemiddelde moet bedacht worden dat er aanzienlijke verschillen tussen inrichtingen bestaan en dat niet het volledige oppervlak van de inrichting bereikbaar is voor gedetineerden. Ook het aantal uren SKW-activiteiten kent een forse spreiding. Deze variabele wordt bovendien beinvloed door het deelnamepercentage van gedetineerden aan deze activiteiten.
Noten Bron: DJI, 1997, bewerking Het gaat dan om gedetineerden die na eventuele veroordeling in een TBS-kliniek geplaatst worden. 3 Over dit soort incidenten waren geen cijfers beschikbaar.
2
I00 bv
37
4 Kostenverschillen binnen Nederland
4.1 Inleiding De kosten per detentiedag zijn niet voor iedere inrichting gelijk. Met het intrappen van deze open deur raken we aan de kern van dit onderzoek. Immers, kostenverschillen hebben oorzaken en het zijn juist deze oorzaken waarin we geinteresseerd zijn. In dit hoofdstuk gaan we in op deze kostenverschillen en de verklaring ervoor. Paragraaf 4.2 geeft een overzicht van de empirische literatuur over kosten- en productiefuncties voor penitentiaire inrichtingen. Paragraaf 4.3 gaat kort in op een empirische kostenfunctie voor het Nederlands gevangeniswezen. In paragraaf 4.4 presenteren we de resultaten van een Data Envelopment Analysis (DEA) op de kosten van Nederlandse inrichtingen. Uit deze analyse volgen verschillen in kosten per detentiedag, die we in paragraaf 4.5 verklaren. Paragraaf 4.6 geeft de bevindingen van de analyse weer.
4.2
Empirisch onderzoek naar de kosten van penitentiaire inrichtingen
Wanneer we kijken naar de kosten van publieke voorzieningen, kunnen we dat op twee manieren doen. Ten eerste kunnen we op micro-niveau kijken naar de samenstelling van de kosten, een groep van methoden die samen te vatten is onder de term accounting. Een recente toepassing voor het Nederlandse gevangeniswezen is te vinden in Taphoorn, Paalman en Van der Meulen, 1998. Een andere mogelijkheid is het schatten van een empirische productie- of kostenfunctie. Hieronder richten we ons op het laatstgenoemde type.' De enige Nederlandse studie die hier relevant is, is een recent onderzoek van de hand van Van Tulder (1994). Hij schat een translog productiefunctie voor de huizen van bewaring in Nederland, met de gemiddelde bezetting als enige productie-indicator en het personeelsvolume en het volume aan materiele middelen als productiefactoren. 2 Daarnaast blijkt het gegeven of een gebouw voor- of naoorlogs is significante invloed te hebben op de productiviteit, zij het een andere invloed dan intuitief verwacht kan worden: huizen van bewaring met vooroorlogse gebouwen kennen een hogere productiviteit dan huizen van bewaring in een naoorlogs gebouw. Vermoedelijk wordt dit contra-intuitieve effect veroorzaalct door de aanwezigheid van koepelgevangenissen in de voorraad vooroorlogse gebouwen. Enkele andere conclusies kunnen van belang zijn voor de analyse in dit onderzoek. I00 bv
39
Ten eerste toetst Van Tulder de hypothese dat de productiefunctie te vereenvoudigen is tot een Cobb Douglas productiefunctie. Deze hypothese worth verworpen, waaruit geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van constante meeropbrengsten. Met andere woorden, er is sprake van schaaleffecten in de productie. Een andere interessante toets die van Tulder toepast, is het toevoegen van vijf gevangenissen aan de dataset. Uit de analyse blijkt dat deze weliswaar een ander productiviteitsniveau hebben dan huizen van bewaring, maar de productiestructuur niet significant afwijkt. Dit impliceert dat het mogelijk is om beide type inrichtingen in eon analyse te bestuderen. De derde voor dit onderzoek belangrijke hypothese is dat de productie van huizen van bewaring met bijzondere afdelingen niet significant afwijkt van die van de andere huizen van bewaring. Deze hypothese kan niet worden verworpen, waaruit geconcludeerd moet worden dat het geen zin heeft deze huizen van bewaring als bijzonder in de analyse op te nemen. 3 De studie die het dichtst aansluit bij de in paragraaf 4.4 te hanteren aanpak is die van Ganley en Cubbin (1992). Zij passen Data Envelopment Analysis (DEA) toe op een dataset van 33 Engelse gevangenissen en huizen van bewaring. Zij gebruiken detentiedagen, met een onderscheid tussen gevangenissen en huizen van bewaring, als productie-indicator, en overbezetting en aantal gestrafte overtredingen als kwaliteitsindicatoren. Zij concluderen dat de gemiddelde gevangenis circa twaalf procent hogere kosten heeft dan de meest efficiente gevangenis. Een verklaring voor de gevonden efficientieverschillen wordt niet gegeven. Hayes en Millar (1990) schatten een translog-kostenfimctie op een dataset van 33 gevangenissen in Tenessee. De gebruikte output-indicator is hier eveneens detentiedagen. Door ook een analyse uit te voeren voor de kostenaandelen (personeel, materieel en uitbesteedde diensten), krijgen zij inzicht in de mate waarin de allocatie van deze drie 'productiemiddelen' tot efficiente uitkomsten leidt. Mensah en Li (1993) voeren een DEA en een translog kostenfunctie uit op dezelfde dataset als Hayes en Millar. Naast detentiedagen hanteren zij het aantal ingestroomde gevangenen als productie-indicator. 4 Zij concluderen dat de gemiddelde gevangenis circa zeventien procent hogere kosten heeft dan de meest efficiente gevangenis. De belangrijkste bijdrage van deze publicatie voor dit onderzoek ligt in de analyse van de schaaleffecten. Er blijkt sprake te zijn van schaaleffecten in productie, waarbij de optimale schaal van een inrichting tussen de 100 en de 200 cellen ligt. De gemiddelde gevangenis zit, net als bij Hayes en Millar, onder de optimale schaal. Ook in deze studie ontbreekt overigens een verklaring voor de gevonden kostenverschillen De onderzoeken naar de kostenstructuur van detentie verschillen sterk van opzet en hebben veelal betrekking op andere landen. Daarmee is het materiaal te divers om algemene conclusie te kunnen trelcken. Er is echter een conclusie die zich sterk op de
40
100 by
voorgrond dringt. De productiestructuur van penitentiaire inrichtingen is zodanig dat er geen sprake is van constant returns to scale. Dat wil zeggen, de schaal van de instelling heeft invloed op de kosten per prestatie-eenheid. Hiermee moeten we in de verdere analyse dan ook rekening houden.
4.3 Een empirische kostenfunctie voor Nederlandse inrichtingen In de voorgaande paragraaf hebben we enkele empirische onderzoeken naar de kosten van detentie besproken. Geen van deze onderzoeken sluit exact aan bij de in deze rapportage besproken inrichtingen. Met uitzondering van Van Tulder (1994) gaat het om buitenlandse studies, terwijl de studie van Van Tulder zich beperkt tot huizen van bewaring en bovendien een productiefunctie betreft. In deze paragraaf presenteren we een empirische kostenfunctie van het gehele Nederlandse gevangeniswezen. We schatten een translog kostenfunctie op een panel van alle Nederlandse inrichtingen voor de jaren 1995 en 1996. Daarbij onderscheiden we drie typen capaciteit: huis van bewaring, gevangenis en HOI/POI. Daarnaast onderscheiden we een categorie `bijzondere producten', gedefinieerd als producten die in de planning- en controlsystematiek van DJI meer dan anderhalf maal zo duur zijn als een standaard gevangeniscel. De uitkomsten van de empirische schatting en de gehanteerde techniek komen aan de orde in een bijlage. Hier volstaan we met een bespreking van de belangrijkste conclusies. De kostenelasticiteit van Nederlandse inrichtingen bedraagt 0,94, dat wil zeggen, een uitbreiding van de productie met een procent leidt tot een stijging van de kosten van 0,94 procent. Een kostenelasticiteit van lager dan een suggereert dat de gemiddelde schaal van de Nederlandse inrichtingen onder de optimale schaal ligt. 5 Dit kunnen we inzichtelijk maken door de Ray average cost curve op te stellen. Deze curve geeft de gemiddelde voorspelde kosten als functie van de omvang (gegeven de samenstelling) van de productie weer. Onderstaande figuur geeft deze curve voor de Nederlandse inrichtingen.
I00 bv
41
•
Figuur 4.1: Ray average cost curve voor het Nederlands gevangeniswezen 115 110 44 eC o
054.
• ioo
*
I
90 85 4.
so 0
100
200
300
400
500
600
700
Capacite it (aantal cellen)
Bron: 100
De figuur geeft de in alle empirische literatuur terugkomende U-vormige kostencurve weer, zij het dat het bereik van de curve de 'IT niet helemaal af maakt. Wet is te zien dat de curve aan de rechterzijde begint op te lopen. De rekenkundige optimale schaal ligt op 506 cellen per inrichting. Kleinere inrichtingen hebben hogere kosten per eenheid product vanwege ondeelbare productiemiddelen, grotere inrichtingen hebben hogere kosten per eenheid product omdat ze geconfronteerd worden met hogere afstemmingskosten. De gemiddelde capaciteit in Nederland bedraagt 293 cellen, ruim onder de optimale schaal. Overigens kan uit bovenstaande figuur worden afgeleid dat er bij een schaal van tussen 400 en 600 cellen nauwelijks verschil optreedt in de kosten per cel. Ook de schijnbaar grote afwijking van de optimale schaal ten opzichte van de huidige schaal leidt tot niet meer dan een gering kostenverschil. Bij een gemiddelde samenstelling naar type is de huidige schaal circa 1,7 procent duurder dan de optimale schaal. Uit de kostenfunctie komt verder naar voren dat een cel in een huis van bewaring 13 procent goedkoper is dan in een gevangenis. Voor een open inrichting is dit zelfs 35 procent. De zogenaamde bijzondere producten zijn gemiddeld bijna twee maal zo duur als een gewone gevangeniscel. Een andere interessante conclusie is dater van 1995 op 1996 een nominale kostenreductie van ruim 5 procent is behaald. Een aspect dat in de regel weinig aandacht krijgt is de resterende variantie. Als statistische indicator voegt de resterende variantie weinig toe aan andere indicatoren. Voor de volgende paragraaf, waarin we de kostenverschillen tussen Nederlandse
42
100
by
inrichtingen zullen verklaren, is het echter nuttig om te weten dat de resterende variantie gering is. Dit is een indicatie dat er weinig kostenverschillen zijn die niet samenhangen met de omvang of samenstelling van de productie.
4.4 Kostenverschillen tussen Nederlandse inrichtingen In deze paragraaf gaan we verder in op de vergelijking tussen penitentiaire instellingen onderling. Om penitentiaire instellingen onderling te kunnen vergelijken wordt gebruikt gemaakt van de DEA methode. DEA staat voor Data Envelopment Analysis. Getracht wordt om als het ware een deken om de gegevens heen te draperen. De meetpunten waarop de deken steunt, zijn de beste meetpunten. Met andere woorden, de steunpunten zijn de penitentiaire instellingen die het best presteren ten opzichte van vergelijkbare instellingen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillen in omvang en type producten. De methode kan het best geillustreerd worden aan de hand van een simpel voorbeeld. Veronderstel dat er acht gevangenissen zijn. Als input nemen we de totale kosten en als output het aantal cellen. In tabel 4.1 staat hoeveel cellen elke gevangenis heeft en hoeveel uitgaven daarvoor nodig zijn. tabel 4.1:
Aantal cellen en totale kosten per gevangenis(fictief voorbeeld)
Gevangenis 1 Gevangenis 2
Aantal cellen
Totale kosten (in miljoenen guldens)
75
20
150
30
200
40
Gevangenis 4
100 -
50
Gevangenis 5
200
60
Gevangenis 6
275
70
Gevangenis 7
150
80
Gevangenis 8
300
90
Gevangenis 3
•
De relatie tussen de getallen in de 2e en de 3e kolom kunnen we weergeven in een grafiek. Elk vierkantje representeert de relatie tussen het aantal cellen en de totale kosten van een bepaalde gevangenis. Het idee achter de DEA methode is nu om van bovenaf een deken over deze vierkantjes heen te leggen. Deze deken zal dan blijven rusten op de vierkantjes van gevangenis 1, 2, 3, 6 en 8. Figuur 4.2 geeft dit weer door deze vierkantjes met een lijn te verbinden. De lijn representeert hier dus de deken. De steunpunten van deze deken, de punten waardoor de lijn is getrokken, zijn de meest efficiente punten. Dat wil zeggen dat deze gevangenissen (nummer 1, 2, 3, 6 en 8) beter presteren dan hun collega's (nummer 4, 5 en 7). Gevangenissen 4, 5 en 7 kunnen I00 bv
43
gegeven de totale kosten meer cellen exploiteren. De lijn door de meest efficientste punten zal in vervolg de frontier genoemd worden. Figuur 4.2: Voorbeeld van DEA 350 —I Gevangenis 8 300 Gevangenis 6 250 Gevangenis 3 fu 200 —
•
Gevangenis 5
To 1E'
100
•Gevangenis 7
Gevangenis 2
150 —
H
Gevangenis 4 Gevangenis 1
50
10
20
30
40 50 60 Totale kosten (in mm n guldens)
70
80
90
100
Neem bijvoorbeeld gevangenis 7. Gevangenis 6 kan met 70 miljoen gulden 275 cellen in stand houden, terwij1 gevangenis 8 met 90 miljoen 300 cellen kan benutten. Dit betekent dat gevangenis 7 met 80 miljoen gulden in principe in staat moet zijn om tussen de 275 en 300 cellen te onderhouden. In de figuur zou zij dan terecht komen op de lijn tussen gevangenissen 6 en 8. Dit is nu niet het geval, vandaar dat in dit geval gesproken wordt van output inefficientie en gevangenissen 6 en 8 vormen de referentiegroep voor gevangenis 7. Als altematief zou gevangenis 7 ook minder kosten kunnen maken. Gevangenis 2 is namelijk in staat om met veel minder uitgaven (30 miljoen gulden) evenved cellen te vullen als gevangenis 7. In dit geval spreken we van input inefficientie en nu vormt gevangenis 2 in z'n eentje de referentiegroep van gevangenis 7. In beide gevallen is de (in)efficientie relatief Met deze methode kunnen geen uitspraken gedaan worden over absolute efficientie. Er kan alleen aangegeven worden of een organisatie het beter of slechter doet dan een andere vergelijkbare organisatie. Als een organisatie als beste uit de bus komt, betekent dit niet dat dit organisatie het ook heel goed doet. Het betekent alleen dit organisatie het beter doet dan andere
44
100 by
vergelijkbare organisaties. Daarom spreken we hier ook wel van benchmarking. We vergelijken de organisaties met de benchmark: de meest efficitnte organisatie.
Benchmarking voor penitentiaire instellingen
Voor penitentiaire instellingen kunnen we jets soortgelijks doen als in het voorbeeld hierboven. Het probleem is nu wel gecompliceerder omdat er meerdere inputs en meerdere outputs zijn zodat het probleem niet meer eenvoudig grafisch weer te geven is. Wiskundig gezien maakt dit echter niet uit. Op basis van de gegevens die ons ter beschikking zijn gesteld door het Ministerie van Justitie is besloten tot een analyse met 2 inputs en 4 outputs. De inputs zijn de totale kosten voor materieel en personeel. Als outputs zijn genomen de capaciteit van gevangenissen, huizen van bewaring, (half)open instellingen en de opbrengsten uit arbeid. Laatstgenoemde output wordt beschouwd als exogeen, aangezien dit niet tot de primaire doelstellingen van een penitentiaire instelling behoort. Het is mogelijk om detentiedagen als output te beschouwen, maar gezien het feit dat het aantal gedetineerden en de lengte van de straffen voor penitentiaire instellingen exogeen gegeven zijn lijkt dit niet verstandig. 6 Verder wordt er gekozen voor een input efficiency benadering, omdat penitentiaire instellingen (op korte termijn) weinig invloed kunnen uitoefenen op de capaciteit, maar wel op de kosten. Dit betekent dat we ervan uitgaan dat penitentiaire instellingen op korte termijn trachten de kosten te minimaliseren. Aangezien er gegevens beschikbaar waren voor 1995 en 1996 zijn beide jaren meegenomen in de analyse. Uit de resultaten van de DEA blijken de kostenverschillen tussen instellingen gering te zijn. Ongeveer een derde van de instellingen bevindt zich onder de frontier, namelijk 36 procent in 1995 en 34 procent in 1996. Overigens is de omvang van de kostenverschillen niet erg groot, namelijk gemiddeld 15 procent in 1995 en slechts 8 procent in 1996. Figuur 4.3 geeft de uitkomsten weer in een staafdiagram.
100 bv
45
Figuur 4.3: Efficiency scores van penitentiaire instellingen in 1995 en 1996
ri
a,6 0111.11111-aaj
C •
1995 1996
ram
0 I 2 I 1 3
I 61 I 81 I 1 10 I 12 1 I 14 1 I 161 I 181 I'll 1 . 22 20 1 . 241 261 11 28 1 . 30 1 . 321 34 1 . 316 3 18 . 40 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 Penitentaire Instellingen
Bron: 100
4.5 Verklaring van de verschillen De identificatie van de kostenverschillen tussen Nederlandse inrichtingen en de analyse van de structuur daarin is een noodzakelijke, maar zeker geen voldoende voorwaarde voor het vergaren van kennis over de kostenstructuur van deze inrichtingen. Minstens even belangrijk is de verklaring van de gevonden verschillen aan de hand van kostenbeinvloedende factoren. De hoogte van de kosten per prestatie kan beinvloed worden door vijf typen factoren: • kwaliteit van personeel en (vooral) management; • regiogebonden factoren, zoals grondprijs, regionale loonverschillen en dergelijke; • omvang en samenstelling (naar leeftijd, naar functie) van het personeel; • gebouwkenmerken, zoals type, grootte, ouderdom; • samenstelling van de gevangenispopulatie. De kwaliteit van het personeel is moeilijk meetbaar en vrijwel niet te benaderen via andere indicatoren. De kwaliteit van het management is daarentegen wel te benaderen via procesindicatoren. Een mogelijk belangrijke indicator is het percentage materiele uitgaven, ter benadering van een inefficientie allocatie van productiemiddelen. Een andere indicator is het ziekteverzuim. Dit is gebaseerd op de hypothese dat
46
I00 bv
ontoereikend management leidt tot een hoger ziekteverzuim. Regiogebonden factoren spelen in de context van dit onderzoek een marginale rol. De grondprijs komt vrijwel geheel voor rekening van de Rijksgebouwendienst en er is een landelijk uniforme beloningsstructuur. De omvang en samenstelling van het personeel kunnen wel een rol spelen in de verklaring van kostenverschillen. Bij de omvang is deze relatie zeer direct. Bij de samenstelling kunnen zowel de leeftijd (oudere werknemers hebben in de regel hogere salarissen) als de functie (een organisatie met relatief veel management is ceteris paribus duurder dan een organisatie met relatief weinig management) een rol spelen. De laatstgenoemde houdt overigens enigszins verband met de omvang van de inrichting. Zeer kleine en zeer grote inrichtingen hebben noodgedwongen relatief veel `duur' personeel. Dit effect is echter al in de DEA resultaten verwerkt, omdat deze gebaseerd zijn op de veronderstelling van variabele schaaleffecten. Bij penitentiaire inrichtingen speelt het type gebouw een belangrijke rol, omdat dit mede bepaalt hoeveel bewaarders per gedetineerde nodig zijn. In een koepel zal dit aantal door een beter overzicht lager zijn dan in een vleugel, in een torengebouw juist hoger. Ook de relatieve grootte van een gebouw kan een rol spelen: hoe groter een gebouw, hoe meer onderhoud noodzakelijk is, en hoe meer bewaking er nodig zal zijn. De grootte van het gebouw zit impliciet echter al in de schaaleffecten. Het bouwjaar van het gebouw kan, via onderhouds-, schoonmaak- en verwarmingskosten ook invloed hebben op de kosten per cel. De samenstelling van de gevangenispopulatie is de laatste factor die invloed kan hebben. Die invloed kan zowel door geslacht, leeftijd als ernst van het misdrijf, te benaderen met lengte van de straf, worden bepaald. Op basis van de hierboven beschreven invloeden komen we, rekening houdend met de beschikbaarheid van gegevens, tot de volgende kostenbeinvloedende factoren. Bij de verklaring van DEA-uitkomsten kan geen gebruik worden gemaakt van een regressie met de kleinste kwadraten methode. Deze methode is gebaseerd op een normale verdeling van de te verklaren variabele, terwijl we bij voorbaat weten dat die variabele niet normaal verdeeld zal zijn. Hier hanteren we de Tobit-methode, die zeer geschikt is voor de analyse van zogenaamde afgekapte' verdelingen, zoals in dit geval.
1001w
47
tabel 4.2:
Overzicht kostenbeinvloedende factoren
Te onderscheiden factoren Kivatheir van management
•
percentage materiele uitgaven
•
percentage ziekteverzuim
Omvang en samenstelling van het personeel
•
aantal personeelsleden per eel
•
percentage personeelsleden in leeftijdsklassen
•
percentage bewaarders en bewaking
•
percentage personeel met sociale of medische [bridle
•
percentage personeel met administratieve, facilitaire of managementfunctie
Gebouwkenmerken
•
koepel, vleugel of toren
•
totaal vloeroppervlak per eel
•
(belangrijkste) bouwjaar
Samenstelling van de gevangenispopulatie
•
I eeftijd
•
geslacht
• lengte straf
Een bijzonder aspect aan DEA-uitkomsten is verder dat de uitkomst voor een individuele waarneming gekoppeld is aan een zogenaamde referentiegroep. 7 Binnen die groep bevindt zich steeds de 'benchmark' voor alle waarnemingen in de groep: de waarneming met de laagste kosten. De DEA-uitkomst voor iedere individuele waarneming is dus een relatieve indicator. In de analyse schalen we daarom ook de verklarende variabelen naar de benchmark. Wanneer bij inrichting A dos 15 procent van het personeel jonger dan 24 jaar is, en dit percentage bij de benchmark van de refcrentiegroep waarin inrichting A zich bevindt 30 bedraagt, is de waarde van de verklarende variabele 15/30=0,5. Uit de analyse komt naar voren dat veel van de hierboven gepresenteerde verklarende variabelen geen significante invloed op de kostenverschillen hebben. De invloed van de factoren met een significante invloed worden in onderstaande tabel samengevat. 8
48
I00 bv
tabel 4.3:
Verklaring van de kostenverschillen, 1995 en 1996 (t-waarden tussen haakjes)
Verklarende variabele
coefficient
constante
1,21 (35,4)
personeel per eel
-0,17
aandeel personeel 45 jaar en ouder standaarddeviatie van het residu
(-5 , 5 ) -0,06 (-4,3) 0,06 (12,2)
Log likelihood
108
aantal waarnemingen
74
Bron: 100
Uit de analyse komt naar voren dat de belangrijkste verklarende variabele de omvang van het personeel (per eenheid productie) is. Dit is geen verrassende conclusie. De tweede verklarende variabele is het percentage personeelsleden van 45 jaar of ouder. Ook deze conclusie is nauwelijks verbazend. De niet significante invloed van de overige eerder genoemde variabelen is interessanter: blijkbaar hebben deze factoren geen noemenswaardige invloed op de kostenverschillen. De resterende variantie in de kostenverschillen (waarvoor de standaarddeviatie van het residu een indicator is) is gering en moet veroorzaakt worden door indicatoren die binnen het bestek van dit onderzoek niet zinvol te kwantificeren zijn.
4.6
Bevindingen
Uit de analyse van de kostenverschillen van Nederlandse inrichtingen komen de volgende bevindingen naar voren: • de productiestructuur van penitentiaire inrichtingen wordt gekenmerkt door zogenaamde 'variable returns to scale': de kosten per eenheid product zijn mede afhankelijk van de schaal van de inrichting; • de optimale schaal van een inrichting ligt bij een capaciteit van tussen de 500 en de 510 cellen; • van 1995 op 1996 is een forse kostenreductie gerealiseerd; • open inrichtingen zijn 35, en huizen van bewaring 13 procent goedkoper dan gevangenissen; • de kostenverschillen tussen Nederlandse inrichtingen zijn, rekening houdend met type en schaal, gering; I00 bv
49
• de verklaring van deze verschillen ligt in voor de hand liggende factoren als het aantal personeelsleden en de leeftijd van het personeel; • de resterende variantie in de kostenverschillen is gering. Dat impliceert dat niet meegenomen factoren relatief weinig invloed op de kosten hebben; • een nadere analyse op micro-niveau kan meer inzicht verschaffen in de oorzaken van de resterende verschillen; • de regulering waaraan Nederlandse penitentiaire inrichtingen onderworpen zijn, is dermate strikt dat het management van de inrichtingen weinig ruimte en prilckels krijgt voor kostenminimalisatie.
Noten Het onderwerp van dit onderzoek heeft in de economische literatuur, met name in de Angelsaksische landen, veel aandacht gekregen. De belangrijkste invalshoek is hierbij echter veelal een vergelijking tussen geprivatiseerde en publieke inrichtingen. Op die literatuur zullen we hier verder niet ingaan, enerzijds omdat het cigendomsvraagstuk in deze studie niet ter discussie staat, anderzijds omdat genoemde literatuur in veel gevallen te zeer een ideologische lading kent om voor dit onderzoek bruikbaar te zijn. Voor een overzicht zie Archembeault en Reis, 1996. De gebruilcte dataset bevat 24 waarnemingen uit 1985 en 30 waamemingen uit 1988. Overigens wekken de resultaten de indruk dat het niet kunnen verwerpen van deze hypothese eerder te wijten is aan een te klein aantal waarnemingen dan aan het ontbreken van een dergelijk verschil. Dit maakt echter voor de analyse in dit hoofdstuk niet uit, omdat zich hetzelfde probleem voor zal doen. 4 Dit is een productie-indicator die veelal gebruikt wordt in kosten- en productie onderzoek in de vervoerssector, waar het laden en lossen een substantieel onderdeel van de productie uitmaakt. Ook in het geval van penitentiaire inrichtingen is het verdedigbaar om de intake van gedetineerden als productie te beschouwen. Overigens is de afwijking ten opzichte van een niet significant. De afwijking van de optimale schaal is daarmee ook niet significant. 6 zie Ganley en Cubin, 1992, hoofdstuk 4. Dcze referentiegroep kan overigens heel goed uit , een waarneming bestaan, namelijk die van de bedoelde inrichting zelf (zie paragraaf 4.4). Twee alternatieve specificaties leiden eveneens tot statistisch zinvolle uitkomsten. Bij de eerste (y'=1-y, en afkappen bij nul) is het aantal waamemingen kleiner, waardoor de statistische resultaten minder robuust zijn. De resultaten blijven echter significant en leiden tot dezelfde conclusies. De andere altematieve specificatie is het opnemen van de loonlcosten per lie in plaats van de leeftijd van
50
100 by
het personeel. Dit leidt tot statistisch betere resultaten, maar biedt onvoldoende informatie over de achterliggende oorzaken van de kostenverschillen. Bovendien is het methodisch discutabel om de prijs van de productiefactor op te nemen in de verklaring van kostenverschillen.
I00 bv
51
5 Zweden versus Nederland
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk presenteren we de bevindingen van twee paarsgewijze vergelijkingen tussen een Nederlandse en een Zweedse inrichting. Na eerst kort te zijn ingegaan op enkele algemene aspecten van detentie in Zweden, maken we in paragraaf 5.3 de vergelijking tussen de inrichting Svartsjo och Faringso in Zweden en Maashegge-Ter Peel in Nederland. Paragraaf 5.4 geeft de vergelijking tussen het huis van bewaring van Stockholm en De Grittenborgh. In de slotparagraaf geven we enkele bevindingen van het onderzoek.
5.2
Detentie in Zweden
Zweden kent een sterk met Nederland vergelijkbaar systeem van detentie, met een hoofdindeling naar gevangenis, huis van bewaring en (half)open inrichtingen. Evenals in Nederland kunnen in de huizen van bewaring ook kortgestraften geplaatst worden. De gevangenissen worden geclassificeerd naar beveiligingsniveau. Niveau 4 is een open inrichting. De niveaus 2 en 3 staan voor gesloten inrichtingen, waarbij het belangrijkste onderscheid is dat niveau 3 inrichtingen met hekken beveiligd zijn en niveau 2 met muren. De zwaarst beveiligde inrichtingen vallen in categorie I. Huizen van bewaring worden formeel niet geclassificeerd. In de praktijk is echter wel bekend tot welke categorie ze zouden behoren. Het beleid rond detentie is in Zweden minder expliciet omschreven dan in Nederland, maar de drie uitgangspunten waarop het Nederlandse beleid is gestoeld zijn ook duidelijk zichtbaar in het Zweedse gevangeniswezen. De inrichtingen in Zweden zijn in de regel kleiner dan in Nederland, maar momenteel wordt gewerkt aan schaalvergroting via regionale fusies. Het gevangeniswezen kent enkele banden met andere overheidsorganisaties. Naast de gebruikelijke contacten met andere justitiele diensten gaat het om een huurder-verhuurder relatie met de exploitant van de gebouwen en een relatie met de Staatsbank indien de gevangenis geld wenst te lenen. Het Zweedse gevangeniswezen wordt in financiele zin gekenmerkt door een batenlasten stelsel en een grote beleidsvrijheid. Het eerstgenoemde punt is een duidelijk verschil met de situatie in Nederland in 1996, toen het kasstelsel nog gehanteerd werd.
I00 bv
53
Een ander verschil is de taakinhoud van PIW-ers. In beide landen is deze functie aanzienlijk breder dan de traditionele cipier-functie. De Zweedse PIW-er heeft echter een nog breder takenpakket dan diens Nederlandse collega. De extra werkzaamheden liggen op het vlak van de begeleiding van activiteiten (sport. SKW en arbeid). In Nederland zijn hier in de regel speciale functionarissen voor in dienst, terwij1 Zweedse inrichtingen bier PIW-ers voor inzetten, tenzij het om gespecialiseerde functies gaat.
5.3 Svartsjo och Faringso versus Maashegge-Ter Peel De Zweedse inrichting ligt in het dorp SvartsjO (spreek uit Svartgeu), circa dertig kilometer buiten Stockholm, en bestaat nit twee afzonderlijke inrichtingen. Svartsje zelf is een halfopen instelling voor kortgestrafte mamien en maimelijke gedetineerden die de laatste maanden van bun straf in een milder regime mogen doorbrengen. De inrichting staat bekend als de meest open inrichting in Zweden en valt in categoric 4. Gedetineerden kunnen er werken op de bij de inrichting behorende boerderij, die buiten het hek ligt. De weg van en naar die boerderij wordt zonder . begeleiding afgelegd. Overdag werken in een reguliere baan in Stockholm behoort ook tot de mogelijkheden. De gedetineerden ovemachten in gezamenlijke units met een keukentje, een huiskamer en zes tot tien eigen slaapkamers. Faxingsa (categorie 3) is een gevangenis voor kortgestrafte vrouwen met een licht regime, zij het zwaarder dan in Svartsjo. De vrouwen kunnen huishoudelijk werk verrichten binnen de inrichting, een kleine groep werkt buiten het hek in de keuken van Svartsjo. De gedetineerden ovemachten in reguliere eenpersoonscellen. Maashegge/Ter Peel lijkt sterk op de Zweedse counterpart. Ook bij deze inrichting gaat het om twee fysiek gescheiden units: een halfopen inrichting (Maashegge) voor mannen (kortgestraft en tegen het einde van de straf) en een enigszins geslotener inrichting voor vrouwen (Ter Peel). Wel is de afstand tussen de inrichtingen groter dan in de Zweedse inrichting. Een belangrijker verschil is de schaal: Manshoge/Ter Peel is ruim twee maal zo groot als Svartsje en Faringso. Maashegge heeft, net als Svartsjo ecn boerderij, zij het dat deze binnen de hekken ligt. Een ander verschil is dat gedetineerden in Maashegge niet op kamers binnen afzonderlijke units ovemachten, maar in afzonderlijke cellen. Daarnaast kent de Nederlandse inrichting een beperkt aantal kamers voor drie en vier gedetineerden. De totale kosten in Svartsjo en Faringse bedroegen ruim 10 miljoen gulden in 1996, tegen bijna 19 miljoen gulden voor Maashegge/Ter Peel. Laatstgenoemde inrichting is echter aanzienlijk groter: 277 plaatsen, versus 127 in Svartsje en Parings& De kosten per plaats liggen in Maashegge circa 17 procent lager clan in Svartsja en Faringsa, per detentiedag is dit zelfs 33 procent.
54
100 bv
Hierbij moeten we voor twee definitieverschillen corrigeren. In de Nederlandse gegevens zijn de huisvestingskosten alleen kosten die gemaakt worden voor aanvullende huisvesting, waar de Zweedse inrichtingen hun huisvestingskosten volledig zelf dragen. Ter vergelijking: voor Maashegge/Ter Peel bedragen de huren en vaste lasten een procent van de totale uitgaven, waar dat voor Svartsjo en Faringso bijna een kwart van de totale kosten is. Het is dan ook zuiverder om de kosten exclusief huisvestingskosten te vergelijken. Een tweede verschil zit besloten in het gebruik van het baten-lasten stelsel in Zweden en het kasstelsel in Nederland. We beschikken over onvoldoende gegevens om de laatste correctie op exacte wijze te maken, maar ktumen hem wel benaderen, door te veronderstellen dat de reguliere kapitaaluitgaven een betrekkelijk constant niveau hebben en dus op lange termijn gelijk moeten zijn aan de afschrijvingen. De correctie hoeft dan alleen te worden gemaakt voor de incidentele kapitaaluitgaven, die we voor Maashegge/Ter Peel wel kennen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste gegevens. tabel 5.1:
Kerngegevens Svartsjo/Faringso en Maashegge/Ter Peel, 1996 (glds.) Svartsjo en Faringsti Maashegge/Ter Peel 10.358.581 7.841.753
18.795.075 18.391.390
127
277
aantal detentiedagen
36.243
98.747
kosten per plaats
61.746
66.515
216
186
Iotale kosten Totale kosten na correctie voor definitieverschillen aantal plaatsen
kosten per detentiedag
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Uitgedrukt in guldens per plaats is Svartsjo en Faringso 8 procent goedkoper dan Maashegge/ter Peel, in guldens per detentiedag is Svartsjo en Faringso 14 procent duurder. Hiermee vinden we direct een belangrijk verschil tussen de inrichtingen. Waar Maashegge een gemiddelde bezetting van 98 procent kende in 1996, blijft deze in de Zweedse inrichting steken op 78 procent. In de regel zijn de kosten van een inrichting niet op dermate korte termijn beinvloedbaar dat ze zich kunnen aanpassen aan de bezettingsgraad. Daarom vervolgen we de analyse met de kosten per plaats. Deze bedragen bijna 62 duizend gulden per jaar voor SvartsjO en Faringso en 66,5 duizend gulden per jaar voor Maashegge. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van deze kosten.
I00 bv
55
tabel 5.2:
Kosten per plaats, 1996 (glds.) Svartsjo en Faringso
Maashegge/Ter Peel
verhouding
40.942
47.870
117%
20.804
18.645
90%
Personele kosten Materiele kosten
Brom informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
In de inrichtingen in Svartsja en Farings6 liggen de personele uitgaven per plaats aanzienlijk lager dan in Maashegge/Ter Peel. Dit verschil kent twee oorzaken. Ten eerste is het aantal personeelsleden in de Nederlandse inrichting negen procent hoger dan in de Zweedse, ten tweede liggen de salariskosten per medewerker in Maashegge circa acht procent boven die in Svartsje en Parings& Dit laatste komt voort uit twee factoren. Ten eerste worden PIW-en in Maashegge/Ter Peel beter betaald dan in Svartsja en Parings& Deze hogere beloning is slechts voor een beperkt deel te verklaren nit meer overwerk, dat in SvartsjO en Faringso vrijwel niet voorkomt. 1 De aanwezigheid van relatief veel middenkader onder PIVV-ers in Maashegge/Ter Peel is een belangrijker verklarende factor. Ten tweede heeft Maashegge/Ter Peel relatief meer (duurdere) administratieve functies in de bezetting. Voor een helder beeld van de hogere personeelsinzet splitsen we de personeelsaantallen per plaats uit naar functies met gedetineerdencontact en functies zonder gedetineerdencontact. tabel 5.3:
Personeelsaantallen per plaats, 1996 (fte) Svartsjo en Faringso Maashegge/Ter Peel
Personeel per plaats
0,62
0,69
•
met gedetineerdencontact*
0,54
•
zonder gedetineerdencontact
0,09
0,53 0,16
verhouding 108% 99% 182%
* Inclusief middenkader. Bron: informatie betreffende inriehtingen, bewerking 100
De hogere personeelsaantallen In Maashegge/Ter Peel blijken vooral voort te komen nit een hoger aantal personeelsleden zonder gedetineerdencontact. Dit is, gezien de verschillen in de schaal van beide inrichtingen, verrassend te noemen. De capaciteit van Maashegge/Ter Peel verschilt nauwelijks van de optimale schaal, terwijl die van SvartsjO en Farings6 er ver onder ligt. 2 Van schaalvoor- en -nadelen valt nu juist te verwachten dat ze tot uiting komen in de inzet van personeel zonder gedetineerdencontact, zodat we zouden verwachten dat dit aantal per plaats bij Maashegge/Ter Peel enigszins lager zou liggen dan in Svartsjii en Faringse). Voor het verschil kunnen we twee mogelijke verklaringen geven. Ten eerste dienen Nederlandse inrichtingen meer informatie te leveren aan het ministerie van Justitie dan Zweedse.
56
I00 bv
Wanneer er meer eisen gesteld worden aan de (vooral financiele) rapportage, vergt dit ook meer personeelsinzet. De tweede verklaring luidt dat Nederlandse inrichtingen intern een rekening courant aanhouden voor gedetineerden, terwijl Zweedse gedetineerden hun geld zelf mogen beheren. 3 Het aanhouden en beheren van deze rekeningen courant vergt de nodige administratieve handelingen en daarmee een grotere personeelsinzet. Het absolute verschil in personeelsinzet met gedetineerdencontact is gering (0,01 fte per plaats). Desondanks is het interessant om te bezien of dit verschil, of wellicht het verschil in de taakinhoud van PIW-ers, invloed heeft op de kwaliteit van de detentie. Voor een eerlijke vergelijking kijken we alleen naar de (half)open inrichtingen. De indicatoren voor veiligheid en humaniteit konden niet op het niveau van het volledige complex gemeten worden. Daarom gaan we bij beide complexen uit van de (half)open inrichting. Op het gebied van interne en externe veiligheid blijken er forse verschillen te bestaan tussen de inrichtingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van enkele indicatoren
I00 bv
57
tabel 5.4:
Veiligheidsindicatoren per 1.000 detentiedagen, 1996
indicator
Svartsjo
Maashegge
ontsnappingen
0,44
0,62
niet tijdig terug van verlof
0,16
0,63
geweld tegen medegedetineerden
0,12
0,31
geweld tegen personeel
0,53
0,11
Externe veiligheid
Interne veiligheid: incidenten
suicide en zelfverminking
0
0
drugsgebruik
0,61
0,62
drugshandel
0,16
onbekend
vandalisme
0,12
0,15
diefstal
0,04
onbekend
onbekend
11,13
1,58
1,18
0
1,04
afitemen/uitstellen verlof
0,41
onbekend
overig Totaal interne veiligheid (exclusief onbekend) Interne veitigheid: straffen en maatregelen isoleer- of strafed l strafverlenging
0,11
0
overplaatsing
2,18
0,53
officiate waarschuwing*
0,61
0
* Gaat bij lichte vergrijpen vooraf aan overplaatsing, alleen in SvartsjO. Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Uit de tabel komt naar voren dat SvartsjO een hogere externe veiligheid heeft dan Maashegge, maar dat laatstgenoemde inrichting, gemeten naar het aantal bestrafte incidenten, de interne veiligheid beter op orde heeft. Hier zou een vertekening kunnen ontstaan, wanneer de registratie van incidenten in de Zweedse inrichting hoger zou zijn. In plaats van meer incidenten zouden we dan meer waarnemingen van incidenten meten. Dit is echter niet waarschijnlijk, gezien de strengere controles op mogelijke misdragingen in de Nederlandse inrichting. Deze strengere controles uiten zich onder andere in de categorie 'overig', waarin overtredingen zijn opgenomen die in SvartsjO niet worden bijgehouden, zoals drugsbezit, druggebruik tijdens verlof, te laat komen op het dagprogramma en dergelijke. De humaniteit in beide inrichtingen is moeilijk te vergelijken, omdat het in beide gevallen om zeer open en humane inrichtingen gaat. Een vergelijking van indicatoren genereert dan weliswaar een verschil, maar de vraag is wat de waarde daarvan is. In Maashegge zit een gedetineerde bijvoorbeeld negen uur per etmaal op eel, tegen acht 58
I00 bv
in Svartsjo. Hier is sprake van een verschil, maar de vraag is of dit uur extra op cel invloed heeft op de welzijnsbeleving van gedetineerden. Een vergelijkbare redenering geldt voor de beschikbare ruimte voor gedetineerden in de cel en binnen de inrichting als geheel. Dergelijke indicatoren geven in de regel alleen waardevolle informatie indien het om zaken gaat waar een gebrek aan is, hetgeen bij (half)open inrichtingen als deze in de regel niet het geval is. De enige vergelijkbare indicator is daarmee het dagprogramma en de geboden voorzieningen. Het dagprogramma in beide inrichtingen komt vrijwel exact overeen: gemiddeld werken gedetineerden 5,5 uur per etmaal en besteden ze een tot anderhalf uur aan sport en recreatie. Het enige opvallende verschil is dat het bijwonen van SKW-activiteiten in Maashegge verplicht is en in Svartsjo niet. De geboden voorzieningen verschillen eveneens weinig. Beide inrichtingen kennen faciliteiten om binnen en buiten te sporten, voor opleidingen en zelfstudie. Enkele beperkte verschillen zijn wel te vinden. Zo heeft de bibliotheek van Maashegge een breder assortiment en beschikt de inrichting in SvartsjO over een sauna. Dit laatste hangt vermoedelijk samen met een cultuurverschil: sauna's zijn in Zweedse inrichtingen een vaker voorkomende voorziening. Een belangrijker verschil in voorzieningen is de begeleiding van gedetineerden naar hun terugkeer in de maatschappij. Naast de ook in SvartsjO voorkomende mogelijkheden voor scholing en een baan buiten de inrichting, kent Maashegge ook programma's voor Maatschappelijke Integratie en Individuele Trajectbegeleiding. In beide inrichtingen worden de gedetineerden met respect behandeld. Dit uit zich zowel in de dagelijkse omgang als in het respecteren van de privacy en geloofsbeleving van gedetineerden. In beide inrichtingen zijn godsdienstige literatuur en een godsdienstige ruimte beschikbaar. Bovendien worden beide inrichtingen regelmatig bezocht door een geestelijke en wordt er rekening gehouden met geloofsgebonden voedingsvoorschriften. Overigens hebben beide inrichtingen relatief weinig gedetineerden met een ander dan het in de betreffende landen gangbare geloof. Op basis van de voorgaande analyse kunnen we een overzichtstabel opstellen, waarbij we de kosten per detentiedag van Maashegge/Ter Peel vergelijken met die van Svartsjo en Faringso en het relatieve belang van de verklarende factoren aangeven. Onderstaande tabel geeft dit beeld.
I00 bv
59
tabel 5.5:
Kostenverschil van Maashegge/Ter Peel en Svartsja en Faringsa in guldens per detentiedag en verklaring Maashegge/Ter Peel minus Svartsjo en Faringso
Absoluut verschil per detentiedag
-95
Definitieverschillen Huisvesting
68
Baten/lasten- versus kasstelsel
-3
Gecorrigeerde kosten per detentiedag
-30
Verklaring Bezettingsgraad
143%
Personeelsinzet
-32% -31%
Loonkosten Materiele kosten
20%
13ron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Bij een directe vergelijking van de kosten per detentiedag, is Maashegge/Ter Peel 95 gulden goedkoper dan SvartsjO en Parings& Wanneer we corrigeren voor definitieverschillen, zoals huisvestingskosten en boekhoudkundige verschillen, blijft er een verschil van dertig gulden per detentiedag over. Dit verschil wordt meer dan verklaard door het verschil in bezettingsgraad. Dat wil zeggen, de Zweedse inrichting is per plaats goedkoper dan de Nederlandse. Voor dit verschil zijn de gemiddelde loonkosten en de personeelsinzet in ongeveer gelijke mate verantwoordelijk. De lagere personeelsinzet in Svartsjo kan verklaard worden uit de hogere administratieve last van Nederlandse inrichtingen. De lagere personeelskosten per lie worden vooral veroorzaakt door relatief weinig duurder betaalde functies in SvartsjO en Parings& Tegenover de hogere personeelskosten in Nederland staan bovendien lagere materiele kosten, die het resterende kostenverschil verklaren.
5.4 Stockholm versus De Grittenborgh Haktet Stockholm (het huis van bewaring van Stockholm) is gevestigd op verdiepingen zes tot en met tien van het hoofdbureau van politie te Stockholm, en heeft voor een beperIct deel dezelfde functie als een politiecel in Nederland. Daamaast wordt ook een beperkt deel van de capaciteit gebruikt voor kortgestraften. Het basisregime is er relatief mild, zij het dat voor bijna de helft van de gedetineerden extra restricties gelden. Het huis van bewaring is onderverdeeld in 13 vleugels (8 afdelingen), waaronder een vrouwenvleugel en een ziekenboeg. Hoewel de inrichting als huis van 60
100 bv
bewaring formeel niet geclassificeerd is, valt deze inrichting in te delen in categorie 1, de hoogste veiligheidsklasse. De Grittenborgh in Hoogeveen is eveneens een huis van bewaring met een hoge veiligheidsclassificering. Net als in Stockholm is het basisregime er relatief mild, maar er is een aanzienlijk beperkter aantal gedetineerden met restricties. De Grittenborgh is gevestigd in een gebouw uit 1990, dat in een H-vorm gebouwd is. In de poten van de zitten de gewone cellen, uitkomend op gangen met daarboven 1 of 2 galerijen. In het midden van het gebouw zit de Bijzondere Zorg Afdeling (BZA), met 12 plaatsen. De totale kosten in Stockholm bedroegen ruim 30 miljoen gulden in 1996, tegen bijna 22 miljoen gulden voor de Grittenborgh. De inrichtingen zijn ongeveer even groot: Stockholm is met 280 plaatsen jets groter dan de 265 plaatsen tellende Nederlandse inrichting. De kosten per plaats liggen in de Grittenborgh circa 25 procent lager dan in Stockholm, per detentiedag zelfs 46 procent. In deze vergelijking zitten echter twee definitieverschillen, waarvoor we eerst moeten corrigeren. Ten eerste betalen Zweedse inrichtingen hun huisvestingskosten zelf. In Nederland wordt het grootste deel ervan door de Rijksgebouwendienst betaald. Een tweede verschil is de manier van boekhouden. Het Zweedse gevangeniswezen hanteert het baten-lasten stelsel, terwijl in Nederland in 1996 het kasstelsel nog gehanteerd werd. Bij deze vergelijking leidt dat tot een aanzienlijk verschil, omdat De Grittenborgh in 1996 een aanzienlijke incidentele kapitaaluitgave deed. De keuken van de inrichting werd in dat jaar voor 1,6 miljoen gulden verbouwd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste gegevens. tabel 5.6:
Kerngegevens Stockholm en de Grittenborgh, 1996 (glds.) Stockholm
De Grittenborth
30.633.781 24.336.088
20.941.540 18.605.475
aantal plaatsen aantal detentiedagen
280 73.200
265 97.319
kosten per plaats (gecorrigeerd)
86.915
70.209
332
191
Totale kosten Totale kosten na correctie voor definitieverschillen
kosten per detentiedag (gecorrigeerd)
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Uitgedrukt in guldens per plaats is Stockholm circa een kwart duurder dan de Grittenborgh, per detentiedag is dit driekwart. Net als bij de vergelijking in de voorgaande paragraaf blijkt er een fors verschil in bezettingsgraad (Stockholm: 71
I00 bv
61
procent versus volledige bezetting voor De Grittenborgh) te zijn. Net als in de voorgaande paragraaf concentreren we ons op de kostenverschillen per plaats. De gecorrigeerde kosten per plaats in Stockholm bedragen bijna 87 duizend gulden per jaar en ruim 70 duizend gulden per jaar voor De Grittenborgh. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van deze kosten naar personele en materiele kosten. tabel 5.7:
Kosten per plows, 1996 (guldens)
Personele kosten Materiele kosten
Stockholm
De Grittenborgh
verhouding
70.849
57.597
16.066
12.612
81% 78%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
In de Grittenborgh liggen de personele uitgaven per plaats aanzienlijk lager dan in Stockholm. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door het aantal personeelsleden. Het verschil in salariskosten per werknemer bedraagt minder dan een procent. Voor een helder beeld splitsen we de personeelsaantallen per plaats uit naar functies met gedetineerdencontact en functies zonder gedetineerdencontact. Daarbij maken we een extra categoric aan voor de portierfunctie, daar deze in Stockholm onder de verantwoordelijkheid van het politiebureau valt. tabel 5.8:
Personeelsaantallen per plaats, 1996 (fee,) Stockholm
De Grittenborgh
verhouding
Personeel per plaats
0,97
0,79
82%
•
met gedetineerdencontact*
0,64
•
portiers
0,90 -
0,04
67% -
•
zonder gedetineerdencontact
0,08
0,12
150%
* Inclusief middenkader. Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Het hogere aantal personeelsleden in Stockholm wordt veroorzaakt door ruim anderhalf maal zo veel personeel met gedetineerdencontact. De Grittenborgh heeft daarentegen ruim anderhalf maal zo veel lantoorpersonee in dienst. Dit verschil uit zich het sterkst in facilitair en financieel-administratief personeel. Een mogelijke oorzaak van het grote verschil in het aantal financieel-administratieve personeelsleden is het verschil in omvang van informatiestromen van de inrichtingen naar het centrale ministerie. Nederlandse inrichtingen moeten veel informatie over de 62
100 bv
bedrijfsvoering leveren aan het ministerie van Justitie, terwijl de Zweedse inrichtingen slechts enkele, sterk geaggregeerde gegevens hoeven te leveren. Een tweede verschil is het beheer van de financien van gedetineerden. In Zweden mogen de gedetineerden geld bij zich dragen tot een maximum van 5.000 kronen (circa 1.050 gulden). In Nederlandse inrichtingen worden de tegoeden van gedetineerden beheerd door de inrichting, hetgeen extra administratieve werkzaamheden met zich meebrengt. De oorzaak voor het verschil in omvang van de facilitaire dienst wordt vermoedelijk veroorzaakt door de vestiging van het huis van bewaring in Stockholm in het hoofdbureau van politie. Zoals gezegd ligt het aantal personeelsleden met gedetineerdencontact in Stockholm aanzienlijk hoger dan in De Grittenborgh. Dit komt overeen met de bezettingscijfers: in Stockholm worden 10 tot 15 PIW-ers geplaatst op afdelingen van 20 tot 40 plaatsen, terwijl de norm in De Grittenborgh 2 op 24 is. Bovenop deze norm komt nog wel extra personeelsinzet voor de VBA en de BZA en twee ambulante posten. Dit neemt echter niet weg dat de bezetting in De Grittenborgh aanzienlijk lager ligt dan in Stockholm. Dit patroon zien we ook in de nachtdiensten terug. De nachtbezetting van De Grittenborgh bedraagt 4 personen, die van Stockholm 17. Voor deze verschillen kunnen we de volgende mogelijke oorzaken aanwijzen. Vijfenveertig procent van de gedetineerden in Stockholm valt onder zogenaamde restricties, opgelegd door de rechter. Dit betekent enerzijds dat ze een groter deel van de dag op cel doorbrengen, waardoor er juist minder personeel nodig zou zijn. Daar staat tegenover dat gedetineerden die geen contact met andere gedetineerden hebben, zoals bij de meeste gedetineerden onder restrictie het geval is, meer behoefte hebben aan contact met PIW-ers en dit in Stockholm ook krijgen. Daarnaast brengen de restricties ook meer noodzaak tot begeleiding met zich mee in de vorm van individueel luchten en dergelijke. Ook het gebouw is verantwoordelijk voor een deel van de verschillen. In De Grittenborgh heeft het personeel in een oogopslag overzicht over twee of drie lagen cellen. In Stockholm, waar het gebouw gewone verdiepingen heeft, is dat steeds eon laag. Een ander aspect van het gebouw is het gebruik van apparatuur bij de beveiliging van de inrichting. In De Grittenborgh wordt op grotere schaal gebruik gemaakt van camera's en veiligheidssluizen dan in Stockholm. Overigens is dit verschil van beperkte betekenis, omdat er in Stockholm zelden meer dan enkele gedetineerden tegelijk van hun cel af zijn. Een laatste verschil van het gebouw is de plaatsing van de natte groep. In de Grittenborgh bevindt deze zich op de cel, in Stockholm op de gang. Dit betekent dat het personeel de gedetineerden bij iedere toiletbezoek moeten begeleiden.
I00 bv
63
Een ander belangrijk verschil tussen de inrichtingen is het aantal intakes in 1996. In Stockholm stroomden 5.956 gedetineerden in, tegen 796 in De Grittenborgh. Dit verschil komt voort uit het verschil in duur van de voorarrest tussen Nederland en Zweden en uit de gedeeltelijke politiecelfunctie van het huis van bewaring in Stockholm. Dit laatste leidt er ook toe dat de intakes arbeidsintensiever zijn. gedetineerden die in Stockholm worden binnengebracht komen in de regel direct van de straat en zijn veelal nog onder de invloed van drugs of alcohol. Bovenstaande factoren hebben ontegenzeggenlijk invloed op de omvang van de personeelsinzet, maar kunnen de verschillen niet volledig verklaren, zoals blijkt wanneer we kijken naar Stockholm's lichtste afdeling. Deze afdeling kent veertig plaatsen, waarin geen gerestricteerde of net binnengekomen gedetineerden verblijven. Desondanks is de bezetting er 15 bewaarders, aanzienlijk hoger dan in De Grittenborgh. Voor een deel komt dit verschil voort uit een ruimere taakinhoud van de PIW-ers in Stockholm, maar dit kan het verschil niet helemaal verklaren, zoals al bleek uit tabel 5.8, waarin we de personeelsaantallen met en zonder gedetineerdencontact onderscheidden. De conclusie hieruit is dan ook dat er in Stockholm meer executief personeel per plaats wordt ingezet. Het is dan interessant om te bezien of deze grotere personeelsinzet zich ook uit in een hogere interne en externe veiligheid en humaniteit. Op het gebied van de externe veiligheid ontlopen de inrichtingen elkaar nauwelijks. Ontsnappingen uit de inrichting kwamen in 1996 in geen beide inrichtingen voor en zijn ook in andere jaren uiterst zeldzaam. 4 Het aantal gedetineerden dat niet terugkeerde van verlof is eveneens nihil in Stockholm, omdat preventief gehechten in Zweden niet op verlof mogen. In de Grittenborgh keerde circa vier procent van de verlofgangers niet (tijdig) terug. Het gebruik van geweld tegen bezoekers kwam in beide inrichtingen niet voor in 1996. Op het punt van de interne veiligheid komen beide inrichtingen iets minder rooskleurig uit de verf. De Grittenborgh kende een suicide in 1996, Stockholm twee. In beide inrichtingen ging het overigens om incidenten: het gemiddeld aantal suicides per jaar ligt voor beide op circa 0,4 per jaar. Het aantal gewelddadige incidenten is moeilijker vergelijkbaar door definitie- en registratieverschillen. Een enigszins vergelijkbaar cijfer is het aantal fysieke geweldplegingen tegen personeel van de inrichting. Dit aantal bedroeg in Stockholm nul en in De Grittenborgh tien. Het is niet mogelijk om op grond van deze beperkte cijfers een oordeel te vellen over de verschillen in interne veiligheid, temeer daar het hier typische incidenten betreft. Voor een goede vergelijking zijn ook de kleinere overtredingen van de interne orde, die in de regel een grotere frequentie kennen, van belang. De reden dat de cijfers slecht vergelijkbaar zijn is tweeledig. Enerzijds is het percentage gedetineerden met restrictie in Stockholm hoog, waardoor er minder contact tussen gedetineerden is. Anderzijds 64
100 bv
zijn de rechten van voorlopig gehechten in Zweden zeer streng omschreven. Onder het motto dat een verdachte onschuldig is tot zijn schuld is bewezen, is een groot aantal controle-mogelijkheden, zoals visitaties en urine-onderzoek, uitgesloten. Ook het opleggen van disciplinaire straffen is niet toegestaan. Dit maakt het onmogelijk om vergelijkbaar cijfermateriaal te vinden. Een belangrijk aspect van humaniteit is het aantal uren per etmaal dat op cel wordt doorgebracht. In Stockholm ligt dit hoger dan in De Grittenborgh. Een gedetineerde zonder restricties verblijft in Stockholm gemiddeld 20 uur per etmaal op zijn ce1. 5 In De Grittenborgh is dit circa 14 uur op weekdagen en 18,5 uur in het weekend. De Zweedse cellen zijn bovendien kleiner dan die in de Grittenborgh: 8 versus 12,5 vierkante meter. Het hogere aantal uren op cel vindt zijn spiegelbeeld in het lagere aantal uren voor werk, sport en recreatie. De geboden voorzieningen verschillen nauwelijks tussen de inrichtingen. Beide huizen van bewaring beschikken over een bibliotheek, televisie en radio op cel, opleidingsmogelijkheden en een groot aantal medische voorzieningen. In beide inrichtingen wordt bovendien de privacy van gedetineerden gerespecteerd, zij het dat het in Stockholm bij uitzondering voorkomt dat op last van de rechter telefoons worden afgeluisterd en post wordt geopend. De geloofsbeleving van gedetineerden wordt in beide inrichtingen eveneens gerespecteerd. Hierbij moeten we denken aan de regelmatige beschikbaarheid van een geestelijke, een godsdienstruimte en godsdienstige literatuur. Daamaast wordt in beide inrichtingen rekening gehouden met geloofsgebonden voedingsvoorschriften. De materiele kosten zijn in Stockholm circa dertig procent hoger dan in De Grittenborgh. Onderstaande tabel geeft een verdere onderverdeling van de materiele kosten. tabel 5.9:
Uitsplitsing materiele kosten in guldens per plaats, 1996 Stockholm
totale materiele kosten automatisering 'inkoop' catering overig
16.066 201 2.410 13.455
De Grittenborgh verhouding 12.612 171 3.769 7.471 .
79% 85% 156% 56%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De automatiseringskosten ontlopen elkaar niet bijzonder veel, in de andere twee • categorieen zien we wel aanzienlijke verschillen. De Grittenborgh lijkt aanzienlijk
I00 bv
65
meet te betalen voor de catering dan Stockholm. In werkelijkheid is dit echter niet het geval. De catering wordt in beide inrichtingen gedeeltelijk door gedetineerden uitgevoerd. De begeleiding daarvan gebeurt in Stockholm door eigen personeel, en in de Grittenborgh door een ingehuurde cateraar. De personeelskosten van die cateraar vallen in dit geval this onder de materiele kosten. Wanneer we de kosten van het Zweedse cateringpersoneel op zouden tellen bij de inkoop van de catering, ontstaat juist een ander beeld. De cateringkosten van Stockholm bedragen dan ruim vijfduizend gulden per plaats per jaar, ruim veertig procent meer dan in de Grittenborgh. Het grootste verschil zit echter in de 'overige kosten'. Er is geen aanwijsbare reden voor het grote verschil in deze kostenpost. Het ligt wel voor de hand dat een inrichting met meet personeel, zoals in Stockholm, ook meer uitgaven heeft aan meubilair, uniformen enzovoorts. Met dergelijke uitgaven kunnen we echter geen verschil van deze omvang verklaren. Op basis van de voorgaande analyse kunnen we een overzichtstabel opstellen, waarbij we de kosten per detentiedag van De Grittenborgh vergelijken met die van Stockholm en het relatieve belang van de verklarende factoren aangeven. Onderstaande tabel geeft dit beeld. tabel 5.10: Kostenverschil van De Grittenborgh en Stockholm in guldens per detentiedag en verklaring De Grittenborgh minus Stockholm Absoluut verschil per detentiedag
-203
Definitieverschillen Huisvesting
76
13aten/lasten- versus kasstelsel
-14 •
Gecorrigeerde kosten per detentiedag
-141
Verklaring Bezettingsgraad
68%
Personeelsinzet Loonkosten
25%
Materiele kosten
0% 7%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Bij een directe vergelijking van de kosten per detentiedag, is De Grittenborgh 203
gulden goedkoper dan Stockholm. Wanneer we corrigeren voor definitieverschillen, zoals huisvestingskosten en boekhoudkundige verschillen, blijft er een verschil van 66
100 by
141 gulden per detentiedag over. De belangrijkste verklarende factor is de bezettingsgraad. De gemiddelde leegstand van 29 procent van de plaatsen in Stockholm is voor 68 procent verantwoordelijk voor het gevonden verschil. Een kwart van het verschil is te verklaren uit een hogere personeelsinzet in de Zweedse inrichting en 7 procent van het verschil komt voort uit hogere materiele uitgaven. De loonkosten per medewerker dragen niet bij aan de verklaring. De belangrijkste verklarende factor blijkt er een te zijn die niet te beinvloeden is voor de directie van de inrichting. De tweede factor, de personeelsinzet is dat we!, evenals de materiele kosten per plaats. Deze conclusie is vooral interessant wanneer we bedenken dat de gevonden verschillen in ieder geval niet geheel te verklaren zijn uit aanwijsbare oorzaken, hetgeen erop zou kunnen duiden dat er sprake is van minder doelmatige bedrijfsvoering. Er is nog een aanwijzing die in deze richting wijst. Ondanks de, in vergelijking tot de Grittenborgh, hoge kosten, wist Stockholm in 1996 en naar verwachting ook in 1997 geld over te houden. Dit kan erop duiden dat de bekostiging van de inrichting ruim bemeten is, waardoor de prikkel voor kostenbeheersing gering is.
5.5
Bevindingen
De vergelijking van twee Nederlandse met twee Zweedse inrichtingen in dit hoofdstuk geven aanleiding tot de volgende bevindingen De Zweedse en Nederlandse inrichtingen lijken in veel opzichten sterk op elkaar. De bestaande definitieverschillen zijn relatief eenvoudig te corrigeren. Zweedse inrichtingen lenen zich daarom zeer goed voor vergelijkingen met Nederlandse inrichtingen. In beide vergelijkingen is de bezettingsgraad de belangrijkste verklarende factor voor de gevonden verschillen. Beide Zweedse inrichtingen hadden een fors lagere bezettingsgraad dan hun Nederlandse counterparts. Een deel van het verschil in personeelsinzet slaat neer op de financiele afdelingen. Voor dit verschil zijn twee verklaringen: • Nederlandse inrichtingen dienen meer informatie te leveren aan het ministerie. Dit brengt een hogere administratieve werklast met zich mee; • de Nederlandse inrichtingen houden een rekening courant aan voor hun gedetineerden. Ook dit leidt tot een hogere administratieve last. Het hierboven geconstateerde verschil wordt in het huis van bewaring in Stockholm meer dan teniet gedaan door een grotere inzet van executief personeel en hogere I00 bv
67
materiele kosten zonder aanwijsbare oorzaak. Samen met het gegeven dat Stockholm desondanks geld over weet te houden, is dit een aanwijzing dat de bekostiging in Zweden mogelijk dermate ruimhartig is dat de prikkels voor kostenbeheersing beperIct zijn.
Noten Het ziekteverzuim verschilt vrijwel niet tussen beide inrichtingen. 2 De optimale schaal wordt afgeleid in hoofdstuk 4. • 3 Er geldt wel een maximum van circa 1.050 gulden. 4 Wel kende de Grittenborgh in de eerste jaren na de bouw een hoger aantal ontsnappingen. Deze zijn met enkele bouwkundige aanpassingen in later jaren voorkomen. 5 Voor gedetineerden met restricties is dit 22 tot 23 uur.
68
100 by
6 Belgie versus Nederland
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk presenteren we de bevindingen van twee paarsgewijze vergelijkingen tussen een Nederlandse en een Belgische inrichting. Na eerst kort te zijn ingegaan op enkele algemene aspecten van detentie in Belgie, maken we in paragraaf 6.3 de vergelijking tussen de inrichting Mechelen in Belgie en Zwolle in Nederland. Paragraaf Belgie versus Nederland 6.4 bevat de vergelijking tussen Dendermonde en Roermond. In de slotparagraaf geven we enkele bevindingen van het onderzoek.
6.2 Detentie in Belgie Belgie kent een met Nederland vergelijkbaar systeem van detentie, met een hoofdindeling naar `arresthuis' (huis van bewaring), `strafhuis' (gevangenis) en (half)open inrichtingen ('halve vrijheid'). Er bestaan tevens drugsvrije afdelingen. Binnen de muren van een inrichting bestaat echter geen onderscheid tussen de verschillende soorten detentie: beklaagden en langgestraften zitten bij elkaar. Een belangrijk verschil tussen Belgie en Nederland wordt geillustreerd door het Nederlandse `cellentekore versus de Belgische `overbevolking'. De Belgische overbevolkingsproblematiek kent een aantal oorzaken. In de eerste plaats is het aantal gevangenen sterk gegroeid. De detentieratio is gestegen van 65 gedetineerden per 100.000 inwoners in 1985 tot 80 a 85 in 1997.' Vooral de laatste twee jaren is deze groei sterk tegenomen. Een tweede oorzaak voor de overbevolking is dat het `heenzenden' van gevangenen in Belgie niet is toegestaan. Dit, samen met het feit dat er geen beleid bestaat voor het aantal gedetineerden op een cel, en het capaciteitstekort dat de afgelopen jaren is ontstaan, maakt het noodzakelijk om meer gedetineerden op een cel (en dus op Oen plaats) te plaatsen. Dit gebeurt simpelweg door middel van een matras op de grond in een bestaande, daar niet speciaal voor aangepaste cel. Een ander opvallend verschil met Nederland is gelegen in het relatief grote aantal oude, 19e-eeuwse inrichtingen in Belgie. In tegenstelling tot Nederland kent Belgie relatief weinig nieuwbouw. 2
I00 bv
69
Voor het onderzoek is ook van belang het verschil in bekostigingsystemen tussen Nederland en Belgie. De inrichtingen in Belgie werden centraal bekostigd, vanuit Brussel. Momenteel experimenteert men met een enveloppensysteem, een beperkt budgetsysteem waarbij de directie van de inrichting enige mate van beleidsvrijheid krijgt. Deze enveloppen gelden slechts voor een beperlct aantal uitgavenposten. Het personeel en de huisvesting worden nog steeds direct door de centrale overheid bekostigd.
6.3 Mechelen versus Zwolle Dc inrichting te Mechelen werd in gebruik genomen in 1874 en beslaat in totaal circa 13.000 m2, waarvan circa 6.000 m 2 bebouwd. De structuur van het gebouw is eellulair en stervormig. Vanuit de centrale kern is uitzicht mogelijk over drie grote vleugels (A, B en C). Er is e'en vleugel met op de begane grond de administratie en op de eerste verdieping de afdeling voor het zogenoemde regime van de 'halve vrijheid' (vergelijkbaar met een open inrichting in Nederland). Er zijn twee zijvleugels met drie verdiepingen waarvan de cellen aan een kant zijn gelegen. Mechelen heeft een capaciteit van 56 individuele cellen, waarvan in 1996 er 12 zijn omgevormd tot zogenoemde duocellen om de aanhoudende overbevolking op te vangen. Daamaast zijn er 8 triocellen en 16 cellen voor de afdeling 'halve vrijheid'. De totale capaciteit komt hiermee op 80 cellen met een normale capaciteit van 96 plaatsen. Door het bijplaatsen van bedden op individuele cellen, komt men op 108 bedden. De inrichting te Mechelen is alleen bestemd voor mannelijke gedetineerden. De inrichting functioneert vooral als `arresthuis', maar is ook een 'huis voor strafuitvoering voor recidivisten', te weten gevangenen met middellange straffen. De penitentiaire inrichting te Zwolle bestaat uit de nieuwbouw Zwolle-Zuid (1995) en het oude HvB uit 1739, dat in september 1996 weer werd geopend voor vreemdelingen met als doe uitzetting (Zwolle-Centrum). Dit laatste betekende een uitbreiding van de totale capaciteit met 50 plaatsen. De nieuwbouw omvat een mannen-unit en een vrouwen-unit. De mannen-unit is een HvB. In de vrouwen-unit is naast een HvB ook een gevangenis voor langgestrafte vrouwen ondergebracht met een regime van algemene gemeenschap. In de loop van 1996 is de vrouwencapaciteit fors uitgebreid (van 85 naar 140 vrouwen), hetgeen ten koste is gegaan van de matmencapaciteit (van 138 naar 87). Kerngegevens voor de inrichtingen in Mechelen en Zwolle zijn weergegeven in tabel 6.1. De totale kosten in Mechelen bedroegen ruim 4 miljoen gulden in 1996, tegen circa 17,5 miljoen gulden voor Zwolle. Laatstgenoemde inrichting is echter bijna drie keer zo groot: 229 plaatsen (gemiddeld in 1996) versus 80 in Mechelen. Bekijken we
70
100 by
de kosten per plaats per jaar, dan kost een plaats in Mechelen circa 54 duizend gulden, en in Zwolle circa 76 duizend gulden per jaar. tabel 6.1:
Kerngegevens Mechelen en Zwolle, 1996 (glds.)
Totale kosten
Mechelen
Zwolle
4.330.104
17.471.654
80
229
96
. aantal cellen (gemiddeld) aantal plaatsen (gemiddeld) bezettingsgraad aantal detentiedagen
113% 32.997
229 100% 83.558
kosten per plaats kosten per detentiedag
54.126
76.396
131
209
Bron: DJI, Jaarverslagen en 100, bewerking TOO
De bezettingsgraad van een plaats in Belgie is groter dan in Nederland (Mechelen 113 procent, Zwolle 100 procent). Dit verschil in bezettingsgraad is een belangrijke oorzaak voor het verschil in kosten per detentiedag, die in Mechelen 131 gulden bedroegen versus 209 gulden voor Zwolle. Aangezien de capaciteit voor de inrichting (op korte termijn) vaststaat - dit in tegenstelling tot de bezettingsgraad die voor de Vlaamse inrichtingen niet gelimiteerd wordt door het aantal plaatsen - concentreren we ons in het vervolg op de uitgaven per plaats per jaar. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de uitgaven per plaats per jaar. tabel 6.2:
Uitgaven per plaats per jaar, 1996 (gulden)
Totale uitgaven Personele uitgaven Materiele uitgaven
Mechelen
Zwolle
Verhouding
54.126
76.396
+41%
41.896 12.230
55.912 20.483
+33% +67%
Bron: Jaarverslagen en 100, bewerking 100
Uit tabel 6.2 blijkt dat de personeelskosten relatief zwaar wegen in de totale kosten. In Mechelen beslaan de personeelskosten 77 procent van de totale kosten, en in Zwolle 73 procent. We zullen ons daarom eerst op de personeelskosten concentreren en vervolgens op de materiele uitgaven. In de inrichting in Zwolle liggen de personele uitgaven per plaats per jaar zo'n 3 .3 . procent hoger dan in Mechelen. Voor het verklaren van dit verschil kijken we eerst
I00 bv
71
naar de werkelijke personele inzet per plaats (zie tabel 6.3). Dan blijkt dat de totale personele inzet per plaats in Zwolle slechts 1 procent lager is dan in Mechelen. Kijken we slechts naar het executief personeel, dan blijkt dat per plaats in Zwolle de feitelijke formatie 4 procent groter is dan in Mechelen. Kijken we naar de uitgaven per fie, dan is een duidelijk verschil waarneembaar tussen de onderzochte inrichtingen. De gemiddelde personeelskosten per fte liggen ver uiteen: in de Nederlandse inrichting zijn deze uitgaven per fte zo'n 35 procent hoger dan die in de Vlaamse inrichting. Per plaats per jaar gemeten, blijkt het aandeel van management en administratie in Zwolle 22 procent groter groter en het aandeel medisch/sociaal 40 procent kleiner te zijn dan in Mechelen. De absolute verschillen zijn echter redelijk klein. Mogelijke verklaring voor de grotere inzet management en administratief personeel in Zwolle kan zijn dat de bekostiging van het gehele apparaat in Belgie gecentraliseerd is in Brussel waardoor op inrichtingsniveau, vergeleken met de Nederlandse situatie, minder administratieve handelingen resteren. Bij het kleine verschil in inzet van executief personeel moet aangetekend warden dat in Zwolle het werkelijk aantal ingezette fte's kleiner is dan de toegestane formatie. tabel 6.3:
Personele inzet per platys, 1996 Mechelen
Zwolle
65
183
Aantal tie's per plaats
0.81
0.80
-1%
- bewaking (executiet)*
0.60
0.63
+4%
- management/administratie
0.09
0.10
+22%
0.11 Gemiddelde personeelskosten per Ite (guldens) 51.628 * Waaronder ook arbeid, badmeester, lichamelijk instructeur.
0.07 69.875
-40% +35%
Totaal aantal fte's
- medischisociaal
Verhouding
Bron: Jaarverslagen en TOO, bewerking 100
Bij de verklarende factoren voor het verschil in gemiddelde personeelskosten moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst. De loonkosten dragen voor de helft bij aan dit verschil (zie tabel 6.5). Een hogere gemiddelde beloning in Zwolle kan een gevolg zijn van andere taakomschrijving en functie-inhoud van het personeel. De executieve functies in Belgie liggen dichter bij de klassieke cipierfunctie dan in Nederland het geval is. Een ander belangrijk verschil is dat de Belgische overheid geen werkgeverslasten hoeft te betalen. Uit de informatie voor Mechelen kan worden afgeleid dat het individuele regime van gedetineerden beperkter is dan in Nederlandse inrichtingen gebruikelijk is. Zo is bijvoorbeeld het aantal uren sport per week in Mechelen beperkt beschikbaar en 72
100 bv
toegankelijk. Er is een fitness-ruimte waar drie keer per week een groep van tien gedetineerden een uur en twintig minuten zonder begeleiding kan sporten. Hiervoor bestaan wachtlijsten. Het komt er dus op neer dat een derde van de gevangenen maximaal een uur en twintig minuten per week kan fitnessen. Verder is er een mogelijkheid om tijdens de wandeling (=luchten) te volleyballen op vrijdag, zaterdag en zondag, maar omdat dit tijdens de wandeling moet gebeuren is de belangstelling gering. Elke dag kunnen beklaagden anderhalf tot twee uur wandelen, en veroordeelden gemiddeld twee uur per dag. Verder is er een ontspanningszaal aanwezig waar drie keer per week een uur en twintig minuten kan worden gerecrederd. Een gedetineerde die niet werkt, en niet aan de fitness deelneemt, zou per dag maximaal twee tot drie uur buiten zijn eel kunnen doorbrengen. Tijdens het interview kwam naar voren dat circa 50 procent van de gedetineerden werkt, ongeveer 6 uur per dag. Gedetineerden die niet werken en geen gebruik maken van de wandelmogelijkheid, zitten de hele dag op eel. Wanneer er geen of nauwelijks werk is, zitten de gedetineerden dus ook de hele dag op cel (behalve tijdens de wandelingen). De gevangenen werken in werkhuizen, en krijgen per stuk betaald. Er is in principe geen maximum gesteld aan de verdiensten. De uitbetaalde lonen aan gedetineerden (zie tabel 6.4) tonen echter dat in Mechelen in werkelijkheid minder loon per plaats is uitgekeerd. Bij goed gedrag hebben de gedetineerden in Mechelen meer kans op vertrouwensfuncties (onderhoudsdienst, keuken, diender bij de voorpoort, etc.). Hoewel de verdiensten - afhankelijk van het werktempo in de werkhuizen - gemiddeld lager zijn dan in de werkhuizen (1,05 gulden per uur in de keuken), verzekert een dergelijke functie de gedetineerde ervan dat hij de hele dag van zijn eel is. Goed gedrag loont dus. Volgens de directeur komt geweld jegens personeel ook nauwelijks voor: 'de vlotte familiaire verhouding komt discipline en veiligheid ten goede'. Uit het jaarverslag van Zwolle blijkt dat het percentage werkenden in de inrichting hoog is, circa 90 procent. Doordeweeks kan vier uur per dag gewerkt worden. Daarnaast is er vier uur per dag mogelijkheid voor activiteiten, en doordeweeks elke avond twee uur recreatie. In het weekend is er meer gelegenheid tot recreatie. Uit het voorgaande blijkt dat in Mechelen de gedetineerden veel meer uren op eel zitten dan in Zwolle. Dit wordt veroorzaakt door minder beschikbare ruimte en door het beperkte aanbod van arbeid, recreatieve voorzieningen, sport en andere activiteiten. Dit heeft consequenties voor de taakinhoud van het personeel. Er is minder contact tussen personeel en gedetineerden nodig. Vermoedelijk houdt in Mechelen de bewaker voornamelijk passief toezicht ('cipierfunctie'). Dit sluit aan bij de lagere personeelskosten per fte.
I00 bv
73
De verschillen tussen het aantal uren dat een gedetineerde in de cel verblijft en de mogelijkheden voor recreatie zijn een aanwijzing voor verschillen in humaniteit. Op het gebied van geboden voorzieningen, privacy en geloofsbeleving zijn geen vergelijkingen te maken wat betreft humaniteit. In Mechelen is het gemiddeld aantal gedetineerden in een cel 1,4 en verblijven er maximaal drie man in een eel? De eaten voor &en of twee gedetineerden zijn gemiddeld 8 m 2, de cellen voor drie personen zijn ongeveer 10 m2 . In Zwolle is spralce van maximaal eon gedetineerde per cel van gemiddeld 10 m2 . In Mechelen bestaat de mogelijkheid van de huur van een tv op de cel (kosten ongeveer 44 gulden per maand). Verder is er een bibliotheek aanwezig, een ruimte voor geloofsuitoefening, en zijn er voldoende medische voorzieningen. Zwolle beschikt over vergelijkbare voorzieningen. Op het gebied van externe veiligheid kan wel een vergelijking gemaakt worden: in beide inrichtingen zijn geen succesvolle vluchtpogingen geweest en zijn er gedetineerden niet teruggekomen van verlof. In Mechelen zijn 3 gedetineerden niet teruggekomen (1,5 procent van de verleende verloven), en in Zwolle 11 (10 procent). Over interne veiligheid is net als over humaniteit nauwelijks een vergelijking te maken. Het aantal malen isolatiecel in Mechelen bedraagt 24, tegen 226 in Zwolle. In Zwolle echter worden gedetineerden preventief in de isolatiecel geplaatst, in Mechelen niet of nauwelijks. Door registratie- en definitieverschillen zijn deze gegevens dan ook niet vergelijkbaar. Op grond van de verkregen informatie zijn over de overige veiligheids- en kwaliteitsaspecten geen eenduidige uitspraken mogelijk. Maar gegeven de situatie van overbevolking in de inrichting te Mechelen, kan worden verondersteld dat de veiligheidssituatie daardoor negatief wordt beinvloed. Zoals eerder uit tabel 6.2 bleek, zijn de materiele kosten in Zwolle 67 procent hoger dan voor de Belgische counterpart. In tabel 6.4 geven we een beeld van de materiele kosten per plaats in 1996. Uit de tabel komt naar voren dat in Mechelen zowel de automatiseringskosten als de uitgaven aan voeding hoger zijn dan in Zwolle. In Mechelen omvatten de automatiseringskosten ook logistieke automatisering. Het functioneren hiervan vomit echter een groot probleem. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het grote verschil in kosten ten opzichte van Zwolle. De hogere cateringskosten per plaats zijn enerzijds te verklaren uit het feit dat in Mechelen ook de voedingskosten voor personeel hieronder vallen, en anderzijds doordat ook hier de bezettingsgraad een rol speelt (meer te voeden gedetineerden per plaats). Het grote verschil in `overige kosten' tussen de inrichtingen,
74
TOO by
is op grond van voorhanden informatie niet te verklaren. Onder overige kosten vallen onder andere de aan gedetineerden betaalde lonen en vergoedingen, vaste lasten, bureaukosten, etcetera.. De gegevens hierover voor Mechelen zijn echter te summier om harde uitspraken te doen. Mogelijk zijn de verstrekte gegevens niet compleet. tabel 6.4:
Materiele uitgaven per plaats per jaar (1996) Mechelen
Zwolle
Automatisering
1.399
192
Catering
4.067 6.765
1.105 19.186
(682)
(1463)
12.230
20483
Overig - waarvan loon gedetineerden Totaal
Bron: Jaarverslagen en 100, bewerking 100
Alles overziend, zijn er enkele verklarende factoren aan te wijzen voor het gesignaleerde kostenverschil. Er is in Zwolle sprake van een vrijwel gelijke inzet in fte's per plaats, terwijl de personele kosten per fte juist veel hoger zijn. Verder is er een groot verschil in bezettingsgraad. De mate waarin deze factoren bijdragen aan het kostenverschil is in tabel 6.5 weergegeven. Het totale kostenverschil per detentiedag bedraagt 78 gulden (Zwolle is 78 gulden per detentiedag duurder clan Mechelen). Dit verschil wordt voor 22 procent verklaard door een lagere bezettingsgraad per plaats voor Zwolle, voor de helft door de hogere gemiddelde loonkosten in Zwolle en voor 29 procent door hogere materiele kosten in Zwolle. De jets lagere personele inzet per plaats in Zwolle druklcen de kosten met 2 procent van het gevonden verschil. tabel 6.5:
Verklaring kostenverschil Mechelen-Zwolle in guldens per detentiedag Zwolle versus Mechelen
absoluut kostenverschil per detentiedag
78
verklaring bezettingsgraad
22%
personeelsinzet loonkosten
-2% 51%
materiele kosten
29%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
I00 bv
75
6.4 Dendermonde versus Roermond De Rijksgevangenis te Dendermonde is wat betreft structuur en ouderdom vergelijkbaar met die te Mechelen. Ook hier zijn vanuit een centrale ruimte de drie vleugels te overzien. Er is tevens sprake van een `arresthuis', alsmede een gevangenis voor zogenoemde recidivisten. In 1997 zijn er in totaal 160 plaatsen in gebruik, waarvan ongeveer 60 ten behoeve van beklaagden en de overige voor veroordeelden en gedetineerden in 'halve vrijheid'. Gemiddeld waren er in 1996 180 gedetineerden. In Dendermonde worden maximaal twee man op een normale eel geplaatst. Daarnaast zijn er nog slaapzalen voor kortgestraften en gedetineerden in 'halve vrijheid'. De penitentiaire inrichting van Roermond omvat hoofdzakelijk het huis van bewaring, gevestigd in een 19e eeuws gebouw. Sinds 1988 is de, tot dan zelfstandige, penitentiaire open inrichting (POI) `Te Roer', elders in de stad gelegen, aan de inrichting gekoppeld. Het HvB bestaat uit een A-vleugel (begane grond en drie ringen), en een B-vleugel (begane grond en twee ringen), en heeft een totale capaciteit van 116 gedetineerden. Deze zitten voornamelijk in voorarrest. In totaal beschikt het HvB over 108 cellen en twee zaaltjes voor elk 4 gedetineerden. tabel 6.6:
Kerngegevens Dendermonde en Roermond, 1996 (glds)
Totale kosten aantal plaatsen
Dendermonde
Roermond
7.337.247
10.527.163
160 115%
138 95%
aantal detentiedagen
67.525
47.831
kosten per plaats
45.858
76.284
109
220
bezettingsgraad
kosten per detentiedag Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Zoals uit tabel 6.6 met kerngegevens blijkt, bedroegen de totale kosten voor Dendermonde ruim 7,3 miljoen gulden in 1996, tegen 10,5 miljoen gulden voor Roermond. De inrichting te Roermond is met 138 plaatsen iets kleiner dan die in Dendermonde (160 plaatsen). De kosten per plaats in Dendermonde bedragen ruim 45 duizend gulden, tegen ruim 76 duizend gulden in Roermond. Net als in de vorige casus is de bezettingsgraad van een plaats in Dendermonde groter dan in Roermond (115 procent versus 95 procent). Dit verschil in bezettingsgraad is ook hier een belangrijke oorzaak voor het verschil in kosten per detentiedag die in Dendermonde 109 gulden bedroegen versus 220 gulden voor Zwolle. Aangezien de bezettingsgraad door de inrichting op korte termijn niet te sturen is, concentreren we ons ook hier in het 76
100 by
vervolg op de kosten per plaats. In tabel 6.7 geven we de uitsplitsing van de uitgaven per plaats. tabel 6.7:
Uitgaven per plaats per jaar, 1996 (glds) Dendermonde
Roermond
Verhouding
Totale uitgaven
45.858
76.284
+66%
Personele uitgaven
36.805 4.254
59.102
+61%
4.494 12.688
+76% +164%
Uitgaven catering Materiele uitgaven
4.799
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
In de tabellen is de post 'materiele uitgaven' niet verder uitgesplitst, omdat voor Dendermonde deze kengetallen niet beschikbaar zijn. De personele uitgaven per plaats voor Roermond zijn 61 procent hoger dan voor Dendermonde. Om een verklaring te vinden voor een dergelijk groot verschil in kosten kijken we eerst naar de personele inzet. tabel 6.8:
Personele inzet, 1996 Dendermonde Roermond Verhouding
- bewaking - management/administratie
0.51
110 0.80 0.55
0.09
0.13
+45%
- medisch/sociaal - overig Gemiddelde personeelskosten per fte (guldens)
0.08 0.02
0.06 0.05
-28% +163%
52.597
73.904
41%
Totaal aantal fte's Aantal fte's per plaats
112 0.70
+14% +9%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Het totaal aantal fte's in de onderzochte inrichtingen verschilt nauwelijks van elkaar. Berekend naar het aantal fte's per plaats, blijkt in Roermond 14 procent meer fte's per plaats te worden ingezet dan in Dendermonde. Het aantal fte's executief personeel per plaats is in Roermond 9 procent hoger dan in Dendermonde. De verschillen voor management/administratief personeel zijn veel groter, namelijk 45 procent per plaats. Bij het medisch/sociaal personeel worden in de Nederlandse inrichting 28 procent minder fte's ingezet dan in de Vlaamse counterpart. Aan het grote verschil in fte's voor het overige personeel lumen om twee redenen geen conclusies worden verbonden. Ten eerste gaat het in de categorie overig personeel om een in absolute zin klein aantal personen, waardoor kleine verschillen relatief gezien zwaar doorwegen. 100 by
77
Ten tweede omvat deze categorie een aantal functies die niet goed vergelijkbaar zijn. Zo maken in Roermond de functies bibliothecaris, huishoudster en medewerker technisch, facilitaire en logistieke dienst onderdeel uit van de post `overig'. Deze functies worden in Dendermonde deels door bewakend personeel uitgevoerd, en deels door gedetineerden. Daar staat tegenover dat in Dendermonde twee aalmoezeniers in dienst zijn, terwij1 in de Nederlandse inrichting geestelijken niet op de loonlijst staan. Het verschil in inzet zit vooral in de categoric management/administratief en deels in het executief personeel. Mogelijke verklaring voor de grotere inzet management en administratief personeel in Roermond kan zijn dat de bekostiging van het gehele apparaat in Belgie gecentraliseerd is in Brussel waardoor op inrichtingsniveau, vergeleken met de Nederlandse situatie, minder administratieve handelingen resteren. Het verschil in inzet van executief personeel kan verklaard worden nit een intensiever contact met gedetineerden in Roermond. In 1984 is er reeds een rapport verschenen waarin de personeelsaantallen van Roermond en Dendermonde zijn vergeleken. 4 Interessant is of de verhoudingen tussen hct aantal fte's per plaats in de loop van de tijd zijn veranderd. De kerngegevens en personele inzet zijn weergegeven in de onderstaande tabel. tabel 6.9:
Vergelifting uitkotnsten 1996 met uitkomsten 1984 Dendermonde
Roermond
Dendermonde
Roermond
1984
1984
1996
1996
Capaciteit
160
103
160
138
Totaal fle's
94
97
112
110
0.59
0.94 0.68
+59%
0.70
0.80
+14%
+38% +50%
0.51
0.55
0.09
0.13
+9% +45%
0.02
0.07 +250%
0.08
0.06
-28%
0.01
0.04 +300%
0.02
0.05
+163%
per plaats: totaal fte's - bewaking - man./adm. - med./soc. - overig
0.49 0.08
0.12
Bron: Ministerie van Justitie 1984 en 100, bewerking 100.
In vergelijking met 1984 zijn de verhoudingen tussen de aantallen fte's in beide inrichtingen dichter bij elkaar gekomen. Voor Dendermonde geldt dat de inzet van personeel per plaats groter is geworden, terwijI die verhouding in Roermond juist is verkleind. Zowel in 1984 als in 1996 is de inzet van personeel per plaats in de Nederlandse inrichting groter dan in de Belgische counterpart. Mogelijke oorzaken voor deze verschillen in de tijd zijn bij gebrek aan kostengegevens, bezettingsgraden en loonkosten niet te verklaren.
78
I00 bv
Naast de hoeveelheidscomponent (aantal fte's) blijkt ook de prijscomponent aanzienlijk uiteen te lopen tussen de onderzochte inrichtingen. Zo liggen de gemiddelde personeelskosten per fte in Roermond 41 procent hoger dan die in Dendermonde. Zowel in Roermond als in Dendermonde wordt het grootste deel (respectievelijk 73 procent en 77 procent) van de totale kosten bepaald door personeelskosten. Uit voorgaande blijkt dat de verschillen in personeelskosten verklaard worded uit zowel de personele inzet als de hoogte van de personele uitgaven per fte. De verschillen in beloning en in personele inzet zouden weerspiegeld moeten worden in verschillen in de humaniteit en veiligheid in de inrichtingen. In de eerste plaats is een belangrijk verschil dat in Roermond geen `natte groep' aanwezig is op de cellen, en in Dendermonde wel. Dit betekent dat er jets meer personele inzet noodzakelijk is om gedetineerden te begeleiden. Een tweede verschil hebben we gevonden in de verschillende benadering van de 'halve vrijheid' en (half)open inrichtingen. In Dendermonde worden gedetineerden in 'halve vrijheid' zonder verdere begeleiding geplaatst op een slaapzaal, in de vleugel zelf. Dit in tegenstelling tot de open inrichting te Roermond: een afzonderlijk gelegen gebouw, waardoor dus zowel meer, als kwalitatief hoogwaardiger personeel nodig is. Een derde verschil heeft betreklcing op de personele inzet tijdens de nachtdienst. Roermond kent twee gebouwen met ieder een vleugel en een aparte open inrichting elders in de stad. Dendermonde heeft slechts een gebouw, met drie vleugels. Een en ander heeft tot gevolg dat met name in de nachtdienst in Roermond meer mensen nodig zijn dan in Dendermonde. Een vierde verschil kan gelegen zijn in het aantal uren dat een gedetineerde in zijn cel is opgesloten. Dit is weer afhankelijk van het aantal uren sport, recreatie en arbeid, dat wordt aangeboden. In Dendermonde is in de werkhuizen een beperkte capaciteit (voor 35 gedetineerden). Toch werkt 85 procent van de gedetineerden. De gedetineerden die niet in de werkhuizen of in de keuken en schoonmaak voor werk terecht kunnen, zijn daarom gegeven hun werkwillendheid - genoodzaakt om celwerk te doen. Het celwerk en het werk in de werkhuizen is stukwerk. De beloning zou daardoor kunnen oplopen. Dit in tegenstelling tot Roermond waar een vaste beloning voor de arbeid geldt. Uit de verslagen blijkt echter dat per plaats in Dendermonde minder loon uitbetaald is dan in Roermond. (687 respectievelijk 2847 gulden). De 20 tot 25 gedetineerden die in de keuken, schoonmaak of als `diender' werkzaam zijn, krijgen minder uitbetaald, maar zijn dan wel verzekerd van meer uren buiten de cel. Dergelijke werkzaamheden zijn privileges, een beloning voor goed gedrag. Het aantal effectieve uren productie-arbeid in Roermond bedraagt gemiddeld 22 uur per week. De deelname aan arbeid bedraagt 80 procent. Er zijn twee arbeidsblokken I00 bv
79
van vier uur op een dag. Het effectieve aanbod vaste SKW-activiteiten is 1! uur, waarbij sprake is van een gemiddelde deelname van 58 procent. In Roermond is daarmee binnen `werkuren' meer mogelijkheid om buiten de eel te verkeren. Dit betekent uiteraard een hogere personeelsbehoefte in de laatstgenoemde inrichting. Naast de te werken uren en activiteiten bestaan in beide inrichtingen ook sportmogelijkheden, maar die verschillen onderling niet. Waarschijnlijk doordat het in beide inrichtingen om oude gebouwen gaat, met slechts beperkte mogelijkheden voor voorzieningen. Het aantal uren recreatie en luchten is in Roermond wel ruimer dan in Dendermonde. In de laatstgenoemde inrichting kan een gedetineerde den uur en een kwartier per dag `wandelen' en is er voor recreatie 2,5 uur beschikbaar. In Roermond is er geen aparte ruimte voor recreatie, maar staan de tafeltennis- en biljarttafels op de vleugels zelf, op de begane grond. Doordeweeks kunnen gedetineerden hier elke dag anderhalf uur gebruik van maken en in het weekend zelfs acht uur (inclusief luchten). Omdat de gedetineerden meer ruimte hebben voor recreatie en luchten, en dus !anger van eel zijn, is in Roermond weer meer personele inzet gewenst en is er meer contact tussen personeel en gedetineerden. Naast de tot nu toe genoemde verschillen in humaniteit (aantal uren in eel, sport, recreatie) kunnen er geen verschillen in beleving van humaniteit worden onderscheiden, onder andere vanwege het ontbreken van DKS- en WKS-schalen voor Dendermonde. De geboden voorzieningen lijken nauwelijks te verschillen, de geloofsbeleving wordt in beide inrichtingen gerespecteerd. Verschillen zijn er ook: in Roermond ontbreekt de 'nate groep' en is de oppervlakte per eel groter dan in Dendermonde, namelijk 9,75 in 2 en 9 m2. In het licht van de hoge bezettingsgraad in Dendermonde is dit verschil van invloed op de humaniteit. Op het punt van exteme veiligheid is er nauwelijks verschil meetbaar tussen de inrichtingen. In Dendermonde heeft een succesvolle ontsnapping en in Roermond hebben twee ontsnappingen plaatsgevonden. Het aantal gedetineerden dat niet terugkeerde van verlof bedroeg in Dendermonde 8, en in Roermond S. Het aantal toegekende verloven in Dendermonde is echter onbekend, zodat deze getallen niet vergelijkbaar zijn. De interne veiligheid van de inrichtingen is eveneens door definitieverschillen moeilijk vergelijkbaar. Zo is in Roermond vaker de isolatie- en strafcel gebruikt dan in Dendermonde. Daar staat tegenover dat in laatstgenoemde vaker privileges worden afgenomen, of individueel regime (geen contact met andere gedetineerden, eon uur individueel luchten, celwerk) is toegepast. Het aantal suicides bedroeg in de Belgische inrichting twee, en in de Nederlandse counterpart een. Het aantal geregistreerde gewelddadige incidenten tegen medegedetineerden is in Roermond hoger dan in
80
100 by
Dendermonde (61 versus 22) evenals tegen personeel (14 versus 4). Het is niet duidelijk in hoeverre definitieverschillen hierbij een rol spelen. Het regime in Dendermonde is soberder dan in Roermond. Het contact tussen personeelsleden en gedetineerden in de Nederlandse inrichting lijkt veel intensiever dan in de Belgische counterpart. Dit vraagt waarschijnlijk om beter gekwalificeerd personeel, en zou daardoor een oorzaak kunnen zijn voor het eerder genoemde beloningsverschil . De geinterviewden in Roermond noemen enkele voor de inrichting specifieke kostenbeinvloedende factoren, namelijk de beperkte gebouwelijke situatie waardoor meer personele inzet nodig is, verder de schaalgrootte waardoor de overhead relatief zwaar drukt op de kosten, en tenslotte de relatief hoge leeftijd van het personeel, waardoor de vele dienstjaren doortikken in de personeelskosten. De eerste twee argumenten zijn hiervoor reeds beschreven als kostenbeinvloedende factoren. In tabel 6.10 staat de leeftijdsopbouw van het totale personeel, in percentages van het totaal. Daaruit blijkt geen eenduidig verschil in leeftijdsopbouw tussen de beide inrichtingen. tabel 6.10: Leeftijdsopbouw personeel Dendermonde jonger dan 30 tussen 30 en 40
15% 21%
tussen 40 en 50
32%
tussen 50 en 60 ouder dan 60
32% 1%
Roermond 8% 32% 40% 20% 0%
Bron: inforrnatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Wel geldt dat, analoog aan Mechelen en Zwolle, de gemiddelde beloning van bewakend personeel in de Belgische inrichtingen beduidend lager is dan in de Nederlandse counterparts. Concluderend zijn er enkele verklarende factoren te noemen voor het kostenverschil. De belangrijkste zijn zowel de prijs als het volume van de personeelsinzet. Daarnaast is de bezettingsgraad een belangrijke factor voor kostenverschillen per detentiedag. In tabel 6.11 zijn de effecten van de verklarende variabelen op een rijtje gezet. De absolute kosten per detentiedag zijn in Roermond 111 gulden hoger clan voor Dendermonde. Dit verschil blijkt positief beinvloed te zijn door alle genoemde factoren: de bezettingsgraad verklaart 25 procent van het verschil; de personeelsinzot
I00 bv
81
draagt voor 13 procent bij aan het verschil; de loonkosten 42 procent; en de materiele kosten 20 procent. tabel 6.11:
Verklaring kostenverschil Roermond-Dendermonde in guldens per detentiedag Roermond versus Dendermonde
absoluut kostenverschil per detentiedag verklaring bezettingsgraad personeelsinzet
111
25%
loonkosten
13% 42%
materiele kosten
20%
Bran: informatie betreffende inrichtingen, bewerking TOO
6.5 Bevindingen De voorgaande paragrafen overziend, kunnen we de volgende bevindingen voor de twee paarsgewijs vergeleken Belgische en Nederlandse inrichtingen op een rijtje zetten. Op de eerste plaats moeten de gevonden resultaten in het licht worden gezien van de overbevolkingsproblematiek in de Belgische inrichtingen. Daarbij wordt de sterk toegenomen detentieratio het hoofd geboden door meer gedetineerden op een plaats te huisvesten. Dit in tegenstelling tot het in Nederland aangehouden maximum van een gedetineerde per pints. Uiteraard heeft de Belgische oplossingsrichting een direct effect op de kosten per detentiedag (bijvoorbeeld per gedetineerde minder bewakend personeel). Een tweede punt dat bij de vergelijking is opgevallen zijn de lagere personeelskosten per plaats bij de Belgische inrichtingen. Uit de vergelijking tussen Mechelen en Zwolle is gebleken dat dit niet zozeer wordt veroorzaakt door een ander aantal bewakend personeel per plaats, alswel door een lagere beloning van het Belgische personeel. De vergelijking tussen Roermond en Dendermonde geeft een jets gevarieerder beeld. Daar blijkt ook de personeelsinzet sterk uiteen te lopen; met name in Roermond is de inzet van management en administratief personeel veel groter dan in Dendermonde. Bij de hoogte van de personele kosten moet een aantekening worden gemaakt voor de sociale lasten. In de Belgische situatie worden uitkeringen, en pensioenen voor ambtenaren uit de collectieve middelen bekostigd, en daarmee niet toegerekend, of zichtbaar in de bruto personeelskosten. Werkgeverspremies voor ambtenaren worden 82
100 by
niet geheven. Daardoor is waarschijnlijk sprake van een systematische onderschatting van de personeelskosten voor de Belgische inrichtingen. Dit is een rechtstreeks gevolg van de specifieke bekostigingswijze van het gevangeniswezen in Belgie. Ter vergelijking beschouwen we daarom nogmaals de beloning per fte, voor de Belgische en Nederlandse inrichtingen. Een beginnend bewaarder zou in Belgie, zo bleek uit de gesprekken, beginnen met een startsalaris van omgerekend 2150 gulden. Uit de gegevens die we uit Brussel ontvingen, zijn de gemiddelde salarislasten voor het bewakend personeel in 1997 ongeveer 3123 gulden bruto per maand. Dit salaris is inclusief overwerk en onregelmatige-diensttoeslagen. Daar kunnen nog zo'n 300 gulden aan overige premies bij komen. In de Nederlandse inrichtingen geldt voor PIW'ers aanloopschaal 5, en maximale uitloop schaal 6. Een bewaarder krijgt dan minimaal 2741 gulden bruto per maand, en maximaal 4053 gulden. Daar komen nog wel onregelmatigheidstoeslagen en overwerkvergoedingen bij. Het gemiddelde salaris van een directeur 2e klasse in Belgische inrichtingen, ligt op ongeveer 91.400 gulden. Een directeur 2e klasse is ongeveer vergelijkbaar met een directeur in schaal 13 in kleine Nederlandse inrichtingen. De gemiddelde schaal 13 bedraagt ongeveer 100.000 gulden (gemiddelde BBRA-13 schaal, plus vakantiegeld). Een directeur voor grote inrichtingen verdient in Belgie gemiddeld 130.000 gulden, tegen circa 112.000 gulden voor een schaal 14 directeur in Nederland. De gemiddelde beloning per fte voor het gehele personeel was in Dendermonde circa 52.500 gulden, en in Mechelen ongeveer 51.500 gulden. Vergelijken we deze beloning met uitsluitend de salarissen van het personeel in de Nederlandse counterparts (inclusief vakantietoelagen, toelagen onregelmatige dienst, overwerkgelden, overige variabele toelagen en uitzendkrachten), dan zijn de verschillen in `personeelskosten' tussen de Belgische en Nederlandse inrichtingen kleiner. In Roermond zijn de gemiddelde salarissen per fte circa 59.700 gulden, en in Zwolle ongeveer 57.600 gulden op jaarbasis. Uitgaande van deze verschillen, kunnen we aannemen dat de lagere personeelskosten voor de Belgische inrichtingen, voor een belangrijk deel een gevolg is van het ontbreken van werkgeverslasten. Dat de beloning per fte in Nederlandse inrichtingen nog steeds hoger is dan in de Belgische counterparts, kan een gevolg zijn van de eerder beschreven verschillen in functie-inhoud. Samengevat, de kosten van detentie voor de onderzochte instellingen liggen in Nederland hoger dan in Belgie. Enerzijds komt dit door de zeer hoge bezettingsgraad in de Belgische inrichtingen, die direct doorwerkt in de kosten en de personeelsinzet per detentiedag. Anderzijds liggen de beloningen van het personeel in de Belgische
I00 bv
83
inrichtingen onder die in de Nederlandse counterparts. Daar staat tegenover dat de humanitaire uitgangspunten ten opzichte van detentie in Belgie sterk verschillen van die in Nederland.
Noten Beyens, 1997. 2 Steunpunt Bestuurlijke Politie en Strafrechtsverdeling, Ministerie van Justitie, Brussel, 1995, Morfologie van het Bestuur Strafinrichtingen jaar 1994/0, 3 Het totaal aantal gevangenen gedeeld door het aantal cellen, geeft een gemiddeld aantal gedetineerden van 1,4 per eel. De bezettingsgraad (113 procent) is gebaseerd op het aantal plaatsen. 4 Ministerie van Justitie, 1984.
84
I00 bv
7 Duitsland, Nederland en Engeland/Wales
7.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt tussen enkele Duitse gevangenissen met enkele Nederlandse gevangenissen. Voor de Duitse gevangenissen zijn twee gevangenissen geselecteerd uit het Bundesland Nedersaksen. Net zoals in de overige casussen zal een paarsgewijze vergelijking plaatsvinden. Het huis van bewaring in Braunschweig wordt vergeleken met het huis van bewaring De Leuvense Poort in Den Bosch. De gevangenis van Uelzen wordt vergeleken met de gevangenis Esserheem in Veenhuizen in Nederland. Omdat het huis van bewaring in Den Bosch ook de counterpart is voor het huis van bewaring in Lancaster in Engeland, vindt hier een driehoeksvergelijking plaats: de inrichtingen worden tegelijkertijd voor Den Bosch, Braunschweig en Lancaster vergeleken. Eerst volgen enige impressies van het gevangeniswezen in Duitsland en Engeland/Wales. Vervolgens komen de paarsgewijze vergelijkingen van de Nederlandse, Duitse en Engelse gevangenissen aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten met enkele bevindingen. Er moet wel op worden gewezen dat de gegevens van de twee Duitse inrichtingen zeer schaars zijn om redenen van 1) het ontbreken van inzicht in de financiele gegevens door de penitentiaire inrichtingen (financiering op basis van kasstelsel) en 2) ontbreken van WKS- en DKS- enquetes. Voorzichtigheid blijft daarom geboden bij een vergelijking tussen Duitse en Nederlandse PI-en.
7.2 Detentie in Duitsland De situatie van het gevangeniswezen in Nedersaksen (en waarschijnlijk ook in nabijgelegen delen van Duitsland) kenmerkt zich door het feit dat de meeste gevangenissen overbezet zijn. Het huis van bewaring in Braunschweig bijvoorbeeld zit al een groot aantal jaren meer dan vol. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door het wegvallen van het lJzeren Gordijn na de hereniging van Duitsland in 1989. OostEuropeanen, met daaronder ook criminelen, vinden sneller hun weg naar (West) Duitsland. Ongeveer 50 procent van het totaal aantal gedetineerden die in 1997 in Braunschweig gevangen zaten, is buitenlander. Daarvan is de helft uit Oost-Europa afkomstig. Met andere woorden 25 procent van het totaal aantal gevangenen is OostEuropeaan. Dit beeld wijkt niet af van 1996. Het totaal aantal gevangenen overtreft
I00 bv
85
ruimschoots de beschikbare capaciteit van circa 175 plaatsen. Als piekbezetting is genoemd een aantal van 240 gedetineerden. Dat betekent dat soms twee gedetineerden in den cel zitten die dan wordt uitgebreid van een plaats tot twee plaatsen (bed erbij), of dat in een gemeenschappelijke cel aan de gebruikelijke 3 of 4 gedetineerden er wordt toegevoegd.
een
Naast de hoge bezettingsgraad en het grate aantal buitenlanders heeft de Duitse hereniging nog andere gevolgen gehad voor de gevangenissen. Door een gebrek aan geschoold leidinggevend personeel in de gevangenissen in het voormalige OostDuitsland - de zogenaamde nieuwe deelstaten ('neue Bundeslander') - zijn er goede mogelijkheden met passende beloning gekomen voor leidinggevenden in Westduitse gevangenissen om naar de gevangenissen in de nieuwe deelstaten te gaan. Dit is ook op grote schaal gebeurd, waarbij de Westduitse gevangenissen onvoldoende in staat zijn geweest om deze pleklcen weer op te vullen. Het gevolg is geweest dat de werkdruk voor leidinggevend personeel in Westduitse gevangenissen, zoals die van Braunschweig en Uelzen, flunk is opgelopen omdat zij andere taken erbij moeten nemen. Als voorbeeld kan worden genoemd dat de directeur economische zaken van de gevangenis in Braunschweig tegelijkertijd hoofd bouwzaken is. Een ander opvallend aspect is dat de financiering van de gevangenissen krap bemeten is. Voortdurend is in de gespreldcen met de leidinggevenden van de gevangenissen in Braunschweig en Wizen aan de orde geweest dat de kassen van de autoriteiten in Hannover vrijwel leeg zijn.. Hierdoor komt het veelvuldig voor dat plaatsen van personeel dat (met 60 jaar) met pensioen is gegaan, niet warden opgevuld. Daarnaast is het regel dat overwerk, dat mede in verband met de hoge bezettingsgraad regelmatig voorkomt, niet mag worden uitbetaald. De overwerkuren dienen op een ander moment te worden gecompenseerd. De financiering van de gevangenissen in Nedersaksen gebeurt 'op aanvraag'. Hiermee wordt bedoeld dat gevangenissen voor aanvang van het jaar aan de centrale autoriteiten van het Bundesland in Hannover aangeven wat zij grosso modo het komende jaar nodig zullen hebben; op basis hiervan ontvangen zij de financiering, meestal slechts een deel van wat is aangevraagd. Tegen het eind van het lopende jaar wordt de balans opgemaakt. Indien er geld over is wordt dit teruggestort naar de centrale autoriteiten; indien een gevangenis tekort komt, vindt suppletoire financiering plaats. Een dergelijk systeem leidt niet tot een prildcel kosten en baten tegen elkaar af te wegen. Het is de bedoeling dat in 1998 wordt overgestapt op een kosten-baten stelsel. Er vindt dan een vergoeding plaats naar kostensoort, en de eigen verantwoordelijkheid zal een belangrijke rol gaan spelen. Doet een gevangenis het goed, dan houdt zij geld over; gaat het minder goed, dan zal uit eigen reserves moeten 86
100 by
worden bijgepast. In de toekomst mag derhalve verwacht worden dat de efficiency van Duitse gevangenissen zal toenemen. Het ontbreken van een baten/lasten stelsel heeft als gevolg dat de instellingen zelf weinig inzicht hebben in kosten en opbrengsten van detentie. Betrouwbare kostengegevens konden om deze reden niet worden geleverd. Hierbij speelde ook een herinirchting van de administratie op het centrale ministerie een rol. Aan de opbrengstenkant is een poging gewaagd in beide inrichtingen een DKS- en een WKSenquete te houden om het welzijn van gedetineerden respectievelijk personeel in kaart te brengen. Deze poging is mislukt vanwege taal en vertaalproblemen. Voor Braunschweig gold als praktisch bezwaar dat met gedetineerden van 30 nationaliteiten in huis, slechts een klein deel van de gedetineerden de enquete zou kunnen invullen hetgeen de representativiteit niet ten goede komt.
7.3 Detentie in Engeland en Wales Hoewel het justiele systeem van Engeland en Wales sterk verschilt van dat van Nederland, wijkt het detentiesysteem niet zo veel af. Alle instellingen worden geclassificeerd naar beveiligingsniveau. Een categorie A instelling herbergt gevangenen die zeer gevaarlijk zijn voor de maatschappij, de politie, of de staat. Ook al bestaat er geen ontsnappingsrisico, dan toch zal een zeer gevaarlijke gevangene in een Categorie A instelling opgenomen worden. Het doel van zo'n instelling is om ontsnappen totaal onmogelijk te maken. Een categorie B instelling herbergt gevangenen die niet zeer gevaarlijk zijn, maar die ook geen mogelijkheden tot ontsnappen mogen hebben. In een categorie C instelling worden gevangenen geplaatst die niet in een (half) open inrichting thuishoren, maar die niet in staat zijn of de wil ontberen om een ontsnappingspoging te ondememen. In een categorie D instelling bevinden zich gevangenen die redelijkerwijs vertrouwd kunnen worden in een open omgeving. Er zijn vijf soorten instellingen. Ten eerste is er de Local Prison. Dit is een lokale gevangenis die gedetineerden herbergt die in voorarrest zitten of kort gestraft zijn. Deze gevangenissen dienen ook om het beveiligingsniveau van een gevangene vast te stellen en eventueel door te sturen naar een andere, meer of minder beveiligde gevangenis. Local Prisons zijn altijd gesloten instellingen en hebben beveiligingsniveau B. Ze zijn vergelijkbare met de Nederlandse huizen van bewaring. Het tweede soort instelling is de Training Prison. Dit is een enigszins misleidende term. Deze gevangenissen zijn niet bedoeld om personeel op te leiden, maar om gevangenen op te leiden, zodat ze als beter en kansrijker mens uit de gevangenis I00 bv
87
komen. Vandaar dat dit soort gevangenissen normaliter ook cursusfaciliteiten heeft. Deze gevangenissen kunnen open of gesloten zijn afhankelijk van het beveiligingsniveau. Vanuit de Local Prisons worden uitsluitend veroordeelde gedetineerden naar de Training Prisons gestuurd om aldaar hun straf uit te zitten. De Training Prison is vergelijkbaar met een Nederlandse gevangenis of een (half) open instelling, afhankelijk van het beveiligingsniveau. Het derde soort instelling is de Young Offender Institution (Y01). Deze instelling herbergt jonge veroordeelden tussen de 14 en 21 jaar. Ze kunnen open of gesloten zijn en zijn vergelijkbaar met de Nederlandse jeugd penitentiaire instellingen. De vierde soort is het Remand Centre. Hierin bevinden zich uitsluitend mensen in voorarrest. In Nederland is hier geen aparte instelling voor, maar wordt deze functie (mede) vervuld door de huizen van bewaring. De laatste soort is de Dispersal Prison.' Dit zijn de maximaal beveiligde categoric A gevangenissen waarvan er momenteel acht door het hele land zijn. De functie indeling van het personeel is anders dan in Nederland. Men maakt bijvoorbeeld geen onderscheid tussen bewakend en verzorgend personeel. ledereen doet alles. Er zijn drie genniformeerde rangen in de Prison Service. De laagste rang is Discipline Officer, daarna komt Senior Officer (line manager) en de hoogste rang is Principal Officer (Group manager). Personeel met specialistische vaardigheden krijgen een extra kwalificatie toegevoegd aan hun rang, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen Works Officer, Dog Handler en Healthcare Officer. 2 Assistenten (ook genniformeerd) krijgen de extra kwalificatie toegevoegd van Operational Support Grade of Auxiliary Officer. Op management niveau zijn er vijf rangen, namelijk Governor 1 t/m 5, waarbij 1 de hoogste rang is. Verder zijn er nog vier rangen te vergeven onder het financiele personeel. Zowel het management als de financiele afdeling zijn niet genniformeerd. In het algemeen zijn Engelse en WeIse instellingen groter dan Nederlandse instellingen. Gedetineerden met psychische problemen worden in principe niet binnen het gevangeniswezen opgevangen maar gaan naar speciale klinieken van de NHS, de landelijke gezondheidszorg. Wel zijn er binnen de instellingen speciale afdelingen voor `kwetsbare gevangenen'. Dit zijn gevangenen die om een of andere reden beschermd moeten worden. Verder worth er in Engeland en Wales onderscheid gemaakt tussen basic, standard en enhanced regime. ledereen komt binnen op standard regime en afhankelijk van gedrag komt men in basic (slecht gedrag) of enhanced (goed gedrag) regime terecht. In Nederland kende men in 1996 dit verschil nog niet maar op dit moment is men in Lelystad bezig een dergelijk onderscheid in te voeren. De Nederlandse overheid streeft namelijk ook naar een interne indeling naar verschillende regimes, waarbij in nieuwbouw inrichtingen onderscheid gemaakt wordt tussen sober en standaard regime. 88
100 by
7.4 Braunschweig en Lancaster versus De Leuvense Poort Braunschweig De gevangenis van Braunschweig is een untersuchungsanstalt, een huis van bewaring voor mannen. Het huis van bewaring kenmerkt zich door het grote aantal nationaliteiten van de gedetineerden dat het herbergt (circa 30) en door de huisvesting in een monumentaal pand (uit 1885), gelegen in de binnenstad. Het eerste betekent dat de onderhoudskosten relatief hoog zullen zijn. Het gebouw heeft slechts een enkelvoudige muur naar buiten. Dit heeft als consequenties dat de externe beveiliging relatief minder goed is, omdat gemakkelijk minder gewenste spullen als drugs of wapens over de muur kunnen worden gegooid. De ligging in de binnenstad heeft daarnaast als consequentie dat woonhuizen direct grenzen aan de gevangenis. Het gebeurt geregeld dat compagnons van gedetineerden vanuit de tuinen naast de gevangenis iets roepen naar gedetineerden of hen dingen proberen toe te spelen. Het is duidelijk dat dit voor veel overlast zorgt, en zorgt voor een gespannen verhouding met de buurt eromheen. Al met al vertoont de situatie in en rond de gevangenis van Braunschweig geen florissant beeld vanwege de extreem hoge bezettingsgraad, het grote aantal nationaliteiten van de gedetineerden en de moeizame relatie met de omgeving. Lancaster De gevangenis in Lancaster is een Category C gevangenis, hetgeen wil zeggen dat er zich alleen veroordeelden bevinden, die niet ontsnappingsgevaarlijk zijn. Van alle gevangenissen in Europa is deze gevangenis waarschijnlijk in het oudste gebouw gevestigd. De gevangenis is namelijk gehuisvest in een 10e eeuws kasteel, hoewel de funderingen reeds uit de Romeinse tijd stammen. Zo dateren de fundamenten van de Hadrian Tower uit het jaar 122. In de 12e eeuw is de Witches Tower gebouwd met de bedoeling heksen op te sluiten en te martelen. De fundamenten van deze toren dateren overigens uit het jaar 229. In de 14e eeuw is de huidige toegangspoort gebouwd. Rond 1800 was het kasteel in gebruik als gevangenis voor schuldenaars. In 1820 werd een deel in gebruik genomen als vrouwengevangenis. In 1935 zijn er op het binnenplein een aantal gebouwen bijgebouwd die nu dienst doen als keuken, bezoekruimte en sportzaal. Na een tijdje gesloten te zijn, is het kasteel sinds de heropening in 1955 in gebruik als een Category C gevangenis voor mannen. Momenteel bevinden er zich 20 levenslang gestraften en 30 langgestraften (meer dan 8 jaar). De rest heeft een kortere straf. Er zijn geen bijzondere afdelingen. Omdat het een heel oud gebouw betreft, is de celsituatie enigszins primitief. Er zijn 16 eenpersoonscellen, 4 slaapzalen voor 4 personen en 4 slaapzalen voor 10 personen. De rest van de cellen zijn 2-manscellen. Het is de bedoeling dat de slaapzalen geconverteerd worden in cellen, maar momenteel I00 bv
89
is daarvoor geen geld beschikbaar. De normale capaciteit
(certified normal accommodation) is 218 plaatsen. Overigens stond de gevangenis in Lancaster op de
nominatie gesloten te worden, omdat het gebouw niet meer aan de eisen van de moderne tijd voldoet. Mogelijkheden tot verbouwing zijn er vrijwel niet, omdat dit ten eerste zeer duur zou zijn en ten tweede het gebouw op de monumentenlijst staat. Het oorspronkelijke plan was om de gevangenis in 2001 te sluiten, maar vanwege het grote aanbod van veroordeelden is besloten om de gevangenis voorlopig niet te sluiten. De Leuvense Poor!
De Leuvense Poort is een huis van bewaring voor preventieve hechtenis. Een klein aantal cellen is bestemd voor subsidiaire hechtenis, dat wil zeggen voor personen die kiezen voor celstraf in plaats van het betalen van een boete. Voorts is er een aparte afdeling voor drugs verslaafden (VBA). Ook voor psychisch gestoorde delinquenten zijn er aparte plaatsen. De Leuvense Poort heeft een filiaal in Helmond. Dit is een open inrichting bestemd voor gevangenen die voorbereid worden op terugkeer in de samenleving. Vanwege het karakter van het huis van bewaring kent De Leuvense Boort veel gedetineerden die relatief korte tijd verblijven. Gemiddeld is de verblijfsduur circa. vier maanden. De jaarlijkse instroom van gedetineerden bedraagt 500 a 600. De Leuvense Boort heeft een capaciteit van 202 cellen. Hiervan zijn circa 10 cellen bestemd voor drugsverslaafden en circa 10 cellen voor de gedetineerden met subsidiaire hechtenis. Het filiaal in Helmond heeft 15 kamers. De Leuvense Poort kent een zeer hoge bezettingsgraad: voortdurend zijn bijna alle cellen bezet. Volgens het jaarverslag kent het huis van bewaring een bezettingsgraad van 100 procent. In 1996 is voor een aantal cellen incidenteel de bezetting lager geweest, vanwege schilderwerk cn andere onderhoudsactiviteiten.
90
100 bv
tabel 7.1:
Kerngegevens voor Braunschweig, Lancaster en De Leuvense Poort, 1996 (glds.) Braunschweig
Lancaster De Leuvense Poort
totale kosten
-
13.481.379
14.258.306
totale kosten na correctie voor
-
12.567.031
13.980.306
5.789.300
10.508.840
12.098.923
aantal cellen
175
97
202
aantal plaatsen
210
218
205
aantal detentiedagen
79.934
79.056
74.671
bezettingsgraad *
104%
99%
100%
1,25
2,23
1,01
kosten per cel (gecorrigeerd)
-
129.557
69.209
kosten per plaats
-
57.647
68.197
kosten per detentiedag (gecorrigeerd)
-
159
187
108.339
59.896
33.082
48.206
59.019
75
133
162
definitieverschillen personeels- en voedingskosten
gemiddeld aantal gedetineerden per cel
personeels- en voedingskosten per cel personeels- en voedingskosten per plaats personeels- en voedingskosten per detentiedag
* Op basis van het normale/officieel aantal beschikbare plaatsen (in Engeland wordt dit aangeduid als Certified Normal Accommodation). Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking TOO
De Leuvense Poort, Braunschweig en Lancaster zijn wat betreft het aantal detentiedagen redelijk met elkaar vergelijkbaar. De Leuvense Poort heeft jets meer cellen dan Braunschweig. Lancaster heeft fysiek gezien zeer weinig cellen, maar qua detentiedagen vergelijkbaar met Braunschweig en De Leuvense Poort. De totale kosten van De Leuvense Poort bedragen 14,3 miljoen. Hierbij zijn de huisvestingskosten en kosten van groot onderhoud niet inbegrepen. Deze worden gedragen door de Rijksgebouwendienst. De totale kosten van de gevangenis van Braunschweig zijn niet bekend. Posten als de automatiseringskosten en overige kosten (waaronder inkoopkosten van de arbeid, de kosten gemoeid met de behandeling van verslaafden) zijn niet bekend. De totale kosten van de gevangenis in Lancaster zijn
100 bv
91
13,5 miljoen, inclusief huisvestingskosten. Lancaster Castle is namelijk eigendom van de Kroon. De gevangenis van Lancaster moet derhalve huur aan de koningin betalen; deze bedraagt ongeveer 305.000 gulden per. jaar. De voedingskosten en personeelskosten kunnen wel voor alle drie instellingen vergeleken worden. Voor De Leuvense Poort bedragen deze 12,1 miljoen, voor Braunschweig 5,8 miljoen en voor Lancaster 10,5 miljoen gulden. Hierbij moet worden bedacht dat de personeelskosten voor Braunschweig waarschijnlijk een onderschatting zijn van de feitelijke kosten. Op basis hiervan kunnen kengetallen per plaats worden berekend. Per plaats bedragen de kosten voor Braunschweig, Lancaster en de Leuvensche Poort respectievelijk 33, 48 en 59 duizend gulden. De verschillen zijn dus zeer groot. Twee verklaringen kunnen hiervoor worden genoemd. Enerzijds is de personeelsbezetting in Braunschweig veel kleiner, hetgeen voor een groot deel de lagere personeelskosten verklaart. Anderzijds zijn de personeelskosten in enige mate onderschat. In Braunschweig worden bepaalde toeslagen op het loon die samenhangen met het getrouwd zijn en het hebben van kinderen niet meegenomen. Bovenstaande bedragen moeten derhalve als indicatie worden opgevat. Een vergelijking van de uitgaven tussen de huizen van bewaring wordt bemoeilijkt omdat de uitgaven soms voor een deel, soms volledig voor rekening van de centrale autoriteiten komen. Daardoor bestaat bij de gevangenissen zelf vaak een slecht inzicht in de feitelijke kosten. Zo worden in Nederland het grootste deel van de huisvestingskosten gedragen door de Rijksgebouwendienst (Rgd). Hetzelfde geldt voor kosten van infrastructuur van de automatisering. Duitsland kent op dit moment een stelsel van volledige financiering door de centrale overheid. In Engeland moet de gevangenis een begroting opstellen waar vervolgens over gedebatteerd wordt, hetgeen uiteindelijk uitmondt in een toekenning van een bedrag. In principe is dit bedrag niet geoormerkt en kan er binnen het budget geschbven worden. De uiteindelijke toekenning is afhankelijk van gemaakte kosten in het verleden. Personeelsaantallen worden vastgesteld op basis van het toegekende budget en niet andersom. In tabel 7.2 splitsen we de uitgaven per plaats uit naar personele en materiele uitgaven tabel 7.2:
Uitgaven per plaats, 1996 (glds) Braunschweig
Lancaster De Leuvense Poort verhouding
verhouding
LP/Br
LP/La
Personele uitgaven
30.159
46.956
55.424
187%
118%
Materiele uitgaven
-
10.691
12.772
-
119%
Totaal
-
57.547
68.196
-
118%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
92
I00 bv
De personele uitgaven per plaats bedragen voor De Leuvense Poort ruim 55 duizend gulden. Voor Braunschweig bedragen deze ruim 30 duizend gulden. Deze laatste zijn een onderschatting van de werkelijke uitgaven per plaats in verband met de vele vacatures. Voor Lancaster zijn de personele uitgaven bijna 47 , duizend gulden per plaats. De personele uitgaven per plaats lopen sterk uiteen tussen de drie inrichtingen. Deze uitgaven worden bepaald door twee factoren: het aantal fte's per plaats en de uitgaven per fte. In tabel 7.3 geven we deze gegevens weer tabel 7.3:
Personeelsaantallen per plaats, 1996 (fte) Braunschweig
Lancaster Leuvense verhouding verhouding Poort
LP/Br
LP/La
96
144
163
169%
113%
aantal fte's per plaats
0,55
0,66
0,79
147%
120%
executief
0,39
0,39
0,45
119%
117%
management en
0,08
0,08
0,19
244%
225%
medisch/sociaal
0,05
0,02
0,05
109%
234%
overig
0,03
0,17
0,10
303%
60%
54.977
71.085
69.705
126%
98%
Totaal aantal fte's
administratie
gemiddelde kosten per fte
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Het aantal personeelsleden gemeten in full-time-equivalenten ligt in Den Bosch veel hoger dan in Braunschweig, ondanks het feit dat het aantal gedetineerden dat gemiddeld aanwezig is elkaar niet veel ontloopt. Lancaster ligt er een beetje tussenin. Indien het aantal fte's wordt afgezet tegen het aantal plaatsen blijkt een groot verschil tussen Braunschweig en Den Bosch: Braunschweig kent een gemiddelde personele bezetting van 0,55 per plaats, Den Bosch 0,79. Dit is deels te verklaren uit het groot aantal vacatures in Braunschweig. Vergeleken met Lancaster zijn de verschillen iets kleiner. In Lancaster is er een personele bezetting van 0,66 per plaats. Dat is ongeveer 13 procent minder dan in Den Bosch.
IOO bv
93
Een belangrijke factor die het verschil kan verklaren is dat de beschikbare middelen voor de financiering van de gevangenissen in Nedersaksen beperIct zijn, zoals uit de gesprekken is gebleken. Concreet wordt dit geillustreerd door het feit dat veel plaatsen van personeelsleden die met pensioen gaan, niet worden opgevuld. Wat Lancaster betreft is behalve de bezettingsgraad ook het gebouw van invloed. Omdat het een oud kasteel is, is het gebouw nogal onoverzichtelijk, hetgeen een hoge bezetting per cel wel nodig maakt. lndien de personele inzet per plaats wordt uitgesplitst naar type personeelsfunctionaris blijkt dat de verschillen met name geconcentreerd zijn bij het executief personeel, het management en het administratief personeel, alsmede het overige personeel (bijvoorbeeld keuken-personeel). De verschillen tussen Nederlandse, Engelse en Duitse gevangenissen wat betreft artsen en sociaal werkers zijn gering. Een fors verschil in de bezettingsgraad van medisch personeel is ook moeilijk voor te stellen, omdat gevangenen een bepaalde medische zorg nodig hebben. Een belangrijke reden voor de verschillen bij het management en de administratie zijn waarschijnlijk dat de gevangenissen in Nedersaksen nog volledig gefinancierd worden door de centrale autoriteiten, zodat de daarmee gepaard gaande administratie ook grotendeels in Hannover plaatsvindt. In Engeland en Wales daarentegen zijn de gevangenissen vrij zelfstandig en hoeft er maar weinig bijgehouden te worden. In Nederland moet het merendeel van kosten door de gevangenis zelf betaald worden, maar moet voor de centrale overheid wel veel administratie bijgehouden worden. Verder laten de verschillen in de bezetting van het management in Braunschweig zich goed verklaren door de uitstroom van hoger personeel naar de gevangenissen in het voormalige OostDuitsland. Uit tabel 7.4 blijkt nogmaals het verschil in functiesamenstelling. Zo heeft in De Leuvense Poort slechts 54 procent van het personeel contact met gedetineerden. In Braunschweig is dat ruim 15 procentpunten hoger, namelijk 69 procent, en in Lancaster heeft 75 procent van het personeel contact met gedetineerden.
94
I00 bv
tabel 7.4:
Personeelsaantallen, 1996 Braun-
Lancaster
schweig
Leuvense
verhouding
verhonding
Poort
LP/Br
LP/La
98
149
180
184%
121%
met gedetineerdencontact*
69%
75%
54%
78%
72%
zonder gedetineerden contact
31%
25%
46%
151%
186%
Personeel per plaats
0.56
0,68
0,88
157%
128%
Personeel per gedetineerde
0,54
0,70
0,88
163%
128%
Aantal personeelsleden
* Inclusief managementfuncties Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Het aantal personeelsleden dat in contact komt met gedetineerden is een stuk hoger in Braunschweig en Lancaster vergeleken met De Leuvense Poort. Wanneer we de verhoudingen in Lancaster zouden toepassen op De Leuvense Poort, heeft laatstgenoemde inrichting ongeveer 143 mensen nodig waarvan 107 man/vrouw executief. Momenteel heeft De Leuvense Poort 180 man/vrouw personeel waarvan ongeveer 97 executief. Dit aantal is dus in verhouding tot Lancaster laag. Met andere woorden, de hoeveelheid niet executief personeel in De Leuvense Poort is hoog. Eenzelfde vergelijking zou met Braunschweig gemaakt kunnen worden. Dit is echter niet realistisch omdat er in Braunschweig veel vacatures zijn en de getallen in bovenstaande tabel geen goed beeld van de personele inzet geven. De loonkosten per fte verschillen weinig tussen Lancaster en Den Bosch. In Braunschweig liggen ze echter op een aanzienlijk lager niveau. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door een strikt beleid voor overwerk. Dit wordt in Braunschweig altijd in tijd gecompenseerd. Daarnaast speelt ook een rol dat de personele uitgaven door de deelstaatregering betaald worden. De deelstaatregering hoeft niet alle werkgeverslasten af te dragen. Zoals eerder al naar voren kwam, kunnen we bij de materiele kosten alleen Lancaster goed met Den Bosch vergelijken. Onderstaande tabel geeft een verdere uitsplitsing van de materiele uitgaven naar enkele categorieen.
I00 bv
95
tabel 7.5:
Uitsplitsing materiele uitgaven per plaats, 1996 (guldens) Lancaster
De Leuvensche Poort
verhouding
348
312
90%
voeding
1.250
3.596
288%
overig
9.093
8.786
97%
automatisering
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Bij de uitgaven voor automatisering speelt de ouderdom van de inrichting in Lancaster een belangrijke rol. Hierdoor is het aanbrengen en onderhouden van de logistieke automatisering een kostbare zaak. De voedingskosten per plaats (exclusief de kosten van keukenpersoneel) zijn in Den Bosch bijna tweehonderd procent hoger dan in Lancaster. De overige materidle uitgaven zijn in Lancaster hoger als in Den Bosch. Gegevens over de externe veiligheid (aantal ontsnappingen, het aantal gedetineerden dat niet terugkeert van verlof) laten geen grote verschillen zien tussen Braunschweig, Lancaster en Den Bosch. Geen van de inrichtingen kenden in 1996 ontsnappingen. Het aantal malen dat niet van verlof is teruggekeerd is bij alle drie klein. Wat betreft de interne veiligheid geldt dat Den Bosch in 1996 16 gevallen kent van geweldplegingen tegen het personeel, 64 gevallen van een disciplinaire straf in de vorm van opsluiting in een strafcel en 18 plaatsingen in een isoleercel. In Braunschweig zijn 27 gevallen geweest van bijzondere opsluiting, 30 maal van disciplinaire straffen en 2 gcvallen van geweldplegingen tegen het personeel. In Lancaster waren er 6 gevallen van geweld tegen andere gedetineerden, geen gevallen van geweld tegen het personeel, 10 gevallen van plaatsingen in de isoleercel, 79 keer intrekking van privileges en 149 opgelegde boetes. Een eerste vergelijking van beide gegevens lee rt dat het aantal delicten en straffen (van dit type) in Braunschweig geringer is dan in Den Bosch, hetgeen suggereert dat de interne veiligheid in Den Bosch op een lager niveau ligt. In Lancaster zijn er in het algemeen minder geweldplegingen dan in Den Bosch. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de directeur meer mogelijkheden heeft om te straffen. Zo is het mogelijk dat de directeur voor slecht gedrag dagen bijtelt bij de termijn voor vervroegde in-vrijheid-stelling en dagen aftrekt voor goed gedrag. Voor veel gevangen is dit een stok achter de deur um zich goed te gedragen. Verder wordt bij geweldplegingen altijd aangifte gedaan bij de politic.
96
100 by
Wat betreft humaniteit kunnen Braunschweig en Den Bosch moeilijk worden vergeleken vanwege het ontbreken van een heleboel Braunschweigse gegevens. Wel is het zo dat in Braunschweig gemiddeld meer gevangen in een cel moeten worden geplaatst (gemiddeld 1,20 gevangene per cel). Uit het interview met de directrice van de HvB Braunschweig blijkt dat dit niet kan worden verklaard uit bewust beleid maar uit de hiervoor reeds geschetste spanningen in het (West) Duitse gevangeniswezen als gevolg van de vereniging met de nieuwe Bundeslander. Aan de andere kant is het zo dat Braunschweig minder straffen en delicten voorkomen dan in Den Bosch. Deze gegevens moeten behoedzaam worden geinterpreteerd. In Braunschweig is er op elke cel toilet en de gemiddelde oppervlakte per cel is zo'n 9,5 m2 . Een gedetineerde heeft de mogelijkheid zich maximaal 11,5 uur per dag buiten de cel te begeven. Dit is het geval als hij gebruik maakt van 7,5 uur arbeid, 1 uur sport, 3 uur vrije tijd en 1 uur etenstijd. In Lancaster zijn de celruimtes eveneens vrij klein, hetgeen ook tot spanningen kan leiden. De eenpersoonscellen zijn ongeveer 6 m 2 en de tweepersoonscellen zijn ongeveer 12 m 2 . Verder zijn er nog 4 slaapzalen voor 4 personen en 4 slaapzalen voor 10 personen. Er is toilet op de cel, maar slechts weinig privacy. Er is een mogelijkheid om een radio aan te sluiten op de cel, maar koffie of thee zetten moet in de gemeenschappelijke ruimte gedaan worden. Ook de TV staat in de gemeenschappelijke ruimte. Gemiddeld bevindt een gedetineerde in Lancaster zich 10 uur per etmaal buiten de cel. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gevonden kostenverschillen en de verklaringen hiervoor.
100 bv
97
tabel 7.6:
Verklaring kostenverschil De Leuvense Poort-Braunschweig-Lancaster in guldens per detentiedag
absoluut kostenverschil per detentiedag
LP minus
LP minus
Lancaster minus
Lancaster
Braunschweig
Braunschweig
18
Definitieverschillen
huisvesting
-12
8 -28
-38
26
88
61
bezettingsgraad personeelsinzet
-12% 100%
1% 53%
7% 49%
loonkosten inateriele kosten
-12%
48%
58%
23%
-2%
-13%
onbekende kosten Braunschweig Gecorrigeerde kosten per detentiedag verklaring
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De kolom 'LP minus Lancaster' geeft aan dat de Leuvensche Poort na correctie voor definitieverschillen 26 gulden per detentiedag duurder is dan Lancaster. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door een hogere personeelsinzet per plaats. De bczettingsgraad en de gemiddelde personeelskosten maken een deel van de hogere kosten door een hogere personeelsinzet weer goed. De materiele kosten maken De Leuvensche Poort weer jets duurder. De interpretatie van het verschil tussen Den Bosch en Braunschweig is eenvoudiger. Den Bosch is per detentiedag 85 gulden duurder dan Braunschweig. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de hogere personeelskosten per fte en de inzet van personeel. De bezettingsgraad Levert een minder grote bijdrage, terwfil de materiele uitgaven (in dit geval alleen voeding) per cel voor Den Bosch juist lager zijn. Bij de uitkomsten in tabel 7.6 moet bedacht worden dat de gemiddelde personele kosten in Braunschweig vertekend worden door institutionele verschillen. De precieze inhoud van die verschillen vallen niet binnen het bestek van dit onderzoek. Wel is duidelijk dat het gaat om een andere fiscale behandeling van overheidsorganen. Aan de directies van de gevangenissen is gevraagd factoren te noemen die van invloed zijn op de gemiddelde uitgaven (kosten) per gedetineerde. De Leuvense Poort heeft
98
100 by
aangegeven dat veel factoren, zoals de leeftijd van de gedetineerde, het geslacht, de lengte van de straf, de omvang van de reeds uitgezeten straf, het type misdrijf geen (significante) invloed uitoefenen op de gemiddelde uitgaven per gedetineerde. Voor het type straf geldt dit grotendeels. Delinquenten van zedenmisdrijven vertoeven vaak in afgezonderde delen van de gevangenis, hetgeen wel extra kosten veroorzaakt. Volgens de directie zijn factoren als de ethniciteit van de gedetineerde of het feit dat iemand verslaafd is, wel van invloed. Gevangenen van allochtone afkomst brengen in beperkte mate meerkosten met zich mee. Dit hangt samen met andere eetgewoonten, en het consulteren van andere geestelijken (imam, ayatollah). Daarbij is opgemerkt dat allochtonen vanwege een taalachterstand soms ook minder van voorzieningen als cursussen, en studies gebruik maken, hetgeen juist dat kostenbesparend werIct. Verslaafde gedetineerden kosten onmiskenbaar meer geld. Ook gedetineerden met psychische problemen vergen meer begeleiding, waardoor de kosten oplopen. In De Leuvense Poort hebben deze gedetineerden een extra bewaker. Gedetineerden die in de gevangenis binnenkomen, kosten eveneens meer dan gemiddeld. Deze groep maakt over het algemeen meer gebruik van allerlei voorzieningen. Het gaat hierbij niet alleen om cursussen, maar ook voeren ze vaker een gesprek met een maatschappelijk werker. in Lancaster wordt zielcte van de gevangenen als groot probleem ervaren. De gevangenis in Lancaster heeft wegens ruimtegebrek zelf geen ziekenhuis. Gevangenen die ziekenhuishulp nodig hebben moeten dus naar een gewoon ziekenhuis vervoerd worden. Bovendien moeten zij dag en nacht bewaakt worden, hetgeen veel extra personeelsinzet vergt. Een andere kostenpost zijn de gevangenen met een levenslange straf. Zij hebben namelijk af en toe recht op een `vrif weekend. Ook doet men in Engeland veel aan vonnisplanning. Dit brengt echter wel extra kosten met zich mee. Wat het personeel betreft vormen vooral de langdurig zieken, huiselijke problemen en opleidingen een kostenpost. Verder wordt het feit dat men slechts een parttime dokter had ook als een probleem ervaren. De dokter wordt gedeeld met de nabijgelegen jeugd penitentiaire instelling Lancaster Farms. Ook de verpleegkundigen worden daar geleend. Natuurlijk is het gebouw ook een grote kostenpost. Omdat het zo oud is vergt het veel onderhoud, en is het vrij duur om nieuwe, moderne voorzieningen aan te brengen. Bovendien is het eigenlijk te klein. In de Braunschweigse inrichting spelen vooral taal- en cultuurproblemen van OostEuropeanen een rol bij de beheersbaarheid en daarmee de kosten. De ligging in het stadscentrum en de en.kele muur vergen meer uitgaven voor externe beveiliging.
I00 bv
99
7.5 Uelzen versus Esserheem De gevangenis van Uelzen heeft 252 cellen met 300 plaatsen. Hiervan zijn 60 zogenaamde Abschiebungsplaatsen, 40 huis van bewaringsplaatsen en 200 reguliere plaatsen. De eerste categorie betreft plaatsen voor buitenlanders die geen toelating krijgen tot Duitsland, en in afwachting van uitzetting worden ingesloten. De gevangenis bestaat uit zes gebouwen. Het grootste deel van de cellen is bestemd voor eon gevangene, maar er zijn ook cellen voor twee of meer gevangenen. Om precies te zijn, er zijn 228 1-persoonscellen, 12 2-persoonscellen en 12 4-persoonscellen. De instroom van gevangenen per jaar bedraagt circa 1.150. In 1996 bedroeg het bezettingspercentage circa 100 procent. De rekeningen worden doorgeschoven naar de centrale autoriteiten. De directeur heeft van veel activiteiten geen inzicht in de kosten. Hij schat dat de energiekosten 60 tot 70 procent van het budget uitmaken. Hieruit komt naar voren dat het bij de directeur bekende budget slechts een klein deel van de werkelijke uitgaven beslaat. De gevangenis Esserheem in Veenhuizen is een gevangenis voor langgestrafte (langer dan 6 maanden hechtenis) mannelijke gedetineerden. Er zijn in principe alleen volwassen gevangenen (vanaf 23 jaar), hoewel in uitzonderingsgevallen er iets jongere gevangenen zijn. De gevangenis bevat 239 cellen. Daamaast is er een cellengebouw, dat dienst doet als Huis van Bewaring voor kortgestraften. Deze heeft 34 cellen.
tabel 7.7: Kerngegevens voor Uelzen en Esserheem, 1996 (bedragen in glds) Uelzen Totale kosten
Esserheem 19.826.000
aantal cellen
252
273
aantal plaatsen
300
273
109.800
98.650
100%
99%
1,19
1
aantal detentiedagen bezettingsgraad* gemiddeld aantal gedetineerden per eel kosten per plaats/cel kosten per detentiedag
72.623 201
* Op basis van het normale/officieel aantal beschikbare plaatsen Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
100
100 by
Voorts kent Esserheem enkele cellen die afgezonderd zijn voor drugsverslaafden (VBA-afdeling), en een speciale afdeling voor gedetineerden van zedendelicten. Het hoofdonderdeel kenmerkt zich door een sterke beveiliging naar buiten toe, maar intern veel open ruimte voor de gevangenen. Het welct daardoor binnen een humane indruk. Esserheem heeft het afgelopen jaar een surplus op het budget gerealiseerd. De volgende tabel geeft enige kerngegevens voor beide gevangenissen weer. De gevangenis van Uelzen heeft geen inzicht in de meeste kostensoorten. Dat betekent dat op dat vlak geen vergelijking kan plaatsvinden. Wat betreft het aantal cellen en detentiedagen zijn beide gevangenissen redelijk vergelijkbaar. Dat geldt ook voor de bezettingsgraad. De personeelskosten bedragen voor Esserheem circa 55 duizend gulden per plaats. De materiele uitgaven per plaats bedragen 17 duizend gulden. De leeftijd van de gedetineerde is in Esserheem te beschouwen als een kostenbeinvloedende factor. Hoe jonger de gedetineerde hoe meer hij gebruik zal maken van allerlei voorzieningen (met name opleidingen etcetera), met hogere kosten tot gevolg. De invloed van factoren als lengte van de straf en het deel van de straf dat tot nu toe is uitgezeten, zijn vergelijkbaar met de factor leeftijd. Hoe korter de gedetineerde er zit, hoe meer hij gebruik zal maken van de mogelijkheden (voorzieningen) die de gevangenis biedt. Het effect van de factor etniciteit is niet eenduidig. Enerzijds maken allochtone criminelen die na uitzetting van de straf terugkeren naar hun vaderland, minder gebruik van voorzieningen, omdat het voor hen niet interessant is om in bepaalde activiteiten te investeren. Anderzijds leidt de hechtenis van allochtonen in veel gevallen wel tot taal- en communicatieproblemen die meer tijd en aandacht vergt van de PIWers. Voorts is er de invloed op de kosten van andere eetgewoonten. Zo eten moslim gevangenen geen varkensvlees, hindoestaanse gevangenen eten juist geen rundvlees, en joodse gevangenen eten slechts kosjer eten. Deze eetgewoonten belasten de keukenvoorziening en kosten derhalve extra geld. Gedetineerden met een psychische stoornis vereisen meer begeleiding van de PIW-ers, en zijn dus ook duurder dan gemiddeld. Bij gebrek aan gegevens over kosten in Uelzen, kunnen we ook kijken naar de personeelsinzet, in de regel de belangrijkste kostenpost in het gevangeniswezen. In tabel 7.8 geven we een overzicht. Uit de vergelijking van de personeelsinzet in fte's blijkt dat de personeelsbezetting in Uelzen veel lager is dan in Esserheem.
I00 bv
101
tabel 7.8:
Personeelsaantallen per plaats, 1996 (fte) Uelzen
Esserheem
verhouding
144,5
225
156%
aantal tie's per plaats
0,48
0,82
171%
- executief
0,36
0,49
136%
- management/administratie
0,07
0,09
139%
- medisch/sociaal
0,03
0,02
61%
- overig
0,02
0,22
1100%
Totaal aantal
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Uelzen heeft een executieve personeelsinzet van 0,36 fte per plaats en Esserheem 0,49 fte per plaats. Dit is minder scheef dan de verhouding die voor het gehele personeel geldt. Op management- en administratief niveau is er ongeveer een zelfde verhouding. Opvallend is dat het aantal medische en sociale werkers in Uelzen relatief hoger ligt dan het aantal in Esserheem. Het aantal overige personeelsleden (bijvoorbeeld keukenpersoneel) is daarentegen veel lager.' Wat betreft de human/tell van de hechtenis heeft Esserheem aangegeven dat het de gevangenen veel ruimte wil bieden door een zo open mogelijke ruimte te creeren. Gedetineerden kunnen in een zeer groot deel van het gevangencomplex vrij rondlopen. Voor het grootste deel van de door de weekse dag (14 uur uur dag) mogen ze buiten hun cel vertoeven. Verplicht moet een bijdrage aan het werk worden geleverd; verder zijn er keuze-mogelijkheden voor sport en andere vrije tijdsvoorzieningen. In geval van Uclzen blijkt uit het interview met de directeur dat de gemiddelde celoppervlakte van een eenpersoonscel 10 m 2 is. Werkende gevangenen zijn per door de weekse dag 15,5 uur buiten de cel terwijI de niet-werkende gevangenen per dag 13 uur buiten de eel zijn. Voor de humaniteit net de directeur van de inrichting Uelzen als bijzondere problemen die op dit moment spelen: I) overbezetting, 2) drugsgebruik door gevangenen (er wordt geexperimenteerd met methadon) en 3) communicatie- en begeleidingsproblemen van buitenlandse gevangenen. Tot slot merken we op dat, in verhouding tot andere vergelijking, deze vergelijking gebaseerd is op zeer beperkte gegevens, met name van de kant van de Nedersaksische inrichting. Door personele onderbezetting was de inrichting niet in staat de voile medewerking aan het onderzoek te verlenen. Aan deze vergelijking kan dan ook minder waarde worden gehecht dan aan andere vergelijkingen in dit onderzoek.
102
100 bv
7.6 H.M.P. Cardiff versus P.I. Lelystad Her Majesty's Prison Cardiff is gelegen in zuidelijke puntje van Wales. HMP Cardiff is een zogeheten Local Prison, vergelijkbaar met een Nederlands huis van bewaring. In deze instelling bevinden zich mensen in voorarrest en kortgestraften. Verder is er een speciale jeugdafdeling. In deze gevangenis geldt beveiligingsniveau B. Veroordeelden die een hoger of lager beveiligingsniveau nodig hebben of die een lange straf moeten uitzitten worden van hieruit door gestuurd naar de zogeheten Training Prisons. Reeds ten tijde van de Normandiers waren er kerkers in Cardiff. Van 1700 tot 1832 beschikte Cardiff over een County Gaol. 4 Deze gevangenis werd alleen gebruikt voor mensen in voorarrest en mensen in afwachting van de uitvoering van hun vonnis. De huidige gevangenis is opgericht in 1832 en kreeg de naam New Gaol and House of Correction. Zoals de naam al aangeeft had deze instelling twee aparte functies. De gaol was bedoeld voor opsluiting en zware arbeid, terwijl het House of Correction bedoeld was voor personen die hoognodig correctie behoefden (bijvoorbeeld prostituees en zwervers). Deze correctie werd ten uitvoer gebracht door middel van hard werken en het aanleren van nieuwe vaardigheden. Het onderscheid tussen deze twee functies werd in 1865 opgeheven. De nieuwe gevangenis werd gebouwd omdat de oude gevangenis niet berekend was op de toegenomen misdaad. Tussen 1875 en 1884 en in 1996 zijn er nieuwe vleugels aangebouwd. Momenteel is de gevangenis redelijk goed toegerust voor haar taak. De Penitentiaire Inrichting Lelystad heeft een minder rijke historie. De P.I. Lelystad is een huis van bewaring en gevestigd in een heel nieuw gebouw met veel technische snufjes. Zij is in maart 1995 geopend en er bevinden zich mensen in voorarrest en kort en langgestraften. Er zijn verder geen speciale afdelingen. Het financieel jaar van Engelse en Welse gevangenissen loopt van april tot en met maart. Het budget van de gevangenis in Cardiff wordt elk jaar opnieuw vastgesteld door het ministerie en is gebaseerd op gerealiseerde kosten in het verleden. Verder is het budget afhankelijk van het aantal gevangenen en het beveiligingsniveau. De personeelsomvang is afhankelijk van het toegekende budget. Het aantal cellen is 534. Dit is ook de normale capaciteit (certified normal accommodation). In geval van nood kunnen 716 gevangenen ondergebracht worden. Hiervan zijn in principe 84 cellen bestemd voor jonge gevangenen (onder 21 jaar). Er zijn echter mogelijkheden om te schuiven, gewone gedetineerden kunnen ook in de cellen bestemd voor jongeren vastgehouden worden en vice versa. Gemiddeld waren er in 1996 640 gevangenen in Cardiff, waaronder ongeveer 100 jongeren. In Lelystad is de capaciteit 385 cellen I00 bv
103
waarvan 384 enkele cellen en 1 3-mans eel. De bezettingsgraad in 1996 was 100%. Het budget is afhankelijk van de hoeveelheid benodigd personeel, waarbij voor iedere 24 gevangenen uitgegaan wordt van 2 man personeel. tabel 7.9:
Kerngegevens HMP Cardiff en PI Lelystad, 1996 (glds) HMP Cardiff
PI Lelystad
totale kosten
33.756.872
26.145.674
aantal cellen
534
385
aantal plaatsen
534
387
234.240
138.809
120%
98%
1,20
0,99
kosten per cel
63.215
67.911
kosten per plants
63.215
67.560
144
188
aantal detentiedagen bezettingsgraad* gemiddeld aantal gedetineerden per eel
kosten per detentiedag
* Op basis van het normale/officieel aantal beschikbare plaatsen (in Engeland wordt dit aangeduid als Certified Normal Accommodation). Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De kosten per plaats liggen in Lelystad hoger dan in Cardiff. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing in personele en materiele uitgaven. tabel 7.10: Uitgaven per plaats, 1996 (glds) HMP Cardiff
PI Lelystad
verhouding
Personele uitgaven
50.571
49.235
97%
Materiele uitgaven
12.644
18.325
145%
Totaal
63.215
67.560
107%
Brom informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De personeelskosten liggen in Cardiff iets lager dan in Lelystad. Gemiddeld kost een voltijds (39 uur) werknemer in Cardiff Prison ongeveer 70.700 gulden per jaar. In Lelystad kost een voltijds (38 uur) werknemer gemiddeld 68.300 gulden per jaar. Dit is ongeveer 97 procent van de kosten van een werknemer in Cardiff. Als we uitgaan van 52,3 weken per jaar, dan blijken de verschillen nog kleiner. In Cardiff kost een werknemer dan 34,66 gulden per uur en in Lelystad 34,36 gulden per uur (99
104
100 by
procent). Als we kijken naar personeelskosten per plaats (zie tabel 7.10), dan is de verhouding ongeveer hetzelfde als bij personeelskosten per werknemer. Op het eerste gezicht lijkt de personeelsinzet in Cardiff hetzelfde als in Lelystad. Maar schijn bedriegt. Per plaats is de totale hoeveelheid personeel ongeveer hetzelfde, maar als gekeken wordt naar detentiedagen dan blijkt er een verschil te zijn van 23 procentpunten ten nadele van Lelystad. Bovendien is het aantal personeelsleden dat in contact komt met gedetineerden een stuk hoger in Cardiff vergeleken met Lelystad. Wanneer we de verhoudingen in Cardiff zouden toepassen op Lelystad, heeft laatstgenoemde inrichting ongeveer 187 man/vrouw executief personeel nodig. Het interessante is dat op het moment Lelystad ongeveer 186 man/vrouw executief personeel heeft. Dit aantal verschilt dus niet zoveel met het beoogde aantal. Met andere woorden, de hoeveelheid niet executief personeel in Lelystad is hoog. Het management ervaart dit ook als een probleem en wijt het aan de grote hoeveelheid regelgeving die leidt tot een enorme administratieve rompslomp. Onderstaande tabel geeft de personeelsinzet naar type. tabel 7.11: Personeelsaantallen, 1996 (fte) I-IMP Cardiff
PI Lelystad
382
279
verhouding 73%
met gedetineerdencontact*
82%
67%
82%
zonder gedetineerdencontact
18%
33%
183%
Personeel per plaats
0,71
0,72
101%
Personeel per gedetineerde
0,60
0,74
123%
Totaal personeel
* Inclusief managementfuncties. Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De personeelsopbouw in Lelystad is enigszins afwijkend van andere Nederlandse penitentiaire instellingen omdat het een nieuwe instelling is en 90 procent van het personeel nieuw is aangenomen. Slechts 10 procent is afkomstig van andere penitentiare instellingen. Daardoor is het personeelsbestand relatief jong. Hoewel de cijfers van Cardiff slecht te vergelijken zijn met die van Lelystad, is de algemene indruk dat het personeel in Lelystad jets jonger is dan in Cardiff. Overigens wordt het jonge personeelsbestand van Lelystad door het management wel als een probleem ervaren en als een kostenverhogende factor gezien. Het personeel heeft weinig ervaring waardoor er meer behoefte is aan cursussen en er een hoog zielcteverzuim is (10 procent).
I00 bv
105
tabel 7.12: Personeelsopbouw HMP Cardiff
P1 Lelystad
Totaal personeel
382 mensen
Totaal personeel
279 fte
<30 jaar
14%
<25 jaar
8%
30-39 jaar
39%
25-34 jaar
44%
40-49 jaar
28%
35-44 jaar
31%
18%
45-54 jaar
16%
>54
1%
50-59 jaar >59 jaar
•
1%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
De materiele uitgaven per plaats verschillen aanzienlijk meer dan de personele. Onderstaande tabel geeft een verdere uitsplitsing van deze uitgaven. tabel 7.13: Uitsplitsing tnateriele uitgaven per plaats, 1996 (glds) 1-IMP Cardiff
P1 Lelystad
verhouding
huisvesting
3.686
3.473
94%
voeding
1.172
3.116
266%
500
641
(128%)*
automatisering Slecht vergelijkbaar.
Brom informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
In Cardiff is het gebouw eigendom van de gevangenis zelf. Kosten van reparaties en onderhoud vallen geheel ten laste van de gevangenis. Overigens wordt op het gebouw niet afgeschreven. In de toekomst zal dit wel gebeuren. Momenteel wordt de waarde van het gebouw en grond eromheen op ongeveer 50 miljoen gulden geschat. Lelystad is een nieuwe inrichting. Het is in 1995 geopend en heeft een vrij unieke financieringsconstructie. Het gebouw is namelijk geen eigendom van de Rijksgebouwendienst maar is door deze dienst geleast van een particulier vastgoed bedrijf. Vervolgens onderverhuurt de RGD dit gebouw aan de PI Lelystad. De voedingskosten liggen aanzienlijk hoger in Lelystad dan in Cardiff In Lelystad is weliswaar een keuken aanwezig in het gebouw maar deze wordt niet als dusdanig gebruikt. In plaats daarvan is een cateringbedrijf ingehuurd die de maaltijden van de gedetineerden verzorgd. Deze worden door het cateringbedrijf aangeleverd en ter plekke opgewarmd. Dit werd door het management dan ook als een kostenverhogende factor beschouwd. In Cardiff daarentegen wordt er in de keuken van de gevangenis gekookt. Bovendien werken er in de keuken gedetineerden die daarmee tegelijkertijd 106
1001w
een horeca-opleiding krijgen, hetgeen uiteindelijk in een landelijk erkend horecadiploma kan resulteren. Het is niet bekend hoe hoog de operationele kosten van de keuken zijn. Er werken ongeveer 10 mensen waarvan er 3 koks. De koks zijn Prison Officers en de andere 7 mensen zijn gedetineerden. De kosten van automatisering zijn moeilijk vergelijkbaar. De automatiseringsuitgaven voor Cardiff zoals vermeld in onderstaande tabel omvatten naast uitgaven aan IT ook uitgaven aan telefonie en post. Automatiseringskosten voor logistiek en beveiliging worden door het ministerie gedragen en komen dus niet ten laste van het budget van de gevangenis. Overigens was het IT gehalte in Cardiff vrij laag. Aan automatisering wordt niet veel aandacht besteed. Het cijfer voor Lelystad omvat alle uitgaven aan automatisering, zowel voor kantoor als voor logistiek en beveiliging. Omdat het PI Lelystad in een heel nieuw gebouw is gevestigd, is het voorzien van de nieuwste technische snufjes. Deze brengen echter ook veel onderhoudskosten met zich mee en worden derhalve door het management als een kostenverhogende factor gezien. In Wales zijn de gedetineerden in verhouding tot Lelystad ongeveer evenveel op eel, hoewel er in Cardiff buiten de eel toch minder te doen is. In Lelystad is er buiten de cel ruime gelegenheid tot recreatie. Per 48 cellen is er een grote recreatie/sportruimte en een kleine zaal met stoelen en een keukentje. In Cardiff daarentegen is er buiten de eel alleen de gang, waar een biljarttafel staat opgesteld. De gedetineerden hebben geen TV op eel, maar ze mogen wel een radio op hun eel hebben. Gedetineerden in Lelystad hebben we! TV op hun eel inclusief Filmnet. Natuurlijk moeten zij hiervoor we! betalen. In Lelystad was er vrij veel werk. Ongeveer 72.5 procent van de gedetineerden nam hieraan deel, ondanks dat het niet verplicht is. In Cardiff was er weinig werk. Er zijn 130 werkplaatsen voor gemiddeld 640 gedetineerden. Bovendien zijn de gevangen verplicht te werken, tenzij ze nog in voorarrest zitten. De opleidingsmogelijkheden in Cardiff zijn vrij goed. Het onderwijs is uitbesteed, zodat de lessen gegeven worden door gekwalificeerde docenten. Men kan diverse nationaal erkende diploma's halen. Zo kan men door in de keuken te werken een catering diploma halen. Er is echter weinig ruimte voor het geven van onderwijs, zodat slechts een klein deel van de gedetineerden de cursussen kan volgen. Overigens wordt onder het volgen van onderwijs in Cardiff ook verstaan het meedoen aan gedragscorrigerende cursussen.
I00 bv
107
tabel 7.14: Kwaliteasindicatoren HMP Cardiff
PI Lelystad
1.2
1
Gemiddelde oppervlakte van een cel (m 2 )
7
9
Ziekteverzuim (%)
6
10
Aantal uren op eel per dag
13
13,5
Aantal uren arbeid per dag
4
5,4
Aantal uren sport per dag
1
2,5
Aantal uren onderwijs per dag
4
1,5
Aantal pogingen tot ontsnappen
2
onbekend
Aantal succesvolle ontsnappingen
0
Niet teruggekeerd van verlof
1
8
17
onbekend
Geweld tegen personeel*
1
56
Zelfmoorden
1
0
48
onbekend
Gemiddeld aantal gedetineerden per cel
TiMbesteding
Incidenten
Geweld tegen andere gedetineerden
Pogingen tot drugssmokkel * Voor Lelystad inclusief verbaal geweld. Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking 100
Er zijn in Cardiff aamnerkelijk minder incidenten dan in Lelystad. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat Engelse en Welse gevangenisdirecteuren veel meer vrijheden hebben in het uitdelen van straffen. Gevangenisdirecteuren in Engeland en Wales kunnen gedetineerden straffen door dagen bij hun vastgestelde straf op te tellen. Bij goed gedrag kunnen zij gedetineerden belonen door dagen af te trekken. Bovendien wordt bij alle geweldplegingen aangifte gedaan bij de politic.
108
100 by
Onderstaande tabel vat de kostenvergelijking uit deze paragraaf nogmaals samen. tabel 7.15: Vergelyking van de kosten van Lelystad en Cardiff in guldens per detentiedag PI LOystad minus HIVIP Cardiff Absoluut kostenverschil per detentiedag
44
Definitieverschillen
Huisvestingskosten
-1
Gecorrigeerd kostenverschil per detentiedag
43
Verklaring ,
Bezettingsgraad personeelsinzet loonkosten materiele uitgaven
69% 4% -11% 37%
Bron: informatie betreffende inrichtingen, bewerking TOO
De inrichting in Lelystad is per detentiedag circa 43 gulden duurder dan die in Cardiff. De belangrijkste oorzaak hiervan is het verschil in bezettingsgraad, gevolgd door hogere materiele uitgaven per plaats. De personeelsinzet per plaats verschilt nauwelijks, terwijl de loonkosten per fte in Lelystad juist lager zijn dan in Cardiff.
7.7
Bevindingen
De inrichtingen in Nedersaksen hebben een beperkt inzicht in de kosten van de verschillende activiteiten die men uitvoert. Dit komt door het huidige financieringssysteem in Duitsland, waarbij de centrale autoriteiten praktisch alles betalen.Voorts is de personele bezetting aan de magere kant (tekort aan leidinggevenden, soms geen vervanging van gepensioneerde bewakers). De redenen zijn de hereniging van Duitsland en dat de Bundeslander vaak een tekort aan middelen hebben. De Nederlandse situatie wordt gekenmerkt door volledige bezetting. Nederlandse inrichtingen moeten uit een toegekend budget alle kosten moeten betalen. Hierdoor bestaat een veel beter inzicht in de diverse kostensoorten, en is er een bewust beleid van kostenminimalisering. Opvallend is dat bij een gemiddeld veel grotere personeelsbezetting in Nederland ongeveer een zelfde aantal detentiedagen wordt I00 bv
109
geleverd als in Nedersaksen, Engeland en Wales. Het verschil zit in het plaatsen van meer gedetineerden op een eel. Over de gevolgen daarvan op de veiligheid en humaniteit kan door gebrek aan vergelijkbare gegevens geen harde uitspraak worden gedaan. In de vergelijking met Lancaster en Den Bosch is de algemene indruk de kosten per detentiedag in Lancaster lager zijn. Dit geldt met name voor de personeelskosten die goed vergelijkbaar zijn. Voor beide instellingen geldt dat alle premies in deze kosten meegenomen zijn. De materiele kosten daarentegen zijn minder goed vergelijkbaar. Ten eerste omvatten de materiele kosten voor Den Bosch geen huisvestingskosten. In Lancaster is dit wel het geval. Daarentegen wordt in Engeland en Wales automatiseringskosten ten behoeve van de logistiek en beveiliging door het ministerie betaald, terwij1 dit in Nederland ten laste van het budget van de gevangenis komt. De voedingskosten zijn in Nederland een stuk hoger vergeleken met Engeland en Wales. Dit komt wellicht door het feit dat in Engeland en Wales gedetineerden veel zelf moeten kopen in de Prison Shop, zoals o.a. vets fruit. Over het detentieklimaat in de Engelse en WeIse gevangenissen is weinig bekend. De gevangenis in Cardiff maakt op dit punt een redelijke indruk. De situatie in Lancaster is daarentegen redelijk primitief te noemen. De P.I. Lelystad is een modern huis van bewaring met veel mogelijkheden voor de gedetineerden. De moderne voorzieningen werden echter ook als een kostenverhogende factor gezien. Men heeft veel onderhoudskosten vanwege de technische faciliteiten. Verder worden de lange loopafstanden voor zowel personeel als gedetineerden als kostenverhogende factor ervaren. Zo moet men een bijvoorbeeld een behoorlijk eind lopen van de cellen naar de werkplaatsen. Een andere kostenpost is het feit dat men geen eigen arts heeft. In plaats daarvan heeft men een contract met een maatschap. Overige kostenverhogende factoren zijn de energiekosten, de speciale vloeren die in de units zijn aangebracht en het feit dat men afval gescheiden inzamelt. Als laatste en een van de belangrijkste kostenverhogende factoren noemen we het relatief hoge ziekteverzuim van ongeveer 10 procent. Een mogelijke oorzaak hiervan is een hoge werkdruk door onervarenheid in de organisatie. Ongeveer 90 procent van het personeel is nieuw aangenomen en er is fors geschoven met posities van het personeel. Of dit ook de werkelijke en enige oorzaak is, is niet aan te geven. H.M.P Cardiff is een wat ouder huis van bewaring dat vanaf ongeveer 1884 zijn huidige functie heeft. Kostenverhogende factoren in Cardiff zijn de aanwezigheid van jeugdige gevangenen en voor zedendelicten veroordeelden. Deze laatste groep moet namelijk over het algemeen apart gehouden worden van de rest. Ook de medische problemen van de gedetineerden wordt als een kostenverhogende post gezien. Een 110
100 by
andere kostenpost was het percentage veroordeelden ten opzichte van degenen in voorarrest. Veroordeelden moeten verplicht gevangeniskleding aan en zijn ook verplicht te werken, waarvoor zij wel loon krijgen hetgeen echter geheel ten laste komt van het budget van de instelling. Als laatste kostenpost wordt genoemd de relatief hoge leeftijd van het personeel, waardoor de lonen hoger zijn. Daarentegen zijn de afstanden binnen de instelling kort en heeft men een Energy Conservation Officer aangesteld om toe te zien op energiebesparingen. De algemene indruk is dat de personeelskosten per plaats niet zoveel verschillen voor Cardiff en Lelystad. De grootste kostenbesparing wordt gehaald uit het plaatsen van meerdere gedetineerden op eon cel. Dit is de normale praktijk in Cardiff. Verder hebben Welse gevangenisdirecteuren sinds een jaar of vier meer vrijheden in het bestraffen of belonen van het gedrag van gedetineerden. Dit zou het lage aantal incidenten kunnen verklaren. In hoeverre dit kostenverlagend werkt is onduidelijk. Aan de ene kant kan men minder personeel inzetten omdat bij incidenten de dreiging van een verlenging van het verblijf in de gevangenis aanwezig is. Aan de andere kant brengt een daadwerkelijke verlenging van dat verblijf ook meer kosten met zich mee. De materiele kosten per plaats verschillen wel sterk van elkaar. Helaas zijn deze cijfers niet goed vergelijkbaar, aangezien H.M.P. Cardiff niet afschrijft op het gebouw en er geen goed beeld is van haar automatiseringskosten omdat deze gedeeltelijk door het ministerie betaald worden. De algemene indruk is echter dat de materiele kosten per plaats, ook als gecorrigeerd zou worden voor bovengenoemde problemen, in Cardiff toch lager zijn dan in Lelystad. De reden is dat in Cardiff automatisering niet zo'n hoge prioriteit lijkt te hebben, en er veel meer binnenshuis gebeurt. Er wordt in de inrichting door gedetineerden gekookt en schoongemaalct. Ook zijn er 3 artsen en 19 personen medische staf in dienst. Daarentegen zijn de opbrengsten uit arbeid in Lelystad een stuk hoger om de eenvoudige reden dat er in Lelystad meer werk is dan in Cardiff.
Noten Dispersal betekent verspreiding. 2 Een Works Officer is verantwoordelijk voor het onderhoud van het gebouw. 3 Het verhoudingspercentage wordt hier niet weergegeven om onwaarschijnlijk hoge percentages door het noemereffect te vermijden. 4 Gaol is de Britse spelling van het Amerikaanse woord jail. De uitspraak is hetzelfde.
I00 bv
111
8 Vergelijking van de resultaten
Op het eerste gezicht lijken de kosten van detentie in Nederland aanzienlijk hoger dan in Belgit, Nedersaksen en Engeland, en lager dan in Zweden. Het gaat hier echter om een vergelijking van sterk geaggregeerde gegevens per land. Wanneer we ons voor de nadere analyse richten op verschillen tussen vergelijkbare paren van inrichtingen, wordt de indruk bevestigd. De geconstateerde verschillen komen inderdaad terug in de vergelijkingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kostenverschillen per detentiedag en hun verklaring.
I00 bv
113
.11■1
Ce
CO '7
1■11 41■11
Ce xi
V
o)
o
ON0 1/4
Y.
I
aoC
0,
oo
r
0 "
00
enen en
,O
aN
a-'
re)
,O
00
C.
.n nt.
Ce
(.7 v
0.0 • DO
ch
:(91
N
Cr,
en ey I-- 1/40 Ce Ci
" Z -
,
.--
`T • 'Tr
T-
en
0 CV
a) O
in ‘o ?ti
CO f "7" 00
eq '
13:1 co" .t ru Ci
Ce 00
00
11
MO.
en
w Ce
9
1/4a
75 '3 Ce
o
Z
Ce CC
00 en be 00
v co .0
loonlcosten per fte
f
materiele kosten
Ce
Ce
personeelsinzet
Ce
'0
per de tentiedag
Ci
kostenverschil per
Ce
Gecorr. kostenversc hil
VI" Definitieverschillen
0
■■■1
f
c- 4 vor 'yr
Ce
I od
00 00
-a
detentiedag (macro)
CS
I
Braunschwei
0.1
Leuvensche Poort Leuvensche Poort
T.)
0 Z °
Z2 • re
We lichten de tabel toe aan de hand van de eerste kolom. Uit hoofdstuk 2 kwam naar voren dat het verschil in kosten per detentiedag tussen Nederland en Engeland/Wales 77 gulden bedroeg. Voor de hier geselecteerde cases is dat aanzienlijk minder: De Leuvensche Poort is achttien gulden duurder dan de inrichting in Lancaster. Na correctie voor definitieverschillen is dit 26 gulden. Dit verschil is als volgt opgebouwd. De Leuvensche Poort is 3 gulden per detentiedag goedkoper door de jets hogere bezettingsgraad, maar 26 gulden per detentiedag duurder dan Lancaster door een hogere personeelsinzet per plaats. De lagere personeelskosten per fte in Den Bosch doen een deel van dit effect teniet, zij het dat het slechts om drie gulden per detentiedag gaat. De hogere materiele uitgaven per plants versterken het effect van de personeelsinzet met nog eens 2 gulden per detentiedag. Bij deze vergelijking is het verschil in personele inzet dermate overheersend dat de drie andere effecten een bescheiden rol spelen. Bij vijf van de zeven paren is de bezettingsgraad een belangrijke verklarende factor voor de kostenverschillen. Hierbij moeten we onderscheid maken tussen de beide Zweedse cases, waar een situatie van onderbezetting bestaat: er staan plaatsen leeg. In de drie andere gevallen, Cardiff, Mechelen en Dendermonde, is er spralce van overbezetting. In deze drie inrichtingen bevinden zich meer gedetineerden dan plaatsen. Deze situatie wordt door de directies van die inrichtingen als onwenselijk beschouwd. Overigens is er in Lancaster en Braunschweig eveneens sprake van meer dan een gedetineerde per cel, zij het dat het hier om meerpersoonscellen gaat. Deze afwijking met de situatie in de Leuvensche Poort kan overigens wel een verklaring zijn voor de hogere personeelsinzet per plaats in de Leuvensche Poort. De personeelsinzet is bij vijf van de zeven paren het hoogst in Nederland. Hier vinden we geen patroon tussen landen. Bij de loonkosten vinden we wel een dergelijk patroon: de loonkosten per fte zijn in Engeland licht hoger dan in Nederland, in de andere landen lager. De grote afwijkingen voor Nedersaksen en Belgie worden gedeeltelijk veroorzaakt door het niet betalen van werkgeverslasten door de overheden in die landen. De materiele kosten geven een wisselend beeld te zien. In Braunschweig en beide Zweedse instellingen is het verschil van geringe omvang, van de Belgische gegevens is onvoldoende bekend in hoeverre definitieverschillen hier een rol spelen. Uit de paarsgewijze vergelijkingen kwam verder nog een opvallend consistent verschil naar voren. De Nederlandse inrichtingen hebben in verhouding tot de buitenlandse veel administratief personeel in dienst. Dit verschil is voor een deel te verklaren uit de ver doorgevoerde decentralisatie in vergelijking met de andere landen. Voor Nederland, Engeland en Zweden viel ook het aantal fte's op het centrale ministerie te vergelijken. In Nederland ligt dat op een niveau van 0,012 fte per plaats, in zowel Zweden als Engeland op 0,036. Hoewel dit verschil van een factor drie groot lijkt, dient ook de absolute omvang in het oog gehouden te worden. Het absolute verschil per plaats is I00 bv
115
aanzienlijk kleiner dan het verschil dat we in de paarsgewijze vergelijkingen vonden. In Nederland is er dus spralce van een lagere inzet van personeel op het centrale ministerie, maar een hogere totale inzet van administratief personeel. Het is mogelijk dat de decentralisatie van taken geleid heeft tot een hogere administratieve personeelsinzet. Er zijn echter ook andere mogelijke verklaringen aan te wijzen voor de gevonden verschillen. De grote informatiebehoefte van het ministerie, de hoge eigen financiele verantwoordelijk van de inrichtingen en het aanhouden van een rekening courant voor gedetineerden spelen hierbij vermoedelijk een rol. De gevolgen van de verschillen in de personeelsinzet voor de veiligheid in inrichtingen zijn slechts zeer beperkt te vergelijken door verschillen in definitie en registratie. Wel kunnen we constateren dat er, naast personeelsinzet, nog andere verschillen een rol kunnen spelen, zoals de beschikbare straf- en beloningsmaatregelen. Dit speelt vooral bij de Engelse inrichtingen, wear de gevangenisdirecteur tot op zekere hoogte het recht heeft straffen te verlengen en te verkorten en priveleges toe te kennen of af te nemen, en daarmee een veel zwaardere stok achter de deur heeft dan de in andere landen meer gehanteerde straf- en isoleercellen, waar tang niet alle gedetineerden van onder de indruk zijn. Belgie, met de mogelijkheid om goed gedrag te belonen via het type arbeid, neemt wat dit betreft een middenpositie in. Het andere uiterste ligt in Stockholm, waar het instrumentarium van de directie zeer beperkt is door de strikt omschreven rechten van gedetineerden in voorarrest. Over de invloed van deze aspecten op de veiligheid kunnen, vanwege gebrek aan vergelijkbare gegevens over die veiligheid, geen uitspraken gedaan worden. De humaniteit van detentie is eveneens een zeer moeilijk vergelijkbare grootheid. Wanneer de bezettingsgraad haven de honderd procent komt, leidt dit tot een afname van de humaniteit, omdat gedetineerden minder voorzieningen en minder leefruimte hebben. Wanneer we kijken naar andere indicatoren voor humaniteit, blijken er verschillen in de dagindeling te bestaan: vergeleken met hun lotgenoten in de Nederlandse counterparts verblijven gedetineerden per etmaal langer in de cel in Stockholm (20 uur versus 14 tot 18,5 in de Grittenborgh), Lancaster (14 uur versus circa 10 in de Leuvensche Poort), Mechelen (18,5 uur versus 14 in Zwolle) en Dendermonde (20 uur versus 14 tot 16 in Roermond). Bij de avenge paren is het aantal uren in de cel vergelijkbaar van omvang. Het beeld dat in hoofdstuk 2 near voren kwam, namelijk dat Nederlandse inrichtingen per detentiedag duurder zijn dan die in Nedersaksen, Belgie en Engeland/VVales, wordt bevestigd door de paarsgewijze vergelijkingen. Uit deze vergelijkingen komt echter oak naar voren dat daar in Nederland een humaner detentieklimaat tegenover staat, met meer uren per etmaal van de cel en slechts bij hoge uitzondering meer dan een gedetineerde op een cel. De gevonden kostenverschillen weerspiegelen zich, voorzover eenduidig vergelijkbaar, niet in verschillen in interne of externe veiligheid. Zweden is
116
100 by
als enige land in dit onderzoek duurder dan Nederland. Hier staan echter geen noemenswaardige verschillen in humaniteit of veiligheid tegenover. In het geval van SvartsjO en Farings6 wordt het verschil meer dan geheel veroorzaakt door een verschil in bezettingsgraad. In geen van beide inrichtingen is echter sprake van overbezetting, zodat dit niet leidt tot verschillen in humaniteit. In Stockholm is een deel van het verschil niet uit aanwijsbare oorzaken te verklaren. Mogelijk is hier sprake van ondoelmatigheid als gevolg van ruime overheidsbudgetten. Uit de vergelijking tussen Nederlandse inrichtingen komt verder nog naar voren dat de optimale schaal van de inrichtingen op 506 cellen ligt, en dat gevangeniscellen duurder zijn dan die in huizen van bewaring, die op hun buurt weer duurder zijn dan plaatsen in (half)open inrichtingen. Wanneer we rekening houden met schaaleffecten en de samenstelling van de inrichtingen, blijken er relatief weinig kostenverschillen over te blijven. Dit duidt op een sterk gereguleerd gevangiswezen, waar ruimte noch prikkels zijn om af te wijken van de norm. Voorzover er kostenverschillen bestaan, zijn deze te verklaren uit de personeelsinzet per eel en het percentage personeelsleden boven de 45 jaar..
100 bv
117
Literatuur
Archembeault, W.G. and D.R. Reis, 1996, Cost effectiveness comparisons of private versus public prisons in Luisiana, Baton Rouge, Luisiana State University. Beyens, K., 1997, Buigen of Barsten?, in: Politie en Justitie in Belgie, Justitiele verkenningen, 1997 nr 8, blz. 62-79. DJI, 1997, Planning & Control kengetallen 1994 tot en met 1996, Den Haag, Dienst Justitiele Inrichtingen. P.1.
Esserheem, 1997, Jaarverslag 1996, Veenhuizen.
Ganley, J.A. en J.S. Cubin, 1992, Public Sector Efficiency Measurement: Applications of Data Envelopment Analysis, North-Holland. P.I. de Grittenborgh, 1997, Jaarverslag 1996, Hooggeveen. Hayes, R.D. and J.A. Millar, 1990, Measuring production efficiency in a not-forprofit setting, The accounting review, July 1990, pp.505-19. P.I.De Leuvensche Poort, 1997, Jaarverslag 1996, Den Bosch. P.I. Maashegge, 1997, Jaarverslag 1996, Overloon. P.I. Maashegge, 1997, Jaarplan 1998, Overloon. Mensah, Y.M. and S.H. Li, 1993, Measuring production efficiency in a not-for-profit setting: an extension, The accounting review, January 1993, pp.66-88. Ministerie van Economische Zaken, 1997, Informatie over salarisschalen BBRA, internetpagina. Ministerie van Justitie, 1984, The price of prisons compared, Den Haag, ministerie van Justitie. OECD, 1997, Main economic indicators, Parijs, OECD. 100 bv
119
P.1. Roermond, 1997, Jaarverslag 1996, Roermond. P.I. Roermond, 1995, Jaarplan 1996, Roermond. Staatsblad (Belgie), 22.03.1995, N. 95 - 670. Steunpunt Bestuurlijke Politic en Strafrechtsverdeling, Ministerie van Justitie, 1995, Morfologie van het Bestuur Strafinrichtingen jaar 1994/0, Brussel Taphoor, R.T.G., K. Paalman en Hi. van der Meulen, 1998, Twee jaar agentschap: doelmatigheid bij de Dienst Justitiele Inrichtingen, Openbare Uitgaven, nr I, blz. 3240. Thesaurie, ministerie van Financien, 1996, Barema wedden definitieve personeelsleden, BrusseL Thesaurie, ministerie van Financien, 1996, Barema wedden contractuele personeelsleden, Brussel. Van Tulder, F.P., 1994, Van misdaad tot straf, Rijswijk, Sociaal en Cultureel Planbureau. Zwolle, 1997, Jaarverslag 1996, Zwolle.
120
I00 bv
Bijlage I: De kostenfunctie
Om een beeld te krijgen van de kosten van de onderscheiden activiteiten van de inrichtingen moeten we de kosten verklaren uit de verschillende soorten productie. Hiervoor maken we gebna van de flexibele translog specificatie. De translog kostenfunctie heeft de volgende algemene vorm: I J
1nC(x ...x )= a +Ea lnx / o
lnx lnx ' 1 j=1 •
waarbij C de kosten van de inrichting weergeeft, en x l tot en met x1 de outputs. Bij de algemene translog specificatie doen zich echter twee problemen voor: 1 bij de translogfunctie zijn de oorspronkelijke variabelen getransforrneerd naar hun logaritmen. Er zijn echter inrichtingen die met ieder van de onderscheiden producten aanbieden, terwijl de logaritme van nul met gedefinieerd is (zodat het model met kan worden geschat), 2 bij een translogfunctie neemt het aantal te schatten coefficienten sterk toe, omdat met alleen de onderscheiden producten in het model worden opgenomen, maar ook alle lcwadratische en lcruistermen. Deze problemen zijn op te lossen met een hedonische specificatie van de outputs. In de translog specifieatie onderseheiden we dan nog maar een output: capaciteit. De capaciteit is vervolgens in een extra vergelijking nader te specificeren. Zo ontstaat een translogkosten model, dat bestaat uit de volgende twee vergelijkingen: 1 In C = a0 +a In Cap + — a On Cap)2 1 2"
met: In Cap = in Capto,
Cap hvb + ) I Capto,
+ fi
Cap
•
2 Capto,
±
Bijz Pr od 3 Captot
In dit model staat Cap tot voor het aantal plaatsen in de inrichting. De term Caphvb/Captot staat voor het aandeel van huis van bewaringsplaatsen in de totale capaciteit en Cap o/Captot voor het aandeel open inrichtingsplaatsen. I00 bv
121
Gevangenisplaatsen fungeren daarbij als numeraire. Op dezelfde wijze hebben we de zogenaamde bijzondere producten (BijzProd) in de vergelijking opgenomen. Onder bijzondere producten verstaan we alle producten die volgens de Planning- en Controlsystematiek van de Dienst Justitiele inrichtingen tenminste anderhalf maal zo veel kosten als een gewone gevangenisplaats. Het gaat hierbij om producten als extra beveiligde inrichtingen, ziekenhuisplaatsen en dergelijke Zoals gebruikelijk bij een translog specificatie, schalen we alle variabelen naar hun gemiddelde. Dat wil zeggen dat de waarde van C eon bedraagt voor de inrichting waarvan de kosten gelijk zijn aan het gemiddelde van de kosten van alle inrichtingen. Dankzij deze schaling zijn de coefficienten van de translog specificatie te lezen als kostenelasticiteiten. Onderstaande tabel geeft de coefficienten van de kostenfunctie weer. Om rekening te houden met de panelstructuur, nemen we een jaardununy op. We onderscheiden eon product voor de inrichtingen: capaciteit. Altematieve specificaties, met detentiedagen in plaats van capaciteit, of met de opbrengst uit arbeid als tweede productie-indicator, geven geen verbetering van de verklaring. Onderstaande tabel geeft de schattingsresultaten weer. tabel I. I:
Een kostenfunctie voor het Nederlandse gevangeniswezen
parameter constante j aardummy capaciteit 1/2
capaciteit 2
percentage huis van bewaring percentage HOUPOI percentage `bijzondere producten'
aantal waamemingen gecorrigeerde R 2 log likelihood Bron: 100
122
waarde (t-waarde) 0,08 ( 1 ,7) -0,05 (-1,7) 0,94 (19,2) 0,11 (1,5) -0,13 (-2,3) -0,35 (-4,2) 1,97 (4,1) 71 0,94 49,1
100 by
Bijlage II: De selectie van cases
In deze bijlage zetten we, aan de hand van de selectie voor Zweden, uiteen op welke wijze we tot de selectie van cases en hun Nederlandse counterparts komen. Bij de keuze van buitenlandse cases is het ten eerste van belang dat de te selecteren cases een mm of meer representatieve afspiegeling van hun land geven. Daarbij zijn, zeker omdat het om twee gevallen per land gaat, wel afwijkingen van het gemiddelde mogelijk. Een punt waarop de te selecteren cases zo min mogelijk van het landelijk gemiddelde mogen verschillen is het niveau van de kosten per eenheid product. Dit is dan ook het eerste selectiecriterium. Nadat de inrichtingen op dit criterium `gerangschikt' zijn, kan met de andere twee variabelen, schaal en samenstelling, gevarieerd worden. Het ligt hierbij voor de hand om de inrichtingen zo te kiezen dat de kans op het vinden van een Nederlandse counterpart zo groot mogelijk is. In het voorbeeld van Zweden constateren we twee afwijkingen ten opzichte van Nederland: • Zweedse inrichtingen zijn aanzienlijk kleiner. Het is dus zaak een, voor Zweedse begrippen, grote inrichting te selecteren; • in Zweden komen minder gemengde inrichtingen voor. Uit het relatief kleine aantal gemengde inrichtingen wordt er dan ook minimaal een gekozen. Op basis van bovenstaande criteria komen we tot de volgende selectie voor Zweden: tabel II.1:
Geselecteerde Zweedse inrichtingen en hun score op de selectiecriteria afwijking kosten*
afwijking schaal* type
Stockholm
+9,8%
+299% hvb
Farinso och Svartsjii
+6,3%
+86% gevang/halfopen/hvb
* In procenten van het Zweedse gemiddelde.
Uit de tabel blijkt dat de kosten per plaats in het huis van bewaring in Stockholm bijna tien procent boven het landelijk gemiddelde liggen, en dat de inrichting bijna vier maal zo groot is als de gemiddelde Zweedse inrichting. Voor Faringsti och Svartsjo zijn de verschillen minder pregnant. De inrichting is 1,86 maal zo groot als gemiddeld en de kosten liggen ongeveer zes procent boven het landelijk gemiddelde.
I00 bv
123
De Nederlandse counterparts moeten zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn met de geselecteerde cases op de factoren die de kosten bepalen (schaal en samenstelling van de productie). Om dit te toetsen is eerst een translog kostenfunctie geschat op de Nederlandse dataset. In deze kostenfunctie worden de kosten verklaard uit de drie typen productie (capaciteit van gevangenis, open inrichting en huis van bewaring), zonder dat de veronderstelling van constante schaaleffecten nodig is. Zowel voor de twee geselecteerde inrichtingen als voor alle Nederlandse inrichtingen wordt vervolgens het kostenniveau voorspeld met deze kostenfunctie. De Nederlandse inrichting waarvan de voorspelde kosten het minst afwijken van die van de reeds geselecteerde buitenlandse inrichting, wordt de counterpart. Hieraan is een extra voorwaarde verbonden: de counterpart moet dezelfde typen producten (niet noodzakelijk in dezelfde verhoudingen) voortbrengen. Onderstaande tabel geeft de selectie van de Nederlandse counterparts voor de geselecteerde Zweedse inrichtingen weer. tabel 11.2:
Schets van de verschillen tussen de geselecteerde Zweedse inrichtingen en hun Nederlandse counterparts Groningen versus Faringso
Grittenborgh versus Stockholm
voorspelde kosten*
+0,8%
-3,6%
capaciteit*
-2,8%
-3,6%
gevangenis**
-66
-
open inrichting**
-21
-
hvb**
+87
-
* Procentuele afwijking. ** Absolute afwijking in procentpunten
Uit de tabel blijkt dat de voorspelde kosten in Groningen nog geen procent hoger liggen dan die van Faringse. Groningen is circa drie procent kleiner en heeft een aanzienlijk groter deel van de capaciteit ingericht als huis van bewaring. De Grittenborgh is enigszins kleiner dan het huis van bewaring in Stockholm en heeft daarom ook jets lagere voorspelde kosten. Beide inrichtingen zijn volledig ingericht als huis van bewaring en wijken dus niet af in samenstelling. De bovenstaande uitleg suggereert dat de selectie van cases een proces van twee stappen is. In werkelijkheid is het echter een iteratief proces. Indien er voor de geselecteerde cases geen geschikte counterparts te vinden zijn, wordt de selectie opnieuw vanaf het begin doorlopen. In het geval van Zweden gold dit voor het huis van bewaring in Malmo. Deze inrichting scoorde uitstekend (het beste van alle Zweedse inrichtingen: de kosten per cel weken slechts met 0,8 procent af van het landelijk gemiddelde) op de selectiecriteria, maar kent geen geschikte Nederlandse counterpart: de kleinst gevonden afwijking in voorspelde kosten bedroeg ruim dertig 124
I00 bv
procent. Om die reden hebben we Malmo als case verworpen en de volgende ongemengde inrichting geselecteerd. De eerste case die aan de criteria voldeed bleek Stockholm te zijn. Naast de hierboven beschreven methodiek, dient ook de werkelijkheid steeds in het oog gehouden te worden. Hoewel Groningen op papier als beste uit de selectie komt, blijkt er een Nederlandse inrichting te zijn die, hoewel aanzienlijk groter, sprekend lijIct op Svartsjo en Faringso. Deze inrichting, Maashegge/Ter Peel, is dan ook geselecteerd in plaats van Groningen. De hierboven beschreven methodiek is toegepast op de gegevens voor Zweden en Engeland. Voor Belgie en Nedersaksen waren onvoldoende gegevens beschikbaar om de methodiek toe te passen. Daarom is de selectie voor deze landen op vergelijkbare wijze, maar met een andere indicator, gedaan. Voor Belgie waren dit de personeelsaantallen, voor Negerrassen de capaciteit.
I00 bv
125
Bijlage III: Uitwerking kostenverschillen
In deze bijlage zetten we uiteen hoe de uitwerking van de kostenverschillen in componenten bepaald is aan de hand van een van de paarsgewijze vergelijkingen. Hierbij hanteren we de vergelijking Lancaster-Den Bosch als voorbeeld Uitgangspunt bij de berekeningen is het absolute verschil in kosten per detentiedag. De kosten per detentiedag bedragen 188 gulden in Den Bosch en 171 gulden in Lancaster. Het verschil bedraagt 18 gulden per detentiedag. 1 Dit verschil moet eerst gecorrigeerd worden voor definitieverschillen. Het enige aanwijsbare definitieverschil tussen Lancaster en Den Bosch is de wijze waarop omgegaan wordt met huisvestingskosten. We kunnen hier voor corrigeren door verder de kosten exclusief huisvestingskosten te beschouwen. Het absolute verschil bedraagt nu 184 (Den Bosch) -159 (Lancaster)=26 gulden per detentiedag. De omvang van het definitieverschil bedraagt derhalve 8 gulden per detentiedag. De invloed van de bezettingsgraad is te bepalen door de bezettingsgraad van Lancaster te vertalen naar de situatie in Den Bosch. De kosten per detentiedag in de Leuvensche Poort zouden dan 188 gulden bedragen. De invloed van de bezettingsgraad bedraagt daarmee -3 gulden. Dat wil zeggen, als De Leuvensche Poort dezelfde bezettingsgraad zou hebben als Lancaster, zouden de kosten van de inrichting drie gulden per detentiedag hoger zijn. Het verschil per detentiedag gecorrigeerd voor bezettingsgraad (26+3=29 gulden per detentiedag) is verder uiteen te rafelen in een verschil in materiele kosten en personele kosten. tabel
Uitsplitsing kosten per detentiedag gecorrigeerd voor bezettingsgraad, guldens, 1996 Lancaster
Den Bosch
verschil
Materiele kosten
29
35
6
Personele kosten
129
153
23
De verklaring van het verschil door het verschil in personele kosten kunnen we vervolgens verder uitwerken door te berekenen hoe groot het verschil in personele I00 bv
127
kosten zou zijn wanneer de loonkosten per fte in Den Bosch op hetzelfde niveau zouden liggen als in Lancaster. De personele kosten zouden dan 156 gulden per detentiedag (gecorrigeerd voor bezettingsgraad) bedragen, drie gulden meer dan nu het geval is. De bijdrage van de loonkosten per fte bedraagt dus -3 gulden. Het restant van het verschil in personeelskosten (156-129=26 gulden per detentiedag) wordt veroorzaakt door een hogere personeelsinzet. Het totale verschil is daarmee verklaard. Onderstaande tabel vat de verklaring samen. tabel 111.2: Verklaring verschil in kosten per detentiedag tussen De Leuvensche Poort en Lancaster Prison, guldens, 1996 Den Bosch-Lancaster Kostenverschil per detentiedag Definitieverschillen Gecorrigeerd kostenverschil per detentiedag
18 8 26
Verklaring:
bezettingsgraad materiele kosten
-3
personeelsinzet
26 -3
loonkosten/fte
6
Not en Cijfers tellen niet op door afronding in de presentatie.
128
100 bv
In de reeks verschenen eerder:
1. Openbaar vervoer op weg naar 1990 A.G.M. van der Meijs
2. Human capital, richtinggevende maatstafvoor een industriebeleid? P.M.P.J. Merckelbach
3. Macht en en middelen in de verhouding rijk lagere overheid -
N.C.M. van Niekerk (red.)
4.
Sociale zekerheid en recessie J.A.H. Bron (red.)
5.
Beroepsonderwys: ontwikkeling en beheersing R. Gerritse, D.C. van Ingen, C.P. Maan, J.M.M. Coenen
6.
Doen en laten: een onderzoek naar verzelfstandiging van overheidsdiensten P.J.M. Hofhuis
7. Integratie van werkloosheidsregelingen J.A.H. Bron, F. van Gaans, R.D.J. Nieuwenhuizen
8.
De inkomenspositie van weduwen en weduwnaars F. van Gaans, H.R. Hurts
9. Auto en overheid A.G.M. van der Meijs
10. Woonbeleid opnieuw onderbouwd J.A.H. Bron, P.R. Heij (red.)
11. Op waarde geschat: methoden en technieken ter bepaling van de consumentenwaardering van gesubsidieerde voorzieningen P.J.M. Wilms
12. Een proeve van decentralisatie: ryksbydrageregeling sociaal-cultureel werk in financieel-bestuurlijk perspectief P.R. Heij
13. Subsidieren van prestaties: een evaluatie van de tydelijke rykssubsidieregeling vormingswerk in internaatsverband P.R. Heij, J. Hofland
14. Onder behandeling: Strategische keuzen by de kostenbeheersing in de gezondheidszorg J. Hoflan.d, P.J.M. Wilms
15. Economie en sociale zekerheid JAM. Bron, RR. Hurts, J.D. Poelert
16. Flevoland: takenpakket, organisatie en financien van een nieuwe provincie G.J. Bakker, C.P. Maart
17. Mogehjkheden en onmogelijkheden van een gemeentelijk ombuigingsbeleid P.R. Heij
18. Ondenvijs en bestuur: wat valt te leren? N.C.M. van Niekerk (red.)
19. Bedrijvige overheid: naar een betere informatievoorziening over de bedriffsvoering van de overheid J. Hofland, N.C.M. van Niekerk
20. De vaste boekenprijs: pro's en contra's P.R. Heij, N.C.M. van Niekerk (red.)
21. Mogelijkheden budgetfinanciering sociale werkvoorziening JAM. Bron, RR. Hurts, R.D.J. Nieuwerthuizen, J.D. Poelert
22. Veranderingsoperaties in de publieke sector: doorgaan maar hoe? N.C.M. van Niekerk (red.)
23. Subs/die in revisie P.R. Heij, P.H.J. Vrancken (red.)
24. Sturing van personenvervoer K. Bron, H.L. van der Kolk
25. Europa zonder grenzen, begroting zonder grenzen? R. Gerritse, R. Klunder (red.)
26. Middelgrote gemeenten in viervoud R. Klunder, J.A.A. Poppelaars
27. Fiscus en wetenschap ML. van der Kolk, R. Onverzaagt
28. Middelen op maat: naar een verdeelstelsel voor uitkeringen aan zorgverzekeraars R. Gerritse, JD. Peeled
29. Eenheid en verscheidenheid van informatievoorziening: een analyse van de inrichting van openbare registers E. Boneschansker, J.H. Hoogteijling
30. Vervoerselasticiteiten: een basis voor differentiatie AL. it Hoen, F.C. Kuik, J.A.A. Poppelaars
31. Normering van gemeentelijke uitgaven J.H. Hoogteijling, E.A. van Noort, R. Onverzaagt 32. De relatie overheid - NS in Europees perspectief H.L. van der Kolk, F.C. Kuik, R. Onverzaagt 33. Budget en norm: beheersing en doelmatigheid van onderwysuitgaven D.L. Kabel, P.H.J. Vrancken 34. Besturen op afstand J.H. Hoogteijling (red.) 35. Produktiviteit in WVC-sectoren D.C. van Ingen, P.H.J. Vrancken 36. Instrumenten bij sturen op afstand E. Boneschansker, H. de Groot 37. Naar verdeelmaatstaven voor de Tijdehjke Financieringsregeling Verslavingszorg J.A.A. Poppelaars, P.H.J. Vrancken 38. Zicht op doelmatigheid? Mogehjkheden om kosten en prestaties van uitvoeringsorganisaties in beeld te brengen D.L. Kabel, C.G.M. van Oosteren, J.S. van Vliet 39. Gemeentehjke lasten voor bedrilven D.L. Kabel, C.G.M. van Oosteren 40. Milieubeleid en overheidsfinancien K.L. Bangma en H. de Groot 41. Secundaire arbeidsvoorwaarden voor onderwijs- en rijkspersoneel A.A.M. de Kemp en C.G.M. van Oosteren 42. Burger-oorlogsslachtoffers in beeld. Determinanten van nieuwe aanvragen in het kader van de Wet Uitkeringen Burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 J.S. van Vliet en P.H.J. Vrancken 43. Kosten en baten van rendementsbekostiging in de bovenbouw van HAVO en VWO J. van der Bij, E.A. van Noort en P.H.J. Vrancken 44. Financieringsarrangementen in het hoger onderwijs D.C. van Ingen en P.H.J. Vrancken 45. Budgettaire consequenties van leefvormen. Een budgettaire verkenning van het advies van de Commissie voor de Toetsing van Wetgevingsprojecten drs. A.A.M. de Kemp en drs. P.H.J. Vrancken 46. Financiele steun aan de luchtvaart drs. K.L. Bangma en cirs. E. Boneschansker
Public financial support to civil aviation, The Dutch sitation drs, K.L. Bangma en drs. E. Boneschansker 47. Externe kosten van het goederenvervoer drs. E. Boneschansker en drs. AL. it Hoen 48. Plussen en minnen. Naar een nieuwe verdeelsleutel voor het Provinciefonds hi samenwerking met KPMG Klynveld Management Consultants drs. D.G. Andriessen, drs. W. Goedhart, dr. H. de Groot, drs. L.C.J. van den Hoek, drs. E.A. van Noort en drs. J.S. van Vi jet
49. Rechtshulp aan asielzoekers. Evaluatie van de doelmatigheid en organisatie-achlies drs. A.A.M. de Kemp, drs. C.G.M. van Oosteren, drs. E.B.M. Schoemnakers en drs. P.H.J. Vrancken 50. Financiele verhouding in samenhang dr. H. de Groot en drs. J.A.A. Poppelaars (red.) 51. Kerngegevens openbaar bestuur. Over produkten, personeel en kosten van publieke dienstverlening hi samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau dr. H. de Groot, drs. H.M.M. Haring, drs. B. Kuhn' en drs. E.A. van Noort 52. Investeren in infrastructuur: gevolgen voor overheid en burger dr. mr. J. van der Bij en dr. H. de Groot 53. Economische effecten van cultuur drs. J.A.A. Poppelaars en drs. C. Sips 54. Financiele scenario's voor stads en streekvervoer drs. A.P.G. de Moor, drs. J.S. van Vliet, dr. H. de Groot -
55. Milieuleges voor bedrejven dr. mr. J. van der Bij, drs. C.G.M. van Oosteren en dr. H. de Groot 56. Externe kosten van het personenverkeer drs. E. Boneschansker 57. Budgetten voor vervoerregio's drs. A.P.G. de Moor, drs. J.S. van Vliet en dr. H. de Groot 58. Provinciefonds en regiovorming drs. C.G.M. van Oosteren, drs. IS. van Vliet en dr. H. de Groot 59. De kerntakenbenadering bij de Rijksoverheid drs. C. Sips en drs. P.H.J. Vrancken 60. Luchivaart en milieu: instrumenten voor overheidsbeleid dr.mr . J. van der Bij, drs. E. Boneschansker en drs. A.P.G. de Moor
61. Kerngegevens openbaar bestuur 1994 In samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau dr. H. de Groot, drs. H.M.M. Haring, drs. B. Kuhry, drs. J. van Leenders, drs. E.A. van Noort, drs. J.A.M. Stevens en drs. A.G.J. van der Torre 62. De prijs van mobiliteit in 1990. Deel I: Samenvatting drs. E. Boneschansker, drs. M.G. Lijesen en dr. H. de Groot
De prijs van mobiliteit in 1990. Deel vervoer
Overheidsfinancien in relatie tot verkeer en
dr. mr. J. van der Bij, drs. M.G. Lijesen en dr. H. de Groot
The price of mobility in the Netherlands drs. E. Boneschansker, drs. M.G. Lijesen en prof dr. H. de Groot
63. Normering van personele lasten in het voortgezet onderwys drs. H.M.M. Haring en drs. P.H.J. Vrancken 64. Linearisering van formatieformules in het voortgezet onderwys drs. H.M.M. Haring en drs. P.H.J. Vrancken 65. Kosten voor de overheid van de Europese privacyrichtlyn drs. C.G.M. van Oosteren en drs. J.S. van Vliet 66. Beoordeling ABDA prijsvergelijking geneesmiddelen drs. R. Goudriaan -
67. Normuitkeringen en het regiocriterium drs. A.P.G. de Moor, H. te Pas en drs. P.H.J. Vrancken 68. Verkenning van de wachtgeldproblematiek drs. H.M.M. Haring, drs. J.S. van Vliet en drs. P.H.J. Vrancken 69. Keuzen in natuurbeheer drs. M.G. Lijesen en drs. A.P.G. de Moor 70. Kerngegevens openbaar bestuur 1995 In samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau cIrs. H.M.M. Haring, drs. J. van Leenders, drs. E.A. van Noort, drs. J.A.M. Stevens en drs. A.G.J. van der Tone 71. Afschaffing vermogenstoets bewoners van bejaardenoorden drs. A.A.M. de Kemp en drs. E.A. van Noort 72. Kosten en opbrengsten van substitutie in de zorg voor ouderen drs. A.A.M. de Kemp 73. Produktiviteitsmeting by de Belastingdienst drs. M.G. Lijesen, drs. J.S. van Vliet en prof dr. H. de Groot 74. Naar behoefte verdeeld drs. M.G. Lijesen, drs. C. Sips en prof. dr. H. de Groot
75. De prijs van mobiliteit in 1993 drs. J.A.A. Dilcmans, drs. M.G. Lijesen en prof. dr. H. de Groot
76. Normering van personele lasten in het basisonderwijs ir. D.C. van Ingen, drs, H.M.M. Haring en drs. P.H.J. Vrancken
77. Provinciale milieuleges op basis van kosten drs. E.A. van Noon t en drs. J.S. van Vliet
78. Musea in de economic drs. J. van Leenders en drs. C. Sips
79. Normering van personele lasten in het speciaal onderwijs it. D.C. van lngen en drs. J. van Leenders
80.
Kosten van Halt drs. J.A.A. Dilcmans, drs. L.J.M. de Hey en drs. C. Sips
81a. Toekomstscenario's voor de aanspraken op de WUV drs. C. Sips, drs. M.W.P.T. Slabbers en W. de Haart
8 lb. Toekomstscenario's voor de aanspraken op de WUBO drs. C. Sips, drs. M.W.P.T. Slabbers en W. de Haart
82. De Balie verbreed drs. A.A.M. de Kemp, drs. M.G. Lijesen, dr. A. Klijn en mr.drs. C. Cozijn
83.
Bekostiging van organisaties voor verkeersveiligheid drs. C. Sips en drs. J.A.A. Dikmans
84.
Aankoopbudgetten van Nederlandse musea drs. R. Goudriaan, drs. W. de Haart, drs. D.E.G. Moolenaar
85.
Budgettaire aspecten van rentesaldering in het Londo-stelsel ir. D.C. van Ingen
86.
Supporting business investments in food processing industries: evaluating EC Regulation 866/90 drs. A.P.G. de Moor, drs. H.J. Heeres, drs. AR. Hoen en drs. J.A. Knigge
87.
Arbeidsvolume publieke sector in internationaal perspectief drs. A.A.M. de Kemp, drs. A. Kersten en drs. I.E. van Oils
88.
Monopolieregulering in de postsector M.G. Lijesen, M.H.C. Lever, I.M.S. Frijters, H.J. Heeres en W. de Haart
89. Kostenimplicaties van de WEB: gevolgen voor bekostigde onderwijsinstellingen Z. Berdowslci en D.C. van Ingen
90. Ruimte voor deurwaarders? M.G. Lijesen, M.H. Stafleu, J.A.A. Poppelaars
91. Economische effecten van Rekening Rijcien M.G. Lijesen, E. Verhoef, A.R. Hoen en W. de Haart
100 by Oranjestraat 8, 2514 JB Den Haag Telefoon 070 - 370 91 00 Telefax 070 - 356 29 33 E-mail
[email protected] http://vvww.iyoyo.n1