Intake versus mistake 1. Het belangrijkste deel van de zogenaamde "intake" bestaat uit het vaststellen van de identiteit van de cliënten-vraagstelling, daarnaast vindt er nog een aantal administratieve handelingen plaats. Zonder een zorgvuldige probleemidentificatie is er geen doeltreffende behandeling mogelijk, om de eenvoudige reden dat alsdan de therapeut niet eens zou weten waar het de cliënt om te doen is, laat staan dat hij zou weten waar hij mee bezig is. Alle hulpverlening, en dus ook psychotherapie is handelen, en alle handelen ontleent zijn zin aan een doelstelling waartoe het geordend dient te zijn, wil het geen slag in de lucht zijn. Het gaat hier dus om het therapeutendoel, en dat is het "te weten komen" welke precies de betekenisrelevantie is van de vraagstelling van de cliënt. Dat therapeutdoel is in een bepaald opzicht ondergeschikt aan het cliëntdoel. Dit laatste is in hoofdzaak: uit de nood geholpen worden. Dat betekent in wezen dat de cliënt uiteraard zal kunnen inzien dat daartoe nodig is dat zijn therapeut "te weten komt" wat er met hem aan de hand is. Maar dit is voor de cliënt een ondergeschikt, tussengelegen voorlopig doel, want zijn hoofddoel (waarvoor hij eigenlijk komt) is: uit de nood geholpen worden. Nu is het van wezenlijk belang dat er inhoudelijk overeenstemming, congruentie is tussen het doel van het therapeuthandelen en het doel van de cliënt, want als beiden iets verschillends willen, dan mislukt het gezamenlijke ondernemen: Het wezen van elke relatie is ten enen male gelegen in doelintegratie en dat geldt ook voor de relatie tussen therapeut en cliënt. Als er geen of onvoldoende doelintegratie tot stand komt "klikt" het niet en is er niets mogelijk. Afgezien van ongeduldige of paniekerige cliënten, die denken dat de therapeut zonder voldoende gegevens meteen aan de slag kan gaan om hen te helpen, accepteert bijna elke cliënt terstond het therapeutdoel: "te weten komen" wat er met hem aan de hand is hoewel dit voor de cliënt alleen maar een voorlopig doel is en hij geheel gericht is op zijn hoofddoel: uit zijn nood te geraken. Teneinde doelgericht te kunnen werken dient de therapeut twee punten van het af te leggen traject te achterhalen: het vertrekpunt (wat er veranderd moet worden) en de gewenste uitkomst (waarin het veranderd moet worden, haalbaar of niet). Het aan de cliënt ontlokken van deze gegevens is vaak gecompliceerd omdat vooral bij existentiële nood (als de vraagstelling impliciet de vraag bevat: "Wat kan ik nog met mijn leven aan?") de cliënt niet alleen het tweede punt, maar vooral ook het uitgangspunt niet goed kan aangeven. Existentiële nood, hoezeer ook verpakt in een concrete hulpvraag, is ten ene male gekenmerkt door desoriëntatie: de cliënt weet niet meer "waar hij staat", "waar hij aan toe is", wat er "met hem gebeurt". De wezenlijke complicatie hierbij is dat bij een zorgvuldige probleemidentificatie precies dezelfde vaardigheden in de therapeut aanwezig dienen te zijn, als welke van node zijn voor het verrichten van psychotherapie, zelfs indien het uitsluitend zou gaan om het achterhalen van "de identiteit van des cliënten probleem", oftewel: probleemidentificatie. Dit betekent niets minder dan dat probleemidentificatie tot het wezen van psychotherapie hoort.
Men zou het de allereerste fase daarvan kunnen noemen, maar dat is louter een faseringsonderscheid, geen wezenlijk onderscheid. Zo ervaart de cliënt dit ook, zoals ieder die de cliëntpositionering van binnenuit kent, onmiddellijk zal beamen. Zodra men door de cliënt wordt "ingelaten" en toegang krijgt tot diens ervaring van nood en de innerlijke roerselen daaromtrent, ontstaat die zeer karakteristieke relatievorm die de therapeutische procesrelatie kenmerkt. De cliënt accepteert het "voorlopige doel" dat de therapeut kennis neemt van en zicht krijgt op waar het hem ten diepste om te doen is uitsluitend met het oog op het eigenlijke doel: in zijn nood geholpen worden. Juist het feit dat de therapeut, als de ontmoeting slaagt, door de cliënt wordt ingelaten in de wijze waarop deze zich in zijn nood aantreft, maakt het noodzakelijk dat de probleemidentificatie, voor de cliënt schier onmerkbaar en voor de therapeut op geïntegreerde wijze, overloopt naar de volgende fase; wil men niet ongewild antitherapeutisch en, voor de cliënt, traumatisch handelen. Antitherapeutisch betekent in wezen: inhumaan, wreed. De cliënt voelt zich, na welke lange tijd van worstelen en wanhopen dan ook, eindelijk gezien, gehoord en verstaan als subject (als persoon, als mens) - en dan opeens blijkt dat dit alleen maar diende ter boekstaving van zijn hoogst persoonlijke en intieme roerselen en belevingen. Hij is opeens object van een soort onderzoek totdat de geleerden het erover eens zijn welke kunstgrepen er op hem moeten worden toegepast en die "elders" worden uitgedokterd buiten zijn medeweten. Ga eens na hoe je was in de donkerste uren van je leven en vraag je van daaruit eens af of je ook maar enige belangstelling hebt voor een dergelijke operatie. Het is hierom dat bekendheid op eigen ervaring van de cliëntpositionering als wezenlijk bestanddeel wordt gezien van wat men wel eens noemt "het werkzame ingrediënt" in alle therapie. Toen ik indertijd in Groningen o.a. door Kraus werd opgeleid was daar een collegezaal waar studenten en "patiënten" elkaar ontmoetten nadat de hooggeleerde (die waren er toen nog) tevoren met respect en zorgvuldigheid een uiteenzetting gaf over de omstandigheden waaronder de cliënt was opgenomen. Er was een aparte deur die toegang gaf tot het patiëntenverblijf, waardoor dan vervolgens de cliënt binnen kwam. Boven die deur stond met grote letters iets geschreven: "Bist du ein Mensch, so fühle meine Not" (Goethe). Het was diezelfde Kraus die drie co-assistenten, die een "patiënt" tijdens een probleemidentificerend gesprek, toen het koffietijd was, radeloos alleen achter lieten in een onderzoekskamer, voor een jaar van de universiteit liet schorsen. En ik zeg uit de grond van mijn hart: zo hoort dat ook. Ik ben blij en dankbaar in Groningen te zijn opgeleid. Boven de deur waar de studenten de collegezaal binnen kwamen stond ook nog iets: "C'est le respect même; qui est l'ingrédient suprême d'être humain" (Diderot). 2. Wezenlijk is het levende inzicht dat hetgeen met een aparte naam "probleemidentificatie" heet, in elk geval therapeutisch dient te zijn. Maar er is geen "neutrale" middenweg: Als probleemidentificatie therapeutisch dient te zijn dan betekent dat, dat alle relationele en contactuele wezenskenmerken van de psychotherapeutische ontmoeting, in welke graad dan ook, daarin aanwezig dienen te zijn. Over menselijkheden praten zonder menselijk te zijn (als "intaker", als "functionaris") is in wezen antimenselijk, hoe goed bedoeld ook. Het gaat hier om de wezenlijke kernvraag: "behandel ik de ander precies zó, als ikzelf behandeld zou willen worden, indien ik in precies dezelfde omstandigheden als die ander zou verkeren?"
Deze kernvraag ligt ten grondslag aan elke heilzame menselijke omgang en derhalve á fortiori aan de ontmoeting met een mens in nood. Daarom ook geldt bij probleemidentificatie precies hetzelfde als bij psychotherapie: wie onzorgvuldig met zichzelf omgaat, met het eigen leven en samenleven, kan niet zorgvuldig omgaan met anderen en kan beter koekebakker worden en geen hulpverlener. Dat betekent niet minder dan dat dit intrinsieke (= niet door mensen te stellen maar uit de aard van de zaak voortspruitende) eisen stelt aan therapeuten en er kan géén water bij de wijn. Dat betekent met name ook dat een psychotherapeut, in de eigenlijke zin van het woord, desnodig te allen tijde bereid en in staat dient te zijn om te laten ervaren waar hij staat en hoe hij zich verhoudt tot datgene waar het in het leven ten diepste om gaat, zonder zich achter een methodiek of een professionele pose te verbergen. De akeligheid van een methodespecifieke werkwijze, waarbij op grond van methodischtechnische opvattingen bepaald wordt wat er met de cliënt "moet" gebeuren, zonder daarbij het wezenlijke waar het in het leven om gaat te betrekken, steekt daar scherp tegen af, zoals een kale metaalconstructie tegen bloeiende heuvels. Er is geen enkele twijfel mogelijk: natuurlijk zijn ook methodische aspecten van groot belang bij nauwlettende persoonlijke procesbegeleiding als maatwerk en die methodische aspecten zijn in wezen zorgvuldigheidsregels die ontsporingen voorkomen. Methodologie leert ons enkel wat niet te doen. Wat wel te doen of te zeggen in déze specifieke situatie jegens déze unieke cliënt kan geen enkele methodiek je leren, want de cliënt "komt niet in het boekje voor". Zorgvuldigheidsregels verwijzen bovendien niet zozeer naar gedrag, maar naar grondhouding die de voedingsbodem, de bron, de wortel van gedrag is. Grondhouding is geen "houding" die je al of niet naar believen kunt "aannemen". Je grondhouding is er al, ten grondslag liggend aan alles wat je met jezelf en al-het-andere doet, onverschillig of je dat wilt erkennen of liever loochent. Je grondhouding is er al lang voordat je de naamsaanduiding ervan ooit hoorde. Je kunt er alleen maar bewust van worden en therapeutenopleiding bestaat ten diepste uit het proces van die bewustwording: het ontdekkende proces omtrent hoe integratief je grondhouding is, zoals dat is af te lezen in de functionele en disfunctionele wijze waarop je met jezelf omgaat: omdat je niet beter met anderen kunt omgaan dan je met jezelf omgaat. De helderheid van het besef omtrent grondhouding is ook een aspect van wat men noemt "het werkzame ingrediënt" en tevens de eigenlijke betekenis van de Socratische grondregel "ken Uzelf". Dat betekent niet: "weet wat voor een persoonlijkheid je bent", ook al is dat best nuttig. De oorspronkelijke tekst luidt: "gnoothi seauton anthropos oon", oftewel "besef hoe menselijk je bent" en dat verwijst niet naar gedrag of kenmerken, maar naar grondhouding. De integratieve grondhouding is zelf onverwoordbaar omdat ze aan woorden voorafgaat. Ze is de bron van al wat je zegt en hoe je het zegt. Grondhouding is de basispositionering van waaruit je ziet en grondregels zijn verwoordingen van wát je dan ziet en die zijn wel verwoordbaar. Veel uitspraken in dit relaas zijn grondregels of daarvan afgeleid en het geheel van alle grondregels is visie (mensbeeld, wereldbeeld, levensvisie). De wezenlijke vraag is: welke visie ligt ten grondslag aan het (al dan niet therapeutisch) handelen? Om dit soort vragen gaat het en als die onbespreekbaar worden verklaard bij het spreken over menselijkheden, over menselijke nood en over psychotherapie, dan ziet men het wezenlijke over het hoofd.
3. Al wie op welke grond dan ook de pretentie heeft mensen werkelijk nabij te zijn in hun worsteling om heil (in hun "pelgrimstocht" naar hun bestemming) zal op dit soort vragen op afroep aanspreekbaar dienen te zijn. Technologische verhandelingen die aan dit soort vragen voorbijgaan vatten de mens op als object, niet als subject. Uitsluitend een handelen dat stoelt op deze vragen draagt het kenmerk van bekommernis (en dat is iets héél anders dan meewarigheid, goedkoop medelijden, of aangeleerde "empathie" e.d.) Bekommernis blijkt en daarmee is alles gezegd. Het is niet alleen bekommernis om de cliënt en zijn nood, het blijkt evenzeer in bekommernis om elkaars therapeutisch functioneren. Bekommernis blijkt in het afwezig zijn van disfunctie bevorderende destructieve bejegeningen en in de zorgvuldigheid waarmee leven omringd wordt. De psychotherapeut die zich begeeft in de nood van zijn cliënt is verwikkeld in een worsteling, niet alleen in de worsteling van de cliënt met diens nood, maar ook in zijn eigen worsteling om zin en uitzicht. De reïntegratie van zijn cliënt is ook zijn zaak, omdat daarmee ook zijn eigen zingeving staat en valt. Wie nu denkt dat het allemaal wel een beetje minder kan is wellicht een zeer verdienstelijke dienstenverlener, maar geen psychotherapeut en kent noch de psychotherapeutische relatie, noch ook het psychotherapeutisch proces in eigen ervaren, ongeacht hun status, want alles wijkt voor wat blijkt. Dat mijn cliënt uiteindelijk zal uitkomen bij het sprakeloze plezier Jan Pieterse te zijn is ook mijn zaak en een aspect van mijn plezier Frank Smulders te zijn. Dat is de kern van de zaak, waarvan hulpverleningsactiviteiten van minder ingrijpende aard zijn afgeleid, - en niet andersom. Want de cliënt krijgt wat hij nodig blijkt te hebben, niet wat ik zo nodig aan hem kwijt wil . Als men nu doordringt tot in de wezenlijke kern van de integratieve grondhouding en de grondregels daarvan dan is dit een van de manieren om die aan te duiden, namelijk door hem af te zetten tegen het omgekeerde: Het ene mensbeeld zegt: "Het is ten enen male absurd en ondenkbaar dat er mensen worden geboren (zijn geschapen) als hun eigen vijand en als dit zo lijkt, dan is dat het resultaat van een destructief leerproces". Het andere mensbeeld zegt: "Het komt voor dat mensen hun eigen vijand zijn en in meer of mindere mate is dat met iedereen het geval". Welnu: de tweede visie deelt mensen in in klassen: normaal - abnormaal, goed slecht, hoe dan ook. Volgens deze tweede visie kan wel leed verzacht worden, maar is psychotherapie in de eigenlijke zin van het woord, onmogelijk. De eerste visie noemt men wel eens: het gunstige vooroordeel, een hypothese waarvan men altijd moeiteloos kan uitgaan totdat het tegendeel bewezen is en met de optie dat dit nooit zal geschieden. Het voordeel hiervan is dat daarbij ieder defaitisme (therapeutisch fatalisme) is uitgesloten en alle uitzicht wordt open gehouden: het is onnodig dat mensen verloren lopen, als dat toch gebeurt komt dat doordat wij mensen jegens elkaar falen. Natuurlijk kan het dat een destructief leerproces zo grondig was dat al ons integratieve handelen daar niet tegenop weegt, maar ook dan was de betrokkene van oorsprong gaaf en heel en zullen we dit ambacht nog verder dienen te ontwikkelen. Een andere consequentie is dat in welke ook nog zo geringe mate ik nog mijn eigen vijand ben, dit niet wezenlijk oorspronkelijk van mijzelf is doch slechts een "vergeten", of nog niet opgemerkt punt is waar ik nog van mijn opvoeding moet genezen. Dáár ben ik zelf cliënt. En daar is nu juist leerpsychotherapie voor uitgevonden.
Want zoals ik met mezelf omga, zo ga ik met anderen om en bij uitstek met mijn cliënten in de naaktheid van hun nood. Als ik hen beschadig, beschadig ik mezelf in nog veel grotere mate. Natuurlijk kan ik niet omwille van mijn cliënten aan mijzelf werken, doch uitsluitend om mijzelfs wille en dat is dus geen "menslievendheid" of iets dergelijks, maar louter welbegrepen eigenbelang. Het gaat mij in dit leven om mijzelf en mijn cliënten hebben daarvan alleen maar het profijt. En de ernst die ik met mijzelf maak is tevens de enige veiligheid die ik hen kan bieden. Naar de mate waarin ik niet mijn eigen vijand ben, ben ik niemands vijand. De schijnbare vijand is niets anders dan de verborgen bondgenoot, op voorwaarde dat ik hem als bondgenoot onder ogen durf te komen en hem tegemoet treedt. 4. Overal waar deze onderwerpen niet bespreekbaar zijn, zijn mensen en menselijkheden in gevaar en is "psychotherapie" niet in goede handen ongeacht hoe "geleerd" de theorieën ook zijn. Daar waar geen existentiële bekommernis ervaren kan worden om 's mensen integratieve worsteling - en de mensvisie die daarbij hoort - wordt ongewild onzorgvuldig en niet humaan gehandeld: Op dit niveau bestaat er geen competitie, geen "deskundigheid" en geen discussie. Ten deze brengt men alleen maar tot uitdrukking wie men is. Hierom gaat het als het er wezenlijk op aan komt en er kan geen water bij de wijn. Het invoeren van nog meer technisch gereedschap dat de schijn van deskundigheid voor ogen tovert en waarachter mensen zich onbekommerd kunnen verschillen met een beroep op autoriteit, is een hoogst bedenkelijke zaak. Het verleent een schijn van veiligheid aan de intaker die zijn gezicht niet hoeft te laten zien, want hij heeft aan de voorschriften voldaan en zijn baantje veilig gesteld. Naar een dergelijke methodespecifieke intake behoort geen mens in nood verwezen te worden. Wat we nodig hebben is geen nieuwe technologie, maar een bezinning op de grondhouding van waaruit gewerkt wordt. Wat we nodig hebben is geen debat over de "beste methode" maar een visie op grondwaarden. En een betere opleiding en vooral een betere selectie. Een opleiding die bovenal een persoonlijke vorming is waarin mensen hun grondhouding leren bevragen. Een selectie die bovenal een peiling is rondom iemands mensvisie en grondhouding. Probleemidentificatie is boven alles een ontmoeting tussen twee mensen, waarin de ene veelal met de laatste hoop die hij nog heeft, gezien en gehoord wil worden zoals hij zich ervaart, zonder deskundologie en betweterigheid, zonder onbescheiden vragenvuur, doch met een onvoorwaardelijk respect (en dat betekent letterlijk: omzicht). Wie daarvan een journalistiek vraaggesprek maakt teneinde daarover een reportage te vervaardigen voor een indicatieteam, beseft eenvoudigweg niet waar het om gaat. De hele kern van de procesbegeleiding is in die eerste ontmoeting volle aanwezig: het kijken en luisteren vanuit de metacomplementaire positionering, die het mogelijk maakt te zien en te horen wie er wat doet met wie, waartoe en hoe; het volgen van het spoor van de cliënt met zorgvuldige handhaving van de contactgrens, zodat hij ten volle in zijn zo-zijn tot zijn recht komt; het peilen van wat helaas nu zo is en wat wellicht in uitzicht staat, moeilijk maar mogelijk. Degene die dan voor je zit is weliswaar gepreoccupeerd met zijn inhoudelijk verhaal, maar inmiddels vertelt het echte verhaal zichzelf. Degene die voor je zit is ooit geboren, is ooit peuter, kleuter en schoolkind geweest, heeft allerlei moeilijke dingen moeten leren, is ooit
puber geweest met alles vandien, heeft zich in het leven gewaagd dat verder gaat, zal ooit oud worden en ooit sterven. Daarmee heb je te maken. Hij zal wellicht ooit het leven ongezien doorgeven en ouder van kinderen worden, of misschien is hij dat al. Daarmee heb je te maken. Hij heeft net als jij, misschien onwetend, een verbond met het leven gesloten dat hem opleveren zal wat hij er tevoren van zichzelf zal instoppen en het lukt hem niet zo goed. Daarmee heb je te maken. Daarmee te maken hebben is niet het recht hebben er iets mee te doen maar het voorrecht hebben ervan af te blijven. Psychotherapie en dus ook probleemidentificatie is niet: aan mensen komen, maar: van mensen afblijven. Het werkzame bestanddeel van de therapeutische ontmoeting is niet alleen bekommernis om 's mensen levenslot, niet alleen de ervaarbaarheid van 's mensen positionering. Het is ten diepste een visie die welhaast helderziend is: die ander, dat ben jij, in een andere gedaante. De psychotherapeut van welke denominatie ook en zijn cliënt in nood zijn, beiden in één wezenlijk opzicht gelijk en in een ander even wezenlijk opzicht ongelijk. Beiden staan er wezenlijk hetzelfde voor zoals alle mensen ter wereld er hetzelfde voorstaan in dit opzicht: geroepen te zijn in dit bestaan, het eigen leven te leven hebben, onderweg naar voleindige vervulling. De psychotherapeut verschilt echter hierdoor, dat hij die weg aantoonbaar verder gevorderd is, ongeacht de omstandigheden en kan daardoor een gids zijn, niet omdat hij alle wegen op voorhand kent, doch omdat hij weet hoe een mens de weg kan zoeken vinden en bewandelen. Op grond van het feit dat de cliënt de vragende is, is daarom nog niet alles geoorloofd. Het staat de therapeut niet vrij om de toevallige techniek of methode die hij (veelal bij ontstentenis van andere en soms betere) ergens heeft leren toepassen zonder meer op de cliënt los te laten, dat wil zeggen, zonder eerst de leerling van zijn cliënt te worden teneinde van deze te leren op welke wijze hij de cliënt kan leren hoe deze zelf - op eigen ervaring - de weg kan leren. Zo leert men mensen schaatsen, zwemmen, piano spelen. Zo ook leert men mensen: leven. En slechts binnen dat kader van volstrekt respect voor des cliënten eigenheid, is welke "methode" dan ook werkzaam.
Maastricht, 5 januari 1984